Organisatie | Uden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Gemeenschappelijke regeling Brabants Historisch Centrum |
Citeertitel | Regeling Brabants Historisch Centrum |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de regeling Streefarchief N-O
artikelen 96 en 97 van de Wet gemeenschappelijke regelingen
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2005 | 01-07-2021 | Nieuwe regeling | 27-05-2004 Infopagina 25-10-2006 | College 27-05-2004 |
Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen
In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:
collecties: de verzameling historische voorwerpen, boeken en overige schriftelijke en elektronische bescheiden in de meest ruime zin des woords, niet zijnde archiefbescheiden, in eigendom van of beheer bij de minister, de gemeenten en de waterschappen voor zover het betreft voorwerpen of bescheiden bij de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie Noord-Brabant en de archiefbewaarplaatsen van de gemeenten en de waterschappen.
Hoofdstuk 2. Instelling, doel en beleid van het openbaar lichaam Brabants Historisch Centrum
Het Brabants Historisch Centrum is ingesteld met het doel de belangen van de minister, de gemeenten en de waterschappen bij alle aangelegenheden betreffende de archiefbescheiden en collecties die berusten in de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie Noord-Brabant en de archiefbewaarplaatsen van de gemeenten en de waterschappen, in gezamenlijkheid te behartigen.
Aan het Brabants Historisch Centrum zijn daartoe de navolgende werkzaamheden, taken en bevoegdheden van de minister, de gemeenten en de waterschappen opgedragen:
het adviseren en het doen van voorstellen aan de minister, de gemeenten en de waterschappen over de taken en bevoegdheden, die door de minister, de gemeenten of de waterschappen worden uitgevoerd ingevolge de artikelen 5, 6, 7, 8, 12, 13, 15, eerste en tweede lid, 30, 32, tweede lid, 35 en 37, tweede lid, van de Archiefwet 1995;
Hoofdstuk 3. Het algemeen bestuur
Het lidmaatschap van de leden die door de Raden van de gemeenten en de algemene besturen van de waterschappen zijn aangewezen, eindigt tevens bij beëindiging van het lidmaatschap van die leden bij de Raad, de kring van wethouders dan wel het algemeen bestuur, of het voorzitterschap, van het waterschap.
Hoofdstuk 4. De taken en bevoegdheden van het algemeen bestuur
Aan de bevoegdheden van het algemeen bestuur worden geen beperkingen opgelegd ingevolge artikel 31 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, mits het totaal van de aangegane verplichtingen binnen de goedgekeurde begroting valt. Voor het aangaan van verplichtingen door het algemeen bestuur buiten de goedgekeurde begroting wordt vooraf toestemming gevraagd aan de minister, de raden van de gemeenten en de algemene besturen van de waterschappen, ingevolge de artikelen 18 en 19 van deze regeling.
Het algemeen bestuur verstrekt zo spoedig mogelijk schriftelijk aande minister, de Raden en College van burgemeester en wethouders van de gemeenten en de algemene en dagelijkse besturen van de waterschappen de door hen gevraagde inlichtingen.
Een lid van het algemeen bestuur verstrekt aan de Raden van de gemeenten en de algemene besturen van de waterschappen die hem hebben aangewezen zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen 45 dagen de door een of meer leden van die Raden of algemene besturen in een vergadering van die raden of algemene besturen dan wel schriftelijk aan dat lid gevraagde inlichtingen.
Hoofdstuk 7. De taken en bevoegdheden van het dagelijks bestuur
Hoofdstuk 9. Tegemoetkoming en vergoeding
Het algemeen bestuur kan besluiten dat de leden van het algemeen of dagelijks bestuur, voor zover zij niet de functie vervullen van burgemeester of wethouder, lid van het dagelijks bestuur van het waterschap, of als ambtenaar in rijks-, gemeente- of waterschapsdienst werkzaam zijn, een vergoeding ontvangen voor hun werkzaamheden ten behoeve van het Brabants Historisch Centrum.
Hoofdstuk 10. Financiële bepalingen
De voor de uitvoering van deze regeling ter beschikking te stellen middelen worden verschaft door de minister, de Raden van de gemeenten en de algemene besturen van de waterschappen, door het verstrekken van jaarlijkse bijdragen, op basis van een goedgekeurde begroting. Bij de aanvang van het Brabants Historisch Centrum luiden de bijdragen zoals vastgesteld in de bijlage bij de regeling.
De bijdrage van de minister kan jaarlijks worden aangepast in verband met de ontwikkeling van lonen of prijzen met een percentage, zoals dit in voorkomend geval door de minister in de loop van het begrotingsjaar voor het geheel van zijn bijdrage wordt vastgesteld. De bijdragen van de gemeenten en waterschappen worden jaarlijks aangepast in verband met de ontwikkeling van lonen of prijzen met een percentage dat voor dit doel is vastgesteld.
De huurovereenkomst binnen de staat (Rijksarchiefdienst-Rijksgebouwendienst) zal met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze regeling worden omgezet in een huurovereenkomst tussen de Rijksgebouwendienst en het Brabants Historisch Centrum. Voor zo ver mogelijk worden de voorwaarden uit de aanvankelijke huurovereenkomst gerespecteerd en overgenomen in de vervangende huurovereenkomst.
Het dagelijks bestuur zendt het ontwerpbeleidsplan en de ontwerpmeerjarenbegroting aan het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur stelt ze vast. Dertien maanden voorafgaand aan de periode waarop het beleidsplan en de meerjarenbegroting betrekking hebben, worden deze toegezonden aan de minister, de raden van de gemeenten en de algemene besturen van de waterschappen.
Het dagelijks bestuur stelt jaarlijks vóór 1 mei een ontwerpbegroting en een toelichting op voor het volgende kalenderjaar, een en ander met inachtneming van het archiefbeleid en het cultuurbeleid, bedoeld in artikel 2, vierde lid, de algemene aanwijzingen, bedoeld in artikel 2, vijfde lid en met inachtneming van de afspraken, bedoeld in artikel 17, vierde lid.
In de toelichting worden de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten beschreven. Daarbij wordt aangegeven welke belangen en resultaten het Brabants Historisch Centrum met de activiteiten nastreeft, op welke wijze de activiteiten zullen worden uitgevoerd en voor welke doelgroepen zij zijn bestemd.
Met betrekking tot wijzigingen van de begroting is artikel 18 zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
Het algemeen bestuur brengt jaarlijks aan de minister, de raden van de gemeenten, en de algemene besturen van de waterschappen voor 1 april een financieel verslag uit, dat vergezeld gaat van een verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Het algemeen bestuur brengt jaarlijks aan de minister, de raden van de gemeenten en de algemene besturen van de waterschappen voor 1 april een inhoudelijk verslag uit van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkzaamheden en werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar.
Een batig saldo kan worden bestemd voor vorming van of toevoeging aan de reserve. De hoogte van deze reserve wordt bepaald door het algemeen bestuur, gehoord de minister, de raden van de gemeenten en de algemene besturen van de waterschappen. Voor zover een batig saldo niet wordt aangewend voor de reserve wordt het saldo naar rato van de jaarlijkse bijdrage uitgekeerd aan de minister, de gemeenten en de waterschappen.
Na ontvangst van het financieel verslag en het jaarverslag stellen de minister, de raden van de gemeenten en de algemene besturen van de waterschappen, de definitieve bijdragen vast. Zij delen dit mede aan het Brabants Historisch Centrum.
Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en van het kasbeheer en de boekhouding van het Brabants Historisch Centrum. Deze regels behoeven de goedkeuring van de minister, de gemeenten en de waterschappen. Bij deze regels wordt bepaald welke ambtenaren van het Brabants Historisch Centrum met het doen van ontvangsten en betalingen worden belast.
Hoofdstuk 12. Informatieplicht/Toezicht
Het Brabants Historisch Centrum verstrekt desgevraagd aan de minister, de gemeenten en de waterschappen de voor de uitoefening van hun taak benodigde inlichtingen. De minister, de gemeenten en de waterschappen kunnen inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.
Het Brabants Historisch Centrumstelt de minister, de gemeenten en de waterschappen te allen tijde in de gelegenheid toezicht te houden op het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 ten aanzien van de archiefbescheiden die berusten in de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie Noord-Brabant en de archiefbewaarplaatsen van de gemeenten en de waterschappen.
De bestuursorganen van de minister, de gemeenten en de waterschappen kunnen, bij de in het eerste lid bedoelde mededeling, het gevoelen vragen van het dagelijks bestuur. Ook ongevraagd kan het dagelijks bestuur zijn zienswijze daaromtrent aan de minister, de gemeenten en de waterschapen kenbaar maken.
Hoofdstuk 13. De directeur en het overige personeel
De directeur is belast met de uitvoering van de werkzaamheden, taken en bevoegdheden van het Brabants Historisch Centrum die voortvloeien uit de behartiging van de belangen, bedoeld in artikel 2, derde lid, voor zover die uitvoering niet is opgedragen aan het algemeen bestuur, dagelijks bestuur of de voorzitter.
Hoofdstuk 14. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing
Toetreding tot de regeling kan geschieden bij een daartoe strekkend gezamenlijk besluit van de minister, de raden en college van burgemeester en wethouders van de gemeenten en de algemene besturen van de waterschappen alsmede de toe te treden bestuursorganen of rechtspersonen.
Deze regeling kan worden gewijzigd bij gezamenlijk besluit van de minister, de raden en college van burgemeester en wethouders van de gemeenten en de algemene besturen van de waterschappen.
Deze regeling kan worden opgeheven bij gezamenlijk besluit van de minister, de raden en college van burgemeester en wethouders van de gemeenten en de algemene besturen van de waterschappen. Het algemeen bestuur stelt een liquidatieplan op dat voorziet in de verplichting van de minister, de raden van de gemeenten en de algemene besturen van de waterschappen om alle rechten en plichten van het openbaar lichaam over de deelnemers te verdelen op een in het plan te bepalen wijze.
Vastgesteld in de openbare vergadering van 27 mei 2004.
De Raad voornoemd
de griffier de voorzitter
Pber01.rvs
Regeling Brabants Historisch Centrum
In deze bijlage zijn de afspraken rond de structurele en incidentele bijdragen van partners aan het Brabants Historisch Centrum nader gespecificeerd (artikel 16, eerste lid).
Er is afgesproken dat de beschikbare exploitatiebudgetten van de afzonderlijke instellingen waaruit het Brabants Historisch Centrum ontstaat, zullen worden samengevoegd. Uit deze exploitatiebudgetten zullen de exploitatiekosten worden bestreden van het Brabants Historisch Centrum, waarbij de behaalde efficiencyvoordelen zullen worden aangewend voor nieuw beleid ten behoeve van de publieksfunctie.
De jaarlijkse structurele bijdragen van de partners zijn, inclusief huurlasten als volgt:
Het Rijk (DCE/RAD) € 2.227.000 (prijspeil 2002) )
Streekarchief Brabant Noord-Oost (SABNO) Inwoneraantal x tarief )
Subtotaal € 1.221.310 € 1.221.310 (prijspeil 2004)
Streekarchief Langs Aa en Dommel (LAED) Inwoneraantal x tarief
Subtotaal € 313.559 € 313.559 (prijspeil 2004)
De gemeentelijke bijdragen zijn voor SABNO het product van het aantal inwoners per gemeente per 1 januari van het voorafgaande jaar (bron centraal bureau voor de statistiek) x € 3,53.
De bijdragen van de gemeenten en waterschappen van LAED zijn niet gebaseerd op een vast bedrag per inwoner, dat voor alle deelnemers hetzelfde is, maar op een kostenverdeelsleutel die rekening houdt met de vaste kosten per werkdag, die voor alle deelnemers hetzelfde zijn, de kosten per meter beheerd archief en het relatieve aandeel in de algemene kosten, gebaseerd op het inwonertal. Het hier berekende bedrag per inwoner van de bijdragen dient in het vervolg als uitgangspunt voor de vaststelling van de jaarlijkse bijdrage.
Het Rijk bepaalt met betrekking tot de bovengenoemde bijdrage dat de huurcomponent in de bijdrage van het Rijk (DCE/RAD) is bepaald op € 1.036.000 (prijspeil 2002). Met betrekking tot deze component geldt de voorwaarde dat deze specifiek moet worden aangewend voor het voldoen aan de verplichtingen voortvloeiende uit de gebruikersovereenkomst die is afgesloten met de RGD.
Bij de financiële berekeningen is er van uitgegaan dat de nieuwbouw in Grave per 1 januari 2006 wordt opgeleverd. In de begroting van het BHC is een huurbedrag van maximaal € 168.900 (prijspeil 2006) bepaald. Dit bedrag is vastgesteld op basis van eerder overleg tussen SABNO en de stichting woonmaatschappij Maasland.
De definitieve huurovereenkomst zal zijn gebaseerd op een door de fusiepartners vast te stellen Definitief Ontwerp en dit maximale huurbedrag van € 168.900. De overeenkomst zal worden aangegaan door het bestuur van SABNO na instemming van de beide fusiepartners. Mocht de huurovereenkomst onverhoopt pas gesloten kunnen worden na de totstandkoming van het BHC, dan wordt de huurovereenkomst gesloten door het dagelijks bestuur van het BHC op basis van een tussen het bestuur van SABNO en de stichting woonmaatschappij Maasland gesloten beginselovereenkomst waarin de eerder genoemde randvoorwaarden (goedgekeurd Definitief Ontwerp en maximale huurprijs van € 168.900) zijn vastgelegd.
De vestigingen in Oss en Veghel worden per 1 januari 2006 gesloten waardoor jaarlijks € 113.000 wordt bespaard. Daarnaast zijn er echter financiële gevolgen van het huurcontract van de vestiging in Oss, aangezien het contract blijft doorlopen tot en met augustus 2008. Zonder afkoop van het contract of doorverhuur van de ruimten aan derden ontstaat in de periode 2006 t/m augustus 2008 een totale verplichting van circa € 220.000. Dit risico wordt gedragen door het Brabants Historisch Centrum, mogelijk met het op te bouwen eigen vermogen.
De bijdragen van de partners vangen aan op het moment dat de Regeling Brabants Historisch Centrum in werking treedt. Aangezien te verwachten valt dat dit niet samenvalt met het begin van een kalenderjaar zal de bijdrage naar evenredigheid worden toegerekend met ingang van de eerste dag van de maand, waarin de regeling in werking treedt. De partners zullen er voor zorgdragen dat de bovengenoemde bijdragen in hun respectievelijke begrotingen worden opgenomen.
Het Rijk (DCE/RAD) stelt voor de uitvoer van een behoudsplan behoudsgelden beschikbaar. Deze middelen ad € 59.000 zijn beschikbaar tot en met 31 december 2004. Voor de periode daarna worden in het voorjaar 2004 nieuwe afspraken gemaakt.
Inbreng van vermogensbestanddelen
De partijen brengen in totaal € 184.079 aan vermogensbestanddelen in. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
* risicoreserve pluspakket € 65.442
* egalisatie ziektevervanging € 13.159
Het Brabants Historisch Centrum neemt contact op met de belastinginspecteur ter verkrijging van een nieuwe BTW beschikking voor het hele instituut. Over de inhoud van die beschikking en de mogelijke consequenties voor de begroting is nog geen 100% zekerheid.
Toelichting Regeling Brabants Historisch Centrum
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in de brief van 7 februari 2000 aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstuk 1999-2000, 26591, nr. 13) aangegeven de samenwerking tussen archieven onderling en archieven en andere culturele instellingen te willen bevorderen. Concreet wordt gestreefd naar de vorming van regionale historische centra waar onder meer rijksarchieven in opgaan en die een brede cultuurhistorische publieksfunctie dienen te vervullen. De integratie moet de efficiency en effectiviteit van het archiefbeheer ten goede komen. Enerzijds zal één archiefdienst – in plaats van vier afzonderlijke diensten - tot een minder kostbare bedrijfsvoering leiden zodat er middelen voor effectiever beheer vrijkomen. Anderzijds komen door integratie de specifieke deskundigheden die bij de verschillende integrerende diensten aanwezig zijn, ook voor de partners beschikbaar. Op deze manier zal het publiek beter toegang krijgen tot het archiefmateriaal en worden de mogelijkheden vergroot nieuwe publieksgroepen in contact te brengen met de historische informatie uit de archieven.
Het beheer van archiefbescheiden vindt normaliter plaats door de verschillende overheden zelf op grond van de Archiefwet 1995. Die wet bepaalt welke taken de verschillende overheden op het gebied van het archiefbeheer moeten uitvoeren en welke bevoegdheden hen daarvoor ten dienste staan. Uit onderzoek naar de mogelijke bestuursvormen voor de beoogde samenwerking blijkt dat er thans voor samenwerking mede ter uitvoering van een publiekrechtelijke taak op grond van de Archiefwet 1995 slechts één bestuursvorm voor de samenwerking geschikt is, namelijk een gemeenschappelijke regeling in het kader van de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna te noemen: WGR). Voor het in gezamenlijkheid beheren van de archiefbescheiden is daarom een gemeenschappelijke regeling getroffen onder de naam Brabants Historisch Centrum. Het betreft een regeling die gebaseerd is op de artikelen 96 en 97 van de WGR waarbij tevens gebruik is gemaakt van de bevoegdheid die artikel 8 van de WGR verleent om bij een gemeenschappelijke regeling een openbaar lichaam met eigen rechtspersoonlijkheid in het leven te roepen.
Bij de keuze voor de WGR om de integratie vorm te geven, is voldaan aan een aantal randvoorwaarden. De belangrijkste daarvan is het behoud van de in de Archiefwet 1995 neergelegde verantwoordelijkheid van de betrokken overheden voor de zorg voor de eigen archiefbescheiden. In beginsel betreft de integratie het beheer. Daarnaast is voldaan aan de randvoorwaarde dat er voldoende sturingsinstrumenten moeten zijn om het beleid dat de verschillende betrokken overheden (zorgdragers) voor het archiefbeheer wenselijk achten binnen de samenwerking tot uitvoering te brengen.
Op de (belangrijke) randvoorwaarde dat de verantwoordelijkheid van de betrokken overheden voor de zorg voor de eigen archiefbescheiden behouden moet blijven (met de term zorg heeft de Archiefwet 1995 de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de eigen archiefbescheiden voor ogen) worden enkele uitzonderingen gemaakt in die zin dat enkele taken en bevoegdheden die de Archiefwet 1995 aan de zorgdragers toekent, aan het Brabants Historisch Centrum worden overgedragen. Het betreft:
Naast de beheerstaken en enkele zorgtaken zal het Brabants Historisch Centrum een adviserende en voorbereidende rol vervullen ten aanzien van de zorgtaken die de Archiefwet 1995 in handen van de zorgdrager legt. In artikel 2, derde lid, onderdeel c, zijn die taken opgesomd. Het gaat dan bijvoorbeeld om taken en bevoegdheden met betrekking tot het ontwerpen van selectielijsten, het beslissen omtrent vervanging en vervreemding van archiefbescheiden en het vaststellen van een gemeentelijke- en waterschapsarchiefverordening.
Het bestuur van het Brabants Historisch Centrum zal ingevolge de WGR bestaan uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter, waarbij het dagelijks bestuur bestaat uit dezelfde personen als het algemeen bestuur. De leden worden benoemd door de betrokken partners. Het aantal leden dat elke partner benoemt, is in de eerste plaats gekozen op basis van de financiële en personele inbreng van de desbetreffende partner in het Brabants Historisch Centrum. Daarnaast is gekeken naar het belang van het draagvlak bij de verschillende partners.
De partners hebben voorkeur voor een klein en slagvaardig bestuur. Bij de aanvang van de regeling zal het algemeen bestuur van het Brabants Historisch Centrum voor een startperiode van vier jaar, uit zes leden bestaan. Overeenkomstig artikel 4, tweede tot en met het derde lid, wijst de minister hierbij drie leden aan. De gemeenten en waterschappen wijzen gezamenlijk drie leden aan. Na een startperiode van vier jaar kunnen de partners besluiten het algemeen bestuur terug te brengen naar vier leden, waarbij de minister twee leden aanwijst en de gemeenten en waterschappen gezamenlijk twee leden. Om de democratische betrokkenheid te waarborgen kunnen de leden in het bestuur die benoemd zijn door de gemeenten en waterschappen, ook door de gemeenten en waterschappen die niet in het bestuur deelnemen ter verantwoording worden geroepen. Ook kunnen de gemeenten en waterschappen die niet vertegenwoordigd zijn in het bestuur, de bestuursleden van de gemeenten en/of waterschappen aanwijzingen geven en inlichtingen vragen. Om de zienswijze van de niet aan het bestuur deelnemende gemeenten en waterschappen omtrent het ter verantwoording roepen meer vorm te geven en onderling af te stemmen, zal een structureel overleg tussen de verantwoordelijke portefeuillehouders van de betreffende gemeenten en waterschappen in het leven worden geroepen. Dit portefeuillehoudersoverleg zal onder meer een voordracht doen voor de door de gemeenten en waterschappen te benoemen bestuursleden.
Naast het algemeen en dagelijks bestuur en de voorzitter, heeft het Brabants Historisch Centrum aantal personeelsleden waaronder een directeur. De directeur zal worden benoemd, geschorst en ontslagen door het algemeen bestuur, de overige personeelsleden door het dagelijks bestuur dat die taak overigens kan mandateren aan de directeur. De rechtspositieregeling van de provincie Noord Brabant is op de directeur en het overige personeel van toepassing.
Gedeputeerde Staten oefenen ingevolge artikel 33 van de Archiefwet 1995 het toezicht uit op de wijze waarop burgemeester en wethouders de hen opgedragen zorg voor de gemeentelijke archieven inhoudt geven. Ook hebben gedeputeerde staten op grond van artikel 29 van de Archiefwet 1995 de bevoegdheid om de minister voorstellen te doen inzake het beheer van de naar het Brabants Historisch Centrum overgebrachte provinciale archiefbescheiden.
De instelling van de onderhavige gemeenschappelijke regeling laat genoemde toezichthoudende taak en de bevoegdheid om voorstellen te doen onverlet.
Algemene aanwijzingen, openbaarheid en ombudsman
Binnen de rijksoverheid wordt nog al eens gebruik gemaakt van Algemene aanwijzingen voor de Rijksoverheid die door de minister-president worden vastgesteld. Als voorbeeld wordt genoemd de aanwijzingen ten aanzien van markt en overheid. Dergelijke aanwijzingen gelden ook voor de Rijksarchiefdienst en daarmee voor de archiefbewaarplaatsen in de provincie. Door het instellen van een openbaar lichaam zoals het Brabants Historisch Centrum, zijn dergelijke algemene aanwijzingen niet meer rechtstreeks van toepassing op het Brabants Historisch Centrum. Er zijn evenwel geen redenen waarom dergelijke aanwijzingen niet meer zouden moeten gelden in geval van een samenwerkingsverband. Daarom is de mogelijkheid in artikel 2, vijfde lid, geopend voor de partners gezamenlijk om dergelijke aanwijzingen van algemene aard aan het Brabants Historisch Centrum te geven. De partijen zullen een dergelijke aanwijzing voor markt en overheid geven.
In dit verband wordt nog opgemerkt dat de partners beogen een externe klachtvoorziening in het leven te roepen bij de Nationale ombudsman op grond van de Wet Nationale ombudsman. De partners gaan ervan uit dat de Wet openbaarheid van bestuur van toepassing is op het Brabants Historisch Centrum.
De kosten voor het Brabants Historisch Centrum worden gedragen door de partners. Zie de bij de regeling behorende bijlage.
De participanten in het openbaar lichaam benoemen ieder, al dan niet gezamenlijk, een aantal bestuursleden. De partners kunnen de 'eigen' bestuursleden ontslaan en zij kunnen de 'eigen' bestuursleden aanwijzingen geven hoe te handelen in het bestuur. Ook kunnen de partners, zoals hiervoor besproken, volgens artikel 2, vijfde lid, gezamenlijk aanwijzingen geven. De leden van het bestuur opereren 'at arms length'. Het bestuur blijft echter zelf verantwoordelijk voor de besluitvorming. Het beslist bij meerderheid van stemmen. Het bestuur stelt het bestuursreglement vast.
De directeur heeft de dagelijkse leiding over het Brabants Historisch Centrum.
De directeur van het Brabants Historisch Centrum is integraal manager en resultaatverantwoordelijk. De bedrijfsvoering (inzet personeel en middelen) en de wijze waarop resultaten gehaald worden, is de verantwoordelijkheid van het Brabants Historisch Centrum zelf. De directeur legt verantwoording af aan het bestuur. De directeur kan zelf contractuele verplichtingen aangaan, binnen de grenzen van zijn mandaat.
De relatie tussen directeur en bestuur wordt in de artikelen 29 en 30 uitgewerkt.
De minister blijft zijn algemene verantwoordelijkheid met betrekking tot het archiefwezen behouden. Zijn specifieke verantwoordelijkheid voor 'zijn' archieven is, in een openbaar lichaam op basis van de WGR, in samenwerking met de andere partij(en) vormgegeven. Dit geldt ook voor de overige deelnemende bestuursorganen.
De minister kan geen directe invloed uitoefenen op de besluitvorming van het bestuur. De partners hebben wel de volgende bevoegdheden.
Daarnaast dient het Brabants Historisch Centrum uiteraard te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de Archiefwet 1995 en het Archiefbesluit.
In verband met de financiële en beleidsmatige belangen (en daarmee politieke belangen) die de verschillende betrokken overheden hebben bij het Brabants Historisch Centrum is ervoor gekozen die overheden instrumenten te geven om de inhoud van de begroting en bijbehorend beleidsplan te kunnen beïnvloeden. Uitgangspunt is de vierjaarlijkse cyclus van de cultuurnota van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze meerjarenbegroting en het beleidsplan worden dan ook in aansluiting op de cultuurnotacyclus opgesteld. Via het dagelijks en vervolgens algemeen bestuur worden de meerjarenbegroting en het beleidsplan bij de partners ingediend. Op basis van de meerjarenbegroting en het beleidsplan worden door de partners resultaatafspraken gemaakt. Het Brabants Historisch Centrum dient ook een jaarlijkse begroting in. Deze jaarlijkse begroting dient door de partners goedgekeurd te worden. Bij de goedkeuringsprocedure gaat het wel om de vraag of in voldoende mate met de resultaatafspraken in de begroting is rekening gehouden. Uit de jaarlijkse begroting dient te blijken wat de kosten zijn van de afzonderlijke activiteiten en wat in kwalitatieve en kwantitatieve zin de resultaten zijn van die activiteiten.
Jaarlijks (binnen vier maanden na afloop van het begrotingsjaar) vindt toetsing plaats aan de hand van de jaarrekening en -verslag van het Brabants Historisch Centrum. In deze stukken wordt in ieder geval een relatie gelegd met de goedgekeurde meerjarenbegroting en de goedgekeurde jaarlijkse begroting. Op basis van de jaarrekening en het jaarverslag vindt ieder jaar vaststelling van de bijdrage plaats.
Het ligt voor de hand dat de inhoud van de meerjarenbegroting, beleidsplan, de jaarlijkse begroting, de jaarlijkse verantwoording, de wettelijke eisen en de eisen uit de gemeenschappelijke regelingen naadloos op elkaar aansluiten. Om dit te bereiken zal op basis van artikel 24 van de regeling een handboek financiële verantwoording worden vastgesteld met daarin eisen en uitgangspunten voor de begroting en de verantwoording.
Aan rijkszijde treedt de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op als partij bij de gemeenschappelijke regeling het Brabants Historisch Centrum. Immers volgens artikel 23 van de Archiefwet 1995 draagt hij de zorg voor de archieven die berusten bij de rijksarchiefbewaarplaatsen.
Het Brabants Historisch Centrum zal zijn gevestigd in ’s-Hertogenbosch. Daarnaast zal er in één van de deelnemende gemeenten een decentrale archiefvestiging worden gevestigd en, op termijn, in enkele van de deelnemende gemeenten zogenaamde raadpleegpunten (Erfgoedlokalen).
Zoals in het algemeen deel van deze toelichting al is geschreven, blijft de zorg, dat wil zeggen de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Archiefwet 1995 ten aanzien van de gemeentelijke archieven in zijn algemeenheid berusten bij de Raad en het College van B&W, ten aanzien van de rijksarchieven bij de minister, en ten aanzien van de waterschapsarchieven bij het bestuur van het waterschap. Op dat beginsel worden om praktische redenen een aantal uitzondering gemaakt zoals hiervoor al uiteengezet is.
Het openbaar lichaam het Brabants Historisch Centrum voert onder meer de taken uit die aan een beheerder van een archiefbewaarplaats zijn opgedragen, te weten het archiefwettelijke beheer van de overgebrachte archieven. Daarnaast heeft het Brabants Historisch Centrum als taak de zorgdragers te adviseren over een aantal archiefwettelijke zorgtaken die door de zorgdragers uitgeoefend (blijven) worden.
Op basis van het derde lid, sub d, kunnen een of meer partners ook andere taken opdragen die verband houden met de behartiging van de belangen die in het tweede lid van dit artikel bedoeld zijn. Voor financiering van deze taken uit de algemene middelen van het Brabants Historisch Centrum is vereist dat deze taken zijn beschreven en genoemd in een door de partners goedgekeurd beleidsplan en goedgekeurde begroting. Daarnaast is het mogelijk dat het Brabants Historisch Centrum op uitdrukkelijk afzonderlijk verzoek van één of meerdere partners een taak verricht. Het Brabants Historisch Centrum is slechts tot uitvoering hiervan gehouden indien de opdrachtgever tegelijkertijd ook voldoende aanvullende middelen ter beschikking stelt (zie artikel 16, zevende lid).
Tot het moment van instelling van het Brabants Historisch Centrum was de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie Noord-Brabant een onderdeel van de rijksarchiefdienst. Die bewaarplaats maakte dus samen met alle andere rijksarchiefbewaarplaatsen in de provincies organisatorisch deel uit van een door de rijksarchiefdienst centraal gestuurd netwerk waarin het rijksbeleid met betrekking tot het archiefbeheer als vanzelf tot uitvoering kwam. Omdat het Brabants Historisch Centrum in juridisch organisatorische zin geen deel meer uitmaakt van de rijksarchiefdienst is ervoor gekozen om in het vierde lid uitdrukkelijk vast te leggen dat het Brabants Historisch Centrum het archiefwettelijke beheer mede voert op basis van het door de minister, gemeenten en waterschappen gevoerde beleid op het terrein van het archiefbeheer; het gaat bijvoorbeeld om het beleid van de minister in het kader van de cultuurnota. Dat beleid is dan ook uitdrukkelijk richtsnoer bij het opstellen van de meerjarige en jaarlijkse beleidsplannen en begrotingsstukken.
Het zesde lid is opgenomen ter garantstelling aan kredietverstrekkers (zie de Circulaire Aansprakelijkheid voor schulden van openbare lichamen op grond van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen - BZK, 8 juli 1999).
Het wordt niet in het belang van de bezoekers geacht als aan de zich langzamerhand landelijk ontwikkelende uniformiteit ten aanzien van de tarieven afbreuk gedaan zou worden. Daarom is er uitdrukkelijk voor gekozen om voor de in de artikelen 14 en 18 van de Archiefwet 1995 bedoelde kosten de tarieven te volgen, die zijn vastgesteld door of namens de minister.
Met overeenkomstige toepassing van artikel 8, derde lid, van de WGR wordt in dit artikel geregeld welke archiefwettelijke (zorg)taken van de overheden, die aan het Brabants Historisch Centrum zijn overgedragen door het algemeen bestuur worden uitgeoefend. Vastgelegd is tevens dat het algemeen bestuur de directeur benoemt. Het algemeen bestuur kan de directeur benoemen tot rijksarchivaris, gemeentearchivaris en waterschapsarchivaris met inachtneming van het daaromtrent bepaalde in de Archiefwet 1995. Indien de directeur niet tevens rijksarchivaris, gemeentearchivaris en waterschapsarchivaris is dan moet een ander als zodanig worden benoemd.
Het dagelijks bestuur stelt zelf de regels ten aanzien van zijn vergaderingen vast. Hierbij kan het model dat de VNG heeft opgesteld inzake de vergaderingen van burgemeesters en wethouders, voorzover dit nuttig en dienstig is, worden gevolgd.
Het derde lid regelt de ondertekening van de stukken door de voorzitter. Voor alle duidelijkheid wordt er op deze plaats op gewezen dat de meeste stukken die van het algemeen of het dagelijks bestuur uitgaan ingevolge artikel 31, tweede lid, eveneens de handtekening van de directeur krijgen.
In aansluiting op artikel 16, eerste lid van de Regeling openbaar lichaam Brabants Historisch Centrum wordt bepaald dat de minister, de raden van de gemeenten en de algemene besturen van de waterschappen, op basis van een goedgekeurde begroting, een jaarlijkse bijdrage verstrekken, ter uitvoering van deze regeling.
De partners maken vierjaarlijks afspraken met het Brabants Historisch Centrum. Binnen die kaders dient zich de jaarlijkse begroting te bewegen. Na de jaarlijkse verantwoording wordt de bijdrage definitief vastgesteld. Verwezen wordt naar het Algemeen deel van deze toelichting onder Begrotingscyclus.
De structurele bijdrage kan jaarlijks in verband met loon- en prijsontwikkelingen worden aangepast met een door de minister vast te stellen percentage. De structurele bijdragen van de gemeenten en de waterschappen worden in verband met loon- en prijsontwikkelingen jaarlijks verhoogd met een percentage dat voor dit doel is vastgesteld.
-De incidentele bijdragen en de verleende garanties in het kader van de start van de nieuwe organisatie, zijn eveneens geregeld in de afzonderlijke bijlage.
In het vierde lid wordt bepaald dat afspraken gemaakt dienen te worden over de inbreng van vermogensbestanddelen. Wat betreft de vermogensbestanddelen die door het Rijk aan het Brabants Historisch Centrum worden overgedragen is de beleidslijn 'overdracht van vermogensbestanddelen' van het ministerie van Financiën van toepassing. Deze beleidslijn houdt in dat moet worden afgerekend over de overgedragen vermogensbestanddelen. In lid vijf wordt vermeld dat bij gewijzigde financiering zo veel mogelijk een relatie wordt gelegd met de door het Brabants Historisch Centrum te verrichten taken. In het zesde lid wordt bepaald dat de huurovereenkomst tussen de Rijksgebouwendienst en het Rijksarchief met het inwerkingtreden van deze regeling wordt omgezet in een huurovereenkomst tussen de Rijksgebouwendienst en het Brabants Historisch Centrum. In het zevende lid wordt bepaald dat de financiering van het Brabants Historisch Centrum geschiedt onder het voorbehoud dat de begrotingswetgever voldoende gelden fourneert. Het achtste lid regelt dat als een opdrachtgever een bijzondere opdracht geeft (zie hiervoor de toelichting op artikel 2) de kosten hiervan gedragen worden door de opdrachtgever.
De cultuurbegroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt voor een belangrijk deel geregeerd door het cultuurnotatraject, waarin de beschikbare begrotingsgelden van het Rijk voor perioden van vier jaar aan de verschillende terreinen van de cultuur worden toegewezen (uiteraard onder het voorbehoud dat de begrotingswetgever jaarlijks met die voornemens instemt). Ook de financiering van de Rijksarchiefdienst die weer mede bepalend is voor de financiering van het Brabants Historisch Centrum loopt in dat traject mee. Om die reden is geregeld dat het Brabants Historisch Centrum een meerjarenbegroting en beleidsplan opstelt. Op basis van de meerjarenbegroting en het beleidsplan maken de minister, gemeenten en waterschappen resultaatafspraken met het Brabants Historisch Centrum (vierde lid).
Het dagelijks bestuur stelt ook een jaarlijkse begroting met toelichting op. Deze begroting is verplicht in het kader van de WGR wetgeving. De begroting dient inzicht te geven in de baten en lasten van de afzonderlijke activiteiten en de beoogde resultaten van dat jaar. Omdat de overheden zo veel mogelijk willen aansluiten op de cultuurnotacyclus is de meerjarenbegroting uitgangspunt en dient de jaarlijkse begroting daarop te worden afgestemd.
Het kan zijn dat de ingediende (meerjaren)begroting gewijzigd dient te worden bijvoorbeeld omdat de resultaatafspraken daarin onvoldoende verdisconteerd zijn of als gevolg van gewijzigde omstandigheden. In dat geval dient de procedure van artikel 18 zoveel mogelijk doorlopen te worden.
De jaarrekening en het jaarverslag dienen als basis voor het afleggen van rekening en verantwoording tegenover de minister, gemeenten en waterschappen. Die stukken omvatten ten minste een overzicht van inkomsten en uitgaven (exploitatierekening), een balans, alsmede een toelichting op beide stukken. Voor de inhoud van deze stukken kan aansluiting worden gezocht bij de bepalingen van de afdelingen 1 tot en met 6 van Boek 2, titel 9 van het Burgerlijk Wetboek. De inrichting van de begroting en van het jaarverslag zijn op elkaar afgestemd. De jaarrekening en het jaarverslag worden zowel op getrouwheid als op rechtmatigheid onderzocht. Zie ook de toelichting op artikel 25.
De mogelijkheid om regels te stellen over het financieel beheer en de inrichting van de (meerjaren) begroting, het jaarverslag en de jaarrekening en de aandachtspunten voor de accountantscontrole zijn voor de minister, gemeenten en waterschappen van belang voor de beoordeling van de wijze waarop het Brabants Historisch Centrum de opgedragen taak behartigt en meer in het bijzonder voor de beoordeling van de jaarlijks te bereiken resultaten, bedoeld in artikel 17. Ook kunnen dergelijke regels van belang zijn voor de intensiteit van de accountantscontrole. Om een ordelijk financieel beheer te waarborgen zullen nog nadere regels worden gesteld. Hierbij zal rekening worden gehouden met Boek 2, titel 9 van het Burgerlijk Wetboek en de Algemene Subsidieverordening Noord-Brabant en kan desgewenst gebruik worden gemaakt van het ‘Handboek financiële verantwoording Historische Centra’ van de RijksArchiefdienst of het ‘Het handboek verantwoording cultuursubsidies’ van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Bij dit artikel gaat het om de archieven die door het Brabants Historisch Centrum zelf gevormd worden. De Archiefwet 1995 verplicht immers om in geval van een gemeenschappelijke regeling een voorziening te treffen omtrent de zorg voor de eigen te produceren archiefbescheiden. Met de onderhavige bepaling wordt die verplichting nagekomen.
Teneinde de verantwoordelijkheid van de minister, de gemeenten en de waterschappen voor de staat van de archieven te kunnen waarborgen, is opgenomen dat de minister, de gemeenten en de waterschappen te allen tijde toezicht daarop kunnen uitoefenen.
De in het tweede lid bedoelde voordracht voor een directeur kan uit meerdere namen bestaan. Gebruikelijk is dat de instantie die de beslissing neemt, zich houdt aan de voorgedragen volgorde.
Uit artikel 30 blijkt dat de dagelijkse werkzaamheden verbonden aan het archiefbeheer alsmede archiefwettelijke taken en bevoegdheden die aan het Brabants Historisch Centrum zijn overgedragen in hoofdzaak in handen gelegd zijn van de directeur.
Een van de voordelen van een gemeenschappelijke regeling is dat hierdoor een eenduidige rechtspositie van de medewerkers kan worden bereikt. In de regeling is gekozen voor het toepassen van de rechtspositieregeling van de provincie Noord-Brabant.
Gezien het feit dat het archiefwezen in Nederland in verandering is en dat het werkgebied van de rijkspartner, het rijksarchief in de provincie Noord-Brabant, in deze gemeenschappelijke regeling de gehele provincie Noord-Brabant bestrijkt, wordt de mogelijkheid van toetreding tot deze regeling van andere partners die werkzaam zijn op het terrein van het cultureel erfgoed nadrukkelijk opengehouden.
De inwerkingtreding is gekoppeld aan de inschrijving van de regeling overeenkomstig artikel 26 WGR. Inschrijving zal evenwel pas kunnen plaatsvinden nadat de gemeenten de goedkeuring van de provincie (artikel 36 WGR) hebben verkregen en de minister via de procedure van artikel 97, tweede lid, WGR de instemming van het parlement heeft verkregen.