Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Breda

Verordening peuterspeelzaalwerk 2003

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Breda
Officiële naam regelingVerordening peuterspeelzaalwerk 2003
CiteertitelVerordening peuterspeelzaalwerk 2003
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke ontwikkeling

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 147

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

24-02-200718-04-2013Nieuwe regeling

15-02-2007

Het Stadsblad Breda, 21-02-2007

28922

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Breda;

  • b.

    kindercentrum: kinderopvang in een ruimtelijke voorziening buiten een gezinssituatie, alsmede kinderopvang binnen een gezinssituatie indien de opvang betrekking heeft op meer dan vier kinderen gelijktijdig;

  • c.

    peuterspeelzaal: een kindercentrum uitsluitend voor kinderen vanaf 2 jaar tot het moment waarop zij basisonderwijs kunnen volgen, met een maximale verblijfsduur van 5,5 uur onderbroken per dag verdeeld over de ochtend en de middag;

  • d.

    functionaris: een in een kindercentrum werkzame persoon die werkzaamheden verricht, opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO, en die over de voor die werkzaamheden benodigde opleiding beschikt;

  • e.

    vergunninghouder: een natuurlijke of rechtspersoon die een kindercentrum in stand houdt en daartoe een vergunning heeft;

  • f.

    NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut vastgestelde norm;

  • g.

    begeleider: de in een kindercentrum werkzame persoon die anders dan als functionaris belast is met het bieden van verzorging en opvoeding of onderdak en begeleiding aan kinderen.

Artikel 2 Vergunningplicht

Het is verboden, zonder schriftelijke vergunning van het college, een kindercentrum open te stellen of te houden.

Artikel 3 Weigering en ontheffing
  • 1. Het college weigert de vergunning indien niet wordt voldaan aan de kwaliteitsregels die in hoofdstuk 2 van deze verordening worden gesteld.

  • 2. In afwijking van lid 1 is het college bevoegd tijdelijk ontheffing te verlenen van de voorschriften in artikel 16 en de op artikel 10 gebaseerde nadere regels.

Artikel 4 Voorschriften en beperkingen
  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 5 Behandeling aanvragen

Op in behandeling genomen aanvragen is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 6 Termijnen
  • 1. Het college beslist op een aanvraag om vergunning of op een verzoek tot tijdelijke ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag of het verzoek is ontvangen.

  • 2. Het college kan haar beslissing voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 7 Aanhouding
  • 1. Het college houdt de beslissing op de aanvraag om vergunning of het verzoek tot tijdelijke ontheffing op grond van deze verordening aan, totdat zij een beslissing hebben genomen over de aanvraag voor een bouwvergunning zoals bedoeld in artikel 40, lid 1 van de Woningwet en een gebruiksvergunning overeenkomstig art. 6.1.1 van de bouwverordening 1993.

  • 2. Indien de wet geen bouwvergunning vereist maar er wel wijziging respectievelijk vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan noodzakelijk is, houdt het college de beslissing op de aanvraag om vergunning of het verzoek tot tijdelijke ontheffing op grond van deze verordening aan, totdat het bevoegde orgaan een beslissing heeft genomen over wijziging ex artikel 11, dan wel vrijstelling ex artikel 15, 17 en 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 6 neemt het college, voor zover de aanhouding bedoeld in het eerste lid langer duurt dan de in artikel 6 gestelde termijnen, de beslissing op een aanvraag om vergunning of een verzoek tot ontheffing zo spoedig mogelijk na afloop van de in artikel 6 bedoelde termijnen.

Artikel 8 Verplichtingen van de vergunninghouder
  • 1. De vergunning of ontheffing is niet overdraagbaar.

  • 2. De vergunninghouder is verplicht aan het college gegevens te verstrekken die door of namens hen in verband met de huisvesting, verzorging en begeleiding van de kinderen van belang worden geacht.

  • 3. De vergunninghouder is voorts verplicht om bij wijziging van de gegevens die zijn verstrekt bij de vergunningaanvraag, daarvan onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen aan het college.

  • 4. De vergunninghouder is verplicht de vergunning op een zichtbare plaats in het kindercentrum op te hangen.

  • 5. De vergunninghouder is verplicht om op ieder betreffend kindercentrum de diploma’s van de daar werkzame functionarissenaanwezig te hebben en desgevraagd ter inzage te geven aan de toezichthouders.

Artikel 9 Intrekken of wijzigen van vergunning of ontheffing
  • 1. Het college kan de vergunning of ontheffing intrekken of wijzigen:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging daarvan wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is verstrekt;

    • c.

      indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      indien binnen de termijn van één jaar geen gebruik van de vergunning wordt gemaakt;

    • e.

      indien de vergunninghouder dit verzoekt.

  • 2. Het college kan in het belang van de kinderen tijdelijke of blijvende sluiting van een kindercentrum, indien naar haar oordeel dringende omstandigheden die niet uit deze verordening voortvloeien daartoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 2 Kwaliteitsregels

Artikel 10 Nadere regels
  • 1. Het kindercentrum dient hygiënisch en veilig te zijn en een deugdelijke inrichting te hebben.

  • 2. Het College is bevoegd nadere regels te stellen waaraan het kindercentrum, de vergunninghouder en de in het kindercentrum werkzame functionarissen en begeleiders moeten voldoen. Deze regels hebben betrekking op:

    • a.

      de verzorging en begeleiding van en het toezicht op de kinderen;

    • b.

      de inrichting, hygiënische toestand en veiligheid van het kindercentrum voor zover deze eisen noodzakelijk zijn voor de kinderopvang en hierin niet wordt voorzien bij of krachtens de Woningwet;

    • c.

      de aan functionarissen en begeleiders te stellen gezondheidseisen;

    • d.

      de aanwezigheid van gegevens in het kindercentrum.

Artikel 11 Invloed van functionarissen en begeleidsters op het beleid van de vergunninghouder

De vergunninghouder zorgt ervoor dat de invloed van functionarissen en begeleiders op het beleid van de vergunninghouder gewaarborgd is.

Artikel 12 Informatie aan ouders/verzorgers

De vergunninghouder van een kindercentrum informeert de ouders/verzorgers voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst schriftelijk over:

  • a.

    het te voeren beleid, waaronder het pedagogisch beleid;

  • b.

    de wijze waarop klachten worden behandeld;

  • c.

    de wijze waarop de inspraak is geregeld; d. de wijze waarop het contact met de ouders/verzorgers wordt onderhouden.

Artikel 13 De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

De vergunninghouder van een kindercentrum moet ten behoeve van de in het centrum aanwezige functionarissen, begeleiders en kinderen een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering afsluiten.

Artikel 14 Groepsgrootte en aantallen functionarissen in een peuterspeelzaal
  • 1. Een groep in een peuterspeelzaal staat ten minste onder leiding van een functionaris en een begeleider.

  • 2. Een groep bestaat uit maximaal 20 kinderen.

Artikel 15 Verblijfsruimte kindercentra
  • 1. Per groep is een ruimte beschikbaar die per kind minimaal drie vierkante meter netto speel-/werkoppervlak bevat. De netto vierkante meters worden berekend door de netto vierkante meters zoals beschreven in NEN 2580, te verminderen met het noodzakelijk oppervlak van aanwezige kasten, keukenelementen en verschoonblokken.

  • 2. Er is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de oppervlakte minimaal vier vierkante meter per spelend kind bedraagt, bepaald overeenkomstig NEN 2580.

Artikel 16 Voorkoming verspreiding infectieziekten
  • 1. De vergunninghouder, dan wel degene die met de dagelijkse leiding van een kindercentrum is belast, is met betrekking tot alle kinderziekten verplicht de richtlijnen van de GGD te volgen zoals deze zijn opgenomen in het protocol: “Kinderziekten, richtlijnen en adviezen voor scholen en kindercentra”. De vergunninghouder dient daartoe de directeur van de GGD te raadplegen en diens advies op te volgen.

  • 2. Van de in het eerste lid omschreven verplichting is de vergunninghouder ontheven, zodra de behandelend geneesheer een schriftelijke verklaring heeft afgegeven dat de kans op overbrenging van een infectieziekte is uitgesloten.

  • 3. De bepalingen in het eerste en tweede lid laten onverlet de bepalingen krachtens de wet van 11 juni 1998, houdende regels ter afwending van de gevaren van infectieziekten, staatsblad 11 juni 1998, 394.

Artikel 17 Incidentele kortdurende kinderopvang

Het kindercentrum dat uitsluitend openstaat voor opvang die niet regelmatig op vaste tijden noodzakelijk is en daarbij gedurende maximaal twee uur per dag opvang biedt aan kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar, is ontheven van de vergunningplicht in artikel 2 bedoeld, indien; a. de vergunninghouder tenminste acht weken voor aanvang van de openstelling van het kindercentrum, het college hiervan schriftelijk in kennis stelt, b. de inrichting en het beheer van het kindercentrum, naar oordeel van het college, voldoet aan de regels bedoeld in paragraaf 1 van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 3 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 18 Toezicht en opsporing
  • 1. Het college kan personen aanwijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde toezichthouders zijn bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 19 Strafbepaling
  • 1. Overtreding van artikel 2 en 9 en van de kwaliteitsregels in hoofdstuk 2 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. De opsporing van de in lid 1 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door het college met het toezicht op de naleving van deze verordening zijn belast, voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 20 Controle

Het college controleert ten minste een maal per jaar de kindercentra op de aanwezigheid van een vergunning en de naleving van de verordening door de vergunninghouders.

Artikel 21 Inwerkingtreding en Overgangsbepaling
  • 1. Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die waarop zij is afgekondigd.

  • 2. De Verordening kinderopvang 1999, vastgesteld op 25 november 1999 wordt ingetrokken op de in het eerste lid bedoelde datum, met dien verstande dat de verordening gedurende één jaar onverkort van kracht blijft ten aanzien van peuterspeelzalen die een op deze verordening gebaseerde vergunning hebben.

  • 3. Een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dienen alle vergunninghouders van peuterspeelzalen te voldoen aan de in of krachtens deze verordening gestelde eisen.

  • 4. Vergunningen en ontheffingen die zijn verleend onder de werking van de verordening kinderopvang 1999 van de gemeente Breda, blijven nog gedurende één jaar na inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 5. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van de Verordening Kinderopvang 1999 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

Artikel 22 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening peuterspeelzaalwerk 2003.

 Artikelgewijze toelichting Verordening Peuterspeelzaalwerk

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De begrippen zijn omwille van de eenduidigheid in de kinderopvang, waarvan het peuterspeelzaalwerk ook onderdeel is, overgenomen uit het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang. Gedeeltelijk in een iets gewijzigde vorm. Enkele begrippen zijn toegevoegd.

Artikel 1 b:

Dit artikel geeft de omschrijving van kinderopvang waarop deze verordening van toepassing is. Aan de definitie uit het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang is toegevoegd "het bieden van onderdak en begeleiding".

De verordening is alleen van toepassing op georganiseerd peuterspeelzaalwerk: formeel geregelde kinderopvang waarop een natuurlijke of privaatrechtelijke rechtspersoon kan worden aangesproken.

Het gaat om de opvang van kinderen gedurende maximaal 5,5 uur per dag, onderbroken en verdeeld over de ochtend en de middag.

Bijna altijd zal het gaan om peuterspeelzaalwerk op basis van een schriftelijke overeenkomst.

Opvang die door ouders zelf op informele basis wordt geregeld, bijvoorbeeld door oppas in huis te nemen of de kinderen bij de buren, familie of andere personen onder te brengen, valt niet onder de verordening. Wanneer dit echter op zodanige wijze zou gebeuren dat tegelijkertijd vijf of meer kinderen uit andere huishoudens worden opgevangen, valt de opvang wel onder de verordening. De plaats van opvang is in dat geval een kindercentrum. Babysitcentrales vallen niet onder de verordening.

Voorzieningen die evenmin onder de verordening vallen zijn bijvoorbeeld een gezinsvervangend tehuis, een medisch kleuterdagverblijf en lokaliteiten waarin aan bezoekers van gebouwen of inrichtingen gelegenheid wordt geboden kinderen voor de (korte) duur van het bezoek te doen verblijven.

Bij dit laatste kan gedacht worden aan opvang bij kerken, warenhuizen en ontspannings-gelegenheden.

Overigens is voor die kindercentra die uitsluitend incidenteel, gedurende maximaal 2 uur per dag opvang bieden aan kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar, in artikel 17 de mogelijkheid aangegeven om onder voorwaarden ontheffing van de vergunningplicht te krijgen.

Artikel 1 c:

In aanvulling op het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang vallen in deze verordening ook peuterspeelzalen onder het begrip "kindercentrum". De peuterspeelzaal is immers net als het kinderdagverblijf en een accommodatie voor buitenschoolse opvang een vorm van kinderopvang in een daarvoor geschikte ruimtelijke voorziening. Er zijn echter verschillen in organisatie, doel van de opvang en duur van de opvang, waardoor er aan deze vorm van opvang andere eisen gesteld kunnen worden.

De peuterspeelzaal is, anders dan andere vormen van kinderopvang, primair gericht op het spelen en ontmoeten, en niet op de opvang, opvoeding en verzorging. De ouders brengen de kinderen gedurende enkele uren naar de peuterspeelzaal, niet vanwege werk of studie, maar vooral omdat het goed wordt gevonden voor het kind. De leeftijd van twee jaar is enigszins arbitrair.

Om te voorkomen dat peuterspeelzalen een verkapt kinderdagverblijf worden, is aan dit artikel toegevoegd dat de kinderen niet langer dan 5,5 uur onderbroken per dag mogen worden opgevangen, verdeeld over de ochtend en de middag. Hierdoor kan een peuterspeelzaal in principe hele dagen open zijn, zonder dat het een kinderdagverblijf wordt.

Artikel 1 d:

De definitie uit het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang is aangescherpt. Functionarissen onderscheiden zich van begeleiders doordat zij voldoen aan bepaalde opleidingseisen, zoals aangegeven in de toepasselijke CAO. Door de aanscherping van de definitie behoren stagiaires en groepshulpen met een ID-baan niet tot de functionarissen, maar tot de begeleiders. In de toekomst zal mogelijk de BBL-regeling op peuterspeelzaalwerk van toepassing worden. Zodra dit aan de orde is kan deze verordening in dat opzicht worden aangepast.

In een kindercentrum kunnen ook personen werkzaam zijn die niet direct betrokken zijn bij de verzorging en opvoeding van kinderen. Te denken valt aan functies in de administratie, het beheer of stafactiviteiten. Deze personen behoren niet tot de functionarissen in de zin van deze verordening.

Artikel 1 g:

Tot de begeleiders worden gerekend vrijwilligsters, stagiaires of ouders die bij de begeleiding van de kinderen worden ingezet. Ook personen met een ID-baan worden tot de begeleidsters gerekend.

Artikel 2 Vergunningplicht

Op grond van het eerste lid is een ieder die één of meer van de onder artikel 1 onder c genoemde voorziening houdt, verplicht hiervoor bij het college een vergunning aan te vragen. Deze verplichting geldt zowel voor de vergunninghouders van voorzieningen voor kinderopvang die door de gemeente worden gesubsidieerd als voor de vergunninghouders van niet door de gemeente gesubsidieerde voorzieningen. De in de verordening opgenomen eisen zijn minimumeisen. Het staat de vergunninghouder uiteraard vrij hogere kwaliteitseisen te hanteren.

Vergunningaanvraag

Afdeling 4.1.1. Algemene wet bestuursrecht regelt de aanvraag van beschikkingen. Art. 4:1 Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (in deze verordening het college).

Aanvraagformulier

Voordat de gemeente kan besluiten de gevraagde vergunning te verlenen, zal ze moeten onderzoeken of de vergunninghouder aan alle gestelde kwaliteitseisen voldoet. Het afleggen van een bezoek ter plaatse vormt een belangrijk onderdeel van het onderzoek.

De vergunninghouder van het kindercentrum zal bij zijn aanvraag om de vergunning de gegevens moeten verstrekken die de gemeente nodig heeft om te kunnen beoordelen of aan de gestelde kwaliteitseisen wordt voldaan. Art. 4:4 Algemene wet bestuursrecht geeft het bestuursorgaan de bevoegdheid om het gebruik van formulieren vast te stellen voor het indienen van de aanvraag en het verstrekken van gegevens.

Voor de vergunningaanvraag voor het houden van een kindercentrum zijn in ieder geval de volgende gegevens van belang (voor zover voorradig op het moment van aanvraag):

  • a.

    het soort voorziening;

  • b.

    openingstijden van de voorziening;

  • c.

    een op schaal (minimaal 1:200) vervaardigde tekening en omschrijving van de ligging en indeling van het perceel, dan wel de perceelgedeelten, waarin de kinderopvang is of zal worden gerealiseerd; op de tekening moet voor elke ruimte worden aangegeven waarvoor deze is bestemd;

  • d.

    het totaal aantal kinderen dat per dagdeel maximaal aanwezig kan zijn;

  • e.

    de leeftijden van de kinderen per groep;

  • f.

    het minimum aantal functionarissen dat per groep per dagdeel aanwezig zal zijn, alsmede een afschrift van hun diploma's;

  • g.

    een afschrift van de aansprakelijkheids- en ongevallenpolis;

  • h.

    veiligheidsvoorzieningen;

  • i.

    sanitaire voorzieningen;

  • j.

    het aantal vierkante meters werk/speeloppervlak per kind (buiten en binnen);

  • k.

    indien de aanvrager een rechtspersoon is, een opgave van namen en adressen van de bestuursleden en de statuten;

  • l.

    naam en adres van de contactpersoon.

Artikel 3 Weigering en ontheffing

In het eerste lid wordt aangegeven dat het college uiteraard de vergunning weigert als niet wordt voldaan aan de voor een vergunning noodzakelijke voorschriften. Art. 4:5, eerste en derde lid Algemene wet bestuursrecht, geeft de regeling met betrekking tot het aanvullen van ontbrekende gegevens.

De bepaling in het tweede lid is opgenomen om in bijzondere omstandigheden toch een vergunning te kunnen afgeven, doch gedurende een bepaalde periode een ontheffing te verlenen. De ontheffing kan slechts tijdelijk zijn, waarbij de lengte van de tijdelijkheid afhangt van de feiten.

Artikel 4 Voorschriften en beperkingen

Door aan een vergunning/ontheffing voorschriften en beperkingen te verbinden kan de gewenste rechtstoestand op de concrete situatie worden toegesneden.

In literatuur en jurisprudentie wordt algemeen het standpunt gehuldigd dat de bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften in beginsel aanwezig is in die gevallen waarin het al dan niet verlenen van die vergunning of ontheffing ter vrije beslissing staat van het beschikkende orgaan.

Artikel 5 Behandeling aanvragen

Afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht bevat de voorbereidingsprocedure.

Artikel 6 Termijnen

Het uitgangspunt van de Algemene wet bestuursrecht is dat in het wettelijk voorschrift – waaronder ook een gemeentelijke verordening moet worden begrepen - de termijn wordt aangegeven waarbinnen een beschikking dient te worden gegeven (art. 4:13 Algemene wet bestuursrecht).

Een aanvraag wordt pas in behandeling genomen indien deze compleet is. Bij het ontbreken van een of meer gegevens wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen. De periode die gegeven wordt voor het aanvullen van de noodzakelijke gegevens wordt niet gerekend tot de genoemde termijnen in lid 1 en 2.

Artikel 7 Aanhouding

Het eerste lid bevat een zogenaamde "coördinatiebepaling". Het schrijft voor dat de vergunninghouder een bouwvergunning verleend wordt. Dat betekent dat het gebouw waarin het kindercentrum gevestigd wordt, voldoet aan de eisen gesteld in het Bouwbesluit, de gemeentelijke bouwverordening 1993, het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand.

Bovendien wordt de bouwvergunning geweigerd indien een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd (zie artikel 44 van de Woningwet). In het Bouwbesluit en de bouwverordening zijn onder meer voorschriften op het gebied van de veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid opgenomen. Kindercentra vallen onder de "niet tot bewoning bestemde gebouwen".

Overigens is voor de meeste kindercentra niet alleen een bouwvergunning vereist, maar ook een gebruiksvergunning (artikel 6. 1. 1 van de bouwverordening 1993). Een gebruiksvergunning is namelijk noodzakelijk voor het in gebruik hebben of houden van een bouwwerk waarin aan meer dan tien kinderen jonger dan twaalf jaar, dagverblijf zal worden verschaft. De gebruiksvergunning is gericht op het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand. Het college kan aan de gebruiksvergunning voorwaarden stellen aan onder meer:

  • -

    stoffering en versiering;

  • -

    uitgangen en vluchtwegen;

  • -

    installaties;

  • -

    bewaking en controle;

  • -

    ventilatie en werkzaamheden;

  • -

    brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen;

  • -

    afval;

  • -

    doorlopend toezicht;

  • -

    brandveiligheidsinstructie en ontruimingsplan;

  • -

    het maximaal toelaatbare aantal personen in een ruimte van een gebouw of in een gebouw;

  • -

    de plaats van, het aantal en het type draagbare blustoestellen.

Het tweede lid is in beginsel niet in overeenstemming met art. 4:13 Algemene wet bestuursrecht, dat voorschrijft dat beschikkingen binnen de bij wettelijk voorschrift (i.c. gemeentelijke verordening) bepaalde termijn moeten worden gegeven. Er is voor gekozen deze bepaling in de verordening op te nemen, omdat het in het belang is van alle belanghebbenden dat een vergunning op grond van de verordening pas wordt afgegeven, wanneer er een beslissing is genomen over de verlening van de bouwvergunning.

Artikel 8 Verplichtingen van de vergunninghouder

Het eerste lid voorkomt dat onduidelijkheid ontstaat over de persoon van de vergunninghouder en de omstandigheden waaronder de vergunning is verleend. Bij het verstrekken van gegevens dient vanzelfsprekend de bescherming van de privacy van personen te zijn gewaarborgd.

Artikel 9 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Het eerste lid, sub d, beoogt te voorkomen dat vergunningen ongebruikt worden gelaten. Men mag ervan uitgaan dat de vergunninghouder binnen een jaar na het verlenen van de vergunning van start kan gaan met het kindercentrum.

Het tweede lid omschrijft een bijzondere sluitingsbevoegdheid. Daarnaast is het college bevoegd bestuursdwang uit te oefenen krachtens artikel 125 van de Gemeentewet. Voordat zij daartoe laten overgaan, dient de vergunninghouder schriftelijk te worden gewaarschuwd. Een voorbeeld van een dringende omstandigheid die niet uit de verordening voortvloeit, maar toch het belang van de kinderen kan schaden, is een disfunctionerend management van een kindercentrum.

Als bij inspectie wordt geconstateerd dat de vergunninghouder van een kindercentrum niet meer aan de eisen voldoet, zal niet in alle gevallen directe intrekking van de vergunning voor de hand liggen.

Vaak zal de gemeente met de vergunninghouder afspraken maken over te nemen maatregelen en de termijn waarbinnen deze getroffen moeten zijn.

Hoofdstuk 2 Kwaliteitsregels

Paragraaf 1: Regels voor alle vormen van kinderopvang

Artikel 10 Nadere regels

Het eerste lid is afgeleid van artikel 2, eerste lid, onderdeel a van het Tijdelijk besluit Kwaliteitsregels Kinderopvang. Hoewel dit tijdelijke besluit niet van toepassing is op peuterspeelzalen, wordt daarop toch aansluiting gezocht voor een zo eenduidig mogelijke regelgeving. Bovendien zijn er veel peuterspeelzalen die ook gebruikt worden voor de buitenschoolse opvang. Tenslotte moeten er mogelijkheden blijven om peuterspeelzalen om te bouwen tot kinderdagverblijven of andersom. Deze voorschriften worden nader geconcretiseerd in nadere regels.

In het tweede lid wordt de delegatiebevoegdheid van de raad aan het college geregeld, voor wat betreft de uitwerking van voorschriften voor kindercentra.

De in de nadere regels opgenomen voorschriften betreffen alleen onderdeel b (de inrichting, hygiënische toestand en veiligheid van het kindercentrum), onderdeel c (de aan functionarissen en begeleiders te stellen gezondheidseisen) en onderdeel d (de aanwezigheid van gegevens) van dit artikel 10. Onderdeel b biedt basis voor uitwerking van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang. De onderdelen a, c, en d van artikel 10 worden niet genoemd in het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang, maar zijn opgenomen om de strekking van de nadere regels te beperken.

Wat betreft de eisen aan de inrichting, hygiënische toestand en veiligheid van het kindercentrum gaat het om gebruikseisen. Deze vormen een aanvulling op hetgeen bij of krachtens de Woningwet geregeld is. Behalve in de Woningwet zelf zijn dergelijke eisen in het Bouwbesluit en in de gemeentelijke bouwverordening opgenomen.

Artikel 11 Invloed van functionarissen en begeleidsters op het beleid van de vergunninghouder

De formulering van dit artikel is overgenomen uit het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang (artikel 2, lid 1, onderdeel b, en artikel 3, onderdeel b). Toegevoegd is "en begeleidsters", hetgeen zeker voor peuterspeelzalen van belang is. In de Algemene Maatregel Van Bestuur is de volgende toelichting opgenomen:

"Waarborging van de invloed van functionarissen en van personen die functionarissen ondersteunen bij de verzorging en opvoeding wordt van belang geacht voor het tot stand brengen van een goede interne kwaliteitszorg. Daarbij is essentieel dat de niveaus betrokken bij de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen de organisatie vanuit de eigen positie en deskundigheid inbreng leveren en mede vormgeven aan de door externe en/of interne omstandigheden noodzakelijkerwijs onafgebroken bijstelling van beleid en bedrijfsvoering. Op deze wijze kan een optimale wisselwerking tussen aanbod en vraag gewaarborgd worden."

Overigens is voor de functionarissen in de CAO-welzijn en in de Wet op de ondernemingsraden de medezeggenschap van de werknemers op het beleid van de werkgever geregeld.

Artikel 12 Informatie aan ouders/verzorgers

Dit artikel is gelijk aan artikel 4 van het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang. Uit de Algemene Maatregel Van Bestuur is ook de navolgende toelichting overgenomen.

"Een goede informatie aan de ouders/verzorgers van de kinderen die gebruik maken van een kindercentrum is één van de instrumenten die kwaliteitsbevorderend werken. In dit artikel wordt gesteld dat in de gemeentelijke verordening de eis wordt opgenomen van een schriftelijke informatieplicht over een aantal essentiële onderwerpen door de vergunninghouder van een kindercentrum.

Een pedagogisch) beleidsplan kan daarvoor een goede basis vormen. In een dergelijk plan kunnen onder meer worden opgenomen de pedagogische doelstellingen, de inzet van personeel na opening en vóór sluiting van het kindercentrum en in bijzondere omstandigheden, de wijze van groepsvorming en groepsindeling, de dagindeling 'en de wijze waarop met de kinderen wordt omgegaan en het contact met de ouders wordt onderhouden.

Verder kan gedacht worden aan het vermelden van openingstijden en de regelingen tijdens vakanties en bij ziekte van functionarissen.

De Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen is ook van toepassing op kinderopvang die uit collectieve middelen wordt gefinancierd. De wet verplicht zorgaanbieders voor elke instelling een cliëntenraad in te stellen en legt vast wat de bevoegdheden van de cliëntenraad zijn. Belangrijk is bijvoorbeeld het instemmingsrecht dat de cliëntenraad heeft met betrekking tot klachtenprocedure en kwaliteitsborgingssysteem. Het is uiteraard van belang dat ook in niet-gesubsidieerde kinderopvang de medezeggenschap van cliënten zorgvuldig en inzichtelijk is geregeld. Daarbij verdient aansluiting bij de wettelijke verplichtingen voor gesubsidieerde kinderopvang aanbeveling."

Van toepassing op kindercentra (ook ongesubsidieerde) is de Wet klachtrecht cliënten zorgsector.

Hierin wordt onderdeel b van dit artikel uit de verordening verder uitgewerkt. Zie hiervoor ook hoofdstuk 1.

Artikel 13 De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

Dit artikel voorkomt eventuele problemen over gemeentelijke aansprakelijkheid, De formulering is een concretisering van artikel 2, lid 1, onderdeel c, en artikel 3, onderdeel d van het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang.

Artikel 14 Groepsgrootte en aantallen functionarissen in een peuterspeelzaal

De normen voor groepsgrootte per leeftijdscategorie en aantallen functionarissen in een peuterspeelzaal zijn niet afkomstig uit het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang.

In het peuterspeelzaalwerk mag een groep uit maximaal 20 kinderen bestaan, waarbij de leeftijd van de kinderen van minder belang is, omdat de kinderen allen 2 of 3 jaar zijn.

Uiteraard kan het aantal kinderen per groep verlaagd worden. Dit is met name van belang bij de zogenaamde peuterplusgroepen, waarbij de groepsgrootte maximaal 17 kinderen bedraagt. Het aantal kinderen dat tegelijkertijd aan één functionaris is toevertrouwd is van grote invloed op de kwaliteit van de kinderopvang. Kleinere groepen betekenen echter een verhoging van de personeelslasten.

Voor het vaststellen van het aantal kinderen zijn in de praktijk twee niveaus te onderscheiden: de capaciteit van de voorziening (vierkante meters en dergelijke), en het aantal aanwezige kinderen, waaraan op enig moment opvang en verzorging wordt geboden. In deze verordening wordt, overeenkomstig het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang, uitgegaan van het aantal feitelijk aanwezige kinderen. Hierdoor is een flexibele bedrijfsvoering mogelijk.

Regelmatige controle door de gemeente bij de groepsgrootte en de aanwezigheid van voldoende gekwalificeerd personeel is daarbij vanzelfsprekend.

Artikel 15 Verblijfsruimte peuterspeelzalen

Dit artikel is gedeeltelijk overgenomen uit het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang (artikel 2, lid 2, onderdelen e, f en g). Hieruit is ook navolgende toelichting overgenomen.

"Met de bepaling dat per groep een ruimte beschikbaar is, die per kind drie vierkante meter netto speel/werkoppervlak bevat, bepaald overeenkomstig NEN 2580, wordt aangesloten bij de praktijk zoals die in veel gemeenten aan de orde is. Kasten en dergelijke zijn in deze maatstaf niet meegerekend. Dit besluit gaat ervan uit dat gemeenschappelijke - speelruimten voor groepen hier wel in kunnen worden meegenomen. Dit maakt flexibeler doch kwalitatief goede opvang en verzorging mogelijk. Het aantal vierkante meters voor de buitenruimte sluit aan bij de eveneens tot nu toe gehanteerde norm, genoemd in artikel 4 van het Bouwbesluit, op basis van de Wet op het basisonderwijs. In het kader van het Bouwbesluit worden voorschriften opgenomen met betrekking tot het aantal personen per m2 vloeroppervlakte aan verblijfsgebied.

Ter toelichting van het begrip NEN het volgende. De Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut geeft normen uit ten behoeve van uniformering van de Nederlandse bouwvoorschriften. In de norm NEN 2580 zijn de definities neergelegd van netto- en bruto vloeroppervlak. Netto wil zoveel zeggen als de omtrek van het gebouw (of kamer) minus de bouwconstructie en vaste elementen zoals wandkasten en verwarmingselementen.

Gezien de doelstellingen en de verblijfsduur van een kind in een peuterspeelzaal, is het niet nodig dat de peuterspeelzaal van een aparte slaapgelegenheid is voorzien.

Artikel 16 Voorkoming verspreiding infectieziekten

Dit artikel in de verordening is een uitbreiding van de bepalingen opgenomen in de infectieziektenwet en biedt een instrument voor het nemen van maatregelen met betrekking tot alle kinderziektes welke door de GGD zijn opgenomen in hun protocol: “Kinderziekten, richtlijnen en adviezen voor scholen en kindercentra”. Dit protocol is uitgegeven door de afdeling Jeugdgezondheidszorg, GGD stadsgewest Breda. Elke basisschool en kindercentrum ontvangt deze handleiding van de GGD.

De reden om dit artikel op te nemen is dat dit vergunninghouders van kindercentra de mogelijkheid biedt om kinderen die niet ingeënt zijn de toegang tot het kindercentrum te weigeren.

De vergunninghouder kan als toelatingsvoorwaarde stellen dat de kinderen het landelijk vaccinatieschema moeten doorlopen.

Artikel 17 Incidentele kortdurende kinderopvang

Dit artikel is opgenomen om initiatiefnemers van incidentele kortdurende kinderopvang ontheffing te kunnen geven van de vergunningplicht. Met incidenteel wordt bedoeld dat de opvang niet regelmatig op vaste tijden noodzakelijk is. Hierbij moet vooral gedacht worden aan momenten waarop de ouder/verzorger de gelegenheid wil hebben om tijdens privé-bezoeken (dokter, ziekenhuis e.d.), maar ook tijdens het winkelen, de kinderen kortdurend op te laten vangen.

Initiatieven voor het aanbieden van deze vorm van kinderopvang dienen wel gemeld te worden bij het college en de inrichting en het beheer van het kindercentrum dient te voldoen aan de regels bedoeld in paragraaf 1 van deze verordening.

Hoofdstuk 3 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 18 Toezicht en opsporing

Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar hoofdstuk 5, afdeling 5.2 van de Algemene Wet Bestuursrecht.

Artikel 19 Strafbepaling

De strafbepalingen van hoofdstuk 6 behoeven geen nadere uitleg.

Artikel 20 Controle

Dit artikel bevat de opdracht aan het college om ervoor zorg te dragen dat ten minste een keer per jaar bij alle kindercentra een controle wordt uitgevoerd.

Artikel 21 Inwerkingtreding en overgangsbepaling

De overgangsbepaling in het derde lid van artikel 21 vloeit voort uit artikel 6 van het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang. Dit artikel schrijft voor dat bij gemeentelijke verordening wordt bepaald binnen welke termijn, doch uiterlijk binnen een jaar na inwerkingtreding van de verordening, vergunninghouders voldoen aan de gemeentelijke verordening.

Het vierde lid regelt dat tijdens de overgangsperiode de verleende vergunningen en ontheffingen van kracht blijven. Bovendien bepaalt het vijfde lid van artikel 21 dat de oude verordening van kracht blijft ten aanzien van de kindercentra en gastouderbureaus met een vergunning op basis van de oude verordening. Hierdoor heeft de gemeente ook in de overgangsperiode een juridische basis voor controle en handhaving.