Organisatie | Rotterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Archeologieverordening Rotterdam |
Citeertitel | Archeologieverordening Rotterdam |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Overgangsrecht:
Hoofdstuk 3 van de Monumentenverordening Rotterdam 2003 wordt ingetrokken.
Aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 14 van Monumentenverordening Rotterdam 2003, waarop nog niet is beslist, worden geacht een melding te zijn als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, van deze verordening.
De archeologisch belangrijke plaatsen, die zijn aangewezen op grond van hoofdstuk 3 van de Monumentenverordening Rotterdam 2003, worden gelijkgesteld met archeologisch belangrijke plaatsen die zijn aangewezen op grond van artikel 3 van deze verordening.
De reeds door het college vastgestelde Archeologische Waardenkaart Rotterdam wordt gelijkgesteld met een archeologische waardenkaart als bedoeld in artikel 2 van deze verordening.
Grondslagen
Monumentenwet 1988, art. 38
Gemeentewet, art. 149
Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)
1.Geen.
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen
Gemeenteblad 2009
1.Geen.
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen
Gemeenteblad 2009
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-11-2009 | 25-02-2021 | nieuwe regeling | 05-11-2009 Gemeenteblad 2009-135 | Voorstel burgemeester en wethouders 29 september 2009; 09/35; raadsstuk 2009-2840 |
De raad van de gemeente Rotterdam,
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 29 september 2009, 09/35; raadsstuk 2009-2840;
gelet op artikel 38 van de Monumentenwet 1988 en artikel 149 van de Gemeentewet;
overwegende dat het wenselijk is om regels vast te stellen ter bescherming van het archeologisch bodemarchief;
Deze verordening is van toepassing voor zover niet in een geldend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening ter bescherming van het archeologisch erfgoed regels zijn gegeven met betrekking tot bouw- en andere werkzaamheden.
Artikel 2 Vaststelling archeologische waardenkaart
Het college stelt een archeologische waardenkaart vast, waarop op een topografische ondergrond archeologisch belangrijke plaatsen en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven. Tevens wordt op de kaart het voor deze plaatsen en gebieden te volgen beleid met betrekking tot grondroerende werkzaamheden vermeld.
Artikel 4 Meldingsplicht werkzaamheden
Het is verboden om in gebieden die zijn aangegeven op de archeologische waardenkaart op enigerlei wijze de bodem te verstoren of doen verstoren door werkzaamheden zoals bouwen, heien, slopen, graven, ophogen, saneren, persen, bevriezen, grondwaterverlaging of –verhoging en dergelijke, zonder hiervan in de volgende gevallen vooraf melding te hebben gedaan aan het college:
op terreinen die zijn aangewezen als archeologisch belangrijke plaats, ongeacht de oppervlakte die de werkzaamheden beslaan, vanaf een diepte van meer dan 0,5 m onder het maaiveld, tenzij het college in zijn besluit tot aanwijzing als archeologisch belangrijke plaats een andere verstoringsdiepte heeft vastgesteld;
Indien de gemelde werkzaamheden leiden tot een onherstelbare verstoring van het archeologisch bodemarchief, die niet te rechtvaardigen is door het belang dat met de werkzaamheden is gemoeid en waaraan niet kan worden tegemoetgekomen door het opleggen van voorschriften, maakt het college uiterlijk twaalf weken nadat alle bij de melding behorende bescheiden compleet zijn overgelegd aan de indiener een schriftelijk besluit bekend om de werkzaamheden te verbieden.
Het college kan uiterlijk twaalf weken nadat alle bij de melding behorende bescheiden compleet zijn overgelegd aan de indiener een schriftelijk besluit bekendmaken om met het oog op het belang van het archeologisch bodemarchief voorschriften aan de uitvoering van de werkzaamheden te verbinden, zoals:
Het college kan een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid van artikel 5 herzien indien:
In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Op basis van deze wet, een aanpassing van de Monumentenwet 1988, zijn gemeenten verplicht een archeologisch beleid te voeren en de archeologische waarden en verwachtingen binnen hun gemeentelijk grondgebied inzichtelijk te maken.
De gemeente Rotterdam heeft haar beleid verwoord in de Beleidsnota Archeologie Rotterdam 2008-2011. Ook is de archeologische waardenkaart Rotterdam vastgesteld, waarin aangegeven wordt welke archeologische waarden en verwachtingen binnen het grondgebied aanwezig zijn en hoe daarmee moet worden omgegaan. Ook bestemmingsplannen worden voorzien van een archeologieparagraaf en voorschriften. Voorts worden plannen getoetst op het aspect archeologie bouwregelingen en aanlegvergunningen.
De archeologieverordening Rotterdam beoogt voor de gemeente een juridische basis te leveren voor het gemeentelijk archeologiebeleid.
Overlapping van regels is overbodig en ondoelmatig. Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg dienen gemeenten in bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige of te verwachten archeologische monumenten. Strikt genomen is dit artikel naast artikel 38, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 overbodig, maar omwille van de duidelijkheid leek het wenselijk om het aanvullend karakter van de verordening ook in de verordening zelf tot uitdrukking te brengen. Voorzover een nieuw van kracht geworden bestemmingsplan regels bevat, die op dezelfde wijze in bescherming van het archeologisch erfgoed voorzien, treedt deze verordening in zoverre terug.
De archeologische waardenkaart kan worden beschouwd als het basisdocument voor het gemeentelijk archeologisch beleid. Deze kaart brengt alle archeologisch relevante delen van het gemeentelijk grondgebied in beeld, geclassificeerd naar importantie. Het college herziet de kaart, indien nieuwe of gewijzigde inzichten en/of gegevens daartoe aanleiding geven. Aangezien de reeds in 2006 door het college vastgestelde Archeologische Waardenkaart op korte termijn geen herziening behoeft, wordt deze kaart aangemerkt als stoelende op deze verordening (zie ook de toelichting van de overgangsbepaling, artikel II)
De mogelijkheid om archeologisch belangrijke plaatsen aan te wijzen was voorheen opgenomen in de Monumentenverordening Rotterdam 2003 (Gemeenteblad 2003, nr. 19). Voor een 25-tal locaties is op basis daarvan medio 2008 een aanwijzingsprocedure aangevangen. Deze plaatsen worden gelijk gesteld met plaatsen die zijn aangewezen op grond van deze nieuwe verordening. Dit brengt met zich mee dat ze ook onder het meldingsregime van artikel 4 en 5 zullen vallen (zie ook toelichting van de overgangsbepaling, artikel II).
Het zou te ver voeren en zowel voor de burger als voor de gemeente onevenredig belastend zijn om voor alle werkzaamheden die het archeologisch bodemarchief zouden kunnen schaden een vergunning te verlangen.
Daarom is voor dergelijke werkzaamheden aan de hand van criteria als ontgravingsdiepte, oppervlakte, archeologische classificatie, een meldingsregime ontworpen. Het college kan zo nodig met het oog op de bescherming van het archeologisch belang voorschriften opleggen of zelfs werkzaamheden verbieden, maar het is hiervoor wel gebonden aan een fatale termijn van twaalf weken. Deze termijn kan eenmalig met ten hoogste zes weken worden verlengd. Dit betekent dat de melder na twaalf (en hooguit achttien) weken duidelijkheid heeft. Vanuit het beginsel dat de verstoorder betaalt worden onkosten die door de gemeente worden gemaakt in verband met de begeleiding van meldingsplichtige werkzaamheden – te denken valt bijvoorbeeld aan de kosten van veldonderzoek, boringen, proefsleuven, opgravingen, archeologische begeleiding of het inschakelen van een externe deskundige - komen ten laste van de melder.
Hoewel een bepaling als deze naar verwachting zelden zal worden toegepast, kan zij node gemist worden. Wanneer een melder voor kosten wordt gesteld als gevolg van aanpassing van voorschriften, of zelfs het alsnog verbieden van werkzaamheden, op grond van nieuwe archeologische inzichten van zwaarwegend belang, kunnen deze kosten in aanmerking komen om te worden gecompenseerd uit de gemeentekas. De melder kan in dat geval het college verzoeken om een schadebesluit te nemen.
In dit artikel is een overgangsbepaling opgenomen, omdat gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Archeologieverordening hoofdstuk 3 van de Monumentenverordening Rotterdam 2003 wordt ingetrokken. Deze bepaling regelt dat de reeds ingediende aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 14 van die verordening, waarop nog niet is beslist, geacht wordt een melding te zijn als bedoeld in artikel 4, eerste lid onder a van de Archeologieverordening Rotterdam.
Ook wordt in de overgangsbepaling geregeld dat de reeds door het college aangewezen belangrijke archeologisch plaatsen en vastgesteld Archeologische Waardenkaart Rotterdam gelijk wordt gesteld met de in artikel 2 en 3 genoemde belangrijke archeologische plaatsten en Archeologische Waardenkaart Rotterdam. De reeds door het college genomen besluiten in deze, vallen ook onder de nieuwe Archeologieverordening Rotterdam.