Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Diemen

Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDiemen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ
CiteertitelAfstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpWet Werk en Bijstand

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet Werk en Bijstand artikelen 8 lid1 onderdeel c en 30.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-04-200401-01-2013Onbekend

26-02-2004

Diemer Courant 3-3-2004

04-09

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening Wwb, Ioaw en Ioaz

[na wijziging door Wijzigingsverordening Wwb gemeente Diemen per 1 januari 2012]

Verordening afstemming bijstand, Ioaw en Ioaz gemeente Diemen

  • ·

    De Raad van de gemeente Diemen

  • ·

    gezien het advies van de Commissie Sociale Infrastructuur

  • ·

    gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 januari 2004

  • ·

    gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel b en 18 van de Wet werk en bijstand

(Wwb),

·gelet op de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk

arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw)

·gelet op de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk

arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz)

·overwegende dat het noodzakelijk is het afstemmen van de Algemene bijstand, de Wet

inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen

zelfstandigen bij verordening te regelen;

·besluit vast te stellen de volgende afstemmingsverordening Wwb, Ioaw en Ioaz gemeente Diemen

 

Artikel 1: Begripsbepalingen

1.Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden

omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet

inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

(Ioaw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte

gewezen zelfstandigen (Ioaz) de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.

2.In deze verordening wordt verstaan onder: de wet: de Wet werk en bijstand (WWB)

alsmede de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte

werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk

arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

  • 3.

    het college: het college van Burgemeester en Wethouders van Diemen

  • 4.

    de raad: de gemeenteraad van Diemen

  • 5.

    belanghebbende: de persoon die bijstand of de persoon die een inkomensvoorziening

wet Ioaw, inkomensvoorziening wet Ioaz heeft aangevraagd dan wel ontvangt of heeft

ontvangen; indien dit een gehuwde betreft, wordt onder belanghebbende elk van de

echtgenoten verstaan.

6.In deze verordening wordt verstaan onder norm: De van toepassing zijnde Wwb norm.

Indien sprake is van een Ioaw of Ioaz uitkering dan geld de Wwb norm die van

toepassing zou zijn in de situatie van belanghebbende(n)

7. In deze verordening wordt verstaan onder uitkering: De op de belanghebbende van

toepassing zijnde Wet (Wwb, Ioaw of Ioaz)

Artikel 2: Gedragingen

De gedragingen bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Wet werk en bijstand en de artikelen

20 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze

werknemers en 20 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk

arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen Ioaz worden onderscheiden in de volgende

categorieën:

  • 1.

    eerste categorie:

  • 1.

    het niet, onvoldoende of niet binnen een door burgemeester en wethouders

gestelde termijn nakomen van inlichtingen- en medewerkingplicht als bedoeld in

artikel 17 van de Wet werk en bijstand respectievelijk artikel 13 van de Ioaw of

artikel 13 van de Ioaz voor zover dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een

te hoog bedrag ontvangen aan uitkering;

2.het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in paragraaf 6.3

van de Wet werk en bijstand.

  • 2.

    tweede categorie:

  • 1.

    het niet, onvoldoende of niet binnen een door burgemeester en wethouders

gestelde termijn nakomen van inlichtingen- en medewerkingplicht bedoeld in

artikel 17 van de wet Werk en bijstand respectievelijk artikel 13 van de Ioaw of

artikel 13 van de Ioaz als dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog

bedrag ontvangen aan uitkering;

2.het niet als werkzoekende geregistreerd zijn of blijven bij het UWV-werkbedrijf,

zoals bedoeld in artikel 9 van de Wet werk en bijstand.

  • 3.

    derde categorie:

  • 1.

    het blijk geven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de

voorziening in het bestaan;

2.het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid in dienstbetrekking

te verkrijgen;

3.het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van

geboden reïntegratievoorzieningen, waaronder begrepen het niet of onvoldoende

meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling,

scholing of sociale activering.

  • 4.

    vierde categorie:

  • 1.

    het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking;

  • 2.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • 3.

    het zich ernstig misdragen tegenover een medewerker belast met de uitvoering van

de wet.

Artikel 3: Percentage van de verlaging

1.Burgemeester en wethouders stellen de verlaging van de uitkering bedoeld in artikel

18, tweede lid, van de Wet werk en bijstand respectievelijk artikel 20 van de Ioaw en

artikel 20 van de Ioaz vast op:

  • 1.

    vijf procent van de norm bij gedragingen van de eerste categorie;

  • 2.

    tien procent van de norm bij gedragingen van de tweede categorie;

  • 3.

    twintig procent van de norm bij gedragingen van de derde categorie;

  • 4.

    honderd procent van de norm bij gedragingen van de vierde categorie.

2. Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van het eerste lid, het percentage

van de verlaging hoger of lager vaststellen, tot een minimum van vijf procent en een

maximum van honderd procent, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de

mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 4: Periode van de verlaging

1.Een verlaging van de uitkering bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet of de

artikelen 20 Ioaw en 20 Ioaz vindt plaats:

1.voor de duur van een kalendermaand, wanneer sprake is van een eerste

verwijtbare gedraging die niet meer hersteld kan worden;

2.voor de duur van drie kalendermaanden voor een gedraging die door

belanghebbende kan worden hersteld;

3.voor de duur van drie kalendermaanden, wanneer sprake is van een tweede

verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie binnen twaalf

maanden na de eerste als verwijtbaar aangemerkte gedraging.

2.Burgemeester en wethouders kunnen bij een derde en volgende verwijtbare gedraging

van dezelfde of een hogere categorie binnen twaalf maanden na de eerste als

verwijtbaar aangemerkte gedraging de uitkering voor onbepaalde duur verlagen,

rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de

individuele omstandigheden van de belanghebbende.

3.De verlaging wordt herbeoordeeld indien belanghebbende gedurende de periode van

verlaging aantoont dat het verzuim is hersteld. Indien een gedraging is hersteld kan de

verlaging worden gestopt met ingang van de eerste dag nadat belanghebbende heeft

aangetoond zijn gedraging te hebben hersteld. De verlaging duurt tenminste een

kalendermaand.

Artikel 5: Heroverweging

1.Burgemeester en wethouders heroverwegen de in artikel 4, tweede lid,

bedoelde verlaging, of de verlaging die na een eerdere heroverweging voor een

periode langer dan drie maanden of voor onbepaalde duur is voortgezet, binnen een

termijn van ten hoogste drie maanden na de datum van het besluit tot verlaging of

voortzetting van de verlaging.

2.In het kader van de in het eerste lid bedoelde heroverweging beoordelen burgemeester

en wethouders of en in hoeverre de omstandigheden en het gedrag van

Belanghebbende aanleiding geven te besluiten tot herziening, beëindiging of

voortzetting van de verlaging.

3.Burgemeester en wethouders kunnen bij een besluit tot voortzetting van de verlaging

het percentage van de verlaging verdubbelen, rekening houdend met de ernst van de

gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de

belanghebbende.

Artikel 6: Waarschuwing en dringende redenen

1.Burgemeester en wethouders kunnen afzien van het verlagen van de uitkering en

volstaan met een schriftelijke waarschuwing, als de verwijtbare gedraging bedoelt in

artikel 2 niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van

uitkering en de gedraging niet plaatsvindt binnen een periode van twee jaar na de

datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is

gegeven.

2.Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een verlaging van de uitkering niet uit

te voeren, als er sprake is van dringende omstandigheden. Omstandigheden die het

rechtstreekse gevolg zijn van een als verwijtbaar aan te merken gedraging zijn geen

dringende redenen.

Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1

januari 2012

Artikel 6a: Wijziging betekenis begrippen

1.Waar in deze verordening de begrippen 'alleenstaande', 'alleenstaande ouder' en 'gezin'

worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4

van de wet.

2.Waar in deze verordening wordt gesproken over 'gehuwde(n)' of 'gehuwdennorm'

hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als 'gezin', bedoeld in

artikel 4, respectievelijk 'gezinsnorm', bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 6b: Onvoldoende meewerken aan plan van aanpak

Onder het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 3

sub 3, wordt vanaf 1 januari 2012 mede verstaan: het onvoldoende meewerken aan het

opstellen, uitvoeren dan wel evalueren van een plan van aanpak.

Artikel 6c: Afstemming op de bijzondere bijstand die wordt verstrekt in aanvulling op

algemene bijstand

Een verlaging op grond van gedragingen, benoemd in deze verordening, kan eveneens worden

toegepast op de bijzondere bijstand die aan belanghebbenden op grond van artikel 12, van de

wet, wordt verstrekt.

Artikel 7 Handhaving

[vervallen bij wijziging Afstemmingsverordening door Wijzigingsverordening Wwb gemeente

Diemen van 15 januari 2010]

Artikel 8: Slotbepalingen

1.Uitvoering: De uitvoering van deze verordening berust bij het college

van burgemeester en wethouders.

2.Citeertitel: Deze verordening kan worden aangehaald als: Afstemmingsverordening

Wwb, Ioaw en Ioaz

3.Inwerkingtreding: Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na het

verstrijken van een termijn van zes weken na 1 maart 2004.

Aldus besloten door de raad voornoemd in zijn openbare vergadering van

de griffier, de voorzitter

Artikelsgewijze toelichting

[red.: Deze toelichting is niet gewijzigd door Wijzigingsverordening Wwb gemeente Diemen

van 15 januari 2010. Dit betekent dat de toelichting is gebaseerd op de oorspronkelijke tekst

van de Afstemmingsverordening]

Artikel 1: Definities

Dit artikel bevat enkele begripsomschrijvingen.

sub b. bijstand: Onder bijstand wordt in deze verordening uitdrukkelijk alleen verstaan de

daarop van toepassing zijnde norm plus de toeslag. De verlaging is dus alleen van toepassing

op de norm plus toeslag. De wet biedt de keuze om of de bijstand of de langdurigheidtoeslag

te verlagen, echter aan verlaging van de langdurigheidtoeslag zijn een aantal bezwaren

verbonden. De Iangdurigheidstoeslag wordt uitgekeerd als de belanghebbende hiervoor een

aanvraag indient en aan de voorwaarden voldoet; het tijdstip van uitbetaling varieert dus per

geval. Als de bijstand wegens verwijtbaar gedrag moet worden verlaagd, zou dat kunnen

leiden tot een ongelijke behandeling van gelijke gevallen, omdat in het ene geval de

langdurigheidtoeslag reeds is uitbetaald en daarmee aan verlaging ontkomt, terwijl in het

andere geval waarin de toeslag nog niet is uitbetaald deze wel aan verlaging kan of moet

worden onderworpen. Om dit bezwaar te ondervangen zou men kunnen overwegen om in

voorkomende gevallen de verlaging met terugwerkende kracht op te leggen, maar dat is alleen

mogelijk als ook de gedraging zich in het verleden heeft voorgedaan (men kan immers niet de

bijstand verlagen over een periode waarin aan alle verplichtingen is voldaan). Dit brengt het

bezwaar met zich mee dat de uitvoering in iedere situatie de keuze zou moeten maken tussen

verlaging van de bijstand of de langdurigheidtoeslag, hetgeen vervolgens ook weer kan leiden

tot een verschil in behandeling van overigens gelijke gevallen. Door de langdurigheidtoeslag

niet onder deze verordening te laten vallen is een gelijke behandeling beter gewaarborgd. Wel

kan het verwijtbaar niet nakomen de plicht tot arbeidsinschakeling natuurlijk gevolgen hebben

voor een toekomstige aanspraak op de langdurigheidtoeslag, omdat de belanghebbende niet

langer voldoet aan de voorwaarden.

Artikel 2: Gedragingen

De artikelen 2 en 3 moeten in onderlinge samenhang worden gelezen. De verwijtbare

gedragingen zijn ondergebracht in categorieën, waaraan (in artikel 3) een gewicht is

toegekend in de vorm van een verlagingpercentage. De categorieën zijn gerangschikt naar

toenemende zwaarte. In de indeling in categorieën is uitdrukking gegeven aan het belang dat

in de WWB wordt gehecht aan de reïntegratieverplichting. De gedragingen welke direct

betrekking hebben op verplichtingen in het kader van de inschakeling in de arbeid, met

uitzondering van het niet of niet volledig verstrekken van inlichtingen ten behoeve van de

reïntegratie en het niet ingeschreven zijn bij het CWI, zijn daarom ondergebracht in de twee

zwaarste categorieën (categorie 3 en 4).

Artikel 2 lid 1. eerste categorie

1.Het gaat hierbij om relatief lichte schendingen van de algemene, uit de wet

voortvloeiende inlichtingen- en medewerkingplicht, zoals het niet tijdig inleveren van

de inkomstenverklaring of het niet naar behoren verstrekken van inlichtingen die van

belang kunnen zijn bij de arbeidsinschakeling. Essentieel is dat het moet gaan om

inlichtingen die, als ze wel tijdig zouden zijn verstrekt, geen consequenties hebben

voor (de hoogte van) het recht op bijstand. Overigens kan het niet verstrekken van

bepaalde inlichtingen er natuurlijk wel toe leiden dat het recht niet kan worden

vastgesteld, bijvoorbeeld in de situatie waarin de belanghebbende ook na het

verstrijken van de hersteltermijn geen inkomstenverklaring inlevert of niet verschijnt

op een oproep voor een periodiek heronderzoek.

2.De aanvullende verplichtingen moeten expliciet bij beschikking worden opgelegd. Dat

kan zowel plaatsvinden bij aanvang van de bijstand als in een later stadium, zodra de

omstandigheden daartoe aanleiding geven. Het gaat hier om specifieke verplichtingen,

die niet rechtstreeks van invloed zijn op de hoogte van het recht, maar wel de

arbeidsinschakeling en uitstroom bevorderen of verband houden met aard en doel van

de bijstand. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om de verplichting mee te werken aan

een schuldhulpverleningstraject of de verplichting een medische behandeling te

ondergaan.

Artikel 2 lid 2. Tweede categorie

1.Het betreft hier vergelijkbare gedragingen als die van de eerste categorie onder a, maar

met dit verschil dat het in deze categorie gaat om inlichtingen die direct van invloed

zijn op het recht op bijstand. Men moet hierbij met name denken aan gegevens over de

woonsituatie of over de hoogte van genoten inkomsten of middelen die tot het

vermogen worden gerekend, waarvan de belanghebbende redelijkerwijs had kunnen

begrijpen dat deze van belang waren voor het recht op bijstand. Er is in deze situaties

sprake van fraude wanneer de belanghebbende de bedoelde inlichtingen bewust heeft

verzwegen. Waren de inlichtingen wel tijdig verstrekt, dan zou dat hebben geleid tot

het lager vaststellen van het recht op bijstand of tot beëindiging van de bijstand.

2.De WWB hecht een groot belang aan de plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9

WWB). De inschrijving bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) is een eerste,

relatief eenvoudige stap op weg naar reïntegratie in het arbeidsproces. Het niet

ingeschreven staan bij het CWI betekent onvermijdelijk een vertraging van de

reïntegratie, in het bijzonder voor de doelgroep die geacht wordt op eigen kracht naar

reguliere arbeid uit te stromen.

Artikel 2 lid 3. Derde categorie

1.Het betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft direct gevolgen

voor de hoogte of de duur van de aanspraak op bijstand, bijvoorbeeld wanneer iemand

door eigen schuld het recht op een voorliggende voorziening verspeelt en daardoor

(eerder) in bijstandsbehoeftige omstandigheden komt te verkeren. Van tekortschietend

besef van verantwoordelijkheid is bijvoorbeeld sprake als iemand door eigen toedoen

het recht op WW verliest (door niet tijdig na ontslag WW aan te vragen) of naderhand

ontvangen middelen op onverantwoorde wijze heeft besteed, door sneller dan

anderhalf maal de bijstandsnorm in te teren.

2.Deze gedraging heeft betrekking op de actieve sollicitatieplicht. De belanghebbende is

verplicht een minimaal aantal sollicitaties te verrichten en hiervan op verzoek de

bewijsstukken te tonen. Het exacte aantal verplichte sollicitaties zal afhangen van het

aanbod van algemeen geaccepteerde arbeid. Met mededeling van mondelinge

sollicitaties wordt in beginsel geen genoegen genomen, tenzij kan worden geverifieerd

dat deze ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.

3.Bij toekenning van de bijstand of in een later stadium kan aan de belanghebbende, die

niet in staat is om op eigen kracht weer in zijn levensonderhoud te voorzien, de

verplichting worden opgelegd om mee te werken aan een onderzoek naar zijn

mogelijkheden en de benodigde reïntegratievoorzieningen of om deel te nemen aan

een concreet aangeboden traject dat uiteindelijk moet leiden tot uitstroom. De

arbeidsinschakeling wordt direct geschaad, wanneer de belanghebbende deze

verplichting niet of onvoldoende nakomt, hetgeen weer gevolgen heeft voor de duur

van de aanspraak op bijstand. Het niet of onvoldoende verlenen van medewerking aan

een traject kan er immers toe leiden dat een traject ernstig wordt vertraagd of zelfs

moet worden afgebroken. Van onvoldoende medewerking is in ieder geval sprake als

de belanghebbende niet op afspraken bij het reïntegratiebedrijf verschijnt, opdrachten

in het kader van een scholing niet naar behoren uitvoert of zich niet coöperatief opstelt

ten aanzien van een diagnostisch onderzoek.

Artikel 2 lid 4. Vierde categorie

1.In deze categorie gedraging gaat het om verwijtbaar ontslag, bijvoorbeeld een ontslag

op staande voet wegens diefstal of werkweigering. In deze gevallen wordt een

eventuele aanvraag WW vrijwel zonder uitzondering geweigerd. Tenzij achteraf

anders blijkt, neemt WIZ de constatering van de UWV dat er sprake is van

verwijtbaarheid over. Mocht in het bezwaar tegen de weigering van de WW-uitkering

blijken dat het ontslag niet verwijtbaar is, dan kan er in het kader van de WWB ook

geen sprake zijn van verwijtbaarheid. Als de belanghebbende afziet van het aanvragen

van WW, dan zal WIZ zelf moeten onderzoeken of het ontslag verwijtbaar is.

2.Deze gedraging heeft betrekking op het weigeren van een aangeboden dienstverband.

Het kan hierbij om allerlei soorten arbeid gaan, gesubsidieerd of regulier, fulltime of

parttime, tijdelijk of voor onbepaalde duur. Essentieel is dat de belanghebbende door

de werkweigering afziet van een concrete kans om geheel of gedeeltelijk uit de

bijstand te komen.

3.Met zich ernstig misdragen wordt met name bedoeld agressief gedrag. Onder

“medewerker belast met de uitvoering van de wet” wordt niet alleen de

bijstandsconsulent verstaan, maar ook de medewerker van de receptie, de telefonist en

iedere andere medewerker die namens WIZ met de belanghebbende in contact treedt.

Onder agressief gedrag wordt verstaan: alle vormen van fysiek geweld, van dreiging

met geweld, van intimidatie, stalking, discriminatie naar geslacht, geloof of ras,

seksuele intimidatie, vernieling en het dragen van wapens of gevaarlijke voorwerpen.

Artikel 3: Percentage van de verlaging

Artikel 3 lid 1

Aan de categorieën is een bepaald wegingpercentage gekoppeld al naar gelang de zwaarte van

de gedraging. Dit percentage dient als uitgangspunt bij de uiteindelijke vaststelling van de

verlaging, waarbij te allen tijde de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de

individuele omstandigheden moeten worden meegewogen. Het laatste wordt nader uitgewerkt

in de toelichting bij het tweede lid.

Artikel 3 lid 2

Bij de feitelijke vaststelling van de verlaging moeten burgemeester en wethouders

vanzelfsprekend rekening houden met de individuele situatie van de belanghebbende, maar

daarnaast ook met de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid. Zo kan een

gedraging naar zijn zwaarte aanleiding zijn voor een bepaald verlagingpercentage, maar als de

belanghebbende blijk heeft gegeven van verder verwijtbaar gedrag af te zien zou het

onevenredig hard kunnen zijn om het volle percentage toe te passen. Ook hebben de

categorieën een zekere “bandbreedte”; niet elke gedraging binnen dezelfde categorie is even

ernstig of heeft even grote gevolgen. Ook dit aspect zal dus in de belangenafweging moeten

worden betrokken. Zo zal er met name bij agressie sprake zijn van een breed scala aan

feitelijke gedragingen, van relatief “onschuldig” (schreeuwen of schelden) tot zeer ernstig

(fysiek geweld). Ook kan een rol spelen of een dergelijke gedraging zich voor de eerste maal

voordoet of dat in het verleden al eerder van verwijtbaar gedrag sprake is geweest. In de

praktijk zal een eerste gedraging, afhankelijk van ernst en verwijtbaarheid, veelal kunnen

leiden tot de vaststelling van een lager percentage en slechts in uitzonderlijke gevallen tot een

hoger percentage.

Artikel 4: Periode van de gedraging

Artikel 4 lid 1

Het eerste lid regelt de duur van de verlaging bij een eerste gedraging (sub a) en bij recidive

binnen twaalf maanden (sub b). Een eerste gedraging kan hoogstens leiden tot een verlaging

voor de duur van drie kalendermaanden, een tweede gedraging tot eveneens tot maximaal drie

kalendermaanden. Bepalend voor recidive is de datum waarop de eerste gedraging als

verwijtbaar is aangemerkt en de belanghebbende hiervan redelijkerwijs op de hoogte had

kunnen zijn, dus de verzenddatum van de beschikking naar aanleiding van de eerste

gedraging. Er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen gedragingen die door de

belanghebbende hersteld kunnen worden (bijvoorbeeld sollicitatie verplichtingen) en

gedragingen die niet meer hersteld kunnen worden (bijvoorbeeld onverantwoord vermogen

interen)

Artikel 4 lid 2

Het tweede lid regelt de duur van de verlaging bij volharding. Van volharding is in beginsel

sprake bij een derde en volgende gedraging van gelijke of hogere categorie, ook weer binnen

twaalf maanden na de eerste gedraging. Omdat een verlaging voor onbepaalde duur relatief

grote gevolgen heeft voor de belanghebbende, geldt hier bij uitstek het vereiste van een

zorgvuldige belangenafweging. Uitdrukkelijk is daarom de mogelijkheid opengelaten om ook

bij volharding een verlaging voor een bepaalde duur, tot maximaal drie maanden, op te

leggen.

Artikel 4 lid 3

Het derde lid regelt de mogelijkheid om de verlaging te herzien of ongedaan te maken

indienbelanghebbende zelf aantoont binnen de periode van de maatregel zijn gedraging te

hebben hersteld. Het zal hier veelal gaan om arbeidsverplichtingen of verplichtingen waar

belanghebbende zelf zorg kan dragen voor herstel. Deze verantwoordelijkheid wordt

uitdrukkelijk bij de klant gelegd.

Artikel 5: Heroverweging

Artikel 5 lid 1

Artikel 18, derde lid, WWB schrijft voor dat burgemeester en wethouders een verlaging

moeten heroverwegen binnen uiterlijk drie maanden. Deze heroverweging kan achterwege

blijven als de verlaging voor een periode van ten hoogste drie maanden is opgelegd. Binnen

drie maanden na de beschikking tot verlaging voor onbepaalde duur moeten burgemeester en

wethouders beginnen met het onderzoek in het kader van de heroverweging. Dit onderzoek

kan, afhankelijk van de aard van de verplichting of gedraging, in veel gevallen schriftelijk

plaatsvinden. Zo kan, bijvoorbeeld wanneer het gaat om het al dan niet nakomen van de

sollicitatieplicht, worden volstaan met het opvragen van schriftelijke bewijzen waaruit blijkt

dat de belanghebbende inmiddels aan de sollicitatieplicht is gaan voldoen. In andere gevallen

zal het noodzakelijk zijn om de belanghebbende op te roepen. Als de belanghebbende de

gevraagde gegevens niet overlegt of geen gehoor geeft aan oproepen, dan vindt

heroverweging plaats op basis van de dan bekende gegevens, hetgeen veelal tot voortzetting

van de verlaging zal leiden.

Artikel 5 lid 2

Het resultaat van de heroverweging kan drieledig zijn. De belanghebbende laat blijken zich

inmiddels niet langer schuldig te maken aan de verwijtbare gedraging waarvoor de verlaging

was opgelegd. In dat geval zal de verlaging worden herzien met ingang van het moment

waarop van verder verwijtbaar gedrag geen sprake meer is, dus met terugwerkende kracht.

Beëindiging van de verlaging na drie maanden vindt plaats als de belanghebbende

aannemelijk maakt dat hij zich voortaan aan de opgelegde verplichtingen zal houden. Van

voortzetting zal sprake zijn als de belanghebbende zich ook ten tijde van de heroverweging

nog steeds aan de verwijtbare gedraging schuldig maakt. De voortzetting kan, afhankelijk van

de omstandigheden, mate van verwijtbaarheid en ernst van de gedraging, plaatsvinden voor

bepaalde of onbepaalde duur. Bij voortzetting voor onbepaalde duur moet binnen uiterlijk drie

maanden opnieuw heroverweging plaatsvinden.

Artikel 5 lid 3

Deze bepaling biedt de mogelijkheid om bij volharding het percentage van de verlaging te

verdubbelen. Men moet hierbij bijvoorbeeld denken aan de weigerachtigheid om mee te

werken aan een traject. Als hiervoor een verlaging is opgelegd en de belanghebbende blijft

medewerking weigeren, ook na een tweede verlaging voor drie maanden en na een derde voor

onbepaalde duur, dan kan bij de voortzetting het percentage worden verdubbeld. Ook hierbij

staat een zorgvuldige belangenafweging voorop.

Artikel 6: Waarschuwing en dringende redenen

Artikel 6 lid 1

Deze bepaling regelt de schriftelijke waarschuwing en geeft de mogelijkheid om bij een eerste

verwijtbare gedraging met een waarschuwing te volstaan. De feitelijke gedraging wordt

vastgelegd en omschreven In een waarschuwingsbeschikking en telt ook dus mee bij

eventuele recidive. Bij eIke eerste verwijtbare gedraging, van welke categorie dan ook, kan in

principe met een waarschuwing worden volstaan, mits er in de voorafgaande twee jaar geen

sprake is geweest van enig ander verwijtbaar gedrag en de gedraging niet tot gevolg heeft

gehad dat te veel of ten onrechte bijstand is betaald.

Artikel 6 lid 2

Deze bepaling doelt op de situatie dat alles in aanmerking genomen de verwijtbare gedraging

zou moeten resulteren in een verlaging van de bijstand, maar dat er sprake is van dringende

omstandigheden waarbij tenuitvoerlegging van de verlaging tot onevenredige hardheid zou

leiden. Het gaat hierbij met name om de situatie dat de belanghebbende als gevolg van de

verlaging in ernstige financiële nood komt en niet meer aan betalingsverplichtingen kan

voldoen of een schuldsaneringtraject niet kan nakomen. De omstandigheden mogen niet het

gevolg zijn van de verwijtbare gedraging. Als iemand door verwijtbaar ontslag in ernstige

financiële nood komt te verkeren, kan dat nooit een reden zijn om van de oplegging van de

verlaging af te zien. De omstandigheden zijn immers het gevolg van het verwijtbare gedrag.

Afzien van de uitvoering van een verlaging kan te allen tijde plaatsvinden, ook als er sprake is

van herhaald verwijtbaar gedrag.

Artikel 7: Handhaving

Er is in artikel 8a van de WWB aangegeven dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt

voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en

oneigenlijk gebruik van de wet. Deze regels mogen in de afstemmingsverordening worden

opgenomen zodat er geen aparte fraude verordening noodzakelijk is.

Definitie handhaving:

Handhaving is het doen naleven van wet- en regelgeving ter bevordering van het juist

benutten en toepassen van wetten en regelingen overeenkomstig hun doel en strekking.

Handhaving staat derhalve voor alle bewust ondernomen activiteiten, die erop gericht zijn de

spontane naleving van wet- en regelgeving te bevorderen. Het gaat daarbij om zowel

repressieve als preventieve activiteiten. De afdeling Werk, Inkomen en Zorg rekent het tot

haar taak uitkeringsgerechtigden duidelijk te maken welke rechten en verplichtingen zij

hebben en zo de verantwoordelijkheid van deze doelgroepen transparant te maken. De

afdeling Werk, Inkomen en Zorg benoemt vier groepen activiteiten die er gezamenlijk zorg

voor dragen dat mensen zich spontaan aan de wet- en regelgeving houden en dat juiste

uitkeringen worden verstrekt.

Elementen gericht op voorkoming van fraude (preventie):

·Vroegtijdige voorlichting aan uitkeringsgerechtigden en andere

belanghebbenden

·Optimaliseren dienstverlening

Elementen gericht op aanpak van fraude (repressie):

  • ·

    Vroegtijdig constateren en afhandelen van overtredingen/fraudesituaties

  • ·

    Daadwerkelijke sanctionering in geval van geconstateerde fraude.

De in artikel 7 genoemde onderdelen en de visie elementen zijn uitgewerkt in het

handhavingsbeleidsplan, dat door het college van Burgemeester en wethouders wordt

vastgesteld, en onderdeel is van de afstemmingsverordening. Het handhavingsbeleidsplan

maakt integraal onderdeel uit van de afstemmingsverordening. Een aparte fraudeverordening

is daarom niet noodzakelijk.

Artikel 8: Slotbepalingen

Artikel 8 lid 1

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de afstemmingsverordening bij het

college van Burgemeester en wethouders.

Artikel 8 lid 2

Voor de te gebruiken citeertitel is aansluiting gezocht bij de terminologie van de wetgever

Artikel 8 lid 3

De afstemmingsverordening is op grond van artikel 8 Tijdelijke referendumwet referendabel.

De datum van de inwerkingtreding van de afstemmingsverordening moet daarom, met in acht

name van artikel 22 Tijdelijke referendumwet, op ten minste 6 weken na datum publicatie

gesteld worden.