Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Rotterdam

Re-integratieverordening Rotterdam 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRotterdam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRe-integratieverordening Rotterdam 2011
CiteertitelRe-integratieverordening Rotterdam 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

raadsstuk 2011-1492

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8
  2. Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 35
  3. Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 35
  4. Wet werk en inkomen kunstenaars, art. 21
  5. Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-201112-03-2015nieuwe regeling

09-06-2011

Gemeenteblad 2011-63

Voorstel B&W van 31 mei 2011; (raadsvoorstel nr. 11/147); raadsstuk 2011-1492

Tekst van de regeling

Intitulé

Re-integratieverordening Rotterdam 2011

 

De Raad van de gemeente Rotterdam,

 

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 31 mei 2011; (raadsvoorstel nr. 11/147); raadsstuk 2011-1492;

 

gelet op artikel 8 van de Wet werk en bijstand, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 21 van de Wet werk en inkomen kunstenaars en artikel 149 van de Gemeentewet;

 

besluit:

 

tot vaststelling van de Re-integratieverordening Rotterdam 2011

 

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    klant: persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de WWB, artikel 34, eerste lid, onder a, van de IOAW, artikel 34, eerste lid, onder a, van de IOAZ, of artikel 1, onder e van de Wet werk en inkomen kunstenaars;

  • b.

    Participatieladder: instrument, ontwikkeld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in samenwerking met gemeenten, dat de participatiegraad per cliënt weergeeft;

  • c.

    uitkeringsontvangende: klant die een uitkering ontvangt op grond van de WWB, IOAW of IOAZ;

  • d.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • e.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • f.

    WWB: Wet werk en bijstand.

  • 2.

    Als klant kan tevens worden aangemerkt de persoon aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt, voor zover deze behoort tot de doelgroep waarvoor met het betreffende instituut een overeenkomst is afgesloten.

  • 3.

    De begripsbepalingen van de WWB zijn op deze verordening en de daarop berustende bepalingen van toepassing.

 

Artikel 2 Toepassingsbereik Subsidieverordening Rotterdam 2005

De Subsidieverordening Rotterdam 2005 is niet van toepassing op de verstrekking van de voorzieningen genoemd in deze verordening.

 

Artikel 3 Nadere regels

Het college kan ter uitvoering van deze verordening nadere regels stellen.

 

Paragraaf 2 Opdracht aan het college

 

Artikel 4 Uitgangspunten aanbod voorzieningen

Bij het aanbieden van voorzieningen op grond van deze verordening hanteert het college de volgende uitgangspunten:

  • a.

    iedere klant verdient de kans om mee te doen in de samenleving en zijn talenten te ontwikkelen;

  • b.

    iedere klant is er in eerste instantie zelf voor verantwoordelijk om activiteiten te ontwikkelen, gericht op arbeidsinschakeling of, zolang dat niet mogelijk is, gericht op maatschappelijke participatie;

  • c.

    voorzieningen worden aangeboden in het perspectief van duurzame zelfredzaamheid en het terugdringen van het beroep op een uitkering;

  • d.

    bij de inzet van re-integratiemiddelen wordt prioriteit gegeven aan de inzet van voorzieningen die naar het oordeel van het college het meest efficiënt zijn;

  • e.

    bij de inzet van re-integratiemiddelen wordt prioriteit gegeven aan die doelgroepen waarbij de inzet van voorzieningen naar het oordeel van het college het meest effectief is;

  • f.

    een voorziening wordt slechts tijdelijk aangeboden;

  • g.

    een uitkeringsontvangende wordt geacht activiteiten te hebben als bedoeld onder b, tenzij dat op grond van sociale of medische gronden niet tot de mogelijkheden behoort. Het college kan daarbij een minimum aantal uren per week vaststellen.

 

Artikel 5 Ondersteuning en voorzieningen ten behoeve van de arbeidsinschakeling

  • 1.

    Het college kan de klant, binnen de kaders van deze verordening, ondersteuning bieden met als doel:

    a. het bereiken van een hogere trede op de Participatieladder, voor zover mogelijk leidend tot arbeidsinschakeling en economische zelfstandigheid; of, zolang dit niet mogelijk is,

    b. maatschappelijke participatie.

  • 2.

    In het kader van de ondersteuning kan het college voorzieningen aanbieden aan:

    a. de klant;

    b. een werkgever;

    c. een bedrijf of instelling die een bijdrage levert aan de ontwikkeling van de klant op de Participatieladder of zijn maatschappelijke participatie.

  • 3.

    Het college betrekt bij zijn oordeel over de noodzaak om een voorziening aan te bieden:

    a. de mogelijkheden en capaciteiten van de klant, waarbij tevens wordt vastgesteld op welke trede op de Participatieladder hij zich bevindt;

    b. de mate van zelfredzaamheid om zelf activiteiten te ontwikkelen die passen bij het niveau op de Participatieladder waarop hij zich bevindt;

    c. de mate waarin de klant voor gehele of gedeeltelijke ontheffing van zijn arbeidsverplichtingen of plicht tot maatschappelijke participatie in aanmerking komt, al dan niet in verband met de zorg die de klant heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen of mantelzorgtaken;

d. de doelmatigheid van de voorziening;

e. de beschikbaarheid van de benodigde voorziening of de alternatieven daarvoor;

f. de financiële middelen die beschikbaar zijn ten behoeve van de voorziening; en

g. de zienswijze van de klant.

  • 4. Het college biedt geen voorzieningen aan, voor zover de klant zelfstandig in staat wordt geacht activiteiten te ontwikkelen:

    a. om een hogere trede te bereiken op de Participatieladder; of, zolang dit niet mogelijk is:

    b. die passen bij zijn niveau op de Participatieladder.

  • 5. Het college kan voor de beoordeling van de mogelijkheden en capaciteiten van de klant gebruik maken van het advies van een door het college aan te wijzen deskundige.

  • 6. Het aanbod van het college is gebaseerd op de in de paragrafen 3 tot en met 5 van deze verordening genoemde voorzieningen.

 

Artikel 6 Budget- en subsidieplafonds

1. Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds instellen voor de verschillende voorzieningen. Overschrijding van het subsidie- of budgetplafond leidt tot weigering van de voorziening.

2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening. Overschrijding van het plafond leidt tot weigering van de voorziening.

 

Artikel 7 Beleidskader, activiteitenprogramma en verslag

1. Ter uitvoering van deze verordening stelt de gemeenteraad minimaal één keer per vier jaar een beleidskader vast.

2. Het beleidskader omvat in ieder geval:

a. een omschrijving van de kaders van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

b. een beschrijving van de wijze waarop en de mate waarin de voorzieningen zullen worden aangeboden.

  • 3. Het college stelt op basis van het beleidskader periodiek een activiteitenprogramma vast en biedt dit ter kennisname aan aan de gemeenteraad.

  • 4. Het college zendt eenmaal per jaar een verslag aan de gemeenteraad over de uitvoering van deze verordening en de effecten van het beleid.

 

Paragraaf 3 Voorzieningen voor de klant

 

Artikel 8 Soorten voorzieningen voor de klant

Het college kan aan een klant de volgende voorzieningen aanbieden:

  • a.

    scholing en training;

  • b.

    stage;

  • c.

    arbeidsbemiddeling;

  • d.

    gesubsidieerde arbeidsplaats;

  • e.

    [vervallen per 1-12-2011]

  • f.

    [vervallen per 1-12-2011]

     

Artikel 9 Scholing en training

Scholing en training kan gericht zijn op:

  • a.

    het verhogen van de kennis van de Nederlandse taal;

  • b.

    het aanleren van vaardigheden die noodzakelijk zijn in het kader van sociale activering of arbeidsinschakeling;

  • c.

    het behalen van een beroepskwalificerend certificaat, deelcertificaat of diploma, dat door het rijk of de branche erkend wordt; of

  • d.

    het opdoen van kennis en vaardigheden ten behoeve van de inburgering in de Nederlandse samenleving, al dan niet in combinatie met inburgeringsactiviteiten op grond van de Wet inburgering.

 

Artikel 10 Stage

Het college kan een klant een stage aanbieden voor het opdoen van theoretische en praktische kennis in een werk-leersituatie, gericht op het verwerven van bekwaamheden in de vervulling van een bepaalde functie of ter oriëntatie op de arbeidsmarkt.

 

Artikel 11 Participatieplaats

[vervallen per 1-12-2011]

 

Artikel 12 Gesubsidieerde arbeidsplaats

  • 1.

    Het college biedt alleen aan uitkeringsontvangenden een voorziening aan in de vorm van een gesubsidieerde arbeidsplaats.

  • 2.

    De arbeidsduur van een gesubsidieerde arbeidsplaats is dusdanig, dat de klant niet langer recht heeft op een uitkering, tenzij het college heeft vastgesteld dat de klant niet in staat is het vereiste aantal uren te werken wegens bij de klant gelegen factoren. Als factoren worden in ieder geval aangemerkt:

    a. de klant is alleenstaande ouder en is wegens de zorg voor één of meer kinderen aangewezen op arbeid in deeltijd;

    b. er is sprake van een medische of sociale belemmering om in verband met ziekte of gebrek het voorgeschreven aantal uren te werken;

    c. de klant volgt scholing die noodzakelijk is voor zijn arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Het college kan ten aanzien van dienstbetrekkingen die een voortzetting zijn van de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 4 van de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen, zoals deze golden op 31 december 2003, afwijken van artikel 4, onderdeel f.

 

Artikel 13 Sociale activering

Het college kan sociale activering aanbieden in het kader van:

  • a.

    een traject tot arbeidsinschakeling; of

  • b.

    maatschappelijke participatie, voor zover arbeidsinschakeling of een activiteit gericht op arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is.

Artikel 14 Arbeidsbemiddeling

Het college kan arbeidsbemiddeling aanbieden als de klant ondersteuning nodig heeft bij het vinden van een geschikte werkgever of het zich in woord of geschrift op de juiste wijze presenteren bij een potentiële werkgever.

 

Paragraaf 4 Flankerende voorzieningen voor de klant

 

Artikel 15 Soorten flankerende voorzieningen voor de klant

Het college kan aan een klant de volgende flankerende voorzieningen aanbieden:

  • a.

    kostenvergoeding re-integratie;

  • b.

    schulddienstverlening;

  • c.

    begeleiding en nazorg.

 

Artikel 16 Activeringspremie participatieplaats

[vervallen per 1-12-2011]

 

Artikel 17 Werkaanvaardingspremie

[vervallen per 1-12-2011]

 

Artikel 18 Kostenvergoeding re-integratie

  • 1.

    Het college kan een kostenvergoeding re-integratie verstrekken als tegemoetkoming in de kosten voor:

    a. vervoer in het kader van deelname aan een voorziening of in verband met een sollicitatie;

    b. een traject;

    c. werkaanvaarding tot maximaal zes maanden na aanvang hiervan; d. de uitvoering van activiteiten in het kader van de aanpak maatschappelijke opvang.

  • 2.

    Vervoerskosten, bedoeld in het eerste lid, onder a, of in het kader van werkaanvaarding, bedoeld in het eerste lid, onder c, worden vergoed op basis van de tarieven openbaar vervoer, waarbij voor de trein het tarief voor de tweede klas geldt.

  • 3.

    Een tegemoetkoming in de kosten, bedoeld in het eerste lid, vindt slechts plaats voor zover:

    a. hiervoor geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening, waaronder een vergoeding van de kosten door de werkgever;

    b. de kosten naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn; en c. de draagkracht van de klant onvoldoende is om in deze kosten te voorzien, waarbij de beleidsregels voor vaststelling van de draagkracht, bedoeld in artikel 35 van de Wet werk en bijstand, overeenkomstig van toepassing zijn.

 

Artikel 19 Schulddienstverlening

Het college kan een klant schulddienstverlening aanbieden, als:

  • a.

    zijn schulden de arbeidsinschakeling van de klant belemmeren; en

  • b.

    de klant voldoet aan de voorwaarden voor schulddienstverlening.

 

Artikel 20 Begeleiding en nazorg

  • 1.

    Het college kan een klant begeleiding bieden in het kader van de aan hem aangeboden voorziening.

  • 2.

    Het college kan een voormalige klant gedurende een periode nazorg bieden als deze als gevolg van werkaanvaarding niet langer uitkeringsontvangende is.

     

 

Paragraaf 5 Voorzieningen voor werkgevers, instellingen en bedrijven

 

Artikel 21 Soorten voorzieningen voor werkgevers, instellingen en bedrijven

[vervallen per 1-12-2011]

 

Artikel 22 Re-integratiesubsidies

  • 1.

    Het college kan aan een werkgever een re-integratiesubsidie verstrekken in de vorm van: a. een loonkostensubsidie; b. een subsidie voor overige kosten.

  • 2.

    Een gelijktijdige combinatie van een van de re-integratiesubsidies, bedoeld in het eerste lid, en een subsidie op grond van een andere door het college of de gemeenteraad vastgesteld wettelijk voorschrift, voor een werkgever voor dezelfde klant is niet mogelijk.

  • 3.

    De werkgever die voor een werknemer een loonkostensubsidie in de vorm van een ID-subsidie heeft ontvangen, komt voor diezelfde werknemer niet in aanmerking voor een re-integratiesubsidie

 

Artikel 23 Loonkostensubsidies

  • 1.

    Het college kan een werkgever een loonkostensubsidie verstrekken ter compensatie van de verminderde arbeidsproductiviteit van de klant.

  • 2.

    Het college kan bepalen dat de arbeidsovereenkomst die de werkgever afsluit met de klant een minimum duur moet hebben, als hij in aanmerking wil komen voor een loonkostensubsidie.

 

Artikel 24 Loonkostensubsidie in de vorm van een I/D-subsidie

  • 1.

    Het college kan loonkostensubsidie in de vorm van een I/D-subsidie verstrekken aan een werkgever ten behoeve van een werknemer waarvoor hij op 31 december 2003 een subsidie ontving op grond van het Besluit in- en doorstroombanen.

  • 2.

    De hoogte van de subsidie wordt naar rato vastgesteld op basis van de volgende normbedragen voor de loonkosten op jaarbasis voor een arbeidsplaats van 32 uur per week:

a. € 25.755,-- voor een instroombaan;

b. € 26.775,-- voor een uitstroombaan.

  • 3. Het college bouwt de loonkostensubsidie af tot € 0,-- per uiterlijk 1 juni 2014 volgens het volgende schema:

a. per 1 juni 2012 60% van de normbedragen, genoemd in het tweede lid;

b. per 1 juni 2013 30% van de normbedragen, genoemd in het tweede lid.

4. Het college is bevoegd af te wijken van de in het derde lid opgenomen afbouw van de subsidie, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

a. de werkgever toont onomstotelijk aan dat de in het derde lid

opgenomen afbouw, gezien de financiële situatie van de organisatie,

voor 1 januari 2014 zal leiden tot ontslag van de betrokken

werknemer;

b. de werkgever heeft een alternatief voorstel, dat:

1o leidt tot volledige afbouw van de subsidie per 1 juni 2014;

2o niet meer kosten voor de gemeente met zich meebrengt dan de

afbouw, zoals opgenomen in het derde lid;

3o ertoe leidt dat de werknemer langer in dienst kan blijven;

4o geschikt is voor een afrekensystematiek die past binnen de Wet

participatiebudget

 

Artikel 25 Subsidie voor overige kosten

  • 1.

    Het college kan een werkgever, instelling of bedrijf een re-integratiesubsidie als tegemoetkoming voor overige kosten dan loonkosten verstrekken.

  • 2.

    De subsidie voor overige kosten dient ter compensatie van de kosten die de werkgever, de instelling of het bedrijf maakt voor een klant of voormalige klant:

    a. in het kader van de aan de klant aangeboden voorziening;

    b. voor de begeleiding of scholing van een klant die door een werkgever in dienst is genomen;

    c. voor de nazorg aan de klant die niet langer gebruik maakt van de voorziening.

  • 3.

    Het college kan voor verschillende groepen klanten of kosten vaste subsidiebedragen hanteren.

 

Artikel 26 Re-integratiesubsidie en premie participatieplaatsen

[vervallen per 1-12-2011]

 

Artikel 27 Staatssteunbepaling

1. Als en voor zover de verstrekking van de voorzieningen aan de werkgever staatssteun oplevert in de zin van artikel 87 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, geschiedt de verstrekking op grond van:

a. de Verordening Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun, zoals gepubliceerd op 28 december 2006 in het Publicatieblad van de Europese Unie L 379; of

b. de artikelen 39, 40, 41 of 42 van de Verordening nr. 800/2008 van de Europese Commissie van 6 augustus 2008, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard, zoals gepubliceerd op 9 augustus 2008 in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 214.

2. Als en voor zover de verstrekking van de voorzieningen aan de werkgever staatssteun oplevert in de zin van artikel 87 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, wordt de voorziening verstrekt onder de voorwaarde dat de begunstigde onderneming een dossier bijhoudt, aan de hand waarvan kan worden geverifieerd of de verleende steun voldoet aan de voorwaarden van de in het eerste lid genoemde toegepaste verordening.

 

Paragraaf 6 Beëindiging en handhaving

 

Artikel 28 Intrekking voorziening

Het college kan een voorziening intrekken als het de voorziening niet langer doelmatig acht of als de klant dan wel de werkgever de aan de voorziening verbonden voorwaarden of verplichtingen niet naleeft.

 

Artikel 29 In rekening brengen kosten voorziening

Het college kan de kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk bij de klant, niet zijnde een uitkeringsontvangende, in rekening brengen als hij: a. onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn re-integratie; of b. niet of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de voorziening.

 

Artikel 30 Terugvordering en verrekening

  • 1.

    Voorzieningen in de vorm van een vergoeding, subsidie of een premie kunnen van de klant of werkgever, bedrijf of instelling worden teruggevorderd, als:

a. de activiteiten waarvoor de voorziening is aangeboden niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

b. niet is voldaan aan de aan de voorziening verbonden voorwaarden of verplichtingen;

c. de voorziening is aangeboden op basis van onjuiste of onvolledige gegevens en juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking zouden hebben geleid;

d. de voorziening op andere gronden ten onrechte is aangeboden en de klant of werkgever, instelling of bedrijf dit wist of behoorde te weten.

2. Vergoedingen of subsidies die zijn teruggevorderd en kosten van voorzieningen die met toepassing van deze verordening in rekening zijn gebracht, kunnen worden verrekend:

a. met andere voorzieningen of subsidies die aan de klant of werkgever op basis van deze verordening zijn aangeboden;

b. met subsidies aan de klant of werkgever die met toepassing van de Subsidieverordening Rotterdam 2005 zijn verleend of vastgesteld;

c. met subsidies aan de werkgever die met toepassing van de Verordening Wet sociale werkvoorziening Rotterdam zijn verleend of vastgesteld;

  • d. ingeval van faillissement, surseance van betaling of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, met toepassing van de artikelen 53 tot en met 55, 234, 235 en 307 van de Faillissementswet.

 

Paragraaf 7 Slotbepalingen

 

Artikel 31 Hardheidsclausule

Het college handelt overeenkomstig deze verordening, tenzij dat voor de klant of de werkgever gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze verordening te dienen doelen.

 

Artikel 32 Intrekking oude verordening

De Re-integratieverordening Rotterdam 2009 wordt ingetrokken.

 

Artikel 33 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand na dagtekening van het Gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst.

 

Artikel 34 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening Rotterdam 2011.

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 9 juni 2011.

 

De griffier,

J.G.A. Paans

De voorzitter,

A. Aboutaleb

 

 

Toelichting

 

Algemene toelichting

In artikel 8 van de Wet werk en bijstand (WWB) is de opdracht aan de gemeenteraad opgenomen om bij verordening regels te stellen met betrekking tot (voor zover hier van belang):

  • het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling;

  • de scholing of opleiding in het kader van de participatieplaats;

  • de premie in het kader van de participatieplaats.

 

De regels moeten in ieder geval betrekking hebben op:

  • de evenwichtige aandacht voor de groepen die het college geacht wordt te ondersteunen (uitkeringsontvangenden, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW-ers) en niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers);

  • de verschillende doelgroepen daarbinnen;

  • de wijze waarop rekening gehouden moet worden met zorgtaken.

 

Een vergelijkbare opdracht staat opgenomen in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

In de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) staat in artikel 21 opgenomen, dat het college op verzoek van de kunstenaar een voorziening kan aanbieden, gericht op het bevorderen van de arbeidsinschakeling in het kader van de uitoefening van een gemengde beroepspraktijk. Ook hierover dienen regels bij verordening te worden gesteld.

 

Deze verordening geeft uitvoering aan de opdracht die in voornoemde vier wetten is opgenomen.

 

Voor uitkeringsontvangenden in de zin van de WWB, IOAW en IOAZ staat daarbij de Full Engagement-gedachte centraal: iedere uitkeringsgerechtigde wordt geacht binnen zijn vermogen te participeren in de samenleving en werk te maken van zijn arbeidsinschakeling, met als uiteindelijke doel economische zelfstandigheid. Dit is niet alleen goed voor de klant, maar ook voor de samenleving, die baat heeft bij actieve burgers.

Daarnaast geldt voor alle klanten, dus ook voor ANW-ers, nuggers en kunstenaars, dat de klant in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor zijn arbeidsinschakeling en participatie. Pas als blijkt dat de klant daarbij ondersteuning nodig heeft, wordt deze aangeboden.

Dit is verder uitgewerkt in paragraaf 2.

 

De ondersteuning kan worden aangeboden in de vorm van een voorziening of flankerende voorziening aan de klant zelf, maar ook in de vorm van een voorziening aan een werkgever, instelling of bedrijf. De soorten voorziening staan uitgewerkt in de paragrafen 3, 4 en 5.

In de meeste gevallen wordt daarbij geen onderscheid gemaakt in de soort klant, tenzij op grond van de wet een voorziening slechts ten goede kan komen aan een uitkeringsontvangende. Een voorbeeld is de participatieplaats en de activeringspremie participatieplaats.

De uitgangspunten, opgenomen in paragraaf 2, moeten ervoor zorgen dat de voorzieningen op een efficiënte wijze worden ingezet. Zo nodig kunnen op grond van artikel 5 plafonds worden ingesteld voor de voorzieningen of het aantal personen dat in aanmerking kan komen voor een voorziening.

 

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Eerste lid

Onderdeel a

De klant bestaat niet alleen uit uitkeringsontvangenden in de zin van de WWB, IOAW en IOAZ, maar ook uit personen die:

  • - niet-uitkeringsgerechtigde zijn in de zin van voornoemde wetten (nugger);

  • - personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw-ers); en

  • - personen die kunstenaar zijn en een inkomensvoorziening ontvangen op grond van de Wet werk en inkomen kunstenaars.

 

Onderdeel h Participatieladder

De Participatieladder bestaat in totaal uit 6 niveaus, met als hoogste trede regulier betaald werk, zonder ondersteuning en als laagste trede een geïsoleerd bestaan zonder sociale contacten.

 

Trede

Omschrijving niveau

6

Betaald werk

5

Betaald werk met ondersteuning

4

Onbetaald werk

3

Deelname georganiseerde activiteiten

2

Sociale contacten buitenshuis

1

Geïsoleerd

 

Tweede lid

De gemeente kan met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) een overeenkomst aangaan, waarbij wordt afgesproken dat de gemeente de re-integratie van bepaalde klanten/klantgroepen van het UWV voor zijn verantwoording neemt. In dat geval is deze verordening ook op deze klanten van toepassing.

 

Artikel 2 Toepassingsbereik Subsidieverordening Rotterdam 2005

De Subsidieverordening Rotterdam 2005 is de algemene subsidieverordening van de gemeente. Deze verordening wordt hier buiten toepassing gelaten. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld ook subsidies worden verstrekt aan ondernemingen met winstoogmerk en is de aanvraag niet gebonden aan de daarin opgenomen indieningstermijn.

 

Artikel 3 Nadere regels

Het college kan ter uitvoering van deze verordening nadere regels stellen, waarin de kaders voor de diverse voorzieningen nader worden uitgewerkt.

Dit staat los van de bevoegdheid van het college op grond van de Algemene wet bestuursrecht om beleidsregels vast te stellen ten aanzien van de verordening.

 

Paragraaf 2 Opdracht aan het college

 

Artikel 4 Uitgangspunten aanbod voorzieningen

Onderdelen a, b en c

In dit artikel staat een aantal uitgangspunten opgenomen, die leidend zijn voor het verstrekken van voorzieningen op grond van deze verordening.

Uitgangspunt voor het college is, dat iedereen die mee kán doen, ook mee móet doen in de samenleving. Het uiteindelijke doel daarbij is meedoen door middel van betaald, ongesubsidieerd werk en volledige economische zelfstandigheid.

Van degene die dit niveau (nog) niet kan bereiken, wordt gevraagd andersoortige activiteiten te ontwikkelen, die passen bij het niveau op de Participatieladder waarop hij zich bevindt.

Voor de een zullen deze activiteiten bestaan uit vrijwilligerswerk, voor de ander scholing.

 

Wanneer een klant niet zelfstandig in staat is om bij zijn niveau passende activiteiten te ontwikkelen, kan het college hem daarbij ondersteunen.

 

Onderdelen d, e en f

Het college let er op dat de inzet van re-integratiemiddelen efficiënt is. Deze efficiëntie werkt 2 kanten op:

  • - enerzijds efficiënt, omdat de schaarse middelen daar worden ingezet waar de inzet van voorzieningen het meeste effect sorteert;

  • - anderzijds efficiënt, omdat het college dié voorzieningen aanbiedt aan de klant die het snelst zullen leiden tot een doorgroei op de Participatieladder.

Omdat de efficiëntie van een voorziening in het algemeen afneemt naarmate deze over een langere periode wordt aangeboden, worden de voorzieningen slechts tijdelijk aangeboden.

 

Onderdeel g

Een uitkeringsontvangende wordt geacht maatschappelijk actief te zijn met scholing, sociale activering, stage, onbetaald werk of betaald werk.

Het college kan hierbij een minimum aantal uren voor uitkeringsontvangenden hanteren. Hierbij heeft het college speciale aandacht voor de alleenstaande ouder met een of meer ten laste komende kinderen die nog niet de basisschool bezoeken.

Bij sociale of medische gronden kan van dit aantal uren afgeweken worden. Dit geldt in principe tijdelijk. Als sociale gronden kunnen bijvoorbeeld het verrichten van mantelzorgtaken een rol spelen.

 

 

Artikel 5 Ondersteuning en voorzieningen ten behoeve van de arbeidsinschakeling Eerste lid

Uit het eerste lid blijkt dat het doel van de inzet van ondersteuning tweeledig kan zijn: het bereiken van een hogere trede op de Participatieladder of, als dat niet mogelijk is, maatschappelijke participatie.

 

Tweede lid

De voorzieningen die worden aangeboden aan de klant staan omschreven in de paragrafen 3 en 4.

De voorzieningen die het college kan aanbieden aan een werkgever, instelling of bedrijf, staan omschreven in paragraaf 5.

 

Derde lid

Er vindt een uitgebreid onderzoek naar de noodzaak en vorm van ondersteuning.

 

Vierde lid

Uit het vierde lid blijkt, dat de klant in eerste instantie zélf passende activiteiten moet ontwikkelen. Pas als dat niet lukt en naar het oordeel van het college ook niet verwacht kan worden, zal een voorziening aan de orde kunnen zijn.

Ook als een klant nog niet in staat is om algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten kan het college verwachten dat hij activiteiten ontwikkelt die passen bij zijn niveau op de Participatieladder. Het verrichten van dergelijke activiteiten voorkomt immers dat zijn afstand tot de arbeidsmarkt nog verder wordt vergroot.

 

Vijfde lid

Het college kan bijvoorbeeld besluiten een arbeidsmedisch onderzoek te laten verrichten om mogelijke belemmeringen voor arbeidsinschakeling vast te stellen.

 

Artikel 6 Budget- en subsidieplafonds

Het college kan diverse plafonds instellen:

  • - een subsidieplafond voor de te verstrekken subsidies;

  • - een plafond voor het aantal of het bedrag dat besteed wordt aan voorzieningen die geen subsidies zijn;

  • - het aantal klanten dat gebruik kan maken van een bepaalde vorm van voorziening.

In alle gevallen leidt overschrijding van het plafond tot weigering van de voorziening.

 

Artikel 7 Beleidskader, activiteitenprogramma en verslag

Eerste en tweede lid

Deze verordening schept de kaders voor de opdracht die de WWB, IOAW en IOAZ aan het college geven met betrekking tot de participatie van de klant.

Een uitwerking geschiedt in een beleidskader dat minimaal één keer per vier jaar wordt vastgesteld door de gemeenteraad.

Het beleidskader moet in die zin worden gezien als een verlengstuk van deze verordening.

 

Derde lid

Het activiteitenprogramma werkt nog meer op detail het beleidskader uit. Het activiteitenprogramma wordt vastgesteld door het college en ter kennisname aan de gemeenteraad aangeboden.

 

Vierde lid

Het college legt één maal per jaar verantwoording af aan de gemeenteraad over de uitvoering van deze verordening en de effecten van het beleid.

Om die reden is geen aparte evaluatiebepaling in de verordening opgenomen.

 

Paragraaf 3 Voorzieningen voor de klant

 

Artikel 8 Soorten voorzieningen voor de klant

In dit artikel staan de voorzieningen opgenomen die aan de klant kunnen worden aangeboden. Deze worden in de volgende artikelen verder uitgewerkt.

 

Artikel 9 Scholing en training

Scholing en training kan diverse doelstellingen hebben. Deze staan opgesomd in dit artikel.

In het algemeen wordt er vanuit gegaan dat alleen met voldoende scholing als basis, duurzame arbeidsparticipatie tot de mogelijkheden behoort.

In onderdeel d komt naar voren dat scholing en training ook in combinatie met een inburgeringstraject kan worden aangeboden.

 

Artikel 10 Stage

Het college kan afspraken maken met werkgevers om een klant een stage aan te bieden. Tijdens deze stage kan de klant werkend en lerend theoretische en praktische kennis opdoen, maar ook ervaren in hoeverre een bepaald beroep past bij zijn mogelijkheden.

 

Artikel 11 Participatieplaats

Een participatieplaats is een re-integratievoorziening waarbij de uitkeringsontvangende onbeloonde additionele werkzaamheden verricht.

De voorwaarden en verplichtingen voor de participatieplaats staan omschreven in artikel 10a van de WWB. Dit artikel is ook van toepassing op uitkeringsontvangenden in de zin van de IOAW en IOAZ.

De voorziening kan wettelijk alleen worden aangeboden aan een uitkeringsontvangende. nuggers, ANW-ers en kunstenaars kunnen daarom niet in aanmerking komen voor een participatieplaats.

 

Artikel 12 Gesubsidieerde arbeidsplaats

Eerste lid

Uit het eerste lid blijkt dat een gesubsidieerde arbeidsplaats, net als de participatieplaats, alleen kan worden aangeboden aan uitkeringsontvangenden.

 

Tweede lid

In het eerste lid is beschreven dat de gesubsidieerde arbeidsplaats in principe moet leiden tot uitstroom uit de uitkering. De omvang van het dienstverband moet hier aan voldoen.

 

Derde lid

In artikel 4, onderdeel f, staat beschreven dat een voorziening alleen tijdelijk wordt aangeboden. Dit geldt niet voor de voorzieningen in de vorm van zogenaamde Wiw-banen of I/D-banen. Het college kan deze voorziening aanbieden zolang deze naar het oordeel van het college efficiënt is voor de werknemer en er middelen voor beschikbaar worden gesteld.

 

Artikel 13 Sociale activering

Sociale activering staat in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, omschreven als:”het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op maatschappelijke participatie”.

 

In dit artikel komt naar voren dat het college sociale activering als voorziening kan aanbieden met betrekking tot beide doelstellingen.

 

Artikel 14 Arbeidsbemiddeling

In het kader van arbeidsbemiddeling kan het college verschillende activiteiten ondernemen om werkgevers en klanten nader tot elkaar te brengen. Daarbij kan worden gedacht aan het matchen van klanten op vacatures van werkgevers, het (mee-)schrijven aan sollicitatiebrieven en het ondersteunen bij het opstellen van cv’s van klanten. Uiteindelijk wordt beoogd de klant uit te laten stromen naar regulier betaalde, niet gesubsidieerde arbeid.

 

 

Paragraaf 4    Flankerende voorzieningen voor de klant

 

Artikel 15       Soorten flankerende voorzieningen voor de klant

Flankerende voorzieningen zijn bedoeld om het traject van de klant naar werk of maatschappelijke participatie te faciliteren.

In dit artikel staan de diverse vormen flankerende voorzieningen opgesomd.

Deze worden in de volgende artikelen verder uitgewerkt.

 

Artikel 16       Activeringspremie participatieplaats

Eerste lid

In artikel 10a, zesde lid, van de WWB is opgenomen dat het college een premie aan de klant verstrekt, telkens nadat hij gedurende zes maanden een participatieplaats heeft uitgevoerd.

Voorwaarde is, dat de klant naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Deze premie is vastgesteld op de kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk dat per jaar kan worden vrijgelaten, als dit vrijwilligerswerk niet is gericht op arbeidsinschakeling. De hoogte van de premie is daarmee dusdanig, dat er een stimulans vanuit gaat om mee te werken aan de participatieplaats, doch niet zodanig dat het onaantrekkelijk wordt om door te stromen.

 

Tweede lid

Als het college heeft geconstateerd dat de participatieplaats voor de klant heeft geresulteerd in een stijging op de Participatieladder, wordt de premie verhoogd tot € 1.000,--. Door de hoogte van deze premie wordt het voor de klant aantrekkelijk om door te stromen of zelfs helemaal uit de uitkering te stromen.

 

Artikel 17       Werkaanvaardingspremie

Eerste lid

Het college kan een werkaanvaardingspremie verstrekken als het college van oordeel is dat een werkaanvaardingspremie een adequaat middel is om klanten te stimuleren om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

Als het college besluit dat het een werkaanvaardingspremie wil inzetten als flankerende voorziening, dan stelt de raad aan de premie een aantal voorwaarden, die in het eerste lid staan opgesomd.

 

Tweede lid

Uit het tweede lid blijkt, dat een werkaanvaardingspremie mogelijk is voor iedere klant en niet alleen uitkeringsontvangenden. Ook nuggers en ANW’ers kunnen in aanmerking komen voor een werkaanvaardingspremie.

 

Derde lid

Een kortdurende werkaanvaarding heeft geen negatief effect op het recht op een werkaanvaardingspremie als later een beroep hierop wordt gedaan. Alleen de referteperiode wordt verlengd met de periode van kortdurende werkaanvaarding.

 

Vierde lid

De inkomenseis is zodanig, dat de klant met zijn arbeid (en eventuele arbeidsongeschiktheidsuitkering) economisch zelfstandig is. Ook het inkomen van de echtgenoot mag worden meegeteld om vast te stellen dat de klant of de gehuwden samen economisch zelfstandig zijn. Met een eventuele werkloosheidsuitkering of een andere uitkering uit of in verband, anders dan in verband met arbeidsongeschiktheid, wordt geen rekening gehouden. Bepalend is immers, dat hij, al dan niet samen met zijn echtgenoot door arbeid naar vermogen economisch zelfstandig wordt.

 

Vijfde lid

Dit lid regelt de samenloop van een premie op grond van artikel 16 bij uitstroom uit een participatieplaats en de werkaanvaardingspremie. De premie participatieplaats gaat daarbij voor.

 

Artikel 18       Kostenvergoeding re-integratie

Eerste lid

Het college kan besluiten de kosten te vergoeden, die een klant in verband met zijn re-integratie moet maken. De kosten kunnen worden vergoed,voor zover het gaat om de in het eerste lid genoemde kosten.

Derde lid

In onderdeel c is geregeld dat er een draagkracht wordt vastgesteld zoals dat ook voor de bijzondere bijstand gebeurt. Dit kan er in het bijzonder bij nuggers en ANW’ers toe leiden dat geen recht op een kostenvergoeding bestaat.

Ook voor de in het eerste lid, onder d genoemde kosten kan het hierdoor betekenen dat er geen recht op vergoeding bestaat.

 

Artikel 19       Schulddienstverlening

Schulden kunnen belemmerend werken voor werkaanvaarding. Schulddienstverlening kan daarom belangrijk zijn als voorziening in het traject naar werk.

Wel zal de klant moeten voldoen aan de algemeen geldende voorwaarden voor schulddienstverlening, zoals het niet aangaan van nieuwe schulden, het nakomen van afspraken etc. De schulddienstverlening loopt via de Kredietbank Rotterdam.

 

Artikel 20       Begeleiding en nazorg

Eerste lid

Begeleiding zal voornamelijk aan de orde zijn in de periode dat de klant gebruik maakt van een voorziening. Het gaat dan in het bijzonder om begeleiding bij gesubsidieerde arbeid, een participatieplaats of een stage. De bedoeling is, dat uitval wordt voorkomen en dat de klant zo goed mogelijk wordt begeleid bij het doorstromen naar een volgende stap op de Participatieladder.

 

Tweede lid

Als een klant door werkaanvaarding uitstroomt uit de uitkering, is het vaak noodzakelijk de klant nog enige tijd nazorg te bieden. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van bezoeken op de werkvloer, het bespreken van knelpunten rond de werkaanvaarding, bemiddeling bij problemen met de werkgever of bij praktische problemen rond de werkaanvaarding.

De bedoeling is, dat daarmee zoveel mogelijk wordt voorkomen dat de klant onnodig weer werkloos wordt en opnieuw een beroep op een uitkering moet doen.

 

 

Paragraaf 5    Voorzieningen voor werkgevers, instellingen en bedrijven

 

Artikel 21       Soorten voorzieningen voor werkgevers, instellingen en bedrijven

In dit artikel worden de soorten voorzieningen genoemd die aan een werkgever, instelling of bedrijf kunnen worden aangeboden. Deze worden in de volgende artikelen verder uitgewerkt.

 

Artikel 22       Re-integratiesubsidies

Eerste lid

In dit lid worden de soorten re-integratiesubsidies genoemd die een werkgever, instelling of bedrijf kan ontvangen. Deze worden in de volgende artikelen verder uitgewerkt.

Tweede lid

Een samenloop met andere gemeentelijke subsidies voor dezelfde klant is op grond van dit lid niet mogelijk.

 

Artikel 23       Loonkostensubsidies

Eerste lid

Een loonkostensubsidie is aan de orde als een werkgever een klant een arbeidsovereenkomst aanbiedt, terwijl de klant feitelijk nog niet de noodzakelijke arbeidsproductiviteit heeft.

De loonkostensubsidie dient ervoor om die verminderde arbeidsproductiviteit te compenseren.

 

Tweede lid

In dit lid is geregeld dat het college voorwaarden kan stellen aan de duur van de arbeidsovereenkomst.

 

Artikel 24       Loonkostensubsidie in de vorm van een I/D-subsidie

Eerste lid

Bij de inwerkingtreding van de WWB is het Besluit in- en doorstroombanen vervallen. De arbeidsovereenkomsten zijn echter in veel gevallen onder dezelfde of nagenoeg dezelfde voorwaarden voortgezet en gelden als voorziening op grond van de WWB. Het college verstrekt deze zogenaamde I/D-subsidie als een loonkostensubsidie.

 

Tweede lid

De hoogte van de subsidie wordt jaarlijks geïndexeerd.

 

Derde lid

Een combinatie van scholing en werk is binnen de I/D-baan mogelijk, maar de arbeid moet de overhand hebben en ten minste 60% van de omvang van de overeenkomst in beslag nemen.

 

Artikel 25       Subsidie voor overige kosten

Eerste lid

Naast loonkostensubsidie is een subsidie als tegemoetkoming voor overige kosten mogelijk. Het doel van deze subsidie wordt nader uitgewerkt in het tweede lid.

Uit het feit dat het om een tegemoetkoming gaat blijkt, dat de subsidie niet kostendekkend hoeft te zijn.

 

Tweede lid

In dit lid staat omschreven voor welk doel een subsidie voor overige kosten kan worden verstrekt.

 

Derde lid

Het college kan voor de tegemoetkoming vaste bedragen hanteren. Daarbij kan het college onderscheid maken in soort kosten, maar ook bijvoorbeeld in het niveau dat de klant heeft op de Participatieladder.

 

Artikel 26       Re-integratiesubsidie en premie participatieplaatsen

Eerste lid

Bij een participatieplaats gaat het om additionele werkzaamheden voor iemand met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Begeleiding is noodzakelijk om de klant vaardigheden bij te brengen en zo mogelijk een volgende stap te laten maken op de Participatieladder.

De werkgever ontvangt een compensatie voor de kosten die hij voor de begeleiding van de klant op een participatieplaats maakt.

 

Tweede lid

Artikel 10a, achtste en negende lid, van de WWB schrijven evaluatiemomenten voor, waarbij moet worden beoordeeld of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling van de klant vergroot en of voortzetting noodzakelijk is. Het college heeft daarvoor informatie van de werkgever nodig. Inherent aan de re-integratiesubsidie voor begeleidingskosten is daarom dat de werkgever meewerkt aan deze voortgangsevaluatie.

 

Derde lid

Niet alleen de klant, maar ook de werkgever heeft recht op een premie als de participatieplaats voor de klant heeft geresulteerd in een opwaartse doorstroming op de Participatieladder. Dit is een stimulans voor de werkgever om in te zetten op de begeleiding en scholing van de klant.

 

Artikel 27       Staatssteunbepaling

De subsidies die op grond van deze verordening worden verstrekt passen binnen de opdracht die het college heeft ten aanzien van de arbeidsinschakeling en maatschappelijke participatie van de klant. Deze subsidies zijn geen staatssteun mits de hoogte ervan niet meer bedraagt dan nodig is om een werkgever te compenseren in de verminderde arbeidsproductiviteit en de noodzakelijke extra kosten die verband houden met het in dienst hebben van een klant.

In de situaties dat het college besluit re-integratiesubsidies te verstrekken die wel aangemerkt kunnen worden als staatssteun, worden deze verstrekt in het kader van òf de algemene groepsvrijstellingsverordening (werkgelegenheid kwetsbare werknemers of gehandicapten of opleidingssteun) òf de de-minimisverordening.

 

 

Paragraaf 6    Beëindiging en handhaving

 

Artikel 28       Intrekking voorziening

In artikel 4, onder f, is al geregeld dat een voorziening slechts tijdelijk wordt aangeboden.

Gezien de uitgangspunten die eveneens in artikel 4 staan opgenomen, zal een voorziening niet langer aan de orde zijn als de voorziening niet langer doelmatig is.

 

Doelmatig betekent dat het de klant verder helpt op de Participatieladder of richting maatschappelijke participatie, terwijl de kosten die met de voorziening zijn gemoeid ook nog in verhouding staan met het effect dat wordt bereikt.

Op het moment dat de doelmatigheid niet langer aanwezig is, wordt een voorziening ingetrokken.

 

Daarnaast kan een voorziening worden ingetrokken als de daaraan verbonden voorwaarden of verplichtingen niet worden nageleefd. Deze voorwaarden en verplichtingen moeten blijken uit de beschikking die met betrekking tot de voorziening is afgegeven.

 

Artikel 29       In rekening brengen kosten voorziening

Als een uitkeringsontvangende onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn re-integratie of niet of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de voorziening, terwijl hem dit te verwijten valt, kan hij een maatregel krijgen in de vorm van een tijdelijke verlaging van zijn uitkering.

 

Bij klanten die geen uitkeringsontvangende zijn is een maatregel niet mogelijk. Het college kan in dat geval besluiten de kosten van de voorziening geheel of gedeeltelijk in rekening te brengen.

 

Artikel 30       Terugvordering en verrekening

Eerste lid

In dit lid staan de gronden vermeld op grond waarvan een voorziening in de vorm van een vergoeding, subsidie of premie kan worden teruggevorderd. Terugvordering kan zowel van de klant als van de werkgever, instelling of bedrijf plaatsvinden.

 

Voor zover het gaat om vergoedingen die niet als subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht aangemerkt kunnen worden, zijn de terugvorderingsgronden specifiek benoemd. Deze zijn overigens inhoudelijk ontleend aan de Algemene wet bestuursrecht. Ten aanzien van de subsidies is de mogelijkheid van terugvordering uitputtend in de Algemene wet bestuursrecht zelf geregeld.

 

Wanneer de gemeente en de klant of werkgever/instelling/bedrijf over en weer elkaars schuldeiser zijn dan gaan schulden voor het gemeenschappelijke bedrag teniet als een beroep op verrekening kan worden gedaan.

 

Tweede lid

Verrekening is na invoering van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht, in het bijzonder artikel 4.4.1.9, ten aanzien van bestuursrechtelijke geldschulden alleen nog toegestaan voor zover die bevoegdheid expliciet in een wettelijk voorschrift is voorzien. Wat betreft vorderingen van de gemeente, die gebaseerd zijn op gemeentelijke regelgeving, is het daarom noodzakelijk dat in de betreffende verordening wordt aangegeven in welke gevallen een beroep op verrekening kan worden gedaan.

Daarbij gaat het in de eerste plaats om vorderingen die over en weer hun grondslag vinden in de Re-integratieverordening Rotterdam 2011. Zoals in de toelichting op artikel 2 is aangegeven is de Svr 2005 niet van toepassing. Voor zover echter de klant of werkgever een op basis van die verordening gebaseerde aanspraak op subsidie heeft is het, in het bijzonder in geval van wanbetaling, wenselijk dat het op basis van de re-integratieverordening terug te vorderen bedrag met die subsidie kan worden verrekend. Hetzelfde geldt als er een subsidie is verstrekt op grond van de Verordening wet sociale werkvoorziening Rotterdam.

Dat geldt in nog sterkere mate in geval van faillissement of surseance van betaling of een wettelijke schuldsanering. Zonder deze bepaling zou de gemeente enerzijds zijn betalingsverplichtingen ten opzichte van de curator of bewindvoerder na moeten komen, terwijl dan de vordering van de gemeente op de boedel vaak niet of slechts voor een zeer klein deel zal worden voldaan.