Organisatie | Rotterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening Rotterdam 2011 |
Citeertitel | Re-integratieverordening Rotterdam 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
raadsstuk 2011-1492
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2011 | 12-03-2015 | nieuwe regeling | 09-06-2011 Gemeenteblad 2011-63 | Voorstel B&W van 31 mei 2011; (raadsvoorstel nr. 11/147); raadsstuk 2011-1492 |
De Raad van de gemeente Rotterdam,
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 31 mei 2011; (raadsvoorstel nr. 11/147); raadsstuk 2011-1492;
gelet op artikel 8 van de Wet werk en bijstand, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 21 van de Wet werk en inkomen kunstenaars en artikel 149 van de Gemeentewet;
tot vaststelling van de Re-integratieverordening Rotterdam 2011
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Artikel 2 Toepassingsbereik Subsidieverordening Rotterdam 2005
De Subsidieverordening Rotterdam 2005 is niet van toepassing op de verstrekking van de voorzieningen genoemd in deze verordening.
Het college kan ter uitvoering van deze verordening nadere regels stellen.
Paragraaf 2 Opdracht aan het college
Artikel 4 Uitgangspunten aanbod voorzieningen
Bij het aanbieden van voorzieningen op grond van deze verordening hanteert het college de volgende uitgangspunten:
Artikel 5 Ondersteuning en voorzieningen ten behoeve van de arbeidsinschakeling
Het college betrekt bij zijn oordeel over de noodzaak om een voorziening aan te bieden:
a. de mogelijkheden en capaciteiten van de klant, waarbij tevens wordt vastgesteld op welke trede op de Participatieladder hij zich bevindt;
b. de mate van zelfredzaamheid om zelf activiteiten te ontwikkelen die passen bij het niveau op de Participatieladder waarop hij zich bevindt;
c. de mate waarin de klant voor gehele of gedeeltelijke ontheffing van zijn arbeidsverplichtingen of plicht tot maatschappelijke participatie in aanmerking komt, al dan niet in verband met de zorg die de klant heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen of mantelzorgtaken;
d. de doelmatigheid van de voorziening;
e. de beschikbaarheid van de benodigde voorziening of de alternatieven daarvoor;
f. de financiële middelen die beschikbaar zijn ten behoeve van de voorziening; en
g. de zienswijze van de klant.
Artikel 6 Budget- en subsidieplafonds
1. Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds instellen voor de verschillende voorzieningen. Overschrijding van het subsidie- of budgetplafond leidt tot weigering van de voorziening.
2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening. Overschrijding van het plafond leidt tot weigering van de voorziening.
Artikel 7 Beleidskader, activiteitenprogramma en verslag
1. Ter uitvoering van deze verordening stelt de gemeenteraad minimaal één keer per vier jaar een beleidskader vast.
2. Het beleidskader omvat in ieder geval:
a. een omschrijving van de kaders van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;
b. een beschrijving van de wijze waarop en de mate waarin de voorzieningen zullen worden aangeboden.
Paragraaf 3 Voorzieningen voor de klant
Artikel 8 Soorten voorzieningen voor de klant
Het college kan aan een klant de volgende voorzieningen aanbieden:
Artikel 9 Scholing en training
Scholing en training kan gericht zijn op:
Het college kan een klant een stage aanbieden voor het opdoen van theoretische en praktische kennis in een werk-leersituatie, gericht op het verwerven van bekwaamheden in de vervulling van een bepaalde functie of ter oriëntatie op de arbeidsmarkt.
Artikel 12 Gesubsidieerde arbeidsplaats
De arbeidsduur van een gesubsidieerde arbeidsplaats is dusdanig, dat de klant niet langer recht heeft op een uitkering, tenzij het college heeft vastgesteld dat de klant niet in staat is het vereiste aantal uren te werken wegens bij de klant gelegen factoren. Als factoren worden in ieder geval aangemerkt:
a. de klant is alleenstaande ouder en is wegens de zorg voor één of meer kinderen aangewezen op arbeid in deeltijd;
b. er is sprake van een medische of sociale belemmering om in verband met ziekte of gebrek het voorgeschreven aantal uren te werken;
c. de klant volgt scholing die noodzakelijk is voor zijn arbeidsinschakeling.
Het college kan sociale activering aanbieden in het kader van:
Het college kan arbeidsbemiddeling aanbieden als de klant ondersteuning nodig heeft bij het vinden van een geschikte werkgever of het zich in woord of geschrift op de juiste wijze presenteren bij een potentiële werkgever.
Paragraaf 4 Flankerende voorzieningen voor de klant
Artikel 15 Soorten flankerende voorzieningen voor de klant
Het college kan aan een klant de volgende flankerende voorzieningen aanbieden:
Artikel 16 Activeringspremie participatieplaats
Artikel 17 Werkaanvaardingspremie
Artikel 18 Kostenvergoeding re-integratie
Het college kan een kostenvergoeding re-integratie verstrekken als tegemoetkoming in de kosten voor:
a. vervoer in het kader van deelname aan een voorziening of in verband met een sollicitatie;
c. werkaanvaarding tot maximaal zes maanden na aanvang hiervan; d. de uitvoering van activiteiten in het kader van de aanpak maatschappelijke opvang.
Een tegemoetkoming in de kosten, bedoeld in het eerste lid, vindt slechts plaats voor zover:
a. hiervoor geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening, waaronder een vergoeding van de kosten door de werkgever;
b. de kosten naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn; en c. de draagkracht van de klant onvoldoende is om in deze kosten te voorzien, waarbij de beleidsregels voor vaststelling van de draagkracht, bedoeld in artikel 35 van de Wet werk en bijstand, overeenkomstig van toepassing zijn.
Artikel 19 Schulddienstverlening
Het college kan een klant schulddienstverlening aanbieden, als:
Artikel 20 Begeleiding en nazorg
Paragraaf 5 Voorzieningen voor werkgevers, instellingen en bedrijven
Artikel 21 Soorten voorzieningen voor werkgevers, instellingen en bedrijven
Artikel 22 Re-integratiesubsidies
Artikel 23 Loonkostensubsidies
Artikel 24 Loonkostensubsidie in de vorm van een I/D-subsidie
a. € 25.755,-- voor een instroombaan;
b. € 26.775,-- voor een uitstroombaan.
a. per 1 juni 2012 60% van de normbedragen, genoemd in het tweede lid;
b. per 1 juni 2013 30% van de normbedragen, genoemd in het tweede lid.
4. Het college is bevoegd af te wijken van de in het derde lid opgenomen afbouw van de subsidie, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
a. de werkgever toont onomstotelijk aan dat de in het derde lid
opgenomen afbouw, gezien de financiële situatie van de organisatie,
voor 1 januari 2014 zal leiden tot ontslag van de betrokken
b. de werkgever heeft een alternatief voorstel, dat:
1o leidt tot volledige afbouw van de subsidie per 1 juni 2014;
2o niet meer kosten voor de gemeente met zich meebrengt dan de
afbouw, zoals opgenomen in het derde lid;
3o ertoe leidt dat de werknemer langer in dienst kan blijven;
4o geschikt is voor een afrekensystematiek die past binnen de Wet
Artikel 25 Subsidie voor overige kosten
De subsidie voor overige kosten dient ter compensatie van de kosten die de werkgever, de instelling of het bedrijf maakt voor een klant of voormalige klant:
a. in het kader van de aan de klant aangeboden voorziening;
b. voor de begeleiding of scholing van een klant die door een werkgever in dienst is genomen;
c. voor de nazorg aan de klant die niet langer gebruik maakt van de voorziening.
Artikel 26 Re-integratiesubsidie en premie participatieplaatsen
Artikel 27 Staatssteunbepaling
1. Als en voor zover de verstrekking van de voorzieningen aan de werkgever staatssteun oplevert in de zin van artikel 87 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, geschiedt de verstrekking op grond van:
a. de Verordening Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun, zoals gepubliceerd op 28 december 2006 in het Publicatieblad van de Europese Unie L 379; of
b. de artikelen 39, 40, 41 of 42 van de Verordening nr. 800/2008 van de Europese Commissie van 6 augustus 2008, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard, zoals gepubliceerd op 9 augustus 2008 in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 214.
2. Als en voor zover de verstrekking van de voorzieningen aan de werkgever staatssteun oplevert in de zin van artikel 87 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, wordt de voorziening verstrekt onder de voorwaarde dat de begunstigde onderneming een dossier bijhoudt, aan de hand waarvan kan worden geverifieerd of de verleende steun voldoet aan de voorwaarden van de in het eerste lid genoemde toegepaste verordening.
Paragraaf 6 Beëindiging en handhaving
Artikel 28 Intrekking voorziening
Het college kan een voorziening intrekken als het de voorziening niet langer doelmatig acht of als de klant dan wel de werkgever de aan de voorziening verbonden voorwaarden of verplichtingen niet naleeft.
Artikel 29 In rekening brengen kosten voorziening
Het college kan de kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk bij de klant, niet zijnde een uitkeringsontvangende, in rekening brengen als hij: a. onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn re-integratie; of b. niet of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de voorziening.
Artikel 30 Terugvordering en verrekening
a. de activiteiten waarvoor de voorziening is aangeboden niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;
b. niet is voldaan aan de aan de voorziening verbonden voorwaarden of verplichtingen;
c. de voorziening is aangeboden op basis van onjuiste of onvolledige gegevens en juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking zouden hebben geleid;
d. de voorziening op andere gronden ten onrechte is aangeboden en de klant of werkgever, instelling of bedrijf dit wist of behoorde te weten.
2. Vergoedingen of subsidies die zijn teruggevorderd en kosten van voorzieningen die met toepassing van deze verordening in rekening zijn gebracht, kunnen worden verrekend:
a. met andere voorzieningen of subsidies die aan de klant of werkgever op basis van deze verordening zijn aangeboden;
b. met subsidies aan de klant of werkgever die met toepassing van de Subsidieverordening Rotterdam 2005 zijn verleend of vastgesteld;
c. met subsidies aan de werkgever die met toepassing van de Verordening Wet sociale werkvoorziening Rotterdam zijn verleend of vastgesteld;
Het college handelt overeenkomstig deze verordening, tenzij dat voor de klant of de werkgever gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze verordening te dienen doelen.
Artikel 32 Intrekking oude verordening
De Re-integratieverordening Rotterdam 2009 wordt ingetrokken.
Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand na dagtekening van het Gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst.
Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening Rotterdam 2011.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 9 juni 2011.
In artikel 8 van de Wet werk en bijstand (WWB) is de opdracht aan de gemeenteraad opgenomen om bij verordening regels te stellen met betrekking tot (voor zover hier van belang):
De regels moeten in ieder geval betrekking hebben op:
Een vergelijkbare opdracht staat opgenomen in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).
In de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) staat in artikel 21 opgenomen, dat het college op verzoek van de kunstenaar een voorziening kan aanbieden, gericht op het bevorderen van de arbeidsinschakeling in het kader van de uitoefening van een gemengde beroepspraktijk. Ook hierover dienen regels bij verordening te worden gesteld.
Deze verordening geeft uitvoering aan de opdracht die in voornoemde vier wetten is opgenomen.
Voor uitkeringsontvangenden in de zin van de WWB, IOAW en IOAZ staat daarbij de Full Engagement-gedachte centraal: iedere uitkeringsgerechtigde wordt geacht binnen zijn vermogen te participeren in de samenleving en werk te maken van zijn arbeidsinschakeling, met als uiteindelijke doel economische zelfstandigheid. Dit is niet alleen goed voor de klant, maar ook voor de samenleving, die baat heeft bij actieve burgers.
Daarnaast geldt voor alle klanten, dus ook voor ANW-ers, nuggers en kunstenaars, dat de klant in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor zijn arbeidsinschakeling en participatie. Pas als blijkt dat de klant daarbij ondersteuning nodig heeft, wordt deze aangeboden.
Dit is verder uitgewerkt in paragraaf 2.
De ondersteuning kan worden aangeboden in de vorm van een voorziening of flankerende voorziening aan de klant zelf, maar ook in de vorm van een voorziening aan een werkgever, instelling of bedrijf. De soorten voorziening staan uitgewerkt in de paragrafen 3, 4 en 5.
In de meeste gevallen wordt daarbij geen onderscheid gemaakt in de soort klant, tenzij op grond van de wet een voorziening slechts ten goede kan komen aan een uitkeringsontvangende. Een voorbeeld is de participatieplaats en de activeringspremie participatieplaats.
De uitgangspunten, opgenomen in paragraaf 2, moeten ervoor zorgen dat de voorzieningen op een efficiënte wijze worden ingezet. Zo nodig kunnen op grond van artikel 5 plafonds worden ingesteld voor de voorzieningen of het aantal personen dat in aanmerking kan komen voor een voorziening.
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
De klant bestaat niet alleen uit uitkeringsontvangenden in de zin van de WWB, IOAW en IOAZ, maar ook uit personen die:
Onderdeel h Participatieladder
De Participatieladder bestaat in totaal uit 6 niveaus, met als hoogste trede regulier betaald werk, zonder ondersteuning en als laagste trede een geïsoleerd bestaan zonder sociale contacten.
De gemeente kan met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) een overeenkomst aangaan, waarbij wordt afgesproken dat de gemeente de re-integratie van bepaalde klanten/klantgroepen van het UWV voor zijn verantwoording neemt. In dat geval is deze verordening ook op deze klanten van toepassing.
Artikel 2 Toepassingsbereik Subsidieverordening Rotterdam 2005
De Subsidieverordening Rotterdam 2005 is de algemene subsidieverordening van de gemeente. Deze verordening wordt hier buiten toepassing gelaten. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld ook subsidies worden verstrekt aan ondernemingen met winstoogmerk en is de aanvraag niet gebonden aan de daarin opgenomen indieningstermijn.
Het college kan ter uitvoering van deze verordening nadere regels stellen, waarin de kaders voor de diverse voorzieningen nader worden uitgewerkt.
Dit staat los van de bevoegdheid van het college op grond van de Algemene wet bestuursrecht om beleidsregels vast te stellen ten aanzien van de verordening.
Paragraaf 2 Opdracht aan het college
Artikel 4 Uitgangspunten aanbod voorzieningen
In dit artikel staat een aantal uitgangspunten opgenomen, die leidend zijn voor het verstrekken van voorzieningen op grond van deze verordening.
Uitgangspunt voor het college is, dat iedereen die mee kán doen, ook mee móet doen in de samenleving. Het uiteindelijke doel daarbij is meedoen door middel van betaald, ongesubsidieerd werk en volledige economische zelfstandigheid.
Van degene die dit niveau (nog) niet kan bereiken, wordt gevraagd andersoortige activiteiten te ontwikkelen, die passen bij het niveau op de Participatieladder waarop hij zich bevindt.
Voor de een zullen deze activiteiten bestaan uit vrijwilligerswerk, voor de ander scholing.
Wanneer een klant niet zelfstandig in staat is om bij zijn niveau passende activiteiten te ontwikkelen, kan het college hem daarbij ondersteunen.
Het college let er op dat de inzet van re-integratiemiddelen efficiënt is. Deze efficiëntie werkt 2 kanten op:
Omdat de efficiëntie van een voorziening in het algemeen afneemt naarmate deze over een langere periode wordt aangeboden, worden de voorzieningen slechts tijdelijk aangeboden.
Een uitkeringsontvangende wordt geacht maatschappelijk actief te zijn met scholing, sociale activering, stage, onbetaald werk of betaald werk.
Het college kan hierbij een minimum aantal uren voor uitkeringsontvangenden hanteren. Hierbij heeft het college speciale aandacht voor de alleenstaande ouder met een of meer ten laste komende kinderen die nog niet de basisschool bezoeken.
Bij sociale of medische gronden kan van dit aantal uren afgeweken worden. Dit geldt in principe tijdelijk. Als sociale gronden kunnen bijvoorbeeld het verrichten van mantelzorgtaken een rol spelen.
Artikel 5 Ondersteuning en voorzieningen ten behoeve van de arbeidsinschakeling Eerste lid
Uit het eerste lid blijkt dat het doel van de inzet van ondersteuning tweeledig kan zijn: het bereiken van een hogere trede op de Participatieladder of, als dat niet mogelijk is, maatschappelijke participatie.
De voorzieningen die worden aangeboden aan de klant staan omschreven in de paragrafen 3 en 4.
De voorzieningen die het college kan aanbieden aan een werkgever, instelling of bedrijf, staan omschreven in paragraaf 5.
Er vindt een uitgebreid onderzoek naar de noodzaak en vorm van ondersteuning.
Uit het vierde lid blijkt, dat de klant in eerste instantie zélf passende activiteiten moet ontwikkelen. Pas als dat niet lukt en naar het oordeel van het college ook niet verwacht kan worden, zal een voorziening aan de orde kunnen zijn.
Ook als een klant nog niet in staat is om algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten kan het college verwachten dat hij activiteiten ontwikkelt die passen bij zijn niveau op de Participatieladder. Het verrichten van dergelijke activiteiten voorkomt immers dat zijn afstand tot de arbeidsmarkt nog verder wordt vergroot.
Het college kan bijvoorbeeld besluiten een arbeidsmedisch onderzoek te laten verrichten om mogelijke belemmeringen voor arbeidsinschakeling vast te stellen.
Artikel 6 Budget- en subsidieplafonds
Het college kan diverse plafonds instellen:
In alle gevallen leidt overschrijding van het plafond tot weigering van de voorziening.
Artikel 7 Beleidskader, activiteitenprogramma en verslag
Deze verordening schept de kaders voor de opdracht die de WWB, IOAW en IOAZ aan het college geven met betrekking tot de participatie van de klant.
Een uitwerking geschiedt in een beleidskader dat minimaal één keer per vier jaar wordt vastgesteld door de gemeenteraad.
Het beleidskader moet in die zin worden gezien als een verlengstuk van deze verordening.
Het activiteitenprogramma werkt nog meer op detail het beleidskader uit. Het activiteitenprogramma wordt vastgesteld door het college en ter kennisname aan de gemeenteraad aangeboden.
Het college legt één maal per jaar verantwoording af aan de gemeenteraad over de uitvoering van deze verordening en de effecten van het beleid.
Om die reden is geen aparte evaluatiebepaling in de verordening opgenomen.
Paragraaf 3 Voorzieningen voor de klant
Artikel 8 Soorten voorzieningen voor de klant
In dit artikel staan de voorzieningen opgenomen die aan de klant kunnen worden aangeboden. Deze worden in de volgende artikelen verder uitgewerkt.
Artikel 9 Scholing en training
Scholing en training kan diverse doelstellingen hebben. Deze staan opgesomd in dit artikel.
In het algemeen wordt er vanuit gegaan dat alleen met voldoende scholing als basis, duurzame arbeidsparticipatie tot de mogelijkheden behoort.
In onderdeel d komt naar voren dat scholing en training ook in combinatie met een inburgeringstraject kan worden aangeboden.
Het college kan afspraken maken met werkgevers om een klant een stage aan te bieden. Tijdens deze stage kan de klant werkend en lerend theoretische en praktische kennis opdoen, maar ook ervaren in hoeverre een bepaald beroep past bij zijn mogelijkheden.
Een participatieplaats is een re-integratievoorziening waarbij de uitkeringsontvangende onbeloonde additionele werkzaamheden verricht.
De voorwaarden en verplichtingen voor de participatieplaats staan omschreven in artikel 10a van de WWB. Dit artikel is ook van toepassing op uitkeringsontvangenden in de zin van de IOAW en IOAZ.
De voorziening kan wettelijk alleen worden aangeboden aan een uitkeringsontvangende. nuggers, ANW-ers en kunstenaars kunnen daarom niet in aanmerking komen voor een participatieplaats.
Artikel 12 Gesubsidieerde arbeidsplaats
Uit het eerste lid blijkt dat een gesubsidieerde arbeidsplaats, net als de participatieplaats, alleen kan worden aangeboden aan uitkeringsontvangenden.
In het eerste lid is beschreven dat de gesubsidieerde arbeidsplaats in principe moet leiden tot uitstroom uit de uitkering. De omvang van het dienstverband moet hier aan voldoen.
In artikel 4, onderdeel f, staat beschreven dat een voorziening alleen tijdelijk wordt aangeboden. Dit geldt niet voor de voorzieningen in de vorm van zogenaamde Wiw-banen of I/D-banen. Het college kan deze voorziening aanbieden zolang deze naar het oordeel van het college efficiënt is voor de werknemer en er middelen voor beschikbaar worden gesteld.
Sociale activering staat in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, omschreven als:”het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op maatschappelijke participatie”.
In dit artikel komt naar voren dat het college sociale activering als voorziening kan aanbieden met betrekking tot beide doelstellingen.
In het kader van arbeidsbemiddeling kan het college verschillende activiteiten ondernemen om werkgevers en klanten nader tot elkaar te brengen. Daarbij kan worden gedacht aan het matchen van klanten op vacatures van werkgevers, het (mee-)schrijven aan sollicitatiebrieven en het ondersteunen bij het opstellen van cv’s van klanten. Uiteindelijk wordt beoogd de klant uit te laten stromen naar regulier betaalde, niet gesubsidieerde arbeid.
Paragraaf 4 Flankerende voorzieningen voor de klant
Artikel 15 Soorten flankerende voorzieningen voor de klant
Flankerende voorzieningen zijn bedoeld om het traject van de klant naar werk of maatschappelijke participatie te faciliteren.
In dit artikel staan de diverse vormen flankerende voorzieningen opgesomd.
Deze worden in de volgende artikelen verder uitgewerkt.
Artikel 16 Activeringspremie participatieplaats
In artikel 10a, zesde lid, van de WWB is opgenomen dat het college een premie aan de klant verstrekt, telkens nadat hij gedurende zes maanden een participatieplaats heeft uitgevoerd.
Voorwaarde is, dat de klant naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.
Deze premie is vastgesteld op de kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk dat per jaar kan worden vrijgelaten, als dit vrijwilligerswerk niet is gericht op arbeidsinschakeling. De hoogte van de premie is daarmee dusdanig, dat er een stimulans vanuit gaat om mee te werken aan de participatieplaats, doch niet zodanig dat het onaantrekkelijk wordt om door te stromen.
Als het college heeft geconstateerd dat de participatieplaats voor de klant heeft geresulteerd in een stijging op de Participatieladder, wordt de premie verhoogd tot € 1.000,--. Door de hoogte van deze premie wordt het voor de klant aantrekkelijk om door te stromen of zelfs helemaal uit de uitkering te stromen.
Artikel 17 Werkaanvaardingspremie
Het college kan een werkaanvaardingspremie verstrekken als het college van oordeel is dat een werkaanvaardingspremie een adequaat middel is om klanten te stimuleren om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.
Als het college besluit dat het een werkaanvaardingspremie wil inzetten als flankerende voorziening, dan stelt de raad aan de premie een aantal voorwaarden, die in het eerste lid staan opgesomd.
Uit het tweede lid blijkt, dat een werkaanvaardingspremie mogelijk is voor iedere klant en niet alleen uitkeringsontvangenden. Ook nuggers en ANW’ers kunnen in aanmerking komen voor een werkaanvaardingspremie.
Een kortdurende werkaanvaarding heeft geen negatief effect op het recht op een werkaanvaardingspremie als later een beroep hierop wordt gedaan. Alleen de referteperiode wordt verlengd met de periode van kortdurende werkaanvaarding.
De inkomenseis is zodanig, dat de klant met zijn arbeid (en eventuele arbeidsongeschiktheidsuitkering) economisch zelfstandig is. Ook het inkomen van de echtgenoot mag worden meegeteld om vast te stellen dat de klant of de gehuwden samen economisch zelfstandig zijn. Met een eventuele werkloosheidsuitkering of een andere uitkering uit of in verband, anders dan in verband met arbeidsongeschiktheid, wordt geen rekening gehouden. Bepalend is immers, dat hij, al dan niet samen met zijn echtgenoot door arbeid naar vermogen economisch zelfstandig wordt.
Dit lid regelt de samenloop van een premie op grond van artikel 16 bij uitstroom uit een participatieplaats en de werkaanvaardingspremie. De premie participatieplaats gaat daarbij voor.
Artikel 18 Kostenvergoeding re-integratie
Het college kan besluiten de kosten te vergoeden, die een klant in verband met zijn re-integratie moet maken. De kosten kunnen worden vergoed,voor zover het gaat om de in het eerste lid genoemde kosten.
In onderdeel c is geregeld dat er een draagkracht wordt vastgesteld zoals dat ook voor de bijzondere bijstand gebeurt. Dit kan er in het bijzonder bij nuggers en ANW’ers toe leiden dat geen recht op een kostenvergoeding bestaat.
Ook voor de in het eerste lid, onder d genoemde kosten kan het hierdoor betekenen dat er geen recht op vergoeding bestaat.
Artikel 19 Schulddienstverlening
Schulden kunnen belemmerend werken voor werkaanvaarding. Schulddienstverlening kan daarom belangrijk zijn als voorziening in het traject naar werk.
Wel zal de klant moeten voldoen aan de algemeen geldende voorwaarden voor schulddienstverlening, zoals het niet aangaan van nieuwe schulden, het nakomen van afspraken etc. De schulddienstverlening loopt via de Kredietbank Rotterdam.
Artikel 20 Begeleiding en nazorg
Begeleiding zal voornamelijk aan de orde zijn in de periode dat de klant gebruik maakt van een voorziening. Het gaat dan in het bijzonder om begeleiding bij gesubsidieerde arbeid, een participatieplaats of een stage. De bedoeling is, dat uitval wordt voorkomen en dat de klant zo goed mogelijk wordt begeleid bij het doorstromen naar een volgende stap op de Participatieladder.
Als een klant door werkaanvaarding uitstroomt uit de uitkering, is het vaak noodzakelijk de klant nog enige tijd nazorg te bieden. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van bezoeken op de werkvloer, het bespreken van knelpunten rond de werkaanvaarding, bemiddeling bij problemen met de werkgever of bij praktische problemen rond de werkaanvaarding.
De bedoeling is, dat daarmee zoveel mogelijk wordt voorkomen dat de klant onnodig weer werkloos wordt en opnieuw een beroep op een uitkering moet doen.
Paragraaf 5 Voorzieningen voor werkgevers, instellingen en bedrijven
Artikel 21 Soorten voorzieningen voor werkgevers, instellingen en bedrijven
In dit artikel worden de soorten voorzieningen genoemd die aan een werkgever, instelling of bedrijf kunnen worden aangeboden. Deze worden in de volgende artikelen verder uitgewerkt.
Artikel 22 Re-integratiesubsidies
In dit lid worden de soorten re-integratiesubsidies genoemd die een werkgever, instelling of bedrijf kan ontvangen. Deze worden in de volgende artikelen verder uitgewerkt.
Een samenloop met andere gemeentelijke subsidies voor dezelfde klant is op grond van dit lid niet mogelijk.
Artikel 23 Loonkostensubsidies
Een loonkostensubsidie is aan de orde als een werkgever een klant een arbeidsovereenkomst aanbiedt, terwijl de klant feitelijk nog niet de noodzakelijke arbeidsproductiviteit heeft.
De loonkostensubsidie dient ervoor om die verminderde arbeidsproductiviteit te compenseren.
In dit lid is geregeld dat het college voorwaarden kan stellen aan de duur van de arbeidsovereenkomst.
Artikel 24 Loonkostensubsidie in de vorm van een I/D-subsidie
Bij de inwerkingtreding van de WWB is het Besluit in- en doorstroombanen vervallen. De arbeidsovereenkomsten zijn echter in veel gevallen onder dezelfde of nagenoeg dezelfde voorwaarden voortgezet en gelden als voorziening op grond van de WWB. Het college verstrekt deze zogenaamde I/D-subsidie als een loonkostensubsidie.
De hoogte van de subsidie wordt jaarlijks geïndexeerd.
Een combinatie van scholing en werk is binnen de I/D-baan mogelijk, maar de arbeid moet de overhand hebben en ten minste 60% van de omvang van de overeenkomst in beslag nemen.
Artikel 25 Subsidie voor overige kosten
Naast loonkostensubsidie is een subsidie als tegemoetkoming voor overige kosten mogelijk. Het doel van deze subsidie wordt nader uitgewerkt in het tweede lid.
Uit het feit dat het om een tegemoetkoming gaat blijkt, dat de subsidie niet kostendekkend hoeft te zijn.
In dit lid staat omschreven voor welk doel een subsidie voor overige kosten kan worden verstrekt.
Het college kan voor de tegemoetkoming vaste bedragen hanteren. Daarbij kan het college onderscheid maken in soort kosten, maar ook bijvoorbeeld in het niveau dat de klant heeft op de Participatieladder.
Artikel 26 Re-integratiesubsidie en premie participatieplaatsen
Bij een participatieplaats gaat het om additionele werkzaamheden voor iemand met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Begeleiding is noodzakelijk om de klant vaardigheden bij te brengen en zo mogelijk een volgende stap te laten maken op de Participatieladder.
De werkgever ontvangt een compensatie voor de kosten die hij voor de begeleiding van de klant op een participatieplaats maakt.
Artikel 10a, achtste en negende lid, van de WWB schrijven evaluatiemomenten voor, waarbij moet worden beoordeeld of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling van de klant vergroot en of voortzetting noodzakelijk is. Het college heeft daarvoor informatie van de werkgever nodig. Inherent aan de re-integratiesubsidie voor begeleidingskosten is daarom dat de werkgever meewerkt aan deze voortgangsevaluatie.
Niet alleen de klant, maar ook de werkgever heeft recht op een premie als de participatieplaats voor de klant heeft geresulteerd in een opwaartse doorstroming op de Participatieladder. Dit is een stimulans voor de werkgever om in te zetten op de begeleiding en scholing van de klant.
Artikel 27 Staatssteunbepaling
De subsidies die op grond van deze verordening worden verstrekt passen binnen de opdracht die het college heeft ten aanzien van de arbeidsinschakeling en maatschappelijke participatie van de klant. Deze subsidies zijn geen staatssteun mits de hoogte ervan niet meer bedraagt dan nodig is om een werkgever te compenseren in de verminderde arbeidsproductiviteit en de noodzakelijke extra kosten die verband houden met het in dienst hebben van een klant.
In de situaties dat het college besluit re-integratiesubsidies te verstrekken die wel aangemerkt kunnen worden als staatssteun, worden deze verstrekt in het kader van òf de algemene groepsvrijstellingsverordening (werkgelegenheid kwetsbare werknemers of gehandicapten of opleidingssteun) òf de de-minimisverordening.
Paragraaf 6 Beëindiging en handhaving
Artikel 28 Intrekking voorziening
In artikel 4, onder f, is al geregeld dat een voorziening slechts tijdelijk wordt aangeboden.
Gezien de uitgangspunten die eveneens in artikel 4 staan opgenomen, zal een voorziening niet langer aan de orde zijn als de voorziening niet langer doelmatig is.
Doelmatig betekent dat het de klant verder helpt op de Participatieladder of richting maatschappelijke participatie, terwijl de kosten die met de voorziening zijn gemoeid ook nog in verhouding staan met het effect dat wordt bereikt.
Op het moment dat de doelmatigheid niet langer aanwezig is, wordt een voorziening ingetrokken.
Daarnaast kan een voorziening worden ingetrokken als de daaraan verbonden voorwaarden of verplichtingen niet worden nageleefd. Deze voorwaarden en verplichtingen moeten blijken uit de beschikking die met betrekking tot de voorziening is afgegeven.
Artikel 29 In rekening brengen kosten voorziening
Als een uitkeringsontvangende onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn re-integratie of niet of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de voorziening, terwijl hem dit te verwijten valt, kan hij een maatregel krijgen in de vorm van een tijdelijke verlaging van zijn uitkering.
Bij klanten die geen uitkeringsontvangende zijn is een maatregel niet mogelijk. Het college kan in dat geval besluiten de kosten van de voorziening geheel of gedeeltelijk in rekening te brengen.
Artikel 30 Terugvordering en verrekening
In dit lid staan de gronden vermeld op grond waarvan een voorziening in de vorm van een vergoeding, subsidie of premie kan worden teruggevorderd. Terugvordering kan zowel van de klant als van de werkgever, instelling of bedrijf plaatsvinden.
Voor zover het gaat om vergoedingen die niet als subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht aangemerkt kunnen worden, zijn de terugvorderingsgronden specifiek benoemd. Deze zijn overigens inhoudelijk ontleend aan de Algemene wet bestuursrecht. Ten aanzien van de subsidies is de mogelijkheid van terugvordering uitputtend in de Algemene wet bestuursrecht zelf geregeld.
Wanneer de gemeente en de klant of werkgever/instelling/bedrijf over en weer elkaars schuldeiser zijn dan gaan schulden voor het gemeenschappelijke bedrag teniet als een beroep op verrekening kan worden gedaan.
Verrekening is na invoering van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht, in het bijzonder artikel 4.4.1.9, ten aanzien van bestuursrechtelijke geldschulden alleen nog toegestaan voor zover die bevoegdheid expliciet in een wettelijk voorschrift is voorzien. Wat betreft vorderingen van de gemeente, die gebaseerd zijn op gemeentelijke regelgeving, is het daarom noodzakelijk dat in de betreffende verordening wordt aangegeven in welke gevallen een beroep op verrekening kan worden gedaan.
Daarbij gaat het in de eerste plaats om vorderingen die over en weer hun grondslag vinden in de Re-integratieverordening Rotterdam 2011. Zoals in de toelichting op artikel 2 is aangegeven is de Svr 2005 niet van toepassing. Voor zover echter de klant of werkgever een op basis van die verordening gebaseerde aanspraak op subsidie heeft is het, in het bijzonder in geval van wanbetaling, wenselijk dat het op basis van de re-integratieverordening terug te vorderen bedrag met die subsidie kan worden verrekend. Hetzelfde geldt als er een subsidie is verstrekt op grond van de Verordening wet sociale werkvoorziening Rotterdam.
Dat geldt in nog sterkere mate in geval van faillissement of surseance van betaling of een wettelijke schuldsanering. Zonder deze bepaling zou de gemeente enerzijds zijn betalingsverplichtingen ten opzichte van de curator of bewindvoerder na moeten komen, terwijl dan de vordering van de gemeente op de boedel vaak niet of slechts voor een zeer klein deel zal worden voldaan.