Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Rotterdam

Verordening wet sociale werkvoorziening Rotterdam

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRotterdam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening wet sociale werkvoorziening Rotterdam
CiteertitelVerordening wet sociale werkvoorziening Rotterdam
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet sociale werkvoorziening, art. 2, lid 3
  2. Wet sociale werkvoorziening, art. 7, lid 10
  3. Wet sociale werkvoorziening, art. 12, lid 2
  4. Gemeentewet, art. 149
  5. Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)
  6. Geen.
  7. Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-2017artt. 1, 13, 17 en 19

07-09-2017

gmb-2017-160665

Gemeenteblad 2017, nummer 126
08-07-201501-10-2017nieuwe regeling

17-07-2008

Gemeenteblad 2008-111

Voorstel B&W 24 juni 2008; (raadsvoorstel nr. 0145/2008/TR/000282/mn)
01-07-2008nieuwe regeling

17-07-2008

Gemeenteblad 2008-111

Voorstel B&W 24 juni 2008; (raadsvoorstel nr. 0145/2008/TR/000282/mn)

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening wet sociale werkvoorziening Rotterdam

De Raad van de gemeente Rotterdam,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 juni 2008; (raadsvoorstel nr. 0145/2008/TR/000282/mn);

gelet op artikel 2 derde lid, artikel 7 tiende lid en artikel 12 tweede lid van de Wet sociale werkvoorziening alsmede artikel 149 van de Gemeentewet;

Besluit:

vast te stellen de hierna volgende Verordening Wet sociale werkvoorziening Rotterdam

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    begeleidingsorganisatie: een door een geïndiceerde aan te wijzen organisatie die geïndiceerden begeleidt naar een arbeidsplaats;

  • b.

    cliëntenraad: de cliëntenraad, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de wet;

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam;

  • d.

    doelgroep: groep personen, zoals omschreven in artikel 1, eerste lid van de wet;

  • e.

    geïndiceerden: de personen die blijkens een indicatiestelling of herindicatiebeschikking als bedoeld in artikel 11 van de wet tot de doelgroep behoren;

  • f.

    loonkostensubsidie: periodieke subsidie, als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de wet aan een werkgever gedurende het dienstverband van een werknemer, die valt onder de doelgroep, inhoudende het verschil tussen de loonwaarde van de werknemer en het wettelijk minimumloon;

  • g.

    loonwaarde: percentage van het wettelijk minimumloon voor de door een persoon, die tot de doelgroep behoort, verrichte arbeid in een functie, naar evenredigheid van de arbeidsprestatie van een gemiddelde werknemer in dezelfde functie die niet tot de doelgroep behoort;

  • h.

    loonwaardemeting: in het kader van een dienstverband op de werkplek meten van de loonwaarde volgens een objectieve, transparante, en betrouwbare methodiek;

  • i.

Hoofdstuk 2 Cliëntenraad

Paragraaf 1 Taak en samenstelling

Artikel 2 Taak

  • 1.

    Er is een Cliëntenraad.

  • 2.

    De Cliëntenraad heeft tot taak het gevraagd en ongevraagd adviseren van het college over alle onderwerpen die de vorming, de uitvoering, de controle en de evaluatie van het beleid ten aanzien van geïndiceerden betreffen, daaronder begrepen de wijze waarop de wet wordt uitgevoerd.

  • 3.

    De Cliëntenraad adviseert niet over de verdeling van de financiële middelen voor de uitvoering van deze verordening, en de persoonsgebonden budgetten, klachten of bezwaarschriften van individuele geïndiceerden, werkgevers of begeleidingsorganisaties.

Artikel 3 Samenstelling

  • 1.

    De Cliëntenraad bestaat uit minimaal tien en maximaal zeventien leden.

  • 2.

    De begeleidingscommissie, bedoeld in artikel 9, stelt het aantal leden vast.

  • 3.

    Als de Cliëntenraad uit minder dan tien leden bestaat, blijft hij bevoegd zijn taken uit te oefenen en neemt het college onverwijld maatregelen om in de vacatures te voorzien.

  • 4.

    Als lid van de Cliëntenraad worden alleen geïndiceerden benoemd of personen die optreden als vertegenwoordiger van een geïndiceerde.

  • 5.

    Bij de samenstelling wordt gestreefd naar een representatieve vertegenwoordiging van de geïndiceerden.

  • 6.

    De Cliëntenraad benoemt uit zijn midden een voorzitter en een dagelijks bestuur.

  • 7.

    De Cliëntenraad heeft een ambtelijk secretaris, die niet geïndiceerd is.

  • 8.

    De ambtelijk secretaris heeft geen stemrecht.

Paragraaf 2 Vergaderingen van de Cliëntenraad

Artikel 4 Vergaderingen

  • 1.

    De begeleidingscommissie, bedoeld in artikel 9, stelt het vergaderschema van de Cliëntenraad vast.

  • 2.

    Een lid van het college kan op verzoek van de Cliëntenraad of op verzoek van het college deelnemen aan de vergaderingen, maar heeft geen stemrecht.

  • 3.

    Als er sprake is van een spoedeisend belang, kan de voorzitter ambtshalve een extra vergadering uitschrijven, of op verzoek van ten minste drie leden van de Cliëntenraad of op verzoek van het college.

Artikel 5 Informatievoorziening

Het college draagt er zorg voor dat de Cliëntenraad tijdig wordt voorzien van alle informatie die voor een goed functioneren van de Cliëntenraad noodzakelijk is.

Artikel 6 Agendapunten

  • 1.

    Het dagelijks bestuur stelt de agenda van de vergadering van de Cliëntenraad vast.

  • 2.

    Agendapunten kunnen schriftelijk worden aangedragen door een lid van de Cliëntenraad, de voorzitter van de Cliëntenraad, of door het college.

Paragraaf 3 Nadere bepalingen

Artikel 7 Financiën

  • 1.

    Het college stelt op basis van een door de Cliëntenraad in te dienen begroting een budget beschikbaar waarmee de Cliëntenraad naar het oordeel van het college adequaat kan functioneren.

  • 2.

    Binnen drie maanden na afloop van een kalenderjaar vindt de financiële verantwoording over de besteding van het budget plaats bij het college.

Artikel 8 Instelling werkgroepen en commissies

  • 1.

    De Cliëntenraad kan één of meerdere werkgroepen of commissies instellen.

  • 2.

    De Cliëntenraad stelt de taken en bevoegdheden van de werkgroep of commissie vast, de periode waarvoor deze wordt ingesteld, alsmede de wijze waarop verantwoording wordt afgelegd aan de Cliëntenraad.

  • 3.

    De Cliëntenraad bepaalt de samenstelling van de werkgroep of commissie.

  • 4.

    Een lid van de Cliëntenraad kan in maximaal twee werkgroepen of commissies zitting hebben, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden.

Artikel 9 Begeleidingscommissie

  • 1.

    Er is een begeleidingscommissie.

  • 2.

    De begeleidingscommissie treedt in ieder geval op als:

    • a.

      sollicitatiecommissie bij de werving en selectie van nieuwe leden voor de Cliëntenraad;

    • b.

      adviescommissie over opleiding en training van leden van de Cliëntenraad; en

    • c.

      geschillencommissie.

Artikel 10 Huishoudelijk reglement

Het college stelt een huishoudelijk reglement vast, waarin in ieder geval de volgende aspecten worden geregeld:

  • a.

    de zittingsduur van de leden, de wijze waarop de leden van de Cliëntenraad worden benoemd, de beëindiging of schorsing van het lidmaatschap;

  • b.

    de wijze waarop en de termijn waarbinnen de Cliëntenraad een gevraagd advies geeft;

  • c.

    de benoeming, samenstelling, taken en werkwijze van het dagelijks bestuur, de voorzitter en de ambtelijk secretaris;

  • d.

    de wijze waarop de besluitvorming plaatsvindt;

  • e.

    de benoeming, samenstelling en taken van de begeleidingscommissie;

  • f.

    de aard van de geschillen die aan de begeleidingscommissie in de functie van geschillencommissie kunnen worden voorgelegd;

  • g.

    de onkostenvergoeding voor de leden van de Cliëntenraad;

  • h.

    de financiële verantwoording.

Hoofdstuk 3 Persoonsgebonden budget

Artikel 11 Uitvoeringskosten

Het college stelt jaarlijks vóór 31 december de hoogte vast van de uitvoeringskosten die rechtstreeks verband houden met de te verstrekken persoonsgebonden budgetten in het daarop volgende kalenderjaar.

Artikel 12 Doel persoonsgebonden budget

Met het toekennen van een persoonsgebonden budget wordt beoogd om geïndiceerden in staat te stellen zelf een werkgever en een begeleidingsorganisatie te vinden en in overleg met hen een arbeidsplaats te realiseren, daarbij gelet op de specifieke capaciteiten en mogelijkheden van de geïndiceerde.

Artikel 13 Inhoud van het persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget bestaat uit de volgende drie bestanddelen:

  • a.

    een subsidie voor de werkgever voor de eenmalige kosten van aanpassing van de werkplek, bedoeld in artikel 16;

  • b.

    een loonkostensubsidie voor de werkgever als bedoeld in artikel 17;

  • c.

    een vergoeding voor de begeleidingsorganisatie als bedoeld in artikel 22.

Artikel 14 Voorwaarden persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college verstrekt op aanvraag aan een geïndiceerde een persoonsgebonden budget

    begeleid werken, indien werkgever en begeleidingsorganisatie er zorg voor dragen dat de arbeidsplaats voor de geïndiceerde en diens begeleiding adequaat worden ingevuld. Tevens dient te worden vastgesteld dat de geïndiceerde op het moment van de aanvraag volledig en adequaat is geïnformeerd over het PGB-traject.

  • 2.

    De werkgever voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de werkgever staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, behoudens voor zover het betreft een overheidsinstelling;

    • b.

      de arbeidsplaats en de arbeidsomstandigheden zijn, gelet op de indicatiestelling en de mogelijkheden van de geïndiceerde, aan te merken als passend;

    • c.

      de duur van het dienstverband bedraagt ten minste zes maanden;

    • d.

      de salariëring is gebaseerd op de voor de betreffende bedrijfstak vigerende CAO.

  • 3.

    De begeleidingsorganisatie voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de begeleidingsorganisatie staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

    • b.

      de begeleidingsorganisatie en zijn medewerkers zijn aantoonbaar gekwalificeerd voor het begeleiden van geïndiceerden in een reguliere werksituatie;

    • c.

      de begeleidingsorganisatie heeft aantoonbaar ervaring met het begeleiden van geïndiceerden in een reguliere werksituatie;

    • d.

      de begeleidingsorganisatie is naar het oordeel van het college voldoende liquide en solvabel.

Artikel 15 Indienen van de aanvraag

In aanvulling op artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de aanvraag voor een persoonsgebonden budget mede ondertekend door de werkgever en de begeleidingsorganisatie.

Artikel 16 Subsidie voor de eenmalige kosten van aanpassing van de werkplek

  • 1.

    Het college kan de werkgever een subsidie verstrekken voor de éénmalige kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht, indien uit het rapport van een door het college aan te wijzen deskundige blijkt dat aanpassingen op de werkplek:

    • a.

      noodzakelijk zijn;

    • b.

      persoonsgerelateerd zijn; en

    • c.

      het niet redelijk is dat de werkgever deze kosten draagt.

  • 2.

    Kosten van de aanschaf van voor de functie benodigd gereedschap, apparaten en machines, kosten van de reguliere inrichting van de werkplek alsmede kosten voortvloeiend uit de wet- en regelgeving inzake de arbeidsomstandigheden, die de werkgever voor iedere werknemer zou maken uit hoofde van goed werkgeverschap, komen niet voor subsidiëring in aanmerking.

  • 3.

    Een subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verleend onder de voorwaarde dat het dienstverband als bedoeld in artikel 14 tot stand is gekomen door het afsluiten van een arbeidsovereenkomst voor minimaal zes maanden.

  • 4.

    De Algemene Subsidieverordening Rotterdam 2005 is niet van toepassing op de verstrekking van een subsidie als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 17 Loonkostensubsidie

  • 1.

    Voor personen die behoren tot de doelgroep en waarbij sprake is van een arbeidsovereenkomst of een voornemen tot een arbeidsovereenkomst met een werkgever stelt het college de hoogte van de loonkostensubsidie vast op basis van een loonwaardemeting.

  • 2.

    De loonwaardemeting maakt gebruik van een methodiek, die in ieder geval voldoet aan de volgende eisen:

    • a.

      het meet de arbeidsprestatie van de werknemer;

    • b.

      de loonwaarde hangt niet af van degene die de methode hanteert;

    • c.

      het is betrouwbaar en transparant voor iedereen hoe de bepaling van de loonwaarde tot stand is gekomen.

  • 3.

    De loonkostensubsidie bedraagt niet meer dan 70% van het wettelijk minimumloon.

Artikel 18 Herziening van de loonwaarde

  • 1.

    Op verzoek van de werkgever kan de loonwaarde en daarmee de loonkostensubsidie worden herzien, indien daartoe gelet op de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit aanleiding is.

  • 2.

    De loonwaarde en daarmee de loonkostensubsidie kan ambtshalve worden gewijzigd, indien daar aanleiding voor is.

  • 3.

    Onverminderd het in het eerste en tweede lid artikel 20, vindt elke twee jaar een loonwaarde-herbepaling plaats, indien de geïndiceerde beschikt over een dienstverband voor onbepaalde tijd.

  • 4.

    Bij het herzien van de loonwaarde kan een door het college aan te wijzen extern deskundige worden ingeschakeld.

Artikel 19 Het besluit tot het verlenen van de loonkostensubsidie

Het besluit tot het verlenen van een periodieke subsidie bevat in ieder geval:

  • a.

    de hoogte van de subsidie;

  • b.

    de beschrijving van de periode waarop de subsidie betrekking heeft;

  • c.

    de wijze en de hoogte van bevoorschotting;

  • d.

    de verplichtingen van de werkgever.

Artikel 20 Het vaststellen van de periodieke subsidie

  • 1.

    De werkgever verstrekt binnen acht weken na afloop van het kalenderjaar aan het college de benodigde gegevens voor het kunnen vaststellen van de subsidie, waaronder in ieder geval een schriftelijke opgave van het door hem in het voorafgaande jaarbetaalde bruto loon van de geïndiceerde, vermeerderd met alle werkgeverslasten.

  • 2.

    Het college stelt binnen acht weken na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde gegevens de subsidie vast.

Artikel 21 Verplichtingen van de werkgever

De werkgever doet onmiddellijk schriftelijke mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de verstrekking van de subsidie.

Artikel 22 Vergoeding aan de begeleidingsorganisatie

  • 1.

    De hoogte van de vergoeding aan de begeleidingsorganisatie wordt in een overeenkomst tussen de gemeente Rotterdam en de begeleidingsorganisatie vastgesteld.

  • 2.

    Van de kosten van de begeleidingsorganisatie die samenhangen met het zoeken van een arbeidsplaats komt 50 procent voor vergoeding in aanmerking nadat tussen een geïndiceerde en een werkgever een dienstverband als bedoeld in artikel 14, tweede lid, onder c, is overeengekomen.

  • 3.

    De overige 50 procent van de kosten komt voor vergoeding in aanmerking wanneer een geïndiceerde het dienstverband bedoeld in artikel 14, tweede lid, onder c, voltooid heeft.

Hoofdstuk 4 Wachtlijst

Artikel 23 Wachtlijstvolgorde

  • 1.

    Het college kan jaarlijks vóór 31 december één of meer prioritaire groepen aanwijzen met het oog op de volgorde van plaatsing vanaf de wachtlijst voor het daaropvolgende kalenderjaar.

  • 2.

    Alvorens het college besluit één of meerdere prioritaire groepen als bedoeld in het eerste lid aan te wijzen, wordt de Cliëntenraad advies gevraagd.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 24 Situaties waarin de regeling niet voorziet

In gevallen waarin deze verordening of het huishoudelijk reglement, bedoeld in artikel 10, niet voorziet, beslist het college.

Artikel 25 Evaluatie

Het college zendt binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening aan de gemeenteraad van de gemeente Rotterdam een verslag over de doeltreffendheid van de effecten van deze regeling in de praktijk.

Artikel 26 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2008.

Artikel 27 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet sociale werkvoorziening Rotterdam.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 17 juli 2008

De griffier

K.D.Handstede

De voorzitter

I.W.Opstelten

Toelichting op de Verordening Wet sociale werkvoorziening

Algemene toelichting

Op 1 januari 2008 is de herziene Wet sociale werkvoorziening (hierna: Wsw) in werking getreden. Deze wet bevordert dat geïndiceerden in een reguliere werkomgeving gaan werken. Om deze doelstelling te verwezenlijken voert de wet enkele belangrijke wijzigingen door. Zo worden regie en sturing op de Wsw nadrukkelijker in handen gelegd van gemeenten. Gemeenten worden hiermee gestimuleerd een visie te ontwikkelen om het doel van de wet, het realiseren van aangepaste arbeid die aansluit bij de capaciteiten en mogelijkheden van de geïndiceerde, het beste te kunnen verwezenlijken.

Een tweede verandering heeft betrekking op het geven van meer rechten en keuzemogelijkheden aan geïndiceerden, waaronder het recht op een cliëntenparticipatie en het recht op een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) om begeleid werken te realiseren.

Er zijn twee vormen van begeleid werken.

Sinds 1998 kent de Wsw de mogelijkheid van begeleid werken door geïndiceerden bij een reguliere werkgever. Het begeleid werken was onder de oude wet geregeld in het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken. Bij deze vorm van begeleid werken worden begeleid werkenplekken tot stand gebracht door de gemeente. Deze wijze van tot stand brengen van begeleid werken blijft ook onder de nieuwe wet bestaan.

Naast het begeleid werken dat door de gemeente tot stand wordt gebracht, introduceert de nieuwe Wsw het begeleid werken via de figuur van het PGB. Dit vanuit de gedachte dat de Wsw als vrijwillige voorziening voor een specifieke groep arbeidsgehandicapten zo goed mogelijk moet aansluiten bij de capaciteiten en mogelijkheden van een geïndiceerde. Daarbij past ook dat geïndiceerden de mogelijkheid moeten hebben om zelf te bepalen op welke manier hun arbeidsplaats wordt gerealiseerd. Door de geïndiceerde een recht op een PGB te geven wordt hierin voorzien.

Tussen beide vormen van begeleid werken, totstandkoming via een PGB dan wel met behulp van gemeente, bestaat een aantal verschillen. Zo is begeleid werken met een PGB als een recht voor elke geïndiceerde geformuleerd. Deze heeft recht op begeleid werken met een PGB als de aanvraag aan de wettelijke eisen en de daarop gebaseerde gemeentelijke voorwaarden voldoet. Bovendien ligt bij begeleid werken met een PGB het initiatief bij de geïndiceerde zelf. De geïndiceerde, of iemand namens hem, zal een PGB bij de gemeente moeten aanvragen en om dit te kunnen doen zal hij zelf een werkgever en een begeleidingsorganisatie moeten aandragen en de wijze van werkplekaanpassing moeten regelen, dan wel daar een voorstel voor doen. Als een geïndiceerde (of een door hem ingeschakelde begeleidingsorganisatie) een werkgever vindt die hem een adequate werkplek aanbiedt, de begeleiding op de werkplek adequaat wordt geregeld én de kosten van begeleid werken binnen het beschikbare budget vallen, dan is de gemeente (na de aanvraag te hebben beoordeeld) verplicht de wens van de geïndiceerde te honoreren. Iedere geïndiceerde komt in beginsel in aanmerking voor begeleid werken met een PGB. Voor personen op de wachtlijst geldt dat zij pas van het PGB gebruik kunnen maken als zij op grond van hun plek op die wachtlijst aan de beurt zijn voor een Wsw-plek. Voor het beroep op een PGB is geen begeleid werken indicatie van het CWI vereist. Hij of zij hoeft daarvoor dus niet een positief advies begeleid werken te hebben gekregen. Een sw indicatie volstaat. Ook een sw werknemer met een bestaand dienstverband kan dus een beroep doen op een PGB.

Het verschil tussen begeleid werken dat door de gemeente wordt georganiseerd en begeleid werken met een PGB is in beginsel uitsluitend gelegen in de procedurele wijze waarop een begeleid werkenplek tot stand wordt gebracht. Als de begeleid werkenplek eenmaal is gerealiseerd zijn er in principe geen verschillen.

Artikel 2, derde lid van de wet schrijft voor dat de gemeenteraad gehouden is bij verordening regels te stellen over de wijze waarop geïndiceerden, bedoeld in artikel 11 van de wet, of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.

Daarbij moet in ieder geval worden geregeld de wijze waarop:

  • 1.

    periodiek overleg wordt gevoerd met deze personen of hun vertegenwoordigers;

  • 2.

    deze personen of vertegenwoordigers onderwerpen voor de agenda van dit overleg kunnen aanmelden;

  • 3.

    zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

Artikel 7, tiende lid van de wet schrijft ook voor dat de gemeenteraad gehouden is bij verordening nadere regels te stellen over de wijze waarop het college vorm geeft aan het PGB.

Daarbij moet in ieder geval worden geregeld:

  • 1.

    de manier van vaststelling van de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever;

  • 2.

    de hoogte van de voor het college rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis;

  • 3.

    de voorwaarden waaronder het college aan de werkgever een vergoeding verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht; en

  • 4.

    de voorwaarden waaronder het college een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de geïndiceerde zelf is aangewezen.

Naast deze vier verplichte onderwerpen zijn ook procedurele bepalingen in de verordening opgenomen die verband houden met het feit dat een PGB moet worden aangevraagd.

Het uitgangspunt van de wet is dat een geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB. Het college heeft de bevoegdheid om op grond van de wet en de voorwaarden in deze verordening te toetsen of het aangevraagde bedrag voor het PGB nodig is om de betreffende geïndiceerde op een adequate wijze begeleid te laten werken, dan wel dat zou kunnen worden volstaan met een lager bedrag. Omgekeerd kan het college, hoewel hij de toekenning van een dergelijke hogere aanvraag mag weigeren, ook besluiten een hoger bedrag toe te kennen dan het beschikbare bedrag.

De gemeente kan een verzoek van een geïndiceerde om voor een PGB in aanmerking niet weigeren, als:

  • 1.

    De betrokkene al een Wsw-dienstbetrekking heeft of recht heeft op plaatsing vanaf de wachtlijst;

  • 2.

    De door de geïndiceerde of de door hem aangedragen begeleidingsorganisatie voorgestelde werkplek en begeleiding op de werkplek adequaat zijn;

  • 3.

    De door de gemeente aan de werkgever te verstrekken periodieke subsidie en de aan begeleidingsorganisatie te verstrekken vergoeding, na aftrek van de voor de gemeente rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten, niet hoger zijn dan het (gemiddelde) budget dat beschikbaar is voor een Wsw-plaats. Komt het bedrag van de periodieke subsidie en de periodieke vergoeding van begeleiding boven het budget uit dat beschikbaar is voor een Wsw plaats, dan is het college niet verplicht om subsidie te verstrekken, maar mag het dat wel doen (artikel 7, eerste lid, van de wet).

Artikel 12, tweede lid van de wet schrijft voor dat de gemeenteraad bij verordening regels kan stellen over de volgorde waarin geïndiceerden die op de wachtlijst staan geplaatst voor een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de wet in aanmerking worden gebracht.

Met de onderliggende Verordening Wet sociale werkvoorziening wordt voldaan aan deze opdrachten van de wetgever.

Op grond van de verordening is het college gehouden een reglement vast te stellen, waarin de verordening verder wordt uitgewerkt. Hierdoor is het college in staat flexibel te handelen en op een meer gedetailleerd niveau regels te stellen, binnen de kaders van de verordening.

Staatssteunaspecten

De uitvoering van de Wsw wordt door de Nederlandse overheid beschouwd als een taak van algemeen belang. Dat geldt ook voor de uitvoering van deze verordening. De subsidies die op grond van deze verordening worden verstrekt zijn bedoeld als compensatie om deze taak van algemeen belang uit te kunnen voeren. Deze subsidies zijn geen staatsteun mits de hoogte ervan niet meer bedraagt dan nodig is om een werkgever te compenseren in de verminderde arbeidsproductiviteit en de noodzakelijke extra kosten die verband houden met het in dienst hebben van een geïndiceerde.

Om risico’s van ongeoorloofde staatssteun zoveel mogelijk te beperken is het verder verstandig er zorg voor te dragen dat de vergoeding aan de begeleidingsorganisatie een normale marktprijs heeft, met andere woorden marktconform is.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In artikel 1 is een beperkt aantal begrippen opgenomen, omdat de wet voldoende duidelijk is over de gehanteerde termen en begrippen. Een uitgebreide(re) begrippenlijst is derhalve overbodig.

Hoofdstuk 2 Cliëntenraad

Paragraaf 1 Taak en samenstelling

Artikel 2 Taak

De Cliëntenraad is opgericht in het kader van de cliëntenparticipatie als bedoeld in artikel 2, derde lid van de wet. De Cliëntenraad richt zich op advisering aan het college over het beleid inzake de uitvoering van de Wsw en deze verordening.

Op het moment dat het college beleidsvoorstellen richt aan het gemeentebestuur, zullen daarin de gegeven adviezen van de Cliëntenraad zijn meegewogen.

De Cliëntenraad is gericht op belangenbehartiging. Dit mag echter niet zo ver gaan, dat de Cliëntenraad in individuele zaken treedt. Dit wordt bepaald in het derde lid. Ook is het niet wenselijk dat de Cliëntenraad adviseert over de inzet of de verdeling van de voor de uitvoering van deze Verordening benodigde financiële middelen.

De Cliëntenraad kan worden aangeduid als de Wsw-raad.

Artikel 3 Samenstelling

In dit artikel wordt de samenstelling van de Cliëntenraad geregeld.

Het is de bedoeling dat de Cliëntenraad een redelijke afspiegeling vormt van de geïndiceerden, daarbij in ieder geval rekening houdend met de verschillende arbeidshandicapcategorieën. De Cliëntenraad heeft een dagelijks bestuur en daarnaast een voorzitter en een ambtelijk secretaris. De benoeming hiervan wordt verder geregeld in het huishoudelijk reglement.

Paragraaf 2 Vergaderingen van de Cliëntenraad

Artikel 4 Vergaderingen

In dit artikel wordt bepaald dat de begeleidingscommissie een vergaderschema opstelt. Het is belangrijk bij het opstellen hiervan rekening te houden met de tijd die de Cliëntenraad nodig heeft om advies uit te brengen op een verzoek van het college.

Uit het tweede lid volgt dat er zowel vergaderingen met als zonder een lid van het college gepland kunnen worden.

Artikel 5 Informatievoorziening

Om als Cliëntenraad tijdig te kunnen inspelen op ontwikkelingen en om een gefundeerd advies uit te kunnen brengen, is het belangrijk dat de Cliëntenraad voldoende en vooral ook tijdig geïnformeerd wordt. In dit artikel is deze verplichting voor het college opgenomen.

Artikel 6 Agendapunten

Het dagelijks bestuur stelt de agenda vast.

Agendapunten kunnen worden aangedragen door de Cliëntenraad of door het college.

Paragraaf 3 Nadere bepalingen

Artikel 7 Financiën

Een Cliëntenraad maakt, om te kunnen functioneren, onkosten. Dat kan gaan om vergaderkosten, cursuskosten, porti, kopieerkosten, reiskosten, etc. In verband daarmee is het college gehouden een redelijk budget beschikbaar te stellen waarmee de Cliëntenraad geacht wordt te kunnen functioneren. Over de besteding van de middelen moet verantwoording plaatsvinden aan het college.

Artikel 8 Instelling werkgroepen en commissies

Het kan nodig zijn om rond een bepaalde taak een werkgroep of commissie op te richten. Op grond van dit artikel is dat mogelijk. Een werkgroep of commissie heeft een afgebakende taak. Het spreekt voor zich dat deze thema’s moeten betreffen die van belang zijn voor de geïndiceerden in het algemeen of de gehele organisatie. Een werkgroep of commissie hoeft niet uitsluitend te bestaan uit leden van de Cliëntenraad: door deelname van geïndiceerden die niet lid zijn van de Cliëntenraad blijft het contact met de diverse locaties behouden. Overigens kunnen daartoe ook inloopspreekuren worden ingezet.

Een werkgroep wordt altijd voor een bepaalde tijd ingesteld. Een commissie kan een vast karakter hebben, doch daarbij kan het lidmaatschap worden beperkt in tijdsduur (bijvoorbeeld een kascommissie).

Teneinde een goede verdeling van taken te laten plaatsvinden, is in het vierde lid bepaald dat een lid in maximaal twee werkgroepen of commissies tegelijk mag participeren. Hiervan kan slechts in bijzondere omstandigheden afgeweken worden. Gedacht kan worden aan een lid dat al zitting heeft in twee werkgroepen, maar waarvan een werkgroep op korte termijn wordt opgeheven. Dan is benoeming in een nieuw op te richten werkgroep al mogelijk, zodat het lid tijdelijk zitting heeft in drie werkgroepen.

Artikel 9 Begeleidingscommissie

De begeleidingscommissie draagt zorg voor de werving en selectie van de leden van de cliëntenraad, de geschillenbehandeling, de begeleiding van de leden en de advisering over training en opleiding. Daarnaast kan de commissie bij huishoudelijk reglement nog andere taken opgedragen krijgen ten behoeve van het goed functioneren van de Cliëntenraad.

Welke geschillen aan de begeleidingscommissie kunnen worden voorgelegd, wordt geregeld bij huishoudelijk reglement.

Ook de benoeming en samenstelling van de begeleidingscommissie wordt bij huishoudelijk reglement geregeld.

Artikel 10 Huishoudelijk reglement

In het huishoudelijk reglement wordt deze verordening nader uitgewerkt. In ieder geval worden daar de in dit artikel opgesomde punten geregeld.

Daarnaast kan het college nog andere zaken bij huishoudelijk reglement regelen, die hij in het belang acht van het goed functioneren van de Cliëntenraad.

Hoofdstuk 3 Persoonsgebonden budget

Artikel 11 Uitvoeringskosten

Artikel 7, tiende lid, onderdeel b, van de wet bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de hoogte van de voor het college rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis. Artikel 12 van deze verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. In dit artikel wordt bepaald dat het college elk jaar de hoogte van de gemeentelijke uitvoeringskosten van begeleid werken met een persoonsgebonden budget vaststelt. De gemeente zal zelf moeten bepalen welke uitvoeringskosten het toekennen van een persoonsgebonden budget aan een geïndiceerde voor de gemeente met zich meebrengt. De wet geeft niet aan wat precies onder uitvoeringskosten moet worden verstaan. Het moet in ieder geval gaan om kosten die rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden zijn (artikel 7, tweede lid, onderdeel b, van de wet). Daarbij kan worden gedacht aan kosten in verband met de volgende activiteiten:

  • -

    het beoordelen van aanvragen voor een persoonsgebonden budget;

  • -

    de administratieve handelingen in verband met het verstrekken van subsidies en vergoedingen in het kader van het persoonsgebonden budget;

  • -

    het monitoren van het begeleid werken met een persoonsgebonden budget;

  • -

    het tussentijds bepalen van loonwaarde;

  • -

    het voeren van (tussentijdse) gesprekken met begeleidingsorganisatie en werkgever.

De uitvoeringskosten worden afgetrokken van het bedrag dat de gemeente (gemiddeld) per geïndiceerde van het rijk ontvangt, waarbij ook rekening wordt gehouden de mate van arbeidshandicap. Het bedrag dat de gemeente (gemiddeld) per geïndiceerde van het rijk ontvangt minus de (gemiddelde) uitvoeringskosten per geïndiceerde levert vervolgens het bedrag op dat de gemeente in beginsel beschikbaar heeft voor een persoonsgebonden budget.

Artikel 13 Inhoud van het persoonsgebonden budget

Het PGB bestaat uit drie bestanddelen:

  • 1.

    Een subsidie voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht. Hieronder worden bijvoorbeeld kosten verstaan die gemaakt worden voor technische aanpassingen in de werkplek.

  • 2.

    Een periodieke subsidie aan de werkgever waar de geïndiceerde in dienst is. Deze periodieke subsidie bestaat uit enerzijds een subsidie bedoeld als een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit. Aanvullend aan de loonkostensubsidie kan een subsidie worden verstrekt als een vergoeding voor de structurele kosten van de werkgever die verband houden met het in dienst hebben van een geïndiceerde. Daarbij kan worden gedacht aan de kosten die een werkgever maakt wanneer de geïndiceerde wordt vervoerd van het woonadres naar het adres van de werkgever en vice versa, of aan de kosten voor intermediaire activiteiten ten behoeve van mensen met een visuele of auditieve handicap (zoals een voorleeshulp of een doventolk).

  • 3.

    Een vergoeding aan de begeleidingsorganisatie die de begeleiding van de geïndiceerde verzorgt.

Het PGB is geen rugzakje: de geïndiceerde krijgt geen budget mee. In feite moet het PGB als hier bedoeld dan ook eerder worden gezien als een persoonsvolgend budget. Het PGB wordt aangevraagd door de geïndiceerde, maar de subsidie en vergoeding worden door de gemeente verstrekt aan de werkgever respectievelijk de begeleidingsorganisatie.

Enerzijds bestaat er dus een recht op een PGB, anderzijds heeft het college de verantwoordelijkheid voor het zo efficiënt en effectief inzetten van publieke middelen en het realiseren van de jaarlijkse (rijks)taakstelling voor het realiseren van Wsw-plekken. Het bestaan van een PGB ontslaat het college ook niet van de zorgplicht zoals die is geformuleerd in artikel 1, derde lid van de wet.

Artikel 14 Voorwaarden persoonsgebonden budget

Het college zal bij elke aanvraag van een PGB moeten beoordelen of de inpassing in de arbeid van betrokkene, met inbegrip van begeleiding op zijn werkplek adequaat door de werkgever wordt verzorgd (artikel 7, eerste lid, van de wet). In verband hiermee kunnen eisen worden gesteld aan de werkgever en de door hem aangeboden werkplek. Op grond van het gestelde in artikel 7, tiende lid, van de Wsw dient de gemeenteraad in zijn verordening de voorwaarden te regelen waaronder het college een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de geïndiceerde is aangewezen. De begeleidingsorganisatie dient in staat te zijn de geïndiceerde voorafgaand aan het traject volledig en adequaat te informeren.

Tevens is van belang dat wordt vastgesteld dat de geïndiceerde op voldoende wijze is geïnformeerd over het PGB-traject dat wordt ingezet.

De voorwaarde dat een overheidsinstelling niet bij de Kamer voor Koophandel hoeft te zijn ingeschreven vloeit voort uit het feit dat overheidsinstellingen niet bij de KvK kunnen worden ingeschreven.

Artikel 15 Indienen van de aanvraag

De geïndiceerde zal het persoonsgebonden budget moeten aanvragen. Omdat begeleid werken met een persoonsgebonden budget leidt tot een subsidierelatie met de werkgever en een contractrelatie met de begeleidingsorganisatie, zullen ook de werkgever en de begeleidingsorganisatie van de geïndiceerde de aanvraag moeten ondertekenen.

Op basis van de aanvraag beslist het college vervolgens of een periodieke subsidie aan de werkgever en een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie worden verstrekt en voor welke bedragen. Vervolgens vindt de verstrekking van de periodieke subsidie aan de werkgever plaats op basis van een beschikking en de verstrekking van een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie op basis van een overeenkomst.

Artikel 16 Subsidie voor de kosten van aanpassing van de werkplek

De verordening dient regels te bevatten die betrekking hebben op de voorwaarden waaronder het college aan de werkgever een subsidie verstrekt voor de éénmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht (artikel 7, tiende lid, van de Wsw). Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting.

Het eerste lid bepaalt dat een éénmalige subsidie kan worden verstrekt. Daarvoor is een deskundigenrapport nodig. Het derde lid stelt dat deze bijdrage pas wordt verleend wanneer de arbeidsovereenkomst is afgesloten. De Algemene Subsidieverordening Rotterdam 2005 is niet van toepassing op de verstrekking van een subsidie als bedoeld in het eerste lid, omdat de wijze van subsidieverstrekking in het kader van de Wsw daarvan sterk afwijkt.

Artikel 17 Periodieke subsidie

De gemeenteraad dient bij verordening nadere regels te stellen met betrekking tot de wijze waarop de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever dient te worden vastgesteld (artikel 7, tiende lid, onderdeel a, van de Wsw). De periodieke subsidie bestaat uit een loonkostensubsidie en eventueel uit een aanvullende subsidie voor structurele kosten van de werkgever die verband houden met het in dienst hebben van een geïndiceerde (bijvoorbeeld kosten die verband houden met het vervoer van een geïndiceerde van zijn woonadres naar het adres van de werkgever en vice versa, of terugkerende kosten voor intermediaire activiteiten).

Het doel van de loonkostensubsidie is het verstrekken van een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit van de geïndiceerde. Om te kunnen bepalen wat de hoogte van de loonkostensubsidie moet zijn, is inzicht nodig in de verdiencapaciteit (loonwaarde) van de betrokken geïndiceerde. De hoogte van de loonkostensubsidie wordt bepaald aan de hand van een loonwaarde-onderzoek. Daarbij kan het college een externe deskundige inschakelen.

De kosten voor het inschakelen van een deskundige komen voor rekening van het college.

Op grond van het gestelde in artikel 7, tweede lid, onder b, van de Wsw mag het bedrag van de periodieke subsidie aan de werkgever (de loonkostensubsidie en de eventuele aanvullende subsidie) en de periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie voor begeleiding op de werkplek omgerekend op jaarbasis niet meer bedragen dan het voor de gemeente beschikbare Wsw-budget gedeeld door het bijbehorende minimumaantal arbeidsjaren waarop de jaarlijks aan de subsidieverlening voor de gemeente klevende uitvoeringskosten in mindering zijn gebracht. Indien betrokkene is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie ernstig, wordt de uitkomst (conform 7 van de Wsw) van de deling vermenigvuldigd met 1,25 alvorens de uitvoeringskosten daarop in mindering worden gebracht.

Komt het bedrag van de periodieke subsidie en de periodieke vergoeding van begeleiding boven het hiervoor bedoelde bedrag en/of heeft betrokkene nog geen recht op aanbieding van Wsw-dienstbetrekking dan is het college niet verplicht om subsidie te verstrekken maar mag het dat wel.

Artikel 18 Herziening van de loonwaarde

De productiviteit van een geïndiceerde kan toenemen of wellicht minder worden. In dat geval kan de loonwaarde en daarmee de loonkostensubsidie worden aangepast. Het kan verstandig zijn om in de subsidiebeschikking op te nemen hoe, en op welke wijze, (tussentijdse) herbeoordelingen van de loonwaarde zullen plaatsvinden.

De herbeoordeling van de loonwaarde vindt plaats op basis van een loonwaarde-onderzoek, waarbij een extern deskundige wordt ingeschakeld. De kosten voor het inschakelen van een deskundige komen voor rekening van het college.

Artikel 20 Het vaststellen van de periodieke subsidie

Met het vaststellen van de subsidie wordt de subsidieverstrekking voor het betreffende kalenderjaar afgerond. De hoogte van het subsidiebedrag voor dat jaar wordt definitief vastgesteld. Om de subsidie te kunnen vaststellen, dient de werkgever een schriftelijke opgave te doen van het door hem in het voorgaande jaar betaalde bruto CAO-loon van de geïndiceerde, vermeerderd met alle werkgeverslasten.

Artikel 22 Vergoeding aan de begeleidingsorganisatie

Het zoeken naar een werkplek wordt pas gehonoreerd als dit ook daadwerkelijk leidt tot een arbeidsovereenkomst (no cure, no pay). Het stelsel van de PGB gaat uit van de veronderstelling dat een geïndiceerde zelf met een werkgever aankomt. In de praktijk komt het echter voor dat de begeleidingsorganisatie, c.q. het re-integratiebedrijf, eerst een werkplek moet gaan zoeken, omdat die op voorhand niet beschikbaar is. Artikel 7, vierde lid van de Wsw geeft dit ook aan. Lukt het zoeken van een werkplek niet, of niet tijdig, en er zou toch voor die dienst moeten worden betaald, dan is dit vanuit financieel oogpunt ongewenst. Vandaar de, optionele, no cure, no pay bepaling in het tweede lid. Ter voorkoming van frauduleuze handelingen wordt 50% van de kosten bij realisering van een arbeidsovereenkomst uitgekeerd en de overige 50% na voltooiing van de duur van de arbeidsovereenkomst.

Hoofdstuk 4 Wachtlijst

Artikel 23 Wachtlijstvolgorde

Door dit onderdeel in de verordening op te nemen, kan het college groepen met een bepaalde arbeidshandicapcategorie voorrang geven. Hiermee wordt de regel ‘First in First out” doorbroken.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 24 Situaties waarin de regeling niet voorziet

Mocht zich een situatie voordoen waarin deze verordening niet voorziet, dan beslist het college met inachtneming van het doel en overwegingen die aan deze verordening ten grondslag ligt.

Artikel 25 Evaluatie

Voorkomen moet worden dat regelgeving gehandhaafd blijft die niet noodzakelijk is of in de praktijk niet voldoet. Om die reden is bepaald dat de regeling binnen twee jaar na inwerkingtreding wordt geëvalueerd.

Artikel 26 Inwerkingtreding

Wanneer de verordening op een later moment dan op 1 juli 2008 wordt vastgesteld, treedt de verordening in werking met terugwerkende kracht tot en met deze datum.