Organisatie | Rotterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Havenreglement gevaarlijke stoffen 2007 |
Citeertitel | Havenreglement gevaarlijke stoffen 2007 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-07-2007 | Art. 1.1, 3.6, 9.1 | 03-07-2007 Gemeenteblad 2007-115 | Voorstel havenmeester van Rotterdam 3 juli 2007, 07BSD/04495; | ||
01-01-2007 | nieuwe regeling | 07-11-2006 Gemeenteblad 2006-175 | Voorstel van de Havenmeester van Rotterdam 7 november 2006, kenmerk 06BSD12273 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,
Gelezen het voorstel van de Havenmeester van Rotterdam van 7 november 2006, kenmerk 06BSD12273;
gelet op de artikelen 1.1, onderdeel k, 2.7, 4.1 derde lid, 6.1, 6.2, 6.5, 6.7 en 7.1 van de Havenverordening Rotterdam 2004;
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
Paragraaf 2 Veiligheid in de haven
Artikel 2.1 Aanwijzing petroleumhavens
Als petroleumhaven worden aangewezen de volgende gebieden:
van het Calandkanaal en de Wezerhaven, het water dat grenst aan de zuidwal en dat omsloten wordt door de denkbeeldige lijnen getrokken tussen de oeverfrontnummers 5632 en 5354, 5615 en 5340, en een lijn getrokken uit oeverfrontnummer 5317 in westelijke richting tot een punt dat ligt op de denkbeeldige lijn tussen 5632 en 5354 op een afstand van 90 meter uit oeverfrontnummer 5632;
van het Calandkanaal, het gebied bestaande uit een strook water van 25 meter rondom een direct en indirect aan boeienspan 78 of 79 afgemeerd tankschip dat een gevaarlijke stof, met uitzondering van een brandbare vloeistof met een vlampunt van 61 graden Celsius of hoger, als lading of ladingresidu aan boord heeft;
van de 2e Werkhaven het water dat grenst aan de westwal en dat omsloten wordt door de contour van denkbeeldige lijnen getrokken tussen oeverfrontnummers 4534 en 4556, 4540 en 4553 en een lijn op een afstand van 100 meter van de westelijke kade, evenwijdig aan deze kade, getrokken tot de lijn tussen oeverfrontnummers 4540 en 4553;
Artikel 2.2 Verbod vonkvorming
Het is een ieder verboden aan boord van een zich in een petroleumhaven bevindend schip activiteiten te ondernemen ten gevolge waarvan vonkvorming naar de buitenlucht optreedt of kan optreden.
Het is een ieder verboden om in een petroleumhaven open vuur te gebruiken tenzij in een kombuis, waarvan de constructie, de plaats in het schip en het ventilatiesysteem het binnendringen van brandbaar gas voorkomt.
Het is een ieder verboden om te roken in een petroleumhaven, tenzij op een schip gerookt wordt in een door de schipper of kapitein aangewezen ruimte die voldoet aan de volgende voorwaarden:
Het is een ieder verboden om zich aan boord van een in een petroleumhaven liggend schip te begeven of te bevinden tenzij:
Artikel 2.6 Plaatsen informatieborden
Bij de toegang van een schip dat in een petroleumhaven is afgemeerd wordt door middel van een goed te onderscheiden, in het Nederlands of Engels gesteld opschrift of afbeelding van gelijke strekking, duidelijk gemaakt dat roken, open vuur en toegang door onbevoegden verboden is.
Paragraaf 3 Melding van gegevens
Artikel 3.2 Melden laden gevaarlijke en schadelijke stoffen in verpakte vorm
Het voornemen tot het laden van een gevaarlijke en schadelijke stof in verpakking als bedoeld in artikel 10.07 van het Binnenvaartpolitiereglement in samenhang met de RCLZ aan boord van een zeeschip wordt overeenkomstig de RCLZ ten minste drie uur voorafgaande aan het laden aan de havenmeester gemeld.
Artikel 3.3 Melding bedrijfsstoring
Een bedrijfsstoring aan boord van een schip die gevaar, schade of hinder kan veroorzaken, wordt direct aan de havenmeester gemeld.
Artikel 3.4 Melding combinatietankschip
Van een combinatietankschip dat gelost of geladen wordt met losgestorte bulklading in vaste vorm worden naast de melding op grond van de RCLZ tevens de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:
Ten minste 30 minuten en ten hoogste zes uren voorafgaande aan het in artikel 6.1 bedoelde bunkeren worden de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:
Artikel 3.7 Melding schoonmaken door schoonmaakschepen
Voor aanvang van het schoonmaken door een schoonmaakschip worden de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:
Paragraaf 4 Zoneringsregeling schepen met gevaarlijke stoffen in verpakking
Artikel 4.1 Verbod ligplaatsinname schip met gevaarlijke stoffen in verpakking
Het is verboden met een schip dat geladen is met een in Bijlage I genoemde gevaarlijke stof in verpakking als bedoeld in de IMDG-code ligplaats te nemen binnen een in Bijlage I genoemde afstand van een woonconcentratie, tenzij gehandeld wordt in overeenstemming met de in Bijlage I opgenomen bepalingen.
Paragraaf 5 Behandeling van vloeibare gevaarlijke en schadelijke stoffen in bulk
Artikel 5.1 Overslag van vloeibare gevaarlijke en schadelijke stoffen in bulk
Paragraaf 7 Combinatietankschepen
Artikel 7.1 Afgifte certificaat
Het certificaat voor combinatietankschepen, bedoeld in artikel 6.6, tweede lid, onderdeel a, van de Havenverordening wordt uitsluitend door de gasdeskundige afgegeven nadat gebleken is dat:
Artikel 7.2 In stand houden toestand ruimten
Aan boord van een combinatietankschip wordt de toestand van de ruimten, bedoeld in artikel 7.1, onderdelen b en d, na afgifte van het certificaat, bedoeld in artikel 7.1, onveranderd in stand gehouden tijdens het resterende verblijf van het schip in de haven.
Paragraaf 9 Schoonmaken van tankschepen
Artikel 9.1 Wassen en schoonmaken van ladingtanks
Het is verboden om ruimten van een tankschip dat vloeibare gassen vervoert schoon te maken tenzij het schip ligplaats heeft langszij een inrichting die beschikt over een door het bevoegd gezag krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning voor het uitvoeren van het schoonmaken en deze inrichting de restanten van de vloeibare gassen in ontvangst neemt.
De formulieren, bedoeld in het zevende en achtste lid, worden direct na ontvangst van deze stoffen, conform de toelichting van het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld en ondertekend. De exploitant van het schoonmaakschip bewaart afschriften van de volledig ingevulde en ondertekende formulieren minstens zes maanden aan boord van het schoonmaakschip.
Toelichting behorende bij het Havenreglement gevaarlijke stoffen 2007
In navolging van de vaststelling van de Havenverordening Rotterdam 2004 (hierna: havenverordening) wordt thans het Havenreglement Gevaarlijke Stoffen (dat werd vastgesteld op 2 oktober 1987 en sindsdien vele malen is gewijzigd) vervangen door het Havenreglement gevaarlijke stoffen 2007 (hierna: havenreglement). De achtergrond voor deze vervanging is gelegen in een verouderde systematiek en terminologie ten opzichte van de havenverordening en de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Ook hebben veranderde beleidsmatige inzichten aanleiding gegeven voor een herziening. Het havenreglement is in beleidsmatige en technisch-juridische zin grondig herzien wat heeft geresulteerd in een gereduceerd aantal artikelen en een set bijlagen die in vergelijking met het voorgaande havenreglement sterk is vereenvoudigd. Een aantal bijlagen is toegevoegd. Voorts zijn artikelen vervallen omdat intussen hogere regelgeving in de betreffende onderwerpen voorziet.
De juridische basis van het havenreglement wordt gevormd door de artikelen 1.1, onderdeel k, 2.7, 4.1 derde lid, 6.1, 6.2, 6.5, 6.7 en 7.1 van de havenverordening op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: college) de bevoegdheid gedelegeerd hebben gekregen om een nadere invulling te geven van de in die artikelen bedoelde normen. De bevoegdheden die voortvloeien uit dit reglement zullen vervolgens afzonderlijk gemandateerd worden aan de Havenmeester van Rotterdam, die op grond van artikel 1.1, onderdeel i, van de havenverordening door het college is aangewezen. De verantwoordelijkheid voor uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden blijft zodoende bij het college.
De bepalingen in het havenreglement zijn aanvullend van aard ten opzichte van hogere regelgeving zoals de havenverordening en rijksregelgeving. In het bijzonder kunnen hier worden genoemd het Binnenvaartpolitiereglement, de Regeling communicatie en loodsaanvragen zeevaart, de Regeling vervoer van gevaarlijke stoffen door zeeschepen (zijnde bijlage 2 bij de Regeling vervoer over binnenwateren van gevaarlijke stoffen en binnenkort te vervangen door de Regeling transport van gevaarlijke stoffen door zeeschepen), de Wet voorkoming verontreiniging door schepen en de Wet milieubeheer.
Het havenreglement is van toepassing binnen het gebied dat staat omschreven in artikel 1.2 van de havenverordening. Dit is alleen anders indien in een artikel expliciet staat aangegeven dat het van toepassing is op de specifiek daarvoor aangewezen petroleumhavens.
Een ontwerp van het havenreglement is inclusief ontwerp-toelichting voor advies gezonden aan diverse partijen die met het havenreglement te maken zullen krijgen. Adviezen zijn ontvangen van Deltalinqs, Stolt-Nielsen Transportation Group, DCMR Milieudienst Rijnmond, Rijkswaterstaat en Exxon Mobil. Enkele adviezen hebben geleid tot aanpassing en verbetering van de tekst van het havenreglement zelf. Ook hebben de adviezen ertoe geleid dat de toelichting op enkele onderdelen verduidelijkt of uitgebreid kon worden.
In dit deel van de toelichting wordt per artikel en per bijlage de wijzigingen en een nadere toelichting aangegeven.
In dit artikel zijn de omschrijvingen neergelegd van de begrippen die in het havenreglement worden gehanteerd. Naast deze begrippen gelden vanzelfsprekend de begripsomschrijvingen van de havenverordening. De begripsomschrijvingen zijn aangepast of verwijderd. Tevens zijn enkele onderdelen toegevoegd. Onderdeel e is nieuw: het begrip Gas Carrier Code is toegevoegd, waardoor de overige begripsomschrijvingen zijn opgeschoven. In de begripsomschrijving staan twee Codes genoemd. De eerstgenoemde heeft betrekking op schepen gebouwd na 1 juli 1986 en de tweede op schepen gebouwd voor die datum. Opname van dit begrip is nodig omdat thans duidelijker wordt aangegeven dat de overslag van vloeibaar gas genoemd in deze Codes met gastankers verboden is, tenzij met een ontheffing wordt gewerkt. In het voorgaande havenreglement kon dit verbod worden afgeleid uit artikel 20, vijfde lid, in combinatie met bepaalde stoffen uit bijlage V bij dat havenreglement. Onder k wordt het begrip ‘behandeling van een gevaarlijke en schadelijke stof’ geïntroduceerd. Deze begripsomschrijving omvat niet alleen de overslag maar ook verschillende andere soorten handelingen aan boord van het schip (zoals intern verpompen of mengen maar ook schoonmaken), die vanwege de aard van de stoffen een bepaald risico inhouden. Daarom moeten ook al die handelingen onder de reikwijdte van het havenreglement vallen. In onderdeel q is het begrip brandstofolie verruimd waardoor ook de brandstofolie van binnenvaartschepen onder het toepassingsbereik valt. Het begrip is relevant voor de bunkervoorschriften. De begrippen in de onderdelen r, s en t blijven bestaan. In onderdeel z is het begrip inert gas toegevoegd dat van belang is voor de afgifte van het certificaat voor combinatietankschepen op grond van artikel 6.6, tweede lid, onderdeel a, van de havenverordening. De omschrijving van de norm is nodig aangezien internationaal voor het begrip verschillende waarden gelden. Tenslotte zijn de begrippen ‘schoonmaakschip’, ‘afvalstoffen’ en ‘droogmaken’ geïntroduceerd. Voor een nadere toelichting op de twee eerstgenoemde begrippen wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 9.2. Het begrip ‘droogmaken’ is met name van belang voor de regels omtrent het gesloten schoonmaken (artikel 9.1) en voor het vervallen van de verplichting om het droogmaken vooraf te melden (artikel 3.6, tweede lid).
Artikel 1.2 vormt de basis voor het college om van bepaalde verboden ontheffing te verlenen en aan de ontheffingen beperkingen en voorschriften te verbinden. In het voorgaande havenreglement waren de ontheffingsgrondslagen verspreid over de verschillende artikelen. Thans wordt overzichtelijk aangegeven van welke verbodsartikelen het college ontheffing kan verlenen.
De geografische omschrijving van de petroleumhavens, waarbinnen een strenger regime geldt dan in de overige delen van de haven, is verduidelijkt. In tegenstelling tot artikel 3 van het voorgaande havenreglement wordt het begrip ‘oeverfrontnummer’ gehanteerd. Op die manier kan de begrenzing beter worden aangeduid. Gelijktijdig zijn er ook enige inhoudelijke wijzigingen aangebracht:
De aanwijzing in het Calandkanaal als petroleumgebied van het direct en indirect aan boeienspan 78 of 79 afgemeerde tankschip dat een gevaarlijke stof, met uitzondering van een brandbare vloeistof met een vlampunt van 61 graden Celsius of hoger, als lading of ladingresidu aan boord heeft, en een strook water van 25 meter rondom het afgemeerde tankschip, heeft als voordeel dat het gebruik van de boeienspannen ook voor andere doeleinden dan het gebruik door tankschepen beschikbaar blijft. De boeienspannen 78 en 79 zijn uitsluitend petroleumgebied voor zover er ter plaatse een zodanig tankschip is afgemeerd. Het is dan mogelijk om op de boeien andere schepen voor andere typen overslag of ligplaatsen te accommoderen zonder dat daarvoor een ontheffing moet worden aangevraagd.
De aanwijzing van het gebied ter hoogte van oeverfrontnummer 5630 van het Calandkanaal en de Wezerhaven zijn samengevoegd en als petroleumhavengebied uitgebreid in oostelijke richting. Zo vormt het met het aangewezen gebied van de 7e Petroleumhaven en de Donauhaven één aaneengesloten petroleumhavengebied. Dit is noodzakelijk in verband met de vestiging van bedrijven ter plaatse die zich bezig houden met de overslag van gevaarlijke stoffen in vloeibare vorm. Door deze nieuwe omschrijving zijn de afzonderlijke aanwijzingen van de Donauhaven en de Wezerhaven vervallen.
De norm is verruimd ten opzichte van artikel 4 van het voorgaande havenreglement en richt zich nu tot een ieder ongeacht de activiteiten waarvan vonkvorming te duchten is. Alle activiteiten met (een kans op) vonkvorming naar de buitenlucht zijn verboden.
Op grond van de artikelen 5 tot en met 8 van het oude havenreglement kon slechts worden opgetreden tegen de kapitein van een schip indien het verbod op het gebruik van open vuur of het rookverbod werd overtreden. Thans is expliciet aangegeven dat de verplichtingen voor een ieder die zich in een petroleumhaven bevindt. De oude bepaling dat op een steiger en in het aangrenzende gebied gerookt mag worden in aangewezen ruimten is vervallen, aangezien de normen hiervoor zijn neergelegd in vergunningen krachtens de Wet milieubeheer.
Deze bepaling heeft niet – zoals in het oude havenreglement het geval was - uitsluitend betrekking op tankschepen maar op alle schepen die zich in petroleumhavens bevinden. In het oude havenreglement was ook het zich ambtshalve aan boord begeven toegestaan. Deze bepaling is niet langer nodig nu toezichthouders op grond van de havenverordening en de Algemene wet bestuursrecht bevoegd zijn om een schip te betreden.
Het artikel is geredigeerd. De voorschriften aangaande de verplichtingen van de beheerder van de walinstallatie zijn vervallen omdat deze beheerders onder het begrip ‘inrichting’ van de Wet milieubeheer vallen en in de milieuvergunningen hierover voorschriften zijn opgenomen.
Ter voorkoming van gevaar, schade en hinder voor de omgeving door bijvoorbeeld ernstige rookontwikkeling is een verbod opgenomen op het gebruik van afvalverbrandingsovens aan boord van schepen. Eventueel zich aan boord bevindend afval kan worden afgegeven aan de daartoe bestemde inzamelaars.
In dit havenreglement is uit oogpunt van overzichtelijkheid gekozen voor het onderbrengen van alle meldverplichtingen en verplichtingen over de wijze van melden in één paragraaf. De artikelen 3.1 tot en met 3.7 bevatten de inhoudelijke bepalingen (wie moet melden en wat moet er worden gemeld?) en artikel 3.8 bevat de procedurele bepalingen (hoe moet er worden gemeld?). Tevens zijn de verschillende meldbepalingen uit het voorgaande havenreglement geredigeerd wat heeft geleid tot kortere en bondige bepalingen.
Deze meldverplichtingen zijn opgenomen zodat de havenmeester uit oogpunt van veiligheid noodzakelijke kennis heeft van de aanwezigheid van dienstverlenende schepen (die staan omschreven in het Uitvoeringsbesluit dienstverlenende schepen) in petroleumhavens en de uitoefening van werkzaamheden aan schepen.
In artikel 10.07 van het Binnenvaartpolitiereglement is de verplichting opgenomen om voor vertrek van een zeeschip dat in dat artikel genoemde schadelijke of gevaarlijke stoffen in verpakking vervoert bepaalde gegevens te melden aan de bevoegde autoriteit van de betreffende haven. In de Regeling communicatie en loodsaanvragen zeevaart is neergelegd welke gegevens moeten worden gemeld en aan wie gemeld moet worden. In artikel 3.2 van het havenreglement is de aanvullende verplichting opgenomen om ten minste drie uur voor aanvang ook melding te maken van het voornemen tot het laden van bovengenoemde stoffen. Met deze kennis kan rekening worden gehouden met het scheepvaartverkeer en het toewijzen van ligplaatsen in de nabijheid van het zeeschip dat geladen wordt met de genoemde stoffen in verpakte vorm. Ook is de melding van belang voor de toepassing van de zogeheten zoneringsregeling (zie ook toelichting bij artikel 4.1).
Dit artikel bevat de verplichting voor schepen om alle bedrijfsstoringen die een gevaar voor de omgeving kunnen opleveren aan de havenmeester te melden. De bepaling is in tegenstelling tot de bepaling in het voorgaande havenreglement van toepassing op alle schepen.
In deze meldverplichting voor combinatietankschepen is de oude omschrijving "droge lading" vervangen door "losgestorte bulklading in vaste vorm". Het kan namelijk in de praktijk voorkomen dat droge lading erg nat is (zo bevatten sommige ertsen veel water) waardoor bij overname van dit begrip in dit havenreglement twijfel zou kunnen ontstaan over het toepassingsbereik van deze bepaling. Voorts is de verplichting tot het omschrijven van de atmosfeer van alle andere ruimten vervangen door de gegevens van de gasvrije, niet gasvrije of inerte atmosfeer van alle andere ruimten binnen de ladingzone te melden. Van belang is dat uitsluitend gegevens gemeld worden betreffende de ruimte binnen de ladingzone, omdat onder normale omstandigheden buiten de ladingzone geen bijzondere of gevaarlijke situaties te verwachten zijn. Tenslotte moet worden gemeld of een ruimte binnen de ladingzone van een combinatietankschip gasvrij, niet gasvrij of gevuld is met inertgas.
Deze meldverplichting is ten opzichte van het voorgaande havenreglement ongewijzigd. De bepaling zelf spreekt voor zich.
De verplichting om de in dit artikel genoemde gegevens te melden is ten opzichte van het voorgaande havenreglement ongewijzigd. In het tweede lid is een uitzondering opgenomen op de meldplicht. Wanneer sprake is van droogmaken kan een melding achterwege blijven. Dit vanwege het ongevaarlijke karakter van deze activiteit. De verplichting in het derde lid om de verplichte voorwas binnen een bepaald tijdsbestek te melden is overgenomen van artikel 20, twaalfde lid, van het voorgaande havenreglement en vloeit voort uit de verplichting uit het MARPOL-Verdrag om toezicht te houden op de voorwas.
Dit artikel is niet gewijzigd ten opzichte van artikel 27a, tweede lid, van het voorgaande havenreglement.
Dit artikel bevat voorschriften over de wijze van melden van gegevens die in de artikelen 3.1 tot en met 3.7 verplicht zijn gesteld. Er bestaan verschillende meldingswijzen: een elektronische melding via een Electronic Data Interchange (EDI). De meldingen die via deze applicatie verricht moeten worden zijn de meldingen op grond van de Regeling communicatie loodsaanvragen zeevaart, de melding van het voornemen gevaarlijke of schadelijke stoffen te laden en de melding van het wassen en schoonmaken van ladingtanks. Thans geschieden die meldingen via WebJonas (http://www.webjonas.nl). Op termijn zullen de meldingen overigens worden verricht via Port Infolink. De overige meldingen hebben betrekking op zuiver operationele aangelegenheden en mogen plaatsvinden per telefoon of marifoon, per fax of per e-mail. De adresgegevens daarvoor zijn: Havenbedrijf Rotterdam N.V., Divisie Havenmeester, Centrale Meldkamer Havenmeester, telefoonnummer 010-2521000, faxnummer 010-2521600, VHF kanaal 14 en e-mail cmh@portofrotterdam.com. Het vierde lid maakt een uitzondering op de electronische melding indien de ruimen van een binnentankschip worden schoongemaakt; die melding mag ook per telefoon of marifoon gebeuren.
De zogeheten zoneringsregeling is ten opzichte van het voorgaande havenreglement aanzienlijk vereenvoudigd. De inhoud van de artikelen 17, 18 en 19 van het voorgaande havenreglement en de omvangrijke Bijlage I bij dat havenreglement is teruggebracht tot een enkel artikel in dit havenreglement en een overzichtelijk schema in Bijlage I. Uit dat overzicht blijkt duidelijk welke afstand tot een woonconcentratie bij het toekennen van een ligplaats in acht wordt genomen indien een bepaalde hoeveelheid stoffen uit de IMDG-Code, aangegeven met unieke VN-nummers, zich in verpakte vorm aan boord van het schip bevindt. Zie verder de toelichting bij Bijlage I.
Voordat overslag van vloeibare gevaarlijke en schadelijke stoffen van een zeetankschip plaatsvindt, moeten de voor de overslag verantwoordelijke personen (op een zeeschip de kapitein en op de inrichting de exploitant) een voorgeschreven veiligheidschecklist nalopen en invullen door op de daartoe bestemde plaatsen hokjes af te vinken of aan te kruisen. Na invulling moeten de verschillende onderdelen tijdens de overslag en zolang het schip ter plekke ligplaats inneemt worden nageleefd. Er zijn twee verschillende checklists die op grond van dit havenreglement moeten worden nagelopen afhankelijk van het type overslag. In geval van overslag tussen een zeetankschip en een inrichting moet de zogeheten “zeevaart/terminal veiligheidschecklist” worden nagelopen, ingevuld en nageleefd. Indien sprake is van overslag tussen twee zeetankschepen moet de “zeevaart/zeevaart veiligheidschecklist” worden gebruikt. De veiligheidsvoorschriften voor overslag tussen een binnentankschip en een inrichting zijn neergelegd in het ADNR. Aanvullende regulering in dit reglement is voor dat type overslag niet nodig. Ook is thans een checklist in voorbereiding ten behoeve van de overslag tussen zeeschepen en binnenschepen, maar die zal vooralsnog door de sector zelf worden opgenomen in richtlijnen (‘inland vessel safety guide’) die toegepast worden in de Rijnstaten. De in dit havenreglement opgenomen veiligheidschecklists zijn respectievelijk als bijlage II en III bij het reglement gevoegd. Voor een toelichting bij de voorschriften die uit deze checklists voortvloeien wordt verwezen naar de toelichting bij de checklists zelf.
Met de nieuwe voorschriften met betrekking tot de overslag van schadelijke en gevaarlijke stoffen in bulk wordt meer ruimte gecreëerd om overslag te laten plaatsvinden tussen twee schepen onderling (afgemeerd bij een boeienspan of aan een kade). Het oude havenreglement voorzag slechts in een beperkte mogelijkheid hiertoe. Zeeschepen zijn de afgelopen decennia qua constructie steeds veiliger geworden en overslag vindt onder steeds veiliger omstandigheden plaats vanwege de aanwezige dampretoursystemen. Het verbod op boord-boord-overslag van schadelijke en gevaarlijke stoffen is daarom herzien en wordt onder voorwaarden toegestaan. Deze constructie heeft bovendien een positieve invloed op de verlaging van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Onder het oude havenreglement moest ontheffing worden aangevraagd, die onder strenge voorwaarden werd verleend (waaronder het invullen en naleven van de voorlopers van bovengenoemde ‘safety checklists’). De voorwaarden zijn nu in algemeen verbindende voorschriften neergelegd.
De Bulk Chemical Code schrijft aan zeetankschepen voor dat in bepaalde gevallen een tank met dampretouraansluiting op het schip aanwezig moet zijn. Het ADNR bepaalt voor binnentankschepen dat bepaalde stoffen gesloten vervoerd moeten worden. In deze internationale regelingen is echter niet voorgeschreven dat bij overslag een dampretourleiding ook daadwerkelijk moet worden gebruikt. De veiligheid in de haven is erbij gebaat wanneer de betreffende leidingen tijdens overslag van gevaarlijke en schadelijke stoffen worden gebruikt en om die reden wordt het gebruik ervan verplicht gesteld in het vierde lid. Ook is in dat lid het gebruik van dampretourleidingen voorgeschreven voor de overslag van stoffen die stank of hinder kunnen veroorzaken. De leidingen moeten dan gebruikt worden ter voorkoming van met name stankoverlast voor de omgeving. Ook worden in onderdeel e afzonderlijk een aantal stoffen (benzeen, bepaalde benzeenhoudende stoffen, styrene en formaldehyde 37%) genoemd die vanwege hun schadelijke aard onder de verplichting tot gebruikmaking van een dampretourleiding dienen te vallen. Ook in de afzonderlijke vergunningen op grond van de Wet milieubeheer (vooral van toepassing op de bedrijven aan de wal die milieugevaarlijke stoffen behandelen) wordt gesloten behandeling van deze stoffen steeds meer verplicht gesteld door DCMR Milieudienst Rijnmond.
Het vijfde lid verbiedt in beginsel de overslag van gassen tussen tankschepen onderling. Artikel 2.1 geeft echter de bevoegdheid om van dit verbod ontheffing te verlenen. Het zesde lid ziet op de situatie waarin overslag plaatsvindt na afgifte van een ontheffing.
De overige leden in dit artikel zijn vanuit veiligheidsoogpunt opgenomen.
Dit artikel heeft betrekking op het bunkeren van zeeschepen en is redactioneel aangepast wat heeft geresulteerd in een bepaling van beperkte omvang. De in het artikel genoemde bunkercontrolelijst is eveneens herzien en als bijlage IV bij het reglement gevoegd.
Inhoudelijk zijn geen wijzigingen aangebracht in de voorschriften over combinatietankschepen. De begripsbepalingen van artikel 24, tweede lid, van het oude havenreglement zijn ondergebracht in artikel 1.1. Voor een nadere toelichting op combinatietankschepen zij verwezen naar de toelichting bij artikel 6.6 van de Havenverordening.
De in dit artikel genoemde stoffen kunnen ook in zeer kleine concentraties leiden tot stankoverlast in de omgeving. De lijst is overgenomen uit het oude havenreglement en de stof propylene oxide is toegevoegd waarmee de staande praktijk wordt geformaliseerd.
Het eerste lid is ten opzichte van het voorgaande havenreglement verruimd in die zin dat in plaats van één bunkerschip thans twee schepen mogen afmeren langszij de ladingruimte van een tankschip dat bezig is met wassen met ruwe olie. De af te meren schepen moeten wel voldoen aan het ADNR waardoor een voldoende veiligheidsniveau aanwezig is. Voor de duidelijkheid zij vermeld dat het afmeren buiten de ladingzone ook is toegestaan voor schepen die niet aan het ADNR voldoen. Hierbij moet gedacht worden aan bevoorradingsschepen.
Onderdeel b van het tweede lid heeft betrekking op het onlangs gewijzigd artikel 4.4 van de Arbeidsomstandighedenregeling (Stcrt. 2006, 81). Voorheen verbood voornoemde regeling elke vorm van werkzaamheden aan dek en ladingzones van een schip dat zich bezighoudt met schoonmaken. Veel tankschepen die gevaarlijke en schadelijke stoffen vervoeren hebben intussen een constructie waarbij ladingtanks volledig gesloten schoongemaakt kunnen worden en er geen gevaar is wanneer andere werkzaamheden aan dek of in andere ladingtanks plaatsvinden. Om die reden is de Arbeidsomstandighedenregeling aangepast in die zin dat het toegestaan is dat andere werkzaamheden op het schip plaatsvinden tijdens het gesloten schoonmaken van ladingruimten. Aanvullend daarop wordt in dit reglement toegestaan dat aan een tankschip dat gesloten schoonmaakt ten hoogste twee tankschepen afmeren. Hierdoor kan flexibeler worden omgegaan met het toekennen van ligplaatsen aan tankschepen in de haven. Het vijfde lid bepaalt overigens dat gesloten schoonmaken alleen toegestaan is wanneer het schip ertoe is ingericht. Dit blijkt uit het schoonmaakhandboek, zoals dat in het MARPOL-Verdrag is voorgeschreven door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO).
Het sluitstuk van het (gesloten) schoonmaken van ladingtanks wordt gevormd door het droogmaken of ventileren ervan door middel van het openzetten van deze tanks. Dit droogmaken en ventileren kan ook als er in overeenstemming met het tweede lid twee tankschepen langszij liggen veilig geschieden, mits de atmosfeer van de ladingtanks van het schoonmakende schip dat toelaat. Om die reden zijn in het derde lid eisen gesteld aan het droogmaken en ventileren na gesloten schoonmaken indien schepen langszij liggen afgemeerd. Ter verduidelijking wordt gewezen op het feit dat stoffen die zowel gevaarlijk als brandbaar zijn aan beide voorwaarden (onderdelen a en b) moeten voldoen. Het gaat hier om de zogeheten l.e.l.-waarde (‘lower explosion limit’) en de m.a.c.-waarde (‘maximaal aanvaarde concentratie’).
Ladingtanks van tankschepen die vloeibare gassen vervoeren mogen uitsluitend worden schoongemaakt bij inrichtingen die in het bezit zijn van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer op grond waarvan het de inrichting is toegestaan om dergelijke ladingtanks schoon te maken. De inrichting dient de afvalstoffen in ontvangst te nemen. Het schoonmaken van dergelijke schepen brengt risico’s met zich mee, die worden geminimaliseerd door het schoonmaken te laten plaatsvinden onder de goed gecontroleerde omstandigheden van een dergelijke inrichting.
Het zevende lid bevat een algemeen verbod op het schoonmaken van ladingtanks van tankschepen waarin stoffen worden vervoerd die volgens de Bulk Chemical Code (voor zeeschepen) of die in artikel 8 als overlast veroorzakende stof zijn aangemerkt. Ook het schoonmaken van tanks waarin benzeen, benzeenhoudende stoffen, styrene en formaldehyde 37% is in beginsel verboden. Het schoonmaken van deze ruimten mag alleen plaatsvinden als het schip zo is ingericht dat gesloten schoonmaken mogelijk is en vermeden wordt dat gassen of dampen ontsnappen. Slechts het onvermijdelijke laten ontsnappen van een klein restje gas bij het openen van de ruimten is toelaatbaar. Een andere mogelijkheid is dat de betreffende ruimten worden schoongemaakt bij een inrichting die is ingericht voor het schoonmaken van dergelijke ruimten en die de dampen in ontvangst neemt. Zie ook de toelichting bij het vijfde lid.
Dit artikel is ten opzichte van artikel 27a van het voorgaande havenreglement redactioneel gewijzigd. Op schoonmaakschepen zijn verschillende wettelijke regimes van toepassing. De schepen moeten in het bezit zijn van een vergunning op grond van de Wet milieubeheer en verder dienen ze te voldoen aan de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (hierna: Wvvs). Zoals eerder vermeld is het regime van het havenreglement aanvullend van aard. De verhouding van artikel 9.2 van dit reglement ten opzichte van de genoemde wetten is als volgt.
Het begrip schadelijke en gevaarlijke stoffen in de zin van de havenverordening en dit reglement wijkt af van de begrippen in de Wet milieubeheer. De regels in en op grond van de Wet milieubeheer op het gebied van het schoonmaken van schepen hebben betrekking op ‘scheepsafvalstoffen’ en ‘bedrijfsafvalstoffen’. De havenverordening sluit met het begrip ‘schadelijke stoffen’ aan bij de Wvvs en met het begrip ‘gevaarlijke stoffen’ wordt bedoeld de stoffen die staan vermeld in de IMDG-Code, de Bulk Chemical Code en het ADNR. Daarnaast hanteert de havenverordening het begrip ‘scheepsafval’ dat een brede omschrijving kent van al het afval afkomstig van een schip (bijv. ook alle vaste materialen). De begripsomschrijvingen van de havenverordening omvatten dan ook meer stoffen dan de stoffen genoemd in de Wet milieubeheer. De ontvangst van scheepsafvalstoffen (waaronder gevaarlijke afvalstoffen die vrijkomen bij schoonmaakwerkzaamheden) is door middel van een vergunningensysteem afdoende geregeld in het op de Wet milieubeheer gebaseerde Besluit inzamelen afvalstoffen. De voorschriften van artikel 9.2 van dit reglement zijn aanvullend van aard en rusten op de schoonmaakschepen. In dit artikel wordt het overkoepelende begrip ‘afvalstoffen’ gebruikt waarmee alle afvalstoffen aan boord van een schoon te maken schip worden bedoeld. De definitie van dit begrip is opgenomen in artikel 1.1, onderdeel cc, van dit reglement.
Het eerste lid van artikel 9.2 bevat de verplichting voor schoonmaakschepen om alle afvalstoffen die ontstaan bij het schoonmaken aan boord te nemen. Voor de ontdoener geldt op grond van de Wet milieubeheer de plicht om scheepsafvalstoffen af te geven aan een instantie die daarvoor een vergunning heeft. Het is wenselijk om een verplichting voor de schoonmaker op te nemen om alle aanwezige soorten afvalstoffen mee te nemen. Op die manier kan goed toezicht gehouden worden op de afvalstromen binnen de Rotterdamse haven.
Schoonmaakschepen mogen op grond van het tweede lid uitsluitend afvalstoffen aan boord hebben. Deze verplichting is opgenomen om te voorkomen dat schoonmaakschepen naast afvalstoffen ook lading aan boord vervoeren.
De voorschriften in het derde en vierde lid hebben betrekking op water dat door het schoonmaakschip opnieuw wordt gebruikt voor het schoonmaken van ladingruimen die leeg zijn van laatstelijk vervoerde droge lading. Deze bepalingen dienen ter versterking van het regime van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Wanneer de schoonmaakschepen voorzien zijn van voorraadtanks en doelmatige filterinstallaties wordt een eventuele prikkel om dit water te lozen op het oppervlaktewater weggenomen.
Op het zogeheten S-formulier (artikel 6, tweede lid, van de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen), waarop de ontvangst van afvalstoffen wordt aangegeven, moeten ook de afvalstoffen, ontstaan uit schoonmaakwerkzaamheden, worden genoteerd. Een afschrift van het ondertekende S-formulier met daarop aangegeven de ingenomen hoeveelheden afvalstoffen moet worden afgegeven aan het schoongemaakte schip. Vervolgens moet de exploitant van het schoonmaakschip periodiek een afschrift van het zogeheten stoffenregistratieformulier (waarop een overzicht staat van de op de verschillende S-formulieren genoteerde hoeveelheden ingezamelde afvalstoffen) aan de Havenmeester van Rotterdam doen toekomen. Op deze wijze houdt de Havenmeester een goed overzicht van alle afvalstromen binnen de Rotterdamse haven. Modellen voor deze formulieren zijn opgenomen als bijlagen V en VI.
Met dit artikel wordt het oude havenreglement ingetrokken.
Voor zover van toepassing behouden alle ontheffingen en toestemmingen, die zijn afgegeven op grond van het voorgaande havenreglement, hun geldigheid onder de voorwaarden die ten tijde van de afgifte zijn gesteld. Aangezien het merendeel van de ontheffingen betrekking hebben op kortlopende activiteiten zal het effect van dit artikel beperkt zijn.
De omvangrijke bijlagen van het voorgaande havenreglement zijn teruggebracht tot een enkele, overzichtelijke Bijlage I. In deze nieuwe bijlage is een schema opgenomen waaruit kan worden afgeleid welke afstand tot een woonconcentratie in acht moet worden gehouden wanneer een zeeschip met een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stoffen in verpakking aan boord ligplaats wil nemen in de haven. De gevaarlijke stoffen zijn aangeduid met de internationale codes op grond van de IMDG-Code van de IMO. Bij het toekennen van ligplaatsen door de Havenmeester van Rotterdam wordt rekening gehouden met deze zogeheten zoneringsregeling.
Bijlagen II en III: Veiligheidschecklists overslag gevaarlijke stoffen in bulk
Verwezen wordt naar de toelichting bij artikel 5.1 en naar de toelichting bij de veiligheidschecklists zelf.
Bijlage IV: Bunkercontrolelijst
De bunkercontrolelijst is ten opzichte van de lijst zoals voorgeschreven door het voorgaande havenreglement vereenvoudigd en verbeterd, waardoor de lijst beter op de praktijk aansluit.
Bijlagen V en VI: Stoffenregistratieformulier
Voor een toelichting bij deze registratieformulieren zij verwezen naar de toelichting bij artikel 9.2. Overigens bevatten de formulieren zelf een toelichting met het oog op de wijze van invulling ervan.
Naast de inhoudelijke aanpassingen en redactionele wijzigingen zijn enkele artikelen komen te vervallen, bijvoorbeeld omdat in de betreffende onderwerpen intussen voorzien is in hogere regelgeving zoals rijksregelgeving. Zo zijn de artikelen over het verplicht melden van stuwagegegevens en de behandeling met gassen of met stoffen die gassen afstaan met het doel het schip dan wel de lading te ontsmetten komen te vervallen omdat deze meldplichten zijn geregeld in de (ministeriële) Regeling communicatie en loodsaanvragen zeevaart.
Artikel 1.5 van de havenverordening bepaalt dat de kapitein of schipper verantwoordelijk is voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, tenzij uit de tekst anders blijkt. Bij afwezigheid van een kapitein of schipper is de exploitant verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Hiermee is voor de praktijk genoegzaam geregeld wie de verplichtingen van deze regeling dient na te komen. Het oude artikel 15 kan dan ook vervallen.
De vaststelling van dit havenreglement heeft een verlaging van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven tot gevolg. In de toelichting bij artikel 5.1 is al aangegeven dat de omzetting van een ontheffingsysteem naar een algemeen verbindend voorschrift van boord-boord-overslag van schadelijke en gevaarlijke stoffen een lastenverlichting betekent. Voor het overige is per voorschrift die een bepaalde vorm van administratieve last met zich meebrengt bezien of voor een ander instrument met een lagere lastendruk kon worden gekozen. Die voorschriften bleken echter uit oogpunt van veiligheid en orde in de haven van belang en blijven daarom gehandhaafd. Wel zullen procedures worden gestroomlijnd. Zo zal voortaan een melding van een zeeschip met gevaarlijke of schadelijke stoffen aan boord van zijn plaats van bestemming in voorkomend geval meteen worden beschouwd als een aanvraag om ontheffing voor het nemen van een ligplaats buiten een petroleumhaven.