Organisatie | Zaanstad |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Toezicht- en handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzalen Zaanstad 2012 |
Citeertitel | Toezicht- en handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | handhavingsbeleid |
nvt
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-02-2012 | 17-01-2019 | Onbekend | 14-02-2012 Gemeenteblad, 2012, nr. 9 | 2012/27067 |
Goede en verantwoorde kinderopvang en peuterspeelzalen zijn belangrijke aandachtpunten in de samenleving, er vindt immers opvang van jonge kinderen plaats. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad is binnen de gemeente verantwoordelijk voor toezicht en handhaving in de kinderopvang en peuterspeelzalen. Met het voor u liggende toezicht- en handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 wil de gemeente Zaanstad kunnen garanderen dat er sprake is van kwalitatief goede voorzieningen.
Sinds de invoering van de Wet kinderopvang en de bijbehorende aanvullende beleidsregels in 2005 is de wetgeving diverse malen aangepast. Sinds januari 2010 is bepaald dat ook toezicht gehouden dient te worden op de gastouderopvang (gastouders). De peuterspeelzalen zijn sinds de inwerkingtreding van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in augustus 2010 ook onderwerp van toezicht.
Daarnaast is per 1 januari 2010 het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) geïntroduceerd. Dit is een landelijk register, waar alle vormen van kinderopvang in dienen te zijn opgenomen. Indien een mogelijkheid voor kinderopvang niet in het Landelijk Register Kinderopvang is opgenomen, verkrijgt de vraagouder geen tegemoetkoming van de belastingdienst voor de kinderopvang. De registratie van peuterspeelzalen vindt plaats in het Landelijk Register Peuterspeelzaalwerk (LRP). Dit register is in januari 2012 geïntroduceerd.
Momenteel is de notitie handhaving Wet kinderopvang van december 2007 nog van kracht. Door de aanpassingen in de wetgeving en de verplichting om toezicht te houden op gastouderopvang en peuterspeelzalen is aanpassing van deze notitie noodzakelijk.
In dit beleidsstuk wordt vastgelegd wat de gemeentelijke taken zijn, op welke manier en in samenwerking met wie de gemeente Zaanstad deze taken uitvoert en wat de consequenties kunnen zijn als kwaliteitsregels niet worden nageleefd. Het is van belang voor houders van kinderopvang en peuterspeelzalen, ouders, inspecteurs van de GGD en de gemeente zelf om deze zaken helder in beeld te hebben, zodat op consistente en consequente wijze toezicht en handhaving kan plaatsvinden.
Dit toezicht- en handhavingsbeleid geldt voor kinderopvang en peuterspeelzalen in de gemeente Zaanstad. Onder kinderopvang wordt verstaan: kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, gastouderbureau’s en gastouderopvang.
Hoofdstuk 1 Gemeentelijke verantwoordelijkheid kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen
De gemeentelijke taken en verantwoordelijkheden ten aanzien van de kinderopvang en peuterspeelzalen zijn landelijk vastgelegd in een aantal wetten en daarop aanvullende beleidsregels.
Vanaf augustus 2010 gelden de volgende landelijke kaders:
Beide zijn uitwerkingen van de in 2005 geïntroduceerde wet en beleidsregels. De beleidsregels zijn daarnaast opgesteld in overleg met debrancheorganisatie kinderopvang, de MO-groep kinderopvang en een vertegenwoordiging van ouders (BOinK).
De gemeente Zaanstad heeft daarnaast de verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk Zaanstad 2009 vastgesteld. In deze verordening zijn voor de peuterspeelzalen diverse regels vastgelegd. Met de in augustus 2010 veranderde wetgeving staan nu veel van deze regels in de Wko. In het geval dat zaken geregeld zijn in zowel de Wko als in de verordening, geldt de bepaling in de Wko. In de Wko en de Beleidsregels Wko wordt echter niets geregeld over de ruimte- en inrichtingseisen voor peuterspeelzalen. De bepalingen met betrekking tot de ruimte- en inrichtingseisen voor peuterspeelzalen uit de verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk Zaanstad 2009 gelden daarom onverkort.
Bij de uitvoering van het toezicht- en handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzalen wordt zowel het geldende landelijke kader als de geldende lokale regelgeving nageleefd. Tevens wordt er toezicht gehouden op de in kinderopvang en peuterspeelzalen aangeboden voor- en vroegschoolse educatie (VVE).
Naast de gemeente Zaanstad zijn ook andere partijen betrokken bij de kwaliteit van de kinderopvang en de peuterspeelzalen.
De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de kinderopvang of peuterspeelzaal ligt nadrukkelijk bij de houder (cq. exploitant) van de voorziening voor kinderopvang of peuterspeelzaal.
De rol van de ouders is vastgelegd in de Wko. Bij elk kindercentrum of gastouderbureau stelt de houder een oudercommissie in. De oudercommissie heeft een adviserende taak en functioneert op basis van een reglement.
De GGD Zaanstreek-Waterland houdt voor de gemeente Zaanstad toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang en peuterspeelzalen.
De Minister van OCW houdt toezicht op de rechtmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering vande wettelijke taken door het college (art. 1.68 Wko). De Minister kan in geval van ernstigetekortkomingen een aanwijzing geven aan de gemeente. In een aanwijzing wordt een termijn
opgenomen waarbinnen het college de uitvoering in overeenstemming met de aanwijzing moetbrengen. Het toezicht wordt uitgeoefend door de Inspectie van het Onderwijs, genoemd in artikel 2, lid 1 van de Wet op het onderwijstoezicht.
Ten aanzien van toezicht en handhaving in de kinderopvang en de peuterspeelzalen heeft de gemeente Zaanstad vier taken:
De gemeente Zaanstad dient zorg te dragen voor actuele registratie van peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, centra voor buitenschoolse opvang, gastouderbureaus en gastouderopvang (gastouders). Hiervoor werkt de gemeente voor de kinderopvang met het Landelijke Register Kinderopvang (LRK).
Vanaf januari 2012 moeten ook de peuterspeelzalen worden geregistreerd en worden opgenomen in een landelijk register, het Landelijke Register Peuterspeelzaalwerk. Beide registers zijn openbaar toegankelijk en bereik-baar via www.landelijkregisterkinderopvang.nl. Een toelichting op hoe melding en registratie plaatsvindt, wordt in hoofdstuk 2 gegeven.
Toezicht op naleving van de kwaliteit
Voor het houden van toezicht op de kinderopvang en peuterspeelzalen, heeft de gemeente Zaanstad de directeur van de GGD Zaanstreek-Waterland aangewezen als toezichthouder. De directeur is tevens bevoegd om, middels ondermandaat, andere medewerkers van de GGD aan te wijzen als toezichthouder.
De toezichthouder houdt toezicht aan de hand van landelijk opgestelde toetsingskaders. Via een model inspectierapport worden de bevindingen en afspraken met houders aan de gemeente bekend gemaakt. Hierover meer in hoofdstuk 3.
Gemeentelijk ingrijpen, handhaven en sanctioneren
Indien uit het rapport van de toezichthouder blijkt dat de kinderopvang of de peuterspeelzaal niet aan de kwaliteitseisen voldoet, zal de gemeente Zaanstad in principe handhavend optreden. Er zijn verschillende handhavingsancties waaruit de gemeente een keus kan maken.
In hoofdstuk 4 wordt verder uitgewerkt welke overtredingen om welke acties vragen en welke hersteltermijnen daarvoor aangehouden worden.
Jaarlijkse verantwoording van de werkzaamheden aan de minister
Jaarlijks stelt het College van burgemeester en wethouders een verslag vast van de toezichts- en handhavingacties die de gemeente Zaanstad in het kader van de Wko heeft verricht. Dit verslag wordt verzonden naar de gemeenteraad, de GGD Zaanstreek-Waterland en de Minister van OCW.
Hoofdstuk 2 Melding en registratie
2.1 Melding voor opname in Landelijk Register Kinderopvang en Landelijk Register Peuterspeelzaalwerk
Voordat een peuterspeelzaal, kindercentrum, voorziening voor gastouderopvang of gastouderbureau in de gemeente kan starten met exploitatie, dient de houder zich te melden bij de gemeente (art. 1.45 lid 1 en art. 2.2 Wko) en een aanvraag te doen om opgenomen te worden in het Landelijk Register Kinderopvang of Landelijk Register Peuterspeelzaalwerk. Alle aanvragen tot opname in het Landelijk Register Kinderopvang of Peuterspeelzaalwerk worden gedaan op de formulieren waarvan het model is vastgesteld door de Minister van OCW.
Een peuterspeelzaal, een kindercentrum, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang wordt niet in exploitatie genomen voordat er door de GGD een onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit blijkt dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de geldende kwaliteitseisen.
Uiterlijk tien weken na de aanvraag geeft de gemeente Zaanstad een beschikking af aan de houder van een kindercentrum, gastouderbureau of peuterspeelzaal. Wanneer de tien weken termijn door de gemeente Zaanstad wordt overschreden, dient de voorziening voor kinderopvang of de peuterspeelzaal van rechtswege te worden opgenomen in het landelijk register.
Wanneer is gebleken dat er wordt voldaan aan de kwaliteitseisen, draagt de gemeente zorg voor de onverwijlde inschrijving van de peuterspeelzaal, het kindercentrum, het gastouderbureau of de voorziening voor gastouderopvang in het landelijk register. De gemeente Zaanstad deelt dit positieve besluit tevens mee aan de aanvrager.
De aanvraag voor gastouderopvang wordt gedaan door de houder van een gastouderbureau waarbij de gastouder is ingeschreven. Bij een aanvraag voor een voorziening van gastouderopvang zal de gemeente een beschikking afgeven aan het gastouderbureau en tevens een kopie van de beschikking sturen naar de gastouder, omdat laatst genoemde vanuit de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) belanghebbende is.
Indien na onderzoek van de GGD wordt geconstateerd dat de exploitatie van de peuterspeelzaal, het kindercentrum, de gastouderopvang of gastouderbureau niet redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de geldende kwaliteitseisen, wordt de aanvraag afgewezen en wordt de voorziening niet opgenomen in het Landelijk Register Peuterspeelzaalwerk of het Landelijk Register Kinderopvang. Het negatieve besluit wordt tevens meegedeeld aan de aanvrager.
Peuterspeelzalen, kindercentra, gastouders en gastouderbureaus die zich niet bij de gemeente Zaanstad hebben gemeld voor registratie, maar wel een peuterspeelzaal, kindercentrum of gastouderbureau exploiteren of als gastouder werken, plegen een economisch delict in de zin van de Wet Economische Delicten. Het behoort niet tot de taak van de toezichthouder om niet-gemelde kinderopvang of peuterspeelzalen actief strafrechtelijk op te sporen. Wanneer de gemeente Zaanstad een signaal krijgt dat in haar gemeente kinderopvang of peuterspeelzaalwerk plaatsvindt zonder dat de houder in het register is opgenomen, dan kan de gemeente de GGD opdracht geven een controle uit te voeren. De GGD moet in dat geval onderzoeken of er sprake is van kinderopvang of gastouderopvang in de zin van art. 1, eerste lid van de Wko. Er kan aangifte worden gedaan bij de politie, als de houder weigert aan het onderzoek mee te werken en het vermoeden bestaat dat opvang in de zin van de Wko plaatsvindt.
Overigens is het voor ouders niet aantrekkelijk om gebruik te maken van niet geregistreerde kinderopvang of peuterspeelzalen. Allereerst vindt er op voornoemde voorzieningen geen overheidstoezicht plaats, maar daarnaast komen ouders niet in aanmerking voor kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst.
2.3 Bijhouden van wijzigingen in het landelijk register
De gemeente Zaanstad is verantwoordelijk voor het actueel houden én bijhouden van het Landelijk Register Kinderopvang en het Landelijk Register Peuterspeelzaalwerk. De gemeente dient conform artikel 1.47 en artikel 2.4a Wko er voor te zorgen dat wijzigingen worden doorgevoerd in het register. Indien de wijzigingen van grote aard zijn, denk aan verhuizing en ophoging van het aantal kindplaatsen, wordt deze wijziging eerst ter advisering voorgelegd aan de GGD alvorens de wijzigingen worden doorgevoerd. Verzoeken tot verwijdering van kinderopvang en peuterspeelzalen uit het landelijk register worden doorgevoerd. Indien kinderopvang of peuterspeelzalen worden verwijderd uit het Landelijk Register Kinderopvang of Landelijk Register Peuterspeelzaalwerk vindt daar tevens publicatie van plaats in een lokaal dagblad of huis- aan huisblad.
Hoofdstuk 3 Toezicht op naleving kwaliteit
De gemeente Zaanstad ziet er op toe dat de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, de aanvullende Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en geldende lokale regelgeving op dit gebied worden nageleefd. De gemeente heeft hiertoe de GGD Zaanstreek-Waterland opdracht gegeven om de kwaliteit van in beginsel alle kindercentra, gastouderbureaus, gastouders en peuterspeelzalen jaarlijks te controleren. Uitzonderingen op het controleren van alle voornoemde kinderopvang en peuterspeelzalen zijn mogelijk, mits het ministerie dit aangeeft. In 2010 hoefde bijvoorbeeld niet alle kinderopvang te worden gecontroleerd, omdat ook alle gastouders geïnspecteerd en geregistreerd moesten worden.
Voor het houden van toezicht heeft het College van burgemeester en wethouders de directeur van de GGD Zaanstreek- Waterland aangewezen als toezichthouder. Hij kan en mag deze taak verder mandateren aan medewerkers van de GGD.
Jaarlijks worden er tussen de gemeente Zaanstad en de GGD Zaanstreek-Waterland afspraken gemaakt over het toezicht. Er worden onder meer afspraken gemaakt over:
3.2 Wijze van onderzoek/inspectie
Voor het houden van toezicht kan de GGD gebruik maken van verschillende typen onderzoek/inspecties;
Onderzoek na aanvangsdatum exploitatie (bij een net gestart bedrijf). Dit is een onderzoek dat binnen drie maanden nadat een kindercentrum of peuterspeelzaal in exploitatie is genomen plaatsvindt. Het onderzoek komt overeen met een regulier inspectieonderzoek. De naamgeving is alleen anders, omdat dit onderzoek drie maanden na exploitatie plaatsvindt.
Regulier inspectiebezoek: jaarlijkse standaardinspectie. Dit is de meest voorkomende inspectievorm. Elk jaar wordt ieder kinderdagverblijf, elke instelling voor buitenschoolse opvang en ieder gastouderbureau en peuterspeelzaal getoetst op naleving van de kwaliteitseisen. Voor 2012 dient tevens minimaal 5% van het totale gastouderbestand in de gemeente Zaanstad te worden geïnspecteerd. Er wordt vastgesteld of de exploitatie in overeenstemming met de kwaliteitseisen plaatsvindt. Bij het reguliere inspectiebezoek wordt gebruik gemaakt van het zogenaamde risico- gestuurde toezicht, meer toezicht waar nodig, minder waar het goed gaat.
Nader onderzoek: herinspectie naar aanleiding van eerdere inspectie. Wanneer bij een regulier onderzoek tekortkomingen worden geconstateerd, wordt na het verstrijken van een hersteltermijn een hercontrole uitgevoerd om na te gaan of de eerder geconstateerde overtredingen zijn opgeheven. In een nader onderzoek wordt in beginsel alleen het herstel beoordeeld en in beginsel niet alle andere inspectie-items.
Incidenteel onderzoek: inspectie naar aanleiding van signaal of klacht. Een incidenteel onderzoek wordt uitgevoerd na een klacht, een signaal of een andere aanleidingen, zoals bijvoorbeeld gemeentelijk beleid rond een bepaald thema. Het onderzoek zelf heeft betrekking op een gedeelte of het gehele toetsingskader.
Het onderzoek na aanvraag tot opname in het landelijk register en het onderzoek na aanvangsdatum exploitatie vinden aangekondigd plaats. De andere bezoeken kunnen aangekondigd en onaangekondigd plaatsvinden, deze vinden overigens meestal onaangekondigd plaats.
Bij elk onderzoekstype wordt getoetst of er aan (een deel van) de kwaliteitseisen in de toetsingskaders wordt voldaan.
Om het toezicht in de kinderopvang en peuterspeelzalen uit te voeren heeft de minister de Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 (uitvoering art. 1.64 en art. 2.22 Wko) vastgesteld. Deze beleidsregels zijn per 1 januari 2012 in werking getreden. Vanaf 1 januari 2012 zal de GGD voor de kinderopvang op een andere wijze dan voorheen inspecteren. Het toezicht zal zich meer richten op de dagelijkse praktijk en de pedagogische kwaliteit. De intensiteit van het toezicht wordt afgestemd op het risicoprofiel dat de GGD voor iedere locatie maakt. Het opstellen van het risicoprofiel gebeurt op basis van het door GGD Nederland ontwikkelde risicomodel. Dit risicomodel staat vanaf 2012 vermeld op de website van de rijksoverheid. Door het invullen van het risicoprofiel wordt bepaald of een voorziening voor kinderopvang een laag, gemiddeld of hoog risico heeft. Hoe hoger het risico, hoe meer en uitgebreider er toezicht gehouden zal worden. Dat kan betekenen dat een locatie op minder onderwerpen of minder diepgaand wordt geïnspecteerd of juist veel intensiever. Onafhankelijk van de uitkomst van het risicoprofiel worden bij alle voorzieningen voor kinderopvang altijd de volgende thema’s geïnspecteerd: pedagogische praktijk, beroepskracht- kind ratio, groepsgrootte, beroepskwalificaties, verklaringen omtrent gedrag (vog’s) en het oordeel van de oudercommissie over de kwaliteit van de opvang.
Voor nieuwe kinderopvang locaties en peuterspeelzalen zal toezicht worden gehouden op alle onderdelen middels het onderzoek na aanvangsdatum exploitatie. Voor nieuwe kinderopvang en peuterspeelzalen kan pas na minimaal 2 bezoeken een risicoprofiel worden opgesteld.
De kwaliteitsaspecten uit de Wko en de Beleidsregels Wko die de toezichthouder beoordeelt, zijn ingedeeld naar domeinen. Elk domein kent verschillende voorwaarden waarop wordt getoetst. Met het beoordelen van alle domeinen wordt getoetst of wordt voldaan aan de kwaliteitsvoorschriften van de Wko de Beleidsregels Wko.
Gemeenten moeten volgens de gewijzigde Wko ook toezien op naleving van de kwaliteitseisen voor Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE). De GGD beoordeelt, in opdracht van de gemeente, of aan de basiskwaliteitseisen voor VVE wordt voldaan. Op dit moment wordt overigens in de gemeente Zaanstad alleen door de gemeente gesubsidieerde VVE gegeven in peuterspeelzalen.
De bevindingen van de toezichthouder van een onderzoek worden vastgelegd in een inspectierapport. Dit inspectierapport wordt door de GGD verzonden naar de gemeente Zaanstad en naar de houder. Tevens wordt het inspectierapport openbaar gemaakt in het Landelijk Register Kinderopvang. De houder dient het inspectierapport voor de locatie op zijn website te plaatsen. Indien de houder niet beschikt over een website, dient de houder het inspectierapport op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats neer te leggen.
3.3 Totstandkoming inspectierapport
Voordat een definitief inspectierapport van de GGD over een kinderopvangvoorziening of peuterspeelzaal aan de gemeente Zaanstad en de houder wordt toegezonden, is er al een traject afgelegd. De inspecteur heeft de voorziening bezocht en van de bevindingen een conceptrapport opgesteld. In de hoor- wederhoor periode (twee weken) kan de houder voor het opstellen van het conceptrapport eventuele fouten aangeven. Met het toezenden van het conceptrapport aan de houder, heeft de houder met het geven van zienswijzen (twee weken) de mogelijkheid om te reageren op het conceptrapport. De houder kan bijvoorbeeld aangegeven dat de geconstateerde overtredingen in een ander licht moeten worden bekeken. De reactie van de houder (de zienswijze) wordt opgenomen in het definitieve inspectierapport.
In de periode tussen de inspectie en het definitief worden van het inspectierapport kan de toezichthouder van de GGD afspraken maken met de houder over een informele hersteltermijn. Dit heet overleg en overreding. Indien daar gebruik van is gemaakt, wordt dat gemeld in het definitieve inspectierapport.
De zienswijze wordt overigens in beginsel niet gevraagd bij nader onderzoeksrapporten, omdat nadere onderzoeken een controle zijn van reeds eerder geconstateerde overtredingen.
In het definitieve inspectierapport adviseert de GGD aan de gemeente om een bepaalde actie te ondernemen. Dit is altijd een van de onderstaande acties:
Bij beide adviezen zendt de gemeente Zaanstad de houder een brief.
Ingeval van het advies ‘niet handhaven’, zal de gemeente Zaanstad de houder van de kinderopvang of peuterspeelzaal berichten dat alles op orde is en dat de voorziening voldoet aan de kwaliteitseisen.
Wanneer het advies ‘handhaven’ wordt gegeven, neemt de gemeente Zaanstad dit advies in beginsel over en zal een handhavingstraject worden gestart om de overtreding(en) te (laten) beëindigen. Dit handhavingstraject wordt besproken in hoofdstuk 4. Indien de gemeente Zaanstad besluit om het advies ‘handhaven’ niet over te nemen, zal zij aan de houder van de kinderopvangvoorziening of peuterspeelzaal gemotiveerd aangeven waarom zij niet overgaat tot het starten van een traject zodat de overtreding(en) wordt/worden beëindigd. De GGD wordt daarover ook geïnformeerd.
De hieronder genoemde handhavingsinstrumenten kunnen worden gebruikt om overtredingen te beëindigen.
Bevel, artikel 1.65 en artikel 2.23 Wko
In spoedeisende gevallen kan de toezichthouder (de GGD) een bevel opleggen. Voorwaarde voor het opleggen van een bevel is dat de toezichthouder van oordeel is dat de tekortkomingen bij een kindercentrum zodanig zijn dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. Een bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door de gemeente kan worden verlengd.
Aanwijzing, artikel 1.65 en artikel 2.23 Wko
In een aanwijzing wordt door de gemeente met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven binnen welke termijn, welke maatregelen door de houder genomen dienen te worden.
Last onder dwangsom, artikel 5.21 Awb
Bij het opleggen van een last onder dwangsom wordt de overtreder via een financiële prikkel gemotiveerd om de overtreding te beëindigen of om verdere overtreding of herhaling van de overtreding te voorkomen. Een last onder dwangsom strekt ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding of herhaling van de overtreding te voorkomen. De dwangsom moet in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van de overtreding. In de dwangsombeschikking wordt aangegeven welk wettelijk voorschrift wordt overtreden en binnen welke termijn die overtreding ongedaan moet zijn gemaakt voordat de dwangsom verbeurt. Indien na afloop van de hersteltermijn de overtreding nog steeds voortduurt, gaat de gemeente over tot inning van de dwangsom. De gemeente stuurt de overtreder een invorderingsbeschikking. De overtreder wordt daarin gemeld welk bedrag hij aan de gemeente is verschuldigd, dat de gemeente tot invordering zal overgaan en op welke wijze hij de verbeurde dwangsom aan de gemeente kan overmaken. De bevoegdheid tot invordering van de verbeurde dwangsom verjaart 1 jaar na de dag waarop de dwangsom is verbeurd.
Indien een last onder dwangsom wordt opgelegd maar het beoogde resultaat niet wordt bereikt (namelijk opheffing van de overtreding) terwijl de dwangsom maximaal is verbeurd, dan kan een nieuwe last onder dwangsom worden opgelegd, waarbij het bedrag van de dwangsom kan worden verhoogd.
Last onder bestuursdwang, artikel 5.32 Awb
De gemeente kan in plaats van een last onder dwangsom een last onder bestuursdwang opleggen.
Door toepassing van bestuursdwang maakt de gemeente op kosten van de overtreder door feitelijk handelen zelf een einde aan een overtreding. Bestuursdwang kan ook worden toegepast om de gevolgen van een overtreding ongedaan te maken, herhaling van een gepleegde overtreding te voorkomen of om het voortduren ervan tegen te gaan.
Niet tegen alle overtredingen kan feitelijk worden opgetreden. Het opstellen van een risico-inventarisatie is daar een voorbeeld van. De risico-inventarisatie kan alleen door de houder zelf worden opgesteld en niet door de gemeente. De gemeente kan deze overtreding dus niet beëindigen door zelf een risico-inventarisatie op te stellen. In het algemeen geldt dat een last onder bestuurdwang met name geschikt is om de gevolgen van een overtreding ongedaan te maken of voortdurende overtredingen te beëindigen. Het voorkomen van herhaling van een overtreding kan in de regel moeilijk met een last onder bestuursdwang worden afgedwongen. Hetzelfde geldt voor handelingen die naar hun aard door de houder zelf moeten worden verricht.
Exploitatieverbod, artikel 1.66 en artikel 2.24 Wko
De gemeente kan de houder verbieden de exploitatie van een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of de instandhouding van een peuterspeelzaal voort te zetten, zolang hij een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is.
Ook kan de gemeente de houder verbieden dat kindercentrum, die voorziening voor gastouderopvang, dat gastouderbureau of die peuterspeelzaal in exploitatie te nemen, zolang niet of niet langer aan de kwaliteitseisen uit hoofdstuk 1, afdeling 3, paragraaf 2 of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragraaf 2 is voldaan.
Verwijdering uit landelijk register, artikel 8 en artikel 14 besluit register kinderopvang en peuterspeelzaalwerk.
De gemeente kan overgaan tot verwijdering van gegevens van een voorziening voor kinderopvang of een peuterspeelzaal uit het Landelijk Register Kinderopvang/Peuterspeelzaalwerk wanneer:
indien uit een GGD-inspectie is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3 of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3 van de Wko gegeven voorschriften.
Tot uitschrijving uit het register kan in de regel alleen in geval van ernstige overtredingen of recidive worden overgegaan. Onder recidive moet ook het herhaaldelijk plegen van nieuwe, ander soortige overtredingen worden begrepen. Voordat tot uitschrijving uit het register wordt besloten, zal eerst geprobeerd moeten worden om door middel van het opleggen van een minder zware sanctie naleving van de wet af te dwingen. Indien blijkt dat het opleggen van een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom onvoldoende effect sorteert, kan een kinderopvangvoorziening of peuterspeelzaal worden uitgeschreven uit het Landelijk Register. Wanneer een voorziening uit het Landelijk Register is verwijderd, wordt ook het recht voor vraagouders van kinderopvangtoeslag beëindigd.
Bestuurlijke boete, artikel 1.72 en artikel 2.28 Wko
De Wko biedt ook de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen. De gemeente Zaanstad heeft ervoor gekozen om binnen de handhaving in kinderopvang en peuterspeelzalen vooralsnog niet te werken met bestuurlijke boetes. Dit naar analogie van handhaving op andere terreinen. Daarom zal dit instrument binnen de handhaving in de kinderopvang en peuterspeelzalen niet worden ingezet.
De gemeente Zaanstad verstrekt aan sommige peuterspeelzalen subsidie. Ook wordt er subsidie verstrekt indien een peuterspeelzaal of kinderopvang een VVE programma aanbiedt. Indien een voorziening voor kinderopvang of peuterspeelzaal niet voldoet aan de wettelijke eisen, kan dit gevolgen hebben voor de subsidieverstrekking door de gemeente Zaanstad.
Het korten door de gemeente op de subsidie is geen handhavingsinstrument, maar een sanctie die gebruikt kan worden indien een mogelijkheid voor kinderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan de wettelijke eisen. Het betreft in dit geval iedere vorm van subsidie, dus niet enkel subsidie voor de VVE voorzieningen. Een subsidiegevolg hoeft niet altijd te bestaan uit het verlagen van de hoogte van de vast te stellen subsidie. Het kan ook betekenen dat het gevolgen heeft voor bijvoorbeeld de continuïteit van de subsidie (voorbeeld: de VVE-subsidie wordt ingetrokken als er twee jaar lang bepaalde tekortkomingen zijn) of de toegang tot de subsidie (strengere eisen om het volgende jaar aan de aanvraag te kunnen voldoen).
4.2 Afwegingsmodel handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen
Om de risico’s voor kinderen bij het niet voldoen aan een bepaald item in te schatten heeft de VNG een afwegingsmodel handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen ontwikkeld. Door actualisatie van het vroegere afwegingsmodel zijn nu ook de gastouders en peuterspeelzalen meegenomen. In het afwegingsmodel is per inspectie-item opgenomen hoe om te gaan met overtredingen, welke prioriteit een overtreding moet hebben en wat de geadviseerde handhavingacties en instrumenten zijn, ook zijn hersteltermijnen opgenomen. Het model is gebaseerd op de modelinspectierapporten van GGD Nederland. De overtredingen zijn in het afwegingsmodel gewogen naar de potentiële bedreiging van de veiligheid van de kinderen. Deze weging is uitgedrukt in drie categorieën: hoog, gemiddeld en laag.
Het afwegingsmodel dat de gemeente Zaanstad hanteert bij de handhaving is identiek aan het landelijk model met uitzondering van de hersteltermijnen die bij het type overtredingen worden gehanteerd. De gemeente Zaanstad heeft ervoor gekozen om met de keuze van termijnen aansluiting te zoeken bij de inspectiepraktijk. In de toelichting bij het afwegingsmodel, bijlage 2, zijn in een schema de termijnen opgenomen van het landelijk model en het gemeentelijk model.
Handhaving is maatwerk en zal in elke situatie apart afgewogen moeten worden. Proportionaliteit is daarbij van belang. Daardoor zijn niet automatisch alle genoemde stappen in het afwegingsmodel onverkort van toepassing op een geconstateerde overtreding, maar zal telkens afgewogen worden of toepassing onder meer proportioneel is.
4.3 Handhavingstraject gemeente Zaanstad
Het inspectierapport van de GGD vormt voor de gemeente Zaanstad het uitgangspunt om over te gaan tot handhavend optreden. Indien uit een inspectierapport van de GGD blijkt dat de houder van een kinderopvangvoorziening of peuterspeelzaal niet aan de kwaliteitseisen voldoet en de GGD heeft het advies gegeven om handhavend op te treden, zal de Gemeente Zaanstad in beginsel het advies van de GGD overnemen en overgaan tot het starten van een traject waarmee de overtredingen worden beëindigd.
Ten aanzien van de constatering van overtredingen door de toezichthouder van de GGD bij een inspectie zijn twee situaties te onderscheiden:
1. Tijdens de controle worden spoedeisende zaken geconstateerd, waarbij het nemen van maatregelen geen uitstel kan leiden.
2. Tijdens de controle worden overtredingen geconstateerd, waarbij niet direct spoedeisend hoeft te worden opgetreden.
Onder spoedeisende situaties (situatie 1) wordt verstaan; urgente, ernstige overtredingen die direct dienen te worden beëindigd. Er is sprake van een overtreding die dusdanig ernstig van aard is, dat er acuut gevaar is voor de veiligheid of gezondheid van de kinderen, of van een dusdanige situatie dat voortzetting van de overtreding zal leiden tot onomkeerbare schade of zeer hoge herstelkosten achteraf. Voor dergelijke gevallen hoeft met handhavend optreden niet gewacht te worden tot het definitief worden van het inspectierapport van de GGD.
In dergelijke gevallen zal de GGD overgaan tot het opleggen van een bevel of de gemeente Zaanstad zal overgaan tot het toepassen van bestuursdwang om zodoende de overtreding zo snel mogelijk te (laten) beëindigen. In overleg tussen de gemeente en de GGD wordt besproken voor welke actie wordt gekozen. Het advies van de toezichthouder zal hierbij zwaar wegen.
Indien na het opleggen van een bevel de overtreding niet is opgeheven, wordt er direct een ander handhavingsinstrument ingezet, bijvoorbeeld een (nieuwe) last onder bestuursdwang of een tijdelijk exploitatieverbod. Er wordt in die gevallen geen schriftelijke waarschuwing verstuurd.
2. Situaties waarbij niet direct spoedeisend hoeft te worden opgetreden
In geval er sprake is van geconstateerde overtredingen die niet direct spoedeisend zijn (situatie 2), start het gemeentelijke traject bij ontvangst van het definitieve inspectierapport van de GGD.
De gemeente Zaanstad zendt op basis van het inspectierapport de houder van een kinderopvangvoorziening of peuterspeelzaal een voornemen tot handhavend optreden, een schriftelijke waarschuwing. In deze brief staan de overtredingen vermeld en wordt aangegeven dat als de houder niet binnen de in deze brief gestelde termijn de overtredingen heeft beëindigd, er overgegaan zal worden tot handhavend optreden. In de brief wordt voor alle overtredingen in beginsel één termijn gesteld. Naar aanleiding van deze brief kan de houder de overtredingen uit eigen beweging opheffen en aangeven waarom hij de overtredingen niet kan of wil beëindigen, het geven van een zienswijze. Ook kunnen omstandigheden worden aangegeven waarom er naar het oordeel van de houder niet handhavend opgetreden zou moeten worden tegen de geconstateerde overtredingen. De keuze om eerst een schriftelijke waarschuwingsbrief te zenden, sluit aan bij de algemene handhavingspraktijk van de gemeente Zaanstad. Tevens is de afgelopen jaren geconstateerd dat het merendeel van de overtredingen na een schriftelijke waarschuwing is opgeheven. Tevens wordt met het voldoen aan de waarschuwingsbrief het starten van een formeel handhavingstraject en de daarbij behorende juridische trajecten voorkomen.
Na het verstrijken van de termijn in de waarschuwingsbrief, wordt er door de GGD een nader onderzoek (herinspectie) uitgevoerd. Indien na dit nader onderzoek blijkt dat de overtredingen niet of niet allemaal zijn beëindigd, en de ingediende zienswijze niet leiden tot afzien van handhavend optreden, zal overgegaan worden tot handhavend optreden. Afhankelijk van de situatie zal er gekozen worden welk handhavingsinstrument wordt ingezet en welke termijn(en) wordt geboden om de overtreding te beëindigen. Hierover wordt overleg gevoerd met de GGD. In beginsel wordt aangesloten bij de stappen en termijnen van het afwegingsmodel (bijlage 2). Handhaven is echter maatwerk; per situatie kan worden afgeweken van het afwegingsmodel.
De gemeente kan er ook voor kiezen om direct te starten met handhavend optreden en geen waarschuwingsbrief met daarin een termijn aan de houder te zenden. Dit kan bijvoorbeeld in gevallen waarbij sprake is van recidive of kinderopvangmogelijkheden/peuterspeelzalen waarbij meerdere inspecties noodzakelijk waren om te mogen starten met de exploitatie. Ook bij kinderopvang of peuterspeelzalen met een verhoogd risico, op basis van het risicoprofiel, kan de stap van de waarschuwingsbrief worden overgeslagen.
Bijlage 2. Afwegingsmodel handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen (versie VNG januari 2011)
Als uit het onderzoek van de toezichthouder (GGD) blijkt dat er sprake is van een overtreding en daardoor een spoedeisende situatie is ontstaan of er is sprake van een situatie waarbij de fase van een waarschuwingsbrief wordt overgeslagen, zal de gemeente Zaanstad in beginsel overgaan tot handhavend optreden. Ook indien een geconstateerde overtreding niet is beëindigd na de waarschuwingsbrief (vooraankondiging tot handhavend optreden) zal de gemeente Zaanstad in beginsel overgaan tot handhavend optreden.
Afhankelijk van de prioriteit van de overtreding (laag, gemiddeld, hoog) wordt de uiteindelijke sanctie bepaald. Hoe hoger de prioriteit, hoe zwaarder de sanctie. De sanctie kan variëren van een bevel tot uiteindelijk een exploitatieverbod of uitschrijving uit het Landelijk Register Kinderopvang/Peuterspeelzaalwerk.
Het afwegingsmodel is identiek aan het landelijk model met uitzondering van de hersteltermijnen die bij de type overtredingen worden gehanteerd. De termijnen die de gemeente Zaanstad hanteert, komen meer overeen met de inspectiepraktijk. Een hoog risico-overtreding is bijvoorbeeld het ontbreken van een risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid. Deze risico-inventarisatie kan niet binnen 14 dagen zijn gerealiseerd maar wel binnen 3 maanden. Ook een verklaring omtrent het gedrag kan niet binnen een periode van 14 dagen worden aangevraagd en worden overlegd. Bij een laag risico-overtreding kan bij een termijn van maximaal 6 maanden de herinspectie soms beter worden gekoppeld aan een volgende (jaarlijkse) inspectie. De termijnen zijn niet in het model zelf aangepast, maar staan in onderstaande tabel. De hersteltermijnen gemeentelijk model worden in de gemeente Zaanstad aangehouden.
Dit afwegingsmodel heeft als basis de model(inspectie)rapporten van de GGD. De tekst van het rapport en het afwegingsmodel is gelijk. Voor de leesbaarheid van het afwegingsmodel zijn de meeste voetnoten die in het modelrapport zijn opgenomen ten behoeve van de inspectie in het afwegingsmodel verwijderd. Dit betekent echter niet dat de toelichtingen in de voetnoten niet van overeenkomstige toepassing zijn op de bepalingen van het afwegingsmodel.
1. Afwegingsmodel handhaving dagopvang, BSO en Gastouderbureau
0. Kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
De leden worden gekozen uit en door de ouders (art 1.58 lid 2 Wko). | ||||||
De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen (art 1.58 lid 4 Wko). |
De houder heeft een protocol kindermishandeling welke voldoet aan de beschreven eisen (art 1.49 lid 1 Wko jo art 10a lid 1 Beleidsregels kwaliteit). |
De houder draagt er zorg voor dat beroepskrachten op de hoogte zijn van de inhoud van het protocol kindermishandeling (art 1.49 lid 1 Wko jo art 10a lid 3 Beleidsregels kwaliteit). |
5. Groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio
De houder heeft een pedagogisch beleidsplan waarin de voor dat kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven (art 1.50 lid 1Wko jo art 2 Beleidsregels kwaliteit). |
2.Afwegingsmodel handhaving BSO
0. Kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
3.De leden worden gekozen uit en door de ouders (art 1.58 lid 2 Wko). | ||||||
4.De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen (art 1.58 lid 4 Wko). |
1.De houder heeft een protocol kindermishandeling welke voldoet aan de beschreven eisen (art 1.51 WKo en art 10a lid 1 Beleidsregels kwaliteit) |
1.De houder draagt er zorg voor dat beroepskrachten op de hoogte zijn van de inhoud van het protocol kindermishandeling (art 1.49 lid 1 WKo en art 10a lid 3 Beleidsregels kwaliteit). |
5. Groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio
1.De houder heeft een pedagogisch beleidsplan waarin de voor dat kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven (art 1.50 Wko jo art 2 lid 1 Beleidsregels kwaliteit). |
3.Afwegingsmodel handhaving Gastouderbureau
0. Gastouderbureau in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
De leden worden gekozen uit en door de vraagouders (art 1.58 Wko). | ||||||
De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen (art 1.58 Wko). |
Alle bemiddelingsmedewerkers werkzaam bij het gastouderbureau beschikken over relevante pedagogische opleiding op MBO-niveau (art 1.56 Wko jo art 13 lid 2 en 14 Beleidsregels kwaliteit) |
De houder heeft een pedagogisch beleidsplan waarin de voor dat gastouderbureau kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven (art 1.56 Wko jo art 11 lid 1 beleidsregels kwaliteit). |
De houder heeft een protocol kindermishandeling welke voldoet aan de beschreven eisen (art 1.56 Wko en art 10a en 15a Beleidsregels kwaliteit). |
De houder draagt er zorg voor dat de gastouder op de hoogte is van de inhoud van het protocol kindermishandeling(art 1.56 Wko en art 10a en 15a Beleidsregels kwaliteit). |
4. Afwegingsmodel handhaving gastouderopvang
Gastouderopvang in de zin van de wet
1 De gastouder heeft geen kinderen die (tijdelijk) onder toezicht staan (art 1.1 lid 1 Wko). | ||||||
2 De gastouder is niet (tijdelijk) ontheven of ontzet uit het ouderlijke gezag (art 1.1 lid 1 Wko). |
2 De gastouder is telefonisch bereikbaar (artikel 1.56b Wko jo 15a sub a Beleidsregels kwaliteit) |
1 Op het opvangadres is een protocol kindermishandeling van het gastouderbureau aanwezig (art 1.49 Wko en art 10a Beleidsregels kwaliteit). |
5. Afwegingsmodel handhaving peuterspeelzaal
1. Peuterspeelzaalwerk in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Items 2.2 t/m 2.3.2 zijn alléén van toepassing op niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 2.16 en 2.17) | ||||||
1.De houder heeft een reglement oudercommissie vastgesteld (art 2.16 lid 1 Wko) |
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 2.15 eerste lid) | ||||||
1.De houder heeft een oudercommissie ingesteld (art. 2.15 lid 1 Wko). |
5 Groepsgrootte en beroepskracht/vrijwilliger-kind-ratio