Organisatie | Ten Boer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene plaatselijke verordening Ten Boer |
Citeertitel | Apv 2014 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | algemeen |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2016 | Voor het graven in gemeentegrond is een vergunning nodig op grond van art. 2:1.5.2 APV. Bij het invoeren van de nieuwe verordening is het noodzakelijk om ook de APV te wijzigen | 26-11-2014 | Onbekend |
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
Artikel 1.2 Beslissingstermijn
Artikel 1.3 Indiening aanvraag
Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen
Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg
Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
Paragraaf 2 Optochten en betogingen
Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn
Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens
Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg
Artikel 2.1.4.1. Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan
Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg
Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg
Paragraaf 6 Veiligheid van de weg
Artikel 2.1.6.3 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp
Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen
Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen
Artikel 2.3.1.5 Tijdelijk geldende sluitingsuren; tijdelijke sluiting
Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Artikel 2.3.1.7 Ordeverstoring
Artikel 2.3.1.8 Burgemeester en wethouders als bevoegd bestuursorgaan
Artikel 2.3.1.9 Zakelijke karakter van de vergunning
Artikel 2.3.1.10 Toegang ambtenaren van politie
Artikel 2.3.1.11 Handel in horecabedrijven
Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2.4.1a Betreden gesloten woning, lokaal
Artikel 2.4.2 Plakken en kladden
Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.
Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen
Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik
Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen
Artikel 2.4.10 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten
Artikel 2.4.14 Bewakingsapparatuur
Artikel 2.4.17 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie
Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden
Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden
HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
Afdeling 1 Voorschriften ter uitvoering van voorschrift 2.12 van het Besluit horeca-inrichtingen milieubeheer
HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE
Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen
Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen
Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen
Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen
Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen
Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Artikel 5.3.1 Gebruik van openbaar water
Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Artikel 5.3.3 Voorschriften ligplaats
Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats
Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers
Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen
Afdeling 7 Benoemen van openbare ruimte en het nummeren van bouwwerken, gebouwen, complexen, afgebakende terreinen, lig- en standplaatsen
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 5.7.1 Begripsomschrijvingen
Artikel 5.7.2 delegatie van beslissingen aan het college.
Artikel 5.7.3 Naamgeving en begrenszing van woonplaatsen, wijken, buurten en openbare ruimte
Artikel 5.7.4 vaststelling ligplaatsen en standplaatsen
Artikel 5.7.5 Afbakenen van panden en verblijfsobjecten
Artikel 5.7.6 nummering van verblijfsobjecten, ligplaatsen, satdnplaatsen en afgebakende terreinen
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
1 de weg , als bedoel in artikel 1, eerste lid , onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
2 de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;
3 de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;
4 andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.
alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.
de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet, bij hun besluit van 29 april 1993, provinciaal blad nummer 25.
een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.
alle voertuigen als bedoel in artikel 1, onder a en onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:
2 kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.
alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.
schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestem-ming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in bijlage A van de Meststoffenwet.
iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.
Bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 15 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
a indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;
b indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
c indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
d indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;
Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg
Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of drei-gen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of drei-gen te ontstaan, dan wel zich be-vindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Paragraaf 2 Optochten en betoginge
Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.4, eerste lid hierover is bepaald.
Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet.
Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2 eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.
Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg
Artikel 2.1.4.1 het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan
Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:
a het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
b het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, art. 5 van de Wegenverkeerswet of het Provinciaal wegenreglement.
Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg
Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.
Het in het eerste lid gestelde verbod gedt voorts niet voor het leggen, omleggen, vernieuwen, herstellen en verwijderen van kabels, leidingen en buizen met toebehoren in wegen door aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk waarop Telecommunciatieverordening gemeente Ten Boer van toepassing is, dan wel door een aanbieder van een openbare nutsvoorziening waarop de Graafverordening Ten Boer van Toepassing is
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement van Groningen of de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening van toepassing is.
Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Waterschapskeur of het wegenreglement van de provincie Groningen van toepassing is.
Paragraaf 6 Veiligheid van de weg
Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 427, aanhef en onder 4e van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.
Artikel 2.1.6.3 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daardoor op andere wijze hinder of gevaar ontstaat.
Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Afdeling 2 Toezicht op evenementen
Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
markten als bedoeld in artikel 160 eerste lid, onder h van de Gemeentewet en artikel snuffelmarkt van deze verordening;
het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
Het verbiedt van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.
Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen
Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen
Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek toegankelijke besloten ruimten waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis.
de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid van het Wetboek voor Strafrecht,
Artikel 2.3.1.5 Tijdelijk geldende sluitingsuren; tijdelijke sluiting
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer horecabedrijven, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.4 geldende sluitingsuren vaststellen.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.
Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens een op grond van artikel 2.3.1.5 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.
Artikel 2.3.1.8 Burgemeester en wethouders als bevoegd bestuursorgaan
Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1 geen inrichting is in de zin van artikel 174 Gemeentewet treedt niet de burgemeester maar het college van burgemeester en wethouders op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van de artikelen 2.3.1.2 tot en met 2.3.1.5.
Artikel 2.3.1.10 Toegang ambtenaren van politie
De houder van een horecabedrijf is verplicht ervoor te zorgen dat ambtenaren van politie vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn bedrijf:
a gedurende de tijd dat het bedrijf voor bezoekers geopend is; dan wel
b gedurende de tijd dat het bedrijf gesloten dient te zijn en indien die ambtenaren van politie, gebruik makend van hun bevoegdheden op grond van artikel 6.3, hun vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.
Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op
Speelgelegenheden alwaar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de Kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten
Artikel 2.3.3.2 Kansspelautomaten
In dit artikel wordt verstaan onder:
Kanspelautomaten: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c. van de Wet.
Hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d. van de Wet.
Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning, lokaal
Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
Het is verboden een krachtens artikel 13b, van de Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen
Het is verboden tussen des avonds 10 uur en des morgens 6 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen
Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik.
Het is verboden op of aan wegen die deel uitmaken vanen door het college aangewezen gebied alcoholhoudende drank te nuttigen, dan wel al dan niet geopende flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben met de kennelijke bedoeling op of aan de hier bedoelde wegen tot nuttiging van de drank over te gaan.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing:
op dagen en tijdstippen, voor welke het door de burgemeester op grond van artikel 35 van de Drank- en Horecawet is toegestaan zwakalcoholische drank voor gebruik ter plaatse te verstrekken
Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank en Horecawet
Artikel 2.34 Begripsbepalingen
De begripsbepalingen uit artikel 1 van de Drank- en Horecawet zijn op deze verordening van toepassing.
Artikel 2.36 Bijeenkomsten paracommerciële rechtspersonen
Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens in de inrichting plaatsvindende bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn wanneer dit leidt tot oneerlijke mededinging.
Paracommerciële rechtspersonen geven aan derden geen gelegenheid om in de inrichting alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens in de inrichting plaatsvindende bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.
Artikel 2.4.10 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt.
Artikel 2.4.14 Bewakingsapparatuur
Het is verboden zonder toestemming bewakingsapparatuur te gebruiken indien daarmee personen kunnen worden gadegeslagen in een ander gebouw, vaartuig of besloten erf
Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden
De eigenaar of houder van een hond is verplicht, indien hij zich met een hond op een openbare plaats bevindt, een hulpmiddel bij zich te hebben dat dient tot het opruimen van openbare plaats bevindt, een hulpmiddel bij zich te hebben dat dient tot het opruimen van openbare plaats bevindt, een hulpmiddel bij zich te hebben dat dient tot het opruimen van hondenuitwerpselen.
Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door burgemeester en wethouders gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.
Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen.
Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:
a het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
b de datum van verkoop of overdracht van het goed;
c een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;
d de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;
e de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;
de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;
Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.
Afdeling 6 Consumentenvuurwerk
Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:
Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerbesluit) van toepassing is.
Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stllen aanwezig te houden, zonder vergunning van het college.
Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
HOOFDSTUK 3 PROSTITUTIEBEDRIJVEN, SEKSWINKEL, STRAATPROSTITUTIE E.D.
Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen en nadere regels
Artikel 3.1.2. Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
Prostitutiebedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een prostitutiebedrijf worden in elk geval verstaan: een erotische massagesalon, sekstheater, bordeel of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
Artikel 3.1.3. Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
Paragraaf 2 Prostitutiebedrijf, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3.2.2. Gedragseisen exploitant en beheerder
met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvolwaardelijke vrijheidstraf van zes maanden of meer door een rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba, Sint Eustatius dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;
De exploitant of beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een escortbedrijf of prostitutiebedrijf dat voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1. is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting
Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.
Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Het is verboden op of aan de weg, op een andere voor publiek toegankelijke plaats of op een plaats, zichtbaar vanaf de weg of vanaf een andere voor publiek toegankelijke plaats iemand door woord, houding, gebaar of op enigerlei andere wijze tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.
Het is degene aan wie dit door of namens burgemeester en wethouders in het belang van de openbare orde of zedelijkheid is bekendgemaakt, verboden zich anders dan in een openbaar middel van vervoer te bevinden op of aan door burgemeester en wethouders aangewezen wegen en plaatsen gedurende de uren daarbij genoemd.
Het is de rechthebbende op onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren. Onder onroerende zaak wordt mede verstaan een gedeelte daarvan.
Artikel 3.2.8. Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het in het eerste lid gesteld verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.
HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
Afdeling 1 Geluid- en lichthinder.
Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal 3 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschrift 1.5.1 uit de Bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Artikel 4.1.7 Overige geluidhinder
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin voorzien wordt door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale Milieuverordening.
Afdeling 4 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging(vervallen)
Het is verboden op een door burgemeester en wethouders ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4.4.6 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.
Artikel 4.4.8 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 5 Het bewaren van houtopstanden
1 In deze afdeling wordt verstaan onder:
bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet.
Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de bomenlijst.
Artikel 4.5.3 Aanvraag vergunning
De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
Wanneer het bureau Laser aan burgemeester en wethouders een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwen burgemeester en wethouders dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.
Artikel 4.5.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften
Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen moet worden herplant.
Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.
Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan tevens behoren het voorschrift dat de vergunning pas van kracht wordt met ingang van de dag na de dag waarop de bezwaartermijn afloopt en dat indien gedurende de bezwaartermijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, de vergunning niet van kracht wordt voordat op dat verzoek is beslist.
Artikel 4.5.6 Herplant-/instandhoudingsplicht
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van burgemeester en wethouders is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
Artikel 4.5.7 Schadevergoeding
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4.5.2, artikel 4.5.5 of artikel 4.5.6, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kennen burge-meester en wethouders hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Artikel 4.5.8 Bestrijding iepziekte
Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:
Afdeling 7 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4.7.1. Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvaststoffen enz.
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of
d. mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de desbetreffende provinciale verordening van toepassing is.
Artikel 4.7.1a Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen
dierlijke meststoffen: dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet;
b emissiearm aanwenden: gebruiken van dierlijke meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998 behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moet worden: ‘tijdens het uitrijden van de dierlijke mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt’;
Artikel 4.7.2 Vergunningsplicht handelsreclame
opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE
Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Het is de rechthebbende of houder van kampeerwagens, caravans, magazijnwagens, aanhangwagens, keetwagens of andere dergelijke voertuigen die voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden worden gebezigd verboden deze langer dan vijf werkdagen achtereen te doen of te laten staan op wegen, waaronder mede worden begrepen openbare parkeerterreinen.
Artikel 5:1.8 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,6 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt
belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5.1.11 Overlast door fiets of bromfiets
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten
Artikel 5.2.3 Standplaatsen: uitstallingen op de weg
Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Alsdan geldt ook het in het tweede lid gestelde verbod niet.
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, of voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 5.2.4.
Burgemeester en wethouders houden de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag tevens een milieuwetplichtige activiteit betreft en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het zesde lid, tot de dag waarop de beslissing over de milieuvergunningaanvraag is genomen.
Artikel 5.3.1 Gebruik van openbaar water
Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het de Scheepvaartverkeerwet,de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken of het vaarwegenreglement Groningen van toepassing is.
Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken of het vaarwegenreglement Groningen van toepassing is.
Artikel 5.3.3 Aanwijzingen ligplaats
Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.3.2 bepaalde kunnen burgemeester en wethouders aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieu-hygiëne en het aanzien van de gemeente.
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken of het vaarwegenreglement Groningen van toepassing is.
Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.3.2, tweede lid en 5.3.3 bepaalde.
Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroei-ing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 350 Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Binnenvaartpolitiereglement of het vaarwegenreglement Groningen van toepassing is.
Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken of het vaarwegenreglement Groningen van toepassing is.
Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in
, onderdeel i, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren van toepassing is.
Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden
Burgemeester en wethouders kunnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan zij verklaren, dat het rijden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van het Reglement verkeersregels en verkeersteken-s 1990, een fiets of een paard aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden.
a ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van verkeer en waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;
op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;
Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, Wetboek van strafrecht van toepassing is; of
Artikel 5.5a.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voorzover het openbare vermakelijkheden als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet betreft, de burgemeester.
Artikel 5.5a.2 Verbodsbepalingen
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar op een erf behorende bij een woning buiten de bebouwde kom, waarbij gebruik gemaakt wordt van bussen met een maximale inhoud van 60 liter mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
I er maximaal vier personen aanwezig zijn die carbidschieten, waaronder een meerderjarige bewoner van de betreffende woning die ervoorzorgdraagt dat deze voorwaarden worden nageleefd;
II er geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaar kan optreden voor mens en milieu;
III er in totaal niet meer dan twee bussen worden gebruikt;
IV er naast de onder I genoemde personen geen publiek aanwezig is anders dan bewoners van de betreffende woning;
V de afstand vanaf de plek waar het carbidschieten plaatsvindt tot gebouwen van derden tenminste 100 meter bedraagt;
VI het vrijschootsveld tenminste 75 meter bedraagt; dit terrein is in eigendom van of wordt gehuurd of gepacht door een bewoner van de betreffende woning en daarin zijn geen openbare pad en/of wegen gelegen;
VII indien het carbidschieten plaatsvindt na zonsondergang dient het schietterrein goed te worden verlicht.
VIII De onderdelen I en IV zijn niet van toepassing op de door het college aangewezen gebieden of op aanvraag toegewezen locaties buiten de bebouwde kom
Dit artikel is niet van toepassing, voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Afdeling 6 Lijkbezorging en asverstrooiing
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent terrein.
Artikel 5.6.2 Tijdvak voor begraven e.d.
Het is verboden te begraven of urnen met asbus bij te zetten buiten het tijdvak van 17.00 uur tot 09.00 uur.
Artikel 5.6.3 Onbetamelijk gedrag op een begraafplaats
Het is verboden op een begraafplaats nodeloos rumoer te maken of zich anderszins onbetamelijk te gedragen.
Een ieder is verplicht de aanwijzingen op te volgen, die door of namens de rechtheb-bende op een begraafplaats gegeven worden met betrekking tot het uitvoeren van werkzaamheden of in het belang van de orde en rust op de begraaf-plaats.
Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid tot incidentele asverstrooiing op verharde delen van de weg. Geen ontheffing wordt verleend van het verbod tot incidentele asverstrooiing op school-pleinen en kinderspeelplaatsen.
Afdeling 7 Benoemen van openbare ruimte en het nummeren van bouwwerken, gebouwen, complexen, afgebakende terreinen, lig- en standplaatsen
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 5.7.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
verblijfsobject: de kleinste binnen één of meerdere panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, die onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is.
Artikel 5.7.2 Delegatie van beslissingen aan het college
De raad delegeert de beslissingen met betrekking tot naamgeving en vaststelling, zoals 1. genoemd in de artikelen 5:41 en 5:42 aan het college op grond van de algemene delegatiebevoegdheid van artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet.
Artikel 5.7.3 Naamgeving en begrenzing van woonplaatsen, wijken, buurten en openbare ruimte.
Artikel 5.7.6 Nummering van verblijfsobjecten, ligplaatsen, standplaatsen en afgebakende terreinen
Artikel 5.7.7 Aanbrengen van namen en nummers
Indien het college het nodig oordeelt dat borden met wijk-of buuraanduiding, borden met namen van openbare ruimte en naamverwijsborden aan een gebouw, muur of andere soort terreinafscheiding worden aangebracht, draagt de rechthebbende er zorg voor dat de hier bedoelde borden vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van de gemeente worden bevestigd, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Artikel 5.7.8 Uitvoeringsvoorschriften en handhaving
De uitvoeringsvoorschriften zijn beschreven in het handboek naamgeving en nummering en zijn opgesteld onder verantwoordelijkheid van de algemeen directeur van de dienst
die belast is met de uitvoering van de wet.Handhaving van de uitvoeringsvoorschriften is opgedragen aan de algemeen directeur van de dienst die is belast met het beheer en onderhoud van de openbare ruimte.
HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij het besluit van burgemeester en wethouders d.d. 2 september 2010 aangewezen personen.
Artikel 6.3 Betreden dan wel binnentreden woning, andere gebouwen en terreinen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
1 Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking in de Noorderkrant waarin zij is geplaatst.
2 Op dat tijdstip worden de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Ten Boer, zoals vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Ten Boer d.d. 28 mei 2008, ingetrokken.
Artikel 6.5 Overgangsbepalingen
Vergunningen en ontheffingen hoe ook genaamd verleend krachtens verordeningen bedoeld in artike II tweede lid blijven indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken nog gedurende 5 jaren na de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening van kracht.
Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de wijzigingsverordening bedoeld in artikel II, tweede lid, blijven - indien en voor zover de bepalingen in gevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken nog gedurende 5 jaren na de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening van kracht.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van dezewijzigingsverordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing hoe ook genaamd op grond van een verordening bedoeld in artikel II, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wijzgingsverordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van deze wijzigingsverordening toegepast.
Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel II, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel II, tweede lid.
In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze wijzigingsverordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste zestig dagen voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.
Toelichting op de wijzigingsvoorstellen van de Algemene Plaatselijke Verordening
Artikel 2.3.3.1 Kansspelautomaten
Met de invoering van de Wet op de kansspelen zijn deze bepalingen aangepast in het model. Het was nog niet meegenomen in onze verordening.
Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen
Redactioneel aangepast en in overeenstemming gebracht met de delictomschrijving van de Wetboek van strafrecht.
Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden
Het betreft hier een inhoudelijke wijziging van het eerste lid en de toevoeging van lid 4 en 5. Deze wijzigingen stemmen overeen met het hondenpoepbeleid 2012 dat door het college is aangenomen. Dit beleid is een verscherping van het beleid uit 2007. Het hondenpoepbeleid 2012 (evenals het voorheen geldende beleid uit 2007) van Ten Boer gaat uit van een opruimplicht van hondenpoep binnen de bebouwde kom. Het huidige APV artikel gaat uit van een beperktere opruimplicht. Om overeenstemming te krijgen tussen het beleid en de APV, hiermee de handhaving van het beleid te bevorderen en de regels omtrent hondenpoep helder en eenduidig te maken, wordt voorgesteld lid 1 te wijzigen. Lid 2 blijft met de wijziging van kracht: het college kan plaatsen aanwijzen waar het in het eerste lid genoemde verbod niet geldt. Het college kan bijvoorbeeld het buiten bebouwde kom gebied aanwijzen als gebied waar het verbod niet geldt.
Lid 3 blijft ongewijzigd. Lid 4 is een toevoeging aan het huidige APV artikel. Eigenaren of houders van een hond worden verplicht een opruimmiddel bij zich te dragen. Dit kan in verschillende vormen, waaronder een schepje of een plastic zakje. Op deze manier wordt verwacht dat het opruimen van de hondenpoep gestimuleerd wordt. Tevens maakt het handhaving gemakkelijker; waar handhaving nu moet gebeuren met een betrapping op heterdaad zal met de inwerkingtreding van dit artikel het niet meedragen van een opruimmiddel beboet worden. Lid 5 is een toevoeging aan het huidige APV artikel, dat een uitzondering van de genoemde verplichting maakt voor eigenaren of houders die vanwege een handicap gebruik maken van een geleidehond. Door de wijziging van lid 1 is de daarin genoemde verplichting uitgebreid van een aantal in de oude bepaling genoemde plaatsen (voetgangerswegen, speelplaatsen, etc.) tot alle openbare plaatsen, met uitzondering van de goot van de rijweg naast een hoger gelegen trottoir. Verder kan het college plaatsen aanwijzen waar het verbod niet geldt.
Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden is aangepast. Het betreft een technische wijziging vanwege een naamsverandering van het ministerie. Daarnaast is het verouderde en niet bijzonder diervriendelijke tatoeëren van honden ter identificatie geschrapt
Artikelen 2.62 en 26.3 zijn aangepast aan de tijd. Het overbodige zinsdeel “van de gemeente (…) gevestigd” is geschrapt. Het woord “bezigen” is vervangen door “gebruiken”.
Toelichting wijziging 1-1-2014
De bestuursrechter in Den Haag heeft in januari 2012 uitgesproken dat de Gemeente Den Haag haar APV-bepaling over het weghalen van buiten de rekken geplaatste fietsen niet mocht handhaven. Vanwege deze uitspraak heeft de VNG een aantal bepalingen in de model APV aangepast. Een kwestie van formulering De Afdeling Bestuursrechtspraak heeft nooit een probleem gemaakt van de formulering van deze bepaling, maar de Rechtbank Den Haag wijst in haar uitspraak (zaaknummer AWB 11/5584 BESLU) op een annotatie van J.M.H.F. Teunissen in de Gemeentestem (Gst 2008 nr. 54 over de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 24 oktober 2007, LJN BB6346) waarin Teunissen op dit punt wees.
Het is een kwestie van formulering. Kort samengevat: Door de tekst “Het college kan gebieden aanwijzen waar het verboden is om …” wordt de indruk gewekt dat het college door de gebiedsaanwijzing een verbod in het leven roept, terwijl het college daartoe niet bevoegd is. Met de formulering: “Het is verboden om in door het college aangewezen gebieden…” is duidelijk dat de raad in haar verordening het verbod creëert. Voor de volledige uitleg verwijzen wij naar de genoemde annotatie in de Gemeentestem.
Aangezien de paracommerciële verordening een medebewindsverordening is, kan volstaan worden met een verwijzing naar de begripsbepalingen van de Drank- en Horecawet.
Artikel 2 Schenktijden paracommerciële rechtspersonen
Volgens artikel 4, derde lid, van de DHW moeten bij verordening in ieder geval regels worden gesteld over de schenktijden ter voorkoming van oneerlijke concurrentie. Uit oogpunt van eenvoud en handhaafbaarheid wordt geen onderscheid gemaakt in de aard van de activiteiten van de paracommerciële rechtspersoon.
Alle paracommerciële organisaties mogen alleen alcoholhoudende drank schenken vanaf een uur voor aanvang tot anderhalf uur na beëindiging van activiteiten die passen binnen de statutaire doelstellingen van de rechtspersoon.
In tegenstelling tot de ontheffingsbevoegdheid op grond van artikel 4 lid 4 van de DHW heeft een op grond van lid 3 verleende ontheffing een doorlopend karakter.
Artikel 3 Bijeenkomsten paracommerciële rechtspersonen
Met bijeenkomsten van persoonlijke aard wordt gedoeld op bijeenkomsten die geen direct verband houden met de activiteiten van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon, zoals bruiloften, feesten, partijen, recepties, jubilea, verjaardagen, bedrijfsfeesten, koffietafels, condoleancebijeenkomsten en dergelijke. Persoonlijke bijeenkomsten die toch direct verband houden met de activiteiten van de rechtspersoon, zoals het afscheid van de voorzitter van een vereniging, vallen niet onder het bereik van deze bepaling en zijn dus wel toegestaan.
Verder moet bij bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn, gedacht worden aan bijv. bedrijfsfeesten en bijeenkomsten van andere organisaties. Dit doet zich voor als een paracommerciële rechtspersoon zijn kantine of een andere ruimte verhuurt aan derden om bijvoorbeeld een feest te geven of activiteiten te organiseren waarbij alcoholhoudende drank wordt verstrekt. Als dit laatste het geval is, dan kan er ook oneerlijke mededinging ontstaan met de reguliere horeca.
In tegenstelling tot de ontheffingsbevoegdheid op grond van artikel 4 lid 4 van de DHW heeft een op grond van lid 3 verleende ontheffing een doorlopend karakter.
Door de formulering van dit artikel zijn alle bijeenkomsten die leiden tot oneerlijke mededinging verboden. Wanneer er geen sprake is of kan zijn van oneerlijke mededinging, is de bijeenkomst dus toegestaan. Dit komt er op neer dat bruiloften, feesten en dergelijke bij sportverenigingen, dorpshuizen en dergelijke in beginsel zijn toegestaan wanneer er geen reguliere horeca in de omgeving aanwezig is die een reëel alternatief biedt.
Artikel 4 Inwerkingtreding en citeertitel
De bestaande voorschriften en beperkingen voor paracommerciële rechtspersonen op grond van artikel 4 lid 2 van de Drank- en Horecawet zoals die geldig waren voor 1-1-2013 vervallen van rechtswege op het moment van inwerkingtreding van deze verordening.
is aangepast aan de nieuwe staatrechtelijke constellatie. In het tweede lid van dit artikel zijn de zgn. BES eilanden toegevoegd. In de leden twee en drie worden eveneens de bedragen aangepast aan de Euro. Het betreft hier technische aanpassingen. Een aantal verwijzingen naar bepalingen in andere wetten zijn aangepast.
Artikel 4.1.7 lid 3 is aangepast aan de modelverordening.
Het betreft hier kleine tekstuele wijzigingen.
Artikel 5.1.7 en artikel 5.1.8 Parkeren van grote voertuigen
Het is wenselijk vrachtwagenparkeren te weren uit de openbare ruimte in de bebouwde kommen. Daarom is sinds een paar jaar op het bedrijventerrein Dijkshorn een vrachtwagenparkeerplaats gecreëerd. Het vrachtwagenparkeren in de bebouwde kommen van Ten Boer is hiermee echter nog niet geregeld. Het is nu namelijk niet mogelijk hier goed op te handhaven.
Waarom een vrachtwagenparkeerverbod
De kernen van de gemeente Ten Boer zijn verblijfgebieden en zijn niet ingericht om het parkeren van vrachtwagens te faciliteren. Vrachtwagens dienen hieruit zoveel mogelijk geweerd te worden, waartoe de vrachtwagenparkeerplaats Dijkshorn is ingericht of er dient geparkeerd te worden op eigen erf. Geparkeerde vrachtwagens in de openbare ruimte:
Nu is alleen in Ten Post het verbod op vrachtwagenparkeren formeel geregeld middels bebording bij de komgrenzen; de overige dorpen kennen geen vrachtwagenparkeerverbod.
Het weren van vrachtwagenparkeren uit de kernen kan op twee manieren geregeld worden:
In het kader van de bezuinigingen verdient het de voorkeur het vrachtwagenparkeren te regelen middels de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Wanneer dit zou geregeld worden middels het instellen van vrachtwagenparkeerverbodszones, dan dienen in totaal circa 120 extra borden bij alle komgrenzen van de dorpen geplaatst te worden. Door dit te regelen via de APV wordt circa € 15.000,- aan investeringskosten bespaard en voldoen wij aan onze doelstelling het aantal verkeersborden te minimaliseren. Tevensiis de noodzaak van 120 extra borden niet aanwezig gezien het gering aantal vrachtwagens van ondernemers van buiten Ten Boer. In onze communicatiekanalen zullen wij bekendheid geven aan het gewijzigd beleid
Onderdeel van het instellen van een vrachtwagenparkeerverbod in bebouwde kommen is dat de gemeente verplicht gesteld wordt een parkeerlocatie aan te wijzen. Dit is de vrachtwagenparkeerplaats op het bedrijventerrein Dijkshorn. Het wijzigen van de APV heeft geen gevolgen voor het functioneren van dit terrein.
Hiervoor dient artikel 5.1.7. van de APV te worden aangepast. In de APV worden de bebouwde kommen aangegeven als locatie waar het niet toegestaan is voertuigen langer dan 6,0 meter of hoger dan 2,6 meter te parkeren. Het gestelde verbod geldt niet voor het parkeren:
Daarnaast is artikel 5.1.8. aangepast, waarbij de hoogte van parkerende voertuigen van 2,4 naar 2,6 meter gaat. Dit omdat sommige bedrijfsbusjes hoger zijn dan 2,4 meter en anders niet meer in de openbare ruimte binnen de bebouwde kom geparkeerd mogen worden.
Het oorspronkelijke lid 3 wordt ook reeds genoemd in de definitiebepalingen van artikel 1. Het is daarom geschrapt.
Afdeling 5.7. Naamgeving van de openbare ruimte en de nummering
Hoofdstuk 5, afdeling 7 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Ten Boer regelt de wijze van naamgeving van de openbare ruimte en de nummering.
Op 1 juli 2009 is de Wet Basisregistraties Adressen en Gebouwen (Wet BAG) in werking getreden. Het gebruik van de gegevens die op grond van de Wet BAG zijn geregistreerd wordt per 1 juli 2011 verplicht binnen de (semi)overheidsinstellingen in Nederland.
De invoering van de Wet BAG verplicht de gemeente om de expliciet in de wet genoemde zaken van een naam, nummer of begrenzing te voorzien. Voor zover het deze zaken betreft is er sprake van medebewind als bedoeld in artikel 108, tweede lid, van de Gemeentewet.
Op basis van de Wet BAG worden de volgende begrippen in de afdeling 7 van de APV toegevoegd: adres, afgebakend terrein, convenant, nevenadres, nummeraanduiding, pand, verblijfsobject, woonplaats, wijken, buurten, subbuurten en de wet.
De volgende begrippen zijn verwijderd uit de afdeling 7 van de APV: bouwwerk, gebouw, object en rechthebbende.
Tenslotte zijn de volgende begrippen opnieuw gedefinieerd: openbare ruimte, ligplaats, standplaats en uitvoeringsvoorschriften
De vrijheid die de gemeente heeft om zelf een regeling rond naamgeving en nummering te treffen wordt aangegeven in artikel 121 van de Gemeentewet. Dit artikel stelt, dat de gemeentelijke regeling niet in strijd mag zijn met wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale verordeningen. Dit betekent dat de gemeente een aanvullingsbevoegdheid heeft op de hogere regelgeving.
Het staat de gemeente dus vrij om, met het oog op een goede uitvoering van het medebewind, de wijze van naamgeving en nummering in het kader van de Wet BAG nader te regelen.
In deze herziene afdeling 7 van de APV zijn bepalingen inzake naamgeving en nummering opgenomen waarin de Wet BAG niet voorziet. Het betreft met name de afbakening en aanduiding van wijken, buurten, subbuurten en gemeentelijke bouwwerken en de nummering van afgebakende en afsluitbare terreinen.
Op het punt van de taaktoedeling wordt in de afdeling 7 van het APV ervan uitgegaan dat de in artikel 6 van de Wet BAG genoemde beslissingen door het college genomen worden. Uit artikel 5.7.2 en 5.7.3 van de APV blijkt dat de raad deze beslissingen aan het college heeft gedelegeerd op grond van de algemene delegatiebevoegdheid van artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet.
Artikel 5.7.1 Begripsomschrijvingen
De begripsomschrijvingen zijn aangepast aan de omschrijving zoals opgenomen in artikel 1 van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen (Wet BAG).
Artikel 5.7.2 Naamgeving, afbakening en nummering
Het eerste lid regelt het vaststellen van woonplaatsen. Het totale grondgebied van de gemeente is opgedeeld in één of meer woonplaatsen. Dit betekent dat de gemeentegrens altijd samenvalt met een woonplaatsgrens.
Verder biedt het eerste lid de mogelijkheid om de woonplaatsen te verdelen in wijken, buurten en subbuurten. Uitgangspunt daarbij is dat gemeente de CBS-voorschriften inzake de wijk- en buurtindeling aanhoudt, tot de minister van Economische Zaken als coördinerend bewindvoerder nadere bijhoudingsregels vaststelt. Een verdere verdeling van een buurt in subbuurten kan vastgesteld worden ten behoeve van de informatievoorziening en statistische doeleinden.
Het tweede lid regelt het per woonplaats benoemen van openbare ruimte. In de Wet BAG zijn geen bepalingen opgenomen over de afbakening van benoemde delen van de openbare ruimte. Daar is in lid twee van dit artikel wel voor gekozen om te voorkomen dat delen van de openbare ruimte een dubbele naam krijgen of deels geen naam krijgen vanwege onduidelijkheid over de afbakening.
Het derde lid regelt het geometrisch afbakenen van woonplaatsen, wijken, buurten, subbuurten, en adresseerbare objecten overeenkomstig de wet.
Artikel 5.7.7 Aanbrengen van namen
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 5.7.7 Aanbrengen van nummers
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 5.7.8 Uitvoeringsvoorschriften en handhaving
Het eerste lid biedt de mogelijkheid om uitvoeringsvoorschriften vast te stellen ten aanzien van naamgeving en nummering. Deze voorschriften zijn gebaseerd op landelijke richtlijnen en op vast gemeentelijk beleid. Dat kan van belang zijn bij beroeps- en bezwaarprocedures. De uitvoeringsvoorschriften kunnen bepalingen bevatten met betrekking tot bestuurlijke, taalkundige en inhoudelijke aspecten van de naamgeving en nummering, alsmede bepalingen over de wijk- en buurtindeling, de toekenning van nummers, de uitvoering en plaatsing van borden en voorschriften van administratief-organisatorische aard. Ook kunnen modellen worden voorgeschreven voor verklaringen, besluiten en formulieren.
Het tweede lid geeft aan dat de uitvoeringsvoorschriften niet in strijd mogen zijn met het convenant inzake postcodes.
In lid drie wordt verwezen naar het handboek naamgeving en nummering, waarin de uitvoeringsvoorschriften zijn beschreven.