Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ten Boer

Algemene plaatselijke verordening Ten Boer

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieTen Boer
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene plaatselijke verordening Ten Boer
CiteertitelApv 2014
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpalgemeen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

art. 149 Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201501-01-2016Voor het graven in gemeentegrond is een vergunning nodig op grond van art. 2:1.5.2 APV. Bij het invoeren van de nieuwe verordening is het noodzakelijk om ook de APV te wijzigen

26-11-2014

Noorderkrant, 10 december 2014

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening Ten Boer

 

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1.2 Beslissingstermijn

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1.7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd

Artikel 1.8 Algemene weigeringsgronden

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden

Paragraaf 2 Optochten en betogingen

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn

Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.1.4.1. Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg

Paragraaf 6 Veiligheid van de weg

Artikel 2.1.6.3 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp

Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.

Artikel 2.1.6.12 Veiligheid op het ijs

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 2.2.2 Evenementen

Artikel 2.2.3 Uitzonderingen vergunningsplicht

Artikel 2.2.4 Ordeverstoring

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 2.3.1.4 (Vervallen)

Artikel 2.3.1.5 Tijdelijk geldende sluitingsuren; tijdelijke sluiting

Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Artikel 2.3.1.7 Ordeverstoring

Artikel 2.3.1.8 Burgemeester en wethouders als bevoegd bestuursorgaan

Artikel 2.3.1.9 Zakelijke karakter van de vergunning

Artikel 2.3.1.10 Toegang ambtenaren van politie

Artikel 2.3.1.11 Handel in horecabedrijven

Paragraaf 2 (Vervallen)

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1 (Vervallen)

Artikel 2.4.1a Betreden gesloten woning, lokaal

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

Artikel 2.4.10 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Artikel 2.4.14 Bewakingsapparatuur

Artikel 2.4.17 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 2.4.21 (Vervallen)

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Artikel 2.5.5 Handel te water

Afdeling 6 Route gevaarlijke stoffen

Artikel 2.6.1 (Vervallen)

Afdeling 7 Vuurwerk

Artikel 2.7.1 Begripsomschrijving

Artikel 2.7.2 Afleveren van vuurwerk

Artikel 2.7.3 Bezigen van vuurwerk

Afdeling 8 Drugsoverlast

Artikel 2.8.1 Sluiting van drugspanden

Artikel 2.8.2 Verbod begeven op de weg om drugs te verhandelen

HOOFDSTUK 3 BORDELEN, SEKSWINKELS E.D.

Artikel 3.1 Bordelen e.d.

Artikel 3.2 Sekswinkels e.d.

Artikel 3.3 Seksclubs, seksbioscopen, seksautomatenhallen e.d.

Artikel 3.4 Uitlokken ontucht; kwetsing openbare zedelijkheid

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Voorschriften ter uitvoering van voorschrift 2.12 van het Besluit horeca-inrichtingen milieubeheer

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Artikel 4.1.5 (Vervallen)

Artikel 4.1.6 (Vervallen)

Artikel 4.1.7 Overige geluidhinder

Afdeling 2 Afvalstoffen (vervallen)

Paragraaf 3 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen(vervallen)

Paragraaf 4 Inzameling van andere categorieën van afvalstoffen

Artikel 4.4.5 Straatvegen

Artikel 4.4.6 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 4.4.8 Toestand van sloten

Afdeling 5 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.5.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 4.5.2 Kapverbod

Artikel 4.5.3 Aanvraag vergunning

Artikel 4.5.3a Weigeringsgronden

Artikel 4.5.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften

Artikel 4.5.6 Herplant-/instandhoudingsplicht

Artikel 4.5.7 Schadevergoeding

Artikel 4.5.8 Bestrijding iepziekte

Afdeling 6 Bescherming van flora en fauna

Artikel 4.6.1 Bescherming groenvoorzieningen

Afdeling 7 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.7.1 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouw-producten e.d.

Artikel 4.7.2 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.

Artikel 4.7.3 Aanschrijving

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 5.1.11 Overlast door fiets of bromfiets

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten

Artikel 5.2.3 Standplaatsen: uitstallingen op de weg

Afdeling 3 Openbaar water

Artikel 5.3.1 Gebruik van openbaar water

Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Artikel 5.3.3 Voorschriften ligplaats

Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats

Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers

Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen

Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water

Artikel 5.3.8 Overlast aan vaartuigen

Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

Artikel 5.4.2 Beperking gemotoriseerd verkeer en ruiterverkeer in natuurgebieden

Afdeling 5 Stoken van vuur

Artikel 5.5.1 Verbod vuur te stoken

Afdeling 6 Lijkbezorging en asverstrooiing

Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving

Artikel 5.6.2 Tijdvak voor begraven e.d.

Artikel 5.6.3 Onbetamelijk gedrag op een begraafplaats

Artikel 5.6.4 Aanwijzingen

Artikel 5.6.5 incidentele asverstrooiing

Artikel 5.6.6 idem

Afdeling 7 Benoemen van openbare ruimte en het nummeren van bouwwerken, gebouwen, complexen, afgebakende terreinen, lig- en standplaatsen

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 5.7.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 5.7.2 delegatie van beslissingen aan het college.

Artikel 5.7.3 Naamgeving en begrenszing van woonplaatsen, wijken, buurten en openbare ruimte

Artikel 5.7.4 vaststelling ligplaatsen en standplaatsen

Artikel 5.7.5 Afbakenen van panden en verblijfsobjecten

Artikel 5.7.6 nummering van verblijfsobjecten, ligplaatsen, satdnplaatsen en afgebakende terreinen

Artikel 5.7.7 aanbrengen van namen en nummers

Artikel 5.7.8. Uitvoeringsvoorschriften en handhaving

Artikel 5.7.7

 

Hoofdstuk 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Strafbepaling

Artikel 6.1a Toezichthouders

Artikel 6.2 (Vervallen)

Artikel 6.3 Betreden dan wel binnentreden woningen, andere gebouwen en terreinen

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

Artikel 6.6 Citeertitel

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

A.Weg:

1 de weg , als bedoel in artikel 1, eerste lid , onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

2 de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

3 de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

4 andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

B.Openbaar water:

alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

C.Bebouwde kom:

de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet, bij hun besluit van 29 april 1993, provinciaal blad nummer 25.

D.Rechthebbende:

een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

E.Voertuigen:

alle voertuigen als bedoel in artikel 1, onder a en onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:

1 treinen en trams;

2 kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

F.Vaartuigen:

alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

G.Woonschepen:

schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

H.Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestem-ming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

I.Gebouw:

elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

J.Vee:

dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in bijlage A van de Meststoffenwet.

K.Handelsreclame:

iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

L.Bevoegd gezag:

Bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1.2 Beslissingstermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde onder 1 en in afwijking van artikel 1.3 van de APV geldt voor grote evenementen een aanvraagtermijn van 12 weken

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.2.

    (aanlegvergunning), artikel 4.5.2. (kapverbod) of artikel 4.7.2. (handelsreclame).

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

     

  • Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste 8 weken.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde onder 1 en in afwijking van artikel 1.3 van de APV geldt voor grote evenementen een aanvraagtermijn van 12 weken

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.2. (aanlegvergunning), artikel 4.5.2. (kapverbod) of artikel 4.7.2. (handelsreclame).

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 15 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

e indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1.7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd

Een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1.8 Algemene weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2.

    Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of drei-gen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of drei-gen te ontstaan, dan wel zich be-vindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Paragraaf 2 Optochten en betoginge

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.4, eerste lid hierover is bepaald.

  • 2.

    Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet.

Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2 eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.

Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens

  • 1.

    Bij de kennisgeving kan de burgemeester een opgave verlangen van:

  • a

    naam en adres van degene die de betoging houdt;

  • b.

    het doel van de betoging;

  • c.

    de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

  • d.

    de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

  • e.

    voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

  • f.

    maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 2.

    Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door burgemeester en wethouders aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van de in het eerste lid bedoelde gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.1.4.1 het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:

    a het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    b het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen.

  • 3.

    Het bevoegd bestuurorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    a evenementen als bedoeld in art. 2.2.2;

    b standplaatsen als bedoeld in art. 5.2.3.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, art. 5 van de Wegenverkeerswet of het Provinciaal wegenreglement.

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod gedt voorts niet voor het leggen, omleggen, vernieuwen, herstellen en verwijderen van kabels, leidingen en buizen met toebehoren in wegen door aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk waarop Telecommunciatieverordening gemeente Ten Boer van toepassing is, dan wel door een aanbieder van een openbare nutsvoorziening waarop de Graafverordening Ten Boer van Toepassing is

  • 5.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement van Groningen of de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening van toepassing is.

Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders:

  • a.

    een uitweg te maken naar de weg;

  • b.

    van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

  • c

    erandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

  • 4.

    Ten aanzien van verzoeken voor een tweede uitrit voor één perceel geldt dat deze slechts in uitzonderlijke gevallen worden gehonoreerd

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Waterschapskeur of het wegenreglement van de provincie Groningen van toepassing is.

  • 5.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van schade of overlast, door de werkzaamheden toegebracht aan de gemeente of aan derden;

    • c.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • d.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • e.

      het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • f.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • g.

      de bescherming van groenvoorzieningen;

    • h.

      de bescherming van het milieu.

Paragraaf 6 Veiligheid van de weg

Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid

  • 1.

    Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 427, aanhef en onder 4e van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 2.1.6.3 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daardoor op andere wijze hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.1.6.12 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    1 Het is verboden:

  • a.

    voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

  • b.

    bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Een ieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie onmiddellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen of goederen.

  • Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht of het vaarwegen-reglement Groningen van toepassing is.

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.1. op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg.

Artikel 2.2.2 Evenementen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Naast de weigeringsgronden genoemd in artikel 1.8 van deze verordening, kan de vergunning ook worden geweigerd indien:

    • a.

      de aard en het karakter van de locatie waarvoor een vergunning is aangevraagd zich verzetten tegen het houden van een evenement of;

    • b.

      door het toestaan van het aangevraagde evenement of de aangevraagde evenementen geen gevarieerd programma van evenementen ontstaat.

  • 3.

    De burgemeester kan gebieden en periodes aanwijzen waarin beperkingen worden gesteld aan het aantal te houden evenementen.

  • 4.

    Het verbiedt van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.2.3 Uitzondering vergunningsplicht

  • 1.

    Het verbod genoemd in artikel 2.2.2 (verboden zonder vergunning een evenement te organiseren), geldt niet voor eendaagse evenementen, mits:

    • a.

      het aantal bezoekers op enig moment niet meer bedraagt dan 100 personen;

    • b.

      het evenement wordt gehouden tussen 9:00 en 24:00 uur;

    • c.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer, tenzij daarvoor een ontheffing is verleend;

    • d.

      slechts enkele kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10m² per object;

    • e.

      sprake is van een aanwijsbare organisator;

    • f.

      aan evenementen worden de volgende geluidsnormen opgelegd: tot 20:00 uur gelden er geen geluidsnormen, de op- en afbouw moet in beginsel tussen 8:00 en 20:00 uur plaatsvinden en vanaf 20:00 uur tot de vergunde eindtijd is een geluidsniveau van maximaal 85dB toegestaan.

  • 2.

    De organisator van het evenement als bedoeld in het eerste lid stelt de burgemeester tenminste drie weken voorafgaand aan het evenement van het houden daarvan in kennis op een ander door de burgemeester te bepalen wijze.

  • 3.

    De organisator dient zich te houden aan de voorschriften die de burgemeester stelt met het oog op een ordelijk en veilig verloop van een evenement als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.2.4 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek toegankelijke besloten ruimten waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis.

  • 2.

    Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

  • 3.

    Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt.

  • 4.

    Onder houder wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2 of artikel 2.3.1.3.

  • 5.

    Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

  • a.

    de gezinsleden van de houder, alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

  • b.

    de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid van het Wetboek voor Strafrecht,

  • c.

    de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2.3.1.4 vervallen

 

Artikel 2.3.1.5 Tijdelijk geldende sluitingsuren; tijdelijke sluiting

De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer horecabedrijven, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.4 geldende sluitingsuren vaststellen.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.

Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens een op grond van artikel 2.3.1.5 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

Artikel 2.3.1.7 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2.3.1.8 Burgemeester en wethouders als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1 geen inrichting is in de zin van artikel 174 Gemeentewet treedt niet de burgemeester maar het college van burgemeester en wethouders op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van de artikelen 2.3.1.2 tot en met 2.3.1.5.

Artikel 2.3.1.9 Zakelijk karakter van de vergunning

  • 1.

    De vergunning als bedoeld in artikel 2.3.1.2 is overdraagbaar.

  • 2.

    In geval van overdracht van de in het eerste lid bedoelde vergunning dient de nieuwe houder van de vergunning onmiddellijk hiervan schriftelijk mededeling te doen aan de burgemeester onder vermelding van zijn naam en zijn adres.

Artikel 2.3.1.10 Toegang ambtenaren van politie

De houder van een horecabedrijf is verplicht ervoor te zorgen dat ambtenaren van politie vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn bedrijf:

a gedurende de tijd dat het bedrijf voor bezoekers geopend is; dan wel

b gedurende de tijd dat het bedrijf gesloten dient te zijn en indien die ambtenaren van politie, gebruik makend van hun bevoegdheden op grond van artikel 6.3, hun vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Artikel 2.3.1.11 Handel in horecabedrijven

  • 1.

    Het is de houder van een horecabedrijf verboden toe te laten dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verhandelt.

  • 2.

    Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor openbare verkopingen en veilingen.

  • 3.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      horecabedrijf: het horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste en tweede lid;

    • b.

      houder: de houder als bedoeld in artikel 2.3.1.1, vierde lid.

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf(Vervallen)

 

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op deKansspelen vergunning is verleend.

    • b.

      Speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen

    • c.

      Speelgelegenheden alwaar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de Kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid en de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid.

    • b.

      indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2.3.3.2 Kansspelautomaten

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning, lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b, van de Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Dit verbod geldt niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden de weg of dat gedeelte van een roerende of onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een roerende of onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

  • a.

    een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen ;

  • b.

    met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, welke geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingenGTB.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden tussen des avonds 10 uur en des morgens 6 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien de in dat lid bedoelde materialen of gereedschappen niet zijn gebezigd of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden tussen des avonds 10 uur en des morgens 6 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de in dat lid bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik.

  • 1.

    Het is verboden op of aan wegen die deel uitmaken vanen door het college aangewezen gebied alcoholhoudende drank te nuttigen, dan wel al dan niet geopende flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben met de kennelijke bedoeling op of aan de hier bedoelde wegen tot nuttiging van de drank over te gaan.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      op terrassen van inrichtingen waarin een horecabedrijf of een horecawerkzaamheid wordt uitgeoefend, waar alcoholhoudende drank wordt verstrekt voor gebruik ter plaatse;

    • b.

      op dagen en tijdstippen, voor welke het door de burgemeester op grond van artikel 35 van de Drank- en Horecawet is toegestaan zwakalcoholische drank voor gebruik ter plaatse te verstrekken

Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank en Horecawet

Artikel 2.34 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen uit artikel 1 van de Drank- en Horecawet zijn op deze verordening van toepassing.

Artikel 2.35 Schenktijden paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Paracommerciële rechtspersonen verstrekken alcoholhoudende drank uitsluitend vanaf één uur voor aanvang tot uiterlijk anderhalf uur na beëindiging van de activiteiten die passen binnen de statutaire doelstellingen van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon.

  • 2.

    De burgemeester kan aan een paracommerciële rechtspersoon in bijzondere omstandigheden, in relatie tot de activiteiten van die rechtspersoon, ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 2.36 Bijeenkomsten paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens in de inrichting plaatsvindende bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn wanneer dit leidt tot oneerlijke mededinging.

  • 2.

    Paracommerciële rechtspersonen geven aan derden geen gelegenheid om in de inrichting alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens in de inrichting plaatsvindende bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

  • 3.

    De burgemeester kan aan een paracommerciële rechtspersoon in bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

  • a.

    zich zonder redelijk doel in een portiek of poort van een openbaar gebouw op te houden, of

  • b.

    in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een openbaar gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappe-lijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

Artikel 2.4.10 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt.

Artikel 2.4.14 Bewakingsapparatuur

Het is verboden zonder toestemming bewakingsapparatuur te gebruiken indien daarmee personen kunnen worden gadegeslagen in een ander gebouw, vaartuig of besloten erf

Artikel 2.4.17 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats

    • c.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een door middel van tatoeage aangebracht identificatiemerk, die de eigenaar of houder duidelijk doen kennen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap laat begeleiden door een geleidehond en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid aanhef en onder b is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet op een openbare plaats, met uitzondering van de goot van de rijweg naast een hoger gelegen trottoir.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd

  • 4.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht, indien hij zich met een hond op een openbare plaats bevindt, een hulpmiddel bij zich te hebben dat dient tot het opruimen van openbare plaats bevindt, een hulpmiddel bij zich te hebben dat dient tot het opruimen van openbare plaats bevindt, een hulpmiddel bij zich te hebben dat dient tot het opruimen van hondenuitwerpselen.

  • 5.

    De geboden genoemd in het eerste en vierde lid gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden.

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Indien het college een hond in verband met zijn gedrag of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte gemeten van hand tot halsband van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    Een muikorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      Vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      Doormiddel van een stevige riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van een mens niet mogelijk is; en

    • c.

      Zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.4.17 eerste lid onder c dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

  • a.

    aanwezig te hebben;

  • b.

    aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels;

  • c.

    aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of

  • d.

    te voeren.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door burgemeester en wethouders gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen de rechtheb-bende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.4.21 Wilde dieren

Vervallen

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen.

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • A.

    Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

  • B.

    Verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle

    gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

a het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

b de datum van verkoop of overdracht van het goed;

c een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

d de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

e de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

  • De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • b

    de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c.

    aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;

  • d.

    indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a. bedoelde functionaris;

  • e.

    zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar.

  • f.

    wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Afdeling 6 Consumentenvuurwerk

Afdeling 6 Consumentenvuurwerk

Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stllen aanwezig te houden, zonder vergunning van het college.

Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door burgemeester en wethouders in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden vuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te gebruiken indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 7 Drugsoverlast

Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

HOOFDSTUK 3 PROSTITUTIEBEDRIJVEN, SEKSWINKEL, STRAATPROSTITUTIE E.D.

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen en nadere regels

Artikel 3.1.2. Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    Prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    Prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    Prostitutiebedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een prostitutiebedrijf worden in elk geval verstaan: een erotische massagesalon, sekstheater, bordeel of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    Escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    Sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin goederen van erotisch- pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht;

  • f.

    Exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een prostitutiebedrijf of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    Beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een prostitutiebedrijf of escortbedrijf;

  • h.

    Bezoeker: degene die aanwezig is in een prostitutiebedrijf, met uitzondering van:

  • 1.

    de exploitant;

  • 2.

    de beheerder;

  • 3.

    de prostituee;

  • 4.

    het personeel dat in het prostitutiebedrijf werkzaam is;

  • 5.

    toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.1a Apv;

  • 6.

    andere personen van wie aanwezigheid in het prostitutiebedrijf wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.1.3. Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.4. Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2. genoemde belangen, kan het college van burgemeester en wethouders over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Paragraaf 2 Prostitutiebedrijf, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3.2.1. Prostitutiebedrijf en escortbedrijf

  • 1.

    Het is verboden een prostitutiebedrijf of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan( Het aantal prostitutiebedrijven is niet hoger dan 1).

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning als bedoeld in het tweede lid worden in ieder geval vermeld:

  • a.

    de persoonsgegevens van de exploitant;

  • b.

    de persoonsgegevens van de beheerder;

  • c.

    de aard van het prostitutiebedrijf of het escortbedrijf.

  • d.

    het aantal werkzame prostituees;

  • e.

    de plaatselijke en kadastrale ligging van het prostitutiebedrijf door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000 en een plattegrond van het prostitutiebedrijf door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1:100;

  • f.

    bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel; en

  • g.

    bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor het prostitutiebedrijf.

  • 3.

    De vergunning wordt verleend voor een periode van vier jaar. Na 44 maanden zal opnieuw vergunning voor een volgende periode moeten worden aangevraagd.

  • 4.

    De burgemeester kan een aanvraagformulier vaststellen.

Artikel 3.2.2. Gedragseisen exploitant en beheerder

Artikel 3.2.3. Sluitingsuur

  • 1.

    De burgemeester kan de openingstijden en het verplichte sluitingsuur van een prostitutiebedrijf vaststellen.

  • a.

    Het is verboden een prostitutiebedrijf voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven buiten de toegestane openingstijden, of zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1. op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in het prostitutiebedrijf aanwezig is.

  • b.

    Het is een bezoeker van een prostitutiebedrijf verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die prostitutiebedrijf krachtens het eerste lid en eerste lid onder a, dan wel krachtens artikel 3, eerste lid gesloten dient te zijn.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de burgemeester door middel van een vergunningvoorschrift

    als bedoeld in artikel 1.43 voor een afzonderlijke prostitutiebedrijf andere sluitingstijden vaststellen

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 3.2.4.

Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan;

  • a.

    tijdelijke andere dan krachtens artikel 3.2.3, eerste lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

  • b.

    van een afzonderlijke prostitutiebedrijf al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.2.5

Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

Artikel 3.2.6.

Straat- en raamprostitutie

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg, op een andere voor publiek toegankelijke plaats of op een plaats, zichtbaar vanaf de weg of vanaf een andere voor publiek toegankelijke plaats iemand door woord, houding, gebaar of op enigerlei andere wijze tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2.

    Een ieder die van een ambtenaar van politie in het belang van de naleving van het bepaalde in het eerste lid, het bevel krijgt zich van de daar bedoelde plaats te verwijderen in een bepaalde richting is verplicht aan dat bevel gevolg te geven.

  • 3.

    Het is degene aan wie dit door of namens burgemeester en wethouders in het belang van de openbare orde of zedelijkheid is bekendgemaakt, verboden zich anders dan in een openbaar middel van vervoer te bevinden op of aan door burgemeester en wethouders aangewezen wegen en plaatsen gedurende de uren daarbij genoemd.

  • 4.

    Het in het derde lid gestelde verbod geldt gedurende het in de bekendmaking genoemde periode van ten hoogste twaalf weken.

Artikel 3.2.7. Sekswinkels

Het is de rechthebbende op onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren. Onder onroerende zaak wordt mede verstaan een gedeelte daarvan.

Artikel 3.2.8. Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gesteld verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

Artikel 3.2.9. Toezicht door opsporingsambtenaren en toezichthouders

  • 1.

    De exploitant en de beheerder van een prostitutiebedrijf of escortbedrijf zijn verplicht ervoor te zorgen dat politieambtenaren vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot de inrichting:

  • a.

    gedurende de tijd dat deze voor bezoekers geopend is;

  • b.

    gedurende de tijd dat deze voor bezoekers gesloten dient te zijn, indien die opsporingsambtenaren hun vermoeden dat daarin bezoekers aanwezig zijn.

  • 2.

    De burgemeester is bevoegd om toezichthouders aan te wijzen. De exploitant en de beheerder van een prostitutiebedrijf of escortbedrijf zijn verplicht hen op hun verzoek toegang te verlenen

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Geluid- en lichthinder.

Artikel 4.1.1. Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: een inrichting als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen.

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De voorschriften 1.1.1., 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage onder B van het Besluit gelden niet voor negen (9) door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    Het voorschrift 1.5.1 van de bijlage onder B van het Besluit geldt niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen:..

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 3 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschrift 1.5.1 uit de Bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Artikel 4.1.7 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin voorzien wordt door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale Milieuverordening.

Afdeling 2 Afvalstoffen(vervallen)

 

Afdeling 4 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging(vervallen)

Artikel 4.4.5 Straatvegen

Het is verboden op een door burgemeester en wethouders ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4.4.6 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.4.8 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 5 Het bewaren van houtopstanden

1 In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a)

    Boom: een houtachtig, overblijvend gewas, met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 20 centimeter op 1,30 hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam;

  • b)

    houtopstand: hakhout, een houtwal of één of meer bomen;

  • c)

    hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • d)

    dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

  • e)

    monumentale houtopstand: de houtopstand die voldoet aan de hierna te noemen basisvoorwaarden en aan tenminste één van de nader te noemen specifieke voorwaarden.

Basisvoorwaarden

  • -

    50 jaar of ouder;

  • -

    redelijke conditie; minimaal 10 tot 15 jaar nog te leven;

  • -

    karakteristiek (door natuurlijke groei en/of snoeiwijze ontstaan).

Specifieke voorwaarden

    • -

      onderdeel van de ecologische infrastructuur;

    • -

      onderdeel van een karakteristieke boomgroep of laanbeplanting;

    • -

      onderdeel van een zeldzame biotoop

    • -

      zeldzaam, gedenkboom;

    • -

      bepalend voor de omgeving (zichtbaar vanaf openbare weg en levert bijdrage

      aan de kwaliteit van de openbare ruimte);

  • -

    herkenningspunt.

  • f)

    potentieel monumentale houtopstand: de houtopstand die voldoet aan de hierna te noemen basisvoorwaarden en aan tenminste één van de nader te noemen specifieke voorwaarden.

Basisvoorwaarden

  • -

    35 jaar of ouder;

  • -

    redelijke conditie; minimaal 10 tot 15 jaar nog te leven;

  • -

    karakteristiek (door natuurlijke groei en/of snoeiwijze ontstaan).

Specifieke voorwaarden

    • -

      onderdeel van de ecologische infrastructuur;

    • -

      onderdeel van een karakteristieke boomgroep of laanbeplanting;

    • -

      onderdeel van een zeldzame biotoop

    • -

      zeldzaam, gedenkboom;

    • -

      bepalend voor de omgeving (zichtbaar vanaf openbare weg en levert bijdrage

      aan de kwaliteit van de openbare ruimte);

  • -

    herkenningspunt.

  • g)

    bomenlijst: lijst waarop monumentale en potentieel monumentale houtopstanden zijn opgenomen.

  • h)

    bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet.

  • i)

    iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostom ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocytis ulmi (Buism.) C. Moreau);

  • j)

    iepenspintkever: het insekt, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.), Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4.5.2 Kapverbod

Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de bomenlijst.

Artikel 4.5.3 Aanvraag vergunning

De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

Wanneer het bureau Laser aan burgemeester en wethouders een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwen burgemeester en wethouders dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 4.5.3a Weigeringsgronden

  • 1.

    Burgemeester en wethouders verlenen in beginsel geen kapvergunningen anders dan na een zorgvuldige belangenafweging op basis van de criteria “waardering”, “overlast”, “kwaliteit” en “dringende redenen”.

  • 2.

    Het college kan met betrekking tot de in het vorige lid genoemde criteria en de te maken afweging beleidsregels vaststellen

Artikel 4.5.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften

Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen moet worden herplant.

Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan tevens behoren het voorschrift dat de vergunning pas van kracht wordt met ingang van de dag na de dag waarop de bezwaartermijn afloopt en dat indien gedurende de bezwaartermijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, de vergunning niet van kracht wordt voordat op dat verzoek is beslist.

Artikel 4.5.6 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van burgemeester en wethouders is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4.5.7 Schadevergoeding

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4.5.2, artikel 4.5.5 of artikel 4.5.6, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kennen burge-meester en wethouders hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 4.5.8 Bestrijding iepziekte

  • 1.

    Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

  • a.

    indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

  • b.

    de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

  • c.

    of de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 3.

    a het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

  • b het verbod is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm.

  • c Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het onder a van dit lid gestelde verbod.

Afdeling 6 Bescherming van flora en fauna

Artikel 4.6.1 Bescherming groenvoorzieningen

Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem- of heesterperk, dan wel aldaar bloemen te plukken.

Afdeling 7 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.7.1. Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvaststoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

  • a.

    onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

  • b.

    bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

  • c

    kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    d. mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • d.

    mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen;

  • 2

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de desbetreffende provinciale verordening van toepassing is.

Artikel 4.7.1a Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder:

  • a.

    dierlijke meststoffen: dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet;

    b emissiearm aanwenden: gebruiken van dierlijke meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998 behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moet worden: ‘tijdens het uitrijden van de dierlijke mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt’;

    c grond: bouwland, maïsland en grasland.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik meststoffen is het verboden op gronden dierlijke meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zaterdag, zondag en algemeen erkende feest- en gedenkdagen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de dierlijke mest emissiearm, als bedoeld in dit artikel, wordt aangewend.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van de in het tweede lid gestelde verboden.

  • 5.

    Vervoer van dierlijke meststof als dunne mest dient te geschieden in volledig gesloten transportmiddelen die in een zindelijke staat verkeren.

Artikel 4.7.2 Vergunningsplicht handelsreclame

  • 1.

    Het is verboden om zonder vergunning het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak

    handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor onverlichte:

  • a.

    opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

  • b.

    opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

  • c.

    opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

  • -

    een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

  • -

    het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;

  • d.

    opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

  • e.

    opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor

    zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits:

  • a.

    van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college;

  • b.

    het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

  • c.

    deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 4.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

  • a.

    indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • b.

    in het belang van de verkeersveiligheid;

  • c.

    in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 5.

    De weigeringsgrond van het vierde lid, onder a, geldt niet voorbouwwerken.

Artikel 4.7.3 Eisen aan niet-vergunningsplichtige handelsreclame

Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in artikel 4.7.2., tweede lid,de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten

  • b.

    voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

  • 1.

    treinen en trams;

  • 2.

    tweewielige fietsen en tweewielige bromfiets;

  • 3.

    invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • 4.

    kruiwagens, kinderwagens en dergelijke voertuigen, rolstoelen;

  • c.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

  • a.

    drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

  • b.

    b de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2.

    Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

  • a.

    voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

  • b.

    voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.

  • 1.

    Het is de rechthebbende of houder van kampeerwagens, caravans, magazijnwagens, aanhangwagens, keetwagens of andere dergelijke voertuigen die voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden worden gebezigd verboden deze langer dan vijf werkdagen achtereen te doen of te laten staan op wegen, waaronder mede worden begrepen openbare parkeerterreinen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het onder het eerste en het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen, mits het uiterlijk aanzien van de gemeente niet wordt geschaad, of, voor zover van toepassing, de evenredige verdeling van de beschikbare openbare parkeerruimte niet wordt aangetast.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover de bij of krachtens de Wet op de openluchtrecreatie gestelde voorschriften, de Provinciale caravan- en tentenverordening, het Provinciaal Wegenreglement of de provinciale landschapsverordening van toepassing is.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:1.7 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter en/of een hoogte van meer dan 2,6 meter te parkeren binnen de bebouwde kommen van de gemeente op de weg of op een openbare parkeergelegenheid.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het parkeren:

    • a.

      op de daartoe door het college aangewezen wegen en/of openbare parkeergelegenheden;

    • b.

      op werkdagen van 7:00 tot 18:00 uur gedurende ten hoogste één uur

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlene

Artikel 5:1.8 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,6 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt

    belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeenteweg aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

    • a

      op wegen, zoals bedoeld in artikel 5.1.1. , onder a.;

    • b

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c

      op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.11 Overlast door fiets of bromfiets

Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten

Artikel 5.2.3 Standplaatsen: uitstallingen op de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:

  • a.

    met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;

  • b.

    anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

  • 2.

    Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van burgemeester en wethouders standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Alsdan geldt ook het in het tweede lid gestelde verbod niet.

  • 4.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, of voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 5.2.4.

  • 5.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het wegenreglement van de provincie Groningen van toepassing is.

  • 6.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

  • a

    in het belang van de openbare orde;

  • b.

    in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • c

    in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

  • d

    d in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

  • e.

    wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsni-veau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

  • f

    vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders houden de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag tevens een milieuwetplichtige activiteit betreft en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het zesde lid, tot de dag waarop de beslissing over de milieuvergunningaanvraag is genomen.

Artikel 5.2.4. Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluiten dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde.

Afdeling 3 Openbaar water

Artikel 5.3.1 Gebruik van openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het de Scheepvaartverkeerwet,de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken of het vaarwegenreglement Groningen van toepassing is.

Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door burgemeester en wethouders aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

  • a

    nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

  • b beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken of het vaarwegenreglement Groningen van toepassing is.

Artikel 5.3.3 Aanwijzingen ligplaats

  • 1.

    Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.3.2 bepaalde kunnen burgemeester en wethouders aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieu-hygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege burgemeester en wethouders gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken of het vaarwegenreglement Groningen van toepassing is.

Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.3.2, tweede lid en 5.3.3 bepaalde.

Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroei-ing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 350 Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Binnenvaartpolitiereglement of het vaarwegenreglement Groningen van toepassing is.

Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken of het vaarwegenreglement Groningen van toepassing is.

Artikel 5.3.8 Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in

    , onderdeel i, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

  • a.

    in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • b.

    in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

  • c.

    in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

  • 3.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren van toepassing is.

  • 7.

     

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan zij verklaren, dat het rijden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van het Reglement verkeersregels en verkeersteken-s 1990, een fiets of een paard aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden.

  • 2.

    Het is verboden op krachtens het eerste lid aangewezen plaatsen:

  • a.

    a zich met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld in het vorige lid of met een fiets of een paard te bevinden, dan wel;

  • b.

    b zich met een motorvoertuig, met een bromfiets of met een fiets of een paard te bevinden op een in die aanwijzing aangeduid tijdstip.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor berijders van paarden.

  • a.

    a ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van verkeer en waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

  • b.

    b die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

  • c.

    c die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

  • d.

    d van de zakelijke gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

  • e

    e voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d. bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet:

  • a
  • b

    binnen de bij of krachtens de provinciale 'Verordening stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Afdeling 5 Stoken van vuur

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    De ontheffing bedoeld in het tweede lid kan worden geweigerd:

  • a in het belang van de openbare orde en veiligheid;

  • b ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

  • c ter bescherming van de flora en de fauna;

  • d.ter voorkoming van hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu door rook, roet, stof, walm of stank.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover:

  • a

    op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften;

  • b

    de provinciale milieuverordening;

  • c
  • d

    het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke,sfeervuren, zoals terrashaarden, vuurkorven en dergelijke of vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar, overlast of hinder oplevert voor de omgeving.

Afdeling 5a Carbidschieten

Artikel 5.5a.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • I.

    carbidschieten: het in een (melk)bus, container, opslagvat of ander daarmee gelijk te stellen voorwerp op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

  • II.

    bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voorzover het openbare vermakelijkheden als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet betreft, de burgemeester.

Artikel 5.5a.2 Verbodsbepalingen

  • 1.

    Carbidschieten in de openlucht is verboden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar op een erf behorende bij een woning buiten de bebouwde kom, waarbij gebruik gemaakt wordt van bussen met een maximale inhoud van 60 liter mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

I er maximaal vier personen aanwezig zijn die carbidschieten, waaronder een meerderjarige bewoner van de betreffende woning die ervoorzorgdraagt dat deze voorwaarden worden nageleefd;

II er geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaar kan optreden voor mens en milieu;

III er in totaal niet meer dan twee bussen worden gebruikt;

IV er naast de onder I genoemde personen geen publiek aanwezig is anders dan bewoners van de betreffende woning;

V de afstand vanaf de plek waar het carbidschieten plaatsvindt tot gebouwen van derden tenminste 100 meter bedraagt;

VI het vrijschootsveld tenminste 75 meter bedraagt; dit terrein is in eigendom van of wordt gehuurd of gepacht door een bewoner van de betreffende woning en daarin zijn geen openbare pad en/of wegen gelegen;

VII indien het carbidschieten plaatsvindt na zonsondergang dient het schietterrein goed te worden verlicht.

VIII De onderdelen I en IV zijn niet van toepassing op de door het college aangewezen gebieden of op aanvraag toegewezen locaties buiten de bebouwde kom

Afdeling 6 Lijkbezorging en asverstrooiing

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent terrein.

Artikel 5.6.2 Tijdvak voor begraven e.d.

Het is verboden te begraven of urnen met asbus bij te zetten buiten het tijdvak van 17.00 uur tot 09.00 uur.

Artikel 5.6.3 Onbetamelijk gedrag op een begraafplaats

Het is verboden op een begraafplaats nodeloos rumoer te maken of zich anderszins onbetamelijk te gedragen.

Artikel 5.6.4 Aanwijzingen

Een ieder is verplicht de aanwijzingen op te volgen, die door of namens de rechtheb-bende op een begraafplaats gegeven worden met betrekking tot het uitvoeren van werkzaamheden of in het belang van de orde en rust op de begraaf-plaats.

Artikel 5.6.5
  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

  • a.

    verharde delen van de weg

  • b.

    schoolpleinen en kinderspeelplaatsen

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid tot incidentele asverstrooiing op verharde delen van de weg. Geen ontheffing wordt verleend van het verbod tot incidentele asverstrooiing op school-pleinen en kinderspeelplaatsen.

Artikel 5.6.6

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 7 Benoemen van openbare ruimte en het nummeren van bouwwerken, gebouwen, complexen, afgebakende terreinen, lig- en standplaatsen

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 5.7.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    adres: door het college aan een verblijfsobject, een standplaats, een ligplaats of een afgebakend terrein toegekende benaming, bestaande uit een combinatie van de naam van een woonplaats, de naam van een openbare ruimte en een nummeraanduiding.

  • b.

    afgebakend terrein: een terrein met een kunstmatige of natuurlijke afbakening, waarop zich geen verblijfsobjecten bevinden en dat betreedbaar en afsluitbaar is.

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders

  • d.

    convenant: het tussen de minister van VROM, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Koninklijke TPG Post BV gesloten Kader Convenant en Nader Convenant inzake postcodes.

  • e.

    ligplaats: een formeel door de gemeente als zodanig aangewezen plaats in het water, al dan niet aangevuld met een op de over aanwezig terrein of een gedeelte daarvan, die is bestemd voor het permanent afmeren van een woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikt vaartuig.

  • f.

    nummeraanduiding: door of namens het college als zodanig toegekende aanduiding van een verblijfsobject, een standplaats, een ligplaats en een afgebakend terrein dat bestaat uit één of meer Arabische cijfers, al dan niet met toevoegingen van een letter- en/of cijfercombinatie.

  • g.

    openbare ruimte: door het college als zodanig aangewezen en van een naam voorziene buitenruimte die binnen één woonplaats is gelegen.

  • h.

    pand: kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig- constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betredbaar en afsluitbaar is.

  • i.

    rechthebbende: een ieder die krachtens een zakelijk of persoonlijk recht zodanig beschikking heeft over een onroerende zaak dathij naar burgerlijk recht bevoegd is om in die zaak te behandelen zoals in de verordening is voorgeschreven, alsmede de beheerder.

  • j.

    standplaatsen: een formeel door de gemeente als zodanig aangewezen terrein of een gedeelte daarvan dat is bestemd voor het permanent plaatsen van een niet direct en duurzaam met de aarde verbonden en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte ruimte.

  • k.

    uitvoeringsvoorschriften: nadere bepalingen inzake naamgeving en nummering. Deze bepalingen zijn opgenomen in het Handboek Naamgeving en Nummering.

  • l.

    verblijfsobject: de kleinste binnen één of meerdere panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, die onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is.

  • m.

    wijk- en buurtindeling: een indeling van de gemeente in wijken en buurten conform de eisen die het CBS aan deze indeling verbindt.

  • n.

    woonplaats: door het college als zodanig aangewezen en van een naam voorzien gedeelte van het grondgebied van de gemeente.

 

Artikel 5.7.2 Delegatie van beslissingen aan het college

De raad delegeert de beslissingen met betrekking tot naamgeving en vaststelling, zoals 1. genoemd in de artikelen 5:41 en 5:42 aan het college op grond van de algemene delegatiebevoegdheid van artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet.

Artikel 5.7.3 Naamgeving en begrenzing van woonplaatsen, wijken, buurten en openbare ruimte.

  • 1.

    Het college stelt de naam van de woonplaats(en) vast en kan desgewenst de woonplaats(en) in wijken en buurten verdelen en aanduiden met namen, zo nodig met letters en nummers.

  • 2.

    Het college kent per woonplaats namen toe aan delen van de openbare ruimte en zonodig aan gemeentelijke gebouwen en bouwwerken.

  • 3.

    Het college mandateert de geometrische afbakening van woonplaatsen, wijken, buurten en delen van de openbare ruimte aan de algemeen directeur van de dienst die belast is met de uitvoering van de wet.

  • 4.

    Onder vaststellen, afbakenen, verdelen, aanduiden en toekennen, zoals bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.

Artikel 5.7.4 Vaststelling ligplaatsen en standplaatsen

  • 1

    Het college stelt de ligplaatsen en standplaatsen vast, nadat toetsing aan het vigerend bestemmingsplan heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college mandateert de geometrische afbakening van de ligplaatsen en standplaatsen aan de algemeen directeur van de dienst die belast is met de uitvoering van de wet.

  • 3.

    Onder vaststellen ene afbakenen, zoals bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan

Artikel 5.7.5 Afbakenen van panden en verblijfsobjecten

  • 1.

    Het college mandateert de geometrische afbakening van panden en verblijfsobjecten aan

    de algemeen directeur van de dienst die belast is met de uitvoering van de wet.

  • 2.

    Onder afbakenen, zoals bedoeld is in het eerste lid, wordt tevens begrepen het wijzigen

    en intrekken daarvan.

Artikel 5.7.6 Nummering van verblijfsobjecten, ligplaatsen, standplaatsen en afgebakende terreinen

  • 1.

    Het college mandateert de toekenning van nummers aan verblijfsobjecten, ligplaatsen,

    standplaatsen en afgebakende terreinen aan de algemeen directeur van de dienst die

    belast is met de uitvoering van de wet.

  • 2.

    Onder toekennen, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en

    intrekken daarvan.

Artikel 5.7.7 Aanbrengen van namen en nummers

  • 1.

    De door het college toegekende of vastgestelde namen, zoals vervat in artikel 5:41, worden door of in opdracht van de gemeente blijvend zichtbaar en in voldoende aantallen ter plaatse aangebracht.

  • 2.

    Aan objecten, zoals aangegeven in artkel 5:44, waarvoor een nummer is vastgesteld en waarvoor een beschikking is opgemaakt, moet dat nummer op een doeltreffende wijze zijn aangebracht.

  • 3.

    Het is eenieder die daartoe niet is bevoegd, verboden namen aan woonplaatsen, wijken, buurten en openbare ruimte toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.

  • 4.

    Het is eenieder die daartoe niet is bevoegd, verboden aan een verblijfsobject, standplaats, ligplaats of afgebakend terrein nummers toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.

  • 5.

    Indien het college het nodig oordeelt dat borden met wijk-of buuraanduiding, borden met namen van openbare ruimte en naamverwijsborden aan een gebouw, muur of andere soort terreinafscheiding worden aangebracht, draagt de rechthebbende er zorg voor dat de hier bedoelde borden vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van de gemeente worden bevestigd, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 6.

    Indien het college het noodzakelijk acht een naambord, waarop een vervallen naam is doorgehaald, tijdelijk naast het naambord met de nieuwe naam te handhaven, zal de rechthebbende dit toelaten als daaraan door het college een termijn van niet langer dan een jaar is verbonden.

  • 7.

    De rechthebbende zorgt ervoor dat de in het eerste en tweede lid bedoelde borden en nummeringen vanaf de openbare weg duidelijk leesbaar blijven.

  • 8.

    De rechthebbende draagt er zorg voor dat de nummers binnen vier weken na kennisgeving of binnen vier weken na voltooiing van het object zijn aangebracht.

Artikel 5.7.8 Uitvoeringsvoorschriften en handhaving

  • 1.

    Het college kan uitvoeringsvoorschriften vaststellen betreffende het proces en de wijze van:

  • a.

    naamgeving en begrenzing van woonplaatsen, wijken, buurten en openbare ruimte;

  • b.

    nummering van verblijfsobjecten, ligplaatsen, standplaatsen en afgebakende terreinen;

  • c.

    opmaak van formulieren, besluiten en verklaringen

  • 2.

    Deze uitvoeringsvoorschriften zijn niet strijdig met de wet en het convenant inzake postcodes.

  • 3.

    De uitvoeringsvoorschriften zijn beschreven in het handboek naamgeving en nummering en zijn opgesteld onder verantwoordelijkheid van de algemeen directeur van de dienst

    die belast is met de uitvoering van de wet.Handhaving van de uitvoeringsvoorschriften is opgedragen aan de algemeen directeur van de dienst die is belast met het beheer en onderhoud van de openbare ruimte.

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover ten aanzien van overtreding van bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften of beperkingen in hogere regelingen straf is bepaald.

Artikel 6.1a Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij het besluit van burgemeester en wethouders d.d. 2 september 2010 aangewezen personen.

Artikel 6.2 Opsporingsambtenaren

(Vervallen)

Artikel 6.3 Betreden dan wel binnentreden woning, andere gebouwen en terreinen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

1 Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking in de Noorderkrant waarin zij is geplaatst.

2 Op dat tijdstip worden de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Ten Boer, zoals vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Ten Boer d.d. 28 mei 2008, ingetrokken.

Artikel 6.5 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen hoe ook genaamd verleend krachtens verordeningen bedoeld in artike II tweede lid blijven indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken nog gedurende 5 jaren na de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening van kracht.

  • 2.

    Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de wijzigingsverordening bedoeld in artikel II, tweede lid, blijven - indien en voor zover de bepalingen in gevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken nog gedurende 5 jaren na de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening van kracht.

  • 3.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van dezewijzigingsverordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing hoe ook genaamd op grond van een verordening bedoeld in artikel II, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wijzgingsverordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van deze wijzigingsverordening toegepast.

  • 4.

    Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel II, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel II, tweede lid.

  • 5.

    In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze wijzigingsverordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste zestig dagen voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

Toelichting op de wijzigingsvoorstellen van de Algemene Plaatselijke Verordening

Artikel 2.3.3.1 Kansspelautomaten

Met de invoering van de Wet op de kansspelen zijn deze bepalingen aangepast in het model. Het was nog niet meegenomen in onze verordening.

 

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen

Redactioneel aangepast en in overeenstemming gebracht met de delictomschrijving van de Wetboek van strafrecht.

 

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden

Het betreft hier een inhoudelijke wijziging van het eerste lid en de toevoeging van lid 4 en 5. Deze wijzigingen stemmen overeen met het hondenpoepbeleid 2012 dat door het college is aangenomen. Dit beleid is een verscherping van het beleid uit 2007. Het hondenpoepbeleid 2012 (evenals het voorheen geldende beleid uit 2007) van Ten Boer gaat uit van een opruimplicht van hondenpoep binnen de bebouwde kom. Het huidige APV artikel gaat uit van een beperktere opruimplicht. Om overeenstemming te krijgen tussen het beleid en de APV, hiermee de handhaving van het beleid te bevorderen en de regels omtrent hondenpoep helder en eenduidig te maken, wordt voorgesteld lid 1 te wijzigen. Lid 2 blijft met de wijziging van kracht: het college kan plaatsen aanwijzen waar het in het eerste lid genoemde verbod niet geldt. Het college kan bijvoorbeeld het buiten bebouwde kom gebied aanwijzen als gebied waar het verbod niet geldt.

Lid 3 blijft ongewijzigd. Lid 4 is een toevoeging aan het huidige APV artikel. Eigenaren of houders van een hond worden verplicht een opruimmiddel bij zich te dragen. Dit kan in verschillende vormen, waaronder een schepje of een plastic zakje. Op deze manier wordt verwacht dat het opruimen van de hondenpoep gestimuleerd wordt. Tevens maakt het handhaving gemakkelijker; waar handhaving nu moet gebeuren met een betrapping op heterdaad zal met de inwerkingtreding van dit artikel het niet meedragen van een opruimmiddel beboet worden. Lid 5 is een toevoeging aan het huidige APV artikel, dat een uitzondering van de genoemde verplichting maakt voor eigenaren of houders die vanwege een handicap gebruik maken van een geleidehond. Door de wijziging van lid 1 is de daarin genoemde verplichting uitgebreid van een aantal in de oude bepaling genoemde plaatsen (voetgangerswegen, speelplaatsen, etc.) tot alle openbare plaatsen, met uitzondering van de goot van de rijweg naast een hoger gelegen trottoir. Verder kan het college plaatsen aanwijzen waar het verbod niet geldt.

 

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden is aangepast. Het betreft een technische wijziging vanwege een naamsverandering van het ministerie. Daarnaast is het verouderde en niet bijzonder diervriendelijke tatoeëren van honden ter identificatie geschrapt

 

Artikelen 2.62 en 26.3 zijn aangepast aan de tijd. Het overbodige zinsdeel “van de gemeente (…) gevestigd” is geschrapt. Het woord “bezigen” is vervangen door “gebruiken”.

 

Toelichting wijziging 1-1-2014

De bestuursrechter in Den Haag heeft in januari 2012 uitgesproken dat de Gemeente Den Haag haar APV-bepaling over het weghalen van buiten de rekken geplaatste fietsen niet mocht handhaven. Vanwege deze uitspraak heeft de VNG een aantal bepalingen in de model APV aangepast. Een kwestie van formulering De Afdeling Bestuursrechtspraak heeft nooit een probleem gemaakt van de formulering van deze bepaling, maar de Rechtbank Den Haag wijst in haar uitspraak (zaaknummer AWB 11/5584 BESLU) op een annotatie van J.M.H.F. Teunissen in de Gemeentestem (Gst 2008 nr. 54 over de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 24 oktober 2007, LJN BB6346) waarin Teunissen op dit punt wees.

Het is een kwestie van formulering. Kort samengevat: Door de tekst “Het college kan gebieden aanwijzen waar het verboden is om …” wordt de indruk gewekt dat het college door de gebiedsaanwijzing een verbod in het leven roept, terwijl het college daartoe niet bevoegd is. Met de formulering: “Het is verboden om in door het college aangewezen gebieden…” is duidelijk dat de raad in haar verordening het verbod creëert. Voor de volledige uitleg verwijzen wij naar de genoemde annotatie in de Gemeentestem.

 

Toelichting op afdeling 8A

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Aangezien de paracommerciële verordening een medebewindsverordening is, kan volstaan worden met een verwijzing naar de begripsbepalingen van de Drank- en Horecawet.

 

Artikel 2 Schenktijden paracommerciële rechtspersonen

Volgens artikel 4, derde lid, van de DHW moeten bij verordening in ieder geval regels worden gesteld over de schenktijden ter voorkoming van oneerlijke concurrentie. Uit oogpunt van eenvoud en handhaafbaarheid wordt geen onderscheid gemaakt in de aard van de activiteiten van de paracommerciële rechtspersoon.

Alle paracommerciële organisaties mogen alleen alcoholhoudende drank schenken vanaf een uur voor aanvang tot anderhalf uur na beëindiging van activiteiten die passen binnen de statutaire doelstellingen van de rechtspersoon.

In tegenstelling tot de ontheffingsbevoegdheid op grond van artikel 4 lid 4 van de DHW heeft een op grond van lid 3 verleende ontheffing een doorlopend karakter.

 

Artikel 3 Bijeenkomsten paracommerciële rechtspersonen

Met bijeenkomsten van persoonlijke aard wordt gedoeld op bijeenkomsten die geen direct verband houden met de activiteiten van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon, zoals bruiloften, feesten, partijen, recepties, jubilea, verjaardagen, bedrijfsfeesten, koffietafels, condoleancebijeenkomsten en dergelijke. Persoonlijke bijeenkomsten die toch direct verband houden met de activiteiten van de rechtspersoon, zoals het afscheid van de voorzitter van een vereniging, vallen niet onder het bereik van deze bepaling en zijn dus wel toegestaan.

Verder moet bij bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn, gedacht worden aan bijv. bedrijfsfeesten en bijeenkomsten van andere organisaties. Dit doet zich voor als een paracommerciële rechtspersoon zijn kantine of een andere ruimte verhuurt aan derden om bijvoorbeeld een feest te geven of activiteiten te organiseren waarbij alcoholhoudende drank wordt verstrekt. Als dit laatste het geval is, dan kan er ook oneerlijke mededinging ontstaan met de reguliere horeca.

In tegenstelling tot de ontheffingsbevoegdheid op grond van artikel 4 lid 4 van de DHW heeft een op grond van lid 3 verleende ontheffing een doorlopend karakter.

Door de formulering van dit artikel zijn alle bijeenkomsten die leiden tot oneerlijke mededinging verboden. Wanneer er geen sprake is of kan zijn van oneerlijke mededinging, is de bijeenkomst dus toegestaan. Dit komt er op neer dat bruiloften, feesten en dergelijke bij sportverenigingen, dorpshuizen en dergelijke in beginsel zijn toegestaan wanneer er geen reguliere horeca in de omgeving aanwezig is die een reëel alternatief biedt.

 

Artikel 4 Inwerkingtreding en citeertitel

De bestaande voorschriften en beperkingen voor paracommerciële rechtspersonen op grond van artikel 4 lid 2 van de Drank- en Horecawet zoals die geldig waren voor 1-1-2013 vervallen van rechtswege op het moment van inwerkingtreding van deze verordening.

 

Artikel 3.2.2

is aangepast aan de nieuwe staatrechtelijke constellatie. In het tweede lid van dit artikel zijn de zgn. BES eilanden toegevoegd. In de leden twee en drie worden eveneens de bedragen aangepast aan de Euro. Het betreft hier technische aanpassingen. Een aantal verwijzingen naar bepalingen in andere wetten zijn aangepast.

 

Artikel 4.1.7 lid 3 is aangepast aan de modelverordening.

 

Artikel 4.7.1

Het betreft hier kleine tekstuele wijzigingen.

 

Artikel 5.1.7 en artikel 5.1.8 Parkeren van grote voertuigen

Het is wenselijk vrachtwagenparkeren te weren uit de openbare ruimte in de bebouwde kommen. Daarom is sinds een paar jaar op het bedrijventerrein Dijkshorn een vrachtwagenparkeerplaats gecreëerd. Het vrachtwagenparkeren in de bebouwde kommen van Ten Boer is hiermee echter nog niet geregeld. Het is nu namelijk niet mogelijk hier goed op te handhaven.

Waarom een vrachtwagenparkeerverbod

De kernen van de gemeente Ten Boer zijn verblijfgebieden en zijn niet ingericht om het parkeren van vrachtwagens te faciliteren. Vrachtwagens dienen hieruit zoveel mogelijk geweerd te worden, waartoe de vrachtwagenparkeerplaats Dijkshorn is ingericht of er dient geparkeerd te worden op eigen erf. Geparkeerde vrachtwagens in de openbare ruimte:

  • -

    veroorzaken geluidsoverlast. De startende motoren en koelaggregaten zorgen voornamelijk ’s nachts en ’s morgens voor geluidsoverlast;

  • -

    nemen parkeergelegenheid in die in eerste instantie bedoeld is voor bewoners en bezoekers;

  • -

    passen niet in het straatbeeld en tasten het uiterlijk aanzien van de dorpen aan;

  • -

    belemmeren soms het uitzicht en kunnen de weg deels blokkeren waardoor de verkeersveiligheid en doorstroming niet meer gegarandeerd kunnen worden.

Nu is alleen in Ten Post het verbod op vrachtwagenparkeren formeel geregeld middels bebording bij de komgrenzen; de overige dorpen kennen geen vrachtwagenparkeerverbod.

Het weren van vrachtwagenparkeren uit de kernen kan op twee manieren geregeld worden:

  • 1.

    Instellen van vrachtwagenparkeerverbodszones in alle kernen.

  • 2.

    Regelen via de Algemene Plaatselijke Verordening.

In het kader van de bezuinigingen verdient het de voorkeur het vrachtwagenparkeren te regelen middels de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Wanneer dit zou geregeld worden middels het instellen van vrachtwagenparkeerverbodszones, dan dienen in totaal circa 120 extra borden bij alle komgrenzen van de dorpen geplaatst te worden. Door dit te regelen via de APV wordt circa € 15.000,- aan investeringskosten bespaard en voldoen wij aan onze doelstelling het aantal verkeersborden te minimaliseren. Tevensiis de noodzaak van 120 extra borden niet aanwezig gezien het gering aantal vrachtwagens van ondernemers van buiten Ten Boer. In onze communicatiekanalen zullen wij bekendheid geven aan het gewijzigd beleid

 

Vrachtwagenparkeerplaats

Onderdeel van het instellen van een vrachtwagenparkeerverbod in bebouwde kommen is dat de gemeente verplicht gesteld wordt een parkeerlocatie aan te wijzen. Dit is de vrachtwagenparkeerplaats op het bedrijventerrein Dijkshorn. Het wijzigen van de APV heeft geen gevolgen voor het functioneren van dit terrein.

 

Wijzigingen APV

Hiervoor dient artikel 5.1.7. van de APV te worden aangepast. In de APV worden de bebouwde kommen aangegeven als locatie waar het niet toegestaan is voertuigen langer dan 6,0 meter of hoger dan 2,6 meter te parkeren. Het gestelde verbod geldt niet voor het parkeren:

  • a.

    op de daartoe door het college aangewezen wegen en/of openbare parkeergelegenheden;

  • b.

    op werkdagen tussen 07.00 en 18.00 uur voor ten hoogste één uur om het incidenteel bezorgen/ophalen van ladingen/goederen mogelijk te maken.

Daarnaast is artikel 5.1.8. aangepast, waarbij de hoogte van parkerende voertuigen van 2,4 naar 2,6 meter gaat. Dit omdat sommige bedrijfsbusjes hoger zijn dan 2,4 meter en anders niet meer in de openbare ruimte binnen de bebouwde kom geparkeerd mogen worden.

 

Artikel 5.4.1 Crossterrein

Het oorspronkelijke lid 3 wordt ook reeds genoemd in de definitiebepalingen van artikel 1. Het is daarom geschrapt.

 

Afdeling 5.7. Naamgeving van de openbare ruimte en de nummering

Hoofdstuk 5, afdeling 7 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Ten Boer regelt de wijze van naamgeving van de openbare ruimte en de nummering.

Op 1 juli 2009 is de Wet Basisregistraties Adressen en Gebouwen (Wet BAG) in werking getreden. Het gebruik van de gegevens die op grond van de Wet BAG zijn geregistreerd wordt per 1 juli 2011 verplicht binnen de (semi)overheidsinstellingen in Nederland.

De invoering van de Wet BAG verplicht de gemeente om de expliciet in de wet genoemde zaken van een naam, nummer of begrenzing te voorzien. Voor zover het deze zaken betreft is er sprake van medebewind als bedoeld in artikel 108, tweede lid, van de Gemeentewet.

Op basis van de Wet BAG worden de volgende begrippen in de afdeling 7 van de APV toegevoegd: adres, afgebakend terrein, convenant, nevenadres, nummeraanduiding, pand, verblijfsobject, woonplaats, wijken, buurten, subbuurten en de wet.

De volgende begrippen zijn verwijderd uit de afdeling 7 van de APV: bouwwerk, gebouw, object en rechthebbende.

Tenslotte zijn de volgende begrippen opnieuw gedefinieerd: openbare ruimte, ligplaats, standplaats en uitvoeringsvoorschriften

De vrijheid die de gemeente heeft om zelf een regeling rond naamgeving en nummering te treffen wordt aangegeven in artikel 121 van de Gemeentewet. Dit artikel stelt, dat de gemeentelijke regeling niet in strijd mag zijn met wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale verordeningen. Dit betekent dat de gemeente een aanvullingsbevoegdheid heeft op de hogere regelgeving.

Het staat de gemeente dus vrij om, met het oog op een goede uitvoering van het medebewind, de wijze van naamgeving en nummering in het kader van de Wet BAG nader te regelen.

In deze herziene afdeling 7 van de APV zijn bepalingen inzake naamgeving en nummering opgenomen waarin de Wet BAG niet voorziet. Het betreft met name de afbakening en aanduiding van wijken, buurten, subbuurten en gemeentelijke bouwwerken en de nummering van afgebakende en afsluitbare terreinen.

Op het punt van de taaktoedeling wordt in de afdeling 7 van het APV ervan uitgegaan dat de in artikel 6 van de Wet BAG genoemde beslissingen door het college genomen worden. Uit artikel 5.7.2 en 5.7.3 van de APV blijkt dat de raad deze beslissingen aan het college heeft gedelegeerd op grond van de algemene delegatiebevoegdheid van artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet.

 

Artikel 5.7.1 Begripsomschrijvingen

De begripsomschrijvingen zijn aangepast aan de omschrijving zoals opgenomen in artikel 1 van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen (Wet BAG).

 

Artikel 5.7.2 Naamgeving, afbakening en nummering

Het eerste lid regelt het vaststellen van woonplaatsen. Het totale grondgebied van de gemeente is opgedeeld in één of meer woonplaatsen. Dit betekent dat de gemeentegrens altijd samenvalt met een woonplaatsgrens.

Verder biedt het eerste lid de mogelijkheid om de woonplaatsen te verdelen in wijken, buurten en subbuurten. Uitgangspunt daarbij is dat gemeente de CBS-voorschriften inzake de wijk- en buurtindeling aanhoudt, tot de minister van Economische Zaken als coördinerend bewindvoerder nadere bijhoudingsregels vaststelt. Een verdere verdeling van een buurt in subbuurten kan vastgesteld worden ten behoeve van de informatievoorziening en statistische doeleinden.

Het tweede lid regelt het per woonplaats benoemen van openbare ruimte. In de Wet BAG zijn geen bepalingen opgenomen over de afbakening van benoemde delen van de openbare ruimte. Daar is in lid twee van dit artikel wel voor gekozen om te voorkomen dat delen van de openbare ruimte een dubbele naam krijgen of deels geen naam krijgen vanwege onduidelijkheid over de afbakening.

Het derde lid regelt het geometrisch afbakenen van woonplaatsen, wijken, buurten, subbuurten, en adresseerbare objecten overeenkomstig de wet.

 

Artikel 5.7.7 Aanbrengen van namen

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 5.7.7 Aanbrengen van nummers

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 5.7.8 Uitvoeringsvoorschriften en handhaving

Het eerste lid biedt de mogelijkheid om uitvoeringsvoorschriften vast te stellen ten aanzien van naamgeving en nummering. Deze voorschriften zijn gebaseerd op landelijke richtlijnen en op vast gemeentelijk beleid. Dat kan van belang zijn bij beroeps- en bezwaarprocedures. De uitvoeringsvoorschriften kunnen bepalingen bevatten met betrekking tot bestuurlijke, taalkundige en inhoudelijke aspecten van de naamgeving en nummering, alsmede bepalingen over de wijk- en buurtindeling, de toekenning van nummers, de uitvoering en plaatsing van borden en voorschriften van administratief-organisatorische aard. Ook kunnen modellen worden voorgeschreven voor verklaringen, besluiten en formulieren.

Het tweede lid geeft aan dat de uitvoeringsvoorschriften niet in strijd mogen zijn met het convenant inzake postcodes.

In lid drie wordt verwezen naar het handboek naamgeving en nummering, waarin de uitvoeringsvoorschriften zijn beschreven.