Organisatie | Deventer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ van de gemeente Deventer |
Citeertitel | Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ van de gemeente Deventer |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | 12.5.2 |
Oorspronkelijk in werking getreden op 1 juli 2010.
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-01-2013 | ivm intrekking WIJ en wijzigingen WWB | 21-12-2011 Gemeenteblad, 27-12-2011 | Onbekend | |
16-04-2009 | 01-07-2010 | art. 17, aansluiting sanctiebeleid AOW | 25-03-2009 Gemeenteblad, 2009-04-08 | Onbekend |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijving
In deze verordening wordt verstaan onder:
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet Suwi voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.
Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval
vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het
percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de
bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van
toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
Artikel 5. Horen van belanghebbende
Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:
de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het
college of van een derde aan wie het college met toepassing van
artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet; of
Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
Artikel 8. Samenloop van gedragingen
Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan
verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als
genoemd in artikel 2, eerste lid van deze verordening inhouden, wordt
voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van
Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 9. Indeling in categorieën
Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de WWB, artikel 13 van de IOAW en artikel 13 van de IOAZ niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de WWB, artikel 13 IOAW en artikel 13 IOAZ, waaronder begrepen arbeidsactivering als tussendoel en zorg.
het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van de geboden re-integratie-instrumenten, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige maatschappelijke participatie, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van het re-integratietraject.
Het volledig weigeren gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de WWB, artikel 37 IOAW en artikel 37 IOAZ.
Artikel 10. De hoogte en duur van de maatregel
De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht
Artikel 11. Te laat verstrekken van inlichtingen
Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 WWB, artikel 44 IOAW of artikel 44 IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 54 WWB, artikel 17a IOAW of 17a IOAZ een maatregel opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.
De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid van artikel 11 en 12 kan worden afgezien indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting geen gevolgen heeft (gehad) voor de hoogte van de uitkering. In dat geval kan worden volstaan met het geven van een waarschuwing. Een waarschuwing wordt niet gegeven, als het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarbij een waarschuwing is gegeven of een maatregel is opgelegd voor eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6 lid 2 van deze verordening.
Artikel 12. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 WWB, artikel 44 IOAW of artikel 44 IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid, vijf procent van de bijstand gedurende een maand.
De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid van deze verordening.
Van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid van artikel 11 en 12 kan worden afgezien indien het niet of niet behoorlijk nakomen van verplichting geen gevolgen heeft (gehad) voor de hoogte van de uitkering. In dat geval kan worden volstaan met het geven van een waarschuwing. Een waarschuwing wordt niet gegeven, als het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarbij een waarschuwing is gegeven of een maatregel is opgelegd voor eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedragingen. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6 lid 2 van deze verordening.
Artikel 13. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 WWB, artikel 44 IOAW, artikel 44 IOAZ of de in de artikel 28, tweede lid en 29, eerste lid van de Wet Suwi heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.
Van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting geen gevolgen heeft (gehad) voor de hoogte van de uitkering. In dat geval kan worden volstaan met het geven van een waarschuwing. Een waarschuwing wordt niet gegeven als het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een waarschuwing is gegeven of een maatregel is opgelegd voor eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.
Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 14. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, anders dan door gedragingen zoals bedoeld in hoofdstukken 2 en 3 van deze verordening, heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid WWB, artikel 20, derde lid IOAW of artikel 20, derde lid IOAZ wordt een maatregel opgelegd:
ter hoogte van honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, indien belang-hebbende verwijtbaar geen of geen volledig recht heeft op een uitkering krachtens een sociale verzekering / voorziening, of een daarmee naar aard en doel overeenkomende buitenlandse regeling of private verzekering, dan wel het verwijtbaar verliezen van een zodanig recht;
Artikel 15. Opleggen nadere verplichtingen
Indien de belanghebbende niet, niet tijdig of niet volledig voldoet aan de
verplichtingen opgelegd op grond van artikel 55 van de wet, wordt er een
maatregel opgelegd van tien tot twintig procent van de bijstandsnorm
Artikel 16. Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid WWB, artikel 20, derde lid IOAW of artikel 20, derde lid IOAZ, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Hoofdstuk 4A Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012.
Artikel 16B Onvoldoende meewerken aan plan van aanpak
Onder 'het in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling' als bedoeld in artikel 9, lid 2 onder c, wordt vanaf 1 januari 2012 mede verstaan: het onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren dan wel evalueren van een plan van aanpak.
Onder 'gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren' als bedoeld in artikel 9 lid 3 onder a, wordt vanaf 1 januari 2012 mede verstaan: het in onvoldoende mate invulling geven aan de verplichting om gedurende de periode van 4 weken na melding, zoals bedoeld in artikel 44 van de wet, te zoeken naar mogelijkheden voor werk of scholing.
Hoofdstuk 5. Afstemming voor bijstandsgerechtigde 65 jaar e.o.
In afwijking van de vorige artikelen is op de uitkeringsgerechtigden die op grond van een mandaatregeling van de Sociale Verkeringsbank (SVB) een uitkering ingevolge de WWB ontvangen, het maatregelenbesluit van de SVB (zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 2006, 121 en 2008, 98) van toepassing.
Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijving
De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende
betekenis als de omschrijving in de WWB.
In de verordening wordt het begrip ‘belanghebbende’ gebruikt. Dit begrip wordt in
artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als ‘degene wiens
belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’.
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
De WWB verbindt aan het recht op een bijstandsuitkering de volgende
1.Het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de
voorziening in het bestaan (artikel 18, tweede lid).
2.De plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9). Deze plicht bestaat uit twee
-de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te
verkrijgen en deze te aanvaarden, en
-de plicht gebruik te maken van een door het college aangeboden
voorziening gericht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Deze
verplichtingen zullen nader moeten worden uitgewerkt in specifieke
verplichtingen die zijn toegesneden op de situatie en mogelijkheden
van de bijstandsgerechtigde. De re-integratieverordening die elke
gemeente moet opstellen, vormt de juridische basis voor opleggen
van deze specifieke verplichtingen. Deze verplichtingen zullen in het
besluit tot het verlenen van bijstand moeten worden neergelegd.
3.De informatieplicht (artikel 17, eerste lid). Op een uitkeringsgerechtigde
rust de verplichting aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen
beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden
waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen
zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
4.De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid). Dit is de plicht van
uitkeringsgerechtigden om desgevraagd het college de medewerking te
verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. De
medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan,
Artikel 18, tweede lid, noemt een gedraging die in ieder geval een schending
van de medewerkingsplicht inhoudt: ‘het zich jegens het college zeer ernstig
De wet Suwi legt ook verplichtingen op aan uitkeringsgerechtigden. Het betreft de
verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan de Centrale
organisatie werk en inkomen (CWI) te verstrekken die nodig zijn voor de
beslissing door het college (artikel 28, tweede lid wet Suwi) en de verplichting om
op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee
te delen aan CWI, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van
invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht
bijstand of de hoogte of de duur van de bijstand.
In de afstemmingsverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending
van een verplichting betekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm
van een vaste (percentuele) verlaging van de bijstandsnorm.
In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen
maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de
belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich
mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of - gelet
op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde -
afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel
geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als
Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden
opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:
De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage
waarmee de bijstand wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van
verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6.
Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan
bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:
-bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende,
zoals bijvoorbeeld hoge woonlasten of andere vaste lasten of
uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële
geheel van maatregelen is niet evenredig aan de ernst van de
gedraging en de mate van verwijtbaarheid.
Artikel 3. De berekeningsgrondslag
In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over
de bijstandsnorm, inclusief afdracht van de loonheffing en de vergoeding bijdrage
zorgverzekeringswet, indien er sprake is van schending van de inlichtingenplicht.
Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief
gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag.
Onderdeel a: de 18 tot 21-jarigen ontvangen een lage jongerennorm, die indien
noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in
de kosten van levensonderhoud. Indien de maatregel alleen op de lage
jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte
Onderdeel b: deze bepaling maakt het mogelijk dat het college in incidentele
gevallen een maatregel oplegt over de bijzondere bijstand of de
langdurigheidstoeslag. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de
gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand of de
Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel
Het verlagen van de bijstand omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats
door middel van een besluit. Wanneer de maatregel bij een lopende uitkering
wordt opgelegd, wordt een besluit tot vaststelling van de algemene bijstand op
grond van artikel 45 WWB genomen.
Wordt een maatregel met terugwerkende kracht opgelegd, dan moet een besluit
tot herziening van de bijstand worden genomen (artikel 54, derde lid). Tegen
beide besluiten kan door de belanghebbende bezwaar en beroep worden
In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden
vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) en met het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste
houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke
Artikel 5. Horen van belanghebbende
Op grond van afdeling 4.1.2. van de Awb is in een aantal gevallen het horen van
de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van besluiten. Deze hoorplicht
geldt echter niet bij de voorbereiding van besluiten die betrekking hebben op een
financiële aanspraak (artikel 4:12).
In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel
wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven.
Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De
onderdelen a en b staan ook genoemd in artikel 4:11 van de Algemene wet
Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel
Het afzien van het opleggen van een maatregel ‘indien elke vorm van
verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 18, tweede lid, WWB.
Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de
gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de
effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de
gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b.
geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer
dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als
gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan
bijstand is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar.
Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging
(fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de
omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.
Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van het opleggen van een
maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende
redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand
Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen
van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met
Overigens is het in het individuele geval mogelijk af te zien van het opleggen van
een maatregel en in plaats daarvan een waarschuwing te geven. In dat geval
wordt gebruik gemaakt van het eerste lid, onderdeel a (afzien van een maatregel
omdat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt) of het tweede lid (afzien van een
maatregel omdat daarvoor dringende redenen aanwezig zijn) van het
Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak
Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering.
Verlaging van de uitkering kan in beginsel op twee manieren:
1.met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de
2.door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende
Het verlagen van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de
gemakkelijkste methode. In dat geval behoeft niet overgegaan te worden tot
herziening van de bijstand en terugvordering van het teveel betaalde bedrag aan
Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met
ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de
voor die maand geldende bijstandsnorm.
Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de bijstandsgerechtigde is
uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging van de uitkering te verrekenen
met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de bijstand wel
worden herzien en worden teruggevorderd.
Dit lid regelt dat een maatregel voor bepaalde tijd wordt opgelegd. Door een
maatregel voor een bepaalde periode op te leggen, weet de
uitkeringsgerechtigde die met een maatregel wordt geconfronteerd waar hij aan
toe is. Het college kan na afloop van de periode waarvoor de maatregel is
getroffen opnieuw een maatregel opleggen. Hiervoor is dan wel weer een apart
Wordt een maatregel voor een langere duur dan drie maanden opgelegd, dan zal
het college de maatregel aan een herbeoordeling moeten onderwerpen. Dit is
geregeld in artikel 18, derde lid WWB.
De herbeoordeling vindt plaats binnen drie maanden nadat het besluit is
genomen. Bij zo’n herbeoordeling hoeft niet opnieuw een besluit te worden
genomen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden opnieuw tegen het
licht worden gehouden. Een marginale beoordeling volstaat: het college moet
beoordelen of het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt gecontinueerd.
Daarbij kan worden gekeken naar de omstandigheden waarin betrokkene
verkeert, maar bijvoorbeeld ook of de betreffende persoon nu wel aan zijn
Artikel 8. Samenloop van gedragingen
De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op
verschillende gedragingen van een bijstandsgerechtigde die (min of meer)
gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet voor een bepaalde gedraging
die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt.
Indien sprake is van schending van meerdere verplichtingen door één gedraging,
dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de
gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.
Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen
aan het verkrijgen of behouden van algemeen
Artikel 9. Indeling in categorieën
De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking
verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid,
worden in vijf categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het
onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de
gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen, behouden of
De eerste categorie, onderdeel a, betreft de verplichting tot ondertekening van
het trajectplan. Het trajectplan wordt als bijlage bij het besluit tot toekenning of
voorzetting van de bijstand meegestuurd.
Onderdeel b betreft de verplichting om zich als werkzoekende te laten inschrijven
bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) of het niet of niet tijdig verlengen
De tweede categorie betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de
arbeidsmarkt, de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om
bijvoorbeeld voldoende te solliciteren en te voldoen aan een oproep of gebruik
maken van een aangeboden voorziening.
In de derde categorie gaat het om gedragingen die direct een aanleiding vormen
tot een beroep op bijstand of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan.
Het gaat hier om het stellen van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van
de aanvaardbare arbeid en om gedragingen die de kansen op
arbeidsinschakeling verminderen. Voorbeelden van deze
categorie zijn negatieve gedragingen bij sollicitaties en onvoldoende meewerken
aan het opgesteld trajectplan waaronder ook sociale activering verplicht kan
De vierde categorie betreft het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde
arbeid alsmede het door eigen toedoen voorafgaand aan de aanvraag algemeen
geaccepteerde arbeid niet behouden dan wel tijdens de periode van
bijstandverlening deeltijdarbeid niet behouden.
De vijfde categorie betreft hier het niet aanvaarden van arbeid aangeboden in
het kader van een door de gemeente aangewezen voorziening. Dit betreft onder
meer een voorziening met betrekking tot betaalde arbeid.
Artikel 10. De hoogte en duur van de maatregel
Deze bepaling bevat de standaardmaatregelen voor de vijf categorieën van
gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking
verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Er is bewust gekozen voor een bandbreedte van verlagingspercentages per
categorie verwijtbare gedraging, om binnen de categoriale maatregelnormering
nog steeds optimaal de correctieve maatregel af te stemmen op het vertoonde
gedrag, de relevante omstandigheden en de mate van verwijtbaarheid.
Van de bandbreedte in de verlagingspercentages per maatregelcategorie wordt
gebruik gemaakt op een wijze die recht doet aan de correctieve doelstelling van
de maatregel. Tenzij er aanleiding is om daarvan af te wijken, wordt in de regel
de maatregel bepaald op de ondergrens van de bandbreedte die voor de
Door afwijkingen in de verlagingspercentages mogelijk te maken, kan zelfs
binnen een categoriale benadering afstemming op het individuele
omstandigheden plaats hebben. Voorts kan de afwijking binnen de bandbreedte
bewerkstelligen dat calculerend gedrag ontstaat (doordat voorafgaande aan de
gedraging het mogelijke gevolg ervan voor de uitkering binnen de zuivercategoriale
Afwijking van de hoofdregel (ondergrens van bandbreedte) vraagt om een
gedegen onderzoek en een meer dan gebruikelijke motivering (reden van de
Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een
herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van
verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de
maatregel. Met de eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging
verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel
wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de
aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit
waarmee de maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt.
Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden
toegepast. Indien belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging
wederom hetzelfde verwijtbaar gedrag vertoont, zal de hoogte en de duur van de
maatregel individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten
worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de
individuele omstandigheden van de betrokkene (artikel 18 WWB).
Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht
In dit hoofdstuk worden twee vormen van het niet nakomen van de
informatieplicht onderscheiden:
1.Artikel 11: het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente. In
deze situatie is artikel 54 WWB van toepassing. Het college kan in dat
geval het recht op bijstand opschorten en belanghebbende in de
gelegenheid stellen binnen een door haar te stellen termijn het verzuim te
2.Artikel 12: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de
gemeente, waardoor er ten onrechte een uitkering is verstrekt of een te
hoog bedrag aan bijstand is verstrekt. In deze situatie heeft de
uitkeringsgerechtigde niet voldaan aan de inlichtingenplicht van artikel 17
WWB. Het opzettelijk verzwijgen van relevante informatie tegenover de
gemeente, met het oogmerk een (hogere) uitkering te krijgen (fraude)
vormt een schending van de informatieplicht van artikel 17.
Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens niet aan de gemeente
worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van de uitkering
niet vaststellen. De bijstand moet dan worden geweigerd (in de situatie dat een
uitkering wordt aangevraagd) of het besluit tot toekenning van de bijstand moet
worden ingetrokken (bij een lopende uitkering). Het opleggen van een maatregel
is dus bij het niet-verstrekken van gegevens die noodzakelijk zijn voor het
vaststellen van de rechtmatigheid van de uitkering niet aan de orde.
Artikel 11. Te laat verstrekken van inlichtingen
Indien een belanghebbende de voor de verlening van de bijstand van belang
zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het
college het recht op bijstand opschorten (artikel 54, eerste lid, WWB). Het college
geeft de belanghebbende vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan
herstellen (de hersteltermijn).
Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente
verstrekt, dan kan het college de bijstand stopzetten (het intrekken van het besluit
tot toekenning van de bijstand). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de
hersteltermijn verstrekt, dan wordt de bijstand voortgezet, maar wordt tevens een
maatregel opgelegd. Dit lid regelt de hoogte van de maatregel.
Een schriftelijke waarschuwing is geen maatregel. Dit wil zeggen dat bij herhaling
van de gedraging in principe een maatregel wordt opgelegd zonder toepassing
Artikel 12. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder
In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van
onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft
voor de hoogte van de bijstand. Voorbeelden van nulfraude zijn het niet opgeven
van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens of het niet melden
De bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het niet of niet behoorlijk
nakomen van de inlichtingenplicht is gelijk aan de bevoegdheid tot het geven van
een waarschuwing bij het te laat verstrekken van informatie.
Artikel 13. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met
In artikel 17, eerste lid, WWB is bepaald dat belanghebbende op verzoek of
onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en
omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed
kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. De ernst van de
gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is
het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan bijstand.
De maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht
bedoeld in artikel 17 van de WWB wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van
het bedrag aan bijstand dat als gevolg van de schending van die verplichting ten
onrechte of te veel aan de belanghebbende is betaald.
De maatregel wordt toegepast op de toekomstige bijstandsuitkering van de
belanghebbende, of, indien de bijstand nog niet is uitbetaald, met terugwerkende
De relatie met de strafrechtelijke sanctie
Onder het huidige boeteregime bestaat de verplichting voor gemeenten om
proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie
indien er sprake is van fraude en het benadelingsbedrag hoger is dan de
aangiftegrens op grond van de aangifterichtlijn sociale zekerheid. Het is de
bedoeling dat deze taakverdeling tussen gemeenten en het OM blijft bestaan, ook
al kent de WWB de bestuurlijke boete niet en zullen gemeenten bij fraude (in
casu het niet nakomen van de inlichtingenplicht) een maatregel moeten
Het doen van aangifte wegens fraude sluit overigens het opleggen van een
maatregel niet uit. Beide sancties kunnen samen gaan.
Uitgangspunt is dat het OM bij de straftoemeting rekening houdt met de
maatregel die is opgelegd door het bestuursorgaan. Dit is het principe van
‘anrechnung’. Anderzijds ligt het niet voor de hand om over te gaan tot het
opleggen van een maatregel, als het OM inmiddels een sanctie heeft opgelegd.
Het ‘una via’ beginsel (geen samenloop van sancties op dezelfde onrechtmatige
gedraging dan bij beslissing van één enkele overheidsorgaan) kan zich daar
tegen verzetten. De Centrale Raad van Beroep heeft zich in het (recente)
verleden geregeld uitgesproken tegen ‘dubbele bestraffing’.
De bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het niet of niet behoorlijk
nakomen van de inlichtingenplicht is gelijk aan de bevoegdheid tot het geven van
een waarschuwing bij het te laat verstrekken van informatie.
Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een
Artikel 14. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de
voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat een bijstandsuitkering wordt
aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan
de bijstandaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft
getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van
het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt,
de gemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden
door het opleggen van een maatregel.
Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen
verliezen van een zodanig recht;
-verliezen van een buitenlandse regeling en of private verzekering, dan wel
het verwijtbaar verliezen van een zodanig recht;
-het niet nakomen van de verplichting tot instellen alimentatievordering.
Artikel 15. Opleggen nadere verplichtingen
De verplichtingen strekken tot arbeidsinschakeling, dan wel die verband houden
met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekken tot zijn of
vermindering of beëindiging van de bijstand. Een verplichting kan zijn, op advies
van een arts, zich onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van
medische aard. Zie voor uitleg over de bandbreedte in het verlagingspercentage
de toelichting onder artikel 10 van deze verordening.
Artikel 16. Zeer ernstige misdragingen
Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie
worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van
gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel
Er kan alleen een maatregel worden opgelegd indien er een verband bestaat
tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente
bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt
bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden
onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van
In artikel 18, tweede lid, wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer
ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover
leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van
een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden opgelegd als een klant zich
agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie
die belast is met de uitvoering van de WWB (bijvoorbeeld een reintegratiebedrijf).
Het is dat geval wellicht wel mogelijk om een maatregel op te
leggen wegens het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening
gericht op arbeidsinschakeling (artikel 9, derde lid, van deze verordening).
Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde
zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de
verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.
Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende
vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden
Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten
worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad.
In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel
geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het
toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken
(bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door
onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met
frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij
instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.
Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij
de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de
agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.
Hoofdstuk 5. Afstemming voor bijstandsgerechtigde 65 jaar e.o.
[ingevoegd bij wijziging 25 maart 2009, geen toelichting verstrekt]
[onderstaande artikelen 18 en 19 zijn doorgenummerd, voorheen artikelen 17 resp. 18]
Het kan zijn dat zich bepaalde situatie voordoen die niet voorzien bij het opstellen
van deze verordening en waarin toepassing van de bepalingen in deze
verordening kennelijk onredelijke gevolgen zou hebben voor de belanghebbende.
Het college heeft op grond van dit artikel de bevoegdheid om in dergelijke situatie
af te wijken van de bepalingen in deze verordening.