Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Borsele

Bouwverordennig gemeente Borsele 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBorsele
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBouwverordennig gemeente Borsele 2012
CiteertitelBouwverordening gemeente Borsele 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

deze regeling vervangt de bouwverordening gemeente Borsele 2010

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Woningwet art. 8

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-06-2012nieuwe regeling

10-05-2012

Bevelandse Bode 30-05-2012

raadsstukken 10-05-2012, nr. B6

Tekst van de regeling

Intitulé

Bouwverordennig gemeente Borsele 2012

De raad van de gemeente Borsele;

- gezien de ledenbrief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, nr. 11/059, kenmerk ECGR/U201101606, van 20 september 2011;

- gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 april 2012;

- gelet op artikel 8 van de Woningwet;

Besluit vast te stellen de “Bouwverordening gemeente Borsele 2012”.

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1

    

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    Bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en wethouders;

    Bouwbesluit 2012 (Stb 2011,416): Correcties en aanvullingen van het geconverteerde Bouwbesluit en tevens de aanpassing van andere besluiten aan het Bouwbesluit zoals die zijn gepubliceerd in Stb. 2011, 676. In deze besluiten zijn de technische bouwvoorschriften op grond van de Woningwet (Stb. 2009, 324) opgenomen;

    Bouwtoezicht: degene die ingevolge artikel 92, tweede lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht belast is met het bouw- en woningtoezicht;

    Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

    Dorpsbouwmeester: de deskundige, als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder r van de Woningwet;

    Gebruiksoppervlakte: de gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit;

    Hechtgebonden asbest: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, letter e, van het Asbestverwijderingsbesluit;

    Hoogte van de weg: de hoogte van de weg zoals die door of namens het bevoegd gezag is vastgesteld;

    NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

    NVN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm;

    Omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    Straatpeil:

    a      voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

    b      voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

    Weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

    Kwaliteitscommissie: de commissie, als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder q van de Woningwet.

     

  • 2

    In deze verordening wordt mede verstaan onder:

    Bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk;

    Gebouw: een gedeelte van een gebouw.

     

Artikel 1.2 Termijnen

vervallen

Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente

  • 1

    Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:

    a      het gebied binnen de bebouwde kom;

    b      het gebied buiten de bebouwde kom;

    c      het gebied dat is uitgesloten van welstandstoezicht, als bedoeld in artikel 9.9, 

            eerste lid.

     

  • 2

    Als gebieden, bedoeld in het vorige lid onder a tot en met c, gelden de gebieden die op de bij deze verordening behorende kaart als zodanig zijn aangegeven.

Hoofdstuk 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen

Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden

Artikel 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning

vervallen

Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens

vervallen

Artikel 2.1.3 Aanvraag bouwvergunning

vervallen

Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen

 vervallen

Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek

  • 1

    Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet, bestaat uit:

    a.      de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1.

    b.      (vervallen)

    c.      Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, - deeltjes of -stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2003.

     

  • 2

    De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.

  • 3

    Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4

    Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingtermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.

  • 5

    Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning

vervallen

Artikel 2.1.7 Bouwregistratie

vervallen

Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en standplaatsen

vervallen

Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning

vervallen

Paragraaf 3 Welstandstoetsing

Artikel 2.3.1 Welstandscriteria

vervallen

Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

a      waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

b      voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

c      1      dat de grond raakt, of

        2      waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

 

Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling Omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen.

Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen

vervallen

Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling

Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.

Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer Brandblus-voorzieningen

vervallen

Artikel 2.5.3A Brandweeringang

vervallen

Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten

vervallen

Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn

De voorgevelrooilijn is:

a      langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

b      langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:

bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;

bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

 

Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.

Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:

a      onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren  opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwwerken;

b      andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:

1      de veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

2      de veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

 

Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn.

  • 1

    In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

    a      ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;

    b      bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, die naar hun aard en bestemming op een voor de voorgevelrooilijn gelegen erf toelaatbaar zijn;

    c      laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de weg overschrijden;

    d      erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons en galerijen, die de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1,50 m overschrijden;

    e      trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, alsmede andere luifels, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, reclametoestellen en draagconstructies voor reclames dan bedoeld zijn in artikel 2.5.7;

    f       overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee bouwwerken.

    g      bouwwerken aan of bij een monument – als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening – voor zover zulks niet bezwaarlijk is met het oog op de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting bij het karakter van de bestaande omgeving.

     

  • 2

    Voor het bouwen boven een weg kan alleen afwijking worden toegestaan, indien niet lager gebouwd wordt dan:

    4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m breedte ter weerszijden van die rijweg;

    2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg;

    en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.

     

Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg

In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

a      gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub a van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

b      bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub b, c en d, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

c      vrijstaande winkel- of reclamevitrines;

d      reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;

e      andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die naar hun aard en bestemming op de weg toelaatbaar zijn.

 

Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn afschuining van straathoeken

  • 1

    Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de voorgevelrooilijn zijn geplaatst.

  • 2

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in:

    a      de gevallen genoemd in artikel 2.5.7 en in die waarin de afwijking genoemd in de artikelen 2.5.8 en 2.5.9 is verleend;

    b      in de gevallen genoemd in artikel 2.5.13 en in die waarin de afwijking genoemd in artikel 2.5.14 is verleend, voor zover het bouwwerk geheel achter de achtergevelrooilijn is geplaatst;

    c      in de gevallen, bedoeld in het derde lid.

     

  • 3

    Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken – over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil – worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.

  • 4

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid voor:

    a      gebouwen behorende tot een complex van gebouwen;

    b      gebouwen op handels- en industrieterreinen;

    c      vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

    d      bijgebouwen, anders dan de in artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

    e      gebouwen ten dienste van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, en de daarbij behorende woningen;

    f       gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;

    g      gevallen, waarin de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat.

     

Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn

  • 1

    De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:

    a      in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan Eén ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;

    b      in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    c      in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    d      in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    e      in alle niet onder a tot en met d genoemde gevallen op een afstand die wordt bepaald met inachtneming van de beginselen, welke zijn neergelegd in a tot en met d van dit lid, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter.

     

  • 2

    Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing – in het belang van de toetreding van daglicht – over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.

  • 3

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, voor zover de aard, de indeling en het gebruik van de gebouwen in de hoekbebouwing dit toelaten.

Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:

a      buiten de bebouwde kom gelegen kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen;

b      buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, indien de afstand tot de zijdelingse grens van het erf ten minste 20 meter bedraagt;

c      onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist

d      onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen, als bedoeld in de artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwwerken;

e      andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:

1      ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;

2      terrassen, bordessen en bordestreden;

f       antennes, anders dan bedoeld in artikel.2, onderdeel 15 en 17 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht

 

Artikel 2.5.14 Ontheffing voor overschrijdingen van de achtergevelrooilijn

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor.

a      buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, waarvan de afstand tot de zijdelingse grens van het erf minder dan 20 meter bedraagt;

b      binnen de bebouwde kom gelegen kassen;

c      vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

d      gebouwen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen en welk terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd;

e      gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de bereikbaarheid, als bedoeld in de artikelen 6.37,6.38 en 6.49 Bouwbesluit 2012, is verzekerd;

f       bijgebouwen die niet vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

g      gebouwen in een bouwstrook of bouwblok, geheel of overwegend handels- of industrieterrein omvattend;

h      bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist.;

i       ondergrondse bouwwerken, zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger is gelegen dan de hoogte van het terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw;

j      erkers en overige uitbouwen, anders dan de uitbouwen die vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

k      trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, balkons en veranda’s, alsmede andere luifels, afdaken, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, terrassen en bordessen dan bedoeld zijn in artikel 2.5.13;

l      bouwwerken aan of bij een monument – als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening – voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.

 

Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen

  • 1

    Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die:

    a      over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel, en

    b      voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het verlengde van de zijgevels, een diepte heeft van ten minste 5 meter.

     

  • 2

    De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op de achtergevelrooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13, en de balkons en veranda’s buiten beschouwing blijven.

  • 3

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:

    a      het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erf betreft, indien de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd is;

    b      het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    1      een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig;

    2      het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;

    3      bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor te bouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordt de bestaande toestand verbeterd.

     

Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen

  • 1

    Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan.

  • 2

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking:

    a      indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen;

    b      indien, voor zover nodig, afwijking is toegestaan van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn.

     

Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken

  • 1

    De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:

    a      vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;

    b      niet toegankelijk zijn.

     

  • 2

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen

  • 1

    Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 12 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

  • 2

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid in het belang van het af te scheiden erf of terrein.

Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen

  • 1

    Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.

  • 2

    Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een ondergrondse hoofdtransportleiding mogen geen bouwwerken worden gebouwd, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist.

  • 3

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:

    a      het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien de elektrische spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert;

    b      het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien daartegen met het oog op de veilige en ongestoorde ligging van de leiding geen bezwaar bestaat.

     

Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn

  • 1

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, in het vlak door de voorgevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:

    a      in de bebouwde kom éénmaal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg;

    b      buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg.

     

  • 2

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.

  • 3

    De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de desbetreffende voorgevelrooilijn in het midden van de breedte van het bouwwerk of de projectie daarvan op de voorgevelrooilijn.

  • 4

    Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn.

    Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.

     

Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn

  • 1

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist.

    in het vlak door de achtergevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:

    a      in de bebouwde kom éénmaal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok;

    b      buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.

     

  • 2

    De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk.

    Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen.

    Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.

     

  • 3

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de maximale hoogte van een bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan de maximale hoogte in de aangrenzende 5 meter van een aanliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.

  • 4

    Indien het terrein achter de achtergevelrooilijn lager dan straatpeil ligt, moet de in het eerste lid bedoelde hoogte worden verminderd met een maat, gelijk aan het verschil tussen het straatpeil en het peil van het onderhavige terrein ter plaatse van de achtertoegang bij voltooiing van de bouw.

Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn

  • 1

    Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt – onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 – de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.

  • 2

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, mits de zijgevel niet hoger is dan de voorgevel.

Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen

  • 1

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de – krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 – maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:

    a      45 graden in de bebouwde kom;

    b      37 graden buiten de bebouwde kom.

     

  • 2

    Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de – krachtens artikel 2.5.22 – maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.

Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken

  • 1

    De hoogte van bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist.mag niet meer bedragen dan 15 meter.

  • 2

    Indien het bouwwerk aan meer dan een weg grenst en deze wegen op verschillende hoogten liggen, geldt de hoogte ten opzichte van de laagst gelegen weg.

Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen

  • 1

    De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat – uitgaande van een goothoogte van genoemde maat – daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.

  • 2

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien de aard en de ligging van de omringende bebouwing hiervoor geen beletsel vormen.

Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken

  • 1

    De hoogte van een bouwwerk of van een gevel of van een ander buitenvlak van een bouwwerk moet worden gemeten ten opzichte van het straatpeil.

  • 2

    De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten – voor zover zij de maximale hoogte overschrijden – buiten beschouwing worden gelaten.

Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte

Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:

a      onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen, als bedoeld artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

b      het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van bouwwerken, anders dan het aanbrengen van veranderingen, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

c      topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;

d      plaatselijke verhogingen met geen grotere breedte dan 0,60 meter.

 

Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

a      gebouwen voor openbaar nut, scholen, kerken, schouwburgen en andere gebouwen bestemd voor het houden van bijeenkomsten en vergaderingen;

b      gebouwen bestemd voor woon-, kantoor- of winkeldoeleinden, indien de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;

c      gebouwen bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf op een handels- en industrieterrein;

d      agrarische bedrijfsgebouwen;

e      het geheel of gedeeltelijk veranderen of vergroten van een bouwwerk, anders dan bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht en indien:

1      de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;

2      bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogteafmetingen andere hoogteafmetingen kleiner worden dan de bestaande;

f       bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht

g      topgevels, breder dan 6 meter en gevelverhogingen van soortgelijke aard;

h      plaatselijke verhogingen met een grotere breedte dan 0,60 meter;

i       dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;

j      draagconstructies voor een reclame;

k     vrijstaande schoorstenen;

l      bouwwerken op een monument – als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening – voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.

 

Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid

In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:

er voor het betreffende gebied geen bestemmingsplan of beheersverordening of projectbesluit van kracht is;

geen van de aanhoudingsgronden zoals genoemd in artikel 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is;

de activiteit in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid;

de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, en

de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

 

Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

  • 1

    Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.

  • 2

    De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s.

    Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

    a      indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;

    b      indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte – voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst – ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedragen.

     

  • 3

    Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

  • 4

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en het derde lid:

    a      indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

    b      voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

     

Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

vervallen

Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen

vervallen

Hoofdstuk 3 Licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken

vervallen

Hoofdstuk 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk

vervallen

Hoofdstuk 5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte

vervallen

Hoofdstuk 6 Brandveilig gebruik

vervallen

Hoofdstuk 7 Overige gebruiksbepalingen

vervallen

Hoofdstuk 8 Omgevingsvergunning voor het slopen

vervallen

Hoofdstuk 9 Welstand

Artikel 9.1 De welstandsadvisering

  • 1

    De Kwaliteitscommissie en de Dorpsbouwmeester adviseren over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen, alsmede over welstandsexcessen. Het advies wordt gebaseerd op de in de Welstandsnota en de beeldkwaliteitplannen van de gemeente Borsele genoemde welstandscriteria;

  • 2

    De advisering over redelijke eisen van welstand is opgedragen aan de Dorpsbouwmeester, voor zover het aanvragen betreft om een omgevingsvergunning voor het bouwen en het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft geen monument is als bedoeld in de Monumentenwet 1988, of een monument als bedoeld in de gemeentelijke monumentenverordening, dan wel is gelegen binnen een beschermd dorpsgezicht, als bedoeld in de Monumentenwet 1988;

  • 3

    De advisering over redelijke eisen van welstand, voor zover het aanvragen betreft om een omgevingsvergunning voor het bouwen en het bouwwerk een monument betreft als bedoeld in de Monumentenwet 1988, of een monument als bedoeld in de gemeentelijke monumentenverordening, dan wel is gelegen binnen een beschermd dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988, is opgedragen aan de Kwaliteitscommissie.

  • 4

    De Kwaliteitscommissie adviseert tevens over aanvragen tot wijziging van een aangewezen gemeentelijk- of rijksmonument.

  • 5

    Voorts adviseren de Kwaliteitscommissie en de Dorpsbouwmeester over alle zaken zoals genoemd in het reglement van orde, welk reglement is opgenomen als bijlage 9 bij deze verordening.

Artikel 9.2 Samenstelling

Het reglement van orde, welk reglement als bijlage 9 deel uitmaakt van deze verordening, bevat nadere regels over de samenstelling van de Kwaliteitscommissie en de Dorpsbouwmeester.

Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur

  • 1

    De bevoegdheid tot het benoemen en ontslaan van de voorzitter en de leden van de Kwaliteitscommissie, hun plaatsvervanger(s), alsmede de Dorpsbouwmeester is gedelegeerd aan burgemeester en wethouders.

  • 2

    De functionarissen uit het eerste lid worden voor een termijn van ten hoogste drie jaar benoemd.

  • 3

    Zij kunnen eenmaal voor een termijn van ten hoogste drie jaar worden herbenoemd.

  • 4

    Per kalenderjaar kan slechts één lid van de Kwaliteitscommissie worden vervangen.

  • 5

    De voorzitter wordt door de Kwaliteitscommissie gekozen uit de langst zittende leden.

  • 6

    Het lid van de Kwaliteitscommissie, genoemd onder lid 4, is uitgesloten van de taak van voorzitter.

Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording

De Dorpsbouwmeester en de Kwaliteitscommissie stellen jaarlijks samen een verslag op van de werkzaamheden voor de gemeenteraad. Nadere regels hierover zijn opgenomen in het reglement van orde, welke reglement als bijlage 9 deel uitmaakt van deze verordening.

Artikel 9.5 Termijn van advisering

  • 1

    De Kwaliteitscommissie en de Dorpsbouwmeester brengen advies uit binnen vier weken nadat daarom door of namens burgemeester en wethouders is verzocht.

  • 2

    Burgemeester en wethouders kunnen bij hun verzoek om advies de Kwaliteitscommissie en de Dorpsbouwmeester een langere termijn geven dan de termijn genoemd in lid 1. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag om

    a      een omgevingsvergunning voor het bouwen is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

    b      een omgevingsvergunning voor het bouwen, eerste fase, is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

     

Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

  • 1

    De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de Kwaliteitscommissie en de Dorpsbouwmeester is openbaar.

  • 2

    Het reglement van orde, welk reglement als bijlage 9 deel uitmaakt van deze verordening, bevat nadere regels over de openbaarheid.

Artikel 9.7 Afdoening onder verantwoordelijkheid

  • 1

    De Kwaliteitscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies voor een omgevingsvergunning voor het bouwen mandateren aan een of meerdere daartoe aangewezen leden, indien het oordeel van de Kwaliteitscommissie over de aanvraag als bekend mag worden verondersteld.

  • 2

    In elk geval van twijfel legt de gemandateerde het bouwplan als bedoeld in het vorige lid alsnog voor aan de Kwaliteitscommissie.

Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

  • 1

    De Kwaliteitscommissie en de Dorpsbouwmeester adviseren en motiveren het advies schriftelijk.

     

  • 2

    Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en wethouders gevoegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen.

Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken of standplaatsen

  • 1

    Indien de raad op grond van artikel 12 van de Woningwet het voornemen heeft een gebied van de gemeente of een categorie bouwwerken uit te sluiten van welstandstoezicht, neemt de raad het daartoe strekkende besluit uitsluitend indien:

    a      op het voornemen inspraak is verleend;

    b      het advies van de Kwaliteitscommissie en Dorpsbouwmeester is ingewonnen.

     

  • 2

    De inspraak, zoals bedoeld in het eerste lid, vindt plaats op de wijze voorzien in de krachtens artikel 150 Gemeentewet vastgestelde verordening.

  • 3

    Bij besluit van de gemeenteraad van 10 november 1994 (Sloegebied), 8 februari 2001 (De Blikken II) en 4 december 2008 (De Blikken II, 2e fase) zijn de gebieden aangewezen als aangegeven in artikel 1.3 eerste lid onder c.

Hoofdstuk 10 Overige administratieve bepalingen

Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning

vervallen

Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen

vervallen

Artikel 10.3 Overdragen vergunningen

vervallen

Artikel 10.4 Overdragen mededeling

vervallen

Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen

vervallen

Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening – of in de bij deze verordening behorende bijlagen – wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

Hoofdstuk 11 Handhaving

vervallen

Hoofdstuk 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12.1 Overgangsbepaling

Op een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing of toestemming anderszins, die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze wijzigingsverordening van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals die luidden vóór de onderhavige wijziging, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.

Artikel 12.2 Inwerkingtreding en intrekking

vervallen

Artikel 12.3 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Bouwverordening gemeente Borsele 2012”.

Artikel 12.4 Overgangsbepalingen

Op een aanvraag om een bouwvergunning, ontheffing of toestemming of een aanvraag om omgevingsvergunning, die is ingediend voor 1 juni 2012 en waarop op dit tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals die luidden voor deze wijziging< tenzij de aanvrager aangeeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.

Artikel 12.5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt inwerking op d.d. 1 juni 2012

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 10 mei 2012

De voorzitter, De griffier,

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 10 mei 2012

De voorzitter,           De griffier,

 

Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning 1  

vervallen

Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning 2  

vervallen

Gebruikseisen voor bouwwerken 3  

vervallen

Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties 4  

vervallen

Tabel behorend bij artikel 6.2.2 (Opslag brandgevaarlijke stoffen) 5  

vervallen

Opslag brandgevaarlijke stoffen 6  

vervallen

Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen 7  

vervallen

Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest 8  

vervallen

Reglement Kwaliteitscommissie en Dorpsbouwmeester 9  

Dit reglement is ter uitvoering van artikel 8, lid 6 van de Woningwet en hoofdstuk 9 van de Bouwverordening.

Samenstelling van de Kwaliteitscommissie

1.      De Kwaliteitscommissie bestaat uit een deskundig voorzitter en ten minste uit 2 stemhebbende deskundige leden;

2.      De voorzitter en de leden van de Kwaliteitscommissie zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur;

3.      De deskundigheid als bedoeld in het eerste lid is gelegen op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie. Daarnaast zijn tenminste twee van de in het eerste lid genoemde functionarissen deskundig op het gebied van monumentenzorg;

4.      De Kwaliteitscommissie kan zich, afhankelijk van de voorgelegde plannen, naar eigen inzicht laten bijstaan door een extra deskundige van de Vereniging Dorp Stad en Land, of een andere deskundige;

5.      De Kwaliteitscommissie heeft ten minste één plaatsvervangend lid beschikbaar;

6.      De Kwaliteitscommissie wordt bijgestaan door een door burgemeester en wethouders aan te wijzen ambtelijk secretaris.

Samenstelling Dorpsbouwmeester

1.      De Dorpsbouwmeester is een deskundige, wiens deskundigheid tenminste is gelegen op het terrein van architectuur, ruimtelijke kwaliteit, cultuurhistorie en stedenbouw.

2      De Dorpsbouwmeester is onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur.

3      De Dorpsbouwmeester wordt bijgestaan door een door burgemeester en wethouders aan te wijzen ambtelijk secretaris.

Werkwijze Kwaliteitscommissie en Dorpsbouwmeester

1.      De Kwaliteitscommissie en Dorpsbouwmeester vergaderen ten minste éénmaal per twee weken. Bij uitzondering kan hiervan worden afgeweken.

2.      De secretaris stelt aan het begin van ieder kalenderjaar een vergaderschema op. Dit schema wordt in de maanden december voorafgaande aan het desbetreffende vergaderjaar door de Kwaliteitscommissie en Dorpsbouwmeester vastgesteld. De secretaris draagt zorg voor publicatie van het vergaderschema in het gemeentelijk informatieblad en zo mogelijk op de gemeentelijke internetsite.

3.      De aanvragen die de Kwaliteitscommissie en de Dorpsbouwmeester behandelen kunnen, via de secretaris, worden ingebracht door:

a. de gemeente

b. de aanvrager

Taken van de Kwaliteitscommissie

De Kwaliteitscommissie brengt advies uit aan burgemeester en wethouders:

1.      over aanvragen voor bouw-, verbouw-, sloop- en restauratieplannen voor gemeentelijk- of rijksmonument, dan wel panden waaromtrent ingevolge artikel 3 van de Monumentenwet het voornemen bestaat deze aan te wijzen als beschermd monument;

1.      over aanvragen om panden te plaatsen in het monumentenregister als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet en het gemeentelijk monumentenregister;

2.      desgevraagd over welstandsaspecten van in voorbereiding zijnde structuur- en bestemmingsplannen, aanwijzing van beschermde dorpsgezichten, beeldkwaliteitplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante plannen betreffende de (her)inrichting van de gemeente;

3.      desgevraagd over bouwkundige en architectonische ontwikkelingen die van belang zijn voor de ruimtelijke beeldkwaliteit in de gemeente.

Taken van de Dorpsbouwmeester

De Dorpsbouwmeester brengt advies uit aan burgemeester en wethouders:

4.      over welstandseisen en ingediende schets- en ontwerpplannen ten aanzien van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen, als bedoeld in artikel 2.1 van de wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit onverminderd hetgeen is bepaald in het eerste lid van artikel 9.5;

5.       over opgerichte bouwwerken, niet zijnde een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (tijdelijke bouwwerken), ten einde vast te stellen over er sprake is van ernstige mate in strijd met redelijke eisen van welstand, zoals bedoeld in artikel 12, eerste lid, in samenhang met artikel 12a eerste lid, onderdeel b, van de woningwet;

4.      over aanvragen ter beoordeling van reclames, als bedoeld in de gemeentelijke APV;

5.      desgevraagd over welstandsaspecten van in voorbereiding zijnde structuur- en

bestemmingsplannen, beeldkwaliteitplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante plannen betreffende de (her)inrichting van de gemeente;

6.      desgevraagd over bouwkundige en architectonische ontwikkelingen die van belang zijn voor de ruimtelijke beeldkwaliteit in de gemeente.

Taken van de voorzitter en de secretaris van de Kwaliteitscommissie

1.      De voorzitter is verantwoordelijk voor het functioneren van de Kwaliteitscommissie en voor de kwaliteit van de advisering. De voorzitter ziet erop toe dat de Kwaliteitscommissie adviseert binnen de kaders van het gemeentelijk welstandsbeleid. De voorzitter leidt de discussie en zorgt ervoor dat alle commissieleden hun mening voldoende naar voren kunnen brengen.

2      De voorzitter draagt zorg voor een korte heldere samenvatting van de discussie, zodat die door de secretaris als concept advies schriftelijk kan worden vastgelegd.

3      De voorzitter bewaakt verder de voortgang van de agenda en is verantwoordelijk voor de ontvangst van aanwezige opdrachtgevers, architecten en belangstellenden.

De voorzitter treedt namens de Kwaliteitscommissie naar buiten en voert daarvoor overleg met het gemeentebestuur.

4      De secretaris draagt zorg voor de agenda en verstuurt de uitnodigingen voor de vergadering. Uiterlijk de woensdag om 12.30 uur voorafgaande aan de vergadering dienen alle relevante stukken bij de secretaris aanwezig te zijn.

Quorum van de Kwaliteitscommissie

1.      De Kwaliteitscommissie kan uitsluitend advies verstrekken indien minimaal de voorzitter en één lid aanwezig is. Indien aan dit quorum niet wordt voldaan, kan over het plan slechts beraadslaging en voorlopige beoordeling plaatsvinden.

2.      Indien één lid aanwezig is zullen de (eind)adviezen in de eerst volgende voltallige vergadering door de Kwaliteitscommissie worden verstrekt.

De vergadering van de Kwaliteitscommissie en Dorpsbouwmeester

1.      De vergaderingen (beraadslagingen en beoordeling) zijn openbaar. Indien daartoe aanleiding bestaat kan worden besloten om de vergadering achter gesloten deuren te houden, dan wel voort te zetten. Indien hiertoe wordt besloten – al dan niet op verzoek van de aanvrager – dienen daaraan klemmende redenen zoals bedoeld in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te liggen.

2.      Op verzoek van de aanvrager en de gemeente kan om reden als vermeld in artikel 10, lid 1 en lid 2 van de Wet openbaarheid van bestuur worden verzocht om de vergadering niet in openbaarheid plaats te laten vinden.

3.      Belangstellenden voor de vergadering hebben geen spreekrecht.

4.      De aanvrager en/of de ontwerper van een bouwplan kunnen op verzoek in de gelegenheid worden gesteld om een toelichting te geven op hun plan of een toelichting krijgen op een uitgebracht advies.

5.      Op verzoek van burgemeester en wethouders kunnen belangstellenden en belanghebbenden, anders dan de aanvrager en/of ontwerper, voorafgaande aan de planbeoordeling worden gehoord.

Advisering door de Kwaliteitscommissie en de Dorpsbouwmeester

1.      De Kwaliteitscommissie brengt zijn advies uit bij meerderheid van stemmen.

2.      Bij staking van de stemmen geeft de stem van de voorzitter de doorslag.

3.      Bij het staken van de stemmen over bouwplannen gelegen binnen de beschermde dorpsgezichten Borsele en Nisse en aanvragen als bedoeld in artikel 14.5 en 14.6 is evenwel een advies van een deskundige op het gebied van monumentenzorg van doorslaggevende aard;

4.      Indien een commissielid persoonlijk betrokken is bij een aan de orde zijnd onderwerp, dient dit lid van de Kwaliteitscommissie hiervan mededeling te doen aan burgemeester en wethouders en zich van advisering en/of stemming te onthouden.

5.      Indien de Dorpsbouwmeester persoonlijk betrokken is bij een aan de orde zijnd onderwerp, dient de Dorpsbouwmeester hiervan mededeling te doen aan burgemeester en wethouders, waarna hij zich van advisering over de betreffende aanvraag zal onthouden.

6.      Advisering over aanvragen als bedoeld in het voorgaande lid is opgedragen aan de Kwaliteiscommissie;

7.      Het advies wordt door de secretaris op een daarvoor vastgesteld formulier vastgelegd en ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

8.      Alle adviezen worden gemotiveerd, met uitzondering van de positieve adviezen.

9.      Positieve adviezen kunnen op verzoek van burgmeester en wethouders worden gemotiveerd of indien vanuit andere overwegingen daartoe aanleiding is.

10.    De inhoud van het advies kan zijn:

a.      niet strijdig

b.      niet strijdig mits

c.      strijdig

d.      strijdig tenzij

e.      aanhouden

11.    Voorafgaande aan advisering kan een ontwerper of aanvrager verzoeken om een vooroverleg. De Kwaliteitscommissie of Dorpsbouwmeester kan ten behoeve van dit vooroverleg een preadvies opstellen.

Verslaglegging

1.      Eenmaal per jaar stellen de Kwaliteitscommissie en Dorpsbouwmeester samen een integraal verslag op en overleggen dit aan de gemeenteraad. In het verslag komt tenminste aan de orde:

a.      op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de Welstandsnota en beeldkwaliteitsplannen;

b.      de werkwijze van de Kwaliteitscommissie en Dorpsbouwmeester;

c.      op welke wijze uitvoering is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

d.      de aard van de beoordeelde plannen;

e.      de bijzondere projecten.

Voorts kunnen de Kwaliteitscommissie en Dorpsbouwmeester aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke Welstandsnota in het bijzonder.

Geschillenbeslechting

In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, alsmede bij gerezen geschillen, beslissen burgemeester en wethouders, gehoord de Kwaliteitscommissie en Dorpsbouwmeester

 

Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties) 10  

vervallen

Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5 (ontruimingsinstallatie) 11  

vervallen

Tabel 2.6.8 behorende bij artikel 2.6.8 (vluchtrouteaanduiding) 12  

vervallen