Organisatie | Vught |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels artikel 3.23 Wet Ruimtelijke Ordening juncto artikel 4.1.1 Besluit ruimtelijke ordening voor de uitbreiding van of een bijbouw bij een woning binnen de bebouwde kom |
Citeertitel | Bouwen binnen grensen (2e wijziging) |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | beleidsregel |
Per 1 oktober 2010 van rechtswege vervallen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-04-2009 | 01-10-2010 | Nieuwe regeling | 31-03-2009 Het Klaverblad, 15-04-2009 | Onbekend |
Artikel 1. Begripsomschrijvingen en meetvoorschriften
goothoogte: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Indien een terugliggende opbouw ten opzichte van de gevels wordt toegepast binnen de denkbeeldige kap die ingevolge deze voorschriften is toegestaan, dan wordt deze niet meegeteld bij de bepaling van de goothoogte.
Deze beleidsregels zijn uitsluitend van toepassing op aanvragen om ontheffing op grond van artikel 3.23 Wro in samenhang met artikel 4.1.1, lid 1 sub a Bro voor uitbreidingen van of een bijbouw bij een woning binnen de bebouwde kom.
Voor toepassing van de beleidsregels komt in aanmerking een uitbreiding van of een bijbouw bij een woongebouw binnen de bebouwde kom mits:
het bebouwd oppervlak van de uitbreiding of de bijbouw niet groter is dan 25 m² bij een perceel van 200 m² of kleiner. Wanneer de oppervlakte van het perceel meer bedraagt dan 200 m² dan mag deze 25 m² vergroot worden met 10% van de oppervlakte van het perceel uitgaande boven de 200 m² tot een totaal van maximaal 250 m² bebouwd oppervlak;
Artikel 4. Weigeren ontheffing
Burgemeester en wethouders weigeren ontheffing te verlenen in situaties waar het overgangsrecht van toepassing is.
Artikel 5. Afwijking van de beleidsregels
In geval burgemeester en wethouders gebruik maken van de in lid 1 genoemde bevoegdheid wordt in de belangenweging in ieder geval beoordeeld of de door het geldende bestemmingsplan gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast. Daartoe onderzoekt het college in ieder geval de gevolgen van het bouwplan voor schaduwwerking, daglichttoetreding tot een woning en mogelijke aantasting van privacy.
Twaalf maanden na inwerkingtreding van dit beleid wordt een verslag over de doelmatigheid en de effecten van deze beleidsregels in de praktijk aan het college van burgemeester en wethouders voorgelegd. Het moment van evaluatie kan ook eerder plaatsvinden indien hier aanleiding toe bestaat.
Bouwplannen waarvoor een vergunning nodig is, moeten voldoen aan verschillende regelgeving. De Woningwet noemt de Bouwverordening, Bouwbesluit, bestemmingsplan en indien nodig, moet een monumentenvergunning verleend zijn. Als hieraan wordt voldaan, wordt de bouwvergunning verleend. Als een aanvraag niet voldoet, kan geen bouwvergunning verleend worden tenzij ontheffing mogelijk is van het bestemmingsplan, Bouwverordening en Bouwbesluit. Altijd vindt een afweging om ontheffing te verlenen plaats. Voor wat betreft het bestemmingsplan is de mogelijkheid om ontheffing te verlenen geregeld in verschillende artikelen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Dit beleid gaat uitsluitend over ontheffing op grond van artikel 3.23 Wro voor uitbreiding van of een bijbouw bij een woongebouw binnen de bebouwde kom, zoals genoemd in artikel 4.1.1 lid 1 onder a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het beleid is niet van toepassing op de situaties buiten de bebouwde kom. De gevallen buiten de bebouwde kom moeten afzonderlijk worden beoordeeld.
Op grond van artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb) handelt een bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel. Als dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen kan van de beleidsregel worden afgeweken. Van deze inherente afwijkingsbevoegdheid kan slechts gebruik worden gemaakt in zeer bijzondere gevallen.
Het afwijken van de beleidsregels die in artikel 5 mogelijk wordt gemaakt, is niet gebaseerd op artikel 4:84 Awb, maar is een veel ruimere afwijkingsbevoegdheid dan de inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 Awb.