Organisatie | Arnhem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening financieel beleid en beheer gemeente Arnhem |
Citeertitel | Verordening financieel beleid en beheer gemeente Arnhem (nr. 2118) |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Vervangt de verordening van 15 december 2003, nr. CS/CTRF/2003/114.
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2006 | 01-01-2013 | nieuwe regeling | 13-02-2006 Arnhemse Koerier22 februari 2006 | B&W03-01-2006,CS/CTRF/2005/137 |
In deze verordening wordt verstaan onder:
iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie die als zodanig een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college heeft;
het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Arnhem en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;
het onderdeel van de administratie dat omvat het systematisch maken en verwerken van aantekeningen betreffende de financiële gegevens van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Arnhem, teneinde te komen tot een goed inzicht in:
de financieel-economische positie;
de uitvoering van de begroting;
het afwikkelen van vorderingen en schulden;
alsmede tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover;
d.administratieve organisatie:
het stelsel van organisatorische maatregelen gericht op het tot stand brengen en het in stand houden van de goede werking van de bestuurlijke en ambtelijke informatieverzorging ten behoeve van de verantwoordelijke leiding;
proces van financiële kaderstelling, (meerjaren)begroting, tussentijdse rapportage en jaarverslag en jaarrekening;
het uitoefenen van bestuur over en toezicht op het beheer van middelen en het uitoefenen rechten van de gemeente Arnhem;
het in overeenstemming zijn met geldende wet- en regelgeving, waaronder gemeentelijke verordeningen, raadsbesluiten en collegebesluiten;
het realiseren van bepaalde prestaties met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen;
de mate waarin de beoogde maatschappelijke effecten van het beleid ook daadwerkelijk worden behaald.
Het college draagt zorg voor de interne toetsing van bedrijfsonderdelen op juistheid, volledigheid en tijdigheid van de bestuurlijke informatievoorziening, de rechtmatigheid van beheershandelingen en op misbruik en oneigenlijk gebruik van de gemeentelijke regelingen. Het college besluit over de gewenste planning of fasering van de toetsingen in de tijd.
Artikel 8. Tussentijdse rapportage en informatie
Tevens besteden de rapportages aandacht aan de stand van zaken met betrekking tot grote projecten die in voorbereiding of ontwikkeling zijn.
5.Gesignaleerde afwijkingen worden waar nodig voorzien van een bijsturingsvoorstel.
Artikel 11. Waardering & afschrijving vaste activa
De materiële vaste activa met economisch nut en de investeringen in de openbare ruimte – afgezien van de expliciete keuzes als bedoeld in artikel 10, 2e lid, onder d - worden afgeschreven rekening houdend met actuele regelgeving en overigens overeenkomstig de normen gangbaar in het maatschappelijke verkeer.
Ten behoeve van een consistente gemeentebrede toepassing actualiseert het college periodiek het waarderings- en afschrijvingsbeleid en stelt richtlijnen op voor de duur van de afschrijving per categorie zoals terreinen, gebouwen, bedrijfsmiddelen, etcetera. De raad wordt over het actuele beleid geïnformeerd.
Artikel 12. Voorziening voor oninbare vorderingen
en andere voorkomende heffingen en rechten wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische percentage van oninbaarheid.
Artikel 13. Reserves en voorzieningen
Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van producten en diensten van de gemeente Arnhem wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.
Artikel 15. Financieringsfunctie
1.Het college draagt bij de uitoefening van de financieringsfunctie zorg voor:
het uitzetten van overtollige geldmiddelen gebeurt bij financiële instellingen met minimaal een A - rating afgegeven door ten minste één gezaghebbende rating agency, of bij instellingen voor wiens waardepapieren een solvabiliteitseis geldt van 0%; daarnaast zijn financiële instellingen toegestaan die wat betreft de kwaliteit gelijkwaardig aan de A-rating gewaardeerd kunnen worden;
het college informeert de raad indien de wettelijke kasgeldlimiet of de renterisiconorm dreigt te worden overschreden.
Verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties anders dan genoemd in het tweede lid worden uitsluitend gedaan uit hoofde van de publieke taak. Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden.
Het college motiveert in zijn besluit het openbare belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.
Voor het vaststellen van de hoogte van gemeentelijke tarieven, heffingen en prijzen door de raad verstrekt het college aan de raad per verordening de actueel geraamde hoeveelheden per door de gemeente verstrekte dienst, waarover de tarieven, heffingen en prijzen in rekening worden gebracht en per verordening het totaal van de geraamde kosten.
Artikel 20. Onderhoud kapitaalgoederen
1.Voor het onderhoud van groen, water, wegen, riolering en gebouwen biedt het college meerjarige (integrale) beleidsplannen aan. Deze bevatten de kaders voor de inrichting van het onderhoud, de beoogde onderhoudskwaliteit, de normkostensystematiek en het hieraan gerelateerd meerjarig budgettair beslag.
De paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken benoemt in algemene termen het financieringsbeleid. Tevens doet het college verslag van:
Artikel 23. Verbonden partijen
Het college legt een voorstel voor oprichting van of deelname aan een verbonden partij voor aan de raad. Het voorstel vermeldt het openbare belang dat met de verbonden partij wordt gediend, verantwoordelijkheden, bevoegdheden en zeggenschap van elk van de partijen, alsmede een financiële- en risicoanalyse.
Met inachtneming van hetgeen in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten is voorgeschreven bevat de paragraaf grondbeleid in de begroting op basis van de vastgoedrapportage het meerjarige beleids- en (financieel) uitvoeringskader. De paragraaf grondbeleid bij de jaarstukken geeft de gerealiseerde ontwikkeling ten opzichte van het begrotingskader weer.
Artikel 26. Financiële organisatie
Het college draagt de zorg voor en legt (in een besluit) vast:
Artikel 27. Aanbesteding en inkoop
Het college draagt zorg voor en legt (in een besluit) vast de interne regels (protocol) voor de inkoop en aanbesteding van werken, leveringen en diensten. De regels waarborgen dat wordt gehandeld in overeenstemming met de regels ter zake van de Europese Unie.
Het college draagt zorg voor het beleidsmatige kader voor de verstrekking van gemeentelijke subsidies die worden ingezet als instrument bij de uitvoering van de (deel) programma’s.
Algemene toelichting op de verordening financieel beleid en beheer
In de paragraaf bedrijfsvoering uit de MJB 2004-2007 is te lezen dat:
“….Arnhem de afgelopen jaren veel aandacht heeft gegeven aan beleid en de ontwikkeling van een visie. De aandacht voor uitvoering van beleid en de daarvoor noodzakelijke ontwikkeling van een ondersteunende bedrijfsvoering is daarbij achterop geraakt”.
Vanuit hun rol benadrukken de commissie middelenbeleid, de rekenkamer en de accountant dit ook in hun advies over de laatste jaarverslagen respectievelijk de beoordeling van het instrumentarium dat de adequate informatievoorziening van management en bestuur moet verzekeren.
Afgezien van het geconstateerde gebrek aan aandacht en prioriteit wordt een breed scala van concrete verbeterpunten gesignaleerd: in willekeurige volgorde de herinrichting van de planning & control cyclus, de interne planning en controle, het risicomanagement. Kortom er is nog ongelooflijk veel te doen.
Tegelijkertijd zien wij in de afgelopen periode vanuit externe ontwikkelingen nieuwe referenties ontstaan voor de financiële functie. De Wet dualisering gemeentebestuur met zijn consequenties voor de bestuurlijke planning en control. En het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten dat de eigenheden van de planning en verantwoording van de overheid markeert. Vanuit deze nieuwe referenties dienen de gemeenten (lees de raad) in een verordening uitgangspunten op te stellen voor het financiële beleid en beheer en voor de financiële organisatie. Deze verordening moet waarborgen dat de bedrijfsvoering voldoet aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle.
Tegen de achtergrond van de geschetste ontwikkelingen bevindt de opgestelde verordening zich in het contrast van de realiteit en de wenssituatie. Als er een landelijke handreiking ter beschikking staat samen met een breed gesignaleerd beeld van wat er allemaal te verbeteren is, is het immers geen optie om een ander toetsingskader te benoemen dan dat van de gewenste situatie. Maar tegelijkertijd weten wij ook dat wij er nu niet aan kunnen voldoen, want daarvoor is eerst nog ongelooflijk veel te doen. Inspanningen waarvoor afhankelijk van de prioriteit een kortere of langere adem nodig is.
Met andere woorden de verordening dient als een raamwerk dat vooral ook op zijn intenties moet worden beoordeeld. Dit zijn geen intenties die zich tot de verordening als zodanig beperken. De veranderde prioriteit blijkt uit een aantal samenhangende actieplannen en specifieke aandachtsgebieden. Deze plannen zijn de voorwaarden om van de realiteit naar de wenssituatie te komen. Zij vormen dus als het ware één geheel met de verordening. Ook wordt verwezen naar de reactie d.d. 26 augustus 2003, CS/CTR/2003/98, naar de commissie middelenbeleid inzake de eerder genoemde adviezen.
In de toelichting bij de verordening zijn zo veel mogelijk beknopt de verbeteracties weergegeven.
Hierna volgt een samenvatting van geplande acties. Voor een aantal onderwerpen zal nog een prioriteitbepaling in de tijd moeten plaatsvinden.
Programma verbetering beleidscyclus | ||
Gemeentelijke gebouwen in beheer FD -Quick-scan onderhoudstoestand | ||
Artikelsgewijze toelichting op de verordening financieel beleid en beheer
De invulling van de jaarcyclus staat onder invloed van tal van factoren. Zowel bestuurlijk inhoudelijke als praktische. Zo beïnvloedt de start van een nieuwe bestuursperiode met een nieuw programma de invulling van de cyclus. Ook de goede aansluiting op essentiële externe ramingsinformatie is een belangrijke factor.
Ofschoon bepaalde onderdelen –mede door wettelijke termijnen- redelijk vast liggen vraagt de precieze invulling van de cyclus en vooral de verbinding tussen de verschillende instrumenten afstemming tussen college en raad. Centrale schakel hierin is kaderstelling in meerjarig financieel perspectief. In 2003 is dit vorm gegeven door middel van de Winternota (uitwerking bestuursakkoord) en een perspectiefnota van het college. Deze laatste vormde de voorbereiding van de meerjarenbegroting en was daarin ook geïncorporeerd.
In het kader van de meerjarenbegroting 2004-2007 wordt geëvalueerd of het model 2003 voldoende inhoud kan geven aan de gewenste bestuurlijke kaderstelling en informatievoorziening.
Artikel 2 bevat een aantal bepalingen over de inrichting van de begroting waarin zowel de kaderstellende als de controlerende functie van de raad tot uiting komt. Op basis van dit artikel legt de raad namelijk een belangrijk deel van de infrastructuur van de begroting vast evenals de kengetallen waarop de raad wil sturen en controleren. De basis hiervoor ligt in politiek bestuurlijke wensen. Dat is ook de reden dat de gemeente onder het nieuwe regime zijn eigen begrotingsopzet kan kiezen. Meestal zal die vaststelling voor enkele jaren gelden, bijvoorbeeld voor een gehele raadsperiode. Indien daartoe aanleiding is, kan de raad de indeling wijzigen.
Een programma is gebaseerd op de drie w-vragen: wat willen we bereiken, wat gaan we daar voor doen en wat mag dat kosten? Vooral voor de eerste twee vragen zullen in de praktijk indicatoren nodig zijn. In het dualistisch bestel moet de raad de w-vragen zelf beantwoorden; hij kan dat niet overlaten aan het college en / of de ambtelijke organisatie.
In het kader van de voorbereiding van de meerjarenbegroting 2004-2007 heeft een bestuurlijk-ambtelijke werkgroep het basismodel van de duale Arnhemse (deel) programmabegroting ontwikkeld. Dit proces zal nu worden vervolgd met het ontwikkelen van een evenwichtige systematiek van doelstellingen en indicatoren (=onderdeel programma verbetering beleidscyclus).
Het college is belast met de uitvoering van de begroting. Hiertoe stelt het college binnen de kaders van de programmabegroting een productraming op. Het college kan die raming tussentijds aanpassen in het belang van de sturing op het gewenste eindresultaat. Het college is vrij in het aantal producten en de indeling daarvan.
De productraming is in de systematiek van het BBV geen onderdeel van de begroting. In het 2e en 3e lid wordt geregeld dat de raad tijdens de jaarcyclus een overzicht krijgt van de producten behorende bij de verschillende (deel)programma’s.
De artikelen 3 en 4 betreffen vooral de infrastructuur van de begroting. Artikel 5 gaat over het meerjarige budgettaire kader. Dat vormt, zoals in de meeste gemeenten gebruikelijk is, de grondslag voor de eigenlijke begroting. Met betrekking tot lid 2 en 3 geldt de volgende toelichting.
Belangrijke overwegingen om toevoegingen eerst op concernniveau te reserveren zijn:
Expliciete afzonderlijke collegebesluitvorming is hiermee dus noodzakelijk.
Artikel 6. Uitvoering begroting
In artikel 6 legt de raad het college een aantal eisen op die voor een goede uitvoering van de begroting noodzakelijk zijn. In het eerste lid wordt bepaald dat het college de rechtmatigheid, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de uitvoering dient te waarborgen. Lid 2 stelt eisen voor de onderwerpen die van belang zijn voor de opstelling van de productraming.
Uitvoering van de begroting dient altijd binnen geautoriseerde kaders plaats te vinden. In dit verband regelen lid 3 en 4 de tussentijdse autorisatie ten gevolge van:
In het duale stelsel geeft de raad geen nadere uitvoeringsregels om aan de prestatie-eis te voldoen. Deze uitvoeringsregels zijn aan het college.
Het gaat hier om het ‘management control systeem’ in brede zin, de inrichting van de processen, de administratieve organisatie enzovoorts. Het college stuurt dit aan door middel van kadercirculaires en concernrichtlijnen.
Dit artikel geeft voor een deel een meerjarig ambitieniveau aan. Een dekkend geheel van waarborgen zal verder moeten worden ontwikkeld bijvoorbeeld in het kader van het programma “verbetering bedrijfsvoering.”
De raad legt in dit artikel enkele basiscondities vast voor de interne controle. Daarmee verkrijgt de raad de zekerheid dat het college aan de eisen genoemd in met name artikel 6, eerste lid, zal kunnen voldoen.
De interne controle omvat de controle binnen de processen bijvoorbeeld door middel van functiescheiding als ook eventuele aanvullende onderzoeken.
De genoemde onderzoeken in dit artikel omvatten niet de interne onderzoeken van het college naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur. Regels voor deze interne onderzoeken zijn opgenomen in de verordening artikel 213a Gemeentewet.
Dit artikel geeft voor een deel een meerjarig ambitieniveau aan. Dit zal verder uitwerking moeten krijgen in het kader van het programma “verbetering bedrijfsvoering.” Permanente aanvullende onderzoeken zullen nog op wenselijkheid en haalbaarheid moeten worden bezien.
Artikel 8. Tussentijdse rapportage en informatie
Artikel 8, eerste tot en met vierde lid, formaliseert een belangrijk onderdeel van de planning en control van de raad. De raad geeft namelijk aan de aard van de informatie die het college standaard dient te verstrekken evenals de reguliere frequentie voor minimaal 2 rapportages. Van deze 2 rapportages is de uiterste verschijningsdatum ook gegeven.
Op basis van deze informatie kan de raad de uitvoering van de begroting volgen en besluiten of bijsturing nodig is. Bijsturing van oorspronkelijk geautoriseerde budgetten vindt plaats door middel van een wijziging van de begroting. Het college kan –in relatie tot de bijsturing van de begrotingsuitvoering- bij de tussentijdse rapportage voorstellen doen om de begroting te wijzigen.
In het derde lid van het artikel geeft de raad kaders voor de inrichting van de tussenrapportages. In het vierde lid geeft de raad aan waarover hij in elk geval in de tussenrapportages wil worden geïnformeerd. Hierbij vestigt de raad aandacht op zijn behoefte om permanent op de hoogte te zijn van de stand van zaken van grote projecten (in de orde van bijvoorbeeld Arnhem Centraal).
In dit bestek is er niet voor gekozen andere tussentijdse informatie, bijvoorbeeld over het gebruik van bepaalde collegebevoegdheden of rond bestuurlijk gevoelige onderwerpen, in algemene termen op te nemen. Leidend voor deze informatievoorziening zijn de specifieke afspraken die in het verband van afzonderlijke onderwerpen worden gemaakt.
Artikel 9 is het sluitstuk van de begrotingscyclus, de verantwoording over de begrotingsuitvoering door het college, cq. de controle van de raad daarop. Basis daarvoor is de productrealisatie. In het eerste lid wordt daarvoor een kwaliteitseis gesteld. Het tweede lid is de tegenpool van artikel 3, lid 2.
Artikel 10. De financiële positie
De raad geeft in dit artikel enkele belangrijke uitgangspunten aan die het college voor de uiteenzetting van de financiële positie en de meerjarenramingen moet volgen.
Tevens wordt hier expliciet vastgelegd hoe de raad bij het vaststellen van de financiële positie, de investeringskredieten autoriseert. Dit is nodig omdat deze kredieten als zodanig geen onderdeel zijn van de lasten en baten die de raad via de programmabegroting autoriseert.
In lid 3 geeft de raad een aantal keuzes aan waarvoor in het investeringsplan de lijn moet worden bepaald. Bijvoorbeeld de investeringskredieten waarvoor specifieke besluitvorming nodig is, de vrijheidsgraden voor de organisatie. Voor wat betreft de kaders investeringen in de openbare ruimte wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 11.
Het investeringsplan is nog in ontwikkeling. Dit is een onderdeel van het programma verbetering beleidscyclus “zichtbaar beter presteren”. Gepland is opname in de begroting 2005.
Artikel 11. Waardering & afschrijving vaste activa
De verordening moet volgens artikel 212 Gemeentewet in elk geval bevatten de “regels voor waardering en afschrijving activa”. Het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) gemeenten brengt voor de vaste activa het (verplichte) onderscheid aan in immaterieel, materieel en financieel.
Voor immateriële activa zijn de afschrijvingstermijnen kort. De afschrijving op materiële activa is afhankelijk van het economische nut. Is het actief verkoopbaar? Worden er inkomsten mee gegenereerd? De economische levensduur is de leidende factor. De gemeente heeft veel - vaak forse - investeringen waarvoor dit niet geldt. Die hebben een maatschappelijk nut. Er is lang niet altijd sprake van vervanging vanuit een continuïteitsoogmerk, maar bijvoorbeeld van onderhoudsverplichtingen. De investeringen met maatschappelijk nut zijn in lid 1 benoemd. De BBV vinden het gewenst deze in een zo kort mogelijke termijn af te schrijven, maar laten activering wel toe. Een volledige omzetting van het regime zou voor de gemeente(n) een forse blokkade kunnen vormen om - binnen de financiële positie - nog de nodige maatschappelijke investeringen in de openbare ruimte te kunnen doen. Omdat het om een keuze gaat die verbonden is aan de financiële positie bepaalt de verordening dat besluitvorming hierover plaatsvindt op basis van voorstellen in het investeringsplan bij de begroting.
Overigens wordt het college opgedragen om met inachtneming van wettelijke en maatschappelijke normen gemeentebrede regels aan te bieden met betrekking tot het afschrijvingsbeleid. Hiervoor zijn al concernbrede spelregels van kracht.
Artikel 12. Voorziening voor oninbare vorderingen
Artikel 12 geeft de regels voor de bepaling van de hoogte van de voorziening voor oninbare vorderingen. Voor het bepalen van de hoogte van de voorziening is in dit artikel gekozen voor een scheiding in bulkfacturen en andere facturen. Als bulkfacturen zijn specifiek benoemd de gemeentelijke heffingen en rechten. Hiervoor wordt een voorziening getroffen op basis van een in te schatten percentage van oninbaarheid, omdat individuele beoordeling ondoenlijk is. Er kunnen ook andere bulkfacturen zijn waarvoor dit een goede aanpak is. Een belangrijke afweging bij deze keuze is ook de omvang van de individuele vorderingen.
Artikel 13. Reserves en voorzieningen
Met de bepaling van (globale) kaders rond de omvang van het eigen vermogen stuurt de raad op bijvoorbeeld de gewenste dekking van risico’s of het bestemmen van ruimte voor specifieke doelen of maatschappelijke investeringen.
In het BBV is een kader voor reserves en voorzieningen opgenomen. In zijn besluit van 14 november 2002 heeft de raad hier expliciet invulling aan gegeven.
Verder bevat dit artikel gecomprimeerd het geldende reservebeleid. Voor de reserves en voorzieningen biedt vooral de jaarcyclus bij uitstek de gelegenheid om de actuele ontwikkelingen te volgen en te toetsen aan de geformuleerde uitgangspunten. De verdere ontwikkeling van beleid kan dan ook prima gestalte worden gegeven in de paragraaf reserves en voorzieningen bij de begroting en jaarstukken.
Artikel 14. Kostprijsberekening
Artikel 14, lid 1 en 2, geven op hoofdlijnen de bestaande kaders weer voor de bepaling van heffingen en tarieven: kostendekking; een systeem van kostentoerekening en alleen indirecte kosten berekenen die rechtstreeks samenhangen met de verleende dienst. Ter illustratie rioolrechten bevatten dus wel een deel van de overheadkosten van de betrokken dienst, maar niet de salariskosten van de burgemeester.
In de gemeentewet is vooraf al bepaald dat bij de toerekening van indirecte kosten worden betrokken:
Met inachtneming van deze uitgangspunten komen per organisatieonderdeel (verschillende) kostenverdelingen tot stand. De bij deze verdeling gekozen methodiek dient binnen de jaarcyclus in de uitvoeringsinformatie te worden toegelicht.
Zo kan ook het uitgangspunt van kostendekkendheid verder worden genuanceerd. Dit moet op een efficiënte manier toetsbaar zijn. De eenheden product kunnen derhalve zodanig zijn dat de kostendekkendheid wordt beoordeeld voor een cluster van verwante producten of activiteiten.
Artikel 15. Financieringsfunctie
De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelenbeheer. Gezien de operationele kwetsbaarheid van deze functie geeft artikel 212 gemeentewet relatief nauwkeurig aan wat de verordening ten minste moet regelen.
Lid 1 en lid 2 van artikel 15 benoemen -op basis van (geactualiseerd) Arnhemse beleid- respectievelijk de gevraagde algemene doelstellingen en de richtlijnen en limieten . Het college werkt dit kader verder uit in het “Treasury statuut gemeente Arnhem”. Ook de dagelijkse uitvoering van de financieringsfunctie in de vorm van de uitoefening van bevoegdheden, de taken en de verantwoordelijkheden dient te worden vastgelegd.
Over het financiële beheer van de financieringsfunctie wordt de raad in een aparte (verplichte) paragraaf bij begroting en jaarstukken geïnformeerd. Artikel 15 voorziet nog in eventuele tussentijdse informatievoorziening bij dreigende overschrijding van de wettelijk vastgestelde kasgeldlimiet of renterisiconorm. Overschrijding is niet toegestaan en de gemeente loopt het risico geconfronteerd te worden met preventief provinciaal toezicht op het sluiten van kortlopende (kasgeldlimiet) of langlopende (renterisiconorm) leningen. Reden om de raad bij een dreigende situatie terstond te informeren.
Los van de nieuwe verordening stond de actualisatie van de treasuryregels al voor het najaar 2003 op de agenda. Verordening en treasuryregels zijn zodoende in onderlinge samenhang en rekening houdend met de gewijzigde bevoegdheidsverdeling samengesteld. Het treasurystatuut wordt gelijktijdig met de verordening aangeboden.
Artikel 16. Registratie bezittingen en activa
Voor een goed beeld van de financiële positie is een volledige registratie van de gemeentelijke bezittingen onontbeerlijk. Om te garanderen dat de registratie actueel en juist is, wordt in dit artikel het college opgedragen er voor te zorgen dat het administratieve proces voldoende gecontroleerd verloopt en bij afwijkingen maatregelen tot herstel te treffen.
Artikel 17. Paragrafen algemeen
De zogenaamde paragrafen die deel uitmaken van begroting en jaarstukken behandelen onderwerpen die (voor de raad) belangrijk zijn voor het inzicht in de financiële positie. Via de paragrafen kan de raad beleidsuitgangspunten voor beheersmatige activiteiten en lokale heffingen vaststellen. Een aantal van deze activiteiten en de (minimale) inhoud van de paragrafen is wettelijk voorgeschreven. Hieraan kunnen op grond van eigen prioriteit paragrafen worden toegevoegd. Bij de ontwikkeling van de Arnhemse programmabegroting is gekozen voor de extra onderwerpen handhaving, attractiviteit en voornemens per wijk.
Er is voor gekozen om het ontwikkelen en actualiseren van de onderliggende beleidskaders niet door middel van de verordening aan rigide termijnen te verbinden. Dit is sterk onderwerp en situatie afhankelijk. Zo kan bijvoorbeeld de actualiteit om vernieuwing van beleid vragen. In andere gevallen kan beleidsontwikkeling verbonden zijn aan de bestuurscyclus (bijv. belastingbeleid) of de jaarcyclus (bijv. weerstandsvermogen).
Een beperkende factor bij de openbare informatievoorziening in bepaalde paragrafen kan zijn dat deze geen schade mag toebrengen aan de belangen van de gemeente.
Het nieuwe artikel 212 Gemeentewet eist dat de verordening minimaal de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b Gemeentewet en in rekening te brengen heffingen als bedoeld in artikel 15.33 Wet milieubeheer.
In de verordening is er voor gekozen om op hoofdlijnen de issues aan te geven waarvoor het beleid periodiek dient te worden geëvalueerd en bijgesteld. In de tijd gezien vinden evaluatie en bijstelling van beleidskaders vooral plaats met de 4-jaarlijkse WOZ- taxatieronde. Voorstellen die hieruit voortkomen, vormen alsdan een onderdeel van de (meerjaren) begroting, paragraaf lokale heffingen.
In de tussenliggende periode is de paragraaf lokale heffingen bij de begroting en jaarstukken ook het geschikte instrument om de bestaande (Arnhemse) beleidsuitgangspunten te toetsen en/of bij te sturen. Dit zijn uitgangspunten als een beheerste ontwikkeling van de lokale lasten, het streven naar een evenwichtige lastenverdeling en kaders voor tariefbepaling.
Daarnaast bevatten nota’s en paragrafen op hoofdlijnen meer kwantitatieve informatie over lokale heffingen zoals een heffingenoverzicht en ramingsinformatie.
Op grond van de eventuele beleidsbijstellingen moeten de bijbehorende belastingverordeningen worden aangepast en door de raad worden vastgesteld. Per verordening is dan de nodige kwantitatieve informatie beschikbaar, bijvoorbeeld over tarieven en onderliggende kosten. In de praktijk is die gekoppeld aan de productenramingen en kostenonderbouwingen van de betrokken dienst(en).
Artikel 19. Weerstandsvermogen
Het eerste lid van artikel 19 eist dat het college een visie ontwikkelt op de wijze waarop met risico’s moet worden omgegaan. Dit omvat het creëren van een breed inzicht in:
Risicomanagement is - voorafgaand aan financiële risicodekking - ook vooral gericht op het nemen van maatregelen om risico’s te voorkomen of te beheersen.
In de paragraaf weerstandsvermogen schetst het college voor de genoemde aspecten de actuele stand van zaken en doet zonodig voorstellen tot bijsturing.
Inmiddels is een eerste aanzet voor het formuleren van beleid voor risicomanagement gegeven. In het 3e kwartaal 2003 wordt een actieplan opgesteld voor het verder ontwikkelen van risicomanagement.
Artikel 20. Onderhoud kapitaalgoederen
De gemeente pleegt veel investeringen, waarbij de continuïteit niet zo zeer is gericht op het principe van vervanging. Bij wegen, water, groen enzovoorts ligt de nadruk veel meer op het onderhoud.
Binnen het begrotingsproces is het dan ook belangrijk dat de raad keuzes over meerjarige onderhoudsbudgetten altijd kan verbinden aan adequate inhoudelijke plannen. Met het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) 2003-2007 en de Buiten Gewoon Beter en Buiten Gewoon Doorgaan voor de openbare ruimte heeft de gemeente actuele plannen in uitvoering.
Het gemeentelijke vastgoed is inmiddels voor een groot deel in beheer samengebracht bij de Facilitaire Dienst. Een beleidsmatig onderhoud- en beheerskader is inmiddels in ontwikkeling.
Artikel 15 geeft de kaders voor de uitvoering van de financieringsfunctie aan. In aansluiting daarop benoemt dit artikel de informatie over het financiële beheer van de financieringsfunctie die de raad in de verplichte paragraaf financiering bij de begroting en jaarstukken krijgt.
Het domein van de ambtelijke organisatie is de verantwoordelijkheid van het college. Beleid op dit gebied wordt in de eerste plaats vormgegeven door het college. Bedrijfsvoering is echter van belang voor de raad omdat het welslagen van de programma’s afhankelijk is van de externe gerichtheid en resultaatgerichtheid van de ambtelijke organisatie. Voor ontwikkeling van bedrijfsvoeringsbeleid legt de verordening dan ook de relatie naar de door de raad geformuleerde programma doelstellingen.
Het tweede lid regelt formeel over welke feiten aangaande het financiële beheer van de bedrijfsvoering de raad in de verplichte paragraaf bedrijfsvoering geïnformeerd wordt. In de praktijk moet deze paragraaf de bestuurlijke agenda zijn die in samenspraak met het topmanagement wordt opgesteld.
Het programma verbetering bedrijfsvoering “van buiten naar binnen” is een van drie overkoepelende programma’s ter bespreking in de commissie middelen in 2003.
Artikel 23. Verbonden partijen
Verbonden partijen zijn die partijen waarmee de gemeente een bestuurlijke relatie heeft én waarin zij een financieel belang heeft.
Omdat dergelijke relaties relatief weinig voorkomen concentreert deze verordening zich op de beleidsvorming in concreet voorkomende gevallen. Hierbij draagt het college een toetsingskader aan vanuit verschillende relevante aspecten.
In de BBV is al geregeld dat met betrekking tot de verbonden partijen bij begroting en jaarstukken aandacht wordt besteed aan:
Bij de ruimtelijke ontwikkeling van de stad heeft de raad een sturende positie. De gewenste ruimtelijke ontwikkeling vraagt bestuurlijke keuzes en kaders. Evenals het verwerkelijken van die ontwikkeling. Bij de verwerkelijking gaat het om planologische voorbereiding, het verwerven van gronden, opstellen van contracten, civieltechnische werken en het (doen) realiseren. Dit brengt bijvoorbeeld keuzes met zich mee als gevolg landelijk ontwikkelingsbeleid, over de positie die de gemeente inneemt (actief of meer faciliterend), rond kostenverhaal, etcetera.
Ontwikkelingsvisies beslaan doorgaans een lange periode en ook in het grondbeleid is consistentie een belangrijke factor. Dit maakt dat ook de nota’s grondbeleid met een behoorlijke tussenpoos kunnen worden geagendeerd. Bepalend is dat er een beleidsevaluatie plaats vindt zodra de (verwachte) ontwikkelingen daar aanleiding toe geven.
Het 2e lid regelt dat - met behulp van de paragraaf grondbeleid bij begroting en jaarstukken - de uitvoering van het grondbeleid tussentijds kan worden gevolgd. Dit omvat dan ook de financiële ontwikkeling, de verantwoording van de ontwikkelingen in de grondexploitaties. Het BBV geeft al vergaand aan welke informatie de paragraaf minimaal moet bevatten, alsmede overige uitvoeringsinformatie die het college verschaft bij begroting en jaarstukken.
In het najaar van 2003 vindt met de raad(scommissie) de aftrap plaats voor de actualisering van het grondbeleid.
In artikel 25 worden de kaders gegeven voor de inrichting van administraties van de gemeente. In hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens moeten worden vastgelegd en aan welke eisen de vastgelegde gegevens moeten voldoen. Deze verordening regelt niet – inherent aan het dualisme – de regels en activiteiten die daarvoor in de uitvoering nodig zijn. Dat is een taak van het college. Deze zal deze zaken wel in een besluit moeten vastleggen voor de aansturing van de ambtelijke organisatie.
Een belangrijk onderdeel van de administratie is de financiële administratie. Bij algemene maatregel van bestuur stelt het Rijk eisen aan de verantwoordingsinformatie van gemeenten. In het Besluit begroting en verantwoording zijn onder andere waarderingsgrondslagen, balansindeling en verplicht op te leveren financiële gegevens vastgelegd. Vanuit de financiële administratie moeten gegevens worden aangeleverd voor de financiële verantwoordingsinformatie aan de raad, maar ook aan gedeputeerde staten, in hun rol als toezichthouder, het rijk, de Europese Unie, etc.
Artikel 26. Financiële organisatie
In dit artikel worden uitgangspunten voor de inrichting van de financiële organisatie gegeven, waaraan het college bij het stellen van regels voor de ambtelijke organisatie invulling moet geven. De uitgangspunten vormen kaders voor het college, waaraan hij zich moet houden.
In de onderdelen a en b worden eisen gesteld aan de toedeling van taken aan organisatieonderdelen van de gemeente en de toewijzing van functies aan functionarissen. In de onderdelen c t /m f worden eisen gesteld aan de budgettoedeling en de verantwoording daarover.
Op dit moment is hier vooral in voorzien door dienstspecifieke regels, zoals mandaatbesluiten, diensteigen budgetspelregels, etcetera.
Artikel 27. Aanbesteding en inkoop
De inkoop van goederen en diensten en de aanbesteding van werken beslaat een fors deel van het gemeentelijke budget en is in bepaalde gevallen een kwetsbare activiteit. In die zin zijn intern en administratief organisatorische spelregels te zien als een vorm van risicobeheersing. De aansprakelijkheid kan worden beperkt en er wordt jegens derden rechtszekerheid gecreëerd. Artikel 27 legt aan het college de zorg op om regels op te stellen voor de aanbesteding van werken en inkoop van goederen en diensten. De regelgeving van de Europese Unie dient daarbij nageleefd te worden. Doordat de regels worden vastgelegd kan de accountant bij zijn controle van de jaarstukken nagaan of de interne regels (en de Europese regelgeving) zijn nageleefd, het is een onderdeel van de rechtmatigheidstoets. De accountant beoordeelt hiervoor eveneens het systeem van interne regels.
Het inkoop en –aanbestedingsbeleid wordt momenteel geherformuleerd.
Subsidies vormen een belangrijk instrument bij het realiseren van de door de raad geformuleerde (deel) programmadoelstellingen. Artikel 4.23 Algemene wet bestuursrecht vereist dat een subsidie slechts door een bestuursorgaan kan worden verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift. Het voorschrift moet regelen voor welke activiteiten subsidies kunnen worden verstrekt. Voor incidentele gevallen met een subsidieduur van ten hoogste vier jaar geldt het bovengenoemde vereiste niet. Dit artikel draagt het college op te zorgen voor een adequate toetsingskaders bij verlening van subsidies.
De wetgever heeft bepaald, dat de nieuwe verordening artikel 212 Gemeentewet bij alle gemeenten op het begrotingsjaar 2004 van toepassing moet zijn.
In dit artikel wordt de naam gegeven, waarmee men in de gemeentelijke stukken naar deze verordening kan verwijzen.