Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zandvoort

Toeristenbelasting Nachtverblijf 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZandvoort
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingToeristenbelasting Nachtverblijf 2010
CiteertitelOnbekend
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201001-01-2011Onbekend

08-12-2009

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Toeristenbelasting Nachtverblijf 2010

De raad van de gemeente Zandvoort:

gelezen het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 10 november 2009, nummer 2009/11/141;

gelet op de overwegingen van de commissie Planning en Control van 25 november 2009;

gelet op artikel 224 van de Gemeentewet;

besluit de volgende verordening, inclusief toelichting, vast te stellen:

Verordening op de heffing en de invordering van Toeristenbelasting nachtverblijf 2010

DE VERORDENING

BEGRIPSBEPALINGEN

Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zandvoort;

  • b.

    de raad: de gemeenteraad van Zandvoort

  • c.

    ambtenaar belast met de heffing: de gemeenteambtenaar die door het college is aangewezen als ambtenaar belast met de heffing van de gemeentelijke belastingen

  • d.

    vakantieonderkomens: woningen en andere verblijven, niet-zijnde strandhuisjes, mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantie- en andere recreatieve doeleinden;

  • e.

    mobiele kampeeronderkomens: tenten, vouwwagens, kampeerauto's, toercaravans en soortgelijke onderkomens dan wel soortgelijke voertuigen welke bestemd zijn dan wel gebezigd worden als verblijf voor vakantie en andere recreatieve doeleinden;

  • f.

    niet-beroepsmatig verhuurde ruimten: woningen en andere verblijven, of gedeelten daarvan niet zijnde strandhuisjes, mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, welke niet in hoofdzaak bestemd zijn als verblijf voor vakantie en andere recreatieve doeleinden, doch wel in bepaalde perioden van het jaar voor die doeleinden worden verhuurd dan wel te huur aangeboden;

  • g.

    vaste standplaats: een terrein of terreingedeelte dat bestemd is voor het gedurende een seizoen of een jaar plaatsen van een zelfde mobiel kampeeronderkomen of stacaravan;

  • h.

    strandhuisjes: bouwwerken op het Noordzeestrand, niet zijnde een commercieel geëxploiteerde ruimte, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantie- en andere recreatieve doeleinden.

NORMSTELLING

Belastbaar feit

Ter zake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente in hotels, pensions, vormings-, trainings- en opleidingscentra, conferentieoorden, jeugdherbergen, strandhuisjes, vakantieonderkomens, mobiele kampeeronderkomens, niet-beroepsmatig verhuurde ruimten en op vaste standplaatsen tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn ingeschreven, wordt onder de naam 'Toeristenbelasting nachtverblijf' een directe belasting geheven.

Belastingplicht

  • 1.

    Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2 in hem ter beschikking staande ruimten dan wel op hem ter beschikking staande terreinen.

  • 2.

    De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene, ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.

  • 3.

    Indien met toepassing van het eerste lid geen belastingplichtige is aan te wijzen, is belastingplichtig degene die overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 verblijf houdt.

Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven ter zake van het verblijf:

  • 1.

    door degene, die:

    • a.

      als verpleegde of verzorgde in een inrichting tot verpleging of verzorging van zieken, van gebrekkigen, van hulpbehoevenden of van ouden van dagen verblijft;

    • b.

      verblijf houdt in een gemeubileerde woning indien hij ter zake van het verblijf in of het ter beschikking houden van die woning forensenbelasting is verschuldigd;

  • 2.

    van een vreemdeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, letters c, d, f, g, h, van voornoemde wet, en voor zover deze persoon verblijf houdt in een gelegenheid als bedoeld in artikel 2 van de Verordening, onder verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers.

Maatstaf van heffing.

De belasting wordt geheven naar het aantal overnachtingen.

Forfaitaire berekeningswijze van de maatstaf van heffing.

  • 1.

    Het aantal personen dat heeft overnacht wordt met betrekking tot:

    • a.

      niet-beroepsmatig verhuurde ruimten bepaald op:

2 per niet-beroepsmatig verhuurde ruimte indien het aantal slaapplaatsen 3 of minder bedraagt en 3 per niet-beroepsmatig verhuurde ruimte indien het aantal slaapplaatsen 4 bedraagt;

  • b.

    strandhuisjes bepaald op: 2,74 per strandhuisje;

  • c.

    mobiele kampeeronderkomens en stacaravans op vaste standplaatsen bepaald op: 2,36 per mobiel kampeeronderkomen of stacaravan.

    • 2.

      Het aantal malen dat door de in het eerste lid bedoelde personen is overnacht, wordt:

  • a.

    ingeval verblijf wordt gehouden in niet-beroepsmatig verhuurde ruimten met niet meer dan 4 slaapplaatsen bepaald op: 60;

  • b.

    ingeval verblijf wordt gehouden in strandhuisjes bepaald op: 60;

  • c.

    ingeval verblijf wordt gehouden in mobiele kampeeronderkomens en stacaravans op vaste standplaatsen bepaald op: 91,75;

Opteren voor niet-forfaitaire maatstaf van heffing

In afwijking van het bepaalde in artikel 6 wordt op een door de belastingplichtige bij de aangifte gedane aanvraag de maatstaf van heffing vastgesteld op het werkelijke aantal overnachtingen, indien blijkt dat dit aantal lager is dan het op grond van artikel 6 berekende aantal.

Belastingtarief

De tarief bedraagt per overnachting € 1,50.

Belastingjaar

  • 1.

    De belasting wordt geheven over de volgende tijdvakken:

    • -

      de kalendermaanden januari tot en met maart;

    • -

      de kalendermaand april;

    • -

      de kalendermaand mei;

    • -

      de kalendermaand juni;

    • -

      de kalendermaand juli;

    • -

      de kalendermaand augustus;

    • -

      de kalendermaand september;

    • -

      de kalendermaanden oktober tot en met december.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid loopt het belastingtijdvak:

    • a.

      van 1 januari tot en met 31 december (= kalenderjaar) ter zake van het houden van verblijf met overnachten in onderkomens als bedoeld in artikel 6, tweede lid onderdeel a;

    • b.

      van 15 april tot en met 15 september ter zake van het houden van verblijf met overnachten in onderkomens als bedoeld in artikel 6, tweede lid onderdeel b;

    • c.

      van 15 april tot en met 15 oktober ter zake van het houden van verblijf met overnachten in onderkomens als bedoeld in artikel 6, tweede lid onderdeel c.

Wijze van heffing

  • 1.

    De belasting wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt de belasting voor het houden van verblijf met overnachten in: niet-beroepsmatig verhuurde ruimten met niet meer dan 4 slaapplaatsen; strandhuisjes; mobiele kampeeronderkomens en stacaravans op vaste standplaatsen geheven bij wege van aanslag.

Termijnen van betaling

  • 1.

    Indien de belasting wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte moet de in artikel 9, eerste lid genoemde tijdvakken verschuldigd geworden belasting binnen tien dagen na het einde van het betreffende tijdvak overeenkomstig de aangifte worden voldaan.

  • 2.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de overige aanslagen worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de derde maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 3.

    Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.

  • 4.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het tweede, en derde lid gestelde termijnen.

Nadere regels door het college van Burgemeester en Wethouders

Het college van Burgemeester en Wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de Toeristenbelasting.

Kwijtschelding

Bij de invordering van Toeristenbelasting nachtverblijf wordt geen kwijtschelding verleend.

Aanmeldingsplicht

De belastingplichtige bedoeld in artikel 3, eerste lid, is gehouden, voordat hij voor de eerste maal na het in werking treden van deze verordening gelegenheid tot overnachten verschaft, zulks schriftelijk te melden aan de door het college van Burgemeester en Wethouders aangewezen gemeenteambtenaren, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdelen b en d van de Gemeentewet.

Nachtverblijfregister

  • 1.

    De belastingplichtige is gehouden een door het college van Burgemeester en Wethouders ter beschikking te stellen, dan wel goed te keuren nachtverblijfregister bij te houden en daarin gegevens te boeken welke naar het oordeel van het college van Burgemeester en Wethouders voor de heffing van de belasting van belang zijn.

  • 2.

    De verplichting, als bedoeld in het eerste lid geldt niet in de tijdvakken waarover geen gebruik wordt gemaakt van de opteermogelijkheid, als bedoeld in artikel 7.

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Bevoegdheden

De ‘ambtenaar belast met de heffing’ is belast met de uitvoering van deze verordening.

Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De 'Verordening Toeristenbelasting nachtverblijf 2006', vastgesteld bij raadsbesluit van 15 maart 2005, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.

  • 4.

    Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening Toeristenbelasting nachtverblijf 2010'.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 8 december 2009.

De griffier, De voorzitter,

TOELICHTING OP DE VERORDENING

aLGEMEEN

Wettelijke basis

De verordening Toeristenbelasting is gebaseerd op de tekst van de Gemeentewet zoals die luidt vanaf 1 januari 1995. Gekozen is voor een zogenaamd 'aangekleed' model, dat wil zeggen dat de tekst van hogere wettelijke regelingen, waar nodig voor de duidelijkheid, is overgenomen.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.

Met vakantieonderkomens (onderdeel d) wordt gedoeld op zomerhuisjes, recreatiebungalows etc.

Bij niet-beroepsmatig verhuurde ruimten (onderdeel f) kan worden gedacht aan situaties waarin, niet in het kader van onderneming of beroep, met een zekere regelmaat of gedurende een langere periode kamers of een (eigen) woning worden verhuurd. Door de woorden 'niet in hoofdzaak bestemd zijn' wordt aangegeven dat het verhuren van kamers of de woning niet gedurende het gehele jaar wordt beoogd maar alleen gedurende bijvoorbeeld het hoogseizoen.

Bij vaste standplaatsen (onderdeel g) kan worden gedacht aan een terrein(gedeelte) dat door een of meerdere personen wordt gehuurd voor een jaar of een seizoen en waar men gedurende deze periode een stacaravan, tent, toercaravan etc. mag plaatsen. Dit terrein(gedeelte) staat deze persoon volledig ter beschikking voor het plaatsen van een door hem gewenst mobiel kampeeronderkomen of stacaravan. De woorden 'bestemd voor' geven aan dat een incidenteel ander gebruik van dit terrein(gedeelte) niet van invloed is op het zijn van vaste standplaats.

Artikel 2 Belastbaar feit

Ingevolge artikel 224 van de Gemeentewet kan slechts Toeristenbelasting geheven worden indien is voldaan aan de volgende eisen:

  • ·

    a. er moet binnen de gemeente verblijf gehouden worden;

  • ·

    b. door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn opgenomen.

Het begrip 'verblijf houden' is ruim. Het kan ieder soort verblijf betreffen, zoals het verblijven in een ontspanningscentrum, in een museum, op het strand, in een hotel en een pension of op een kampeerterrein.

Om praktische redenen is het belastbare feit beperkt tot het 'houden van verblijf met overnachten'.

Voorts zijn de woorden 'tegen betaling van een vergoeding' opgenomen ten einde te voorkomen dat bijvoorbeeld het logeren bij familie of bekenden ook belast zou worden. Het belasten van overnachtingen bij familie of kennissen zou tegen de geest van de wet ingaan. De woorden 'in welke vorm dan ook' zijn opgenomen ten einde ook die gevallen in de belastingheffing te betrekken, waarin de vergoeding in natura wordt voldaan of een woningruil met gesloten beurzen wordt overeengekomen. Zo kunnen bijvoorbeeld leden van een naturistenvereniging via de contributie voor hun verblijf betalen (Hoge Raad 7 juni 2002, nr. 36.316, LJN: AD3600, Belastingblad 2002, blz. 889).

Wij wijzen erop dat de woorden ‘tegen betaling van een vergoeding in welke vorm dan ook’ betekenen dat als in het geheel geen vergoeding behoeft te worden betaald, geen Toeristenbelasting kan worden geheven. Zo mocht een gemeente geen Toeristenbelasting heffen voor het verblijf van kinderen onder de zes jaar, omdat dat verblijf van deze kinderen op de camping gratis was en de camping ook geen gezinstarief kende (Hoge Raad 25 februari 2005, nr. 39129, LJN: AS7919; Schouwen-Duiveland).

In de verordening is afgezien van het belastbaar stellen van overnachtingen door uitsluitend toeristen, aangezien het praktisch ondoenlijk is de toeristen te scheiden van hen die uit andere overwegingen binnen de gemeente tegen vergoeding overnachten. Het begrip 'verblijf houden' veronderstelt een verblijf van enige duur.

In artikel 2 is een aantal verblijfsaccommodaties opgesomd. Alleen met betrekking tot deze verblijfsaccommodaties is een belastingplichtige aangewezen en een forfaitaire maatstaf van heffing opgenomen. Indien men meer of andere verblijfsaccommodaties wil opnemen, zullen ook andere artikelen moeten worden aangepast.

De beperking dat de belasting alleen geheven kan worden indien verblijf wordt gehouden door personen die niet in het persoonsregister van de gemeente zijn opgenomen, maakt de toepassing van de Toeristenbelasting in andere gevallen dan die waarin sprake is van het houden van nachtverblijf niet eenvoudig. Het is namelijk praktisch nauwelijks uitvoerbaar om van bijvoorbeeld de bezoekers van een ontspanningscentrum, te verlangen dat zij aantonen dat zij in het persoonsregister van de gemeente staan ingeschreven. Om die reden is er in deze modelverordening van afgezien om ook andere verblijfsmogelijkheden in de belastingheffing te betrekken. Hoewel ook heffing van een Dagtoeristenbelasting mogelijk is, is in de modelverordening de heffing van Toeristenbelasting gekoppeld aan het houden van verblijf met overnachten.

Aan de heffing van Dagtoeristenbelasting zijn door de jurisprudentie overigens beperkingen gesteld. Uit het arrest van de Hoge Raad inzake de Watertoeristenbelasting van Amsterdam (HR 30 maart 1983, nr. 21.535, BNB 1983/191, Belastingblad 1983, blz. 289) blijkt dat de gemeente met de Toeristenbelasting niet in de voetsporen mag treden van de oude vermakelijkhedenbelasting. Doordat de gemeente Amsterdam (dag)verblijf aan boord van rondvaartboten in de heffing betrok, was de Hoge Raad van oordeel dat daarmee het houden van verblijf in een inrichting tot het geven van vermakelijkheid werd belast.

In dergelijke gevallen kan de gemeente wel een vermakelijkhedenretributie heffen in de zin van artikel 229, eerste lid, onderdeel c, van de Gemeentewet. Vanaf de inwerkingtreding van de Wet materiële belastingbepalingen (1 januari 1995) geldt niet langer dat de vermakelijkhedenretributie maximaal kostendekkend is. Dit betekent dat de mogelijkheden voor gemeenten tot het heffen van een vermakelijkhedenretributie zijn verruimd.

De Toeristenbelasting is aangemerkt als directe belasting. Deze aanwijzing is noodzakelijk om toepassing van de artikelen 31 e.v. van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) betreffende de richtige heffing, mogelijk te maken.

Artikel 3 Belastingplicht

Eerste lid

De belasting wordt geheven van ieder die gelegenheid tot overnachting biedt en dit doet tegen de ontvangst van een vergoeding.

In het vervolg van de verordening wordt deze persoon steeds aangeduid als 'de belastingplichtige'.

De belastingplichtige kan zowel een natuurlijk persoon als een lichaam zijn. Onder de laatstgenoemde categorie valt ook de gemeente zelf voor de door haar geëxploiteerde ondernemingen. Degene die tegen vergoeding gelegenheid tot overnachten biedt, doch die, omdat zijn eigen bedrijf geheel volgeboekt is, zijn gasten elders onderbrengt en hiervoor een vergoeding ontvangt, wordt eveneens als belastingplichtige aangemerkt. Uit de tekst blijkt dat iemand die meerdere verblijfsaccommodaties beheert voor het totaal aantal overnachtingen belastingplichtig is.

Onder 'hem ter beschikking staande ruimten of terreinen' vallen ook ruimten of terreinen bij derden waarover hij op afroep beschikking kan krijgen. Ook deze staan hem ter beschikking.

Wij zijn van mening dat zich bij het aanwijzen van de belastingplichtige geen keuzesituatie kan voordoen. In verband hiermee is het stellen van beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige niet nodig.

Tweede lid

Ingevolge artikel 224, tweede lid, van de Gemeentewet mag de belastingplichtige de belasting als zodanig doorberekenen aan zijn gasten en wel als een extra bedrag dat boven de normale verblijfskosten in rekening wordt gebracht. Zie in dit verband ook HR 8 oktober 1993, nr. 15 101, Belastingblad 1994, blz. 5 (Marken).

Derde lid

Het derde lid bepaalt dat degene die verblijf houdt zelf belastingplichtig is, indien er geen belastingplichtige is aan te wijzen als bedoeld in artikel 3, derde lid. Primair is echter degene die gelegenheid biedt tot verblijf belastingplichtig.

Artikel 4 Vrijstellingen

Eerste lid

De in het eerste lid, onderdeel a, vermelde vrijstelling is nagenoeg gelijk aan de vrijstelling in artikel 223 van de Gemeentewet bij de forensenbelasting.

De in het eerste lid, onderdeel b, opgenomen vrijstelling dient om cumulatie van forensenbelasting en Toeristenbelasting te voorkomen. Deze vrijstelling voorkomt dat degene die forensenbelasting is verschuldigd, tevens Toeristenbelasting dient af te dragen ter zake van het door derden overnachten tegen vergoeding in zijn verblijf. Ten einde ongewenste verstoringen te voorkomen, is het raadzaam de tarieven van de forensenbelasting en de Toeristenbelasting enigszins op elkaar af te stemmen. Hoewel volgens een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 oktober 1975, nr. 63/1975, BNB 1976/83 (Wissenkerke) deze cumulatie niet in strijd is met de wet, lijkt het billijk deze anticumulatiebepaling op te nemen.

Tweede lid

De in het tweede lid opgenomen vrijstelling heeft tot doel verblijf in de gemeente van asielzoekers die niet zijn ingeschreven in het persoonsregister, onbelast te laten. Hoewel blijkens de uitspraak van het Hof Leeuwarden van 26 november 1993, nr. 1135/92, Belastingblad 1994, blz. 205 (Sleen) heffing mogelijk is ter zake van het verblijf van asielzoekers, acht de staatssecretaris van binnenlandse zaken een terughoudend beleid van gemeenten gewenst. Dit blijkt uit haar beantwoording van naar aanleiding van de hiervoor genoemde uitspraak van het Hof Leeuwarden gestelde kamervragen (Belastingblad 1994, blz. 284). In een geval waarin een gemeente toch hief, sprak Hof Arnhem uit dat asielzoekers in een voormalig hotel niet onder de belasting vielen omdat het voormalig hotel blijvend aan die bestemming was onttrokken en het verblijf van de asielzoekers niet viel onder een van de in de verordening opgesomde accommodatiemogelijkheden (Hof Arnhem 4 april 2002, nr. 00/01365, LJN: AE3601, Belastingblad 2002, blz. 992; zie ook Hof `s-Hertogenbosch, nr. 98/05499, LJN: AB1527, Belastingblad 2001/938).

Voor zover daarvoor motieven aanwezig zijn, kunnen ook andere vrijstellingen worden opgenomen, mits deze niet in strijd zijn met het karakter van de Toeristenbelasting en artikel 229, tweede lid, van de Gemeentewet (zie de toelichting op artikel 5).

Artikel 5 Maatstaf van heffing

Als mogelijke maatstaven van heffing voor de Toeristenbelasting noemt de memorie van toelichting bij de Wet materiële belastingbepalingen differentiaties naar leeftijd (jongerentarief, 65+-tarief), groepsgrootte en een percentage van de overnachtingsprijs. Dit laatste is bevestigd in de jurisprudentie (Hoge Raad 3 oktober 2003, nr. 38185, LJN:AL6974, Belastingblad 2003, blz. 1238 (Haarlemmermeer)).

Uit het voorgaande valt af te leiden dat de beleidsvrijheid van gemeenten bij de keuze van heffingsmaatstaven is vergroot.

Toch is voor de gemeenten enige voorzichtigheid bij de keuze van een heffingsmaatstaf op zijn plaats. Het is namelijk onzeker hoe belastingrechters zullen oordelen over de heffingsmaatstaven en of zij zullen afwijken van de tot dusver gevolgde lijn in de jurisprudentie. Toekomstige jurisprudentie zal dit moeten uitwijzen.

Naar onze mening ligt het, gezien de aard van de Toeristenbelasting als verblijfsbelasting, voor de hand dat de te betalen Toeristenbelasting zich richt naar de duur van het verblijf en het aantal personen dat verblijf houdt (zie ook HR 21 juli 1987, nr. 24.516, BNB 1987/272, Belastingblad 1987, blz. 629). Dit is in de verordening het geval.

Artikel 6 Forfaitaire berekeningswijze van de maatstaf van heffing

Algemeen

Soms is het moeilijk en arbeidsintensief het aantal overnachtingen exact vast te stellen. Gedacht kan worden aan caravans op vaste standplaatsen waarvan door een wisselend aantal personen regelmatig gebruik wordt gemaakt. Ter vermijding van dit soort moeilijkheden en om de administratie te ontlasten van degenen die anders dan in een hotel, pension of soortgelijke inrichting - waarvan de aard meebrengt dat een behoorlijke administratie wordt bijgehouden - gelegenheid tot overnachten bieden, is in artikel 6 een forfaitaire regeling opgenomen.

Wij wijzen erop dat in de verordening niet alle vakantieonderkomens in de zin van artikel 1, onderdeel d, onder de forfaitaire regeling vallen. In situaties waarin een goede administratie wordt bijgehouden (bijvoorbeeld bij bungalows op recreatieparken) is er geen noodzaak deze onder de forfaitaire regeling te laten vallen.

Uit de jurisprudentie valt af te leiden dat de Toeristenbelasting naar haar aard een verblijfsbelasting is waaraan als eis moet worden gesteld dat zij het bedrag van de belasting afhankelijk stelt van feiten en omstandigheden die verband houden met de duur van het verblijf en het aantal personen dat verblijf houdt. Ook is uitgesproken dat de gemeentelijke wetgever met betrekking tot deze feiten en omstandigheden een forfaitaire regeling mag vaststellen. Zie in dit verband HR 21 januari 1981, nr. 20.263, V-N 1981, blz. 494 (Aalten), HR 17 juni 1981, nr. 19.919, BNB 1981/243 (Gasselte), Hof Leeuwarden 21 augustus 1981, nr. 290.80, V-N 1981, blz. 2030 (Schiermonnikoog), Hof Leeuwarden 11 juni 1982, nr. 1.099/80 E1, Belastingblad 1983, blz. 258 (Schiermonnikoog), Hof Leeuwarden 12 november 1982, nr. 399/82 EI, Belastingblad 1983, blz. 535 (Ameland), HR 21 juli 1987, nrs. 24.516, 24.517 en 24.518, Belastingblad 1987, blz. 629, 637 en 641, HR 15 september 1993, nr. 28.125, BNB 1993/355, Belastingblad 1993, blz. 636 (Aalsmeer).

Zie voor de beleidsvrijheid voor gemeenten tot het vaststellen van maatstaven van heffing en tarieven vanaf de inwerkingtreding van de Wet materiële belastingbepalingen (1 januari 1995) de toelichting op artikel 5. De in artikel 6 opgenomen forfaitaire regeling haakt aan bij de hoofdregel van artikel 5.

Eerste lid

Het aantal personen wordt forfaitair bepaald in het eerste lid.

Onderdeel a:

het aantal slaapplaatsen kan eenvoudig geteld worden en op het aangiftebiljet worden vermeld.

Onderdeel b en c:

ook hier kan het aantal slaapplaatsen geteld worden. De hier bedoelde onderkomens zullen bij de aanvang van het seizoen veelal geplaatst zijn. Met onderbezetting wordt rekening gehouden door het aantal personen niet gelijk te doen zijn aan het aantal slaapplaatsen. Wij hebben geen getal ingevuld. Voor kampeermiddelen met drie of minder slaapplaatsen kan bij splitsing in twee categorieën volgens de Nederlandse Kampeerraad een gemiddelde van 2,00 tot 2,40 personen worden aangehouden. Voor de grotere kampeermiddelen ligt de gemiddelde bezetting ergens tussen 3,00 en 4,00 personen. Regionaal, en zelfs plaatselijk, kunnen alle benodigde aantallen overigens nogal variëren. Wij wijzen erop dat deze getallen gebaseerd dienen te zijn op ervaringscijfers. Contact met de plaatselijke bedrijven kan bijdragen tot een zo reëel mogelijke schatting. Uit het voorgaande zal duidelijk zijn dat de gemiddelde bezetting veelal in een gebroken getal zal worden uitgedrukt.

Tweede lid

Het tweede lid geeft een forfaitaire regeling voor het vaststellen van het aantal malen dat is overnacht.

De gebruiksduur kan voorts worden beperkt door gemeentelijke verordeningen of door beperkte openingstijden van de camping waar het onderkomen is geplaatst. Verder is gedifferentieerd naar de verschillende verblijfsaccommodaties.

Mogelijk zal de mate waarin op de regeling van artikel 7 een beroep wordt gedaan een goede indicatie hieromtrent kunnen opleveren. Met name wanneer het aantal overnachtingen in mobiele kampeeronderkomens aan sterke schommelingen onderhevig is, zal toepassing van de forfaitaire berekeningswijze wellicht slechts bij een groot aantal tellingen correcte resultaten opleveren. Het is steeds zaak de praktische haalbaarheid van de forfaitaire berekeningswijze aan de praktijk te toetsen.

Artikel 7 Opteren voor niet-forfaitaire maatstaf van heffing

In dit artikel wordt de belastingplichtige de mogelijkheid geboden om bij het doen van de aangifte te opteren voor toepassing van de hoofdregel in plaats van de forfaitaire regeling, indien blijkt dat het werkelijke aantal overnachtingen lager is dan het forfaitair berekende aantal. Uit het woord 'blijkt' kan worden afgeleid dat hier een zware vorm van bewijs kan worden verlangd, dit te meer omdat de gemeente achteraf niet meer kan nagaan hoeveel personen werkelijk verblijf hebben gehouden anders dan op grond van de gevoerde administratie. Daarom wordt in artikel 7 duidelijk aangegeven dat moet blijken dat het aantal overnachtingen in werkelijkheid lager is dan het forfaitair berekende aantal overnachtingen. Bij hiertoe over te leggen bescheiden kan ook worden gedacht aan een door de gemeente te verstrekken nachtverblijfregister.

In de uitspraak van het Hof Leeuwarden van 23 september 2003, nr. 1425/02 (Westerveld; niet gepubliceerd) slaagt een belanghebbende er niet in om aannemelijk te maken dat het daadwerkelijk aantal overnachtingen lager is dan het toegepaste forfait. Het hof weegt bij deze bewijslast mee dat de belanghebbende geen nachtverblijfregister heeft bijgehouden.

Artikel 8 Belastingtarief

De Toeristenbelasting kan worden gezien als een algemene belasting waarvan de opbrengst ten goede komt aan de algemene middelen, uit welke middelen mede voorzieningen in het belang van het toerisme kunnen worden bekostigd. Voor de hoogte van de tarieven gelden geen beperkingen.

Artikel 9 Belastingjaar

Het is mogelijk om de belasting niet over het gehele jaar doch slechts gedurende een aantal maanden te heffen. Om die reden is het belastingtijdvak niet gelijk aan het belastingjaar maar is de redactie als volgt:

'Het belastingtijdvak loopt van ... tot en met ...'.

De betekenis van het belastingjaar of het belastingtijdvak is dat hiermee wordt aangegeven de periode waarover de aanslag wordt opgelegd. Door middel van de aanslag wordt namelijk de belasting die reeds gedurende die periode ter zake van het overnachten door de in artikel 2 bedoelde personen verschuldigd is geworden, geheven van degene die het nachtverblijf heeft geboden.

Door het belastingtijdvak eerder dan het kalenderjaar te laten eindigen, kan het aangiftebiljet eerder worden uitgereikt en de belasting eerder definitief worden vastgesteld. De heffing kan niet plaatsvinden ingeval de omvang van de materiële belastingschuld nog niet vaststaat, bijvoorbeeld als het kan gaan om het werkelijke aantal overnachtingen per jaar in plaats van het forfait (Hoge Raad 14 juni 2002, nr. 36.863, LJN: AE4170, Belastingblad 2002, blz. 890).

Er zijn verschillende tijdvakken vastgesteld ter zake van het verblijf in verschillende categorieën onderkomens, omdat niet in alle onderkomenscategorieën gedurende dezelfde tijdvakken verblijf wordt gehouden of verblijf mag worden gehouden. Bijvoorbeeld op campings mag van april tot september verblijf worden gehouden, terwijl in hotels en pensions het gehele jaar verblijf mogelijk is.

Artikel 10 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze.

Artikel 11 Termijnen van betaling

Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet zijn bij de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen onder meer de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Invorderingswet 1990 van toepassing. De heffingsbevoegdheden komen toe aan de daartoe aangewezen heffingsambtenaar en de invorderingsbevoegdheden aan de daartoe aangewezen invorderingsambtenaar. De AWR en de Invorderingswet 1990 kennen ook bepalingen op grond waarvan de minister van Financiën de bevoegdheid wordt toegekend nadere regels te geven over bepaalde heffings- en invorderingsaangelegenheden. Voor de gemeentelijke belastingen komt die bevoegdheid op grond van artikel 231 toe aan het college. Verder is het college als bestuursverantwoordelijke voor de heffings- en invorderingsambtenaar bevoegd om beleidsregels vast te stellen (artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, hierna Awb). Op grond van artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet is het college eveneens bevoegd beslissingen van de raad (lees: belastingverordeningen) uit te voeren. Met het oog hierop kan het college over uitvoeringsaangelegenheden regels stellen. Te denken valt hierbij aan het vaststellen van de modellen voor het formulier van de onderscheiden aangiftebiljetten. Met de inwerkingtreding van de derde tranche Awb op 1 januari 1998 is een aantal bevoegdheden van de raad op belastinggebied overgegaan op het college. In verband hiermee is in elke belastingverordening een bepaling opgenomen dat het college nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en invordering van de betreffende belasting. Op deze wijze is het voor de belastingplichtigen duidelijk dat er nog nadere regels kunnen gelden. In de (uitvoerings)regeling gemeentelijke belastingen is een en ander uitgewerkt.

Artikel 13 Kwijtschelding

Op grond van artikel 255 van de Gemeentewet volgen gemeenten het kwijtscheldingsbeleid van de rijksoverheid zoals dat is geregeld in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Indien gemeenten niets regelen geldt deze ministeriële regeling automatisch voor alle gemeentelijke belastingen.

Artikel 255 van de Gemeentewet biedt echter de mogelijkheid om van de ministeriële regeling af te wijken. Omdat geen kwijtschelding bij de invordering van hondenbelasting wordt verleend is dit expliciet opgenomen in artikel 12.

Artikel 14 Aanmeldingsplicht

Ten einde tot registratie van de belastingplichtigen te komen - zulks mede ten dienste van de uitreiking van aangiftebiljetten en nachtverblijfregisters, alsmede het opleggen van (voorlopige) aanslagen - is in de verordening een bepaling opgenomen waarbij iedereen die belastingplichtig is of wordt, verplicht wordt hiervan aan de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gemeenteambtenaren, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdelen b en d, van de Gemeentewet melding te doen. Hij moet dit doen voordat hij voor de eerste maal gelegenheid tot overnachten biedt. Ook degenen die onder de oude verordening reeds belastingplichtig waren op het moment van inwerkingtreding van deze Toeristenbelastingverordening, zijn gehouden zich aan te melden. Dit vloeit voort uit de bewoordingen 'voor de eerste maal na het in werking treden van deze verordening'.

Artikel 17 Inwerkingtreding en citeertitel

In het eerste lid wordt de oude verordening ingetrokken, in het tweede lid wordt de inwerkingtreding geregeld, in het derde lid de datum van ingang van de heffing en in het vierde lid de citeertitel.

Het eerste lid regelt dat de oude verordening wordt ingetrokken met ingang van de datum van ingang van de heffing. De oude verordening blijft van toepassing op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. Voor die belastbare feiten blijft heffing dus mogelijk op basis van de oude verordening, ook al is die verordening ingetrokken.

Ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet moeten gemeenten de besluiten tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken. Het niet voldoen aan de bekendmakingsplicht kan leiden tot onverbindendheid van de belastingverordening (HR 31 maart 1993, nr. 28.034, BNB 1993/182, Belastingblad 1993, blz. 274; Hoge Raad 10 augustus 1998, nr. 33.632). Deze verordening is bekend gemaakt in de Zandvoortse Courant.

De belastingverordening treedt in werking op 1 januari van het betreffende belastingjaar waarop de verordening betrekking heeft. Als voorbeeld:

Op 1 november 2007 stelt de gemeenteraad de verordening vast met als datum van inwerkingtreding 1 januari 2008 (tweede lid) en als tijdstip van ingang van de heffing eveneens 1 januari 2008 (derde lid).

In het vierde lid is in de citeertitel een jaartal opgenomen. Dit jaartal wordt opgenomen, omdat de gemeente ieder jaar een nieuwe verordening vaststelt. Door het jaartal op te nemen is duidelijk voor welk jaar de verordening bedoeld is.

Ondertekening

Alle stukken die van de raad uitgaan moeten sinds 19 februari 2003 c.q. 7 maart 2003 worden ondertekend door de burgemeester (artikel 75, eerste lid, Gemeentewet) en griffier (artikel 107c Gemeentewet).