Organisatie | Noordenveld |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Inspraakverordening gemeente Noordenveld 2012 |
Citeertitel | Inspraakverordening gemeente Noordenveld 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
art. 150 Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-06-2012 | Nieuwe regeling | 30-05-2012 Roder Journaal 6-6-2012 | Onbekend |
De Raad van de gemeente Noordenveld,
gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 28 maart 2012;
gelet op de bepalingen van artikel 150 van de Gemeentewet;
Vast te stellen de Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken (Inspraakverordening gemeente Noordenveld 2012) met de toelichting daarop.
Artikel 4 Wie besluit tot inspraak
Indien de raad op grond van het eerste lid bevoegd is te besluiten tot inspraak is de uitvoering daarvan opgedragen aan het college. Tot de hier bedoelde uitvoering behoren in ieder geval het houden van eventuele hoorzittingen, het vastleggen van kenbaar gemaakte mondelinge zienswijzen en het opmaken en vaststellen van een eindverslag als bedoeld in artikel 6 van deze verordening. De raad betrekt het eindverslag bij de besluitvorming ten aanzien van het beleidsvoornemen.
Het eindverslag bevat in elk geval:
indien de raad bevoegd is bevat het eindverslag, als dit door het college is opgemaakt, een reactie op de zienswijzen, waarbij ten aanzien van de tijdig naar voren gebrachte zienswijzen met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten door de raad al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen zou kunnen worden overgegaan.
A.De tekst van artikel 150 Gemeentewet luidt als volgt:
B. De tekst van de nieuwe afdeling 3.4 Awb luidt als volgt:
AFDELING 3.4 UNIFORME OPENBARE VOORBEREIDINGSPROCEDURE
het besluit zal worden genomen.
Van hetgeen overeenkomstig artikel 3:15 mondeling naar voren is gebracht, wordt een verslag gemaakt.
Indien de aanvraag een zeer ingewikkeld of omstreden onderwerp betreft, kan het bestuursorgaan, alvorens een ontwerp ter inzage te leggen, binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag de in het eerste lid bedoelde termijn met een redelijke termijn verlengen. Voordat het bestuursorgaan een besluit tot verlenging neemt, stelt het de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.
degene tot wie het te wijzigen besluit is gericht.
4.Indien geen zienswijzen naar voren zijn gebracht, doet het bestuursorgaan daarvan zo spoedig mogelijk nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken, mededeling op de wijze, bedoeld in artikel 3:12, eerste en tweede lid. In afwijking van het eerste of derde lid neemt het bestuursorgaan het besluit in dat geval binnen vier weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken.
Hoofdstuk 6. Algemene bepalingen over bezwaar en beroep
Afdeling 6.1. Inleidende bepalingen
2.De behandeling van het bezwaar of beroep kan worden aangehouden tot het begin van de termijn.
Toelichting inspraakverordening
Artikel 150 van de Gemeentewet
Sinds 1 januari 1994 is in artikel 150 van de Gemeentewet aan de raad de verplichting opgelegd een inspraakverordening vast te stellen. De VNG heeft daarvoor een modelinspraakverordening opgesteld. Vele gemeenten, waaronder Noordenveld, hebben dit model overgenomen.
De VNG heeft de modelverordening in de loop der tijd grondig herzien. Zo is de Modelinspraakverordening aangepast aan diverse wetswijzigingen op nationaal niveau. Als voorbeelden worden genoemd de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure, de aanpassing aan het klachtrecht dat inmiddels in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is opgenomen, de dualisering van het gemeentebestuur (Wet dualisering gemeentebestuur) en de inspraakverplichtingen in verschillende bijzondere wetten (zie de toelichting ten aanzien van artikel 2, eerste lid). Tevens is het model aangepast aan de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving.
In de hiervoor geldende Inspraakverordening gemeente Noordenveld werd aangegeven in welke gevallen inspraak voorgeschreven was. Zo was in de verordening bepaald dat inspraak in elk geval werd verleend op beleidsvoornemens betreffende de voorbereiding of de herziening van ruimtelijke plannen en de stads- en dorpsvernieuwing. Langs deze weg werd inspraak voorgeschreven voor structuurplannen, bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen.
Anders dan in de oude modelinspraakverordening, die de basis vormde voor de voorheen geldende inspraakverordening, geeft de VNG in de nieuwe modelinspraakverordening geen opsomming meer in welke gevallen inspraak is voorgeschreven. Op grond van de nieuwe modelverordening is vereist dat het bevoegde bestuursorgaan per beleidsvoornemen zelf het besluit neemt dat daarop inspraak wordt verleend. In principe geldt de mogelijkheid van inspraak voor alle gemeentelijke beleidsterreinen voor zover niet in de verordening uitgezonderd.
Artikel 150 van de Gemeentewet spreekt over de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In deze inspraakverordening wordt bepaald dat inspraak wordt verleend ten aanzien van beleidsvoornemens. Beleidsvoornemens betreffen het voornemen om beleid vast te stellen of te wijzigen. Relevant is de vraag wat in dit verband moet worden verstaan onder ‘beleid’.
Aan het begrip ‘beleid’ kunnen verschillende betekenissen worden toegekend. Een veel gebruikte definitie is die van Hoogerwerf (‘Beleid, processen en effecten’ in A. Hoogerwerf en M. Herweijer ‘Overheidsbeleid’, Alphen aan de Rijn, Kluwer 2003, blz. 17-35), die beleid definieert als ‘het streven naar het bereiken van bepaalde doeleinden met bepaalde middelen en bepaalde tijdskeuzes’. Deze definitie maakt duidelijk dat beleid een kwestie is van keuzen, van doelen en van middelen.
Tegenover deze ruime definitie staat de beperktere juridische omschrijving zoals die in artikel 1:3, vierde lid Awb is opgenomen. Hier wordt een beleidsregel gedefinieerd als ‘een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.’ Beleid in juridische zin is slechts relevant voor zover uit het beleid kan of moet worden afgeleid wat in een concreet geval rechtens is.
Met de ruime definitie kan men ten aanzien van het verschijnsel inspraak beter uit de voeten. In de inspraakverordening wordt daarom aansluiting gezocht bij het ruime beleidsbegrip en wordt beleid opgevat als de verzameling keuzes die het bestuursorgaan maakt of heeft gemaakt bij de uitoefening van een bestuursbevoegdheid. Voor inspraak is immers van fundamenteel belang dat er wat te kiezen valt. Zonder keuzemogelijkheid (beleidsvrijheid) heeft inspraak weinig zin.
Met name de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb heeft de VNG aanleiding gegeven de Modelinspraakverordening aan te passen. In deze wet werden afdeling 3.4 van de Awb en artikel 150 van de Gemeentewet grondig herzien. De tekst van afdeling 3.4 Awb en van artikel 150 Gemeentewet, beide zoals die gelden ten tijde van het opstellen van het preadvies, zijn als bijlage achter deze toelichting gevoegd.
Afdeling 3.4 heeft als doelstelling het bevorderen van eenheid in de wetgeving en het standaardiseren en vereenvoudigen van wetgeving. De uniforme openbare voorbereidingsprocedure is bedoeld om de juridisering van het openbaar bestuur terug te dringen. Doel is dat procedures worden vereenvoudigd en versneld door de verschillende in de Awb en elders opgenomen voorbereidingsprocedures te vervangen door één enkele, niet gedetailleerde, procedure in de Awb. Bedoeling is dat van deze procedure zo min mogelijk wordt afgeweken in bijzondere wetten. Op deze wijze moet een vereenvoudiging en versnelling worden bereikt van procedures die leiden tot het nemen van zgn. primaire besluiten, zoals vergunningen, ontheffingen en andere besluiten, die zowel op aanvraag als ambtshalve kunnen worden genomen. Verder wordt met een eenduidige, vaste voorbereidingsprocedure bereikt dat verschillende vergunningen, ontheffingen en andere besluiten die gelijktijdig voor een bepaalde activiteit moeten worden vastgesteld, gezamenlijk in eenzelfde procedure aan de orde kunnen worden gesteld, in gevallen waarin een dergelijke coördinatie door de wetgever is voorgeschreven of door bestuursorganen wenselijk wordt geacht.
Het voorgaande heeft ook consequenties voor de gemeentelijke inspraakverordening. Met het oog op de hiervoor genoemde doelstellingen is het volgens de wetgever van belang dat de in de inspraakverordening vastgelegde procedureregels zoveel mogelijk het stramien volgen van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit de Awb. Aan de wens van de wetgever wordt expliciet voldaan nu in artikel 5 van de inspraakverordening afdeling 3.4 Awb van toepassing wordt verklaard op de inspraak.
Overigens wordt in de Memorie van Toelichting van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb uitdrukkelijk aangegeven dat het ter volledige beoordeling van de gemeenteraad blijft ten aanzien van welke beleidsvoornemens inspraak wordt verleend. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt namelijk niet wanneer inspraak is vereist, maar slechts hoe deze inspraak er uit dient te zien.
Hoewel de uniforme voorbereidingsprocedure niet regelt wanneer inspraak moet worden geboden heeft deze procedure wel effect op de keuze om al dan niet de mogelijkheid van inspraak te bieden. Het voorgaande hangt direct samen met het feit dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb door de wetgever in verschillende bijzondere wetten van toepassing wordt verklaard op de voorbereiding van besluiten, waaronder beleidsvoornemens.
Doordat afdeling 3.4 Awb in diverse wetten van toepassing verklaard wordt op de voorbereiding van besluiten ontstaan dubbelingen in de procedure als daaraan voorafgaand de mogelijkheid van inspraak op basis van de gemeentelijke inspraakverordening wordt geboden.
Het meest sprekende voorbeeld ter verduidelijking: het bestemmingsplan.
Op grond van de oude Inspraakverordening gemeente Noordenveld moest inspraak worden verleend op de voorbereiding of de herziening van bestemmingsplannen. Op grond van artikel 4 van deze inspraakverordening werd als inspraakprocedure de procedure van afdeling 3.4 Awb voorgeschreven, waarbij iedereen in de gelegenheid werd gesteld om zienswijzen kenbaar te maken. Vervolgens werd na deze inspraakfase het ontwerp-bestemmingsplan in procedure gebracht. Op grond van artikel 3.8, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is op de voorbereiding van een bestemmingsplan eveneens afdeling 3.4 Awb van toepassing en kan wederom een ieder zienswijzen naar voren brengen. In de praktijk betekende het voorgaande dan ook dat twee keer achter elkaar exact dezelfde procedure werd gevolgd. We hebben het feitelijk over het stapelen van inspraak op inspraak.
De bedoeling van inspraak is om ingezetenen en belanghebbenden de mogelijkheid te bieden om te reageren voordat het bestuursorgaan een besluit neemt. Als de bijzondere wet bij de voorbereiding van een besluit de toepassing van afdeling 3.4 Awb voorschrijft wordt aan de bedoeling van inspraak voldaan: immers ook in dat geval kan men reageren voordat het bestuursorgaan een besluit neemt. Het vóór de wettelijke voorbereidingsprocedure blijven toepassen van dezelfde inspraakprocedure op grond van de gemeentelijke inspraakverordening voegt niets toe en wordt gezien als een doublure. Een doublure die extra tijd, middelen en administratieve lasten met zich meebrengt en niet doelmatig is. Ter illustratie: we hebben het over een extra doorlooptijd van gemiddeld achttien weken (drie weken voor het inspraakbesluit en de publicatie, zes weken terinzageligging, gemiddeld vier weken voor het ambtelijk verwerken van de kenbaar gemaakte zienswijzen en gemiddeld vijf weken voordat een en ander kan worden behandeld door college, commissie en de raad). Qua urenbesteding gaat het gemiddeld genomen om circa 40 mensuren van de medewerkers van de afdeling Ruimte en Samenleving. Dit is exclusief de uren van het bestuurssecretariaat, het college, de griffie en de raad.
Overigens zitten ingezetenen en belanghebbenden naar onze ervaring ook niet te wachten op een herhaling van zetten. Dat het belang van eventuele aanvragers hiermee niet is gediend lijkt ons evident.
Met het oog op het voorgaande wil de gemeente een effectievere en duidelijkere regeling van de inspraak waarbij doublures, die extra tijd, middelen en administratieve lasten met zich meebrengen, waar mogelijk worden voorkomen. Uitgangspunt daarbij is niet dat minder inspraak moeten worden geboden, maar dat de inspraak effectiever wordt geregeld.
Daarom is in artikel 2, derde lid, onder i. bepaald dat geen inspraak op basis van de inspraakverordening wordt geboden indien bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 Awb op (de voorbereiding van) het besluit van toepassing is.
De wetgever heeft het voorgaande onderkend. Om bij het voorbeeld van het bestemmingsplan te blijven. Bij de aanpassing van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) aan de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb is de wettelijke inspraakverplichting van artikel 6a WRO namelijk juist om die reden geschrapt. In de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 421, nr. 3, blz. 79) wordt opgemerkt:
‘De inspraak over de totstandbrenging van ruimtelijke plannen en vrijstellingsbesluiten is uitputtend geregeld in de op deze beslissingen van toepassing verklaarde u.o.v. (uniforme openbare voorbereidingsprocedure). Gelet op de uitgangspunten van de u.o.v. ligt het niet in de rede in aanvulling hierop te voorzien in een tweede, daaraan voorafgaande wettelijke inspraakvoorziening. In dit verband verwijzen wij voorts naar de hierover gegeven uiteenzetting in paragraaf 3.7.2, onder a, van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor een nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Kamerstukken II 2002/03, 28 916, nr. 3, blz. 28). Ook in dat wetsvoorstel keert artikel 6a niet terug. Zoals aldaar uiteengezet, zou handhaving van artikel 6a er immers toe leiden dat de gemeente verplicht zou zijn om bij de voorbereiding van een plan(wijziging) twee procedureel identieke inspraakrondes te houden, hetgeen uit het oogpunt van deregulering niet in de rede ligt. ’
In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is de wetgever nog verder gegaan en is de inspraakverplichting zelfs komen te vervallen. In de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 916, nr. 3, blz. 26 respectievelijk blz. 28) wordt opgemerkt:
‘3.7 De nieuwe bestemmingsplanprocedure
Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel heeft de regering bijzondere aandacht gegeven aan de snelheid en effectiviteit van besluitvormingsprocedures en toereikende transparante rechtsbescherming. In het onderhavige wetsvoorstel is geanticipeerd op de inwerkingtreding van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb.
De regering heeft ervoor gekozen om de bestemmingsplanprocedure zoveel mogelijk te bekorten.’
‘3.7.2. Belangrijkste vernieuwingen
De belangrijkste vernieuwingen ten opzichte van de huidige procedure worden hierna beschreven.
a. Het vervallen van de inspraakverplichting in het wetsvoorstel
Zoals gesteld wordt ingevolge het wetsvoorstel een bestemmingsplan voorbereid met toepassing van de nieuwe uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. In dat verband bevat het wetsvoorstel de mogelijkheid voor een ieder tot het inbrengen van zienswijzen over het ontwerp-plan. Zienswijzen behoeven niet noodzakelijkerwijs bezwaren te zijn. Met de indiening van zienswijzen kunnen bezwaren of bedenkingen tegen het ontwerp worden aangevoerd, maar kunnen ook ideeën ter verbetering worden aangedragen. Door te reageren op het ontwerp kan de uiteindelijke planinhoud worden beïnvloed. In de memorie van toelichting bij de nieuwe Awb-procedure is uitdrukkelijk gesteld dat deze voorbereidingsprocedure een inspraakkarakter heeft (Kamerstukken II 1999/2000, 27 023, nr. 3, blz. 19).
‘Mede uit een oogpunt van deregulering is de regering van mening dat het aan gemeenten zelf is om te beslissen of de noodzaak daartoe (Noot gemeente: tot het bieden van inspraak op basis van de inspraakverordening) aanwezig is en dat het dus niet in de rede ligt om in de nieuwe Wro toepassing van de inspraakverordening verplicht te stellen.’
Het voorgaande hangt samen met de scheiding tussen ruimtelijk beleid enerzijds en normstelling en uitvoering anderzijds, zoals die in het kader van de Wro is aangebracht. De Wro gaat uit van een systeem waarbij de strategische (ruimtelijke) visie moet worden vastgelegd in een beleidsdocument: de structuurvisie. Juridisch bindende normen ter uitvoering van het beleid worden vastgelegd in bestemmingsplannen. Dit sluit aan bij een ander uitgangspunt van de Wro: de nadruk op uitvoering.
Tot slot wordt nog opgemerkt dat de Crisis- en herstelwet eveneens uitgaat van een transparante en zorgvuldige procedure met één keer inspraak en één keer beroep bij de rechter.
De hiervoor geschetste doublureproblematiek en de daaraan klevende nadelen zijn voor de gemeente aanleiding geweest om de mogelijkheid van inspraak te concentreren. Daarom is in artikel 2, derde lid, onder i. bepaald dat geen inspraak op basis van de inspraakverordening wordt geboden indien bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 Awb al op (de voorbereiding van) het besluit van toepassing is. Op deze wijze wordt voorzien in één inspraakmogelijkheid per beleidsvoornemen en wordt de stapeling van inspraak op inspraak voorkomen.
Inspraakprocedure/deregulering
Aan inspraak kan op zeer uiteenlopende manieren vorm worden gegeven. De gemeente kiest voor een sobere regeling mede met het oog op het door haar ondersteunde dereguleringsstreven van opeenvolgende kabinetten. Door het van toepassing verklaren van de procedureregeling van afdeling 3.4 van de Awb en het weghalen van overbodige bepalingen is de verordening nog verder gedereguleerd. Nu resteert een bondige en goed leesbare verordening van negen artikelen. Bovendien maakt een globale raamregeling het mogelijk dat recht wordt gedaan aan de behoefte van insprekers en gemeentebestuur mede in relatie tot aard, schaal en reikwijdte van het beleidsvoornemen waarop inspraak plaatsvindt. Een gedetailleerde en daardoor rigide wijze van regelgeving dient noch de belangen van insprekers, noch de belangen van aanvragers, noch het belang van de gemeente.
Inspraak is onderdeel van het totale besluitvormingsproces. Het betreft een naar tijd en strekking begrensde fase in dit proces. Het moet naar onze mening onderscheiden worden van de andere mogelijkheden die men heeft om zich tot het gemeentebestuur te wenden. Te denken valt hierbij aan het spreekrecht bij raads- en commissievergaderingen. Andere mogelijkheden die buiten de inspraak vallen zijn: het schrijven van brieven, het bezoeken van spreekuren, het houden van informatiebijeenkomsten, referenda enz.
Inspraak is uiteraard ook van een andere orde dan de mogelijkheid om de uitkomsten van de beleidsvaststelling aan te vechten door middel van bezwaar en beroep.
Inspraak dient tot slot ook te worden onderscheiden van interactieve beleidsvorming. Interactieve beleidsvorming is een werkwijze die met name is bedoeld voor complexe beleidsprocessen waarbij meerdere actoren betrokken zijn. Bij interactieve beleidsvorming betrekt de gemeente in een zo vroeg mogelijk stadium burgers, maatschappelijke organisaties, bedrijven, andere overheden en andere belanghebbenden bij het beleid om zo in een open en evenwichtige wisselwerking of samenwerking met hen tot de voorbereiding, bepaling, uitvoering of evaluatie van beleid te komen. Interactieve beleidsvorming mobiliseert daarbij de kennis en steun van betrokkenen bij beleidsproblemen waarvan de gemeente op voorhand niet weet - of nog niet wil bepalen - hoe deze opgelost zullen worden.
Anders dan bij inspraak is er bij interactieve beleidsvorming geen sprake van een vooraf door de gemeente opgesteld ontwerp waarop wordt gereageerd. Integendeel; kern van interactieve beleidsvorming is juist dat dit ontwerp in gezamenlijkheid wordt opgesteld door alle deelnemers aan het proces. Naar onze mening voegt inspraak na een proces van interactieve beleidsvorming niets toe, sterker nog is dit zelfs ongewenst. Gedachte bij interactieve beleidsvorming is het samen met alle actoren en belanghebbenden ontwikkelen van beleid. In dat geval heeft inspraak geen meerwaarde immers alle betrokkenen hebben hun inbreng al tijdens het proces kunnen leveren. Om die reden is in de inspraakverordening bepaald dat er van kan worden afgezien om inspraak te verlenen als een beleidsvoornemen tot stand is gekomen met een procedure voor interactief beleid (artikel 2, lid 4).
Bij het voorgaande gaat de gemeente ervan uit dat alle actoren en belanghebbenden in het proces zijn betrokken. Als niet alle actoren en belanghebbenden zijn uitgenodigd om te participeren in het proces van interactieve beleidsvorming kan er aanleiding bestaan om juist wel aanvullend de mogelijkheid van inspraak te bieden. Kortheidshalve wordt hier verder verwezen naar de toelichting op artikel 2, vierde lid waar verder op deze materie wordt ingegaan.
De Inspraakverordening gemeente Noordenveld 2012 is gebaseerd op de op dit moment geldende wet- en regelgeving en daarnaast dusdanig opgesteld dat deze aansluit bij de behoefte ten aanzien van het verlenen van effectieve inspraak.
Zoals hiervoor al aangegeven is bij de actualisering van de inspraakverordening getracht voor ingezetenen en belanghebbenden in deze gemeente te komen tot een effectievere en duidelijkere regeling van de inspraak waarbij doublures worden voorkomen die extra tijd, middelen en administratieve lasten met zich meebrengen. Uitgangspunt daarbij is niet minder inspraak, maar een effectievere regeling van de inspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in een aantal uitspraken aangegeven hoe zij het stelsel van rechtsbescherming bij de toepassing van inspraakverordeningen ziet. Beslissingen waarbij het bestuursorgaan bepaalt waarover inspraak wordt verleend, alsmede beslissingen waarbij wordt uitgemaakt aan wie inspraak wordt verleend worden aangemerkt als voor bezwaar en beroep vatbare besluiten. Andere beslissingen ter uitvoering van de inspraakverordening zijn niet vatbaar voor bezwaar en beroep.
De beslissing op een klacht op grond van de inspraakverordening of -procedure deelt in het rechtskarakter van het besluit, dan wel handelen of nalaten, waartegen de klacht is gericht. Als de klacht uitsluitend betrekking heeft op de vraag of het bestuursorgaan een besluit heeft kunnen nemen zonder dat toepassing is gegeven aan de inspraakverordening, moet het op die klacht genomen besluit van het bestuursorgaan worden opgevat als een voor bezwaar en beroep vatbaar rechtsoordeel omtrent de door betrokkene opgeworpen rechtsvraag. Als niet blijkt dat de indiener met de klacht een andere bedoeling heeft gehad, moet worden aangenomen dat hij heeft beoogd de procedure van bezwaar en beroep te willen volgen. Hierbij moet tevens in aanmerking worden genomen dat in de memorie van toelichting bij hoofdstuk 9 van de Awb over de verhouding tussen de klachtprocedure en de bezwaarschriftprocedure is opgemerkt dat indien een belanghebbende bij een bestuursorgaan een geschrift indient waarbij hij opkomt tegen een gedraging waartegen bezwaar openstaat, dit, mits het voldoet aan de wettelijke eisen, in het algemeen als een bezwaarschrift zal moeten worden opgevat (Tweede Kamer, 1997-1998, 25 837, nr. 3, p. 17).
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Het begrip ‘beleidsvoornemen’ is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. De afbakening van de begrippen ‘beleid’ en ‘besluit’ is niet in alle gevallen gemakkelijk aan te geven. Ook aan verschillende concrete besluiten en beslissingen kunnen immers beleids- of beleidsmatige aspecten zitten. In de verordening wordt het onderscheid ‘beleid’ en ‘besluit’ daarom niet scherp doorgevoerd. Om dezelfde reden is ervan afgezien om de term ‘beleid’ nader te omschrijven in de begripsbepaling.
Overigens is het niet de bedoeling dat de inspraakverordening van toepassing is op (de aanvragen om) de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, ook al zitten daar beleids- of beleidsmatige aspecten aan. In dat verband kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen of aanvragen om vergunning of ontheffing op basis van de APV of bijzondere wetgeving. In dat geval rechtvaardigt de aanwezigheid van beleids- of beleidsmatige aspecten de toepassing van deze verordening niet. Voor het van toepassing zijn van deze verordening kan het in voorkomend geval wel gaan om de vorming van het beleid waarop deze concrete besluiten kunnen worden gebaseerd. Verder wordt hier verwezen naar de algemene toelichting die hiervoor is opgenomen onder de kop ‘Artikel 150 van de Gemeentewet’.
Er zijn veel omschrijvingen van het begrip inspraak. Bij de in dit artikel opgenomen formulering is aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding van het gemeentelijk beleid en heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken. Anderzijds biedt inspraak aan bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging. Inspraak is overeenkomstig artikel 150 van de Gemeentewet 'eenzijdig' gedefinieerd, dat wil zeggen dat geen gedachtewisseling met het bestuursorgaan is inbegrepen. Waar mogelijk wordt echter getracht het tweezijdige element van gedachtewisseling wel onder de inspraakprocedure te brengen, omdat hiermee een derde doel kan worden gediend, te weten het creëren van draagvlak voor beleidsvoornemens.
De verantwoordelijkheid voor het maken van een regeling over inspraak ligt ingevolge artikel 150 van de Gemeentewet bij de raad. Zoals in de algemene toelichting is vermeld, is in de verordening afdeling 3.4 Awb van toepassing verklaard. Artikel 5, tweede lid, geeft het bestuursorgaan ruimte om een andere procedure te volgen. Het bestuursorgaan is immers verantwoordelijk voor de uitvoering, de nadere regeling en de organisatie van de inspraak.
Interactieve beleidsvorming is een werkwijze, met name bedoeld voor complexe beleidsprocessen waarbij meerdere actoren betrokken zijn, waarbij een overheidsorganisatie in een zo vroeg mogelijk stadium burgers, maatschappelijke organisaties, bedrijven of andere overheden bij het beleid betrekt om zo in een open en evenwichtige wisselwerking of samenwerking met hen tot de voorbereiding, bepaling, uitvoering of evaluatie van beleid te komen. Interactieve beleidsvorming mobiliseert daarbij de kennis en steun van betrokkenen bij beleidsproblemen waarvan het bestuursorgaan op voorhand niet weet - of nog niet wil bepalen - hoe deze opgelost zullen worden.
Artikel 2 Onderwerp van inspraak
In het eerste lid is bepaald dat inspraak altijd wordt verleend indien een wettelijk voorschrift daartoe verplicht. Hieronder is aangegeven welke wettelijke verplichtingen ten tijde van het opstellen van het preadvies bestaan. Wij hebben ervan afgezien om dit op te nemen in de tekst van artikel 2 zelf, omdat in de eerste plaats bij een nieuwe wettelijke verplichting direct de verordening moet worden aangepast en in de tweede plaats de verordening met een dergelijke opsomming onoverzichtelijk wordt.
Wettelijke verplichtingen tot het bieden van inspraak bestaan voor de gemeente op dit moment bij:
de plannen en beleidsverslagen gericht op de realisatie en de vormgeving van cliëntenparticipatie bij de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (artikel 42) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (artikel 42);
Overigens wordt in tal van wetten en AMvB’s de inspraakprocedure van afdeling 3.4 Awb van toepassing verklaard op de voorbereiding van besluiten. De voor de gemeentelijke praktijk belangrijkste zijn te vinden in: Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, Besluit bodemkwaliteit, Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit omgevingsrecht, Crisis- en herstelwet, Drank- en horecawet, Flora- en faunawet, Monumentenwet 1988, Natuurbeschermingswet 1998, Onteigeningswet, Ontgrondingenwet, Planwet verkeer en vervoer, Tracéwet, Waterwet, Wegenwet, Wet agrarisch grondverkeer, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wet ammoniak en veehouderij, Wet bodembescherming, Wet geluidhinder, Wet inrichting landelijk gebied, Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening.
Aandachtspunt is het bepaalde in het derde lid, onder b. Het kan voorkomen dat de formele wet tot het bieden van inspraak verplicht en daarnaast een andere vorm van inspraak voorschrijft. In dat geval gaat uiteraard de wet voor het bepaalde in deze verordening. Opgemerkt wordt dat in dat geval de Inspraakverordening wel aanvullend kan werken. Of daarvan sprake is dient van geval tot geval te worden beoordeeld.
Als de wet geen inspraak voorschrijft kan op grond van deze bepaling de mogelijkheid van inspraak worden geboden. Anders dan in de oude modelinspraakverordening, die de basis was voor de nu geldende inspraakverordening, geeft de VNG in de nieuwe modelinspraakverordening geen opsomming in welke gevallen inspraak is voorgeschreven.
Het voorgaande betekent dat vereist is dat het bevoegde bestuursorgaan zelf per beleidsvoornemen het besluit neemt dat daarop inspraak wordt verleend.
In principe geldt de mogelijkheid van inspraak voor alle gemeentelijke beleidsterreinen voor zover niet uitgezonderd in lid 3.
Lid 2 dient in samenhang met artikel 4, eerste lid te worden gelezen. Hier is opgenomen dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden bepaalt of inspraak wordt verleend.
In het derde lid wordt aangegeven dat de mogelijkheid van inspraak niet wordt geboden ten aanzien van een aantal met name genoemde besluiten. Principieel kan van mening worden verschild over de vraag in hoeverre alle genoemde besluiten kunnen worden aangemerkt als beleid. In deze toelichting is al eerder aangegeven dat de afbakening tussen beleid en besluit niet altijd gemakkelijk is. De genoemde besluiten zijn omwille van de duidelijkheid vermeld, daarmee is dus niet beoogd aan te geven dat deze besluiten als beleid moeten worden aangemerkt.
a. Ondergeschikte herzieningen van eerder vastgesteld beleid.
Als het gemeentelijk beleid niet of slechts in ondergeschikte mate herzien wordt, wordt inspraak in algemene zin niet doelmatig geoordeeld. Bij ondergeschikte wijzigingen van eerder vastgesteld beleid wegen de lasten niet op tegen de voordelen. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de inhoud van het betreffende beleid niet of nauwelijks wordt gewijzigd maar slechts de instrumenten waarmee dit beleid dient te worden uitgevoerd.
b. Inspraak is bij of krachtens wettelijk voorschrift uitgesloten, dan wel bij of krachtens wettelijk voorschrift zijn andere vormen van inspraak voorgeschreven.
Voor deze categorie geldt dat de wettelijke regeling geen ruimte voor inspraak biedt.
Als de wettelijke regeling een andere vorm van inspraak voorschrijft kan er sprake zijn van een mogelijke aanvullende werking van de inspraakverordening. Zie wat dat betreft de laatste alinea onder de kop ‘Lid 1’ van de toelichting op dit artikel.
c. Uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft.
Zonder beleidsvrijheid heeft het bieden van inspraak geen zin. In dat geval valt er immers niets te kiezen.
d. De begroting, de tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en belastingen bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet.
Deze categorie leent zich niet voor inspraak. Het betreft hier de financiële kernbevoegdheden van de gemeenteraad.
e. Uitvoering van een beleidsvoornemen is zo spoedeisend dat inspraak niet kan worden afgewacht.
Deze categorie spreekt voor zich.
f. Het belang van inspraak weegt niet op tegen het belang van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor kwetsbare groepen in de samenleving.
Het bestaan van het belang van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor kwetsbare groepen in de samenleving op zich betekent nog niet dat geen mogelijkheid van inspraak dient te worden geboden. Voor de toepassing van deze categorie dient het bevoegd gezag een belangenafweging te maken. Uitkomst van deze belangenafweging kan zijn dat in een concreet geval afgezien moet worden van de mogelijkheid om inspraak te bieden.
g. Het beleidsvoornemen heeft hoofdzakelijk betrekking op interne of organisatorische aangelegenheden van de gemeente.
Voor deze categorie wordt inspraak niet doelmatig geoordeeld.
h. Een besluit dat rechtstreeks voortvloeit uit een beleidsvoornemen waarover inspraak heeft plaatsgevonden.
Voor deze categorie zou het bieden van inspraak betekenen dat inspraak op inspraak wordt verleend. Een dergelijke stapeling wordt niet doelmatig geoordeeld.
i. Bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht op (de voorbereiding van) het besluit of beleidsvoornemen van toepassing is.
Op deze categorie is uitvoerig ingegaan in de algemene toelichting. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.
j. Verlengingsbesluiten als bedoeld in artikel 3.1, derde lid van de Wet ruimtelijke ordening.
Op grond van artikel 3.1, tweede lid, Wro moeten bestemmingsplannen eens in de tien jaar worden herzien. Artikel 3.1, derde lid Wro geeft de gemeenteraad de mogelijkheid om een geldend bestemmingsplan, dat op basis van de Wro is vastgesteld, te verlengen voor tien jaar als ‘de regels in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening’. Uit de parlementaire stukken blijkt dat een verlengingsbesluit alleen mogelijk is als het bestemmingsplan nog goed en actueel is. Met name moet worden gedacht aan laag-dynamische gebieden met bestemmingsplannen waarbij de nadruk ligt op beheer en conserveren in plaats van ontwikkeling.
De wetgever heeft er bewust van afgezien om procedurele eisen te stellen aan de totstandkoming van een verlengingsbesluit. Omdat het te verlengen bestemmingsplan is voorbereid met de inspraakprocedure van afdeling 3.4 Awb (inspraak heeft dus al plaatsgevonden) en dit bestemmingsplan door middel van het verlengingsbesluit inhoudelijk niet wijzigt, wordt inspraak voor deze categorie niet doelmatig geoordeeld.
k. Voorbereidingsbesluiten als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening.
Op grond van artikel 3.7 Wro kan de gemeenteraad verklaren dat een bestemmingsplan wordt voorbereid, ter bescherming van het door de raad gewenste toekomstige planologische regime. Het betreft hier een conservatoire maatregel. In het voorbereidingsbesluit zelf wordt niet aangegeven hoe dit toekomstige planologische regime eruit komt te zien. Daartoe moet binnen één jaar na de datum van inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit een ontwerp voor een nieuw bestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Dit ontwerp moet worden voorbereid met de inspraakprocedure van afdeling 3.4 Awb. Wordt niet binnen een jaar een ontwerp voor een bestemmingsplan ter inzage gelegd dan vervalt het voorbereidingsbesluit.
De Wro bevat geen bijzondere bepalingen met betrekking tot de procedure van totstandkoming van een voorbereidingsbesluit. Gezien het doel van het voorbereidingsbesluit (de bescherming van het door de raad gewenste toekomstige planologische regime) en het gegeven dat particulieren het bereiken van dit doel gemakkelijk kunnen verhinderen door vóór de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit een aanvraag om een Wabo-vergunning (bouwen of aanleggen) in te dienen, wekt het ontbreken van enige procedurele verplichting (b.v. tot voorafgaande kennisgeving) geen verwondering. De reden om een voorbereidingsbesluit te nemen (het weren van ongewenste ontwikkelingen) wordt gefrustreerd als vóór het inwerking treden daarvan eerst de mogelijkheid van inspraak moet worden geboden. Gezien het voorgaande wordt inspraak ten aanzien van voorbereidingsbesluiten niet doelmatig geoordeeld.
l. Beheersverordeningen als bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening.
De beheersverordening is een nieuw instrument dat sinds 1 juli 2008 is opgenomen in de Wro (artikelen 3.38 e.v.). In een beheersverordening kan het bestaande gebruik worden vastgelegd in een gebied waar geen ruimtelijke ontwikkeling is voorzien. Het realiseren van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is door middel van een beheersverordening niet mogelijk. De beheersverordening geldt als alternatief voor de vaststelling van een bestemmingsplan. De gedachte achter de introductie van de beheersverordening is dat de bestemmingsplanprocedure, zoals de Wro die voorschrijft, in sommige gevallen te omslachtig is en teveel bestuurslasten met zich brengt. Net zoals voor andere gemeentelijke verordeningen kent de wet geen totstandkomingsprocedure voor de beheersverordening.
Op zich voorziet de inspraakverordening in beginsel niet in de mogelijkheid van inspraak op algemeen verbindende voorschriften van de raad in de vorm van een verordening. Echter nog afgezien daarvan wordt inspraak ook niet doelmatig geoordeeld. Indien in een beheersverordening geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, terwijl het bestemmingsplan dat wordt omgezet in de beheersverordening zelf is voorbereid met de inspraakprocedure van afdeling 3.4 Awb voegt inspraak op de voorbereiding van de beheersverordening niets toe. Immers ten aanzien van het ruimtelijk kader zoals dat in de verordening wordt opgenomen is al de mogelijkheid van inspraak geboden en dit ruimtelijk kader verandert niet.
Op basis van deze verordening kan er van worden afgezien om inspraak te verlenen indien het beleidsvoornemen is voorbereid met toepassing van een procedure voor interactief beleid.
Anders dan bij inspraak is er bij interactieve beleidsvorming geen sprake van een vooraf door de gemeente opgesteld ontwerp waarop wordt gereageerd. Uitgangspunt is juist dat dit ontwerp in gezamenlijkheid wordt opgesteld door alle deelnemers aan het proces. Naar onze mening voegt inspraak na een proces van interactieve beleidsvorming niets toe als alle actoren en belanghebbenden hebben geparticipeerd. In dat geval heeft inspraak geen meerwaarde immers alle betrokkenen hebben hun inbreng al tijdens het proces kunnen leveren. Om die reden is in de inspraakverordening bepaald dat er van kan worden afgezien om inspraak te verlenen als een beleidsvoornemen tot stand is gekomen met een procedure voor interactief beleid (artikel 2, lid 4). Uit het gebruik van het woord ‘kan’ volgt dat het hier een bevoegdheid betreft en geen verplichting.
Bij het voorgaande gaat de gemeente ervan uit dat alle actoren en belanghebbenden in het proces zijn betrokken. Als niet alle actoren en belanghebbenden zijn uitgenodigd om te participeren in het proces van interactieve beleidsvorming kan er aanleiding bestaan om juist wel aanvullend de mogelijkheid van inspraak te bieden. Er kunnen goede redenen zijn om niet alle actoren en belanghebbenden te vragen om te participeren in het proces van interactieve beleidsvorming. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als deze groep erg groot of de materie een specialistische kennis vereist. In dat geval kan er voor worden gekozen om het betreffende beleid in een kleiner gezelschap voor te bereiden en op de uitkomst voor allen de mogelijkheid van inspraak te bieden. Een tweetal voorbeelden ter illustratie. In samenwerking met een buurt- of wijkvereniging kan de herinrichting van de buurt of wijk interactief worden voorbereid. Het resultaat kan dan vervolgens in de inspraak worden gebracht voor alle bewoners van de buurt of wijk. De revitalisering van een bedrijventerrein kan interactief worden voorbereid met een vertegenwoordiging van de bedrijven/ondernemers, waarna op de uitkomst de mogelijkheid van inspraak wordt geboden aan alle bedrijven/ondernemers.
Afwijken van de inspraakverordening.
Het bevoegd bestuursorgaan kan (in bijzondere gevallen en voor zover de wet dat toelaat) besluiten om in afwijking van het voorgaande in een concreet geval toch de mogelijkheid van inspraak te bieden. In dat geval kan het bevoegd bestuursorgaan op grond van het bepaalde in artikel 3:10, eerste lid Awb besluiten dat het betreffende beleid moet worden voorbereid met de inspraakprocedure van afdeling 3.4 Awb. Als dat besluit wordt genomen door het bevoegd bestuursorgaan vindt de inspraak vervolgens formeel niet plaats op basis van de inspraakverordening. Als het bevoegd bestuursorgaan immers besluit om een bepaald beleid voor te bereiden met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb is de uitzondering van lid 3, onder i van toepassing. Door deze redactie wordt voorkomen dat het bevoegd bestuursorgaan formeel in strijd met de inspraakverordening zou handelen.
Zoals al eerder is aangegeven maakt het inhoudelijk geen verschil of de inspraak wordt gevoerd op basis van de inspraakverordening of op basis van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb. In de inspraakverordening wordt immers de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van toepassing verklaard op de inspraak (artikel 5, eerste lid van de inspraakverordening). In beide gevallen wordt dus exact dezelfde procedure doorlopen.
Artikel 3 Inspraakgerechtigden
De omschrijving van inspraakgerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. In de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb zijn de woorden 'ingezetenen en belanghebbenden' vervangen door: belanghebbenden. Het begrip 'belanghebbende' is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb.
Artikel 4 Wie besluit tot inspraak
In het eerste lid is bepaald dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluit of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Het begrip bestuursorgaan is gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Het omvat raad, college en burgemeester. Elk bestuursorgaan van de gemeente kan zijn eigen beleidsvoornemens aan inspraak onderwerpen. In de MvT (TK 1999-2000, 27 023, nummer 3, blz. 20) is vermeld dat het ter volledige beoordeling van de gemeenteraad blijft ten aanzien van welke beleidsvoornemens inspraak wordt verleend. Omdat het in bepaalde gevallen doelmatiger zou kunnen zijn als inspraak geschiedt door middel van bijvoorbeeld spreekrecht bij raadsvergaderingen, blijft door de formulering van het eerste lid de mogelijkheid bestaan dat voor bepaalde beleidsvoornemens een andere wijze van inspraak wordt geregeld. Kortheidshalve wordt op dit punt verder verwezen naar de bevoegdheid die is opgenomen in het tweede lid van artikel 5 om afwijkende inspraakprocedures vast te stellen.
Het besluit om al dan niet inspraak te verlenen is een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen kan bezwaar worden gemaakt. Op dit punt wordt verder verwezen naar de algemene toelichting waar op dit thema is ingegaan onder het kopje ‘rechtsbescherming’.
In artikel 160, eerste lid, onder b, van de Gemeentewet is bepaald dat het college in ieder geval bevoegd is om beslissingen van de raad voor te bereiden en uit te voeren, tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester hiermee is belast. De hier opgenomen bepaling, dat de uitvoering van de inspraak is opgedragen aan het college en wat daar in ieder geval toe behoort, is een uitwerking van dit artikel. De beslissing of inspraak wordt verleend kan de raad niet overdragen aan het college.
In voorkomend geval kan de raad de uitvoering van de inspraak aan zichzelf houden. Het is aan de raad om te bepalen in welke gevallen en hoe toepassing wordt gegeven aan deze bepaling.
Ter uniformering en deregulering is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In de artikelen 3:10 tot en met 3:18 Awb is de inspraakprocedure te vinden.
De in afdeling 3.4 Awb neergelegde procedure verloopt ten aanzien van beleids-voornemens/ontwerpbesluiten als hier aan de orde ten tijde van het opstellen van het preadvies (maart 2012) in essentie als volgt. De procedure begint met een openbare kennisgeving van het bevoegde bestuursorgaan in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. In de kennisgeving wordt mededeling gedaan van het feit dat een beleidsvoornemen/ontwerpbesluit en daarop betrekking hebbende stukken ter inzage zullen worden gelegd. In die kennisgeving wordt de zakelijke inhoud van het beleidsvoornemen/ontwerpbesluit vermeld. Verder blijkt uit de kennisgeving waar en wanneer de stukken ter inzage liggen, wie er zienswijzen over het beleidsvoornemen/ontwerpbesluit naar voren kunnen brengen en op welke wijze dat kan gebeuren.
Daarna legt het bestuursorgaan het beleidsvoornemen/ontwerpbesluit ter inzage. Daarbij moeten ook de op het beleidsvoornemen/ontwerpbesluit betrekking hebbende stukken ter inzage worden gelegd, voor zover die stukken redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling daarvan. Het bestuursorgaan houdt het ter inzage gelegde dossier actueel met eventuele nieuwe stukken. De stukken kunnen worden ingezien gedurende de termijn waarbinnen zienswijzen over het beleidsvoornemen/ ontwerpbesluit naar voren kunnen worden gebracht. Tegen vergoeding kan men een afschrift van de stukken krijgen.
Vanaf het tijdstip waarop het beleidsvoornemen/ontwerpbesluit ter inzage is gelegd, kunnen gedurende zes weken mondeling en schriftelijk zienswijzen over het beleidsvoornemen/ ontwerpbesluit naar voren worden gebracht. Als sprake is van een aanvrager of andere concrete geadresseerden van het beleid/besluit kunnen deze reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen. Van wat mondeling naar voren wordt gebracht, wordt een verslag gemaakt.
Binnen zes maanden moet het bestuursorgaan een definitief besluit op de aanvraag nemen. Bij zeer ingewikkelde of omstreden onderwerpen kan deze termijn met een redelijke termijn worden verlengd.
Voor ambtshalve te nemen besluiten geldt geen algemene beslistermijn.
Het definitieve besluit moet worden bekendgemaakt. Ook aan eventuele aanvragers en degenen die zienswijzen naar voren hebben gebracht, wordt mededeling gedaan van het besluit. Als het gaat om een grote groep van personen die zienswijzen naar voren hebben gebracht, geldt een vereenvoudigd regime voor het doen van die mededeling. Verder moet van het definitieve besluit een openbare kennisgeving worden gedaan in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. Het definitieve besluit en de daarop betrekking hebbende stukken kunnen worden ingezien.
In lid 2 is de bevoegdheid opgenomen om voor een of meer beleidsvoornemens/ontwerpbesluiten een andere inspraakprocedure vast te stellen of een lopende inspraakprocedure te wijzigen. Uiteraard geldt deze bevoegdheid niet als de wet de te volgen procedure dwingend voorschrijft.
Met in achtneming van deze kanttekening kan er op grond van het tweede lid door het bevoegde bestuursorgaan bijvoorbeeld voor worden gekozen om de terinzagetermijn/termijn voor het indienen van zienswijzen te verlengen rond vakantieperiodes. Verder kan bijvoorbeeld ten aanzien van spoedeisende zaken gekozen worden voor een kortere terinzagetermijn/termijn voor het indienen van zienswijzen. Op deze wijze kan maatwerk worden geleverd.
Op grond van de hier opgenomen bevoegdheid kan tevens een lopende inspraakprocedure worden gewijzigd. Daartoe kan bijvoorbeeld aanleiding bestaan bij een niet voorziene wijziging van de omstandigheden. De aanpassing dient te worden gemotiveerd. Omdat gebruikmaking van deze bevoegdheid tot allerlei uitvoeringsproblemen leidt zal daar alleen in uitzonderingsgevallen gebruik van worden gemaakt.
De in dit lid bedoelde bevoegdheden worden uitgeoefend door het in artikel 4, eerste lid bedoelde bestuursorgaan.
In dit geval is niet gekozen voor een verwijzing naar afdeling 3.4 Awb. In artikel 3:17 Awb wordt namelijk slechts bepaald dat een verslag wordt gemaakt van wat tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht. De inspraakverordening gaat op dit punt verder dan de Awb voorschrijft. Als er zienswijzen kenbaar zijn gemaakt maakt het bestuursorgaan ter afronding van de inspraak een eindverslag op.
Deze verplichting geldt niet als geen zienswijzen of niet tijdig zienswijzen kenbaar worden gemaakt. In dat geval kan een overzicht van de gevolgde inspraakprocedure (tweede lid, onder a.) worden opgenomen in het B&W-advies (als het college het bevoegd gezag is) of in het preadvies (als de raad het bevoegd gezag is).
In het tweede lid is aangegeven wat in het eindverslag moet worden opgenomen.
Onder het in het tweede lid, onder a., genoemde verslag van de gevolgde inspraakprocedure wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Is afdeling 3.4 Awb onverkort toegepast? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd, enz.?
Het bepaalde in het tweede lid onder b. betekent dat de eindrapportage een volledig overzicht dient te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties. De schriftelijke inspraakreacties en de verslagen van de mondeling naar voren gebrachte zienswijzen (artikel 3:17 Awb) kunnen als bijlage aan het verslag worden toegevoegd. Dit geldt ook voor de niet tijdig naar voren gebrachte zienswijzen.
In de MvT bij de Awb wordt opgemerkt dat in het verslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht. Het voorgaande geldt alleen ten aanzien van tijdig naar voren gebrachte zienswijzen.
In het bepaalde in het tweede lid onder c. wordt als het sluitstuk van inspraak voorgeschreven dat het bestuursorgaan gemotiveerd aangeeft wat met de tijdig en niet tijdig naar voren gebrachte zienswijzen wordt gedaan. Ten aanzien van de tijdig naar voren gebrachte zienswijzen moet worden aangegeven of het beleidsvoornemen aangepast wordt naar aanleiding van de zienswijze of niet. Hieruit vloeit voort dat alleen ten aanzien van de tijdig naar voren gebrachte zienswijzen een inhoudelijke beoordeling volgt.
Voor het geval de gemeenteraad het bevoegde gezag is en het college de uitvoering van de inspraak heeft verzorgd (artikel 4, tweede lid) wordt in het tweede lid onder d. aangegeven dat gemotiveerd aangegeven wordt op welke punten door de raad al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen zou kunnen worden overgegaan. In dit geval is het college immers niet bevoegd om te besluiten en kan daarom de raad alleen adviseren hoe te besluiten. Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat ook hier alleen de tijdig naar voren gebrachte zienswijzen inhoudelijk worden beoordeeld.
In het bepaalde onder c. en d. is bewust gekozen voor de term op welke punten al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen kan worden overgegaan. Niet in alle gevallen zal ten tijde van de opstelling van het eindverslag al duidelijk zijn hoe het beleidsvoornemen concreet moet worden aangepast. Als die duidelijkheid er ten tijde van de opstelling al wel is, verzet niets zich tegen het opnemen daarvan in het eindverslag.
In afdeling 3.6 Awb is de bekendmaking en mededeling geregeld. Artikel 3:43 Awb bepaalt dat tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het beleidsvoornemen mededeling wordt gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht. Voor deze mededeling is in artikel 3:44 Awb een speciale regel opgenomen als de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb is toegepast. In dat geval moet naast de mededeling een openbare kennisgeving wordt gepubliceerd van het besluit en moet het besluit met de daarop betrekking hebbende stukken gedurende 6 weken ter inzage liggen. Voor de duidelijkheid wordt er op gewezen dat artikel 8:2 Awb bepaalt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift (beheersverordening) of een beleidsregel. Tegen een voorbereidingsbesluit kan evenmin bezwaar worden gemaakt of beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld (bijlage bedoeld in artikel 8:5 Awb).
Daarnaast moet een exemplaar van het besluit aan degenen die over het ontwerp van het besluit zienswijzen naar voren hebben gebracht worden toegezonden. Deze toezending mag op grond van het tweede lid van artikel 3:44 Awb achterwege blijven:
indien een zienswijze naar voren is gebracht door meer dan vijf personen bij hetzelfde geschrift en de omvang van het besluit daartoe aanleiding geeft, in dat geval mag worden volstaan met het meedelen van de strekking van het besluit aan de vijf personen wier namen en adressen als eerste in dat geschrift zijn vermeld;
Het eindverslag is niet hetzelfde als het besluit waar de artikelen 3:43 en 3:44 Awb op zien. In het derde lid is een regeling opgenomen voor het openbaar maken van het eindverslag. Deze regeling geldt aanvullend ten opzichte van het bepaalde in de artikelen 3:43 en 3:44 Awb. Degenen die hebben ingesproken ontvangen na de vaststelling van het eindverslag de standpuntbepaling ten aanzien van hun zienswijze. De gekozen formulering is opgenomen om aan te geven dat niet de integrale versie van het eindverslag hoeft te worden toegezonden. Aan het bepaalde in de verordening wordt voldaan indien dat deel uit het eindverslag wordt toegezonden waar de kenbaar gemaakte zienswijze wordt weergegeven en de reactie van het bestuursorgaan daarop (tweede lid, onder c. en d.). De bepaling is opgenomen om de papierstroom terug te brengen (duurzame gemeente). Als daarom wordt verzocht wordt uiteraard het integrale eindverslag ter beschikking gesteld. Verder kan, indien degene die een zienswijze heeft kenbaar gemaakt dit heeft aangegeven, het eindverslag elektronisch worden toegezonden. Daarnaast kan het eindverslag worden gepubliceerd op de gemeentelijke website.
Als het aantal insprekers omvangrijk is, kan naar analogie van het bepaalde in artikel 3:44 Awb worden gekozen voor het volstaan met een algemene bekendmaking.
Het is aan te bevelen om tijdens de eventuele inspraakavond al duidelijkheid omtrent de communicatie te verschaffen.
Artikel 7 Overgangsrecht en intrekking oude inspraakverordening
Met deze bepaling wordt de bestaande inspraakverordening ingetrokken. De datum waarop de oude verordening vervalt, is de datum waarop de verordening in werking treedt (zie artikel 8).
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking.
In artikel 7 wordt geen tijdstip vermeld waarop de oude verordening wordt ingetrokken. Dat is ook niet nodig. De datum waarop de oude regeling vervalt, is de datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt. Op grond van dezelfde bekendmaking treedt de nieuwe inspraakverordening in werking en wordt de voorgaande ingetrokken.
Deze verordening wordt aangehaald als: Inspraakverordening gemeente Noordenveld 2012. Op deze wijze wordt verwarring voorkomen met de hiervoor geldende Inspraakverordening gemeente Noordenveld.