Organisatie | Noord-Beveland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Noord-Beveland 1 oktober 2011 |
Citeertitel | Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Noord-Beveland 1 oktober 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-07-2012 | 01-01-2012 | 01-05-2013 | Intrekking | 28-03-2013 Noord-Bevelands Advertentie en Informatieblad, 2013, 15 | 20130328/7 |
01-10-2011 | Nieuwe regeling | 29-09-2011 Noord-Bevelands Advertentie en Informatieblad, 2012, 29 | 20110929/8 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. de wet: de Wet werk en bijstand (Staatsblad 2010, 840).
b. algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;
c. bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;
d. bijstand: algemene en bijzondere bijstand;
e. langdurigheidstoeslag: de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 5, onderdeel e, van de wet;
f. bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;
g. maatregel: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;
h. wet Suwi: de Wet structuur uitvoeringsorganisaties werk en inkomen (Staatsblad 2010, 867).
i. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland.
j. belanghebbende: degene, waaronder ook wordt verstaan diens gezin, wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
k. benadelingsbedrag: het netto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als bijstand.
l. recidive: van recidive is sprake indien de belanghebbende zich binnen de gegeven recidiveperiode ná het moment van bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie; met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid;
m. Bbz: het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Staatsblad 2010, 855).
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.
Artikel 3 Berekeningsgrondslag
In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag indien:
a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of
b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
Artikel 5 De zienswijze van belanghebbende
De in lid 1 gestelde mogelijkheid kan achterwege worden gelaten indien:
a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;
b. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;
c. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet.
d. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid; of
e. de maatregel wordt toegepast wegens zeer ernstige misdragingen zoals bedoeld in artikel 18, lid 2 van de wet.
Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of
b. de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak
Tenzij in de verordening anders is bepaald, wordt de maatregel opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.
Hoofdstuk 2 Afstemmingsbepalingen
Artikel 9 Indeling in categorieën
Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichtingen op grond van artikelen 9 en 17 van de wet, dan wel de wet Suwi niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
A. Categorie 1: het niet dan wel onvoldoende nakomen van de aan de uitkering verbonden verplichtingen en voorwaarden, dan wel het niet dan wel onvoldoende verlenen van gevraagde medewerking aan de uitvoering van de wet die nodig is voor een adequate en juiste wetstoepassing en een efficiënte gemeentelijke uitvoering.
Daaronder wordt in ieder geval verstaan:
1. niet ingeschreven staan of blijven als werkzoekende bij UWV Werkbedrijf of diens rechtsopvolger.
2. het niet onverwijld uit eigen beweging of binnen de door of namens het college of het UWV Werkbedrijf of diens rechtsopvolger daartoe gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is of kan zijn voor de verlening van bijstand of de voortzetting hiervan.
3. het niet of niet tijdig voldoen aan een oproep om i.v.m. de inschakeling in de arbeid of (sociale) activering of ter informatieverstrekking op een aangegeven plaats en tijdstip te verschijnen in verband met de uitvoering van de wet.
4. het niet op verzoek tonen van een geldig identiteitsbewijs.
5. het niet of niet tijdig melden van het verrichten van vrijwilligerswerk of wijzigingen daarin.
B. Categorie 2: niet of onvoldoende meewerken aan (de voorbereiding op) de arbeidsinschakeling en (sociale) activering - waaronder begrepen onderzoek naar de mogelijkheden daartoe – of deze belemmeren, dan wel niet of onvoldoende meewerken aan het bewerkstelligen van mogelijke verlaging van de te verstrekken bijstand.
Daaronder wordt in ieder geval verstaan:
1. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan onderzoek naar mogelijkheden m.b.t. scholing, (sociale) activering en/of arbeidsinschakeling. (waaronder begrepen het ondergaan van een medische keuring of een arbeidskundig onderzoek)
2. een aangeboden trajectplan, na kennisname ervan, niet ondertekenen of niet of niet tijdig retourneren.
3. het niet of onvoldoende trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen.
4. gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren voor zover ze niet vallen onder categorie 3 en 4.
5. het niet of onvoldoende meewerken aan noodzakelijke scholing of opleiding.
6. het niet voldoen aan verplichtingen, niet zijnde die op grond van hoofdstuk 2 van de wet, die het college op grond van artikel 55 van de wet oplegt aan belanghebbende.
7. het niet vragen van alimentatie, indien de verplichting hiertoe door het college is opgelegd.
8. het niet of onvoldoende meewerken aan de uitvoering van aan de bijstand te verbinden dan wel verbonden verplichtingen dat belanghebbende eraan meewerkt dat het college in diens naam noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand verricht of andere noodzakelijk geachte financiële handelingen conform artikel 57 aanhef en sub a van de wet.
9. het niet behoorlijk meewerken aan het vestigen van een krediethypotheek of andere zekerheidstelling.
C. Categorie 3: het in ernstige mate verwijtbaar handelen ten aanzien van het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid of een andere vorm van inkomen.
Daaronder wordt in ieder geval verstaan:
1. het niet aanvaarden of door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid; hieronder kan tevens worden begrepen het niet deelnemen aan een scholingstraject of re-integratievoorziening waarvan de instroom in algemeen geaccepteerde arbeid een onderdeel uitmaakt.
2. het in ernstige mate verwijtbaar handelen ten aanzien van het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid zoals bedoeld in artikel 9 WWB. Daaronder wordt in ieder geval verstaan:
het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en artikel 10, eerste lid, van de wet, waaronder begrepen wordt het weigeren mee te werken aan of gebruik te maken van “deelname aan de voorziening het Nijverheidscentrum” of elk ander, thans of in de toekomst onder een andere naam door het college aangeboden traject, gericht op arbeidsinschakeling.
D. Categorie 4: het verwijtbaar frustreren van een ingezet re-integratietraject (waaraan een ondertekende trajectovereenkomst ten grondslag ligt), dan wel verwijtbare gedragingen die leiden tot beëindiging van dat traject.
Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel
Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel behorend bij de in artikel 9 vermelde categorieen vastgesteld op:
- eerste keer: 0% van de bijstandsnorm en waarschuwing;
- bij 1e recidive: 10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand;
- bij herhaalde recidive: verhoging van het eerder opgelegde percentage met 10% van de bijstandsnorm;
- eerste keer: 20% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand;
- bij 1e recidive: 40% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand;
- bij herhaalde recidive: verhoging van het eerder opgelegde percentage met 20% van de bijstandsnorm;
- eerste keer: 100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand;
- bij 1e recidive: 100% van de bijstandsnorm gedurende 2 maanden;
- bij herhaalde recidive wordt een individueel besluit genomen met als uitgangspunt het opleggen van een maatregel van 100% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 3 maanden;
- recidiveperiode: 36 maanden.
- eerste keer: 100% van de bijstandsnorm gedurende 3 maanden;
- bij recidive wordt een individueel besluit genomen met als uitgangspunt het opleggen van een maatregel van 100% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 3 maanden;
Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens
Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet ofwel artikel 38, lid 2 van het Bbz niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet tijdig te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 18, lid 2 van de wet een maatregel opgelegd, onverminderd artikel 2, tweede lid.
Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand of reïntegratiemiddelen
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet ofwel artikel 38, lid 2 van het Bbz heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, of inzetten van reintegratiemiddelen, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.
Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:
a. bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand;
b. bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;
c. bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand;
d. bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Artikel 13 Het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand of reïntegratiemiddelen
Ook in het geval het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet ofwel artikel 38, lid 2 van het Bbz niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, of inzetten van reintegratiemiddelen wordt een maatregel opgelegd, onverminderd artikel 2, tweede lid.
Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Ten aanzien van het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid of het door eigen toedoen verwijtbaar verliezen van een andere inkomstenbron in het kader van de WWB, gelden de maatregelen zoals die gelden ten aanzien van gedragingen onder categorie 3 bij artikel 9 van deze verordening.
Ten aanzien van andere gedragingen die vallen onder de werking van dit artikel, behoudens de gedragingen genoemd in lid 2, wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.
Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:
a. bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand;
b. bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;
c. bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand;
d. bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Artikel 15 Onverantwoord omgaan met vermogen
Indien voorafgaand aan dan wel ten tijde van de bijstandsverlening over een vermogen kon worden beschikt boven het bescheiden vrij te laten vermogen conform artikel 34 lid 2 sub b en lid 3 van de wet en hierop is ingeteerd op een wijze die getuigt van ongenoegzaam betoond besef voor de voorziening in het bestaan, wordt de bijstand verlaagd en daarbij zoveel mogelijk afgestemd op:
- de wijze van onverantwoord interen op het vermogen en
- de hoogte van het bedrag dat onverantwoord is ingeteerd en
- het eventueel resterende vermogen onder het vrij te laten bescheiden vermogen van belanghebbende.
De verlaging bedraagt 100 procent van de norm gedurende een aantal nader te bepalen maanden als er liquide of liquide te maken vermogensbestanddelen resteren ten tijde van de constatering van genoemd feit. Indien dit aantal maanden lager is dan 12 wordt een verlaging van 10 procent van de norm toegepast op de volgende maanden. De totale periode waarover verlaging van de norm met 100 en 10 procent wordt toegepast bedraagt 1 jaar.
Artikel 16 Het zich jegens het college zeer ernstig misdragen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid,een verlaging toegepast 20% procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.
Artikel 17 Regelingen in verband met de wijzigingen in de Wwb en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012
Artikel 17a Wijziging betekenis begrippen
Waar in deze verordening wordt gesproken van “gehuwde(n)” of “gehuwdennorm” hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als “gezin”, bedoeld in artikel 4, respectievelijk “gehuwdennorm”, bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet.
Artikel 17b Onvoldoende meewerken aan plan van aanpak
Onder “gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren” als bedoeld in artikel 9, wordt vanaf 1 januari 2012 mede verstaan: het onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren dan wel evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 9a, lid 7 en artikel 44a van de wet.
Hoofdstuk 3 Overige bepalingen
De maatregelen die onder de "vorige" afstemmingsverordening aan belanghebbende zijn opgelegd gelden als maatregelen en tellen mee in de beoordeling ten aanzien van recidive. Ten aanzien van verwijtbare gedragingen van vóór 1 oktober 2011 geldt, indien van toepassing, de lagere maatregel op grond van de "vorige" afstemmingsverordening.
Artikel 20 Inwerkingtreding + citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als: "Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Noord-Beveland 1 oktober 2011".
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2011 en komt in de plaats van de afstemmingsverordening Wet werk en bijstand zoals vastgesteld op 25 oktober 2007.