Organisatie | Rotterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de aanleg, het houden, het onderhoud, het gebruik en het verwijderen van leidingen in de openbare ruimten in de gemeente Rotterdam |
Citeertitel | Leidingenverordening Rotterdam 2005 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Het college zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens telkens na vijf jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze verordening.
Gemeentewet, art. 149, 154 en 156
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2006 | 01-01-2021 | nieuwe regeling | 02-03-2006 Gemeenteblad 2006, nummer 46 | Raadsstuk 2006-93 |
De Raad van de gemeente Rotterdam,
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 januari 2006, Beleid BMB 160405; raadsstuk 2006-93;
gezien de adviezen van N.V. Nederlandse Gasunie, Deltalinqs, Eneco Energie Infra B.V. en Evides;
gelet op de artikelen 149, 154 en 156 van de Gemeentewet;
vast te stellen de hierna volgende Verordening op de aanleg, het houden, het onderhoud, het gebruik en het verwijderen van leidingen in de openbare ruimten in de gemeente Rotterdam (Leidingenverordening Rotterdam 2005).
In deze verordening wordt verstaan onder:
In geval van reparaties en het maken van huisaansluitingen met een maximale lengte van 25 meter in de openbare ruimte en niet in het havengebied gelegen, geldt een ten opzichte van de vorige leden verkorte procedure. Het college verleent voor de beoogde werkzaamheden toestemming indien ten minste twee werkdagen voorafgaande aan de werkzaamheden door de leidingexploitant melding is gedaan door middel van een door het college vastgesteld formulier. Aan de toestemming kunnen door het college voorwaarden worden gesteld. Artikel 8, tweede lid, is hierbij van overeenkomstige toepassing.
Het college houdt een beslissing op de aanvraag voor een leidingvergunning aan, indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en voor de aanleg, verplaatsing of verwijdering van de leiding tevens een bouwvergunning of een vergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening vereist is, tenzij
Het college kan de vergunning onverminderd het bepaalde in artikel 8, derde lid, wijzigen of intrekken, indien:
na het verlenen van de vergunning naar het oordeel van het college gegronde aanleiding bestaat te veronderstellen dat het van kracht blijven van de vergunning onaanvaardbare schadelijke gevolgen heeft voor mens, natuur of milieu en hieraan door het stellen van nadere voorschriften en beperkingen aan de verleende vergunning niet kan worden tegemoetgekomen;
Degene die een schriftelijke verklaring als bedoeld in het eerste lid afgeeft, wordt gedurende de tijd dat de leiding na opzegging in de openbare ruimte aanwezig is, beschouwd als leidingexploitant, tenzij de leiding is overgedragen of wordt geëxploiteerd of beheerd door een andere persoon, in welk geval laatstgenoemde persoon als leidingexploitant wordt beschouwd.
In afwijking van het tweede lid wordt in geval van een persoonsgebonden vergunning als bedoeld in artikel 6, derde lid, de vergunninghouder als leidingexploitant beschouwd tot het moment dat hij schriftelijk aan Gemeentewerken verklaart van de vergunning geen gebruik meer te willen maken en de exploitatie van de leiding staakt of de leiding waar de vergunning betrekking op heeft in eigendom overdraagt en hij daarvan schriftelijk melding heeft gedaan bij het college, met dien verstande dat hij het bewijs van de overdracht kan leveren.
Het college kan de leidingexploitant verplichten binnen een door het college vast te stellen termijn na verlening van de vergunning en voor de beoogde aanvang van de feitelijke werkzaamheden voor de aanleg, wijziging of verwijdering van de leiding bij Gemeentewerken, overeenkomstig het Handboek Leidingen, documenten in te dienen.
Indien door de leidingexploitant werkzaamheden aan leidingen in de openbare ruimte worden uitgevoerd, brengt het college de kosten voor herstel, beheer, onderhoud en degeneratie van die openbare ruimte die het rechtstreekse gevolg zijn van de uitgevoerde werkzaamheden bij de leidingexploitant in rekening conform de Schaderegeling Ingravingen Rotterdam.
Het college kan bij gebleken ondergrondse obstakels in of nabij het tracé van de leiding aan de leidingexploitant maatregelen opdragen ter bescherming van de belangen waartoe deze verordening strekt en opschorting van de werkzaamheden gelasten. De kosten van de te nemen maatregelen komen ten laste van de vergunninghouder.
Indien blijkt dat een leidingexploitant als gevolg van een besluit van het college, inhoudende een intrekking of wijziging van een vergunning op grond van artikel 9, onderdeel g, schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel tot het normale bedrijfsrisico kan worden gerekend en waarvan een vergoeding niet of niet voldoende is verzekerd, kent het college op verzoek aan hem een vergoeding toe.
VERONTREINIGING, GEVAAR EN HINDER
De leidingexploitant is verplicht verontreiniging, gevaar of hinder, dan wel storingen waarbij verontreiniging, gevaar of hinder kunnen optreden, onmiddellijk conform de procedures als bedoeld in het Handboek Leidingen te melden en alle maatregelen te treffen teneinde verdere verontreiniging, schade of hinder te voorkomen.
Het college kan bij gebleken of ernstige dreiging van verontreiniging, gevaar of hinder in of nabij het tracé van de leiding opschorting gelasten van de exploitatie van de betreffende leiding en, indien sprake is van een vergrote kans op verontreiniging, gevaar of hinder door belendende leidingen, van laatstgenoemde leidingen.
Indien het college van oordeel is dat een schriftelijke toestemming dan wel reeds verleende vergunning als bedoeld in het eerste lid niet voldoet aan de voorschriften bij of krachtens deze verordening kan het college de leidingexploitant een termijn stellen waarbinnen de leidingexploitant het college nadere informatie over de leiding dient te verschaffen of een aanvraag voor een vergunning moet indienen, bij gebreke waarvan de schriftelijke toestemming bij een door het college te bepalen tijdstip komt te vervallen.
Overtreding van de artikelen 4, 6, tweede lid, 11, tweede lid, 13, eerste lid, 15, eerste lid en derde lid, tweede volzin, 16, derde lid, en 17, eerste lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.
TOELICHTING BIJ DE LEIDINGENVERORDENING ROTTERDAM 2005
Het transport via ondergrondse leidingen heeft de afgelopen decennia een hoge vlucht genomen. De relatief lage transportkosten en aanzienlijke voordelen ten opzichte van de overige vervoersmodaliteiten hebben ertoe geleid dat veel bedrijven hebben geïnvesteerd in het ondergrondse transport. Op het grondgebied van de gemeente Rotterdam is dan ook een zeer uitgebreid netwerk aan ondergrondse leidingen (kabels en buizen) ontstaan. Niet alleen vindt (vooral in de stad) de levering van drinkwater en energie en de telecommunicatie grotendeels via ondergrondse leidingen plaats. Ook bevindt zich binnen de grenzen van de gemeente Rotterdam (vooral in het havengebied) één van de grootste concentraties van (petro-) chemische en olie-industrieën ter wereld. Vele bedrijven vervoeren grote hoeveelheden verschillende stoffen via een netwerk van buisleidingen.
Het leggen en houden van leidingen wordt nu publiekrechtelijk vergund op basis van de APV artikelen 2.1.9 en 2.1.11. Voor het leggen en houden van telecomkabels is de Telecommunicatieverordening Rotterdam beschikbaar. Voor overige leidingen is nu geen zelfstandige verordening van kracht. De genoemde artikelen uit de APV staan in het hoofdstuk Openbare Orde en Veiligheid en in de paragraaf Orde en Veiligheid op de Weg, terwijl bij het leggen, houden, exploiteren en verwijderen van leidingen ook andere belangen spelen, zoals ongestoord liggen en functioneren, ondergrondse ordening en bescherming van het milieu. Recent heeft de Algemene Bezwarencommissie in een preadvies uitgesproken dat voorwaarden verbonden aan bedoelde APV-vergunningen betrekking dienen te hebben op de bescherming van de bruikbaarheid van de weg. Hierdoor kunnen onder het regiem van de APV niet alle gewenste vergunningsvoorwaarden worden opgenomen. De nu voorliggende Leidingenverordening (LVR) is gebaseerd op de artikelen 149, 154 en 156 van de Gemeentewet. Kernartikel van de Leidingverordening is artikel 4: het is verboden in de openbare ruimte een leiding aan te leggen, te houden, te exploiteren en te verwijderen zonder een vergunning van het college. Kernpunten van de LVR en de daaraan gekoppelde vergunningen zijn:
De verordening geeft het college de bevoegdheid om nadere regels te stellen ter uitvoering van de verordening. Deze nadere regels zullen worden neergelegd in het Handboek Leidingen en voornamelijk technische eisen behelzen (met verwijzing naar bijvoorbeeld NEN-normen) en eisen waaraan bijvoorbeeld een aanvraag moet voldoen. Deze opzet is gekozen om het college in staat te stellen flexibel te reageren op nieuwe ontwikkelingen op technisch gebied.
In sommige gevallen zullen behalve een vergunning op basis van deze verordening ook vergunningen op grond van andere wettelijke regelingen nodig zijn. Zo laat de LVR de afgifte van eventuele milieu- en bouwvergunningen onverlet. Ook kunnen vergunningen van andere dan de gemeentelijke organisatie nodig zijn, zoals vergunningen op basis van het Algemeen reglement voor de stadsspoorwegen (Metroreglement), vergunningen van waterschappen, etc.
De verordening is van toepassing op alle leidingen die zich bevinden in de openbare ruimte en in of op voor leidingen bestemde kunstwerken binnen de gemeente Rotterdam. Het begrip ‘openbare ruimte’ moet breed worden opgevat en bevat in beginsel alle ruimten die al dan niet met enige beperking algemeen toegankelijk zijn. Het vergunningenstelsel is uit oogpunt van het publieke belang ook van toepassing op leidingen die in de openbare ruimte van het door de gemeente aan het Havenbedrijf Rotterdam N.V. (hierna: HbR) uitgegeven havengebied worden aangelegd en geëxploiteerd.
Bestuurlijke, administratieve lasten
Zoals uiteengezet hebben leidingexploitanten ook nu een vergunning nodig voor het leggen, hebben en exploiteren van leidingen. De voorgestelde Leidingverordening beoogt voor het vergunnen van deze leidingen een solide grondslag te creëren. De invoering van de Leidingenverordening brengt dan ook geen verzwaring van de bestuurlijke en/of administratieve lasten mee, voor de gemeente noch voor de leidingexploitanten.
Wat over de bestuurlijke, administratieve lasten is gezegd, geldt ook voor de handhaving. Ook nu wordt het leggen, hebben en exploiteren van leidingen gehandhaafd. Gemeentewerken heeft daartoe binnen de sector Buitenruimte het Leidingenbureau, dat is belast met de vergunningverlening en registratie van de vergunde leidingen. Door deze registratie beschikt Rotterdam als een van de weinige gemeenten in Nederland over een vrijwel volledige leidingenverzamelkaart, van groot belang ter voorkoming van graafschades, voor het beheer van de ondergrond en in geval van calamiteiten.
Het toezicht op de naleving bij de uitvoering van de op de APV vergunde leidingen en, in de toekomst, op de Leidingverordening is in handen van de hiertoe benoemde toezichthouders van de werven, de ogen en oren van Gemeentewerken in de buitenruimte.
Het toezicht op het beheer en in goede staat houden van de leidingen is op grond van deze leidingenverordening mogelijk geworden en zal door het Leidingenbureau van Gemeentewerken worden uitgevoerd, primair aan de hand van onderzoeksrapporten die vergunninghouders conform de vergunningvoorwaarden dienen op te laten stellen.
De uitvoering van de LVR wordt opgedragen aan de dienst Gemeentewerken (hierna: ‘GW’). Deze dienst zal in naam en onder verantwoordelijkheid van het college de vergunningverlening ter hand nemen (mandaat). Voor het havengebied is tevens een rol weggelegd voor HbR waaraan contractueel het beheer en onderhoud van de leidingenstroken in het havengebied is opgedragen. Een goede afstemming tussen GW en het HbR is in dit verband essentieel. In het kader van de verzelfstandiging van het Havenbedrijf zijn de bestaande procedureafspraken contractueel vastgelegd. Deze procedureafspraken vormen tevens het uitgangspunt bij de uitvoering van deze verordening.
De ontwerp-LVR is inclusief ontwerp-toelichting voor advies gezonden aan diverse partijen die met de LVR te maken zullen krijgen. Adviezen zijn ontvangen van N.V. Nederlandse Gasunie, Deltalinqs, Eneco Energie Infra B.V. en Evides. Enkele adviezen hebben geleid tot aanpassing van de tekst van de verordening zelf. Ook hebben de adviezen ertoe geleid dat de toelichting op enkele onderdelen verduidelijkt of uitgebreid kon worden. Daartoe zij dan ook verwezen naar de tekst van de verordening en de toelichting.
Verschillende partijen wezen in hun adviezen op de verhouding van de LVR met de regimes zoals die zijn neergelegd in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. De in die wetten neergelegde stelsels met rapportageverplichtingen hebben betrekking op de openstelling van de energiemarkt en hebben blijkens de respectievelijke Memories van Toelichting als voornaamste doelstelling het vergroten van de keuzevrijheid voor vragers en aanbieders. De LVR heeft echter betrekking op andere aspecten: de veiligheid van aanleg en exploitatie van leidingen en de veilige ordening van de ondergrond. Dit stelsel kan naast het bovengenoemde wettelijke stelsel worden toegepast.
In bijna elk advies werd er sterk op aangedrongen in de LVR een duidelijke verwijzing naar het Handboek Leidingen op te nemen. Die adviezen zijn overgenomen.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ LEIDINGENVERORDENING ROTTERDAM
In dit artikel zijn de begripsomschrijvingen neergelegd. Van belang is op te merken dat in beginsel alle leidingen in de openbare ruimte waarover de bevoegdheid van het gemeentebestuur zich uitstrekt onder de reikwijdte van de verordening vallen. Ook rioolbuizen vallen onder het toepassingsbereik van de LVR. De term 'openbare ruimte' dient in dit verband op eenzelfde wijze geïnterpreteerd te worden als het vergelijkbare begrip 'openbare weg' in de Algemene Plaatselijke Verordening. Twee categorieën leidingen zijn van de werkingssfeer uitgezonderd. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 2. Het bereik van de verordening is niet beperkt tot leidingen die in de grond liggen, maar ook leidingen en bijbehorende voorzieningen die door of over zogeheten kunstwerken zijn gelegd vallen onder de reikwijdte van de verordening. Met kunstwerken wordt bedoeld infrastructuur die voor leidingen is aangelegd om bijvoorbeeld een natuurlijke barrière (zoals een rivier) over te kunnen steken. Hierbij zij gedacht aan leidingentunnels en leidingenviaducten. Ook worden voorzieningen in bestaande infrastructuur (zoals bruggen) in deze verordening als kunstwerken beschouwd. In artikel 2, eerste lid, is de reikwijdte expliciet aangegeven. Bovengrondse hoogspanningskabels zijn uitgezonderd van de definitie van ‘leiding’ en vallen dus niet onder de vergunningplicht van de verordening.
Met het begrip leidingexploitant wordt in eerste instantie bedoeld degene in wiens opdracht de leiding wordt aangelegd. Voor het gemak wordt de aanvrager van een vergunning ook als leidingexploitant aangemerkt, hoewel daar feitelijk nog geen sprake van kan zijn (er is immers in geval van nieuwe leidingen nog geen leiding aanwezig). Nadat de leiding is aangelegd, zal de exploitant of beheerder van de leiding worden beschouwd als leidingexploitant. Veelal zal dat degene zijn onder wiens verantwoordelijkheid de leiding is aangelegd, maar dat behoeft niet altijd het geval te zijn. In geval van overdracht van de leiding gelden specifieke regels. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 6.
Het havengebied wordt afzonderlijk gedefinieerd in onderdeel e, omdat in dat gebied een afwijkend (strenger) regime zal worden gehanteerd ten opzichte van het stedelijk gebied. Dit komt met name tot uitdrukking in artikel 5, vierde lid (zie ook de toelichting bij dat artikel).
In dit artikel wordt het toepassingsbereik van de verordening weergegeven. In de toelichting bij artikel 1 is reeds ingegaan op het begrip ‘openbare ruimte’. Verder maakt het eerste lid van dit artikel duidelijk dat alle stadia van werkzaamheden, die verband houden met een leiding, onder de werkingssfeer vallen: van aanleg, wijziging en onderhoud tot verwijdering en herstel van de openbare ruimte.
In het tweede lid zijn kabels, die vallen binnen de reikwijdte van de Telecommunicatiewet en Telecommunicatieverordening, uitgezonderd van de werkingssfeer van deze verordening. Voor de aanleg, exploitatie en wijziging van die leidingen is dan ook geen vergunning op basis van deze verordening benodigd, maar gelden de gedoogplicht en het instemmingbesluit op basis van voornoemde wet en verordening. Tevens zijn uitgezonderd alle leidingen die deel uitmaken van een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer. Niet is beoogd de leidingen die aanwezig zijn bij individuele bedrijven onder de vergunningplicht te stellen. Ook vallen leidingen die deel uitmaken van drukapparatuur in de zin van het Warenwetbesluit drukapparatuur niet onder de werkingssfeer van deze verordening. Dit betreft overigens meestal leidingen die niet in de openbare ruimte liggen.
Dit artikel biedt de grondslag voor het college om ter uitvoering van de verordening nadere regels te stellen. Deze nadere regels zullen worden vervat in het Handboek Leidingen waarvan de conceptversie, vóór inwerkingtreding van deze verordening, al enige jaren wordt toegepast. Door vaststelling van het Handboek Leidingen (hierna: Handboek) krijgen de daarin neergelegde normen een publiekrechtelijk karakter. In de overige artikelen van de verordening wordt verwezen naar het op basis van dit artikel vast te stellen Handboek. Beoogd is hierin voornamelijk technische voorschriften op te nemen op het gebied van veiligheid van leidingen en de uitvoering van werkzaamheden. Ook zal in het Handboek worden opgenomen welke informatie moet worden aangeleverd bij het indienen van een aanvraag. Onderscheid wordt gemaakt in leidingen in de openbare ruimte (de grond) en leidingen in of op kunstwerken. Via een verwijzing naar het Handboek Infrastructurele Voorzieningen voor Leidingen in het Handboek worden de aanvullende eisen voor leidingen in of op kunstwerken aangeduid.
Het Handboek zal beschikbaar komen voor belangstellenden en betrokkenen en bij GW ter inzage liggen. Tevens zal het Handboek op internet worden geplaatst.
Dit artikel vormt de kern van het vergunningenstelsel. Het is verboden om een leiding aan te leggen, te exploiteren, te onderhouden, te wijzigen, te verplaatsen (waaronder verticale verplaatsingen) of te verwijderen, tenzij de leidingexploitant in het bezit is van een vergunning. Normaliter zullen in een vergunning ten behoeve van aanleg en exploitatie alleen voorwaarden worden opgenomen die betrekking hebben op die handelingen. Voor de verwijdering van een leiding zal een afzonderlijke vergunning (of een wijziging van de bestaande vergunning) benodigd zijn. Zie voor de verwijdering van leidingen ook de toelichting bij artikel 18.
Dit artikel bepaalt dat de vergunning wordt verleend indien wordt voldaan aan de voorschriften in deze verordening en het Handboek Leidingen. De vergunningverlenende bevoegdheid wordt gemandateerd aan de algemeen directeur van GW. Degene die een leiding wenst aan te leggen (of te wijzigen of verwijderen etc.) dient daartoe een aanvraag in bij GW, afdeling Beheer Buitenruimte/Leidingenbureau, Postbus 6633 AP Rotterdam. De voor de aanvraag benodigde documenten worden opgesomd in het Handboek en informatie daarover is verkrijgbaar bij GW. In het vierde en zesde lid van dit artikel is expliciet opgenomen dat voor reparaties over een traject van minder dan 25 meter en voor huisaansluitingen een sterk vereenvoudigde procedure geldt. Twee werkdagen vóór aanvang van de werkzaamheden dient, door middel van een speciaal formulier, melding gemaakt te worden waarna een marginale toetsing door GW plaatsvindt en toestemming verleend wordt. In de toestemming kunnen voorwaarden worden neergelegd. In gevallen van storingen waar reparatie geen uitstel kan lijden en in geval van calamiteiten geldt de meldtermijn van twee werkdagen niet, maar reparaties dienen in ieder geval voor aanvang van de werkzaamheden gemeld te zijn en toestemming door GW verstrekt te zijn. Deze regeling geldt met nadruk niet voor het havengebied. Gelet op de noodzaak van een veilig beheer van de ondergrondse infrastructuur in dit gebied mag in alle gevallen pas worden gegraven na verlening van een vergunning. Op grond van het vijfde lid geldt de verkorte procedure evenmin voor werkzaamheden aan hoogspanningskabels en leidingen ten behoeve van de stadsverwarming. Vanwege de veiligheidsaspecten is het wenselijk dergelijke werkzaamheden te allen tijde aan een vergunningplicht te onderwerpen.
Deze bepaling brengt tot uitdrukking dat in geval van overdracht (bijv. verkoop) van een leiding de vergunning die op die leiding betrekking heeft, inclusief alle rechten en plichten, overgaat op de nieuwe leidingexploitant. De vergunning is zaaksgebonden en ‘volgt’ het object. Uiteraard dient de nieuwe leidingexploitant zich volledig te houden aan de in de vergunning vermelde voorschriften. Indien wijziging van leidingexploitant plaatsvindt (bij overdracht, maar ook ingeval de rechtspersoonlijkheid wijzigt) moeten zowel de oude als de nieuwe leidingexploitant hiervan melding maken aan GW. Het niet voldoen aan deze meldplicht levert een overtreding op. Op grond van het derde lid kan het college in bijzondere gevallen bepalen dat de vergunning persoonsgebonden en daarmee niet overdraagbaar is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij leidingen die gebruikt worden voor zeer gevaarlijke stoffen. Zie hierover overigens ook de toelichting bij artikel 10.
Het vierde lid bevat een samenloopbepaling: indien een leidingvergunning is verleend, geldt deze tevens als een vergunning op grond van de APV om een weg open te breken indien dit voor de aanleg of verwijdering van een leiding noodzakelijk is.
Dit artikel regelt de beslistermijn voor het college. Tevens wordt in dit artikel de verhouding weergegeven met andere vergunningen. De beslissing op een aanvraag voor een leidingenvergunning wordt aangehouden zolang geen bouwvergunning of een vergunning op grond van de APV (zoals een kapvergunning) verstrekt is en deze vergunningen formele rechtskracht hebben. Dit geldt uiteraard alleen indien een dergelijke vergunning vereist is. Zie voor de samenloop met een vergunning om de weg open te breken de toelichting bij artikel 6.
Dit artikel biedt de basis om aan de vergunning voorwaarden en beperkingen te verbinden. De verordening en het Handboek vormen daarvoor gezamenlijk het kader. In het tweede lid staat een limitatieve lijst van belangen waartoe de voorwaarden en beperkingen kunnen strekken. Van belang is ook de bevoegdheid om aan de vergunning een beperkte tijdsduur te verbinden. Zodra die termijn afloopt, zal de leidingexploitant de leiding in beginsel moeten verwijderen. Vanzelfsprekend kan de leidingexploitant afspreken dat de leiding wordt overgedragen of op een later tijdstip wordt verwijderd. Zie ook de toelichting bij artikel 18.
Het derde lid biedt de basis voor het college om na afgifte uit eigen beweging een vergunning te wijzigen of aan te vullen. Vanzelfsprekend dient het college daarbij de belangen, genoemd in het tweede lid, algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de Algemene wet bestuursrecht in acht te nemen.
Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om een vergunning in te trekken of te wijzigen indien sprake is van één of meer van de in het eerste lid genoemde gronden. De belangrijkste grond betreft het intrekken indien de leidingexploitant de voorschriften van de verordening, het Handboek of de vergunning niet naleeft. Onderdeel f is een vangnetbepaling, die het college de bevoegdheid geeft om in te grijpen indien er ernstige gevolgen voor gezondheid en milieu dreigen als gevolg van het in standhouden van de vergunning. Deze bevoegdheid kan echter als laatste middel gebruikt worden aangezien eerst moet worden bezien of de dreiging kan worden weggenomen door aanpassing van de vergunning of door het stellen van nadere eisen. Onderdeel g betreft het geval indien er werken ter plaatse van de vergunde leiding moeten worden uitgevoerd, waardoor deze leiding niet kan blijven liggen of moet worden aangepast.
In geval de leidingexploitant niet langer van een vergunning gebruik wenst te maken, kan hij hiervan schriftelijk mededeling doen aan GW. Met het afstand doen van de vergunning vervallen alle rechten die met de vergunning gepaard gaan. De leidingexploitant is vervolgens verplicht de leiding te verwijderen (artikel 18). Om te voorkomen dat een leidingexploitant door het afstand doen van een vergunning niet langer aanspreekbaar zou kunnen zijn, is in het tweede lid aangegeven dat de opzegger nog steeds wordt beschouwd als leidingexploitant in de zin van deze verordening. De verwijderingsplicht rust dan ook op hem. Dit geldt niet indien de leiding is overgedragen aan een andere (rechts)persoon. In dat geval wordt haast vanzelfsprekend de nieuwe eigenaar als leidingexploitant beschouwd. Uit oogpunt van een effectieve handhaving is het derde lid opgenomen waarin staat aangegeven dat in geval van een persoonsgebonden vergunning (zie artikel 6, derde lid) de vergunninghouder te allen tijde als leidingexploitant wordt beschouwd, ook al heeft hij de leiding in eigendom overgedragen. Dit is alleen anders wanneer hij schriftelijk verklaart van de vergunning geen gebruik meer te maken en de exploitatie van de leiding staakt of schriftelijk en (indien GW daarom verzoekt) ondersteund met bewijsstukken melding maakt van de overdracht van de betreffende leiding.
Nadat door GW de vergunning is verleend, kunnen de feitelijke werkzaamheden een aanvang nemen. Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om te eisen dat bouwtechnische tekeningen en andere documenten worden overgelegd. Waar mogelijk wordt in het Handboek opgenomen welke documenten in ieder geval overgelegd dienen te worden. Uit oogpunt van veiligheid is de aanleg van een leiding een essentieel element; het toezicht van gemeentewege op de aanleg van de leidingen is dan ook van groot belang. Om dat toezicht goed te kunnen uitoefenen is het nodig dat GW op de hoogte is van alle na de vergunningafgifte geplande werkzaamheden.
Uit beheersmatige overwegingen zullen enkele feitelijke werkzaamheden worden verricht door GW. Het betreft het registreren van de gelegde en de verwijderde leidingen. Hiertoe wordt de leiding van gemeentewege ingemeten en geregistreerd. De leidingexploitant is verantwoordelijk voor een goede en zorgvuldige aanleg van de leiding. Hij moet ervoor zorgen dat de grond of bodem weer in de oorspronkelijke wijze wordt opgeleverd, tenzij in de vergunningvoorwaarden anders is bepaald. Het spreekt voor zich dat in het laatste geval oplevering dient plaats te vinden overeenkomstig de in de vergunning omschreven voorwaarden. Het derde lid bevat een regeling voor vergoeding van de kosten die gepaard gaan met herstel van de openbare ruimte die een direct gevolg zijn van werkzaamheden aan leidingen.
Dit artikel heeft betrekking op het aantreffen van bodemverontreiniging en andere ondergrondse obstakels bij de aanleg van een leiding. De term 'bodemverontreiniging' is in deze verordening breder dan de terminologie in de Wet bodembescherming. Aan GW moeten alle stoffen en obstakels gemeld worden, die een nadelige invloed kunnen hebben op de staat van de leiding. Hiermee wordt duidelijk wat de kritieke plaatsen in een leidingtracé zijn. Deze verplichting staat los van de plichten die reeds gelden op grond van de Wet bodembescherming (die is opgesteld vanuit milieubeschermingoptiek). Dit artikel is aanvullend ten opzichte van het in voornoemde wet neergelegde regime.
In geval dergelijke verontreiniging of obstakels worden aangetroffen dat aanleg van een leiding niet verantwoord is als de verontreiniging of obstakels niet eerst zijn opgeruimd, kan het college de leidingexploitant opdragen bepaalde maatregelen te treffen. De kosten voor deze maatregelen komen ten laste van de leidingexploitant zelf. Als sluitstuk kan het college opschorting van de werkzaamheden vorderen. Bij het opleggen van dergelijke maatregelen vormen de belangen die beschermd worden met deze verordening het beoordelings- en beslissingskader.
Dit artikel stelt het college in staat om te allen tijde zonder daarvoor een vergoeding verschuldigd te zijn zogeheten ‘as built’- en/of revisietekeningen op te vragen. Normaliter zullen deze tekeningen zo spoedig mogelijk na voltooiing van de werkzaamheden opgevraagd worden, maar dit artikel biedt tevens de mogelijkheid om in een later stadium de stand van zaken te verifiëren.
Een belangrijk element van deze verordening is de onderhoudsplicht. In het Handboek Leidingen worden de beoordelingscriteria voor goed onderhoud neergelegd, uitgesplitst naar categorieën leidingen. De leidingexploitant is primair verantwoordelijk voor een goede staat van de leiding. Het college kan bepalen dat afschriften van de rapporten aan GW toegezonden moeten worden. In geval de staat van de leiding onvoldoende is, is de leidingexploitant verplicht aan te geven op welke wijze en op welke termijn onderhoudswerkzaamheden zullen worden uitgevoerd.
Indien de onderhoudsinspecties leiden tot de conclusie dat (een deel van) de leiding vervangen moet worden of aangepast moet worden, dan zal daarvoor op basis van artikel 4 een afzonderlijke vergunning moeten worden aangevraagd.
Een belangrijke indicatie van de toestand van de leiding is de mate waarin onderhoud wordt gepleegd aan de leiding. De noodzaak tot onderhoud en de tijdschema's voor onderhoud verschillen van leiding tot leiding en zijn afhankelijk van de getransporteerde stoffen. De vergunninghouder kan verplicht worden om periodiek verslag uit te brengen over de staat van de leiding. Indien naar het oordeel van GW blijkt dat onvoldoende onderhoud is gepleegd, kan GW de leidingexploitant aanzeggen onderhoudswerkzaamheden te verrichten. Op de werkzaamheden aan de leiding en het openbreken van de openbare ruimte zijn de voorschriften over de aanleg van een leiding van overeenkomstige toepassing, hetgeen o.m. betekent dat de aanwijzingen van het college moeten worden opgevolgd.
Het college kan besluiten in de openbare ruimte werken te verrichten die van invloed kunnen zijn op de reeds aanwezige leidingen en kan op grond van dit artikel bepalen dat een leiding verlegd of aangepast moet worden. Daartoe zal het college op basis van artikel 9 onderdeel g een bestaande vergunning wijzigen of intrekken. Voor zover de leidingexploitant daarbij schade lijdt die niet tot het normale bedrijfsrisico behoort, zal het college hem een redelijke en billijke schadevergoeding toekennen (nadeelcompensatie). De criteria voor het vaststellen van een vergoeding worden neergelegd in beleidsregels (Verlegregeling Rotterdam).
Dit artikel betreft een incidentenregeling en behelst verplichtingen voor de leidingexploitant in geval van storingen en incidenten waarbij gevaar, hinder of verontreiniging plaatsvindt. Het geeft het college overigens de bevoegdheid om in voorkomende gevallen (waaronder ook concrete dreiging) maatregelen te treffen ten aanzien van de leiding die het gevaar, hinder of verontreiniging veroorzaakt, maar ook – indien noodzakelijk - ten aanzien van de naburige leidingen. Overigens zal bij de toepassing van deze bevoegdheden zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van bestaande incidentenregelingen. Het in het tweede lid bedoelde onderzoek komt voor rekening van de leidingexploitant.
Na afloop van de geldigheidsduur van de vergunning, bij intrekking door het college en bij opzegging door de leidingexploitant moet de leiding worden verwijderd. Het ligt voor de hand om in de vergunning zelf voorwaarden op te nemen met betrekking tot het verwijderen van leidingen, maar zulks kan ook na afloop, intrekking of opzegging geschieden. De laatste exploitant of beheerder van de leiding is verplicht om voor verwijdering zorg te dragen. Mocht het om bepaalde redenen noodzakelijk of wenselijk zijn om de betreffende leiding te laten liggen, dan kan wijziging van de bestaande vergunning of een nieuwe vergunning aangevraagd worden.
Beoogd wordt een aantal ambtenaren van GW aan te wijzen als toezichthouders. Zij zullen toezicht houden op de naleving van de voorschriften bij of krachtens deze verordening. In de praktijk zal GW toezicht houden op het meest kritieke onderdeel: de aanleg van de leiding. Vervolgens zullen met name de periodieke rapporten over de staat van de individuele leidingen het onderwerp zijn van toezicht.
Deze bepaling bevat het overgangsrecht. De eigenaren van de talloze leidingen die thans in de openbare ruimte aanwezig zijn is in de meeste gevallen – al dan niet privaatrechtelijk - een ligrecht gegund waaraan diverse voorwaarden verbonden zijn. Die voorwaarden zijn gebaseerd op het huidige Handboek Leidingen dat sinds 1986 als leidraad fungeert voor de afgifte van de privaatrechtelijke toestemmingen en de vergunningen op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening. Om redenen van efficiency en om te voorkomen dat de huidige leidingeigenaren hoge kosten moeten maken is ervoor gekozen de huidige toestemmingen te beschouwen als een vergunning in de zin van deze verordening. Er kan zich echter een situatie voordoen waarin GW op basis van de hem ter beschikking staande gegevens van mening is dat het veiligheidsniveau van een bepaalde leiding niet voldoet aan de eisen waar het krachtens deze verordening aan zou moeten voldoen. In dat geval kan GW extra informatie van de leidingexploitant vragen waarna GW ambtshalve kan beslissen of instandhouding van de vergunning uit oogpunt van veiligheid toelaatbaar is. Ook kan GW van de leidingexploitant verlangen dat hij een nieuwe aanvraag indient, vergezeld van de benodigde documenten. Daarbij kan GW een termijn stellen waarbinnen de nadere informatie moet zijn aangeleverd of een nieuwe aanvraag moet zijn ingediend. Met deze systematiek wordt beoogd maatwerk te leveren ten aanzien van de vele, naar aard en leeftijd verschillende leidingen. Overigens zij opgemerkt dat voor leidingen die zonder toestemming of vergunning in de openbare ruimte liggen hoe dan ook een aanvraag moet worden ingediend om een vergunning op grond van de LVR te verkrijgen.
Deze bepaling biedt de mogelijkheid om in voorkomende gevallen strafrechtelijk op te treden. Over het algemeen zal gekozen worden voor bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten en vormt de toepassing van strafrechtelijke sancties in beginsel een uiterste handhavingmiddel.