Organisatie | Rotterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit brandveiligheid woonschepen |
Citeertitel | Besluit brandveiligheid woonschepen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Geen.
Verordening woon- en bedrijfsschepen, art. 3, lid 3
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-11-2005 | 01-01-2013 | nieuwe regeling | 12-10-2005 Gemeenteblad 2005, 129 | n.v.t. | |
05-11-2005 | 01-01-2013 | nieuwe regeling | 12-10-2005 Gemeenteblad 2005, 129 | n.v.t. |
In dit besluit wordt verstaan onder woonschip: een schip dat uitsluitend of in hoofdzaak gebezigd wordt of bestemd is voor bewoning, met uitzondering van historische vaartuigen als bedoeld in de Aanwijzing ligplaatsen historische vaartuigen.
Degene die eigenaar of gebruiker is van een woonschip waarop dit besluit van toepassing is, draagt er zorg voor dat de voorschriften die in de bij dit besluit behorende bijlage worden gesteld worden nageleefd.
Bijlage behorende bij het Besluit brandveiligheid woonschepen
In deze bijlage wordt verstaan onder:
Paragraaf 1 Brandveiligheidseisen nieuwe situatie
1.1Bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen
1.2 Beweegbare constructie-onderdelen
Een beweegbaar constructie-onderdeel bevindt zich in geopende stand niet op de openbare weg.
1.3 Beperking van uitbreiding van brand
Paragraaf 2 Brandveiligheidseisen bestaande situatie
Bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen
In juli 1991 is het “Besluit houdende bepalingen ter uitvoering van de Wet op de woonwagens en woonschepen” ingetrokken. Dat besluit regelde onder meer het ontvluchten uit woonschepen bij brand. Per 1991 zijn woonwagens opgenomen in de Woningwet, waarmee voor woonwagens de brandveiligheid geregeld is. Woonschepen zijn echter om onduidelijke redenen buiten de werkingssfeer gebleven. Woonschepen worden zodoende niet aangemerkt als bouwwerken in de zin van de Woningwet en vallen derhalve niet direct onder de werking van het Bouwbesluit en de Bouwverordening. Op basis van artikel 2.2.1 lid 2 van de Brandbeveiligingsverordening zijn de gebruikseisen opgenomen in bijlage 3 bij de Bouwverordening wel van toepassing verklaard, maar in het algemeen kan worden gesteld dat de brandveiligheid ten aanzien van woonschepen onvoldoende is geregeld. Gezien de aard van de functie, het wonen op een woonschip is tenslotte gelijk aan iedere andere vorm van wonen, en gezien het aantal woonboten in Rotterdam, levert dit voor Rotterdam een onwenselijke situatie op die met de inwerkingtreding van de Verordening woon- en bedrijfsschepen 2005 en het onderhavige besluit wordt beëindigd.
Op basis van artikel 149 van de Gemeentewet heeft de gemeenteraad de bevoegdheid voor zijn grondgebied verordeningen te maken die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt. Voorwaarde hierbij is dat hetgeen per verordening wordt geregeld tot het huishouden van de gemeente kan worden gerekend. Het begrip ‘huishouding’ (zie ook artikel 124 Grondwet en artikel 108 Gemeentewet) is niet voor 100% sluitend gedefinieerd, maar uit jurisprudentie blijkt dat de handhaving van de openbare orde er in ieder geval onder verstaan moet worden. Onder handhaving van de openbare orde dient in dit kader te worden verstaan: ‘een optreden tegen een verstoring van het ordelijk verloop van het gemeenschapsleven in de publieke ruimte, waarbij een direct (dreigend) gevaar bestaat voor anderen of de rechten van anderen direct worden of dreigen te worden aangetast (toelichting op de bevelsbevoegdheid van de Burgemeester)’. De in dit besluit opgenomen brandveiligheidseisen hebben dan ook nadrukkelijk betrekking op de handhaving van de openbare orde. Aan de gestelde brandveiligheidseisen dient te allen tijde te worden voldaan. De eisen worden bij afgifte van een nieuwe ligplaatsvergunning opgenomen in de vergunning. Dit geldt niet voor de eisen gesteld in paragraaf 1.1 en 2.1 van dit besluit. Deze eisen gelden niet voor individuele bewoners maar zijn eisen die gesteld worden aan ligplaatsen, waarvan de uitvoering onder de verantwoordelijkheid van de gemeente valt.
Naast de opgenomen brandveiligheidseisen is het wenselijk een aantal aanbevelingen op te nemen, die met name betrekking hebben op het materiaalgebruik in een woonschip. Daar het gaat om aanbevelingen en niet om handhaafbare voorschriften, zijn deze onder punt 3 van de toelichting opgenomen. Op basis van artikel 2.2.1 lid 2 van de Brandbeveiligingsverordening is het verboden een inrichting te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals die per onderwerp vermeld staan in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 3 bij de Bouwverordening. Onder een inrichting dient in dit kader te worden verstaan: ‘een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats, maar geen bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en de bouwverordening’. Een woonschip wordt in dit kader aangemerkt als een inrichting. Bijlage 3 van de Bouwverordening stelt een aantal, veelal functionele, eisen ten aanzien van onder andere verlichting/elektrische installaties, installaties voor verwarming en kookdoeleinden en voorzieningen voor de afvoer van rook. De in deze toelichting opgenomen aanbevelingen vormen een aanvulling op de eisen gesteld in bijlage 3 van de Bouwverordening. De aanbevelingen zullen bij afgifte van een nieuwe ligplaatsvergunning als bijlage worden verstrekt.
Bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen
De eisen welke in paragraaf 1.1 en 2.1 worden gesteld zijn noodzakelijk om een totaal beeld te geven van het brandveiligheidsniveau. In het geval van een brand zal de brandweer bij de calamiteit moeten komen en de beschikking hebben over bluswater. Deze eisen gelden niet voor de individuele bewoners maar zijn eisen die gesteld worden aan ligplaatsen, waarvan de uitvoering onder de verantwoordelijkheid van de gemeente valt.
Beweegbare constructieonderdelen
Met artikel 1.1.2 wordt beoogd te voorkomen dat ramen, deuren en luiken gevaar opleveren bij het vluchten, dan wel voor voorbijgangers en langskomend verkeer op de openbare weg.
Beperking van uitbreiding van brand
Met artikel 1.1.3 (en in de vorm van een aanbeveling in punt 2.2) wordt beoogd de ongehinderde uitbreiding van een brand te beperken tot een woonschip. Daardoor hebben de bewoners van het naast gelegen woonschip die zich niet in de brandhaard bevinden, de gelegenheid veilig te vluchten. Tegelijkertijd wordt voorkomen dat de brand in korte tijd een zodanige omvang aanneemt dat zij voor de brandweer niet meer te beheersen is.
De eisen die gesteld worden aan de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) voor een woonschip kunnen op twee verschillende manieren bereikt worden:
De eerste manier is door middel van het aanbrengen van brandwerend materiaal aan de binnenzijde van het woonschip. Hierbij kan gedacht worden aan brandwerende platen die bij de bouwmarkten verkrijgbaar zijn, waarmee een 30 minuten brandwerende scheiding geconstrueerd kan worden. Bij de bepaling van de weerstand van de scheidende constructie wordt uitgegaan van een identieke, doch spiegelsymmetrisch op een afstand van 5 m geplaatste woonschip (NEN6068 en NPR6092). Hierbij dient rekening gehouden te worden met brandbare bouwsels en/of opslagen op de walkant. Indien de woonschepen met de kopse kanten naar elkaar toe liggen wordt het materiaal aan deze kopse zijden aangebracht. Indien de woonschepen met de lange zijde naast elkaar liggen wordt het materiaal aan de lange zijde aangebracht;
Het bovenstaande geldt tevens voor bouwwerken (schuurtjes, opslaggebouwtjes, enzovoorts) op de walkant, die op minder dan 5 meter van de naastgelegen woonschipbewoner staan. In dit geval moeten deze bouwwerken dus 30 minuten brandwerend gescheiden worden van het naastgelegen woonschip (zie figuur 3).
3. Aanbevelingen brandveiligheid
De normen zijn op te vragen bij het Nederlands Normalisatie-instituut (NNI) te Delft.
§NEN 2555: Brandveiligheid van gebouwen - Rookmelders voor woonfuncties.
Deze norm geeft eisen en de bijbehorende beproevingsmethoden voor niet-ioniserende rookmelders met een vaste gevoeligheid, die in woonfuncties worden toegepast, met als doel de daar aanwezige personen door een ingebouwde akoestische signaalgever te waarschuwen voor rookontwikkeling ten gevolge van een brand.
§NEN 6065: Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van bouwmateriaal(combinaties).
Deze norm geeft de experimentele methode ter bepaling van de bijdrage tot de brandvoortplanting van een bouwmateriaal (combinatie). Deze norm is bedoeld te worden toegepast op bouwmateriaal(combinaties) inclusief een eventuele afwerklaag en bevestiging, voor zover deze geen deel uitmaken van de bovenzijde van vloeren of de bovenzijde van trappen.
Paragraaf 3.1 Aanbevelingen brandveiligheid nieuwe situatie
Aanbevolen wordt om voor een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de buitenlucht materiaal te gebruiken dat een, volgens NEN 6065 bepaalde, bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 4. Ook voor een deur, een raam of een daarmee gelijk te stellen constructie-onderdeel wordt klasse 4 aanbevolen.
Aanbevolen wordt om een toegang als bedoeld in het eerste lid, een toegang van een brandcompartiment of een subbrandcompartiment te laten zijn, of om ter plaatse van die toegang een route naar de toegang van een brandcompartiment of een subbrandcompartiment te laten beginnen. Daarnaast wordt aanbevolen om in een besloten ruimte op die route een niet-ioniserende rookmelder die is aangesloten op een voorziening voor elektriciteit te plaatsen volgens de primaire inrichtingseisen en de primaire producteisen gesteld in NEN 2555.
Paragraaf 3.2 Aanbevelingen brandveiligheid bestaande situatie
Aanbevolen wordt om in de volgende gevallen ter plaatse van of in de nabijheid van een stookplaats van een gebruiksfunctie onbrandbaar materiaal, bepaald volgens NEN 6064, te gebruiken:
a.Indien ter plaatse van of in de nabijheid van die stookplaats een intensiteit van de warmtestraling kan optreden, die, bepaald volgens NEN 6061, groter is dan 2 kW/m², of
b.Indien in het materiaal een temperatuur kan optreden die, bepaald volgens NEN 6061, hoger is dan 363 K.
Aanbevolen wordt om voor een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de buitenlucht materiaal te gebruiken dat een, volgens NEN 6065 bepaalde, bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 4. Ook voor een deur, een raam of een daarmee gelijk te stellen constructie-onderdeel wordt klasse 4 aanbevolen.
Aanbevelingen ten aanzien van de beperking van uitbreiding van brand
Aanbevolen wordt om de volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van een woonschip naar een ander woonschip niet lager te laten zijn dan 20 minuten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met brandbare bouwsels en/of opslagen op de walkant.
4. Toelichting bij de aanbevelingen
Aanbevelingen ten aanzien van de beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie
Met de artikelen 3.1.1 en 3.2.1 wordt beoogd te voorkomen dat er op of in de nabijheid van een stookplaats brand ontstaat. Hierbij wordt onder een stookplaats feitelijk een open haard/kachel bedoeld. Er kan bij een open haard of kachel brand ontstaan wanneer bijvoorbeeld bouwmaterialen spontaan tot ontbranding komen als gevolg van hittestraling aan de oppervlakte van een bouwconstructie in de nabijheid van die haard. Om zo’n brand te voorkomen wordt geadviseerd op die plaatsen waar een grote hittestraling kan optreden dan wel de temperatuur een te hoge waarde kan bereiken, materialen toe te passen die niet kunnen branden. Verder wordt geadviseerd voorzieningen voor de afvoer van rook, zoals een schacht, koker of kanaal, zodanig uit te voeren dat er geen brand kan ontstaan.
Het laatste lid heeft ten doel te voorkomen dat het dak van een bouwwerk door een onverhoedse aanraking met vuur in brand vliegt. Het gaat hierbij om zogenaamd vliegvuur, zoals bijvoorbeeld in de rook van een open haard of in geval van een vonkenregen, afkomstig van een nabijgelegen brandend bouwwerk.
Aanbevelingen ten aanzien van de beperking van ontwikkeling van brand
De artikelen 3.1.2 en 3.2.2 hebben tot doel te voorkomen dat een beginnende brand zich snel uitbreidt langs het binnenoppervlak van constructieonderdelen. Hierdoor zou voor de bewoners onvoldoende tijd kunnen overblijven om het woonschip te verlaten. De aanbeveling is gericht op het materiaal van de constructieonderdelen. Klasse 4 houdt in dat het gebruikte bouwmateriaal na het aansteken met een vlam de brand na 1,5 minuut zich maximaal 500 mm over het materiaal verspreid mag hebben. Bij klasse T3 duurt het 15 seconden voordat de vloer ontbrandt, wanneer de vloer aangestraald wordt met een bepaalde hoeveelheid warmte.
Voor het kunnen toepassen van plinten, stopcontacten en andere kleine constructie-onderdelen zoals bijvoorbeeld rookmelders, bevat dit artikel een uitzondering op de aanbevelingen inzake brandvoortplanting.
Aanbevelingen ten aanzien van de beperking van uitbreiding van brand
Artikel 3.2.3: zie toelichting ‘Beperking van uitbreiding van brand’ onder brandveiligheidseisen.
Aanbevelingen ten aanzien van de beperking van het ontstaan van rook
De artikelen 3.1.3 en 3.2.4 hebben tot doel een sterke rookontwikkeling bij een beginnende brand tegen te gaan. Bij een beginnende brand kan het zicht in een woonschip als gevolg van een snelle en hevige rookontwikkeling sterk beperkt raken. Hierdoor ontstaat het gevaar dat de gebruikers zich moeilijk kunnen oriënteren bij hun pogingen het woonschip te ontvluchten. Om dit te voorkomen, wordt er een aanbeveling gedaan aangaande de maximale rookproductie van een naar de ruimte toegekeerde zijde van een constructiemateriaal. Met andere woorden: hier wordt een aanbeveling gegeven ten aanzien van de gebruikte bouwmaterialen welke aan de binnenzijde van het woonschip zitten.
Het tweede onderdeel van deze punten maakt het mogelijk om plinten, stopcontacten en andere kleine constructie onderdelen toe te passen.
Aanbevelingen ten aanzien van het vluchten binnen een rookcompartiment en een subbrandcompartiment
Het doel van artikel 3.1.4 is het waarborgen, dat er in het geval van brand veilige mogelijkheden zijn om vanuit een verblijfsruimte (bijvoorbeeld woonkamer of slaapkamer) het betrokken compartiment (het woonschip) binnen 1 minuut te verlaten. Hiervoor wordt in het eerste lid aanbevolen een maximale loopafstand toe te passen van 15 meter. Er wordt met andere woorden aanbevolen om de daadwerkelijke afstand tussen de toegang van bijvoorbeeld de slaapkamer en de toegang van het woonschip maximaal 15 meter te laten zijn.
Een veelvoorkomende situatie is dat men, om vanuit een bepaalde kamer het aansluitende terrein te bereiken een besloten ruimte moet passeren. Het tweede lid beveelt de aanwezigheid van een niet-ioniserende rookmelder aan voor die tussenliggende ruimtes, zoals bijvoorbeeld een andere kamer, toiletruime of gang. Aanbevolen wordt de rookmelder aan te sluiten op het lichtnet.