Organisatie | Venray |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bouwverordening 2012 |
Citeertitel | Bouwverordening gemeente Venray 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-10-2013 | art. 9.1, art. 9.2, art. 9.5. art. 9.6, art. 9.7, art. 9.10, art. 9.11 | 10-09-2013 | Onbekend | ||
01-06-2012 | 04-10-2013 | Nieuwe regeling | 08-05-2012 Peel en Maas, 24 mei 2012 | Onbekend |
Hfdst. 1 Inleidende bepalingen 9
Art. 1.1 Begripsomschrijvingen 9
1.3 Indeling van het gebied van de gemeente 10
Hfdst. 2 De aanvraag omgevingsvergunning 11
Par. 1 Gegevens en bescheiden 11
Art. 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning 11
2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens 11
2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden 11
2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningen 11
2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning 12
2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en standplaatsen 12
Par. 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning 12
Art. 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag 12
2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening 13
2.2.3 Bekendmaking van termijnen 13
2.2.4 In behandeling nemen en fasering bouwvergunning- verlening 13
2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek 13
2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning 13
Art. 2.3.1 Welstandscriteria 13
Par. 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond 13
Art. 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde grond 13
2.4.2 Voorwaarde bouwvergunning 14
Par. 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen 14
Art. 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen 14
2.5.2 Anti-cumulatiebepaling 14
2.5.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen 14
2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten 15
2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn 15
2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn 15
2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn 15
2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn 16
2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken. 17
2.5.11 Ligging van de achtergevelrooilijn 17
2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn 18
2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn 18
2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn 19
2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen 20
2.5.16 Erf bij overige gebouwen 20
2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken 21
2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen 21
2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen 21
2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn 22
2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn 22
2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn 23
2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevel- rooilijnen 23
2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken 23
2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen 24
2.5.26 Wijzen van meten van de hoogte van bouwwerken 24
2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte 24
2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte 25
2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid 25
2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen 26
Par. 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties 26
Art. 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties 26
2.6.2 Aanwezigheid van brandveligheidsinstallaties in gebouwen niet zijnde woningen, woongebouwen, logies- verblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen 27
2.6.3 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in woongebouwen van bijzondere aard 27
2.6.4 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in logiesverblijven en logiesgebouwen 27
2.6.5 Aanwezigheid van brandveiligheisinstallaties in kantoorgebouwen 27
2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsinstallaties 27
2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsinstallaties 27
2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen 28
2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen 28
2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen 28
2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverlenings- diensten 28
Par. 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen 28
Art. 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding 28
2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet 28
2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet 28
2.7.3A Eis tot aansluiting aan de publieke voorziening voor verwarming 28
2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering 29
2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering 29
2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen 29
2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen 29
Art. 3.1 De wijze van melden 30
Hfdst. 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk 31
Art. 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden 31
4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden 31
4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie 31
4.4 Het uitzetten van de bouw 31
4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden 31
4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onder- zoekingen 31
4.8 Veiligheid op het bouwterrein 32
4.9 Afscheiding van het bouwterrein 32
4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder32
4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaam- heden 32
4.13 Melden van het werken bij lage temperaturen 32
4.14 Verbod tot ingebruikneming 32
Hfdst. 5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nuts- voorzieningen en weren van schadelijk en hinderlijk ongedierte 33
Par. 1 Staat van open erven en terreinen 33
Art. 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen 33
5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen 33
5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten 33
Par. 2 Staat van brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen 33
Art. 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtroute aanduidingen 33
5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in gebouwen niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen 33
5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in woongebouwen van bijzondere aard 34
5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in logiesverblijven en logiesgebouwen 34
5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in kantoorgebouwen 34
Par. 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen 34
Art. 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding 34
5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet 34
5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet 34
5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering 34
5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering 35
5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen 35
5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen 35
Par. 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid. 35
Hfdst. 6 Brandveilig gebruik 36
Art. 6.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk 36
6.1.2 Aanvraag gebruiksvergunning 36
6.1.4 Termijn van beslissen 36
6.1.5 Weigeren gebruiksvergunning 36
6.1.6 Intrekken gebruiksvergunning 36
6.1.7 Verplicht aanwezige bescheiden 37
Par. 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar 37
Art. 6.2.1 Gebruikseisen voor bouwwerken 37
6.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben 37
6.2.3 Opslag en verwerking stoffen 37
Par. 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand 37
Art. 6.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen 37
6.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen 38
Par. 4 Hinder in verband met de brandveiligheid 38
Art. 6.4.1 Hinder in verband met de brandveiligheid 38
Hfdst. 7 Overige gebruiksbepalingen 39
Art. 7.1.1 Overbevolking van woningen 39
7.1.2 Overbevolking van woonwagens 39
Par. 2 Staken van het gebruik 39
Art. 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid 39
7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne 39
7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen 39
Par. 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen 39
Art. 7.3.1 Bepalingen aantal personen nachtverblijf 40
Par. 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte 40
Art. 7.5.1 Verboden gebruik van water 40
Art. 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties 40
Par. 1 Omgevingsvergunning voor het slopen 41
Art. 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen 41
8.1.2 Aanvraag sloopvergunning 41
8.1.4 Termijn van beslissing 41
8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen 41
8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen 42
8.1.7 Intrekking omgevingsvergunning voor het slopen 42
Par. 2 Uitzondering op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen 42
8.2.2 Overige uitzondering op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen 42
Par. 3 Verplichtingen tijdens het slopen 42
Art. 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein 42
8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden 42
8.3.3 Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen 42
8.3.4 Plichten van degene die sloopt 43
8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest 43
8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen 43
Art. 8.4.1 Sloopafval algemeen 43
Art. 9.1 De advisering door de welstandscommissie 44
9.2 Samenstelling van de welstandscommissie 45
9.3 Benoeming en zittingsduur 45
9.4 Jaarlijkse verantwoording 45
9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting 46
9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht 46
9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken 47
9.10 Reglement van orde voor vergaderingen 47
9.11 Secretariaat van de commissie 47
Hfdst. 10 Overige administratieve bepalingen 48
Art. 10.1 De aanvraag om woonvergunning 48
10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning 48
10.3 Overdragen vergunningen 48
10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen 48
10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften 49
Art. 11.1 Bevel tot stilleggen van de bouw 50
11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming 50
11.3 Stilleggen van het slopen 50
11.4 Onderzoek naar een gebrek 51
Hfdst. 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen 52
12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek 52
12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen 52
12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning 52
12.5 Overgangsbepaling sloopmelding 52
1. behorende bij de artikelen 2.1.1 en 3.1
“Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning” 54
2. behorende bij artikel 6.1.2
“Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning” 55
3. behorende bij artikel 6.2.1, eerste lid
“Gebruikseisen voor bouwwerken” 56
4. behorende bij artikel 6.2.1, tweede lid
“Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties” 57
5. bijbehorende bij artikel 6.2.2
“Toegestane hoeveelheid brandgevaarlijke stoffen” 58
6. bijbehorende bij artikel 6.2.3
“Opslag brandgevaarlijke stoffen” 59
7. behorende bij artikel 2.7.6
“Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen” 60
8. behorende bij artikel 8.1.2 61
9. Reglement van orde van de welstandscommissie 62
10. Tabel behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties) 63
11. Tabel behorende bij artikel 2.6.5 (ontruimingsinstallaties) 64
12. Tabel behorende bij artikel 2.6.8 (vluchtrouteaanduiding) 65
13. Artikel 352: Verbod tot het gebruiken van bouwwerken, open erven en terreinen in afwijking van de bestemming 66
14. Bijlage als bedoeld in artikel 6.1.1 lid d (= kamerverhuurpand) Technische eisen met betrekking tot de gezondheid, reinheid en hygiëne van een pand 67
15. Bijlage als bedoeld in artikel 6.1.1. lid d
Voorschriften met betrekking tot brandveiligheid van verblijfsgebouwen 68
I n deze verordening wordt verstaan onder:
bevoegd gezag - bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en wethouders; bouwbesluit- de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet;
b ouwtoezicht- degene, die ingevolge artikel 92, tweede lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht belast is met het bouw- en woningtoezicht;
bouwwerk- elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren; gebruiksoppervlaktede gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit;
hoogte van de weg- de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld;
NEN- een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;
NVN- een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm;
omgevingsvergunning voor het bouwenvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
straatpeila. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
weg- alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen. 2. In deze verordening wordt mede verstaan onder: 'bouwwerk' - een gedeelte van een bouwwerk; 'gebouw' - een gedeelte van een gebouw.'
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht, geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn;
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.5, onder d, Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historische gebruik en de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen;
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag, voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid van die wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:
het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning vereist is, dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk.Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen.Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning vereist is, tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 - maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:
Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de - krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden
De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane ontheffing wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
Indien de omvang of bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet over bemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
Voor het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt verwezen naar de CROW-parkeerkencijfers (publicatie 182 parkeerkerncijfers basis voor parkeernormering).
Voor wat de in lid 1 genoemde leden betreft kunnen niet tot lid van de commissie worden benoemd;
architecten die indirect in de gemeente Venray gevestigd zijn via deelname in een maatschap of enige andere samenwerkingsvorm met een in Venray gevestigde architect, tenzij naar het oordeel van de raad de tijdelijkheid en omvang van de samenwerkingsvorm zodanig zijn dat zij een benoeming niet in de weg staan;
De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt;
De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.
De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de welstandscommissie is openbaar. De agenda voor de vergadering van de welstandscommissie wordt tijdig bekend gemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws-, of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders- al dan niet op verzoek van de aanvrager- een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
Bij de aanvraag om de in artikel 61 van de Woningwet bedoelde vergunning moet worden aangegeven voor welk doel de onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen zal worden gebruikt.
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bouw stil te leggen indien er wordt gebouwd:
Indien het bouwtoezicht constateert, dat in afwijking van het bepaalde in artikel 4.14 het bouwwerk in gebruik is genomen, kunnen burgemeester en wethouders de eigenaar of degene, die het in zijn macht heeft aan de verboden toestand een einde te maken, aanschrijven tot het staken van het gebruik of tot het alsnog voldoen aan alle voorwaarden van de bouwvergunning.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd sloopwerkzaamheden stil te leggen, indien er wordt gesloopt:
in afwijking van de voorschriften van het Asbestverwijderingsbesluit, zoals laatstelijk gewijzigd, zijnde de Algemene Maatregel van Bestuur, bedoeld in de artikelen 24, 35, vierde lid, en 39, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, alsmede in de artikelen 8, achtste lid, juncto 8, tweede lid, onderdelen d en h, en 110, eerst lid, van de Woningwet; of
Overtreding van de voorschriften genoemd in de artikelen 4.2, 4.5, 4.7, 4.8, 4.9, 4.10, eerste tot en met vierde lid, 4.11, 4.12, 4.13, 4.14, 5.2.1, 5.4.1, 6.1.1, eerste lid, 6.1.7, 6.2.1, eerste lid en tweede lid, 6.2.2, eerste lid, 6.3.1, 6.3.2, 6.4.1, 7.1.1, 7.1.2, 7.2.1, 7.2.2, 7.2.3, 7.3.2, 7.4.1, 7.5.1, 7.6.1, 8.1., eerste lid, 8.2.1, negende lid en tiende lid, 8.3.1, 8.3.2, 8.3.3, 8.3.4, 8.4.1, geldt als strafbaar feit en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie.
Op een aanvraag om omgevingsvergunning, vrijstelling of toestemming anderszins, die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze wijzigingsverordening van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals deze luidden vóór de onderhavige wijziging, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.
Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad der gemeente Venray, d.d. 8 mei 2012.
De voorzitter, De griffier,
behorende bij de artikelen 2.1.1 en 3.1
'Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning’
'Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning'
behorende bij artikel 6.2.1, eerste lid
'Gebruikseisen voor bouwwerken'
Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties.
Toegestane hoeveelheid brandgevaarlijke stoffen.
Opslag brandgevaarlijke stoffen
Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen.
Reglement van orde van de welstandscommissie.
In de praktijk blijken er grote verschillen in werkwijze tussen de (provinciale) welstandsorganisaties, waardoor het vrijwel onmogelijk is om een universeel toepasbare tekst voor een reglement van orde op te nemen in de modelbouwverordening. De verschillen hebben onder meer betrekking op het al dan niet weken met rayonarchitecten, het al dan niet gebruik van subcommissies en het al dan niet samenwerken met een monumentencommissie. Een reglement van orde, afgestemd op de eigen werkwijze, stellen gemeenten in het algemeen op in samenwerking met de provinciale welstandsorganisaties waarbij zij zijn aangesloten.
Tabel behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties)
Tabel behorende bij artikel 2.6.5 Ontruimingsalarminstallaties
Tabel 2.6.8 behorende bij artikel 2.6.8 (vluchtrouteaanduiding)
Artikel 352: verbod tot het gebruiken van bouwwerken, open erven en terreinen overeenkomstig de bestemming
Zolang bij een bestemmingsplan, tot stand gekomen als uitbreidingsplan of als voorschriften ex artikel 43 van de Woningwet 1901, hetzij vóór, hetzij na inwerkingtreding van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stbl. No 286 van 1962) geen voorschriften zijn gegeven omtrent het gebruik van de in die plannen of voorschriften begrepen bouwwerken, open erven of terreinen en geen aanpassing aan de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft plaats gevonden, is het verboden die bouwwerken, open erven of terreinen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit dat plan of die voorschriften voortvloeiende bestemming, nadat de bij het bestemmingsplan aangegeven bestemming is verwezenlijkt.