Organisatie | Leidschendam-Voorburg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Wet kinderopvang gemeente Leidschendam-Voorburg 2012 |
Citeertitel | Verordening Wet kinderopvang gemeente Leidschendam-Voorburg 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-09-2012 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 12-06-2012 Leidschendammer / Voorburgse Courant 27-9-2012 | 716195 / 721904 |
De raad van de Gemeente Leidschendam-Voorburg,
gelezen het voorstel van het college, nr. 716195, inzake de Wet kinderopvang,
gelet op artikel 1.25 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet,
overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen,
Paragraaf 3 VERLENEN VAN DE TEGEMOETKOMING
Artikel 3 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming
Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens in overeenstemming met de Algemene wet bestuursrecht.
Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 1.22 van de wet.
Artikel 7 Omvang van de kinderopvang
In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 1.24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Het college heeft de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.
Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 2012, met uitzondering van de bepalingen ten aanzien van de doelgroepen als bedoeld in artikel 1.23 van de wet. Deze bepalingen treden in werking op het moment dat artikel 1.23 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in werking treedt.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de
Gemeente Leidschendam-Voorburg van 12 juni 2012.
de griffier, de voorzitter,
mr. G.A. van Egmond, drs. J.W. van der Sluijs
Sinds 1 januari 2005 geldt de Wet kinderopvang. De Wet kinderopvang beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term “tegemoetkoming kosten kinderopvang (gemeente)”.
Artikel 1.25 Wet kinderopvang bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze verordening geeft uitvoering aan deze wettelijke opdracht.
De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:
De verordening kinderopvang Gemeente Leidschendam-Voorburg staat los van de algemene subsidieverordening. Hierbij geldt dat deze specifieke regeling preferent is boven de algemene regeling.
In deze verordening is de hoofdlijn van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.
De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten “open-einde regeling”. Dit houdt in dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doelgroep aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.
Om de kosten van de kinderopvang beheersbaar te houden zijn in deze verordening de volgende bepalingen opgenomen:
De omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming van de ouders die geen eigen bijdrage in de kosten kinderopvang hoeven te betalen, wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening is bepaald dat bij deze groep ouders de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken.
De doelgroepen, genoemd in deze verordening zijn wettelijke doelgroepen als bedoeld in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. De Gemeente Leidschendam-Voorburg maakt vooralsnog geen gebruik van de mogelijkheid om andere doelgroepen aan te wijzen welke in aanmerking kunnen worden gebracht voor een tegemoetkoming als bedoeld in deze verordening.
Een tegemoetkoming wordt in beginsel verstrekt voor de duur van een jaar. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een reintegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat).
Verstrekking van de tegemoetkoming
De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Algemene wet bestuursrecht. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak. De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.
De Minister heeft besloten om de artikelen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen die gaan over de sociaal- medisch geïndiceerde, een van de doelgroepen uit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, niet in werking te laten treden. Vanwege budgettaire en efficiency redenen wil de Minister een organisatie aanwijzen voor de indicatieadvisering van deze doelgroep. Daarbij kan gedacht worden aan de Regionale Indicatie Organen.
De in deze verordening over deze doelgroep opgenomen artikelen treden dan ook nog niet in werking, maar zullen pas in werking treden als ook de daarop betrekking hebbende artikelen in de wet in werking treden
Aanwijzen van eigen doelgroepen
De doelgroepen zijn rechtstreeks opgenomen in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Daarnaast kan de gemeente besluiten om extra doelgroepen aan te wijzen welke aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Daarbij zou gedacht kunnen worden aan ouders die vrijwilligerswerk verrichten of bezig zijn met mantelzorg.
Het college heeft er in haar beleid niet voor gekozen om extra doelgroepen aan te wijzen. Hierbij is het beleid gevolgd dat de gemeente zich beperkt tot de wettelijk opgelegde taken.
De begripsbepalingen in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen zijn ook van toepassing op deze verordening. Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.
Artikel 2 Te verstrekken gegevens
Een tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 1.26 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woonachtig is (artikel 1.22, derde lid Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Algemene wet bestuursrecht).
Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband met een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 1.28, derde lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en artikel 1.16, eerste lid).
Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor de tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis hiervan kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een gemeentelijk register (artikel 1.5, eerste lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen).
Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag in een aantal gevallen kan worden verwezen naar bij de gemeente bekende gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. Dit kan zijn in de volgende situaties:
In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:
De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van de WWB of kan zo´n uitkering ontvangen: Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut.
De ouder of diens partner zijn ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2. of 2.-4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet studiefinanciering 2000: Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut.
De ouder of diens partner ontvangt een WW- uitkering en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling*: Trajectplan van het UWV.
De ouder of diens partner is arbeidsgehandicapte en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling**: Trajectplan van het UWV.
* Alleen als een ouder gehuwd of samenwonend is en hij/zij een WWB uitkering ontvangt als aanvulling op de WW uitkering kan een tegemoetkoming door de gemeente worden verstrekt.
* *Als een alleenstaande een WW uitkering ontvangt en WWB heeft als aanvulling, geldt dat de tegemoetkoming loopt via het UWV.
In het derde lid is aangegeven dat de te verstrekken gegevens eveneens van toepassing zijn op de doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden. De Minister heeft echter besloten om deze doelgroep vooralsnog niet van toepassing te verklaren zodat de inwerkingtreding nog op zich zal laten wachten.
Bij het bepalen van de beslistermijn dient rekening te worden gehouden met de tijd die gemoeid is met het uitbrengen van advies door een onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid (artikel 1.23, derde lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen).
Om de doorlooptijd van de adviesaanvraag te bespoedigen, zullen afspraken worden gemaakt met de adviserende instantie over de termijn waarbinnen adviezen worden uitgebracht.
Indien de gemeente er niet in slaagt de genoemde termijnen te halen, dan dient dit opgevat te worden als een fictieve weigering. De gebruikelijke rechtsmiddelen staan dan open.
Dit artikel handelt over de weigeringsgrond. De weigeringsgrond dat de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 1.22 van de Wet spreekt voor zich.
Een gemeentelijke tegemoetkoming op grond van sociaal- medische indicatie is een vangnetvoorziening. Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de Wet kinderopvang aanspraak kunnen doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, kunnen hierop aanspraak maken.
Artikel 5 Ingangsdatum en tegemoetkoming
Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn twee ingangsdata mogelijk:
Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:
Artikel 6 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
Dit artikel bepaalt dat de ingangsdatum van de tegemoetkoming betrekking heeft op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen. De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.
Artikel 7 Omvang van de kinderopvang
De wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort, heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zelf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.
Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang nihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd (het zogenaamde “Koa-kopje”, zie artikel 1.24, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a. Wet kinderopvang.) Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dat in tegenstelling tot ouders die wel een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen meewegen in hun vraag naar kinderopvang.
Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken. Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met de omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt. Voor de goede medische indicatie op grond van artikel 1.23 Wet kinderopvang, hoeft voor deze beoordeling geen advies te worden aangevraagd.
Artikel 8 Inhoud van de beschikking
Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.
Motivering is derhalve een belangrijk punt. In ieder geval dient de doelgroep waartoe de ouder behoort in de beschikking te worden opgenomen alsmede de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft.
Als de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal- medische indicatie wordt vastgesteld, wordt in de beschikking aangegeven hoeveel uren kinderopvang noodzakelijk wordt geacht. Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming van de gemeente. Bovendien moet in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld. Deze verplichting staat in het vierde lid van artikel 1.23 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Het kan gaan om een geldigheidsduur voor een beperkte termijn, maar ook een geldigheidsduur voor onbepaalde tijd. In het indicatieadvies zal hierover ook een uitspraak moeten worden gedaan.
Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motiveringsverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.
De in dit artikel opgenomen punten onder c t/m g behoeven geen nadere uitleg.
Artikel 9 De bevoorschotting van de tegemoetkoming
De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft).
De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het college zou zo´n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.
Artikel 10 Besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming
De ouders zijn verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van de maandoverzichten. Het college heeft vervolgens dertien weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.
In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.
Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.
Artikel 11 Verrekening met de voorschotten
Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 1.38 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
Deze verplichtingen zijn opgenomen in artikel 1.28, eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
Het vierde lid van artikel 1.28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn’.
Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:
Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.
Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming
In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:
Ad a de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)
Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:
De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)
Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.
Ad b de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Awb)
Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:
De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.
Terugvordering (artikel 1.38 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen)
Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen.
In artikel 1.38 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eerste lid WWB).
Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in afdeling 5 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder. Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente.
Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:
De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 2.269,-- (artikel 1.72, eerste lid, onderdeel c, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college maatwerk moeten leveren. Artikel 1.72, tweede lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen bepaalt dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
In de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is geregeld in welke gevallen het college géén bestuurlijke boete mag opleggen. Dit is het geval in de volgende situaties:
De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in artikel 1.80 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
In artikel 1.72, eerste lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is aangegeven dat de houder van een kindercentrum een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van ten hoogste € 5.000,-- als deze zijn inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 1.28, vierde lid niet nakomt.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.
Evenals de uitvoering van hoofdstuk 1, Afdeling 2, paragraaf 3 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen ligt de uitvoering van deze verordening bij het college.
De Wet kinderopvang is op 1 januari 2005 in werking getreden. Sinds die tijd was er ook een verordening van kracht. Deze verordening is een actualisering van de bestaande verordening naar aanleiding van de samenwerking tussen de gemeenten Leidschendam-Voorburg, Voorschoten en Wassenaar per 1 januari 2012. De verordening kan met terugwerkende kracht in werking treden omdat de wijzigingen uitsluitend administratieve wijzigingen betreffen die verband houden met wijzigingen in de wet.
De doelgroep sociaal- medisch geïndiceerden vallen vooralsnog niet onder de werking van de wet.
In dit artikel is aangegeven dat de betreffende bepalingen automatisch in werking treden als ook de artikelen in de wet in werking treden..