Organisatie | Bernheze |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bouwverordening Bernheze 2012 |
Citeertitel | Bouwverordening Bernheze 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Geen.
bronvermelding
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-07-2012 | Nieuwe regeling | 26-06-2012 Benhezer/ | 2012/ | ||
05-07-2012 | Nieuwe regeling | 26-06-2012 Benhezer/ | 2012/ |
Geconsolideerde tekst tot en met de wijzigingen van de VNG
2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden (vervallen)
Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning (vervallen)
Paragraaf 3 Welstandstoetsing (vervallen)
Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaandui-dingen (vervallen)
Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen
4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk
5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en weren van schadelijk en hinderlijk gedierte
Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen
Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen (verval-len)
Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid
Paragraaf 2 Staken van het gebruik
Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid
Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen
Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen
Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen
10 Overige administratieve bepalingen
12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Bijlage 1 Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning (vervallen)
Bijlage 2 Gegevens en bescheiden aanvraag
Gebruiksvergunning (vervallen)
Bijlage 3 Gebruikseisen voor bouwwerken (vervallen)
Bijlage 4 Gebruikseisen voor bouwwerken, met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties (vervallen)
Bijlage 5 Opslag brandgevaarlijke stoffen (vervallen)
Bijlage 6 Opslag brandgevaarlijke stoffen (vervallen)
Bijlage 7 Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen
Bijlage 8 Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijk-bare bouwwerk op de aanwezigheid van asbest (vervallen)
Bijlage 9 Reglement van orde van de welstandscommissie
Bijlage 10 Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties) (vervallen)
Bijlage 11 Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5 (ontruimingsinstallaties) (verval-len)
Bijlage 12 Tabel 2.6.8 behorende bij artikel 2.6.8 (vluchtrouteaanduiding) (verval-len)
Hoofdstuk 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoelt in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht.
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indien van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.
Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
a. waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;
b. voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en
2 waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.
Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aan-merking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevings-vergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden geno-men.
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn
a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voor-gevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevellijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepas-sing op:
a. onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist,die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aan-brengen van veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Be-sluit omgevingsrecht;
b. andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsver-gunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van de veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omge-vingsrecht, te weten:
1 ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;
2 stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen, mits zij de grens van de weg met niet meer dan 0,3 m overschrijden.
Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn
1. In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooi-lijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
a ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;
b bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, 16, 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, die naar hun aard en bestemming op een voor de voorgevelrooilijn gelegen erf toelaatbaar zijn;
c laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de weg overschrijden;
d erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons en galerijen, die de voorgevel-rooilijn met niet meer dan 1,50 m overschrijden;
e trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, alsmede andere luifels, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, reclametoestellen en draagconstructies voor reclames dan bedoeld zijn in artikel 2.5.7;
f overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee bouwwerken.
g bouwwerken aan of bij een monument – als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening – voor zover zulks niet bezwaarlijk is met het oog op de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting bij het karakter van de bestaande omgeving.
Voor het bouwen boven een weg kan alleen afwijking worden toegestaan, indien niet lager gebouwd wordt dan:
– 4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m breed-te ter weerszijden van die rijweg;
– 2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg; en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg
In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omge-vingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het verbod tot bouwen met overschrij-ding van de voorgevelrooilijn voor het bouwen op de weg van:
a gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening,
het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer, anders dan be-doeld in artikel 2, onderdeel 18 sub a van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
b bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub b, c en d, van bijlage II bij het Besluit omge-vingsrecht;
c vrijstaande winkel- of reclamevitrines;
d reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
e andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die naar hun aarden bestemming op de weg toelaatbaar zijn.
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van de straathoeken
1 Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de voorgevelrooilijn zijn geplaatst.
2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in:
a de gevallen genoemd in artikel 2.5.7 en in die waarin de afwijking genoemd in de arti-kelen 2.5.8 en 2.5.9 is verleend;
b in de gevallen genoemd in artikel 2.5.13 en in die waarin de afwijking genoemd in artikel 2.5.14 is verleend, voor zover het bouwwerk geheel achter de achtergevelrooilijn is geplaatst;
c in de gevallen, bedoeld in het derde lid.
3 Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken – over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil – worden afgerond of afgeschuind, met dien ver-stande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
4 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het
bepaalde in het eerste lid voor:
a gebouwen behorende tot een complex van gebouwen;
b gebouwen op handels- en industrieterreinen;
c vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;
d bijgebouwen, anders dan de in artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3 onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht bedoelde gebouwen;
e gebouwen ten dienste van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt
daaronder begrepen, en de daar bijbehorende woningen;
f gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;
g gevallen, waarin de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat.
Artikel 2.5.11 Ligging van de achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
a in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
b in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouw-blok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
c in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorge-velrooilijn dan 15 meter;
d in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
e in alle niet onder a tot en met d genoemde gevallen op een afstand die wordt bepaald met inachtneming van de beginselen, welke zijn neergelegd in a tot en met d van dit lid, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter.
Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing – in het belang van de toetre-ding van daglicht – over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.12 Verbod op bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepas-sing op:
a buiten de bebouwde kom gelegen kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen;
b buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, indien de afstand tot de zijdelingse grens van het erf ten minste 20 meter bedraagt;
c onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
d onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aan-brengen van veranderingen, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
e andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsver-gunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:
1. ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;
2. terrassen, bordessen en bordestreden;
f antennes, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 15 en 17 van bijlage II bij het Be-sluit omgevingsrecht.
Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooi-lijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
a buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, waarvan de afstand tot de zijdelingse grens van het erf minder dan 20 meter bedraagt;
b binnen de bebouwde kom gelegen kassen;
c vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;
d gebouwen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen en welk terrein slechts aan één van die zijden mag worden be-bouwd;
e gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de bereikbaarheid, als bedoeld in de arti-kelen 2.5.3 en 2.5.4, is verzekerd;
f bijgebouwen, die niet vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;
g gebouwen in een bouwstrook of bouwblok, geheel of overwegend handels- of indu-strieterrein omvattend;
h bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergun-ning is vereist;
i ondergrondse bouwwerken, zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger is gelegen dan de hoogte van het terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw;
j erkers en overige uitbouwen, anders dan de uitbouwen die vallen onder artikel 2, on-derdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
k trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, balkons en veranda’s, alsmede andere luifels, afdaken, dakoverstekken, uitspringende schoor-steenwanden, terrassen en bordessen dan bedoeld zijn in artikel 2.5.13;
l bouwwerken aan of bij een monument – als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening – voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
1 Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die:
a) over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel, en
b) voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het ver-lengde van de zijgevels, een diepte heeft van ten minste 5 meter.
2 De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op de achtergevel-rooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13, en de balkons en veranda’s buiten beschouwing blijven.
3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het be-paalde in:
a) het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erf betreft, indien de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd is;
b) het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1 een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig;
2 het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zij-den mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
3 bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor te bouwen wonin-gen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordt de bestaande toestand ver-beterd.
Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen
1 Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het be-paalde in het eerste lid:
a indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen;
b indien, voor zover nodig, afwijking is toegestaan van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken
De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangren-zende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
a vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdstransportleidingen
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:
a het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien de elektri-sche spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert;
b het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien daarte-gen met het oog op de veilige en ongestoorde ligging van de leiding geen bezwaar be-staat.
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist in het vlak door de voorgevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:
a) in de bebouwde kom éénmaal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de des-betreffende weg;
b) buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte, van de hoek af gemeten gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt, geldt ter bepaling van de maximale hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverlig-gende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van de onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist in het vlak door de achtergevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:
a) in de bebouwde kom éénmaal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok;
b) buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevel-rooilijn in hetzelfde bouwblok.
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegen-overliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegen-over de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en boven-dien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt – onverminderd het bepaal-de in artikel 2.5.24 – de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op de-zelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de be-paling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijn
Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoog-te van de – krachtens artikel 2.5.22 – maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat – uitgaande van een goot-hoogte van genoemde maat – daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten – voor zover zij de maximale hoogte overschrijden – buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
a onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aan-brengen van veranderingen, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
b het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van bouwwerken, anders dan het aanbren-gen van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
c topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevel-rooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
d plaatselijke verhogingen met geen grotere breedte dan 0,60 meter.
Artikel 2.5.28 Vergunningenverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouw-hoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
a gebouwen voor openbaar nut, scholen, kerken, schouwburgen en andere gebouwen bestemd voor het houden van bijeenkomsten en vergaderingen;
b gebouwen bestemd voor woon-, kantoor- of winkeldoeleinden, indien de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;
c gebouwen bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf op een handels- en industrie-terrein;
d agrarische bedrijfsgebouwen;
e het geheel of gedeeltelijk veranderen of vergroten van een bouwwerk, anders dan be-doeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, en indien:
1 de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en de
welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;
2 bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogteafmetingen andere hoogteafme-tingen kleiner worden dan de bestaande;
f bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishou-ding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, anders dan bedoeld in arti-kel 2, onderdeel 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
g topgevels, breder dan 6 meter en gevelverhogingen van soortgelijke aard;
h plaatselijke verhogingen met een grotere breedte dan 0,60 meter;
i dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
j draagconstructies voor een reclame;
l bouwwerken op een monument – als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening – voor zover zulks niet be-zwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.
Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in het geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
a er voor het betreffende gebied geen bestemmingsplan of beheersverordening of pro-jectbesluit van kracht is;
b geen van de aanhoudingsgronden zoals genoemd in artikel 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is;
c de activiteit in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid;
d de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, en
e de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkhedne bij of in gebouwen
Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aange-bracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald op basis van de gemeentelijke par-keernormen en aanwezigheidspercentages die zijn opgenomen in “Parkeernormennota gemeente Bernheze”.
De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
a) indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten voor langsparkeren ten minste 1,80 m bij 6,00 m en voor haaksparkeren ten minste 2,30 m bij 5,00 m bedragen;
b) indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte –
voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst – ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedragen
het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het be-paalde in het eerste en het derde lid:
a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwe-gende bezwaren stuit; of
b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden
Hoofdstuk 5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte
Paragraaf 2 Staat van brandbeveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in gebouwen, niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiegebouwen of kantoorgebouwen
Hoofdstuk 7 Overige gebruiksbepalingen
Artikel 9.2 Samenstelling van de welstandcommissie
1 De welstandscommissie bestaat uit een extern architectenlid van het Samenwerkings-verband Regio Eindhoven.
2 De rayonarchitect zit de commissie voor.
3 De commissie kan zich naar eigen inzicht laten bijstaan door externe deskundigen. Dit betreft disciplines als stedenbouw, architectuurhistorie, bouwhistorie, landschapsarchi-tectuur, etc. Voorzover hier kosten aan verbonden zijn, zullen deze alleen worden ver-goed, nadat van tevoren toestemming is verleend door de gemeente.
4 Afhankelijk van het type plan dat moet worden behandeld, nemen de in de lid 3 ge-noemde deskundigen deel aan de vergadering. Zij hebben geen stemrecht.
Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur
1 De gemeenteraad mandateert het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven om een commissielid te benoemen en ontslaan.
2 De leden en plaatsvervangers kunnen ten hoogste voor een termijn van drie jaar wor-den benoemd. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoog-ste drie jaar.
Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording
De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
– op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;
– de werkwijze van de welstandscommissie;
– op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;
– de aard van de beoordeelde plannen;
De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de ge-meentelijke welstandsnota in het bijzonder.
Artikel 9.5 Termijn van advisering
1 De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsver-gunning voor het bouwen uit binnen vier weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.
2 de welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergun-ning voor het bouwen, indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van een project of een gefaseerde aanvraag betreft uit binnen drie weken nadat door of namens burgmeester en wethouders daarom is verzocht.
3 Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de welstandscommis-sie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemees-ter en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
1 De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de wel-standscommissie is openbaar. De agenda voor de vergadering van de welstandscommis-sie wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien burge-meester en wethouders – aldan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmen-de redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
2 Indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen hierom bij het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen heeft verzocht, wordt deze door of namens de welstandscommissie in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het bouwplan.
3 In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de om-gevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.
Hoofdstuk 10 Overige administratieve bepalingen
Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen
Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede verklaarde standplaaten
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening – of in de bij deze verordening behorende bijlagen – wordt verwe-zen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn
of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft ge-publiceerd.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Bernheze in zijn openbare vergadering van 26 juni 2012.
De raad voornoemd
de griffier, de voorzitter,
J.H.M. van den Oever dr. J. Boelhouwer
Bijlage 1 Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning
Bijlage 2 Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning
Bijlage 3 Gebruikseisen voor bouwwerken
Bijlage 4 Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties.
Bijlage 5 Opslag brandgevaarlijke stoffen
Bijlage 6 Opslag brandgevaarlijke stoffen
Bijlage 7 Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen
Bijlage 8 Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijk-bare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest
Bijlage 9 Reglement van orde van de welstandscommissie
a. het college: het college van burgemeester en wethouders van gemeente Bern-heze
b. de commissie: de gemeentelijke welstandscommissie
c. de secretaris: de door het college aangewezen ambtenaar, die de commissie bijstaat
d. SRE: Samenwerkingsverband Regio Eindhoven Milieudienst
e. reglement: het Reglement op de gemeentelijke welstandsadvisering
1. De gemeenteraad wijst de SRE Milieudienst aan als welstandscommissie, die aan het college advies uitbrengt over de vraag of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarvoor een aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
2. De commissie voert haar taak uit in onafhankelijkheid.
3. Samenstelling en benoeming van de commissie
1. De commissie bestaat uit een extern rayonarchitect van de SRE Milieudienst. Hij is deskundig op het terrein van architectuur en aanverwante vakgebieden.
2. De rayonarchitect zit tevens de commissie voor.
3. De commissie kan zich naar eigen inzicht laten bijstaan door externe deskundigen. Dit betreft disciplines als stedenbouw, architectuurhistorie, bouwhistorie, landschapsar-chitectuur, etc. Voor zover hier kosten aan zijn verbonden, zullen deze alleen worden vergoed, nadat tevoren toestemming is verleend door de gemeente.
4. Afhankelijk van het type plan dat moet worden behandeld, nemen de in lid 3 ge-noemde deskundigen deel aan de vergadering. Zij hebben geen stemrecht.
1. De gemeenteraad mandateert de SRE Milieudienst om een commissielid te benoemen en te ontslaan.
2. De SRE Milieudienst legt de gemeente een lijst voor met de beoogde commissieleden en hun plaatsvervangers. Indien gewenst vindt hierover overleg plaats tussen de ge-meente en de SRE Milieudienst.
3. De leden en hun plaatsvervangers worden benoemd voor een periode van drie jaar, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens drie jaar.
4. Bij afwezigheid van de rayonarchitect treedt een plaatsvervanger op in de commis-sievergadering.
5. De rayonarchitect en zijn plaatsvervanger is onafhankelijk ten opzichte van het ge-meentebestuur en de gemeentelijke organisatie. Er bestaan geen bindingen of relaties op basis waarvan het advies over de welstandsaspecten wordt beïnvloed.
1. De commissie is belast met zowel wettelijk verplichte als niet wettelijk verplichte taken. De wettelijk verplichte taken worden uitgevoerd op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Woningwet.
2. De commissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijke welstandsbeleid, zoals dat is vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota.
1. De commissie adviseert het college over de welstandsaspecten van een bouwplan in verband met de toetsing aan artikel 2.10, eerste lid onderdeel d Wabo juncto artikel 12 en 12a van de Woningwet.
2. De commissie legt de gemeenteraad één maal per jaar een verslag voor de door haar verrichte werkzaamheden. In het verslag zet de commissie tenminste uiteen op welke wijze toepassing heeft gegeven aan de welstandscriteria. Ten minste één maal per jaar vindt, ten behoeve van het jaarverslag, een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegen-woordiging van het college en de commissie.
4.1.2 Niet wettelijk verplichte taken
a) het college kan opdracht geven aan de commissie om onder regie van het college en op verzoek van de commissie, de gemeente of de aanvrager, noodzakelijk geacht voor-overleg te voeren met betrokkenen bij de voorbereiding van bouwplannen.
b) De commissie zal desgevraagd adviseren in het geval van:
1. excessen: buitensporigheden in het uiterlijk van bouwwerken die ook voor niet-deskundigen evident zijn;
2. de beoordeling van aanvragen voor reclames (inzake de gemeentelijke APV).
c) Verdere niet wettelijk verplichte taken zijn bijvoorbeeld:
1. desgewenst zal de commissie tijd inruimen voor een vast inloopspreekuur. Belang-hebbenden kunnen daarin advies van de commissie krijgen ten behoeve van de voorbe-reiding van bouwplannen. De afspraken voor dit inloopspreekuur worden door de secre-taris gemaakt. Overigens wordt het spreekuur gestructureerd naar analogie van het be-paalde in artikel 6.2;
2. de herziening van de welstandsnota;
3. het desgevraagd adviseren op basis van welstandseisen op zienswijzen, bezwaar-schriften etc.
d) De in dit derde lid genoemde taken worden als maatwerk beschouwd en zullen af-zonderlijk in rekening worden gebracht.
4.2 Taakomschrijving commissielid
4.2.1 Taken rayonarchitect als voorzitter van de commissie
1. De rayonarchitect is verantwoordelijk voor het functioneren van de commissie en de kwaliteit van de advisering. De rayonarchitect ziet erop toe dat de commissie adviseert binnen de kaders van het gemeentelijk welstandsbeleid.
2. Tijdens de openbare vergadering treedt de rayonarchitect op als gastheer voor de aanwezigen. Hij legt in het kort de vergaderprocedure uit en informeert wie van de aan-wezige belanghebbenden op zijn of haar plan een toelichting wil geven. Indien een plan in vooroverleg is besproken geeft de rayonarchitect een korte samenvatting van hetgeen in dat stadium van het planproces is besproken.
3. De rayonarchitect geeft leiding aan de vergadering en bewaakt de voortgang van de agenda. Hij geeft na de inhoudelijke discussie over een adviesaanvraag voor alle aan-wezigen een korte en heldere samenvatting.
4. Bij het overleg met de gemeente (bestuurders en ambtenaren) en met de pers treedt de rayonarchitect namens de commissie naar buiten.
5. De rayonarchitect houdt een jaarlijkse, inhoudelijke evaluatie van de werkzaamhe-den. De resultaten worden opgenomen in het jaarlijkse verslag van de commissie aan de gemeenteraad.
4.2.2 Andere taken van de rayonarchitect
1. De rayonarchitect onderhoudt de contacten met het college en de relevante gemeen-telijke diensten.
2. Indien een adviesaanvrage niet is voorzien van de in artikel 5 genoemde bescheiden, neemt de rayonarchitect de adviesaanvraag niet voor behandeling in de commissie aan.
3. De rayonarchitect legt de conclusie over een te adviseren plan vast in een schriftelijk advies en voorziet die conclusie van een motivering.
4. De rayonarchitect is verantwoordelijk voor het spreekuur indien dat in de gemeente bestaat en legt van elk gevoerd gesprek puntsgewijs de gemaakte afspraken vast.
4.2.3 Verdere taken van de rayonarchitect
1. De rayonarchitect geeft op basis van zijn deskundigheid een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen.
2. Wanneer hij een zakelijke binding heeft met een plan waarvoor advies wordt ge-vraagd, wordt hij voor de betreffende vergadering vervangen.
3. De rayonarchitect overlegt tijdens de vergadering met aanvragers, architecten en an-dere ontwerpers en hoort eventuele belanghebbenden.
4. Hij tekent de in 6.3 bedoelde adviezen voor akkoord.
4.2.4 Taken externe deskundigen
De aan de commissievergadering deelnemende externe deskundigen geven vanuit hun ervaring en inzicht in het vakgebied een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen. Wanneer een extern deskundige een zakelijke binding heeft met een plan waarvoor ad-vies wordt gevraagd, dan laat hij zich voor de betreffende commissievergadering ver-vangen.
1. De secretaris verzamelt relevante informatie en bereidt de behandeling in de commis-sie voor. Hij voorziet de commissie van de benodigde bescheiden. Relevante informatie voor het beoordelen van plannen is/zijn:a. de gemeentelijke welstandsnota;b. de be-stemmingsplanbepalingen;c. de beeldkwaliteitsplannen;d. luchtfoto’s (indien moge-lijk);e. het stedenbouwkundig advies of advies ruimtelijke ontwikkeling;f. informatie over eerdere behandeling(en) van het plan;g. vergelijkbare aanvragen die door de com-missie zijn beoordeeld.
2. De secretaris stelt, zo nodig in overleg met de rayonarchitect, de agenda voor de ver-gadering vast.
3. De secretaris is verantwoordelijk voor het openbaar maken van de agenda van de vergaderingen van de commissie.
4. De secretaris heeft geen stemrecht.
5. Werkwijze van de afdeling Milieu- en Bouwzaken
1. De ambtenaar van de afdeling Milieu- en Bouwzaken draagt er zorg voor dat alleen bouwplannen waarvan de planologische aanvaardbaarheid vaststaat, voor advies aan de commissie worden voorgelegd.
2. De ambtenaar van de afdeling Milieu- en Bouwzaken controleert of plannen (inclu-sief de plannen die worden aangeboden voor vooroverleg) waarvoor advies wordt ge-vraagd voldoen aan de indieningsvereisten als genoemd in artikelen 2.5, hoofdstuk 5 en artikel 7.1. van de Ministeriële omgevingsrecht.
Onder ‘Gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan welstandscriteria’ zijn hier als vereiste bescheiden aangegeven:- tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van de belendende bebouwing;- detailtekeningen van gezichtsbepa-lende delen van het bouwwerk;- foto’s van de bestaande situatie en de omliggende be-bouwing;- opgave materiaal- en kleurgebruik van toe te passen bouwmaterialen (uit-wendige scheidingsconstructie). Andere gegevens die noodzakelijk zijn voor beoorde-ling zijn:- bouwkundige tekeningen met adequate informatie over plattegronden en doorsnedes;- een situatietekening waarop aangegeven de locatie, de rooilijnen, de be-lendingen en de inrichting van het bouwterrein;- een volledig ingevulde kleur- en/of materiaalstaat.
3. De gegevens en bescheiden worden – zo mogelijk- via de digitale database tevoren aan de rayonarchitect aangeleverd.
1. Het college kan een nog niet formeel ingediende aanvraag ter advisering voorleggen aan de commissie.
2. Van dat vooroverleg wordt een verslag gemaakt, dat met de besproken bescheiden in een projectdossier wordt opgenomen.
3. Het vooroverleg vindt in beginsel in openbaarheid plaats. Uitsluitend wanneer de aanvrager hier met reden omkleed om verzoekt kan de voorzitter van de commissie (rayonarchitect) de behandeling in beslotenheid laten plaatsvinden. In het verslag als bedoeld onder 2 wordt opgetekend wanneer de behandeling in beslotenheid heeft plaatsgevonden.
6.2 Openbare vergadering van de commissie
6.2.1 Locatie, jaarrooster en agenda
1. De commissie vergadert wekelijks op een vaste locatie, een vaste dag en een vast tijdstip, volgens een tevoren per kalenderjaar vast te stellen rooster.
2. De data en tijdstippen van de vergaderingen worden opgenomen in het jaarrooster. Deze data en tijdstippen en de locatie van iedere vergadering worden tijdig vóór de ver-gadering openbaar gemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad dan wel op een andere, naar het oordeel van het college, geschikte wijze.
3. De agenda van de vergadering van de commissie wordt tijdig vóór die vergadering bekend gemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad dan wel op een andere, naar het oordeel van het college, geschikte wijze.
4. De behandeling van plannen door de commissie is openbaar, tenzij de voorzitter, het college of de belanghebbende van oordeel is dat er op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur klemmende redenen aanwezig zijn voor geheimhouding. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen als voor het formuleren van de con-clusie c.q. het advies.
6.2.2 Toelichting opdrachtgever / ontwerper – spreekrecht
De aanvrager of diens gemachtigde kan (al dan niet op verzoek van de commissie) in de vergadering van de commissie waarin het betreffende plan wordt behandeld, dit plan nader toelichten. Zij kunnen dit vermelden op het daarvoor bestemde formulier of recht-streeks bij de afdeling Milieu- en Bouwzaken. De gemeente zorgt voor de uitnodigin-gen.
6.3 Het advies van de commissie
1. De commissie toetst het plan aan het gemeentelijk welstandsbeleid (welstandsnota).
2. De commissie formuleert het uit te brengen advies in heldere en duidelijk toetsbare bewoordingen. Het gebruik van abstracte taal en jargon wordt vermeden.
3. Het advies wordt direct geformuleerd en bij de gemeente achtergelaten.
4. Een welstandsadvies kan de volgende uitkomst hebben:
Voldoet: de commissie is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Desgewenst moti-veert de commissie haar advies schriftelijk.
Voldoet mits (voldoet niet tenzij): de commissie is van mening dat het plan op onderde-len niet voldoet aan de toetsingscriteria uit de welstandsnota, tenzij tegemoet gekomen wordt aan de geformuleerde bezwaren op die punten. De commissie omschrijft nauw-keurig welke onderdelen van het plan bezwaarlijk zijn. In het geval het college het ad-vies overneemt, krijgt de aanvrager, voor zover dit nog past binnen de beschikbare ver-gunningstermijn, de gelegenheid om de plannen te wijzigen en aan de bezwaarpunten tegemoet te komen. De commissie geeft aan óf het bouwplan opnieuw geagendeerd moet worden voor de vergadering óf dat het bouwplan ambtshalve kan worden afgehan-deld.
Voldoet niet: de commissie is van oordeel dat het plan strijdig is met redelijke eisen van welstand. Een negatief welstandsadvies betekent dat indien het college het advies over-neemt, het bouwplan ingrijpend gewijzigd moet worden. Een negatief advies wordt nauwkeurig schriftelijk gemotiveerd. Hierin staat een korte omschrijving van het inge-diende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde welstandscriteria, een samen-vatting van de beoordeling van het plan op die punten en een aanbeveling tot aanpassing van het plan.
Aanhouden: de commissie kan het advies aanhouden - waarbij de afdeling Milieu- en Bouwzaken aangeeft of en hoe lang dit mogelijk is binnen de resterende vergunnings-termijn - wanneer:
a) meer informatie of een toelichting van de opdrachtgever/ontwerper noodzakelijk is. Dit kan het geval zijn wanneer de hoofdopzet van het plan (de bouwmassa-vorm) vol-doet aan redelijke eisen van welstand en de geveluitwerkingen alsmede de materialise-ring en detailleringen ter advisering worden opgevraagd;
b) de commissie van oordeel is dat bijzondere omstandigheden nopen tot afwijking van het gemeentelijk welstandsbeleid. Zij geeft dan gemotiveerd aan op grond waarvan af-wijking gerechtvaardigd is.
7. Afwijking van het advies / second opinion
1. Het college kan bij het besluit tot verlening van een aanvraag gemotiveerd afwijken van het advies van de commissie, indien zij van mening is dat de commissie de van toe-passing zijnde criteria niet juist heeft geïnterpreteerd of toegepast. De redenen voor de afwijking worden bij de bekendmaking van het besluit vermeld. Alvorens definitief te beslissen biedt het college de commissie de mogelijkheid van heroverweging van het eerder uitgebrachte advies.
2. Het college kan, eventueel op advies van de commissie, gemotiveerd afwijken van de in de gemeentelijke welstandsnota vastgestelde welstandscriteria. Dat kan in geval dat een bouwplan niet voldoet aan de welstandscriteria, maar wel voldoet aan redelijke ei-sen van welstand. In die gevallen moet worden verwezen naar de algemene beoorde-lingscriteria die in de welstandsnota zijn opgenomen.
3. Indien het college zich niet kan verenigen met het advies van de commissie, kan zij een ‘second opinion’ inwinnen bij een andere commissie. Alvorens daartoe over te gaan stelt het college de commissie daarvan op de hoogte.
8. Evaluatie en aanpassing van de welstandsnota
1. Het college brengt aan de gemeenteraad jaarlijks verslag uit over de uitvoering van het welstandsbeleid. Voor de aspecten die in dit verslag tenminste aan de orde moeten komen, wordt verwezen naar artikel 12c van de Woningwet.
2. Tenminste één maal per jaar vindt een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegen-woordiging van het college, de commissie en een vertegenwoordiger van het manage-ment van de SRE Milieudienst.
3. De gemeenteraad beslist op grond van de jaarverslagen en evaluaties over eventuele aanvullingen en/of aanpassingen van de gemeentelijke welstandsnota.
Het college kan de commissie vragen te adviseren over de vraag of het uiterlijk van:
a. een bestaand bouwwerk, met uitzondering van een bouwwerk, niet zijnde een sei-zoensgebonden bouwwerk, waarvoor de in de omgevingsvergunning is bepaald dat die slechts voor een vastgestelde periode in stand mag worden gehouden;
b. de commissie beoordeelt adviesverzoeken als bedoeld in sub a aan de hand van de excessenregeling zoals deze is opgenomen in de Welstandsnota gemeente Bernheze.
Bijlage 10 Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 (Brandmeldinstallatie)
Bijlage 11 Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5 (ontruimingsinstallatie)
Bijlage 12 Tabel 2.6.8 behorende bij artikel 2.6.8 (vluchtrouteaanduiding)