Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
IJsselstein

Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning 2012 gemeente IJsselstein

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieIJsselstein
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning 2012 gemeente IJsselstein
CiteertitelBeleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning 2012 gemeente IJsselstein
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-08-201201-01-2015Onbekend

03-07-2012

Zenderstreeknieuws, 25-07-12

2012/17365

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning 2012 gemeente IJsselstein

 

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1.Voorwoord

Sinds 1 januari 2007 is de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in werking getreden, de opvolger van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Onder de Wvg was sprake van een zorgplicht en was tamelijk nauwkeurig omschreven op welke voorziening een cliënt recht heeft. In de Wmo is er sprake van een compensatieplicht dat vraagt om een andere aanpak.

Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid.

1.2.Aanleiding nieuwe beleidsregels

De gemeente IJsselstein heeft sinds 1 januari 2011 een “gekantelde” verordening:

“Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente IJsselstein 2011”. Dit houdt onder andere in dat er geen sprake meer is van een produktgerichte aanpak maar van een vraaggerichte aanpak. Bij een “gekantelde” verordening horen “gekantelde” beleidsregels. Deze treft u in dit document aan.

Anders dan in het verleden schrijven “gekantelde” beleidsregels niet meer precies voor in welke situatie de belanghebbende recht heeft op welke voorziening, maar geven deze beleidsregels een afwegingskader om te beoordelen hoe de beperkingen gecompenseerd kunnen worden.

1.3.De juridische status van de beleidsregels

Sinds de inwerkingtreding van de Wmo per 1 januari 2007 is het noodzakelijk dat de raad een verordening vaststelt waarin de kaders worden benoemd van het door het college te voeren Wmo beleid. Het college werkt deze kaders vervolgens uit in de beleidsregels. Hierin wordt het uitvoeringsbeleid uitgewerkt.

De beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierin staat dat een bestuursorgaan beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel voor hem gedelegeerde bevoegdheid.”

Als beleidsregels door het college zijn vastgesteld, kunnen deze als basis voor de motivering van een besluit dienen ingeval het bepaalde in de verordening of het financieel besluit hiervoor geen basis biedt. In de beleidsregels legt het college de vaste gedragslijn vast. Hiermee bieden de beleidsregels de inwoners rechtszekerheid over de uitvoering van het Wmo- beleid door het college.

Afwijken van de beleidsregels kan alleen als dit gemotiveerd wordt, bijvoorbeeld in het kader van het leveren van individueel maatwerk.

Er geldt een onderlinge rangorde in wet- en regelgeving: wet- en regelgeving die is vastgesteld door een hoger orgaan gaat boven die van een lager orgaan (superioriteitsregel). De superioriteitsregel houdt in dat bij een regelconflict van regels van verschillende rang de regels afkomstig van een hoger orgaan of regeling die van een lagere regeling buiten werking stellen:(lex superior derogat legi inferiori).

Bij het vaststellen van de verordening is daarom rekening gehouden met het bepaalde in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en het Besluit maatschappelijke ondersteuning zodat er geen strijd met de hogere regelgeving ontstaat. Ditzelfde uitgangspunt is gehanteerd voor de bepalingen in het financieel besluit en de voorliggende beleidsregels.

1.4.Compensatieplicht

In artikel 1 aanhef en sub c van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning van de Gemeente IJsselstein 2011 wordt gedefinieerd wat onder de compensatieplicht wordt verstaan, namelijk “de plicht van het college om aan personen met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie om hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.”

Hierbij staat het te behalen resultaat centraal. De Wmo kent 8 resultaatgebieden. Dit zijn:

Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis;

Resultaat 2: wonen in een geschikt huis;

Resultaat 3: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning;

Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

Resultaat 8: hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten.

De rechter heeft bepaald dat artikel 4 Wmo het college de plicht oplegt een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. Een dergelijk besluit dient in het individuele geval maatwerk te zijn.

De te treffen individuele Wmo -voorziening is in overwegende mate op de belanghebbende gericht, rekeninghoudend met de persoonskenmerken en behoeften en eigen (financiële) mogelijkheden van de belanghebbende.

Tijdens het eerste contact met belanghebbende of tijdens de beoordeling van een aanvraag wordt eerst het resultaatgebied dat bereikt moet worden aan de orde gebracht, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue, en niet alleen de individuele op indicatie. Omdat maatwerk nodig is, vindt een (uitgebreid) gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, ook de eigen mogelijkheden.

1.5.Opbouw beleidsregels

De opbouw van deze beleidsregels sluiten (voor zover mogelijk) aan bij de opbouw van de verordening.

Hoofdstuk 2 van de beleidsregels begint met een algemeen afwegingskader waarin onder andere wordt aangegeven hoe om te gaan met voorliggende voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en collectieve voorzieningen en welke plek ze innemen in het beoordelen van het te behalen resultaat. Met dit kader kan de vraag van de belanghebbende beantwoordt worden. Dit kader is bedoeld om te beoordelen of compensatie vanuit de Wmo noodzakelijk is.

Op welke wijze de vraag wordt beantwoord, is uitgewerkt in hoofdstuk 3 van de beleidsregels: Aanmelding en Aanvraag

Vervolgens worden in het vierde hoofdstuk de 8 resultaten besproken; hoe deze behaald kunnen worden en het afwegingskader dat specifiek van toepassing is op dat betreffende resultaat.

In hoofdstuk 5 worden de verschillende verstrekkingvormen van de individuele voorzieningen beschreven met de daarbij behorende voorwaarden en verplichtingen.

Het laatste hoofdstuk van de beleidsregels, hoofdstuk 6, regelt de procedure met betrekking tot onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering.

Tot slot bevatten de beleidsregels een bijlage: Normering huishoudelijke taken. Hierin staan de taken en activiteiten met de bijbehorende tijden. Hiermee kan een besluit worden genomen over het aantal uren huishoudelijke hulp dat nodig is per week.

Hoofdstuk 2 Algemeen afwegingskader

2.1.Inleiding

Bij de behandeling van de vraag van de belanghebbende geldt een algemeen afwegingskader dat het college toepast om te beoordelen of er compensatie vanuit de Wmo noodzakelijk is. Dit kader is van toepassing op ieder resultaat. In dit hoofdstuk wordt het algemeen afwegingskader uitgewerkt. Aanvullende afwegingen, per resultaat, staan beschreven in hoofdstuk 4 van deze beleidsregels.

2.2.Personenkring

Bij de aanvraag voor een individuele voorziening wordt geverifieerd of de belanghebbende de Nederlandse nationaliteit bezit, dan wel in het bezit is van een geldige verblijfstitel. Een kopie van een geldig paspoort of identiteitskaart wordt opgenomen in het klantdossier. Vreemdelingen komen niet in aanmerking voor individuele voorzieningen wanneer zij niet beschikken over een geldige verblijfstitel (aanvullende informatie staat in artikel 8 van de Wmo).

Om aan te tonen dat de vreemdeling over een geldige verblijfstitel beschikt, dient hij een geldig verblijfsdocument te tonen. Een kopie van dit document wordt bewaard in het klantdossier.

2.3.Eigen mogelijkheden, eigen verantwoordelijkheid

De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Ook de eigen verantwoordelijkheid en eigen mogelijkheden komen tijdens het contact met de belanghebbende aan de orde.

Niet iedere beperking leidt tot een participatieprobleem. Een oplossing van problemen kan al aanwezig zijn in die zin dat deze feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon. Bij bijvoorbeeld problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een plotselinge veranderde medische situatie beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had, ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat kan anders zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dat kan aanleiding zijn om wel te compenseren. Een zorgvuldig onderzoek is hiervoor nodig.

Eigen verantwoordelijkheid betekent ook het zelf aanschaffen van bijvoorbeeld hulpmiddelen die het mogelijk maken om zelf meer in het huis te doen, bijvoorbeeld de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op hulp te voorkomen.

Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of een plotselinge veranderde medische situatie, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden.

Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Van de belanghebbende wordt verwacht rekening te houden met de toekomst (het ouder worden en het verloop van ziekte).

2.4.Ondersteuning door familie, mantelzorgers en vrijwilligers

Allereerst wordt er gekeken of de belanghebbende op basis van eigen mogelijkheden en eigen verantwoordelijkheid in staat is om het ondervonden probleem op te lossen en het benodigde resultaat te behalen. Is dit niet het geval, dan wordt gekeken of het participatieprobleem kan worden opgelost met ondersteuning door bijvoorbeeld familie, een mantelzorger en/ of vrijwilliger. Dit gaat voor op verstrekking van een individuele voorziening. Bij de beoordeling of deze inzet een passende oplossing is, moet rekening gehouden worden met de mogelijkheden en de behoeften van het familielid, de mantelzorger en/ of de vrijwilliger. Het college moet rekening houden met de belangen van deze personen en diens eventuele dreigende overbelasting. De inzet van familie, mantelzorgers en/ of vrijwilligers moet niet als gevolg hebben dat degene die ondersteuning biedt zelf vanuit de Wmo “hulp” nodig heeft.

2.5.Financiële verantwoordelijkheid

In art 4 lid 2 van de Wmo is bepaald dat het college rekening houdt met de mogelijkheden die iemand heeft om zelf in financiële zin (inkomen) kosten van een oplossing (bijvoorbeeld een voorziening) geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening te nemen. Feitelijk zegt het college bij toepassing van dit artikel: als iemand het zelf kan betalen, hoeft het college niet te compenseren.

2.6.Eigen bijdrage en eigen aandeel

Het college heeft bepaald dat bij verstrekking van een scootmobiel, huishoudelijke hulp, woonvoorzieningen en woningaanpassingen, of een aanpassing aan de eigen auto, belanghebbende een eigen bijdrage verschuldigd is.

Er is wettelijk geregeld dat voor het verstrekken van een rolstoel geen eigen bijdrage gevraagd mag worden.

De eigen bijdrage wordt per periode van 4 weken geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van de leefsituatie en de draagkracht van de belanghebbende. De eigen bijdrage is nooit hoger dan de kosten van de voorziening (dit kunnen onder andere de aanschafkosten, verzekeringskosten en de onderhoudskosten zijn) en dan de draagkracht. De eigen bijdrage betaalt men voor het gebruik van de voorziening. De voorziening in bruikleen wordt geen eigendom van de belanghebbende als de kosten van de voorziening volledig zijn betaald. Een eigen bijdrage is niet van toepassing wanneer de belanghebbende jonger is dan 18 jaar.

Meer informatie hierover staat in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning.

Bij scootmobielen is de termijn voor de eigen bijdrage maximaal 91 termijnen (7 jaar) of zolang de voorziening gebruikt wordt door de belanghebbende. Aan het CAK wordt de gemiddelde kostprijs van de voorziening doorgegeven. De eigen bijdrage gaat in op de datum dat de voorziening aan de belanghebbende is geleverd.

De eigen bijdrage bij huishoudelijke hulp gaat in per ingangsdatum van de indicatie en stopt per einddatum van de indicatie, tenzij er een reden is dat de eigen bijdrage beëindigd moet worden, bijvoorbeeld bij overlijden of verhuizing naar een andere gemeente.

Voor woonvoorzieningen en woningaanpassingen geldt dat de kostprijs hiervan wordt doorgegeven aan het CAK. Ook wordt de looptijd van de eigen bijdrage doorgegeven, deze is maximaal een periode van 39 termijnen (3 jaar). Ingangsdatum is de datum van gereedmelding van de voorziening.

Aan het CAK wordt de volledige kostprijs van de auto- aanpassing doorgegeven. De eigen bijdrage gaat in op de datum dat de aanpassing is gerealiseerd. De maximale periode van deze eigen bijdrage is 91 termijnen (7 jaar).

2.7.Langdurig noodzakelijk

Een individuele voorziening wordt alleen verstrekt als deze langdurig noodzakelijk is voor het te bereiken resultaat en het in stand houden ervan. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat belanghebbende voor langere tijd aangewezen moet zijn op een voorziening. Voor langere tijd (over het algemeen wordt er uitgegaan van langer dan 6 maanden) betekent in ieder geval dat wie tijdelijk beperkingen ervaart niet voor een Wmo-voorziening in aanmerking komt. Dit geldt bijvoorbeeld voor tijdelijke beperkingen als gevolg van een ongeval. In dergelijke gevallen kan men een beroep doen op een andere regeling, bijvoorbeeld hulpmiddelendepots van de Thuiszorgwinkel of een verzekering.

Voor huishoudelijke hulp geldt het afwegingskader, langdurig noodzakelijk, niet.

2.8.Goedkoopst-compenserend

Het criterium goedkoopst-compenserend betekent dat een te verstrekken voorziening allereerst compenserend dient te zijn voor het ondervonden probleem. Zijn er twee of meer voorzieningen compenserend, dan mag gekozen worden voor de goedkoopst compenserende voorziening. Het gaat om de goedkoopst-compenserende oplossing voor het college, maar er wordt niet voorbij gegaan aan de belangen van de belanghebbende.

Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer compenserend maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Wil belanghebbende een duurdere voorziening dan komen de meerkosten voor rekening van belanghebbende zelf.

2.9.1.Voorliggende voorzieningen

In de begripsbepalingen van de verordening staan de begrippen voorliggende voorziening, algemeen gebruikelijke voorziening en algemene voorziening gedefinieerd. Het verschil in deze voorzieningen zit in de oorsprong en het doel van de voorzieningen.

Een voorliggende voorziening is gebaseerd op andere wet- en regelgeving dan de Wmo, waarop een belanghebbende een beroep kan doen. Een mogelijk beroep op een individuele voorziening kan hiermee worden voorkomen. Om deze reden moeten de voorliggende oplossingen aan de orde komen tijdens het contact met de belanghebbende.

Voorbeelden van voorliggende voorzieningen zijn onder andere: kinderopvang op grond van de Wet op de Kinderopvang, ondersteuning bij opvoeding van kinderen bij een ontregeld gezin op grond van de Wet op de Jeugdzorg, vervoerskosten woon-werkverkeer op grond van de Wia en de hulpmiddelen via de ziektekostenverzekeraar, AWBZ. Ook de door belanghebbende afgesloten verzekeringen voor bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid of ziektekosten gelden als voorliggende voorziening. Ook voor kosten die op een derde kunnen worden verhaald geldt dat dit een voorliggende voorziening is. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de behoefte aan compensatie van de beperkingen die het gevolg zijn van een bedrijfs- of verkeersongeval. De kosten die hiermee verband houden, kunnen mogelijk verhaald worden op de werkgever of de veroorzaker van het verkeersongeval.

Maar ook fiscale mogelijkheden zoals de bijzondere kostenaftrek via de belasting, kunnen gezien worden als een voorliggende oplossing. Hierbij geldt wel dat de oplossing medisch noodzakelijk is.

2.9.2.Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Er is jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep waaruit blijkt dat een voorziening algemeen gebruikelijk is indien aan meerdere (twee van de drie) onderstaande criteria is voldaan:

  • 1.

    De voorziening is niet specifiek bedoeld voor mensen met een beperking;

  • 2.

    De voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar;

  • 3.

    De voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten bedoeld voor het zelfde doel.

Deze voorzieningen komen niet voor verstrekking vanuit de Wmo in aanmerking. Hier bestaan uitzonderingen op. In individuele gevallen kan een voorziening die voldoet aan de criteria voor algemeen gebruikelijk vanwege omstandigheden van de belanghebbende niet algemeen gebruikelijk zijn. Bijvoorbeeld wanneer door een plotseling/ acuut optredende beperking (bijvoorbeeld door een ongeluk) de algemeen gebruikelijke voorziening eerder dan normaal moet worden vervangen. Ook de financiële situatie kan ertoe leiden dat de voorziening voor de belanghebbende niet kan worden beschouwd als algemeen gebruikelijke voorziening gelet op de kosten van de voorziening in relatie tot het inkomen van de belanghebbende. De belanghebbende kan bijvoorbeeld in een situatie verkeren waarbij het inkomen, mede door aantoonbare kosten als gevolg van de beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te raken.

Ook kan het zijn dat slechts een deel van de voorziening/ aanpassing als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd en dat er sprake is van meerkosten die te maken hebben met het compenseren van de beperkingen. Deze meerkosten kunnen voor vergoeding in aanmerking komen.

2.9.3.Algemene voorzieningen

Een algemene voorziening is een voorziening die al dan niet specifiek bedoeld is voor mensen met een beperking, snel en regelarm (zonder aanvraagprocedure) beschikbaar is en niet door het college zelf wordt verstrekt of beheerd. Deze voorzieningen worden vaak wel gesubsidieerd door de overheid of de gemeente.

In het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, maar ook tijdens de behandeling van een (eventuele) aanvraag, moet in het gesprek met de belanghebbende aandacht zijn voor de mogelijkheid van het inzetten van algemene voorzieningen. Immers, niet iedere vraag hoeft te leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening.

Als via een algemene voorziening het resultaat kan worden bereikt, is compensatie vanuit de Wmo niet nodig. Als een algemene voorziening slechts een gedeelte van het participatie probleem oplost, kan aanvullend een individuele voorziening worden verstrekt.

Voorbeelden van algemene voorzieningen binnen de gemeente IJsselstein zijn onder andere:

  • ·

    De Huiskamer (ontmoetingsgroep)

  • ·

    Activerend Huisbezoek en Vriendschapsbemiddeling

  • ·

    Open Tafel (gebruik gezamenlijke maaltijden)

  • ·

    Meldpunt Vrijwillige Thuishulp

  • ·

    Oppasservice

  • ·

    Administratie Thuis

  • ·

    Ouderenvervoer/vervoer van mensen met een beperking (Pulse bussen)

  • ·

    BoodschappenPlusBus

  • ·

    Handjehelpen Regio Utrecht

  • ·

    Soos verstandelijk gehandicapten

  • ·

    MEE

2.9.4. Collectieve voorzieningen

Bij het maken van de afweging of er al dan niet vanuit de Wmo gecompenseerd moet worden om het benodigde resultaat te behalen, moet ook gekeken worden of de inzet van een collectieve voorziening een oplossing biedt. Biedt een collectieve voorziening een passende oplossing, dan is compensatie niet nodig. Wel kan een individuele voorziening aanvullend verstrekt worden.

Voor collectieve voorzieningen geldt dat deze snel en regelarm (zonder aanvraagprocedure) beschikbaar zijn. Zijn in principe niet bedoeld voor een specifieke doelgroep, maar kunnen bijvoorbeeld op basis van een indicatie met korting worden verstrekt (bijvoorbeeld een collectief vervoersysteem).

2.10.Woonachtig in IJsselstein

Individuele Wmo- voorzieningen worden aangevraagd bij en verstrekt door de gemeente waar de belanghebbende woont. In sommige situaties kan een aanvraag ingediend worden door een belanghebbende die in de gemeente komt te wonen. Om vast te stellen of de belanghebbende in de gemeente woonachtig is, volstaat doorgaans het raadplegen van de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). Het hoofdverblijf van de belanghebbende wordt vastgesteld op basis van de GBA tenzij het tegendeel bewezen wordt: dan geldt het feitelijk verblijf.

Voor personen die in een AWBZ-instelling binnen de gemeente verblijven is er slechts beperkt recht op individuele Wmo voorzieningen. Personen met een indicatie voor de functies verblijf én behandeling binnen een AWBZ-instelling kunnen alleen aanspraak maken op vervoersvoorzieningen. Personen met alleen een indicatie voor verblijf binnen een AWBZ-instelling kunnen aanspraak maken op zowel vervoersvoorzieningen als rolstoelen. Dit laatste geldt ook voor personen die verblijven in verzorgingshuizen, gezinsvervangende tehuizen, grote woonvormen en regionale instellingen voor begeleid wonen (RIBW) binnen de gemeentegrenzen. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk.

2.11.Kosten die voorafgaand aan het moment van beschikken zijn gemaakt

In beginsel mag niet eerder dan nadat het college een beslissing over de aanvraag van een voorziening heeft genomen, een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden dan wel tot aanschaf van een voorziening worden overgegaan. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Deze regeling voorkomt dat een vroegtijdige voorziening uiteindelijk niet overeenstemt met wat als goedkoopst- compenserende voorziening moet worden beschouwd.

Een uitzondering hierop is als het college achteraf nog kan vaststellen dat de (aangeschafte) voorziening noodzakelijk en het goedkoopst- compenserend was. In dat geval zal het college alsnog over dienen te gaan tot het verstrekken en/of vergoeden van de voorziening.

Hoofdstuk 3 Aanmelding en Aanvraag

3.1.Inleiding

Als een belanghebbende problemen ondervindt bij zijn zelfredzaamheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, gaat hij op zoek naar ondersteuning. In veel gevallen zal hij zelf in staat zijn die ondersteuning te zoeken en te organiseren door middel van een beroep op de mantelzorger of een vrijwilliger. In een aantal gevallen zal de belanghebbende niet in staat zijn op eigen kracht een oplossing te organiseren en kan hij bij het college aankloppen voor informatie, advies en/of ondersteuning.

Uitgangspunt is dat met de belanghebbende die op zoek is naar ondersteuning altijd een gesprek wordt gevoerd. De wijze waarop de belanghebbende om een gesprek vraagt of de plaats waar het gesprek plaatsvindt, kan verschillen. Hij kan gebruik maken van de verschillende kanalen. Hij kan mailen, bellen, schrijven of een baliebezoek brengen aan het KlantContactCentrum (KCC). De plaats waar het gesprek plaatsvindt, past bij de mogelijkheden van de belanghebbende.

3.2.Doel en inhoud van het gesprek

Het doel van het gesprek is het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte en kan de voorbereiding zijn op de formele aanvraag. In het gesprek komen alle mogelijke oplossingen aan bod. Er wordt gekeken naar o.a. de eigen mogelijkheden, de bijdrage die het sociale netwerk (familie en/ of vrijwilligers) kan leveren, de mogelijkheid tot het inzetten van voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene en collectieve voorzieningen. De individuele oplossing komt aan bod, maar pas nadat alle andere mogelijkheden zijn verkend en geen oplossing zijn voor het participatieprobleem. In voorkomende gevallen zal het gesprek worden afgesloten met een verslag of rapport. Als het gesprek uitmondt in een aanvraag voor een individuele voorziening, is het verslag/ rapport de basis voor deze aanvraag.

3.3.Wijze waarop het gesprek plaatsvindt

Het gesprek vindt telefonisch plaats of door middel van een bezoek aan de balie. Bij complexe vragen (over oplossingen voor vele jaren, vragen met mogelijke politieke gevolgen etc.) en eerste (aan)vragen wordt een huisbezoek afgelegd, bijvoorbeeld door een indicatieadviseur.

Het huisbezoek kan ook op een andere locatie dan 'thuis' plaatsvinden. Dit kan bijvoorbeeld in situaties dat een ontmoeting belangrijk is, maar het zien van de thuissituatie niet noodzakelijk is (bijvoorbeeld bij een leverancier).

3.4.Verslag/ Rapport

Tijdens het gesprek komt de ondersteuningsbehoefte aan de orde, worden oplossingen besproken en wordt het resultaat benoemd. Een verslag/rapport is in ieder geval nodig als het gesprek leidt tot een aanvraag voor een individuele voorziening.

3.5.Situaties waarin geen gesprek plaatsvindt

Het gesprek blijft beperkt tot het verstrekken van informatie en advies als:

-De belanghebbende geen uitgebreider gesprek wil en meteen een aanvraag voor een voorziening wil indienen.

Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met de persoonlijke feiten en omstandigheden van de belanghebbende die de voorziening wenst aan te vragen.

  • -

    Het college, of een andere partij bij wie de belanghebbende aanklopt voor informatie en advies, komt samen met de belanghebbende tijdens deze fase al tot de conclusie dat een gesprek niet nodig is. Deze situatie doet zich voor als de feiten en omstandigheden van de belanghebbende al voldoende bij het college bekend zijn.

    • 3.6.Aanvraag

Als het gesprek heeft plaatsgevonden en belanghebbende geeft aan een aanvraag te willen indienen, dan gelden de regels zoals die zijn vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij de behandeling van de aanvraag beoordeeld het college of er vanuit de Wmo compensatie nodig is en indien dit aan de orde is, wat de goedkoopst- compenserende oplossing is om het resultaat te bereiken. In hoofdstuk 6 van deze beleidsregels wordt nader ingegaan op de procedure met betrekking tot onder andere het onderzoek, advies en besluitvorming.

Hoofdstuk 4 Beoordeling van de te bereiken resultaten

In artikel 4 Wmo staat de compensatieplicht beschreven. Deze compensatieplicht beperkt zich tot 4 leefgebieden en zijn vertaald in 8 resultaten. Deze resultaten worden in dit hoofdstuk uitgewerkt.

4.1.Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis

Inleiding

Uitgangspunt is dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is.

Het resultaat: een schoon en leefbaar huis, kan bereikt worden door het verrichten van licht en zwaar huishoudelijk werk. Onder licht huishoudelijk werk wordt onder andere verstaan: stof afnemen, afwassen, bedden opmaken (recht trekken) en planten verzorgen. Onder de zwaar huishoudelijke taken wordt onder andere verstaan: schrobben, dweilen, grondig stofzuigen, sopwerkzaamheden, bedden verschonen en ramen lappen (aan de binnenkant van de woning).

De ruimten die onder de compensatieplicht vallen zijn de aanwezige en in gebruik zijnde slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten. Ook een eventuele berging die in gebruik is, kan worden meegenomen. Een belanghebbende met een (sterk) afwijkende vraag t.a.v. de normen die gelden bij de sociale woningbouw kan geen compensatie afdwingen voor het meerdere boven het niveau van de sociale woningbouw. - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn.

Kortom: niveau sociale woningbouw is het uitgangspunt, echter persoonskenmerken en behoeften kunnen het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.

Hoe wordt het resultaat bereikt?

In het gesprek met de belanghebbende worden alle mogelijkheden besproken, ook de eigen mogelijkheden. Wat kan de belanghebbende zelf of zijn er mensen in de omgeving van de belanghebbende die hem kunnen helpen? Is er sprake van een gezonde huisgenoot of is er iemand in de omgeving die de belanghebbende kan ondersteunen? Indien dit het geval is, hoeft er door het college niet gecompenseerd te worden. Tevens moet er onderzocht worden of er voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorzieningen zijn die ingezet kunnen worden om het resultaat te behalen. Is dit niet aanwezig of niet toereikend, dan moet er door het college gecompenseerd worden.

Het resultaat: een schoon en leefbaar huis, als individuele voorziening, kan door het college in natura of door middel van een Persoonsgebondenbudget (PGB) bereikt worden.

Omvang van de hulp

De omvang van dit resultaat wordt uitgedrukt in uren, afgerond in halve uren, naar boven afgerond.

Voor het vaststellen welke taken overgenomen moeten worden en het aantal uren dat ingezet moet worden, maakt het college gebruik van de tabel: Normering huishoudelijke taken. Deze is als bijlage toegevoegd aan de beleidsregels.

Afwegingskader

Om te beoordelen of er compensatie vanuit de Wmo noodzakelijk is, wordt eerst het algemene afwegingskader, zoals beschreven in hoofdstuk 2, getoetst aan de individuele situatie van de belanghebbende. Daarnaast geldt er voor Hulp bij het huishouden, waar de resultaten 1 en 3 tot en met 5 onder vallen, een specifiek afwegingskader. Dit kader staat beschreven in 4.6.

4.2.Resultaat 2: wonen in een geschikt huis

Inleiding

Als het gaat om het wonen in een geschikt huis, dan gaat het om de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig, als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is dat de belanghebbende zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning moet rekening worden gehouden met de eigen (financiële) situatie. Dit betekent ook dat er met bestaande of te verwachten beperkingen rekening moet worden gehouden bij de keuze van een woning. De belanghebbende moet het college niet confronteren met al gemaakte keuzes maar moet in overleg gaan met het college.

De compensatieplicht betekent dat eventuele problemen in het normale gebruik van de woning opgelost worden. Uitgangspunt is het niveau van de sociale woningbouw en geldende Bouwbesluit. Dit betekent onder andere dat er alleen gecompenseerd wordt indien iemand belemmeringen ondervindt in de elementaire woonfunctie: woonkamer, slaapkamer, keuken en sanitaire ruimten (geen aanpassingen en dergelijke in de kelder, zolder of hobbykamer). Ook aanpassingen in verband met behandeling of die nodig zijn voor een therapie worden niet vergoed door de Wmo.

Indien er geen geschikte woning is, volstaat een zo geschikt mogelijke woning (hieronder wordt bijvoorbeeld verstaan een makkelijk aan te passen woning).Het college kan dit deel compenseren. De betreffende belanghebbende moet het college niet confronteren met al gemaakte keuzes maar in overleg gaan met het college. Dan kan het college pas beoordelen wat de goedkoopst- compenserende oplossing is.

Hoe wordt het resultaat bereikt?

In het gesprek met de belanghebbende worden alle (eigen) mogelijkheden besproken. Wat kan de belanghebbende zelf of zijn er mensen in zijn omgeving die hem kunnen helpen? Zijn er voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorzieningen die ingezet kunnen worden om het resultaat te behalen. Indien dit het geval is, hoeft er niet gecompenseerd te worden. Is dit niet aanwezig of niet toereikend, dan moet er door het college gecompenseerd worden.

Het resultaat: wonen in een geschikt huis, als individuele voorziening, kan door het college via een voorziening in natura, via een PGB of een financiële tegemoetkoming bereikt worden.

Reikwijdte

Het college heeft alleen een compensatieplicht voor zelfstandige woonruimten waar de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft. Hieronder vallen ook woonwagens met een vaste standplaats of woonschepen met een vaste ligplaats. Het college heeft geen verantwoordelijkheid voor het plaatsen van algemeen gebruikelijke voorzieningen of inrichtingselementen zoals kasten en CV- ketels. Het aanpassen van woningen aan de eisen van de tijd is de verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf of eventueel de woningcorporatie. Het college heeft in beginsel geen compensatieplicht voor wat betreft gemeenschappelijke ruimten. Of er in een individuele situatie wel compensatie nodig is hangt af van het van toepassingszijnde Bouwbesluit en de doelgroep waarvoor het wooncomplex feitelijk bestemd is (bijvoorbeeld het Project Focus en projecten voor de bouw van rolstoel toe- en doorgankelijke woningen).

Afwegingskader

Om te beoordelen of er compensatie vanuit de Wmo noodzakelijk is, wordt eerst het algemene afwegingskader, zoals beschreven in hoofdstuk 2, getoetst aan de individuele situatie van de belanghebbende. Daarnaast geldt er voor het wonen in een geschikt huis, een specifiek afwegingskader. Dit kader staat hieronder beschreven.

  • Ÿ

    De belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor het vinden van een geschikte woning en moet daarbij rekening houden met bekende beperkingen en met de toekomst. De keuze van de woning moet passen bij de financiële situatie van de cliënt. Het anders indelen of inrichten van de woning kan een voorliggende oplossing zijn.

  • Ÿ

    Het college beoordeelt of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Uitgangspunt is de goedkoopst-compenserende oplossing. Wel moet er rekening gehouden worden met een aantal aspecten zoals: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn, welke vastgesteld is door een medisch adviseur), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de belanghebbende en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

  • Ÿ

    Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien.

  • ·

    Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen waarvan niet wordt afgelost, zodat de kosten beperkt blijven tot de rentekosten, waarop bij belastingaangifte renteaftrek mogelijk is, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden

  • Ÿ

    Bij bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.

  • Ÿ

    Voor het bouwkundige aanpassen van een woning moet de woningeigenaar/ woningcorporatie schriftelijk toestemming hebben gegeven. Hierna gaat het college met de woningeigenaar/ woningcorporatie in overleg over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de bouwkundige aanpassingen worden gedaan.

  • Ÿ

    Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college ook rekening met de belangen van degene die belanghebbende verzorgen, bijvoorbeeld familieleden en/ of mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door hun bediend moeten worden.

  • Ÿ

    Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.

  • Ÿ

    Het college kan de belanghebbende compenseren door middel van een financiële tegemoetkoming voor woningsanering, bij allergene factoren of beperkingen vanwege rolstoelgebruik. Er wordt alleen een tegemoetkoming verstrekt voor het vervangen van vloerbedekking en gordijnen als de afschrijvingstermijn van 8 jaar nog niet is overschreden en er een medische noodzaak is. Indien de belanghebbende had kunnen weten dat er sprake was van een allergie of rolstoelafhankelijkheid te verwachten is, wordt er geen tegemoetkoming verstrekt. Woningsanering beperkt zich alleen in de ruimten die de belanghebbende het meeste gebruikt; woonkamer en slaapkamer.

.

  • Ÿ

    Wanneer de woning van de belanghebbende wordt aangepast, kan het zijn dat deze belanghebbende dubbele woonlasten heeft. Deze kosten kunnen door het college vergoed worden. Beoordeeld moet worden of de belanghebbende de dubbele woonlasten had kunnen voorkomen. De tegemoetkoming heeft betrekking op de kosten die gemaakt worden wegens het tijdelijk betrekken van een (zelfstandige) woonruimte.

  • ·

    Het college kan de huurder of de woningeigenaar een financiële tegemoetkoming verlenen om ervoor te zorgen dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor de doelgroep.

  • ·

    Het college kan de woningeigenaar een financiële tegemoetkoming verlenen als een woning langer dan een maand leeg staat. De eerste maand dat een woning leeg staat mag als normaal beschouwd worden. Het is echter niet onredelijk dat het college enigszins tegemoet komt in de extra risico’s die een verhuurder loopt als gevolg van het feit dat er sprake is van een aangepaste woning. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is afhankelijk van de subsidiabele huur van de woonruimte. Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan voor niet aangepaste woningen. Door de woningeigenaar een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen wordt ervoor gezorgd dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor de doelgroep. In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om die reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt.

  • Ÿ

    Het college kan een vergoeding verstrekken voor een uitraaskamer, dit is een verblijfsruimte waarin een persoon die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een uitraaskamer is een zeer specifieke voorziening die alleen op basis van specifieke noodzaak en specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte. Er is geen compensatieplicht als het gaat om zaken die niet de persoon zelf betreffen. Geluidsisolatie om huisgenoten en buren tegen lawaai te beschermen hoort niet tot de compensatieplicht. Per situatie moet beoordeeld worden hoe deze ruimte er uit moet zien.

  • Ÿ

    Het college heeft de mogelijkheid om een woning bezoekbaar en /of logeerbaar te maken. Hiervoor moeten onder andere de volgende afwegingen gemaakt worden:

a) heeft de belanghebbende het hoofdverblijf in AWBZ-instelling en

b) is het logeren of bezoeken van direct betrokkenen van essentieel belang om de belanghebbende in staat te stellen medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Onder bezoekbaar maken wordt verstaan dat belanghebbende de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken.

Onder logeerbaar maken wordt verstaan dat belanghebbende de woonruimte, slaapkamer, badkamer en toilet kan bereiken en gebruiken.

4.3.Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften

Inleiding

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, dus zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Hieronder vallen niet de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, bijvoorbeeld huishoudelijke apparaten.

Het is normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. De Wmo kan hier bij aansluiten.

Compensatie houdt niet in dat de belanghebbende zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in alle redelijkheid naar een oplossing gezocht worden waarmee het resultaat bereikt wordt. Bijvoorbeeld een voorliggende voorziening is een boodschappendienst, boodschappenbus, de bestelservice van de supermarkt of een vrijwilliger.

In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die een oplossing kunnen bieden. Voor wat betreft compensatie van de maaltijden betekent dit dat belanghebbende kan beschikken over verschillende maaltijden gedurende de dag. Daarbij moet rekening gehouden worden met medisch geïndiceerde diëten.

Hoe wordt het resultaat bereikt?

In het gesprek met de belanghebbende worden alle mogelijkheden besproken, ook de eigen mogelijkheden. Wat kan de belanghebbende zelf of zijn er mensen in de omgeving van de belanghebbende die hem kunnen helpen? Is er sprake van een gezonde huisgenoot of is er iemand in de omgeving die de belanghebbende kan ondersteunen? Indien dit het geval is, hoeft er door het college niet gecompenseerd te worden. Tevens moet er onderzocht worden of er voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorzieningen zijn die ingezet kunnen worden om het resultaat te behalen. Is dit niet aanwezig of niet toereikend, dan moet er door het college gecompenseerd worden.

Het resultaat: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, als individuele voorziening, kan door het college in natura of door middel van een PGB bereikt worden.

Omvang van de hulp

De omvang van dit resultaat wordt uitgedrukt in uren, afgerond in halve uren, naar boven afgerond.

Voor het vaststellen welke taken overgenomen moeten worden en het aantal uren dat ingezet moet worden, maakt het college gebruik van de tabel: Normering huishoudelijke taken. Deze is als bijlage toegevoegd aan de beleidsregels.

Afwegingskader

Om te beoordelen of er compensatie vanuit de Wmo noodzakelijk is, wordt eerst het algemene afwegingskader, zoals beschreven in hoofdstuk 2, getoetst aan de individuele situatie van de belanghebbende. Daarnaast geldt er voor Hulp bij het huishouden, waar de resultaten 1 en 3 tot en met 5 onder vallen, een specifiek afwegingskader. Dit kader staat beschreven in 4.6.

4.4.Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Inleiding

Dit resultaat zorgt ervoor dat mensen in staat zijn elke dag schone en draagbare kleding te kunnen dragen. Het gaat dan om wassen, drogen, strijken, vouwen en ophangen van kleding en kleine herstelwerkzaamheden van de kleding zoals het vastzetten van een los naadje of het aanzetten van een knoopje.

Uitgangspunt is dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. De belanghebbende kan bij het kopen van kleding hier rekening mee houden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger. Het college hoeft de kosten van de aanschaf van deze voorzieningen niet te compenseren.

Hoe wordt het resultaat bereikt?

In het gesprek met de belanghebbende worden alle mogelijkheden besproken, ook de eigen mogelijkheden. Wat kan de belanghebbende zelf of zijn er mensen in de omgeving van de belanghebbende die hem kunnen helpen? Is er sprake van een gezonde huisgenoot of is er iemand in de omgeving die de belanghebbende kan ondersteunen? Indien dit het geval is, hoeft er door het college niet gecompenseerd te worden. Tevens moet er onderzocht worden of er voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorzieningen zijn die ingezet kunnen worden om het resultaat te behalen. Is dit niet aanwezig of niet toereikend, dan moet er door het college gecompenseerd worden.

Het resultaat: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding, als individuele voorziening, kan door het college in natura of door middel van een PGB bereikt worden.

Omvang van de hulp

De omvang van dit resultaat wordt uitgedrukt in uren, afgerond in halve uren, naar boven afgerond.

Voor het vaststellen welke taken overgenomen moeten worden en het aantal uren dat ingezet moet worden, maakt het college gebruik van de tabel: Normering huishoudelijke taken. Deze is als bijlage toegevoegd aan de beleidsregels.

Afwegingskader

Om te beoordelen of er compensatie vanuit de Wmo noodzakelijk is, wordt eerst het algemene afwegingskader, zoals beschreven in hoofdstuk 2, getoetst aan de individuele situatie van de belanghebbende. Daarnaast geldt er voor Hulp bij het huishouden, waar de resultaten 1 en 3 tot en met 5 onder vallen, een specifiek afwegingskader. Dit kader staat beschreven in 4.6.

4.5.Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Inleiding

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is een taak van de ouders. Dit geldt ook voor ouders met een beperking die niet in staat zijn hun kinderen te verzorgen.

De ouders zijn zelf verantwoordelijk voor opvang van hun kinderen, bijvoorbeeld door middel van een oppasoma of kinderopvang. Het college heeft als taak om tijdelijk in te springen bij acute problemen (voor kinderen tot en met 5 jaar) zodat er ruimte ontstaat voor de ouders om een oplossing te zoeken.

Hoe wordt het resultaat bereikt?

In het gesprek met de belanghebbende worden alle mogelijkheden besproken, ook de eigen mogelijkheden. Wat kan de belanghebbende zelf of zijn er mensen in de omgeving van de belanghebbende die hem kunnen helpen? Er kan gekeken worden naar de mogelijkheid tot het inzetten van ouderschapsverlof, een oppasoma, -opa of buurvrouw.

Indien dit het geval is, hoeft er door het college niet gecompenseerd te worden. Tevens moet er onderzocht worden of er voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorzieningen zijn, bijvoorbeeld kinderopvang of naschoolse opvang.

Is dit niet aanwezig of niet toereikend, dan moet er door het college tijdelijk gecompenseerd worden tot er door de ouders een passende oplossing is gevonden. Van de ouders mag verwacht worden dat zij zich tot het uiterste inspannen om snel een oplossing te vinden.

Het resultaat: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, als individuele voorziening, kan door het college in natura of door middel van een PGB bereikt worden.

Omvang van de hulp

De omvang van dit resultaat wordt uitgedrukt in uren, afgerond in halve uren, naar boven afgerond.

Voor het vaststellen welke taken overgenomen moeten worden en het aantal uren dat ingezet moet worden, maakt het college gebruik van de tabel: Normering huishoudelijke taken. Deze is als bijlage toegevoegd aan de beleidsregels.

Afwegingskader

Om te beoordelen of er compensatie vanuit de Wmo noodzakelijk is, wordt eerst het algemene afwegingskader, zoals beschreven in hoofdstuk 2, getoetst aan de individuele situatie van de belanghebbende. Daarnaast geldt er voor Hulp bij het huishouden, waar de resultaten 1 en 3 tot en met 5 onder vallen, een specifiek afwegingskader. Dit kader staat beschreven in 4.6.

4.6.Afwegingskader Hulp bij het huishouden (resultaat 1, 3 t/m 5)

Voor hulp bij het huishouden geldt een specifiek afwegingskader, welke getoetst moet worden aan de individuele situatie van de belanghebbende. Hieronder staat dit afwegingskader beschreven.

4.6.1.Eigen verantwoordelijkheid leefeenheid

Belanghebbende is primair verantwoordelijk voor het eigen huishouden, met inbegrip van het bevorderen en in stand houden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Door het college wordt dus allereerst beoordeeld of belanghebbende zelf het ondervonden probleem kan oplossen. Is dit niet het geval dan wordt onderzocht of er binnen de leefeenheid iemand is die de huishoudelijke taken kan uitvoeren. Bij de beoordeling wordt ook gekeken of het herschikken van taken binnen de leefeenheid tot het benodigde resultaat leidt.

Onder een leefeenheid wordt verstaan: een eenheid bestaande uit gehuwde of samenwonende personen die al dan niet samen met een of meer minderjarigen duurzaam een huishouden voeren; dan wel een meerderjarige persoon die met een of meer minderjarige personen duurzaam een huishouden voert. Dit betekent dat alle bewoners van één adres een leefeenheid zijn. Is er sprake van kamerverhuur, dan hoort de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden. Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen, veronderstellen we dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van de groep bewoners. Bijvoorbeeld woongroepen, kamerverhuur, hat-eenheden (gesplitste woningen), kloosterlingen, meerdere generaties in een huis.

Er kan aanspraak gemaakt worden op huishoudelijke hulp als er binnen de leefeenheid onvoldoende mogelijkheden zijn om de huishoudelijke taken uit te voeren.

4.6.2.Gebruikelijke zorg

Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwoning wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot.

Van kinderen die deel uitmaken van de leefeenheid van de belanghebbende, wordt ervan uitgegaan dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken:

  • ·

    Kinderen tot 5 jaar: geen bijdrage.

  • ·

    Kinderen van 5 tot en met 12 jaar: naar hun eigen mogelijkheden betrekken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden zoals opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

  • ·

    Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken, hun eigen kamer op orde houden wat inhoudt: rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen.

Taken van een 18 tot 23-jarige

Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Een 18 tot 23 jarige wordt verondersteld een éénpersoonshuishouden te kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:

  • ·

    Schoonhouden sanitaire ruimte

  • ·

    Schoonhouden keuken en een kamer

  • ·

    De was doen

  • ·

    Boodschappen doen

  • ·

    Maaltijd verzorgen

  • ·

    Afwassen en opruimen

Te normeren naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week. Daarnaast kan de 18 tot 23 jarige eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

Taken 23-jarige en ouder

Van een 23-jarige of oudere huisgenoot wordt verondersteld dat deze een meerpersoonshuishouden kan voeren en alle huishoudelijke taken die daarbij horen kan overnemen wanneer de belanghebbende uitvalt.

Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Bij de beoordeling van een vraag voor hulp bij het huishouden moet beoordeeld worden of en in welke mate huishoudelijke taken overgenomen kunnen worden door huisgenoten. De huisgenoot waar van wordt verwacht dat deze in het kader van de gebruikelijke zorg huishoudelijke taken kan verrichten, moet persoonlijk gehoord worden.

Is er geen sprake van gebruikelijke zorg, dan moet het college belanghebbende vanuit de Wmo compenseren.

4.6.3.Uitstelbare en niet-uitstelbare taken

Bij de beoordeling of er binnen de leefeenheid van de belanghebbende een huisgenoot is die in staat is om de huishoudelijke taken over te nemen kan het wel of niet uitstelbaar zijn van een taak van belang zijn voor de eventueel te stellen indicatie voor huishoudelijke hulp.

Voorbeelden van niet uitstelbare taken zijn: het bereiden van maaltijden en de verzorging van kinderen.

Voorbeelden van uitstelbare taken zijn: boodschappen doen, textielverzorging, licht en zwaar huishoudelijk werk.

4.6.4.Aanleren van huishoudelijke taken

Leeftijd of het niet gewend zijn aan huishoudelijk werk kan van invloed zijn op het vermogen om huishoudelijke taken over te nemen. In dit geval kan een tijdelijke indicatie huishoudelijke hulp worden geïndiceerd voor kortdurend advies, instructie en voorlichting voor het aanleren van huishoudelijke taken of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden. Dit is overigens een andere situatie dan wanneer iemand een doelgerichte training nodig heeft in onder meer huishoudelijke vaardigheden met als doel het dagelijks functioneren te verbeteren op meer gebieden dan alleen het huishouden. Een methodische aanpak is daarbij noodzakelijk. In dat geval is AWBZ- zorg aan de orde.

Als in alle redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden voeren nog te trainen of aan te leren is, kan er een indicatie voor huishoudelijke hulp worden afgegeven.

4.6.5.Voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen

Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

Voorbeelden van algemene en voorliggende voorzieningen zijn onder andere:

een glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant; kinderopvang (voor- en naschoolse opvang, crèche, overblijfmogelijkheden op school); maaltijddienst; hondenuitlaatservice; boodschappendienst; was –en strijkservice; Wet op de Jeugdzorg; Wet op de Kinderopvang. Dit betreft een niet –limitatieve lijst.

Vrijwillige hulpverlening is geen voorliggende voorziening. Bij een zorgvraag waarvoor vrijwilligers een adequate oplossing zouden kunnen bieden, moet deze mogelijkheid onderzocht worden. De wens geen gebruik te maken van voorliggende voorzieningen, terwijl die wel wettelijk verankerd of feitelijk aanwezig zijn, kan niet leiden tot een indicatie. Of belanghebbende daadwerkelijk de voorliggende voorziening gaat gebruiken, behoort tot de verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf en ligt buiten het zicht en de zeggenschap van het college. Wanneer men geen gebruik wenst te maken van een voorliggende voorziening terwijl deze wel beschikbaar en adequaat is, is dit geen reden tot het indiceren van (aanvullende) huishoudelijke hulp. Van belanghebbende die bij de aanvraag om hulp al gebruik maken van dergelijke voorzieningen wordt verwacht dat zij dit blijven doen. Afwijking van deze norm is geoorloofd als het verrichten van een taak geschiedt vanuit intenties als ‘aanleren’, ‘observeren’ dan wel stimulering van de zelfredzaamheid.

Bij belanghebbenden die geen gebruik maken van voorliggende voorzieningen dient bekeken te worden in hoeverre mogelijkheden aanwezig zijn om hiervan gebruik te maken. Van belanghebbende verwachten we dat hij alles in het werk stelt om zo snel mogelijk in aanmerking te komen voor adequate voorzieningen. In crisissituaties kan voor een korte termijn, bijvoorbeeld van drie maanden, een indicatie worden afgegeven om de eigen oplossing te regelen. Tijdelijke oplossingen zoals een gastgezin, buren, oppas aan huis kunnen als overbrugging fungeren van de wachttijd voor een voorliggende voorziening.

Technische hulpmiddelen

Er is geen indicatie voor huishoudelijke hulp als de problemen van de belanghebbende voldoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, hebben deze hulpmiddelen de voorkeur boven het inzetten van hulp. Hulpmiddelen kunnen ook gefinancierd zijn uit een andere betalingsregeling, gericht op of aangepast aan de handicap van de belanghebbende (AWBZ, Regeling hulpmiddelen). Zonodig kan belanghebbende gewezen worden op de mogelijkheid van de eerstelijns ergotherapie voor ergonomische consultatie bij het leren omgaan met hulpmiddelen/het reorganiseren van het huishouden. Belanghebbende kan voor de tijd dat de hulpmiddelen er niet zijn in aanmerking komen voor huishoudelijke hulp (overbruggingszorg).

4.6.6.Fysieke afwezigheid

Indien de huisgenoot van een belanghebbende vanwege werk fysiek niet aanwezig is, zal de vraag beantwoord moeten worden of deze huisgenoot in staat is huishoudelijke taken te verrichten. De afwezigheid van de huisgenoot dient een verplichtend karakter te hebben en inherent te zijn aan diens werk (bijvoorbeeld offshore werk, internationaal vrachtverkeer of werk in het buitenland).

Van belang is het onderscheid te maken tussen uitstelbare en niet uitstelbare taken.

4.6.7.Korte levensverwachting

Als de belanghebbende een zeer korte, bekende levensverwachting heeft, kan ter ontlasting van de leefeenheid van de belanghebbende, worden afgeweken van de normering van gebruikelijke zorg.

4.6.8.Onderscheid Huishoudelijke hulp HH1; HH2 en HH3

Er wordt onderscheid gemaakt in drie soorten huishoudelijke hulp. Onder HH 1 vallen de feitelijke werkzaamheden die te maken hebben met de te bereiken resultaten 1, 3 en 4. Onder HH 2 vallen de activiteiten rond het vijfde resultaat, advies, ondersteuning en regievoering. HH 2 komt in beeld als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging, eten en drinken) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt.

Het doel van HH 2 kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks

voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het

huishouden. Indien HH 2 activiteiten worden geïndiceerd, geldt het geheel van de indicatie als HH 2.

Bij een indicatie voor HH3 (Psychosociale begeleiding gerelateerd aan hulp bij het huishouden) is er sprake van maatwerk en wordt er een hulp met specialistische vaardigheden ingezet. De huishoudelijke taken die behoren tot HH3 bestaan uit de taken vermeld onder HH1 en HH2, echter gezien de ontregelde situatie binnen de leefeenheid wordt een hulp met specialistische vaardigheden ingezet om gedurende een periode van maximaal 3 maanden, samen met eventuele andere hulpverleners, naar een situatie te komen waarin de leefeenheid zelf in staat is om de huishoudelijke taken op zich te nemen of dat deze door inzet van HH1 of HH2 hulp kunnen worden gecompenseerd.

Intensief overleg tussen de zorgaanbieder en de gemeente is van belang evenals een zorgvuldige voortgangsrapportage door de zorgaanbieder. Blijkt na 3 maanden dat de situatie niet verbeterd is, zal zwaardere (AWBZ)zorg aan de orde zijn.

Werkzaamheden HH1

• Licht poetswerk (resultaat 1)

Hieronder wordt verstaan afwassen (als er geen maaltijdvoorbereiding is geïndiceerd), hand en

spandiensten, opruimen, stof afnemen en bedden opmaken. Het aantal uren hulp kan afhankelijk zijn van persoonsgebonden problematiek, het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen in het gezin, bestaan van allergieën, ernstige beperkingen, de grote van de woning en het aantal kamers dat in gebruik is.

• Zwaar huishoudelijke werkzaamheden (resultaat 1)

Hieronder wordt verstaan stofzuigen, schrobben en dweilen van sanitair en keuken, bedden opmaken

en verschonen en opruimen huishoudelijk afval. Het aantal uren hulp kan onder andere worden bepaald door de grootte van de woning, het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen, vervuilingsgraad en COPD problematiek.

• Maaltijdverzorging (resultaat 3)

Hieronder wordt verstaan het verzorgen van de broodmaaltijd, het dekken en afruimen van de tafel,

koffie en thee zetten, afwassen (handmatig of met een machine) warm eten bereiden en het opslaan

van levensmiddelen. In een gezin zonder kinderen zal deze vorm van hulp veelal beschikbaar zijn in de vorm van een voorliggende voorziening. Hierbij kan gedacht worden aan een maaltijdvoorziening. Warme maaltijden kunnen dan thuis worden bezorgd.

Het toezien op het eten van de maaltijd of het voeden van belanghebbende valt niet onder deze taak.

• Verzorging van kleding en linnen (resultaat 4)

Hieronder wordt verstaan het sorteren en wassen van kleding en linnengoed, drogen en opvouwen van kleding en strijken. Het aantal uren hulp wordt bepaald door het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen in het gezin, of de belanghebbende bedlegerig is en of er extra moet worden gewassen.

Werkzaamheden HH 2

• Anderen helpen met zelfverzorging (resultaat 5)

Het gaat dan in de meeste gevallen om het verzorgen van (gezonde) kinderen die tot de leefeenheid

van de belanghebbende behoren. De grondslag ligt bij de ouders die tijdelijk niet in staat zijn om de ouderrol op zich te nemen. Hieronder wordt verstaan naar bed brengen, uit bed halen, wassen en aankleden, hulp bij het eten en/ of drinken, maaltijden voorbereiden, sfeer scheppen/ spelen en opvoedingsactiviteiten. Ook hier wordt rekening gehouden met gebruikelijke zorg en voorliggende voorzieningen.

• Dagelijkse organisatie van het huishouden

Hieronder wordt verstaan de organisatie van de huishoudelijke activiteiten en het plannen en beheren

van middelen met betrekking tot het huishouden.

• Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden

Hieronder wordt verstaan instructie/aanleren om te gaan met hulpmiddelen, instructie/aanleren licht

en zwaar huishoudelijk werk, instructie/aanleren verzorging van kleding- en linnengoed en instructie/

aanleren van het doen van boodschappen en koken.

Een combinatie van HH1 taken en HH2 taken is mogelijk

Werkzaamheden HH3

• Psychosociale begeleiding, tevens observeren

Hieronder wordt verstaan het formuleren/bijstellen van doelen met betrekking tot het huishouden, helpen met (ver)krijgen/handhaven van structuur in het huishouden.

4.6.9.(Dreigende) overbelasting

Tijdens de beoordeling van de aanvraag kan blijken dat een huisgenoot geen gebruikelijke zorg kan leveren als deze zodanige gezondheidsproblemen heeft dat er redelijkerwijs geconcludeerd moet worden dat de betreffende huishoudelijke taken niet kunnen worden overgenomen.

Ook moet onderzocht worden of een leefeenheid door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt. Wanneer een huisgenoot gezondheidsproblemen en beperkingen heeft of door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van een huishouden overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de belanghebbende moeten worden aangeleverd.

Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke zorg voor. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie voor huishoudelijke hulp te geven. Als de leden van de leefeenheid overbelast dreigen te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de taken die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. Deze indicatie is in principe van korte duur (bijvoorbeeld 6 weken) om de leefeenheid te gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een huisgenoot als gevolg van het plotseling overlijden van de andere huisgenoot, dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen. De huisgenoot, waar van wordt verondersteld dat deze de gebruikelijke zorg op zich kan nemen, moet persoonlijk worden gehoord.

Indien belanghebbende na het verstrekken van de indicatie weer een beroep doet op de Wmo, moet deze aan tonen wat hij heeft gedaan om het ondervonden probleem op te lossen. Als er een vervolgaanvraag wordt ingediend kan het opvragen van een medisch advies bij een medisch adviserende instantie onderdeel zijn van de behandeling van de aanvraag. Aan de medisch adviserende instantie moeten gerichte vragen gesteld worden. De antwoorden op deze vragen moeten medisch onderbouwd worden door een (behandelend) specialist.

Kan de belanghebbende bij de vervolgaanvraag niet aantonen welke inspanningen er verricht zijn om het probleem zelf op te lossen, of wordt er geen (goede) reden gegeven waarom er geen oplossing is gezocht/ gevonden, dan kan de aanvraag worden afgewezen.

Van overbelasting is sprake als er geen evenwicht meer is tussen draagkracht (=belastbaarheid) en draaglast (=belasting). Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en door inwendige en uitwendige factoren.

Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:

  • ·

    Lichamelijke conditie huisgenoot of mantelzorger

  • ·

    Geestelijke conditie huisgenoot of mantelzorger

  • ·

    Wijze van omgaan met problemen

  • ·

    Motivatie voor de zorgtaak

  • ·

    Sociaal netwerk

Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:

  • ·

    Ziektebeeld en prognose

  • ·

    Inzicht van de huisgenoot of mantelzorger in het ziektebeeld van de belanghebbende

  • ·

    Bijkomende sociale, emotionele en/of relationele problemen

4.6.10.Huishoudelijke hulp na ziekenhuisopname

Het college kan na een ziekenhuisopname huishoudelijke hulp verstrekken aan een belanghebbende. Het uitgangspunt is dat deze zorg snel inzetbaar is. Hiervoor wordt een aparte werkwijze gehanteerd.

4.7.Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning

Inleiding

Het gaat dan om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Het gaat om belanghebbende die dagelijks voor het verplaatsen aangewezen zijn op een rolstoel. Bij het verplaatsen in en om de woning hoort wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat of het gebruik van het balkon of de tuin. Voor belanghebbende moet het mogelijk zijn om in de tuin te komen, maar de inrichting ervan behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende. Belanghebbende moet in de woning de volgende ruimten kunnen bereiken: woonkamer, slaapkamer, keuken, toilet en badkamer. Ook de berging indien deze in gebruik is.

Hoe wordt het resultaat bereikt?

In het gesprek met de belanghebbende worden alle (eigen) mogelijkheden besproken. Wat kan de belanghebbende zelf of zijn er mensen in zijn omgeving die hem kunnen helpen? Zijn er voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorzieningen die ingezet kunnen worden om het resultaat te behalen. Indien dit het geval is, hoeft er niet gecompenseerd te worden. Is dit niet aanwezig of niet toereikend, dan moet er door het college gecompenseerd worden.

Een voorliggende voorziening is bijvoorbeeld een rolstoelpool of een voorziening van de uitleen van de Thuiszorg. Indien een rolstoel alleen op het werk wordt gebruikt, dan kan belanghebbende op grond van de WIA in aanmerking komen voor een rolstoel.

Als er een noodzaak is voor een rolstoel wordt hiervoor een programma van eisen opgesteld.

Het resultaat: verplaatsen in en om de woning, als individuele voorziening, kan door het college via een voorziening in natura of een PGB bereikt worden.

Afwegingskader

Om te beoordelen of er compensatie vanuit de Wmo noodzakelijk is, wordt eerst het algemene afwegingskader, zoals beschreven in hoofdstuk 2, getoetst aan de individuele situatie van de belanghebbende. Daarnaast geldt er voor het verplaatsen in en om de woning, een specifiek afwegingskader. Dit kader staat hieronder beschreven.

Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.

Bij een verstrekking in de vorm van PGB wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

Het college kan rekening houden met de belangen van de mantelzorger, bijvoorbeeld als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er kan dan een ondersteunende motorvoorziening verschaft worden.

Wanneer een belanghebbende in de gemeente komt wonen en al een rolstoel in gebruik heeft, verstrekt door de gemeente van waaruit hij vertrekt, dan wordt getracht deze voorziening over te nemen, omdat dit over het algemeen de goedkoopst-compenserende oplossing biedt.

Wanneer de belanghebbende verhuist naar een andere gemeente dan kan de gemeente waarin de belanghebbende komt te wonen de voorziening overnemen van de gemeente.

Rolstoelen hebben onderhoud nodig en moeten soms worden gerepareerd. Het college draagt zorg voor het noodzakelijke onderhoud en eventuele reparaties. Reparaties komen voor rekening van de belanghebbende indien deze kosten het gevolg zijn van onzorgvuldig gebruik van de voorziening, verwijtbaar aan de belanghebbende. Het college vergoedt op grond van de Wmo de kosten van verzekering van elektrische rolstoelen voor wettelijke aansprakelijkheid; de administratieve afhandeling daarvan vindt plaats door de leverancier van de voorziening.

4.8.Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Inleiding

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer dat wordt uitgevoerd door een geselecteerde vervoerder in opdracht van de rijksoverheid.

Een collectief vervoersysteem kan voorliggend zijn op een individuele voorziening. Bij de beoordeling hiervan moet rekening worden gehouden met de persoonskenmerken en vervoersbehoeften van de belanghebbende.

Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt dat men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief. Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft bijvoorbeeld een auto en is gewend daar alles mee te doen) is er geen noodzaak te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

Hoe wordt het resultaat bereikt?

In het gesprek met de belanghebbende worden alle (eigen) mogelijkheden besproken. Wat kan de belanghebbende zelf of zijn er mensen in zijn omgeving die hem kunnen helpen? Zijn er voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorzieningen die ingezet kunnen worden om het resultaat te behalen. Indien dit het geval is, hoeft er niet gecompenseerd te worden. Is dit niet aanwezig of niet toereikend, dan moet er door het college gecompenseerd worden.

Het resultaat: lokaal verplaatsen per vervoermiddel, als individuele voorziening, kan door het college via een voorziening in natura, via een PGB of een financiële tegemoetkoming bereikt worden.

Afwegingskader

Om te beoordelen of er compensatie vanuit de Wmo noodzakelijk is, wordt eerst het algemene afwegingskader, zoals beschreven in hoofdstuk 2, getoetst aan de individuele situatie van de belanghebbende. Daarnaast geldt er voor het lokaal verplaatsen per vervoermiddel, een specifiek afwegingskader. Dit kader staat hieronder beschreven.

Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de belanghebbende uit bestaat. Aan de hand van deze vervoersbehoefte beoordeelt het college of deze vervoersbehoefte kan worden ingevuld met bijvoorbeeld een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en de behoeften van de belanghebbende.

Het college moet maatwerk leveren. Dit kan betekenen dat voor het bereiken van het resultaat een combinatie van meerdere (individuele) voorzieningen een passende oplossing is, bijvoorbeeld een pas voor een collectief vervoerssysteem en een scootmobiel.

Het college kan bij de beoordeling van de (aan)vraag van belanghebbende de eigen financiële mogelijkheden meewegen. (richtinggevend is de grens van 150 % van de geldende bijstandsnorm voor de belanghebbende). Maatwerk is hierbij mogelijk.

Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Het kan bijvoorbeeld noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt, bijvoorbeeld door middel van een OV- begeleiderspas. Indien dit leidt tot een goede oplossing is er vanuit de Wmo geen compensatie nodig.

4.9.Resultaat 8: het hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten

Inleiding

Het gaat hier om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag.

Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Hoe wordt het resultaat bereikt?

In het gesprek met de belanghebbende worden alle (eigen) mogelijkheden besproken. Wat kan de belanghebbende zelf of zijn er mensen in zijn omgeving die hem kunnen helpen? Zijn er voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorzieningen die ingezet kunnen worden om het resultaat te behalen. Indien dit het geval is, hoeft er niet gecompenseerd te worden. Is dit niet aanwezig of niet toereikend, dan moet er door het college gecompenseerd worden.

Het resultaat: het hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, als individuele voorziening, kan door het college via een voorziening in natura, via een PGB of een financiële tegemoetkoming bereikt worden.

Afwegingskader

Om te beoordelen of er compensatie vanuit de Wmo noodzakelijk is, wordt eerst het algemene afwegingskader, zoals beschreven in hoofdstuk 2, getoetst aan de individuele situatie van de belanghebbende. Daarnaast geldt er voor: het hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, een specifiek afwegingskader. Dit kader staat hieronder beschreven.

Het college beoordeelt altijd eerst of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn. Denk hierbij aan:

Bij recreatieve activiteiten: de grote mate van eigen verantwoordelijkheid voor het kiezen van een

recreatieve activiteit die past bij de eigen mogelijkheden (bijvoorbeeld soort activiteiten en de locatie).

Bij het doen van vrijwilligerswerk: de verantwoordelijkheid van de vrijwilligersorganisatie voor het

vervoer van de vrijwilliger.

Bij religieuze activiteiten: de veelal grote van mate bereidheid van de religieuze instellingen om hulp en assistentie te verlenen aan de deelnemers.

Als het gaat om een vervoerprobleem beoordeelt het college eerst of dit via het resultaat 'lokaal

verplaatsen per vervoermiddel' opgelost kan worden.

Sportvoorzieningen

Ook kan een sportvoorziening onder dit resultaat vallen. Uitgangspunt hierbij is dat men in principe zelf verantwoordelijk is voor de aanschaf van zaken die nodig zijn bij sportbeoefening. Wanneer vanwege de beperking extra kosten worden gemaakt, kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. De tegemoetkoming voor sportvoorzieningen is gemaximeerd tot het in het Financieel besluit, genoemde bedrag en wordt maximaal eens in de drie jaar verstrekt voor de aanschaf, het onderhoud en de reparatie. Omdat het te behalen resultaat op maatschappelijke participatie is gericht, wordt de tegemoetkoming alleen verstrekt voor sporten in verenigingsverband. Sportvoorzieningen voor gezamenlijk of collectief gebruik komen niet voor individuele compensatie in aanmerking.

Verder gelden onder andere de volgende voorwaarden om voor een sportvoorziening in aanmerking te komen (zie Financieel Besluit):

  • ·

    belanghebbende kan de sportrolstoel of vergelijkbare voorziening op een zelfstandige en op een verantwoordelijke manier gebruiken;

  • ·

    belanghebbende beoefent een sport waarvoor de voorziening noodzakelijk is;

  • ·

    belanghebbende kan aantonen lid te zijn van een gehandicaptensportvereniging of reguliere sportvereniging waar hij (georganiseerde) sport kan beoefenen;

  • Ÿ

    belanghebbende heeft niet eerder een financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel of voorziening ontvangen, of de eerder aangeschafte voorziening is gezien de technische gebruiksduur aan vervanging toe. In alle gevallen wordt de financiële tegemoetkoming toereikend geacht voor het in standhouden van de voorziening voor een periode van minimaal drie jaar.

Topsport zal, net als bij personen zonder beperkingen, vaak gepaard gaan met extra uitgaven voor sporthulpmiddelen. Deze extra uitgaven komen niet voor compensatie op grond van de Wmo in aanmerking. Hiervoor zal door de belanghebbende of diens sportvereniging een beroep op sponsoring moeten worden gedaan.

Hoofdstuk 5 Verstrekkingvormen en voorwaarden

5.1.Inleiding

Artikel 6 van de Wmo bepaalt in het eerste lid het volgende:

“Het college van burgemeester en wethouders biedt cliënten die aanspraak hebben op een individuele

voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een

arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk.

  • 1.

    De voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat het college de cliënt een voorziening

    (kant-en klaar) verstrekt, in eigendom of in bruikleen.

  • 2.

    Het persoongebonden budget (PGB) artikel 6 Wmo verplicht dit te bieden als alternatief voor een naturavoorziening.

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, tweede lid Wmo.

5.2.Voorziening in natura

De voorziening in natura wordt 'kant-en-klaar' geleverd aan de belanghebbende. Het kan gaan om huishoudelijke hulp maar ook om een hulpmiddel. Een hulpmiddel wordt in principe in bruikleen verstrekt. Alleen wanneer de herverstrekkingskosten van een voorziening hoger zijn dan de kosten van de voorziening, kan de voorziening in eigendom worden verstrekt. Onderhoud, reparatie en eventuele verzekering maken deel uit van de verstrekking. De belanghebbende wordt schriftelijk geïnformeerd over de gebruiksvoorwaarden. Deze voorwaarden houden onder andere in dat de belanghebbende verantwoordelijk is voor goed beheer van de voorziening.

5.3.Persoonsgebonden budget (PGB)

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf huishoudelijke hulp of een

voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Het college bepaalt of een PGB wordt toegekend. Het college verstrekt een PGB alleen ten aanzien van individuele voorzieningen.

Uitzonderingen

Er kunnen redenen zijn om de verstrekking van een PGB te weigeren of te beëindigen, bijvoorbeeld:

  • 1.

    als de belanghebbende geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;

  • 2.

    als de belanghebbende in een schuldsaneringtraject zit;

  • 3.

    als er sprake is van een ernstig vermoeden van misbruik;

  • 4.

    als de belanghebbende niet in staat is zelf het PGB te beheren;

  • 5.

    als de belanghebbende niet aan de gestelde voorwaarden voldoet (deze staan vermeld in de beschikking).

Deze uitzonderingen zijn verder uitgewerkt in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning.

Naast deze uitzonderingen komt het voor dat bij een belanghebbende met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is, wellicht daarna weer. In dit geval moet in het gesprek aan de orde komen of deze situatie zich wel leent voor een PGB.

Hoogte van het PGB

Het college bepaalt de hoogte van het PGB (dit is inclusief onderhoud, reparatie en verzekering). Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus het benodigde resultaat te bereiken.

Voor huishoudelijke hulp is hiervoor een tarief per uur vastgesteld. Voor voorzieningen zijn vaste categorieprijzen vastgesteld op basis van de tarieven van gecontracteerde leverancier(s). Voor voorzieningen waarvoor geen vaste categorieprijzen gelden wordt het PGB vastgesteld op basis van één of meerdere offertes, opgevraagd door de belanghebbende, en/of door een verkenning dan wel kennis van de markt door het college.

Uitbetaling PGB

Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de belanghebbende bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het PGB is en voor hoeveel jaar het PGB bedoeld is.

In de beschikking staat vermeld wat met het PGB dient te worden aangeschaft en aan welke eisen de aan te schaffen voorziening moet voldoen: PGB voorwaarden. Indien van toepassing wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd.

Uitbetaling kan ineens of, indien daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in

één keer betaald moeten worden), ook in termijnen, bijvoorbeeld bij een PGB voor huishoudelijke hulp. Hier gebeurt de betaling maandelijks.

Verantwoording PGB

Als algemene regel voor verantwoording van de besteding van een PGB geldt dat het PGB uitsluitend wordt besteed aan de noodzakelijke kosten waarvoor het budget werd toegekend.

Tevens geldt dat de belanghebbende de noodzakelijke bewijsstukken over de besteding moet kunnen overleggen tot 2 jaar na afloop van het jaar waarop de verstrekking van het PGB betrekking heeft.

De verantwoording van de besteding van het PGB voor huishoudelijke hulp vindt achteraf en steekproefsgewijs plaats via controle van het overzicht van de ingekochte uren hulp, de facturen en de (arbeids)overeenkomst/ Verklaring van Zorg. Het PGB mag alleen gebruikt worden voor het inkopen van huishoudelijke hulp. Hiervoor moeten bewijsstukken worden aangeleverd.

In de beschikking die aan belanghebbende wordt verstuurd en in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2011, zijn de regels over verantwoording en uitbetaling nader uitgewerkt.

Indien de belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden over verantwoording, kan dit leiden tot een intrekking of herziening van het besluit en terugvordering van een gedeelte of het hele PGB.

Uitvoering verantwoording PGB

1.Als de budgethouder zelf de administratie verzorgt

Houders van een PGB zijn verplicht zelf of met hulp van een derde een uren- en salarisadministratie bij te houden. In dat geval is de budgethouder verplicht een door het college beschikbaar gesteld

verantwoordingsformulier ingevuld te retourneren met daarbij de betalingsbewijzen van de op het

verantwoordingsformulier genoemde bedragen.

2.Als de administratie wordt uitbesteed aan de Sociale Verzekeringsbank

Houders van een PGB kunnen kosteloos de volledige administratie en uitbetaling van het loon (en

indien van toepassing de afdracht van loonbelasting, sociale premies) volledig uitbesteden aan de

Sociale Verzekeringsbank. In dat geval kan bij verantwoording worden volstaan met het insturen van

de salarisstroken over de betreffende verantwoordingsperiode.

3.Als de budgethouder een zorgaanbieder of zelfstandige inhuurt

Houders van een PGB die daarmee de zorg inkopen bij een zorgaanbieder of zelfstandige (zzp-er), zijn verplicht een door het college beschikbaar gesteld verantwoordingsformulier ingevuld te retourneren met daarbij de facturen en betaalbewijzen van de op het verantwoordingsformulier genoemde bedragen.

Verklaring van zorg

Voor de uitbetaling van het PGB is het noodzakelijk dat er binnen zes weken na de verzenddatum van het besluit de Verklaring van Zorg binnen is. Als de Verklaring van Zorg niet binnen zes weken geretourneerd is, gaat het PGB pas in op de datum waarop de Verklaring getekend is ontvangen.

5.4.Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee aan te schaffen. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7, tweede lid waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is het college verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden geen PGB zijn.

Een PGB gaat immers rechtstreeks naar de belanghebbende. Bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming mag rekening worden gehouden met een eventueel algemeen gebruikelijk deel.

Financiële tegemoetkoming als forfaitaire vergoeding

Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten wordt vastgesteld. Bijvoorbeeld een verhuiskostenvergoeding of een vervoerskostenvergoeding.Ook hier kan eventueel wel rekening worden gehouden met een algemeen gebruikelijk deel, bijvoorbeeld het tarief van het collectief- of openbaarvervoer.

Een forfaitair bedrag voor vervoer of een verhuizing kan vrij worden besteed, mits aan de in de

beschikking gestelde voorwaarden wordt voldaan. Het gaat dan bijvoorbeeld om daadwerkelijke besteding aan vervoer binnen de regio of om daadwerkelijke verhuizing naar een woning die voldoet aan het programma van eisen. Het college kan een forfaitaire financiële tegemoetkoming op

declaratiebasis beschikbaar stellen.

Verantwoording

In de beschikking waarin het bedrag wordt toegekend worden voorwaarden opgenomen over de besteding van de financiële tegemoetkoming. Er moet na aanschaf of realisatie van de voorziening verantwoording worden afgelegd over de besteding van de tegemoetkoming, waarna uitbetaling plaatsvindt.

Hoofdstuk 6 Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering

6.1.Inleiding

Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wvg of bij indicatiestelling ten behoeve van de

functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ was het begrip ‘medische noodzaak’ doorslaggevend. Uit de

jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak

in de ogen van de Raad aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft – als dit

uitgangspunt ook onder de Wmo geldt - tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk

sociaal medisch adviseur, van cruciaal belang is. Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Onder de Wmo is het deskundigenadvies in bepaalde situaties van groot belang. Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.

6.2.Nader onderzoek en externe advisering

In artikel 19 van de Verordening staat dat het college bevoegd is om, voor zover dit van belang is voor de beoordeling van het recht op de aangevraagde voorziening, degene voor wie een aanvraag is ingediend of diens relevante huisgenoten (bij gebruikelijke zorg), op te roepen in persoon te verschijnen of te laten onderzoeken door een daartoe aangewezen deskundige.

De belanghebbende is verplicht om mee te werken aan het onderzoek en is ook verplicht de gevraagde (bijvoorbeeld medische of financiële )informatie te verstrekken.

Indien de belanghebbende niet meewerkt dan kan de aanvraag buiten behandeling worden gesteld of worden afgewezen.

Bij de medische advisering wordt de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF), als basis voor het begrippenkader gehanteerd.

6.3.Besluitvorming

Het college beoordeelt het medisch advies en neemt het besluit om al dan niet (gedeeltelijk) te compenseren. In principe moet het college binnen 8 weken na het indienen van de aanvraag een besluit nemen. Uitzonderingen hierop en een verdere beschrijving van deze procedure staan in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Indien de belanghebbende het niet eens is met het besluit, heeft hij de mogelijkheid om binnen 6 weken een bezwaarschrift in te dienen bij het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente IJsselstein.

6.4.Intrekking en terugvordering

In artikel 21 van de verordening staat vermeld dat het college een besluit op grond van de verordening, geheel of gedeeltelijk kan intrekken indien de belanghebbende niet heeft voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld in de verordening, beleidsregels en/ of het besluit. Ook kan het college tot intrekking van het besluit beslissen indien het besluit gebaseerd is op onjuiste of onvolledige informatie.

Indien het recht op een voorziening, een financiële tegemoetkoming of een PGB geheel of gedeeltelijk is ingetrokken, kan de voorziening, de financiële tegemoetkoming of het PGB worden teruggevorderd.

Bijlage 1: Tabel Normering Huishoudelijke taken

 

 

Normtijden in minuten per week

1 pers. HH

Meer pers.

HH

Tolerantie Meer/minder tijd Richtlijn

Activiteiten HH1

 

 

 

 

Lichte huishoudelijke taken

60/90

60

90

+/-30

 

-Boven de schouder - stof afnemen/opruimen

 

15

25

 

 

-Tussen de heup/schouder

 

15

20

 

 

-Onder de heupen

 

15

25

 

 

-Afwassen

 

15

20

 

 

 

 

 

 

 

Zware huishoudelijke taken

90/180

90

180

+/-60

 

-Stofzuigen

 

20

40

 

 

-Nat schoonmaakwerk

 

60

120

 

 

-Bedden verschonen

 

10

20

 

 

 

 

 

 

 

Verzorging textiel

60/90

60

90

+/-30

 

-Wasmachine bedienen

 

10

10

 

 

-Droogtrommel

 

5

5

 

 

-Was ophangen/afhalen

 

15

20

 

 

-Vouwen/strijken

 

30

55

 

 

 

 

 

 

 

Maaltijdverzorging

7 dagen per week

 

 

 

 

Broodmaaltijd

105

 

 

 

 

-Klaarzetten

35

 

 

 

 

-Afruimen

35

 

 

 

 

-Afwassen

35

 

 

 

 

-Extra tijd bij 2 maalt. p/d

35

 

 

 

 

Opwarmen maaltijd

105

 

 

 

 

-Klaarzetten

35

 

 

 

 

-Afruimen

35

 

 

 

 

-Afwassen

35

 

 

 

Indien licht huishoudelijk werk en maaltijdvoorziening wordt geïndiceerd, dan tijd in mindering brengen bij licht huishoudelijk werk i.v.m. afwassen. Indien belanghebbende wel in staat is licht huishoudelijk werk te verrichten, maar niet de maaltijdverzorging, dan wordt verwacht dat belanghebbende de afwas zelf kan voorspoelen.

 

 

 

 

 

 

 

 

Bereiden warme maaltijd

210

 

 

 

 

-Voorbereiden

35

 

 

 

 

-Koken

105

 

 

 

 

-Afruimen en afwassen

70

 

 

 

Maximaal 3 dagen per week, koken voor meerdere dagen. Overige dagen opwarmen van de al bereidde maaltijd.

 

Boodschappen doen

60

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Activiteiten HH2

30

 

 

 

Dagelijkse organisatie van het huishouden

 

 

 

 

Alleen tijd voor indiceren indien er daadwerkelijk handelingen overgenomen moeten worden van de belanghebbende.

Activiteiten HH3

30/90

 

 

 

Advies, instructie en voorlichting

 

 

 

 

Deze normering is gebaseerd op: Richtlijn Indicatieadvisering Hulp bij het huishouden, januari 2011 van de MO-zaak.

Per activiteit is aangegeven welke normtijd hiervoor geldt. Deze tijdsnormering is indicatief want er moet altijd een individuele afweging worden gemaakt. Afwijking van de normering is mogelijk mits hiervoor een onderbouwing kan worden gegeven. Bij de tijdsnormering is geen rekening gehouden met voorliggende, algemene of algemeen gebruikelijke voorzieningen. Ook hierop dient een individuele afweging te worden gemaakt.

Licht huishoudelijke taken:Meer/minder tijd: bewerkelijk huis, aanwezige kinderen < 12 jaar.

Zwaar huishoudelijke taken: Meer/minder tijd: bewerkelijk huis, aanwezige kinderen < 12 jaar.

Verzorging textiel:Meer/minder tijd: éénpersoonshuishouden, huishouden met kinderen < 16 jaar (normtijd verhogen met 30 minuten per kind), incontinentie, overmatige transpiratie, speekselverlies en dergelijke (normtijd verhogen met 30 minuten)

Maaltijdverzorging: Meer/minder tijd: kinderen < 12 jaar (normtijd verhogen met 20 minuten per keer)

Boodschappen doen:Meer/minder tijd: aantal leden leefeenheid (meer dan 4 personen of kinderen < 12 jaar dan normtijd verhogen met 30 minuten), afstand tot winkel