Organisatie | Boxtel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken |
Citeertitel | Inspraakverordening Boxtel 2006 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | inspraak |
Deze regeling vervangt de regeling "Inspraakverordening Boxtel", zoals vastgesteld op 25 januari 1996
Onbekend
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-07-2006 | Nieuwe regeling | 22-06-2006 Brabants Centrum, 29-06-2006 | Onbekend |
Artikel 1: begripsomschrijvingen
Voor de toepassing voor deze verordening wordt verstaan onder:
Artikel 6: Intrekking oude verordening
De inspraakverordening Boxtel, vastgesteld bij raadsbesluit van 25 januari 1996, wordt ingetrokken op de dag van inwerkingtreding van deze verordening.
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Inspraak: Er zijn veel omschrijvingen van het begrip inspraak. Bij de in dit artikel opgenomen formulering is aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding en uitvoering van het gemeentelijk beleid en heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken. Anderzijds biedt inspraak aan bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging. Inspraak is overeenkomstig artikel 150 van de Gemeentewet ‘eenzijdig’ gedefinieerd, dat wil zeggen dat geen gedachtewisseling met het bestuursorgaan is inbegrepen. Met deze verordening wordt geprobeerd het tweezijdige element van gedachtewisseling zo mogelijk wel onder de inspraakprocedure te brengen, omdat hiermee een derde doel kan worden gediend, te weten het creëren van draagvlak voor beleidsvoornemens (zie ook de algemene toelichting, onder Alternatieven voor inspraak, over interactieve beleidsvorming en communicatiebeleid).
Inspraakprocedure: De verantwoordelijkheid voor het maken van een regeling over inspraak ligt ingevolge artikel 150 van de Gemeentewet bij de raad. Zoals in de algemene toelichting is vermeld, is in de inspraakverordening afdeling 3.4 Awb van toepassing verklaard (artikel 4 eerste lid). Artikel 4, tweede lid, geeft het bestuursorgaan de ruimte om een andere procedure te volgen. Het bestuursorgaan is immers verantwoordelijk voor uitvoering, de nadere regeling en organisatie van de inspraak.
Beleidsvoornemen: Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd.
Het streven is erop gericht om het communicatiebeleid vast te stellen naar gradatie van betrokkenheid van burgers in de schaal van meeweten tot en met meebeslissen (hieronder worden de verschillende niveaus beschreven) en waarin het niveau van de inspraak wordt betrokken. Naarmate een beleidsvoornemen het niveau/ schaal “inspraak” nadert of raakt wordt overwogen om de inspraakverordening toe te passen.
De diverse niveaus van betrokkenheid ingezetenen en belanghebbenden:
Het bevoegd bestuursorgaan bepaalt de agenda voor besluitvorming en houdt de betrokkenen op de hoogte. Belanghebbenden worden geïnformeerd maar hebben geen actieve inbreng in de totstandkoming van de plannen. De communicatie is tweerichtingsverkeer en het staat de geadresseerde vrij om te reageren. De informatie zal vaak op instructieniveau zijn.
Dit is het niveau van de inspraakverordening. Het bevoegd bestuursorgaan stelt in eerste instantie de agenda vast. Betrokkenen krijgen de gelegenheid vragen te stellen, problemen (zorgen) aan te dragen en oplossingen/ideeën/kansen te formuleren. Deze input speelt een volwaardige rol in de ontwikkeling van beleid/plannen. Het bevoegd bestuursorgaan geeft vooraf aan deze bijdragen van betrokkenen serieus te behandelen en alleen beargumenteerd ervan af te wijken. De regeling van de inspraakverordening moet nageleefd worden.
Na formulering van het algemene beleid (kaders en randvoorwaarden) en een agenda zoeken het bevoegd bestuursorgaan en betrokken partijen gezamenlijk naar oplossingen/mogelijkheden (poldermodel). Het bevoegd bestuursorgaan verbindt zich aan deze gezamenlijke oplossing als het past binnen de geformuleerde randvoorwaarden. Voorwaarde is dat het bevoegd bestuursorgaan zowel kaders als de besluitvormingsprocedures duidelijk heeft, zodat het bevoegd bestuursorgaan ‘meewerken’ kan garanderen.
Bij elk beleidvoornemen moet door het bestuursorgaan besloten worden op welk niveau het voornemen/besluit valt. Indien het bestuursorgaan besluit dat het voornemen valt onder het derde niveau “meepraten” is het verplicht om de inspraakverordening toe te passen. Wellicht wordt in de toekomst - in het communicatiebeleid - een aantal concrete beleidvoornemens opgenomen waarop op voorhand duidelijk is dat de inspraakverordening van toepassing is.
Om te bepalen of een onderwerp geschikt is voor inspraak, wordt gebruik gemaakt van een checklist. (voor de uitgewerkte checklist zie bijlage 2) Belangrijk is dat in de voorbereidingsfase van een onderwerp bepaald wordt welke keuzevrijheid en keuzemogelijkheden de belanghebbenden hebben.
Artikel 2. Onderwerp van inspraak
In het eerste lid is bepaald dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluit ofinspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Het begrip bestuursorgaan isgedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Het omvat in elk geval raad, college enburgemeester. Elk bestuursorgaan van de gemeente kan zijn eigen beleidsvoornemens aan inspraak onderwerpen. Omdat het in bepaalde gevallen doelmatiger kan zijn als inspraak geschiedt door middel van bijvoorbeeld spreekrecht bij raadsvergaderingen, blijft door de formulering van het eerstelid de mogelijkheid bestaan dat voor bepaalde beleidsvoornemens een andere wijze van inspraak wordt geregeld.
In het tweede lid is bepaald dat inspraak altijd wordt verleend indien een wettelijk voorschrift daartoe verplicht. Wij hebben ervan afgezien om dit op te nemen in de tekst van artikel 2 zelf, omdat in de eerste plaats bij een nieuwe wettelijke verplichting direct de verordening moet worden aangepast en in de tweede plaats het een dermate uitgebreide opsomming is dat de verordening hiermee onoverzichtelijk wordt.
In het derde lid is opgenomen wanneer geen inspraak wordt verleend.
Artikel 3. Inspraakgerechtigden
De omschrijving van inspraakgerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. In de UOV zijn de woorden ‘in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen’ vervangen door: belanghebbenden. Het begrip ‘belanghebbende’ is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb.
Ter uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In artikel 3:11 tot en met 3:17 Awb is de inspraakprocedure te vinden. Na terinzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen belanghebbenden gedurende zes weken schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen. In de meeste gevallen zal deze procedure passend zijn voor de inspraak.
Indien bovenstaande procedure niet passend is voor de inspraak kan op grond van het tweede lid de inspraakprocedure worden aangepast. Het kan voorkomen dat bijvoorbeeld de genoemde zeswekentermijn door het bestuursorgaan te lang wordt bevonden. Deze termijn zou in de verordening kunnen worden aangepast of bij besluit van het bestuursorgaan op grond van het tweede lid.
In dit kader wordt voor twee punten aandacht gevraagd.
Een inspraakprocedure kan ook het houden van een facultatief referendum omvatten (uitvoering van de wijze waarop men zijn zienswijze naar voren kan brengen). Dit middel zal echter, gezien de daaraan verbonden kosten, op beperkte schaal worden toegepast. Daarnaast zijn wij ook van mening dat dit in een afzonderlijke verordening moet worden vormgegeven.
In dit geval is niet gekozen voor verwijzing naar afdeling 3.4 Awb. In artikel 3:17 Awb wordt namelijk slechts bepaald dat een verslag wordt gemaakt van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht.
Onder het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde verslag van de gevolgde inspraakprocedure wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Is afdeling 3.4 Awb onverkort toegepast? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd enz.?
Onderdeel b betekent dat de eindrapportage een volledig overzicht dient te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. In de MvT bij de Awb wordt opgemerkt dat in het verslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht.
Onder c wordt als het sluitstuk van inspraak voorgeschreven dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.
In het derde lid is bepaald dat het bestuursorgaan het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar maakt. Conform de werkwijze tot nu toe ligt het voor de hand om degenen die hebben ingesproken een exemplaar van het eindverslag te sturen. Daarnaast kan het eindverslag algemeen worden gepubliceerd in de krant (bijvoorbeeld het Brabants Centrum) en op de gemeentelijke website. Als het aantal insprekers omvangrijk is, kan worden gekozen voor het volstaan met een algemene bekendmaking. Het is aan te bevelen om tijdens de inspraakavond al duidelijkheid omtrent de communicatie te verschaffen. Bekendmaking van de resultaten van de inspraak is uitermate belangrijk.
Artikel 6 Intrekking oude verordening
Met deze bepaling wordt de bestaande inspraakverordening ingetrokken.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking (art. 142 Gemeentewet). In het tweede lid wordt als overgangsrecht bepaald dat de inspraakprocedures die vóór de inwerkingtreding van de inspraakverordening Boxtel 2006 in gang zijn gezet worden voortgezet met in achtneming van de Inspraakverordening Boxtel die is vastgesteld bij raadsbesluit van 25 januari 1996.
Deze verordening wordt aangehaald als: Inspraakverordening Boxtel 2006.