Organisatie | Alkmaar |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels terugvordering Wet werk en bijstand |
Citeertitel | Beleidsregels terugvordering Wet werk en bijstand |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Gewijzigd vastgesteld bij besluit van het college van burgemeester en wethouders op 22 september 2009
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2009 | 01-07-2009 | 01-01-2013 | nieuwe regeling | 22-09-2009 Officiële Mededelingen, 30-09-2009 | _ |
1. Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid
Het college van burgemeester en wethouders maakt altijd gebruik van de bevoegdheid tot:
het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 lid 3 en lid 4 van de Wet werk en bijstand (Wwb);
het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand, zoals neergelegd de artikelen 58 tot en met 60 van de Wet Werk en Bijstand, tenzij:
voor de verrekening van het vakantiegeld het terug te vorderen bedrag lager is dan € 50,00 met uitzondering van een voorschot als bedoeld in artikel 52 Wwb;
Bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen zoals in de Wet Werk en Bijstand is vermeld en op de wijze zoals in deze beleidsregels is bepaald.
INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE BIJSTAND
Ingeval het terugvorderingsbesluit genomen is vóór 1 juli 2009 en de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet of niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van verrekening met de maandelijks te verlenen uitkering van de gemeente op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek.
Indien de uitkering van de belanghebbende bij de gemeente is beëindigd en hij niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet of niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
11. Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van invordering wegens schuldenproblematiek
Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verdere invordering treedt in werking indien:
er tenminste 25% van de oorspronkelijke vordering wordt betaald in het geval de vordering is ontstaan als gevolg van schending van de informatieplicht en de oorspronkelijke bruto vordering meer bedroeg dan € 5.000,00, tenzij het nog openstaande bedrag minder bedraagt dan 25% van de oorspronkelijke vordering, en;
12. Kwijtschelding op verzoek van de belanghebbende
13. Afkoop op verzoek van de belanghebbende
Op verzoek van de belanghebbende stemt het college van burgemeester en wethouders in met het verzoek tot afkoop van de vordering, welke is ontstaan als gevolg van schending van de informatieplicht, indien de belanghebbende tezamen met de al reeds betaalde aflossingen tenminste 75% van de bruto vordering betaalt.
Op verzoek van de belanghebbende stemt het college van burgemeester en wethouders in met het verzoek tot afkoop van de vordering, welke niet is ontstaan als gevolg van schending van de informatieplicht, indien de belanghebbende tezamen met de al reeds betaalde aflossingen tenminste 50% van de bruto vordering betaalt.
Indien moet worden overgegaan tot indiening van de vordering bij de gerechtsdeurwaarder (vordering kenbaar gemaakt voor 1 juli 2009) dan wel tot betekening van het dwangbevel (vordering kenbaar gemaakt vanaf 1 juli 2009) dan wordt de vordering vanaf het moment van indiening bij de gerechtsdeurwaarder respectievelijk vanaf het moment van betekening van het dwangbevel verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering toeziende kosten als bedoeld in het Besluit ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag) en het Besluit buitengerechtelijke kosten.
Het college van burgemeester en wethouders maakt gebruik van de bevoegdheid tot brutering van de vordering overeenkomstig artikel 58 lid 4 Wwb.
17. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders dienaangaande paragraaf 6.4 van de Wet Werk en Bijstand, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college van burgemeester en wethouders.
Vastgesteld bij besluit van het college van burgemeester en wethouders op 5 april 2005.
Gewijzigd vastgesteld bij besluit van het college van burgemeester en wethouders op 22 september 2009.
Bekend gemaakt in het gemeenteblad op 30 september 2009.
Bekend gemaakt in de Officiële Mededelingen van het Alkmaars Nieuwsblad op 30 september 2009.
TOELICHTING BELEIDSREGELS EN UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN TERUGVORDERING WET WERK EN BIJSTAND
1. Gebruik makend van de wettelijke bevoegdheid
In de Wet Werk en Bijstand (Wwb) is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand een algehele bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Van de bevoegdheid tot het tot het stellen van beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften maakt het college gebruik.
Evenals terugvordering van bijstand is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een algehele bevoegdheid geworden van het college van burgemeester en wethouders.
Met ingang van 1 juli 2009 is de vierde Tranche van de Algemene wet bestuursrecht in werking getreden. Het betreft een homogenisering en codificering van onder meer de inning van bestuurlijke geldschulden en bestuurlijke boetes. De overheveling van onderwerpen van bijzondere wetten, zoals de Wet werk en bijstand, naar de Algemene Wet Bestuursrecht betekent ook voor sociale zekerheidswetgeving in het gemeentelijk domein dat overeenkomstig de gestandaardiseerde werkwijze in de uitvoering moet worden gehandeld. De aanpassing van de beleidsregels is onder meer een gevolg van het in werking treden van de vierde Tranche Algemene Wet Bestuursrecht.
Gedurende het terugvorderingsproces kan er op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Er kan worden besloten om niet tot terugvordering over te gaan. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van invordering in een later stadium.
In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel niet tot terugvordering over te gaan. Dit kan worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen in de gevallen waarin de ten onrechte verleende bijstand dermate laag is dat de kosten, die de terugvordering met zich meebrengen, hoger zijn dan de vordering (kruimelbedragen). Het college van burgemeester en wethouders is vrij om de hoogte van het grensbedrag te bepalen. Het grensbedrag van € 50,00 komt overeen met de administratieve uitvoeringskosten van een terugvorderingszaak.
Als het verstrekken van een voorschot achteraf heeft geleid tot ten onrechte of te veel verstrekte bijstand dan wordt altijd overgegaan tot terugvordering.
Het feit, dat terugvordering in de Wwb een bevoegdheid is en geen verplichting, betekent dat bij de uitoefening van deze bevoegdheid rekening moet worden gehouden met de algemene rechtsbeginselen. In dat kader heeft de Centrale Raad van Beroep de zogenaamde 'zes-maanden-jurisprudentie' geformuleerd. Deze jurisprudentie houdt in dat een bestuursorgaan een bevoegdheid tot terugvordering niet kan uitoefenen voor zover het betalingen betreft die meer dan zes maanden zijn betaald na de ontvangst van een signaal waaruit het uitvoeringsorgaan had moeten afleiden, dat ten onrechte of te veel wordt betaald. Onder 'signaal' wordt verstaan: relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is van een (administratieve) fout, zodat op grond daarvan actie moet worden ondernomen. De ‘zes-maanden-jurisprudentie’ is niet van toepassing als de belanghebbende ten onrechte bijstand heeft ontvangen als gevolg van schending van de informatieplicht.
Verder kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan er niet tot terugvordering wordt overgegaan. Indien terugvordering te ernstige gevolgen voor de betrokkene of de gezinssituatie zou kunnen hebben, dan kan de toepassing van dit artikellid worden overwogen. De vraag wat onder dringende redenen wordt verstaan, kan moeilijk in zijn algemeenheid worden beantwoord. Bij dringende redenen wordt in de regel gedacht aan in de persoon of de gezinssituatie gelegen omstandigheden. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de belanghebbende moet worden beoordeeld.
De vierde Tranche Awb geeft de gemeente de bevoegdheid om alle op de invordering toeziende kosten in rekening te brengen bij de belanghebbende. Dat is ook het geval met betrekking tot het in rekening brengen van de wettelijke rente.
Als de vordering in handen wordt gelegd van de gerechtsdeurwaarder, dan betekent hij het dwangbevel ten overstaan van de belanghebbende. Aan het dwangbevel dient een aanmaning vooraf te gaan. Dat is in de regel niet mogelijk wanneer het adres van de belanghebbende niet bekend is of als de belanghebbende zich heeft gevestigd in het buitenland. In dat geval voorziet de wetgever in de mogelijkheid om het dwangbevel openbaar te betekenen zonder de verplichting hieraan voorafgaand een aanmaning te versturen.
Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Benadrukt wordt dat de bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de Wwb en de beleidsregels is vastgelegd.
INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE BIJSTAND
3. Verplichtingen met betrekking tot de invordering
In de beleidsregels wordt meerdere malen gesproken over het aflossingsbedrag als betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat in dit verband van een verplichting wordt gesproken wordt hier bepaald dat een aflossingsbedrag, dat is opgenomen in een terug- of invorderingsbesluit, geldt als aflossingsverplichting.
Het college verricht regelmatig onderzoek naar de hoogte van het inkomen. In het Debiteuren Heronderzoeksplan is bepaald in welke gevallen en wanneer zo’n onderzoek plaatsvindt, of zoveel vaker als wijzigingen in het inkomen hiertoe aanleiding geven.
4. Herziening van het aflossingsbedrag
De belanghebbende kan een herziening van het aflossingsbedrag vragen. Op dat moment verricht het college onderzoek naar de hoogte van het inkomen. Op basis van dit onderzoek wordt het aflossingsbedrag al dan niet herzien via een besluit.
Op grond van het Heronderzoeksplan doet het college periodiek onderzoek naar het inkomen en de omstandigheden van de debiteur. Dit onderzoek kan erin resulteren dat het aflossingsbedrag aangepast wordt. Een verhoging van het aflossingsbedrag kan voor de belanghebbende flink ingrijpen. De verhoging vindt niet in één keer plaats maar stapsgewijs in vier halfjaarlijkse perioden. Dus een verhoging van het aflossingsbedrag van tenminste € 200,00 per maand resulteert in een aanpassing van het aflossingsbedrag met tenminste € 50,00 per halfjaarlijkse periode. Op deze wijze wordt de belanghebbende in staat gesteld zijn uitgavenpatroon aan te passen aan diens ‘nieuwe’ financiële verplichtingen.
In de volgende situatie wordt geen verder onderzoek ingesteld naar de hoogte van het inkomen. Het verzoek van de belanghebbende heeft betrekking op de verlaging van het periodieke aflossingsbedrag. Ondanks de voorgestelde verlaging is de vordering binnen twaalf maanden afgelost.
De belanghebbende vraagt uitstel van betaling en de voorgestelde duur van uitstel is niet langer dan drie maanden en wordt maximaal éénmaal per twee jaar toegekend. Dit uitstel wordt zonder verder onderzoek naar de hoogte van het inkomen of de persoonlijke situatie van de belanghebbende verleend. Indien de belanghebbende vaker om uitstel van betaling verzoekt of het verzoek om uitstel betreft een periode van meer dan 3 maanden, dan vindt ten alle tijde een onderzoek naar de persoonlijke en financiële situatie van de belanghebbende plaats alvorens er een beslissing wordt afgegeven.
6. Afzien van verdere invordering
De kosten van het betekenings- en executiebevel bedragen minimaal € 100,00. Het college van burgemeester en wethouders heeft er om deze reden voor gekozen om een minimum bedrag (€ 150,00) te stellen aan het totaal nog openstaande bedrag aan vorderingen per debiteur bij overdracht aan de gerechtsdeurwaarder, zodat de initiële incassokosten niet direct al hoger zijn dan het ter incasso over te dragen bedrag.
Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling en de belanghebbende ontvangt een periodieke uitkering voor levensonderhoud van de sector Samenleving, gemeente Alkmaar, dan wordt overgegaan tot dwanginvordering middels verrekening. Voor vorderingen kenbaar gemaakt voor 1 juli 2009 is deze verrekening gebaseerd op het Burgerlijk Wetboek. Voor vorderingen kenbaar gemaakt vanaf 1 juli 2009 is deze verrekening gebaseerd op de Algemene Wet Bestuursrecht.
De terugvorderingsbesluiten kenbaar gemaakt voor 1 juli 2009 hebben op grond van artikel 60 lid 3 Wwb (oud) direct een executoriale titel. De terugvorderingsbesluiten kenbaar gemaakt vanaf 1 juli 2009 dienen conform de Algemene Wet Bestuursrecht eerst per dwangbevel door de gerechtsdeurwaarder betekend te worden. Pas dan is sprake van een executoriale titel. Met deze executoriale titel kan de gerechtsdeurwaarder executoriaal beslag leggen.
Tenuitvoerlegging door middel van beslag geschiedt conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft het leggen van executoriaal beslag uit kostenoverwegingen uitbesteed aan een gerechtsdeurwaarder. Met hem zijn samenwerkingsafspraken gemaakt over de afhandeling van correspondentie, onmacht van incasso, tussentijdse afdrachten, periodiek overleg, de tarifering en de afhandeling van zaken buiten het rayon Alkmaar.
9. Buiten invordering stellen van de terugvordering
Wanneer het college van burgemeester en wethouders vijf jaar lang inspanningen heeft verricht om tot invordering te komen en de belanghebbende heeft geen enkele aflossing (meer) op de schuld verricht en het valt ook in de (verre) toekomst niet te verwachten dat aflossing alsnog gaat plaatsvinden, dan kan van (verdere) invordering worden afgezien. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de persoon van wie de verblijfplaats onbekend is of aan de persoon die zich definitief heeft gevestigd in een ander land waarmee Nederland geen executieverdrag heeft of waar inning onevenredig hoge kosten met zich mee zal brengen.
Om de terugvordering buiten invordering te stellen moet de afweging worden gemaakt of de belanghebbende zijn schuld op enig moment zal kunnen afbetalen. Hiervan kan sprake zijn als op andere schulden wordt afgelost en er zicht bestaat dat aan de betalingsverplichting zal worden voldaan dan wel dat er in de toekomst aanspraken kunnen zijn op inkomen of uitkering.
10. Afboeking van de vordering
In een aantal situaties wordt de vordering afgeboekt. Als is vastgesteld dat de vordering het gevolg is van een systeemfout dan wordt de geboekte vordering afgeboekt.
In het geval de toepassing van de schuldsaneringsregeling in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) is uitgesproken, wordt na afloop van dit traject en als de rechter schone lei heeft verleend, de vordering afgeboekt (zie regel 10 sub a).
Verval en verjaring van een vordering leidt ertoe dat een vordering niet meer in rechte kan worden
afgedwongen wanneer de termijn is verstreken. De mogelijkheid van terugvordering vervalt als de wettelijk vastgestelde vervaltermijn is verstreken. De Wwb kent nog slechts één vervaltermijn van 2 jaar voor een vordering voortvloeiend uit een administratieve vergissing (artikel 58 lid 5 Wwb). De verjaringstermijn van reeds kenbaar gemaakte vorderingen is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek voor de vorderingen kenbaar gemaakt voor 1 juli 2009 en in de Algemene Wet Bestuursrecht voor vorderingen kenbaar gemaakt na 1 juli 2009.
11. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Wanneer een bijstandsvordering door een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden. Dit is bijvoorbeeld het geval als er een schuldsanering tot stand is gekomen door een erkende organisatie. De organisatie dient lid te zijn van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet. Een bewindvoerder dient te zijn aangesloten bij de Raad voor Rechtsbijstand ’s-Hertogenbosch (erkenningsprocedure bewindvoering).
In de periode voorafgaand aan het moment waarop de schuldsanerende instantie een aanbod doet wordt de invordering voortgezet. Van het voorrecht van preferentie wordt in deze situaties gebruik gemaakt. Daarmee wordt voorkomen dat andere, minder preferente schuldeisers, de financiële ruimte in het inkomen van de belanghebbende opeisen.
12. en 13. Kwijtschelding en afkoop op verzoek van de belanghebbende
De belanghebbende van wie de teveel en/of ten onrechte verstrekte bijstand wordt teruggevorderd kan een verzoek om kwijtschelding dan wel afkoop doen. Om hiervoor in aanmerking te komen is een aantal factoren bepalend: het betaalgedrag van de belanghebbende en de hoogte van de restant vordering. Bovendien wordt een onderscheid gemaakt in vorderingen die wel of niet zijn ontstaan als gevolg van schending van de informatieplicht. Overigens wordt met de genoemde mogelijkheid tot afkoop van 50% van de restsom tegen finale kwijting van het restant zeer terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin van tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 50% van het restant kan worden geïncasseerd.
Het college van burgemeester en wethouders kan direct tot invordering overgaan zodra het betreffende besluit is genomen. Een eventueel bezwaar- of beroepschrift van de belanghebbende tegen dit besluit heeft geen schorsende werking. Wel kan de belanghebbende de voorzieningenrechter van de rechtbank of van de Centrale Raad van Beroep hangende een bezwaar- of beroepsprocedure verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen, waaronder begrepen een schorsing.
Daarnaast wordt de invordering zonder tussenkomst van de rechter opgeschort als deze voor de belanghebbende onevenredig bezwaarlijk is wegens in de persoon gelegen omstandigheden.
Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan worden voor de onder artikel 8. genoemde vormen van dwanginvordering kosten gemaakt en wordt er wettelijke rente in rekening gebracht. De buitengerechtelijke kosten worden vastgesteld aan de hand van het Besluit ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag). Hierin zijn normbedragen opgenomen voor de kosten van o.a. de dagvaarding, betekeningsbevel, beslagen, gerechtelijke bewaring, etc. Daarnaast komen ook de gerechtelijke incassokosten voor rekening van de belanghebbende. Er bestaat in Nederland geen wettelijk vastgesteld tarief voor incassokosten. Wel is er een algemeen aanvaard tarief, het tarief conform Rapport Voorwerk II. Indien de AMvB op het gebied van de gerechtelijke incassokosten wordt aangenomen dan zullen de tarieven, die daarin gehanteerd worden, in rekening worden gebracht. De hoogte van de wettelijke rente wordt periodiek vastgesteld door het Ministerie van Financiën.
In de Wwb is het bruteren van de bijstandsvordering als bevoegdheid geformuleerd in artikel 58 lid 4
Wwb. Door deze bepaling met een dwingend karakter in de beleidsregels op te nemen brengt de gemeente tot uiting dat in de gevallen waarin de vordering niet binnen het kalenderjaar wordt terugbetaald, deze zal worden gebruteerd. Op deze regel is één uitzondering. Van brutering wordt afgezien in het geval de vordering in de laatste maand van het jaar aan de belanghebbende bekend wordt gemaakt en de vordering op dat jaar betrekking heeft en hij deze heeft voldaan vóór 1 februari van het volgende jaar.
17. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
Dit artikel biedt de mogelijkheid bij niet voorziene en dus niet in de beleidsregels te regelen situaties en/of verzoeken door belanghebbenden, vallend onder de beslissingsbevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders, te handelen naar bevind van zaken. In het gebruik van dit artikel is terughoudendheid geboden.
De aanpassing van de beleidsregels is onder meer een gevolg van de op 1 juli 2009 in werking getreden vierde Tranche van de Algemene Wet Bestuursrecht. Daarom is de datum van het in werking treden van de beleidsregels bepaald op 1 juli 2009.
BIJLAGE 1 BEPALING HOOGTE AFLOSSINGSRUIMTE
Debiteuren met een lopende uitkering
De aflossingsruimte wordt vastgesteld aan de hand van de basisnorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwden) minus de beslagvrije voet (90% van de bijstandsnorm incl. vakantiegeld).
Debiteuren met een beëindigde uitkering
Bij de berekening van de aflossingsruimte kunnen zich een viertal situaties voordoen:
Daarnaast is de aflossingsruimte afhankelijk van de ontstaansgrond van de vordering. Daarbij wordt er onderscheid gemaakt tussen:
De aflossingsruimte is bij een combinatie van de hiervoor beschreven omstandigheden als volgt:
BIJLAGE 3 DEBITEUREN HERONDERZOEKSPLAN
Het college van burgemeester en wethouders is niet verplicht tot het verrichten van heronderzoeken met betrekking tot de vorderingen op debiteuren. Het belang van het geregeld verrichten van heronderzoeken als controle instrument wordt echter onderkend. De invulling en de frequentie van de heronderzoeken wordt aan de gemeente overgelaten.
Met het oog op effectiviteit en efficiency van de inspanningen zijn de termijnen waarbinnen een financieel heronderzoek wordt verricht aangepast aan de hoogte van de vordering. Naarmate het bedrag van de vordering hoger is, is de frequentie van het financieel heronderzoek hoger.
Met het instrument van het financieel heronderzoek en de daaraan gekoppelde termijnen, waarbinnen het college van burgemeester en wethouders deze heronderzoeken uitvoert, wordt in samenhang met de beleidsregels terugvordering invulling gegeven aan de rechtmatige uitvoering van het terugvorderingsbeleid.
Van de in dit plan genoemde termijnen waarbinnen een financieel heronderzoek wordt verricht, kan in individuele gevallen worden afgeweken als dit naar het oordeel van het college noodzakelijk wordt geacht.
Bij beëindiging van de uitkering, tenzij de gegevens omtrent de nieuwe inkomenssituatie reeds bekend zijn. |