Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Best

Verordening voorzieningen Wmo Best (2012)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBest
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening voorzieningen Wmo Best (2012)
CiteertitelVerordening voorzieningen Wmo Best (2012)
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

beleidsregels voorzieningen Wmo Best (2012)

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-201201-01-2015Nieuwe regeling

25-06-2012

Groeiend Best

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening voorzieningen Wmo Best (2012)

 

 

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Lid 1. Wet

Wet maatschappelijke ondersteuning.

Lid 2. College

College van burgemeester en wethouders.

Lid 3. Compensatieplicht

Compensatieplicht: De plicht van het College aan personen met een beperking, een chronisch

psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun

beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staatte stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te

verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbandenaan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet het College de plicht op om een resultaat te bereiken

dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is.

Lid 4. Aanmelding

Aanmelding: de mededeling van een belanghebbende aan het college dat hij beperkingen ondervindtop grond waarvan hij verzoekt een afspraak te maken voor een gesprek.

Lid 5. Gesprek

Gesprek: het eerste contact na een aanmelding waarin met degene die maatschappelijkeondersteuning zoekt zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de

gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of viamogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve, (wettelijk)

voorliggende en individuele voorzieningen.

Lid 6. Aanvraag

Aanvraag: het verzoek van een belanghebbende om in aanmerking te komen voor één of meerderevoorzieningen om een resultaat te bereiken in het kader van deze verordening.

Lid 7. Belanghebbende

Belanghebbende: een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of eenpsychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn

deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of, metbehulp van een machtiging, door een ander een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen.

Lid 8. Psychosociaal probleem

Psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aanmogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die

iemand ondervindt in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving.

Lid 9. Algemene voorziening

Algemene voorziening: een voorliggende voorziening die weliswaar niet bestemd is voor, noch tegebruiken is door alle personen als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de wet, maar die anderzijds door

iedereen waarvoor de voorziening wel bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is,zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure.

Lid 10. Algemeen gebruikelijke voorziening

Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een

beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet – aanzienlijk –

duurder is dan vergelijkbare producten.

 

Lid 11. Meerkosten

Meerkosten: Het deel van de kosten van een voorziening dat extra is ten opzichte van een

vergelijkbare algemeen gebruikelijke voorziening.

Lid 12. Collectieve voorziening

Collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerderepersonen tegelijk wordt gebruikt, in casu het collectief vraagafhankelijk vervoer.

Lid 13. Voorliggende voorziening

Voorliggende voorziening: een voorziening die normaal in de maatschappij aanwezig en beschikbaar isen bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft.

Lid 14. Wettelijk voorliggende voorziening

Wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders daningevolge de wet, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.

Lid 15. Individuele voorziening

Individuele voorziening: een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basisvan artikel 4 Wmo wordt verstrekt.

Lid 16. Gebruikelijke zorg

Gebruikelijke zorg: de zorg die op het gebied van het voeren van het huishouden voor alle

meerderjarige leden van een leefeenheid als algemeen aanvaardbaar wordt beschouwd.

 

Lid 17. Huisgenoot

Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woningbewoont.

Lid 18. Voorziening in natura

Voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm vangoederen in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening.

Lid 19. Persoonsgebonden budget

Persoonsgebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, alsalternatief voor een voorziening in natura.

Lid 20. Financiële tegemoetkoming

Financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld om eenvoorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken resultaat.

Lid 21. Mantelzorger

Mantelzorger: een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1, lid 1 onder b van de wet biedt.

Lid 22. Hoofdverblijf

Hoofdverblijf: de plaats waar een persoon daadwerkelijk de meeste nachten per jaar doorbrengt.

 

Lid 23. Eigen bijdrage of eigen aandeel

Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage, die bijrespectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura (eigen bijdrage), een persoonsgebonden

budget (eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (eigen aandeel) betaald moet worden enwaarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn.

Lid 24. Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

HOOFDSTUK 2. RESULTAATGERICHTE COMPENSATIE

Artikel 2. De te bereiken resultaten

De op basis van artikel 4 lid 1 van de wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn:

  • a.

    een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    wonen in een geschikt huis;

  • c.

    beschikken over boodschappen en maaltijden;

  • d.

    beschikken over schone was;

  • e.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • f.

    zich verplaatsen in en om de woning;

  • g.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • h.

    de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, sportieve of maatschappelijke activiteiten.

HOOFDSTUK 3. HOE TE KOMEN TOT DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag

Lid 1.

Aan een aanvraag voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de

wet gaat een aanmelding voor een gesprek vooraf indien:

  • a.

    De aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die nog niet eerder een aanvraag in het kader van de wet heeft gedaan;

  • b.

    De aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die al eerder een gesprek heeft gevoerd maar waarbij sprake is van gewijzigde omstandigheden of gewijzigde te bereiken resultaten;

  • c.

    Belanghebbende of het college daarom verzoekt.

Lid 2.

Indien belanghebbende aangeeft direct een aanvraag in te willen dienen vervalt het gestelde in lid 1.

Artikel 4. Aanmelding voor een gesprek

Lid 1.

Een aanmelding voor een gesprek kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden

gedaan bij het Wmo-loket van de gemeente Best door of namens een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie

ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het

zelfstandig functioneren.

Lid 2.

Na de aanmelding wordt er binnen 5 werkdagen een afspraak voor een gesprek gemaakt. Deafspraak kan aan de belanghebbende schriftelijk bevestigd worden.

Artikel 5. Het gesprek

Lid 1.

Het gesprek wordt gevoerd bij de belanghebbende thuis of bij het Wmo-loket van de gemeente Best

tenzij belanghebbende aangeeft het gesprek liever elders te voeren.

Lid 2.

Bij het voeren van het gesprek wordt de International Classification of Functions, Disabilities and

Health als basis voor het begrippenkader gehanteerd.

Lid 3.

Als de belanghebbende een mantelzorger is wordt met de mantelzorger en zo mogelijk met de verzorgde

geïnventariseerd welke belemmeringen de belanghebbende ondervindt bij de uitvoering van mantelzorg.

Artikel 6. Het verslag

Lid 1.

Het gesprek wordt afgesloten met een verslag. Opmerkingen van belanghebbende over dit verslag

kunnen als bijlage aan het verslag worden toegevoegd. Uitsluitend een door belanghebbendeondertekend verslag kan als aanvraagformulier als bedoeld in artikel 7 lid 3 dienen.

Lid 2.

Na het voeren van een gesprek kan belanghebbende, gebruik makend van het ondertekende verslagvan het gesprek, dat in die situatie als aanvraagformulier dient, een aanvraag indienen voor een

individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet.

HOOFDSTUK 4. DE AANVRAAG VAN EEN INDIVIDUELE VOORZIENING

Artikel 7. De aanvraag

Lid 1.

De aanvraag van een individuele voorziening moet schriftelijk of elektronisch plaatsvinden.

Lid 2.

Indien een aanvraag mondeling (via de telefoon of op een andere manier) plaatsvindt wordt dit peromgaande schriftelijk bevestigd. Bij deze bevestiging wordt een aanvraagformulier meegezonden.

Lid 3.

Bij de aanvraag wordt, als er een ondertekend verslag van het gesprek aanwezig is, dit ondertekendeverslag als aanvraagformulier beschouwd.

HOOFDSTUK 5. BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Paragraaf 1. Algemene regels

Artikel 8. Het maken van een afweging

Lid 1.

Bij het beoordelen welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college het verslag van hetgesprek, indien aanwezig als uitgangspunt. Het college gaat uit van de behoeften en

persoonskenmerken van de belanghebbende. Daarbij wordt onderzoek gedaan naar de noodzaak ende mogelijkheid tot het leveren van maatwerk ten aanzien van het te bereiken resultaat.

Lid 2.

Alle voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die beschikbaar en bruikbaarzijn, worden, als ze al niet tot een oplossing hebben geleid in het gesprek, of als er geen gesprek

heeft plaatsgevonden, eerst beoordeeld.

Paragraaf 2. De te bereiken resultaten

Artikel 9. Een schoon en leefbaar huis

Lid 1.

Het eerste te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit hetkunnen wonen in een huis dat schoon is. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken,

keuken en sanitaire ruimten.

Lid 2.

Met het oog op een schoon en leefbaar huis kan een individuele voorziening getroffen worden voorhet lichte en/of het zware huishoudelijke werk.

Lid 3.

Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijnwerkzaamheden over te nemen wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

Lid 4.

Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden tenaanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 10. Wonen in een geschikt huis

Lid 1.

Het tweede te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit hetnormaal gebruik kunnen maken van de woning waar men over beschikt en waar men hoofdverblijf

heeft. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging,tuin of balkon.

Lid 2.

Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffenten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

Lid 3.

Voor zover de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijkergeschikt te maken woning waardoor een verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat wordtdeze mogelijkheid eerst beoordeeld. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien nu en in de toekomst te verwachten aanpassingen van de woning het in artikel 12, lid 2 van het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde bedrag te boven gaat.

Lid 4.

Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden tenaanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt, met uitzondering van de in lid 5

genoemde voorziening.

Lid 5.

Een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten zoalsvermeld in artikel 12, lid 2 van het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning kan

verstrekt worden indien belanghebbende besluit om te verhuizen naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning.

Lid 6.

In afwijking van het gesteld in het eerste en tweede lid kan een individuele voorziening getroffenworden voor het bezoekbaar maken van één woning indien belanghebbende zijn of haar hoofdverblijfheeft in een AWBZ instelling. Bij het bezoekbaar maken bestaat het te behalen resultaat uit het

kunnen bereiken van de woning, de woonkamer en één toilet. Voor het bezoekbaar maken geldt eengemaximeerde financiële tegemoetkoming zoals vermeld in artikel 12, lid 3 van het besluit

voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woonruimte staat.

Lid 7.

Indien het in het eerste lid genoemde resultaat alleen te bereiken is door een aanbouw of eenaanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder die bereid is deaangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen aan personen met een beperking zal:

  • a.

    een losse woonunit verstrekt worden indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

  • b.

    indien een losse woonunit niet mogelijk is en de bouwkundige of bouwtechnische voorziening meer bedraagt dan € 20.000,- en leidt tot waardevermeerdering van de woning, dient dat deel van de voorziening door de belanghebbende zelf te worden bekostigd. Het college legt in de beleidsregels voorzieningen Wmo nadere regels vast omtrent de toepassing van deze bepaling.

Lid 8.

Het bepaalde in lid 2 is niet van toepassing indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van een individuele voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden om te verhuizen was;

  • b.

    op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat het treffen van een individuele voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • c.

    belanghebbende niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor van tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • d.

    belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar bewoond te worden of verhuisd in naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op zorg;

  • e.

    het een bouwkundige of een bouwtechnische voorziening betreft aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, en bij kamerverhuur;

  • f.

    het een bouwkundige of een bouwtechnische voorziening betreft aan specifiek op senioren of mensen met beperkingen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten dan wel voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zowel in gemeenschappelijke ruimten als in de wooneenheden zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden;

  • g.

    de voorziening betrekking heeft op aanpassingen in gemeenschappelijke ruimten anders dan hellingbanen en extra trapleuningen en anders dan automatische deuropeners bij wooncomplexen gebouwd voor het jaar 2003;

  • h.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 11. Beschikken over boodschappen en maaltijden

Lid 1.

Het derde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit hetvoorzien zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten

waarop iets genuttigd wordt, evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen. Ook de noodzakelijkebereiding van maaltijden kan hieronder vallen.

Lid 2.

Met het oog op het beschikken over boodschappen en maaltijden kan een individuele voorzieningworden getroffen ten aanzien van het doen van boodschappen, voor wat betreft levensmiddelen,

schoonmaakmiddelen, en toiletartikelen, alsmede het bereiden en aanreiken van maaltijden.

Lid 3.

Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijnwerkzaamheden over te nemen of voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van eenaanwezige en bruikbare boodschappenservice of maaltijdvoorziening die in de individuele situatie vande belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

Lid 4.

Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden tenaanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 12. Beschikken over schone was

Lid 1.

Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit hetaanwezig zijn van kleding en linnengoed in gewassen en zonodig gestreken, opgevouwen of

opgehangen staat.

Lid 2.

Met het oog op het beschikken over schone was kan een individuele voorziening worden getroffen tenaanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de dagelijkse was.

Lid 3.

Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijnwerkzaamheden over te nemen, wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

Lid 4.

Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare was- en/ofstrijkservice die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken

resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

Lid 5.

Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden tenaanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 13. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

 

 

Lid 1.

Het vijfde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de

dagelijkse, gebruikelijke zorg voor in het huishouden aanwezige kinderen.

Lid 2.

Met het oog op het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een individuelevoorziening worden getroffen ten aanzien van het – zo mogelijk tijdelijk ter overbrugging van eenperiode noodzakelijk voor het nemen van meer definitieve maatregelen – vervangen van de ouder die

in principe voor de kinderen zorgt.

Lid 3.

Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare voor- tussen- ennaschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de

belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerstbeoordeeld.

Lid 4.

Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden tenaanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 14. Zich verplaatsen in en om de woning

Lid 1.

Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het instaat zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de

berging, de tuin of het balkon kunnen bereiken en er zich zodanig kunnen redden dat normaalfunctioneren mogelijk is.

Lid 2.

Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffenbestaande uit een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.

Lid 3.

Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare rolstoelpool die inde individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt dezemogelijkheid eerst beoordeeld.

Lid 4.

Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden tenaanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 15. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Lid 1.

Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit hetkunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen

van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving.

Lid 2.

Met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening wordengetroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsenover de langere afstand binnen de directe woon- en leefomgeving.

Lid 3.

Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbarescootermobielpool of van collectief vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur die in de individuelesituatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden

eerst beoordeeld.

Lid 4.

Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden tenaanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 16. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel

 

te nemen aan recreatieve, sportieve of maatschappelijke activiteiten

Lid 1.

Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensenen deel te nemen aan recreatieve, sportieve of maatschappelijke activiteiten bestaat uit het zo

mogelijk kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten.

Lid 2.

Met het oog op de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aanrecreatieve, sportieve of maatschappelijke activiteiten kan een individuele voorziening worden

getroffen ten aanzien van het vervoer naar de gewenste bestemmingen.

Lid 3.

Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een of meer aanwezige en bruikbare(vrijwilligers)organisaties die in de individuele situatie van belanghebbende kan leiden tot het te

bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

Lid 4.

Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden tenaanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Lid 5.

Met het oog op deelname aan sportieve activiteiten kan een individuele voorziening worden getroffenin de vorm van een hulpmiddel, zoals een sportrolstoel, als sportbeoefening zonder dit hulpmiddel niet

mogelijk is en er sprake is van meerkosten. Dit hulpmiddel wordt alleen verstrekt als het gaat om eenserieuze, langdurige sportbeoefening. Voor het hulpmiddel geldt een gemaximeerde financiële

vergoeding zoals vermeld in artikel 4, lid 5 van het besluit voorzieningen Wmo gemeente Best.

HOOFDSTUK 6. VERSTREKKING IN NATURA, ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET EN ALS

FINANCIELE TEGEMOETKOMING. EIGEN BIJDRAGEN EN EIGEN AANDEEL

Paragraaf 1. Verstrekking van voorzieningen

Artikel 17. Mogelijke verstrekkingwijzen

De te treffen voorzieningen kunnen als voorziening in natura, als persoonsgebonden budget en als

financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

Paragraaf 2. Verstrekking in natura

Artikel 18. Inhoud beschikking

Lid 1.

Bij het treffen van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd:

  • a.

    welke de te treffen voorziening is;

  • b.

    wat de duur van de verstrekking is;

  • c.

    hoe de voorziening in natura verstrekt wordt en

  • d.

    of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld.

Lid 2.

Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

Paragraaf 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget

Artikel 19. Overwegende bezwaren

Het college legt in het Gemeentelijk besluit voorzieningen Wmo vast in welke situaties

sprake is van overwegende bezwaren zodat er geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt.

Artikel 20. Inhoud beschikking

Lid 1.

Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de

beschikking vastgelegd:

  • 1.

    Voor welk te bereiken resultaat het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden, eventueel aangevuld met een programma van eisen waaraan bij de besteding voldaan moet worden.

  • 2.

    Wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en hoe deze omvang tot stand is gekomen.

  • 3.

    Wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget bedoeld is en welke regels gelden ten aanzien van verantwoording van het persoonsgebonden budget.

Lid 2.

Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

Paragraaf 4. Verstrekking als financiële tegemoetkoming

Artikel 21. Inhoud beschikking

Lid 1.

Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de

beschikking vastgelegd:

  • a.

    voor welk te bereiken resultaat de financiële tegemoetkoming bestemd is;

  • b.

    wat de duur van de verstrekking is;

  • c.

    of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld en

  • d.

    wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is.

Lid 2.

Als er sprake is van een te betalen eigen aandeel wordt dit in de beschikking opgenomen.

Lid 3.

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming gelden de toepasselijke voorwaarden zoalsgenoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Paragraaf 5. Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 22. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Lid 1.

Bij het verstrekken van een voorziening is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd ten aanzien van de volgende resultaten:

  • a.

    een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    wonen in een geschikt huis;

  • c.

    beschikken over boodschappen en maaltijden;

  • d.

    beschikken over schone was;

  • e.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • f.

    zich verplaatsen in en om de woning voor zover het geen rolstoel betreft;

  • g.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • h.

    de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, sportieve of maatschappelijke activiteiten.

Lid 2.

Het college legt in het Besluit voorzieningen Wmo de omvang van de eigen bijdrage en het eigen

aandeel vast.

HOOFDSTUK 7. PROCEDURELE BEPALINGEN ROND ONDERZOEK, ADVIES EN

BESLUITVORMING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

Artikel 23. Beslistermijn

De termijn waarbinnen een besluit genomen moet worden bedraagt voor:

  • a.

    Een voorziening voor het wonen in een schoon en leefbaar huis: maximaal 8 weken.

  • b.

    Een voorziening voor het beschikken over boodschappen en maaltijden: maximaal 8 weken.

  • c.

    Een voorziening voor het beschikken over schone was: maximaal 8 weken.

  • d.

    Een voorziening voor het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren: maximaal 8 weken.

  • e.

    Een voorziening voor het wonen in een geschikt huis:

    • 1.

      als het gaat om een voorziening waarvoor geen bouwkundige offertes opgevraagd moeten worden: maximaal 8 weken;

    • 2.

      als het gaat om voorzieningen zonder bouwkundige uitbreiding van de woning waar wel bouwkundige offertes voor opgevraagd moeten worden: maximaal 12 weken;

    • 3.

      als het gaat om voorzieningen met bouwkundige uitbreiding van de woning waar wel bouwkundige offertes voor opgevraagd moeten worden: maximaal 16 weken.

  • f.

    Een voorziening voor het zich verplaatsen in en om de woning: maximaal 8 weken.

  • g.

    Een voorziening voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel: maximaal 8 weken.

h Een voorziening voor het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan sociale verbanden aangaan: maximaal 8 weken.

Artikel 24. Beperkingen

Lid 1.

Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

  • a.

    De noodzaak voor het te bereiken resultaat langdurig is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat.

  • b.

    De te verstrekken voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aan te merken is.

Lid 2.

Geen voorziening wordt toegekend:

  • a.

    Indien de voorziening algemeen gebruikelijk is.

  • b.

    Indien de belanghebbende niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Best, met uitzondering van een aanvraag die wordt gedaan op basis van artikel 10 lid 6.

  • c.

    Voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als goedkoopst-compenserend aan te merken valt.

  • d.

    Voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen, of tenzij belanghebbende geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten.

  • e.

    Voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in

    vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperking waarvoor de voorziening wordt toegekend.

Artikel 25. Advisering

Lid 1.

Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op de

aangevraagde voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke zorg diens

relevante huisgenoten:

  • a.

    Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

  • b.

    Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

lid 2

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:

  • a.

    Het handelt om een aanvraag van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad c.q met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 3 is gevoerd.

  • b.

    Het handelt om een aanvraag van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 3 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden.

  • c.

    Het college dat overigens gewenst vindt.

Lid 3

De aanvrager is verplicht om het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te

doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 26. Wijziging situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedigmogelijk en schriftelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan

redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 27. Intrekking

Lid 1

Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken

indien:

  • a.

    Niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening.

  • b.

    Beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

Lid 2

Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kanworden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na

uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeftplaatsgevonden.

Artikel 28. Terugvordering

Lid 1.

Indien het recht op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaaldefinanciële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

Lid 2.

Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorzieningworden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

Lid 3.

Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorzieningworden teruggehaald indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 29. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingenvan deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aardleidt.

Artikel 30. Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op dezeverordening berustende gemeentelijk besluit voorzieningen Wmo geldende bedragenverhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie, zoals bepaald in

artikel 4.5 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450).

Artikel 31. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 2 jaar geëvalueerd door middelvan een klanttevredenheidsonderzoek. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt het beleidvervolgens aangepast. Het college zendt de uitkomsten van het klanttevredenheidsonderzoek telkensaan de gemeenteraad.

Artikel 32. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2012.

ARTIKEL 33. INTREKKING OUDE REGELING

De gewijzigde verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2007 wordt ingetrokkenmet ingang van 1 juli 2012.

Artikel 34. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening voorzieningen Wmo Best (2012)”.

Nota-toelichting  

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN  

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder: 

Lid 1. Wet

Waar staat Wet wordt bedoeld de Wet maatschappelijke ondersteuning.

 

Lid 2. College

Waar staat College wordt bedoeld: College van burgemeester en wethouders.

 

Lid 3. Compensatieplicht

De begripsomschrijving van het cruciale begrip “compensatieplicht” is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008. In deze uitspraak wordt voor het eerst een

fundamenteel standpunt gegeven over de Wmo. Het letterlijke citaat luidt:

“4.2.2. Artikel 4 van de Wmo verplicht het College aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en

maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de

zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het College gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo

- in beginsel aan de gemeenteraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het College daarbij

hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het College om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De Centrale Raad heeft noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten gevonden voor

een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit.

Wel heeft hij daarin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat

algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De Centrale Raad vindt

 hiervoor steun in de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder in het verslag van het wetgevingsoverleg (Tweede Kamer 2005-2006, 30 131, nr. 98, p. 58 en 61), de brief van de staatssecretaris van 30 oktober 2006 (Tweede Kamer 2006-2007, 30 131, nr. 122, p. 6), de memorie

van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30131, C, p. 7, 9, 10 en 57), de nadere memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30 131, E, p. 19 en 25) en de Handelingen (Eerste Kamer 27 juni 2006, p. 34-1645).”

 

Uit dit citaat zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot de volgende begripsomschrijving:

Compensatieplicht: De plicht van het College van burgemeester en wethouders aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter

compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis

daarvan sociale verbanden aan te gaan (met als doeleinden de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen). Daarbij legt artikel 4 van de Wmo het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval

maatwerk is.”

 

De compensatieplicht houdt een plicht in voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kunnen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is betrokkenen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per

vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Bij wat het college ook besluit geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid

algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad het zegt: “Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat

algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.”

 

Lid 4. Aanmelding

In het kader van het gesprek wordt niet gesproken van een aanvraag maar van een aanmelding. Dit geeft verschillende aspecten van het gesprek aan. Allereerst dat het gesprek niet het onderzoek is

naar een te verstrekken voorziening, maar het onderzoek naar de situatie van betrokkene, zijn behoeften, de te bereiken resultaten enz. Dit is dan uitgangspunt voor de beoordeling welke resultaten bereikt kunnen worden met algemene voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn. Dit

traject kan uiteindelijk ook nog leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening. Het gesprekis evenwel geen vrijblijvende zaak: het gesprek is mede de basis voor de eventuele aanvraag voor een

individuele voorziening. Van het gesprek wordt een verslag gemaakt, dat bij een eventuele aanvraag gevoegd wordtom te voorkomen dat zaken dubbel gedaan moeten worden.

 

Lid 5. Het gesprek

Onder "het gesprek" wordt de situatie verstaan waarbij degene die problemen ondervindt op het terrein waar de compensatieplicht van toepassing is, zich aanmeldt en na die aanmelding in gesprek

komt met een vertegenwoordiger van het college, die samen met betrokkene en eventueel aanwezige mantelzorger(s) inventariseert waar betrokkene en zijn mantelzorger(s) problemen ondervinden, wat

betrokkene nog zelf kan, wat de te bereiken resultaten zijn in de ogen van betrokkene, wat de behoeften daarbij zijn, welke oplossingen er in de maatschappij beschikbaar zijn via algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorliggende voorzieningen en collectieve

voorzieningen, zodat een basis ontstaat voor het zoeken naar oplossingen voor de problemen. Met die oplossingen wordt het te bereiken resultaat gerealiseerd. Voor zover die resultaten niet in die gesprekken al te behalen zijn, zal een vervolg noodzakelijk zijn in de vorm van een aanvraag die leidt

tot een beschikking. Het gesprek zal de basis zijn voor de aanvraag. Het verslag van het gesprek wordt dan ook bij de aanvraag gevoegd. Wie direct een aanvraag wil doen zonder gesprek verplaatst

in feite het gesprek naar na de aanvraag. Zonder gesprek, of beter gezegd zonder het onderzoek dat tijdens het gesprek plaatsvindt, is het lastig om maatwerk te leveren. Het gesprek wordt in hoofdstuk

2 uitgewerkt.

 

Lid 6. Aanvraag

De aanvraag in het kader van de Wmo volgt in principe op het gesprek. Het moge duidelijk zijn dathet gesprek achterwege kan blijven als de situatie van betrokkene volstrekt helder is en betrokkene

goed bekend is bij de gemeente. Hiervan kan sprake zijn bij bijvoorbeeld vervanging van voorzieningen wegens het bereiken van de afschrijvingstermijn, of als een goed bekende aanvrager

een nieuwe aanvraag doet. De aanvraag kan schriftelijk of elektronisch gedaan worden.

 

Lid 7. Belanghebbende

Doordat in de wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep voor de compensatieplicht, kan het begrip ‘belanghebbende’ ruimer zijn dan alleen betrokkene zelf. Daarom is het begrip belanghebbende opgenomen. Onder belanghebbende kan dus ook verstaan worden de mantelzorger(s) van betrokkene.

 

Lid 8. Psychosociaal probleem

Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ

financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling – dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd

en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft met name en verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.

 

Lid 9. Algemene voorzieningen

Dit zijn voorzieningen, met name diensten of een combinatie van dienst en product, die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners; anderzijds zijn ze door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te

verkrijgen of te gebruiken. Voorbeelden zijn:

Ÿ     De sociale alarmering

Ÿ     De boodschappenbus, de supermarktservice, de vrijwillige boodschaphulp

Ÿ     De maaltijdservice en het eetcafé

Ÿ     Klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoals de buurtconciërge, klussendienst, 55+service, thuiszorgservice

Ÿ     De (ramen)wasservice

Ÿ     De rolstoel-pools en scootmobiel-pools voor incidentele situaties

Ÿ     Kinderopvang in al zijn verschijningsvormen

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet.

 

Lid 10. Algemeen gebruikelijke voorziening

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de

voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare voorzieningen. De Centrale Raad heeft aangegeven dat

als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de handicap onder de

bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.

 

Lid 11. Meerkosten

Het begrip meerkosten hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. Meerkosten is het deel van de kosten van een voorziening dat

extra is ten opzichte van een vergelijkbare algemeen gebruikelijke voorziening. De kosten houden dus direct verband met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal

probleem van de belanghebbende. Een vergelijkbaar persoon zonder beperking of psychosociaal probleem hoeft deze kosten niet te maken, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede

op de bestrijding van deze meerkosten, is de wet gericht.

 

Lid 12. Collectieve voorzieningen

Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief (vraagafhankelijk) vervoer (cvv) het meest duidelijke voorbeeld.

Cvv is geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven en bezwaar en beroep mogelijk is.

 

Lid 13. Voorliggende voorziening

Voorliggende voorzieningen kunnen zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen. Zij gaan voor individuele voorzieningen.

 

Lid 14. Wettelijk voorliggende voorziening

De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen in wetgeving en in regelgeving vastgelegd, die op basis van artikel 2 van de wet voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang, de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten.

Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo, zo is in artikel 2 van de Wmo bepaald.

 

Lid 15. Individuele voorziening

In dit lid wordt de individuele voorziening gedefinieerd. Deze is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er

staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond

eigen bijdragen.

 

Lid 16. Gebruikelijke zorg

Als in een leefeenheid meerdere meerderjarige personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en

dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter. Indien er vrijstelling is verleend voor het bewonen van een bijgebouw in het kader van de mantelzorgregeling vormen de bewoners van het bij- en het

hoofdgebouw met elkaar één leefeenheid.  

 

Lid 17. Huisgenoot

Dit begrip hangt nauw samen met het begrip “Gebruikelijke zorg”. Indien er één of meer huisgenoten zijn die huishoudelijke taken kunnen overnemen, wordt dit eerst beoordeeld.

 

Lid 18. Voorziening in natura

Omschreven is in dit lid wat een voorziening in natura is.

 

Lid 19. Persoonsgebonden budget

Dit lid beschrijft het persoonsgebonden budget als een geldbedrag bedoeld om het te bereiken resultaat te bereiken. 

 

Lid 20. Financiële tegemoetkoming

Vervolgens wordt omschreven wat een financiële tegemoetkoming is. Daarbij wordt gesproken over een forfaitair bedrag; een bedrag waarbij geen rekening is gehouden met het inkomen of met de werkelijke kosten.

 

Lid 21. Mantelzorger

Dit geeft een begripsomschrijving van de mantelzorger. Daarvoor is aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving van mantelzorg zoals de wet die geeft in artikel 1 lid 1 onder b.

 

Lid 22. Hoofdverblijf

Het begrip hoofdverblijf biedt nogal eens problemen. Het begrip is omschreven naar het aantal nachten dat men doorbrengt. Bij twijfel kan de plaats waar per jaar de meeste nachten worden

doorgebracht, beschouwd worden als de plaats waar iemand zijn hoofdverblijf heeft. Dit kan een rol spelen als iemand meerdere plaatsen heeft waar een groot deel van het jaar wordt doorgebracht,

zoals personen die het jaar deels in het buitenland doorbrengen, personen die deels in een AWBZ instelling verblijven en deels elders, enz.

 

Lid 23. Eigen bijdrage of eigen aandeel

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur

nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.  

 

Lid 24. Zelfredzaamheid Dit lid beschrijft het in lid 3 genoemde begrip zelfredzaamheid.

 

HOOFDSTUK 2. DE TE BEREIKEN RESULTATEN

 ARTIKEL 2. DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Hoofdstuk 2 is het hart van de verordening. Hoofdstuk 2 betreft de te bereiken resultaten, die afgeleid

zijn uit de in artikel 4 van de Wmo genoemde doelstellingen van de compensatieplicht.

Er zijn hieruit 8 te bereiken resultaten afgeleid:

a.   een schoon en leefbaar huis;

b.   wonen in een geschikt huis;

c.    beschikken over boodschappen en maaltijden;

d.   beschikken over schone was;

e.   het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

f.    zich verplaatsen in en om de woning;

g.   zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en

h.   de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, sportieve of maatschappelijke activiteiten.

Op deze 8 terreinen heeft het college een resultaatverplichting: door de te nemen algemene of

individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden. Ook de Centrale Raad spreekt over resultaatverplichting. 

 

HOOFDSTUK 3. HOE TE KOMEN TOT DE TE BEREIKEN RESULTATEN

 

Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag

Dit artikel bepaalt dat er een scheiding wordt aangebracht tussen een aanmelding en een aanvraag.

In een drietal situaties, namelijk wanneer iemand zich voor het eerst meldt voor een individuele voorziening, wanneer iemand zich niet voor het eerst meldt, maar wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een nieuw gesprek rechtvaardigen, of indien ofwel belanghebbende

ofwel de gemeente dat gewenst vindt, dient een aanvraag voorafgegaan te worden door het gesprek.

Dit uitgangspunt wordt terzijde gezet als betrokkene aangeeft direct een aanvraag te willen doen. Dan zal het gesprek tijdens de aanvraagprocedure plaats kunnen vinden in de vorm van het noodzakelijke

gemeentelijke onderzoek.

Globaal kan gesteld worden dat een aanvraag pas gedaan kan worden als op basis van een gesprek een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke niet-individuele voorzieningen al

zijn beoordeeld. Dat betekent dat het voor de gemeente duidelijk moet zijn dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing en dat de te bereiken resultaten en de manier waarop

die resultaten bereikt kunnen worden vastgelegd zijn en beoordeeld als vallend onder de Wmo.

 

Artikel 4. Aanmelding voor een gesprek

Artikel 4 bepaalt dat een gesprek aangevraagd wordt middels een aanmelding. Het gesprek leidt niet tot een beschikking, dus er is geen sprake van een aanvraag die de regels van de Algemene wet

bestuursrecht dient te volgen. Daarom kan een aanmelding ook mondeling (telefonisch of op een andere manier) worden gedaan, hetgeen in principe niet automatisch voor een formele aanvraag,

zoals in Hoofdstuk 4 genoemd, geldt.

Als een aanmelding is gedaan dient er binnen een bepaald aantal werkdagen een afspraak voor het gesprek gemaakt te worden. Dit is van belang, omdat de belanghebbende direct het gevoel dient te

hebben serieus genomen te worden. Een vlotte afspraak duidt daar (onder andere) op. Een aanmelding die daarna gedurende enkele weken blijft liggen zonder enige activiteit rond het maken van een afspraak wekt niet het vertrouwen dat men serieus wordt genomen. Bovendien geeft een

aanmelding aan dat betrokkene een probleem ervaart. Het is van belang te laten blijken dat er vaart gezet wordt achter het oplossen van een probleem. En tot slot mag de extra stap van het gesprek niet

leiden tot tijdverlies, het gesprek zou moeten leiden tot tijdwinst.

 

 Artikel 5. Het gesprek

Het gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo de logische start. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is kan

wellicht de fase van het gesprek overslaan. Dit zal niet altijd het geval zijn. Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden.

Tijdens het gesprek wordt – geheel uitgaande van degene die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie, verder belanghebbende genoemd – een complete inventarisatie gemaakt. Deze inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de belanghebbende en inventariseert:

Ÿ     De beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie.

Ÿ     De mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft.

Ÿ     De onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen.

Ÿ     De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen.

Ÿ     Hetgeen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen.

Ÿ     De mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken.

Ÿ     De mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van prestatieveld 6 van de Wmo (artikel 1, lid 1 onder g sub 6 Wmo). Dit is van groot belang om te

voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, welke invulling in strijd is met de doelstelling van de Wmo. Dat heeft consequenties. Wanneer iemand met een claimgerichte

aanvraag komt en die uitsluitend claimgericht behandeld wil zien kan dit betekenen dat een gemeente moeilijk maatwerk kan leveren.

Bij het gesprek is het begrippenkader van de ICF, de International Classification of Functions, Disabilities and Health, uitgangspunt. Ook bij de formulering van de te bereiken resultaten is het ICF

basis geweest. Het is de wens van de wetgever geweest dat dit plaats zou vinden[1].

 

Het gesprek wordt alleen gevoerd door een persoon die ter plekke uitstekend bekend is: kennis van de in de regio aanwezige mogelijkheden aan algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve en ook

individuele voorzieningen is onmisbaar voor het goed voeren van een gesprek. Na dit gesprek moet een gemeente er immers van uit kunnen gaan dat alle voorliggende, door belanghebbende zelfstandig

aan te spreken mogelijkheden, bekeken zijn. Het is niet de bedoeling dat dit na een aanvraag alsnog beoordeeld moet worden.

Mocht de gemeente nadat een aanvraag is ingediend behoefte hebben aan een medisch advies of een onderzoek door een deskundige van een andere discipline, dan vindt dit na het gesprek plaats. Een dergelijk onderzoek past niet in een procedure als het gesprek waarbij belanghebbende en zijn

wensen en persoonlijke kenmerken het uitgangspunt zijn en dat niet gericht is op een bepaalde individuele voorziening.

 

Het gesprek wordt in principe bij Bestwijzer of bij de belanghebbende thuis gevoerd. Er is een aantal argumenten aan te voeren waarom thuis de meest geschikte plek kan zijn: het is de vertrouwde

omgeving van betrokkene, het kan relevant zijn de leefomgeving van de belanghebbende te zien om de loop van het gesprek beter te begrijpen, enz. Ook is het mogelijk het ten kantore van

degene die als professional aan het gesprek deelneemt te houden. Dit omdat bijvoorbeeld in de thuissituatie door allerlei omstandigheden een gesprek niet mogelijk of uiterst ingewikkeld is of geen

meerwaarde heeft. Verder is het mogelijk dat de belanghebbende aangeeft het gesprek liever elders te voeren. Dat zou kunnen zijn bij een vertrouwenspersoon of een naast familielid.

 

Het gesprek wordt gevoerd aan de hand van een lijst van te bespreken punten die tegelijk met de bevestiging van de afspraak voor het gesprek aan belanghebbende wordt toegezonden. Een dergelijke

lijst maakt het voor belanghebbende, indien hij dit wil, mogelijk zich voor te bereiden op het gesprek.

Daardoor komen belanghebbende en de professional meer in een gelijke positie te verkeren dan zonder informatie vooraf. De lijst mag niet leiden tot een starre benadering van het gesprek door de

lijst strikt te volgen. De lijst is bedoeld als ondersteuning.

 

Lid 1 geeft aan dat het ICF de basis is voor het begrippenkader van het gesprek. Dit wil niet zeggen dat het ICF op tafel moet komen of dat belanghebbende bekend moet zijn met het ICF. Het ICF zal

aan de basis liggen van de lijst met te bespreken punten en de daarbij te gebruiken begrippen. Wel betekent dit dat de professional het ICF dient te kennen.

Lid 2 bepaalt dat als de aanmelding gedaan is door een mantelzorger, het gesprek met de mantelzorger en zo mogelijk ook met degene die door de mantelzorger verzorgd wordt, gevoerd wordt.

 

Artikel 6. Het verslag

Artikel 6 bepaalt in lid 1 dat het gesprek met een verslag wordt afgesloten. Per onderdeel van het gesprek en uiteindelijk aan het eind van het gesprek worden ter plekke de belangrijkste punten kort samengevat op papier gezet. Belanghebbende wordt gevraagd hierbij aan te geven of hij of zij het

eens is met de uitkomsten van het gesprek en het te voorzien van naam, adres, dagtekening en zijn of haar handtekening. Dit ondertekende verslag kan dienen als aanvraagformulier voor een individuele

aanvraag als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.

De professional kan aan de hand van het verslag nog een uitgebreid rapport maken van hetgeen besproken is. Het is ongewenst dit uitgebreide rapport ter plekke te maken: deze manier van werken zal het gesprek wellicht negatief beïnvloeden, omdat het maken van het rapport dan een te grote rol

in het proces van het gesprek zal gaan spelen.

Belanghebbende kan het rapport ten allen tijde desgevraagd inzien of ontvangen. Belanghebbende heeft hierbij de mogelijkheid correcties en aanvullingen in het rapport aan te brengen. Deze

komen dan niet in de plaats van het oorspronkelijke rapport, maar worden aan het oorspronkelijke rapport toegevoegd.

Daarbij dient men zich te realiseren dat het gesprek gevoerd wordt vanuit de belanghebbende en zijn behoeften en persoonlijke kenmerken. Van het rapport kan dan ook niet verwacht worden dat het een

objectieve weergave van de situatie van betrokkene weergeeft: het zal duidelijk subjectieve aspecten bevatten. Deze subjectieve aspecten zullen als zodanig herkenbaar moeten zijn. Bestaat er uiteindelijk

behoefte aan een objectieve (bijvoorbeeld medische) onderbouwing, dan zal dat na de aanvraag plaats moeten hebben.

 

Lid 2 bepaalt dat het mogelijk is, indien daar aanleiding toe bestaat, met het verslag van het gesprek een formele aanvraag bij de gemeente in te dienen. Met die aanvraag wordt een formele procedure

ingezet die gebonden is aan de regels van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat het een ander traject is met een ander regime en een andere sfeer is de aanvraag in een nieuw hoofdstuk

opgenomen.

 

 HOOFDSTUK 4. DE AANVRAAG VAN EEN INDIVIDUELE VOORZIENINGArtikel 7. De aanvraag

 

 

In lid 1 is geregeld dat een aanvraag van een individuele voorziening altijd schriftelijk moet worden gedaan, waarbij elektronisch een vorm van schriftelijk is. Dit is een verplichting op grond van artikel 4:1 Algemene wet bestuursrecht dat bepaalt dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend.

Lid 2 bepaalt dat indien een aanvraag mondeling (via telefoon of op een andere manier) wordt  ingediend de gemeente deze indiening schriftelijk moet bevestigen onder gelijktijdige toezending van

het aanvraagformulier om deze aanvraag formeel te maken. Van belang is dat de termijn waarbinnen de aanvraag moet uitmonden in een beschikking (in principe 8 weken) pas begint te lopen vanaf het

moment dat het aanvraagformulier, volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bijlagen waaronder het eventuele verslag van het gesprek, bij de gemeente is binnengekomen. Het spreekt voor zich dat deze belangrijke informatie in de begeleidende brief bij het aanvraagformulier verstrekt

wordt.

 

Lid 3 bepaalt dat, als er een gesprek is gevoerd waarvan een verslag is gemaakt dat is ondertekend,

dit ondertekende verslag van het gesprek als aanvraagformulier beschouwd kan worden.

 

[1] Toelichting amendement van het lid van Miltenburg c.s. TK 2005-2006, 30131 nr. 65: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

 

HOOFDSTUK 5. BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN

 

Hoofdstuk 5 van de verordening heeft een speciale opbouw. In paragraaf 1 worden de algemene regels die voor alle 8 te bereiken resultaten gelden, opgesomd. Het betreft dan met name het maken

van een afweging. Waarom deze maatregel, deze voorziening wel en die niet. Zeker als de te verstrekken voorziening niet (precies) datgene is wat betrokkene wenst, is dit van groot belang: het gaat immers om het te bereiken resultaat en het college moet dan aan kunnen geven waarom dit toch als maatwerk kan gelden.

In paragraaf 2 wordt dan per te bereiken resultaat besproken wat de globale kaders zijn.

Er is bewust gekozen om niet alle voorzieningen die mogelijk zijn op te sommen. Allereerst laat de wet deze mogelijkheid toe. Vervolgens is het principe van het gesprek en de daaropvolgende

aanvraag zodanig dat niet van meet af aan een bepaalde voorziening centraal in de procedure moet staan maar het te bereiken resultaat en hoe dat mogelijk is. Focussen op een bepaalde

voorziening kan de aandacht daarvan zodanig afleiden dat de verkeerde voorziening wordt toegekend.

 

 

Artikel 8. Het maken van een afweging

In lid 1 van artikel 8 is vastgelegd dat het college het verslag van het gesprek tot uitgangspunt van de beoordeling van de vraag welke voorzieningen getroffen gaan worden, dient te nemen. Daarbij gaat

het college uit van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, zoals artikel 4 Wmo voorschrijft. "Uitgaan van" betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt van het onderzoek en de afweging neemt. Bij het onderzoek zal gekeken worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is.

Het College kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken, bijvoorbeeld met een bepaald hulpmiddel.

 

Lid 2 bepaalt dat alle (wettelijk) voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die voor betrokkene beschikbaar en in de praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn, eerst beoordeeld dienen te worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij logischerwijs voorhanden voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Dat kan nodig zijn omdat men niet weet welke voorzieningen er normaal voorhanden zijn. Als

deze voorzieningen toch niet leiden tot het te bereiken resultaat moet er naar andere oplossingen gezocht worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief.

Als er geen gesprek heeft plaatsgevonden zal dit na de aanvraag gebeuren. Dus met of zonder gesprek: er wordt in alle gevallen eerst beoordeeld welke voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen een oplossing zouden kunnen bieden om het te bereiken resultaat

daadwerkelijk te bereiken.

 

Paragraaf 2. De te bereiken resultaten

 

Artikel 9. een schoon en leefbaar huis.

In lid 1 van artikel 9 wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schoon en leefbaar huis.

Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is volgens de normen zoals die tot nu toe zijn gehanteerd. Wat betreft de vraag wat onder schoon verstaan moet worden

zijn normen geformuleerd in de beleidsregels. Die normen zijn ontleend aan gangbare ideeën die bestaan in de maatschappij. Er zijn ook beperkingen ten aanzien de omvang van de woning, zoals het

aantal kamers, de oppervlakte van de kamers, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Dit uitgangspunt is niet star: er zijn altijd mogelijkheden bij te

stellen naar boven of naar beneden (maatwerk). Ramen lappen aan de buitenkant valt van oudsher buiten de gemeentelijke plicht. Een aanvrager kan met een (sterk) afwijkende vraag ten aanzien

van het onderdeel omvang sociale woningbouw geen compensatie afdwingen voor het meerdere boven het niveau sociale woningbouw. Dit wordt in de beleidsregels nader uitgewerkt.

Onder de ruimten die onder dit principe vallen zijn te rekenen: een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten. Ook een eventuele berging die

daadwerkelijk in gebruik is, wordt meegenomen.

 

In lid 2 van artikel 9 wordt geschetst welke individuele voorzieningen beschikbaar gesteld kunnen worden om het schone en leefbare huis te bereiken. dat gaat allereerst via licht en zwaar

huishoudelijk werk, d.w.z. om het droog en nat schoon en stofvrij maken en houden van de woning.

Daarbij valt bijvoorbeeld het reinigen van de ramen aan de buitenkant niet onder de compensatieplicht, omdat daarvoor een algemeen gebruikelijke voorziening bestaat: de glazenwasser.

 

Lid 3 van artikel 9 gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg.

Er wordt rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid vanaf 18 jaar. Wanneer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen over te nemen wordt

allereerst gekeken of dit een voorliggende voorziening is. Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn bestaat er plicht tot compensatie. Ook aanwezige personen jonger

dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten.

Compensatieplicht bestaat er uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Door onderzoek moet dit vastgesteld worden.

Niet gewend zijn huishoudelijk werk te verrichten is geen reden tot compensatie. Alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten, waaronder begrepen de kinderen, kan

compensatieplicht betekenen. Ook dit moet meegenomen worden in het onderzoek.

 

Lid 4 bepaalt dat indien er sprake is van gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, er in principe geen individuele voorziening toegekend kan worden. Omdat het om maatwerk gaat, moet ook hiernaar nauwkeurig onderzoek

gedaan worden. Hetzelfde geldt de in artikel 8 lid 2 gestelde uitzondering voor voorliggende en andere voorzieningen die gewoon in de maatschappij beschikbaar zijn.

 

Artikel 10. Wonen in een geschikt huis

Lid 1.

Als het gaat om het wonen in een geschikte woning hebben we het over de woonvoorzieningen. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van

de aanvrager. De gemeente kan wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest

geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon.

Heeft iemand een woning, dan betekent de compensatieplicht dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere

mogelijke oplossingen.

Ook nu gaat het weer om woningen op het niveau sociale woningbouw. De ruimten zijn dan ook weer de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten. Er kan altijd afgeweken worden naar

boven of beneden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten gelden niet als uitgangspunt

voor compensatie.

 

Lid 2.

Als het gaat om een geschikte woning is er een reeks aan mogelijke wijzen van compensatie. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning

beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie moet een afweging gemaakt worden van de diverse mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij zijn de

behoeften van de aanvrager. Maar aan de andere kant is er ook de noodzaak tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden, waardoor zo veel mogelijk aanvragers gecompenseerd kunnen

worden met de beschikbare middelen. Door hier gericht beleid op te maken kan het college sturen in de mogelijkheden. De verschillende regels die gelden bij het maken van afwegingen zijn in de

beleidsregels opgenomen.

 

Lid 3

Verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning kan een snelle(re) oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien kan een woning zich niet

lenen voor aanpassing. Dat kan betekenen dat er eerst naar alternatieven gekeken moet worden.

Daarbij wordt zo mogelijk rekening gehouden met de behoeften van de aanvrager. Dat wil zeggen dat in een afweging bepaald wordt hoe die behoeften zich verhouden tot de belangen (met name

financiële) van de gemeente.

 

Lid 4.

Als er voorliggende voorzieningen zijn of alternatieve voorzieningen zijn die goedkoper zijn, moet eerst beoordeeld worden of het hanteren hiervan nog leidt tot maatwerk, zodat via deze

voorzieningen het resultaat bereikt kan worden.

 

Lid 5.

Het college kan besluiten om een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten te verstrekken indien

verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde

woning. Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing.

Een woonvoorziening, en dus ook de verhuiskostenvergoeding, is volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct

oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de (te) verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast etc. zijn dus niet van

belang.

 

Lid 6.

In het eerste en tweede lid van artikel 10 is opgenomen dat er alleen een individuele voorziening kan worden getroffen in de woning waar men hoofdverblijf heeft. In dit artikel wordt hierop een

uitzondering gemaakt voor het bezoekbaar maken van een woning (bijvoorbeeld van ouders of andere familieleden) voor AWBZ-bewoners. Het bezoekbaar maken wordt gelimiteerd tot het bereikbaar

maken van de woning zelf en enkele essentiële ruimten en wordt bovendien in financiële zin gemaximeerd.

 

Lid 7.

Op grond van deze verordening moet bij een woningaanpassing bekeken worden of een verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning leidt tot het te bereiken

resultaat. In de praktijk is dit vaak moeilijk, omdat er op korte termijn vaak geen geschikte woonruimte beschikbaar is en omdat er allerlei redenen zijn waardoor belanghebbende gebonden is

aan zijn eigen woning (mantelzorg, gezinssituatie, eigen huis etc.). Als een verhuizing niet mogelijk blijkt en het resultaat alleen te bereiken is door een aanbouw of een aanzienlijke verbouwing dient de

afweging te worden gemaakt tussen aanpassen of het plaatsen van een herplaatsbare woonunit.

Hierbij spelen afwegingen over afschrijving van de voorziening en over de vraag of de voorziening later hergebruikt kan worden een belangrijke rol. Gestreefd wordt aanpassingen die bestaan uit een

aanbouw alleen dan te realiseren als vastgelegd kan worden dat deze aanpassing tijdens de gehele looptijd beschikbaar kan blijven voor een gehandicapte. Dit zal over het algemeen uitsluitend te

realiseren zijn bij huurwoningen van sociaal verhuurders. In andere situaties zal indien mogelijk gekozen worden voor het plaatsen van een losse woonunit.

Indien het plaatsen van een losse woonunit niet mogelijk blijkt (bijvoorbeeld door ruimtegebrek), is bepaald dat, indien de woningaanpassing meer bedraagt dan € 20.000,- èn er sprake is van een

waardevermeerdering van de woning, de eigenaar zelf de waardevermeerdering van de woning dient te financieren. In de beleidsregels wordt deze bepaling verder uitgewerkt.

Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, aangezien er een afweging dient plaats te vinden tussen de kosten van het

effectueren van deze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten.

 

Lid 8.

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden problemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die

hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op basis van de

in dit lid genoemde gronden:

 

a. Onder a. wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet-geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

 

b. Onder b. wordt met name gedoeld op verhuiskostenvergoedingen: veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte en verhuizingen van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en de kinderen reeds zelfstandig wonen.

 

c. Als een persoon met beperkingen verhuist, moet deze, in relatie tot die beperkingen, zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient.

      Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor moet zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand. Daarnaast moet de gemeente haar inwoners goed informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan gemotiveerd worden dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn of haar situatie meest geschikte woning.

 

d. Kosten die voortvloeien uit een keuze om zelfstandig te gaan wonen, behoren tot de algemeen gebruikelijke kosten.

      Woningen die niet geschikt zijn om het hele jaar te bewonen kunnen ook niet – als hoofdverblijf – adequaat worden gemaakt. Daarvoor wordt dus per definitie geen woonvoorziening verstrekt, aanpassen leidt niet tot een adequate situatie. Ook zonder beperking zal men immers moeten verhuizen naar een woning die wel het gehele jaar bewoonbaar is.

      Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de aanvrager buiten de doelgroep van de Wmo valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen.

 

e. Een woonvoorziening wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden of waarvoor vrijstelling is verleend in het kader van de mantelzorgregeling. Een zelfstandige woonruimte is een woonruimte met een eigen toegang, keuken, douche en toilet (bron: Rijksoverheid, dossier huurwoning).

 

f. Geen woonvoorzieningen worden verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of voor personen met beperkingen of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

 

g. Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de Wmo in hoofdzaak zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Er zijn uitzonderingen gemaakt voor de in dit lid genoemde voorzieningen. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan er in de verordening is genoemd.

 

h. Indien de problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit verkeerd materiaal gebruik wordt hier geen voorziening voor verstrekt.

 

Artikel 11. Beschikken over boodschappen en maaltijden

Lid 1 van artikel 11 beschrijft wat verstaan wordt onder het beschikken over boodschappen en maaltijden. Het kunnen beschikken over boodschappen betekent dat de dagelijks benodigde

hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse

benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie houdt niet per definitie in dat de aanvrager zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er wordt in redelijkheid gezocht naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan een boodschappenservice, waarbij wel opgelet wordt dat de supermarkt qua prijsniveau past bij het bestedingspatroon van de aanvrager.

Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de aanvrager beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij dient rekening te

worden gehouden met medische geïndiceerde diëten en kan rekening worden gehouden met de wensen van de aanvrager. Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, via het

gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het – met behulp van een vrijwilliger of anderszins

– zelf bereiden van maaltijden.

 

Lid 2 van artikel 11 stelt welke hulpmiddelen gekozen kunnen worden om dit resultaat te bereiken.

Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden

van beschikbare diensten, zoals boodschappenservice. Bij afwezigheid van dergelijke diensten, of

indien de kosten van de dienst, zowel wat betreft producten als wat betreft extra bezorgkosten, dat

rechtvaardigen, kan gekozen worden voor het inzetten van hulp om de boodschappen te doen.

Daarbij zal goedkoopst-compenserend leidraad zijn, zodat het doen van boodschappen niet perse door

de aanvrager zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang

en is de manier waarop daaraan ondergeschikt.

 

Lid 3 bepaalt dat een bruikbare boodschappenservice of bruikbare maaltijdvoorziening die leidt tot het

te bereiken resultaat voorliggend is op eventueel individuele voorzieningen. Om te bepalen of een

boodschappenservice of maaltijdvoorziening bruikbaar is, wordt er gekeken naar gezinssamenstelling,

kosten en concrete beschikbaarheid. Als een voorliggende voorziening niet beschikbaar is, kan daar

uiteraard geen gebruik van worden gemaakt.

 

Lid 4 bepaalt dat indien een voorliggende voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan

worden, er geen ruimte bestaat voor een individuele voorziening.

 

Artikel 12. Beschikken over schone was

Lid 1

Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding en linnengoed die iemand in zijn bezit heeft.

Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder afdwingbare compensatie, maar als daar

behoefte aan bestaat, kan de gemeente wel bemiddelen bij het regelen dat er geschikte en passende

kleding wordt gekocht, bijvoorbeeld met inschakeling van vrijwilligers. De wijze waarop deze

ondersteuning wordt geboden, is afhankelijk van de gezamenlijk door aanvrager en gemeente te

kiezen oplossing.

Als mobiliteit het probleem is, kan gedacht worden aan een vervoersvoorziening om dat probleem op

te lossen. Als er hulp bij het huishouden aanwezig is, zou dit de oplossing kunnen bieden.

 

Lid 2

Beschikken over schone was betekent dat er gewassen, gestreken en eventueel gerepareerd moet

kunnen worden, alles voor zover de aanvrager daartoe niet in staat is. Het wassen zal gebeuren met

de algemeen gebruikelijke wasmachine. Ook het drogen van de was vindt indien mogelijk plaats op

moderne wijzen van drogen: de wasdroger. Voor zover het noodzakelijk is kleding te strijken kan dit

ook onder te compenseren problemen vallen. Daarbij is weer uitgangspunt wat in de maatschappij

algemeen gangbaar is.

 

Lid 3, 4 en 5.

Als er voorliggende, algemene, collectieve of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn, die tot het te

bereiken resultaat kunnen leiden, bestaat er geen ruimte voor individuele voorzieningen. Hierbij wordt

uiteraard gekeken of er wel sprake is van maatwerk.

 

 

Artikel 13. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Lid 1 spreekt over de dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren. Dit kan onder de

compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan. Compensatie is dan

bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere

oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke en voorliggende

voorzieningen zoals kinderopvang.

Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg en

intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ.

 

Lid 2 biedt de mogelijke oplossingen. Het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren zal

veelal van kortere duur zijn. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het

gezin behorende kinderen kan bij een langere duur opgelost worden via algemeen gebruikelijke,

voorliggende en algemene voorzieningen. Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de

ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen

spelen dan een grote rol. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders enz.

 

Lid 3 en 4.

Voor- tussen- en naschoolse opvang kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de

individuele situatie van de aanvrager kunnen leiden tot het te bereiken resultaat kunnen het

verstrekken van een individuele voorziening onnodig maken. Er moet dus altijd eerst beoordeeld

worden of dit soort oplossingsmogelijkheden er zijn.

 

 

Artikel 14. Zich verplaatsen in en om de woning

Lid 1. Het te bereiken resultaat betekent dat de aanvrager zich in om en nabij zijn woning moet

kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het

wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder

gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het

maken van een ommetje) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per

vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsingen naar een centrale hal in een flat,

waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de

tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen

verantwoordelijkheid.

In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de

woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een

berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk

gebruikt.

In principe vallen zolders zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een

vlizotrap, niet onder de compensatieplicht.

Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan

redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden

in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte. Ook

een tillift zou gezien kunnen worden als een dergelijk middel. Doordat een belangrijk deel van de

tilliften vanwege aard- en nagelvaste verbinding met het plafond gerekend worden tot de

voorzieningen waardoor in een geschikte woning gewoond kan worden, wordt de tillift verder

beschouwd als een voorziening die daar onder valt.

De hulpmiddelen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het

is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de

compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het te bereiken resultaat moet kunnen

bereiken.

Het kunnen verplaatsen in de woning zou kunnen betekenen dat er twee voorzieningen verstrekt

worden. Wanneer iemand een transfer kan maken, maar overigens aangewezen is op een rolstoel,

zou gekozen kunnen worden voor een stoeltjeslift in combinatie met een rolstoel beneden en een

rolstoel boven, waardoor iemand in staat is om zich in de gehele woning te verplaatsen. In deze

situatie kunnen naast een traplift ook andere voorzieningen nodig zijn om de woning

rolstoeldoorgankelijk te maken.

 

Lid 2.

In principe wordt een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis (onder de Wmo valt in

veel gevallen de rolstoel) verstrekt, als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik

nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt

van andere hulpmiddelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ of zelf

aangeschaft. De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: deze rolstoel wordt

immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men

zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit

soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van

rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en

dergelijke.

De rolstoel voor incidenteel gebruik wordt alleen dan verstrekt, indien er geen andere regeling is voor

het lenen van dit soort rolstoelen. Ook is het wellicht in incidentele situaties noodzakelijk om

andere redenen een dergelijke rolstoel voor incidenteel gebruik te verstrekken. Het zal hierbij gaan

om uitzonderingen: uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk

is voor het verplaatsen in, om en nabij de woning.

 

lid 3 en 4.

Een rolstoelpool zou kunnen leiden tot een adequate oplossing voor het probleem van het verplaatsen

op andere plaatsen dan rond de woning. Daarom kan een rolstoelpool een oplossing bieden voor

diegenen die behoefte hebben aan een oplossing voor incidenteel gebruik waarbij het gebruik niet in

en om de woning plaatsvindt. Als daar sprake van kan zijn wordt er geen individuele voorziening

verstrekt.

 

 

Artikel 15. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Lid 1.

Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de aanvrager zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct

daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen.

Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan. Heeft

men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan valt deze voorziening niet onder de compensatieplicht maar dient deze vergoed te worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de Wia.

Maar het enkele feit dat je met de voorziening die je nodig hebt in het kader van het leven van alledag, ook naar je werk kunt, ontslaat de gemeente niet van de compensatieplicht. Ook niet-

gehandicapten gebruiken hun auto vaak voor het reguliere woon-werkverkeer of voor het vervoer in het kader van werk (waarvoor zij dan een vergoeding ontvangen van de werkgever).

 

Lid 2.

De individuele voorzieningen die verstrekt worden om als resultaat te bereiken dat je je met een of ander vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen betreffen een breed scala

van verplaatsingen. Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied zoals omschreven met woonplaats en omgeving uitgesloten.

Daarvoor wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de

door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college

van burgemeester en wethouders. Valys  regelt het vervoer wanneer de pashouder een

vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf  het woonadres van de pashouder

of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de

pashouder tot en met 5 OV zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op

een afstand tot en met 5 OV zones vanaf het woonadres van de pashouder.

Wel gaat het om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen (zodat ook op deze wijze het

resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), nodig om op

bezoek te gaan en nodig om naar artsen, paramedici, specialisten te gaan, voor zover het

zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. Dit medisch vervoer betreft vooral

situaties waarbij dat vervoer zo frequent is dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel aan dit

medisch vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan extra vervoer ter compensatie geboden

worden. Ook het vervoer om in de natuur te zijn, al dan niet met familie of vrienden, of het vervoer

om een kerk, een sporthal, een theater, een museum of een voetbalwedstrijd te bezoeken valt onder

de compensatieplicht. De omvang van de te bieden compensatie zal over het algemeen liggen tussen

1500 en 2000 klometer per jaar. Het kan voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat.

Van belang is allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische,

maar ook gezien de financiële situatie van de aanvrager. Immers, met een laag inkomen kan men wel

de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat voor iedere Nederlander verplaatsen een

prijskaartje heeft geldt dat ook voor mensen met een beperking. Daarbij is het van belang vast te

stellen of de vervoersbehoefte hiermee spoort.

 

Lid 3 en 4.

Ook bij de vervoersvoorzieningen kan een scootermobielpool een oplossing bieden voor personen met

een beperkte vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenaamde

vraagafhankelijke vervoer van deur tot deur. Om hierbij te komen tot maatwerk zal de

vervoersbehoefte van de aanvrager uitgangspunt zijn van de beoordeling welke voorziening nodig is

om het te bereiken resultaat te bereiken. Voorliggende voorzieningen kunnen individuele

voorzieningen voorkomen.

 

Artikel 16. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, sportieve of maatschappelijke activiteiten.

Lid 1.

Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen

en deel te nemen aan recreatieve, sportieve of maatschappelijke activiteiten bestaat uit het

kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. Daarbij

kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van

kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de

vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. In afwijking op de modelverordening van de

VNG wordt ook de mogelijkheid geboden om deel te nemen aan sportieve activiteiten.

Voorwaarden voor deelname aan activiteiten zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze

bestemmingen. Daarvoor zal artikel 15 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden.

 

Lid 2.

Als vervoer voldoende in staat stelt aan activiteiten deel te nemen kan via artikel 15 het

vervoersprobleem opgelost worden.

 

Lid 3 en 4.

Als sprake is van voorliggende voorzieningen, die het probleem op kunnen lossen, is er geen ruimte

meer voor individuele voorzieningen.

 

Lid 5.

In de vorige verordening werd alleen gesproken van een sportrolstoel. De raad heeft in het kader van

het Wmo beleidsplan voor de jaren 2012-2015 aangegeven dit begrip breder te willen trekken,

waardoor er nu ook andere hulpmiddelen verstrekt kunnen worden om sportbeoefening mogelijk te

maken. Hierbij dient er wel sprake te zijn van serieuze, langdurige sportbeoefening. Dit kan

bijvoorbeeld aangetoond worden door lidmaatschap van een sportvereniging. In elk geval moet

voorkomen worden dat er een hulpmiddel wordt verstrekt dat slechts enkele keren wordt gebruikt.

Vaak kan een belanghebbende via een leverancier of een vereniging eerst op proef een hulpmiddel

gebruiken.

 

 

HOOFDSTUK 6. VERSTREKKING IN NATURA, ALS PERSOONSGEBONDEN B UDGET EN ALS FINANCIELE TEGEMOETKOMING  

 

Paragraaf 1. Verstrekking van voorzieningen

 

Artikel 17. Mogelijke verstrekkingwijzen

In dit artikel wordt allereerst behandeld in welke vormen voorzieningen verstrekt kunnen worden. De mogelijkheden voorziening in natura of een persoonsgebonden budget zijn voorgeschreven in artikel 6

Wmo. De financiële tegemoetkomingen kunnen niet ontbreken (hoewel er in feite geen verschil bestaat tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming) omdat artikel 7 lid 2 Wmo spreekt over een “financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische

ingreep in of aan de woonruimte”.

 

Paragraaf 2. Verstrekking in natura

 

Artikel 18. Inhoud beschikking

Dit artikel bepaalt in lid 1 welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking vastgelegd moeten worden.

Het gaat er daarbij uiteraard allereerst om welke voorziening(en) aan de orde zijn. Dit uiteraard in relatie tot de te bereiken resultaten. Vervolgens wordt aangegeven wat de duur van de voorziening is:

voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken. Vervolgens is van belang te vermelden op welke wijze de

voorziening in natura verstrekt wordt. Als er sprake is van een overeenkomst wordt deze overeenkomst vermeld.

Ook andere aspecten, speciaal aspecten die voor deze ene verstrekking gelden, dienen in de beschikking opgenomen te worden.

 

Lid 2 geeft aan dat als een eigen bijdrage gevraagd wordt, dit in de beschikking komt te staan. Dit

betreft alleen het gegeven dat een eigen bijdrage gevraagd wordt. Hoe hoog de eigen bijdrage is

wordt door het CAK bepaald en door het CAK bij afzonderlijke beschikking opgelegd.

 

Paragraaf 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget Artikel 19. Overwegende bezwaren

Artikel 19 bepaalt dat die situaties waarin geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt, ook al is dat aangevraagd, omdat zij vallen onder de formulering van artikel 6 Wmo: “overwegende

bezwaren” door het college opgenomen moeten worden in het Gemeentelijk besluit maatschappelijke ondersteuning. Dit omdat het aantal situaties nog zeer beperkt is maar in de loop der jaren meer

situaties zullen ontstaan waarin tegen het verstrekken van een pgb overwegende bezwaren bestaan.

Dit kan zijn als vast staat dat belanghebbende niet in staat is de gelden te beheren. Ook kan dit een situatie zijn waarin het gaat om zeer kortdurende hulp bij het huishouden en het verstrekken van een

persoonsgebonden budget niet praktisch uitvoerbaar is. Ook het collectief vraagafhankelijk vervoer kan als het systeem in gevaar komt als vrijheid tot keuze van een persoonsgebonden budget zou

leiden tot leegloop een argument zijn geen keuzevrijheid te bieden. Dit moet onderbouwd kunnen worden en uitzonderingen moeten mogelijk zijn. Zie ook CR 12012010 BL4037. 

 

Artikel 20. Inhoud beschikking

Lid 1 van artikel 20 bepaalt wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd

moet worden in de beschikking. Het gaat daarbij allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Dat kan

beperkt zijn, zoals het bezoeken van familie, vrienden en kennissen en het doen van boodschappen met een scootermobiel, maar ook een meer algemeen geformuleerd resultaat, zoals het maken van

alle noodzakelijke verplaatsingen in de naaste woon- en leefomgeving.

Als er een programma van eisen wordt verstrekt (waar is het geld voor bedoeld, aan welke eisen moet voldaan zijn) wordt dat ook in de beschikking vastgelegd onder bijvoeging van het program van eisen.

Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag men ontvangt, met vermelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen. Tot slot

moet voor wat betreft de verantwoording ook in de beschikking worden vastgelegd wat van degene tot wie de beschikking is gericht in dit opzicht wordt verwacht.

 

Lid 2 van dit artikel bepaalt dat bij het heffen van een eigen bijdrage dit in de beschikking vermeld moet worden, waarbij meegenomen kan worden dat het CAK de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt en per beschikking op zal leggen.

 

Paragraaf 4. Verstrekking van een financiële tegemoetkoming

Artikel 21. Inhoud beschikking

Lid 1 bepaalt ten aanzien van de financiële tegemoetkoming wat in de beschikking vermeld wordt. Het

gaat hier allereerst om de vermelding van het te bereiken resultaat waarvoor de financiële

tegemoetkoming gebruikt dient te worden. Daarnaast moet vermeld worden voor welke duur, voor

welke periode de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt en tenslotte dient hier vermeld te

worden of er een overeenkomst van toepassing is op deze verstrekking. Uiteraard moet ook de

hoogte van de financiële tegemoetkoming vermeld worden.

 

Lid 2.

Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming bestaat de mogelijkheid een eigen aandeel te

vragen. Indien dit van toepassing is dient dit in de beschikking vermeld te worden. De berekening van

het eigen aandeel kan, in tegenstelling tot de eigen bijdrage, door het college plaatsvinden. In de wet

is alleen voor de eigen bijdrage geregeld dat dit verplicht door het CAK dient te gebeuren. Als het

college zelf het eigen aandeel berekent dient er zorg voor te worden gedragen dat de regels rond de

cumulatie van eigen bijdragen in acht worden genomen.

 

Lid 3.

In het Besluit maatschappelijke ondersteuning zijn aanvullende voorwaarden vastgelegd over de

financiële tegemoetkoming zoals de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten.

Deze voorwaarden worden in de beschikking vermeld.

 

Paragraaf 5. Eigen bijdrage en eigen aandeel

 

ARTIKEL 22. EIGEN BIJDRAGEN EN EIGEN AANDEEL

 

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid om bij verstrekking van voorzieningen in natura of een

persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid om

de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie

maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In het eerste lid stelt

de Raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken. In het tweede lid wordt vervolgens bepaald

dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Besluit voorzieningen Wmo wordt

vastgelegd.

 

 HOOFDSTUK 7. PROCEDURELE BEPALINGEN ROND ONDERZOEK, ADVIES ENBESLUITVORMING. INTREKKING EN TERUGVORDERING   

 

Artikel 23. Beslistermijn

De Algemene wet bestuursrecht regelt dat, als bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, een besluit genomen dient te worden binnen een redelijke termijn. Die redelijke termijn is 8 weken. De

Wmo bepaalt niets over beslistermijnen. Het college heeft de mogelijkheid om afwijkende termijnen

vast te stellen. Hoewel het van belang is zo min mogelijk afwijkende termijnen te hanteren, immers, de doorzichtigheid van de termijnen komt daardoor wellicht in het geding, is het logisch voor enkele

onderdelen wel een langere termijn vast te stellen. Dit geldt met name voor bouwkundige woonvoorzieningen. Zeker als daar een offerte voor moet worden aangevraagd, zal daarmee de nodige tijd gemoeid zijn, zodat de termijn van acht weken niet haalbaar is. Om dat helder te hebben

is het wenselijk deze termijn in de verordening op te nemen. Dit is gebeurd ten aanzien van de verschillende te bereiken resultaten.

 

Artikel 24. Beperkingen

Er geldt een aantal beperkingen bij het verstrekken van voorzieningen.

 

Lid 1 onder a bepaalt dat het noodzakelijk is dat een voorziening langdurig noodzakelijk is. Op deze

regel bestaat een duidelijke uitzondering: hulp bij het huishouden na een ziekte of ziekenhuisopname.

Als deze kortdurende hulp niet op een andere manier geregeld kan worden, moet deze hulp als

individuele voorziening verstrekt worden. Deze uitzondering is daarom in de verordening opgenomen.

Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de situatie, maar ook een te bereiken resultaat voor

een belanghebbende die terminaal is dient gerekend te worden tot langdurig noodzakelijk. De

voorziening zal immers iemands gehele verdere leven noodzakelijk zijn.

 

Lid 1 onder b bepaalt dat de voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aangemerkt

moet kunnen worden. Het gaat daarbij op de eerste plaats om een voorziening die compenserend is

voor de ondervonden problemen, zodat het te bereiken doel daadwerkelijk bereikt kan worden. Maar

wanneer dan meerdere voorzieningen compenserend blijken te zijn mag volstaan worden met de

goedkoopste voorziening.

 

Lid 2 bepaalt onder a dat geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening als algemeen gebruikelijk beschouwd dient te worden voor een persoon als de aanvrager.

Onder b is opgenomen dat geen voorziening wordt verstrekt indien de belanghebbende niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Best, omdat in de wet geen specifieke bepaling is opgenomen

waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen. Door dit hier wel op te nemen wordt voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij de gemeente voor

personen die hier niet hun hoofdverblijf hebben. Indien de aanvraag het bezoekbaar maken van een woning betreft kan de aanvrager wel een persoon met beperkingen betreffen die in de gemeente niet

zijn hoofdverblijf heeft.

Onder c is opgenomen dat geen voorziening toegekend wordt als niet meer is na te gaan of de voorziening noodzakelijk was en of er wel sprake was van een goedkoopst compenserende voorziening. Is de voorziening te duur geweest dan kan de gemeente volstaan met het vergoeden van

een lager bedrag conform de goedkoopst-compenserende voorziening.

Onder d wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is

dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren

gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een dure voorziening is

aangebracht, zoals een verstelbare keuken, heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt

dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is de onder e. genoemde bepaling

opgenomen.

 

Artikel 25. Advisering

Lid 1.

Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is biedt artikel 25 daartoe de mogelijkheid. Geregeld

is dat het college twee mogelijkheden heeft: het college kan allereerst iemand oproepen op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen en daar die vragen te beantwoorden die nodig zijn om tot een

zorgvuldig besluit te komen.

De tweede mogelijkheid is uitgebreider: deze biedt ook de gelegenheid tot onderzoek, bijvoorbeeld door een arts. Bij de advisering wordt  de ICF terminologie gebruikt met het oog op consistentie van verslag, onderzoek en beoordeling.

Het zal duidelijk zijn dat er van deze mogelijkheden alleen maar gebruik kan worden gemaakt als dit noodzakelijk is, dat wil zeggen als zonder dit onderzoek een zorgvuldige besluitvorming niet mogelijk

is.

In principe mag van de aanvrager verwacht worden mee te werken. Is de aanvrager niet bereid tot medewerking, dan moet het college beoordelen of zonder deze medewerking een zorgvuldig besluit te

nemen is. Is dat niet mogelijk dan kan het college de aanvraag buiten behandeling stellen. Is wel een

zorgvuldig besluit mogelijk dan moet dat besluit genomen worden.

 

Lid 2 geeft de situaties weer waarin een adviesinstantie (over het algemeen een medisch adviseur)

om advies gevraagd kan worden.

Dat kan in ieder geval van belang zijn als het gaat om een aanvraag van een persoon die nog niet bij

de gemeente bekend is. In die situatie is het van groot belang te weten wat de aard van de

problemen is en welke prognose er bestaat. Dit kan van belang zijn bij de bepaling van de

voorzieningen om de gewenste resultaten te bereiken.

Is de aanvrager bekend, maar is er sprake van gewijzigde omstandigheden, dan kan er ook aanleiding

zijn een advies op te vragen. Dat zal zeker het geval zijn als die gewijzigde omstandigheden een

andere kijk op de te bereiken resultaten rechtvaardigen.

Uiteraard moet er een medisch advies zijn bij een afwijzing op medische gronden. En er kunnen zich

situaties voordoen dat er anderszins behoefte bestaat aan een medisch advies. Dan biedt het laatste

lid van dit artikel daartoe de mogelijkheid.

 

Artikel 26. Wijziging situatie

Dit artikel voorziet erin dat bij een gewijzigde situatie de plicht bestaat het college hiervan op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte voorziening. Zo zal bij overlijden de voorziening stopgezet kunnen worden en dienen de erven dit zo snel mogelijk te melden. Uiteraard kan de gemeente in deze situatie ook via het GBA kennis hebben van deze gewijzigde omstandigheid. Maar andere omstandigheden zijn minder gemakkelijk kenbaar voor de

gemeente. In die situatie kan men op basis van dit artikel verwachten dat wijzigingen worden doorgegeven. Om de kans dat er kennis van genomen wordt te vergroten wordt deze bepaling, indienvan toepassing, ook in de beschikking opgenomen.

 

Artikel 27. Intrekking

Een besluit, genomen op basis van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of

gedeeltelijk ingetrokken worden. Dit zal gebeuren als bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en

daar op enig moment niet of niet meer aan is voldaan. In die situatie bestaat ook de mogelijkheid tot

terugvordering, indien de voorziening zich daartoe leent.

Ook de situatie dat beslist is op onjuist verstrekte gegevens biedt de mogelijkheid een genomen

beschikking geheel of ten dele in te trekken. Ook in deze situatie kan terugvordering een mogelijkheid

zijn.

Een beslissing wordt genomen met de bedoeling dat men daar een voorziening mee treft. Als binnen

6 maanden na het nemen van de beslissing de voorziening nog niet is getroffen, is er ook de

mogelijkheid een beslissing geheel of ten dele in te trekken.

 

Artikel 28. Terugvordering

Indien een besluit is ingetrokken (en ook alleen maar in die situatie) kan eventueel tot terugvordering worden overgegaan. Voorwaarde is dat het recht op de voorziening is ingetrokken. Een voorziening in

natura, een financiële tegemoetkoming of een pgb kan worden teruggevorderd. Hierbij geldt eenprivaatrechtelijke procedure.

 

Terugvordering van een voorziening die bestaat uit een natura-verstrekking kan ook als later blijkt dat de verstrekking onterecht is geweest doordat er onjuiste gegevens zijn verstrekt.

 

 HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

 Artikel 29. Hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat ontkomt het college er niet aan om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is.

Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een

vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule.

Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid terzake niet aangepast moet worden.

 

Artikel 30. Indexering

Bepaalde bedragen worden jaarlijks aangepast zonder dat het college hier iets voor hoeft te doen. Te denken valt daarbij aan de bedragen voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Het Ministerie

van Volksgezondheid, Welzijn en Sport past deze bedragen jaarlijks aan. Een college is op basis van dit artikel ook bevoegd eigen bedragen aan te passen.

Om deze reden worden alle bedragen in het gemeentelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning opgenomen, zodat de bedragen snel en gemakkelijk aan te passen zijn.

 

Artikel 31. Evaluatie

De wet vereist evaluatie. In dit artikel wordt deze evaluatie in de tijd vastgelegd.

 

Artikel 32. Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening.

 

ARTIKEL 33. INTREKKING OUDE REGELING

 

Dit artikel regelt de intrekking van de vorige verordening.

 

Artikel 34. Citeertitel

Dit artikel regelt tenslotte hoe deze verordening geciteerd kan worden.