Organisatie | Woudenberg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Werk en bijstand 2012 |
Citeertitel | Verordening Werk en bijstand 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Toelichting bij de Verordening werk en bijstand |
Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 juli 2012.
Deze verordening vervangt de Verordening werk en bijstand, zoals vastgesteld op 23 september 2010. En vervangt de Tijdelijke uitvoeringsregeling Wet werk en bijstand, zoals vastgesteld op 8 november 2011.
Artikel 57 bevat een hardheidsclausule.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | 01-01-2013 | intrekking | 22-03-2013 De Woudenberger, 09-04-2013 | Onbekend. | |
11-07-2012 | 01-07-2012 | 01-01-2013 | nieuwe regeling | 28-06-2012 De Woudenberger, 03-07-2012 | Onbekend. |
De raad van de Gemeente Woudenberg,
gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 8 mei 2012;
gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en de artikelen 8 en 8a van de Wet werk en bijstand;
Overwegende dat de gemeenteraad bij verordening:
op grond van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, onderdeel b en artikel 18 van de Wet werk en bijstand verplicht is om regels te stellen voor de afstemming van de bijstand indien een bijstandsgerechtigde naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de Wet werk en bijstand en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen (afstemming);
PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN OVER RE-INTEGRATIE
Tot de doelgroep van dit hoofdstuk behoren uitkeringsgerechtigden, personen met een uitkering verstrekt door het UWV die binnen 2 maanden de volledige uitkeringsduur bereiken en aansluitend aanspraak hebben op bijstand, personen, die op de wachtlijst staan als bedoeld in artikel 12 van de WSW, Anw-ers, nuggers, alsmede personen bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, in de leeftijd van 18 tot 65 jaar die woonachtig zijn in de gemeente Woudenberg volgens artikel 40, eerste lid van de wet.
Artikel 4 Opdracht aan het college
De ondersteuning is gericht op de kortste weg naar duurzame reguliere arbeid. Indien hetverkrijgen van reguliere arbeid voorlopig niet haalbaar wordt geacht, is de ondersteuning gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie ter voorbereiding op een feitelijk re-integratietraject, gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement.
Het college kan ten behoeve van een persoon voor wie een voorziening wordt ingezet of voor wie een voorziening wordt overwogen een onderzoek (laten) instellen naar de mogelijkheden van de persoon in verband met arbeidsinschakeling en deelname aan voorzieningen.
Indien een uitkeringsgerechtigde als bedoeld in artikel 1 lid 2 onder d en artikel 2 lid 1, die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in 9 lid 1 van de wet en artikel 7, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in hoofdstuk 3 van deze verordening.
Indien de belanghebbende, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde als bedoeld in artikel 1 lid 2 onder d en artikel 2 lid 1, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in artikel 9 van de wet en artikel 7, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.
Het college kan ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vaststellen, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering.
Artikel 11 Zelfstandig ondernemerschap
Indien de belanghebbende voornemens is een zelfstandig bedrijf te starten kan het college voorzieningen welke daarop gericht zijn verlenen, voor zover de plannen naar het oordeel van het college een redelijke kans van slagen hebben.
Artikel 12a Tegenprestatie naar vermogen
Het college kan in verband met de invulling en uitvoering van de tegenprestatie naar vermogen afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en vrijwilligersorganisaties. Het college kan bij uitvoeringsbesluit regels vaststellen over de invulling en uitvoering van de tegenprestatie naar vermogen.
PARAGRAAF 2 RE-INTEGRATIEVOORZIENINGEN
Artikel 17 Loonkostensubsidies gericht op re-integratie
Het college kan tijdelijke en aflopende subsidies verstrekken aan werkgevers die met personen die behoren tot de doelgroep een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling, waarbij de hoogte van de subsidie mede wordt bepaald op basis van de productiviteit/loonwaarde van de belanghebbende;
Het college kan de persoon die behoort tot de doelgroep die geen afstand tot de arbeidsmarkt heeft en bij de re-integratieconsulent in een bemiddeling zit, de tijd tot het aanvaarden van een reguliere baan maatschappelijk nuttig te laten vervullen. De duur van de activiteiten bedraagt minimaal 1 week en maximaal 3 maanden.
Artikel 21 Inkomstenvrijlating
In alle gevallen waarin zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de wet, is sprake van een vrijlating die bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.
Artikel 22 Voorzieningen gericht op nazorg
Het college kan aan een belanghebbende die algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, voorzieningen bieden gericht op nazorg.
PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN OVER AFSTEMMING
Artikel 25 Begripsomschrijvingen afstemming
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
bijstandsuitkering: de norm als bedoeld in paragraaf 3.2. van de wet, verhoogd of verlaagd conform hoofdstuk 4 Toeslagen en verlagingen. Voor zelfstandigen van 18 tot 27 jaar die een Bbz-uitkering ontvangen of hebben ontvangen wordt onder ‘bijstandsuitkering’ verstaan de uitkering die op grond van artikel 78f, tweede lid, van de wet op hen van toepassing is.
Artikel 26 Het verlagen van de bijstandsuitkering
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet SUWI voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt de bijstandsuitkering overeenkomstig deze verordening verlaagd.
Artikel 27 Berekeningsgrondslag
In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand voor woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering aan zelfstandigen die bijstand voor het levensonderhoud krachtens het Bbz ontvangen, of hebben ontvangen.
Artikel 28 Het besluit tot afstemming
In het besluit tot afstemming worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstandsuitkering wordt verlaagd en - indien van toepassing – de reden om af te wijken van een standaardverlaging als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 3 van deze verordening.
Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:
de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 vijfde lid van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet;
De belanghebbende die in aanmerking komt voor een afstemming als bedoeld in artikel 39 tweede lid is niet langer verplicht ter zake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het de afstemming betreft. De belanghebbende wordt hiervan in kennis gesteld voordat hem mondeling om informatie wordt gevraagd.
Het college ziet af van verlaging van de bijstandsuitkering indien:
de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Verlaging van de bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht vindt niet plaats na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
Van verlaging van de bijstandsuitkering kan het college afzien en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien de gedraging niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Tenzij in deze verordening anders is bepaald wordt de verlaging toegepast met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot verlaging van de bijstandsuitkering aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de geldende bijstandsnorm ten tijde van de gedraging.
Indien de verlaging als gevolg van beëindiging van de uitkering niet kan worden toegepast op de wijze zoals vermeld in artikel 31, eerste en tweede lid van deze verordening, kan de afstemming bij wijze van herziening worden opgelegd over de bijstand welke belanghebbende heeft ontvangen gedurende, en aansluitend op, de periode dat belanghebbende afstemmingswaardig gedrag heeft vertoond. Het bedrag dat als gevolg van de herziening van het recht op bijstand teveel is betaald, kan van belanghebbende worden teruggevorderd.
Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging van de bijstandsuitkering, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie, dan wel van een gedraging als omschreven in paragraaf 3 en 4, wordt de duur van de verlaging verdubbeld. Met een besluit waarmee een verlaging is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 30, tweede lid of het geven van een schriftelijke waarschuwing als bedoeld in artikel 30 vierde lid.
Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging van de bijstandsuitkering, waarbij het eerste lid van dit artikel is toegepast, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie, duurt de verlaging totdat de belanghebbende de tekortkomingen heeft hersteld.
Onverminderd artikel 26, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:
a. vijf procent van de bijstandsuitkering gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;
b. tien procent van de bijstandsuitkering gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;
c. twintig procent van de bijstandsuitkering gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;
d. honderd procent van de bijstandsuitkering gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie;
e. vijftig procent van de bijstandsuitkering gedurende een maand bij gedragingen van de vijfde categorie;
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of het inzetten van re-integratiemiddelen, bedraagt de verlaging, onverminderd artikel 26, tweede lid, en artikel 27, derde lid, 5 procent van de bijstandsuitkering gedurende één maand.
Van het toepassen van de verlaging bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Indien een belanghebbende voorafgaand aan of tijdens de bijstandsverlening een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt afhankelijk van de omstandigheden een verlaging toegepast van maximaal 100 procent van de bijstandsuitkering gedurende één maand.
Onder ‘tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan’ wordt in ieder geval begrepen het op onverantwoorde wijze besteden van vermogen, ontslagname of door eigen toedoen ontslagen worden, het niet tijdig aanvragen van een voorliggende voorziening, het onvoldoende solliciteren voorafgaand aan de bijstandsverlening, het doen van een schenking, voorafgaand aan of tijdens de bijstandsverlening, voor zover bijstandsverlening redelijkerwijs was te voorzien en het niet of onvoldoende verzekerd zijn tegen gebruikelijke risico’s, zoals brand, ziekte of wettelijke aansprakelijkheid.
Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, in die zin dat het toegestane verblijf in het buitenland door belanghebbende is overschreden, wordt een verlaging toegepast van 10 procent van de bijstandsuitkering, gedurende een maand voor elke week of deel van een week, waarmee het toegestane verblijf in het buitenland door belanghebbende is overschreden, met een maximum van 3 maanden bij de eerste overschrijding in een kalenderjaar. Bij een tweede overschrijding binnen een kalenderjaar kan de duur of de hoogte van de toe te passen afstemming worden verdubbeld.
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren of de personen die werken in opdracht van het college, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 26, tweede lid, de bijstandsuitkering verlaagd met 100 procent gedurende een maand.
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren of de personen die werken in opdracht van het college, onder omstandigheden die geen rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 26, tweede lid, de bijstandsuitkering verlaagd met 50 procent gedurende een maand.
HOOFDSTUK 4 TOESLAGEN EN VERLAGINGEN
PARAGRAAF 1 INLEIDENDE BEPALINGEN
Artikel 41 begripsomschrijvingen toeslagen en verlagingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
1. indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldendehuurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag (wet van 24 april 1997, Stb. 1997, 197)
2.indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedragper maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde netto hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten (het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon) en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag aan onderhoud;
schoolverlater: de persoon die bijstand aanvraagt, indien hij in de zes maandenvoorafgaand aan de toekenning van de algemene bijstand recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Het aanmerken als schoolverlater eindigt zes maanden na het beëindigen van voornoemd onderwijs of beroepsopleiding.
Artikel 48 Begripsomschrijving fraude
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder fraude: het verstrekken van onjuiste en onvolledige gegevens dan wel het verzwijgen of niet (tijdig) verstrekken van voor de bepaling van het recht op uitkering relevante gegevens met als gevolg dat er uitkering geheel of gedeeltelijk ten onrechte is of wordt verstrekt.
PARAGRAAF 3 Gevolgen van fraude
Indien belanghebbende gevraagd dan wel ongevraagd onjuiste, onvolledige, niet tijdig of in het geheel geen inlichtingen verstrekt, die van belang zijn of kunnen zijn voor de hoogte, de duur of de voortzetting van de bijstand, verlaagt het college de bijstand, in overeenstemming met het bepaalde inhoofdstuk 3 van deze verordening, onverminderd de mogelijkheid tot terugvordering van de eventueel ten onrechte ontvangen bijstand.
Artikel 53 Aangifte bij het Openbaar Ministerie
Als het fraudebedrag de aangiftegrens sociale zekerheidsfraude overschrijdt, wordt door of namens het college proces -verbaal opgemaakt en aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie, onverminderd de mogelijkheid tot terugvordering van de ten onrechte ontvangen bijstand.
Artikel 54 Controle tijdens en na beëindiging van de bijstand
Het college voert heronderzoeken uit om de rechtmatigheid van de uitkering te controleren, evenals onderzoeken naar de reden van beëindiging van de uitkering, binnen door het college nader te bepalen termijnen en neemt op basis daarvan besluiten met betrekking tot de rechtmatigheid van de uitkering en de wederzijds tussen het college en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.
Artikel 56 Onvoorziene omstandigheden
In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening als toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 58 Mandaatregeling SVB
In afwijking van de bepalingen in hoofdstuk 3 is op de uitkeringsgerechtigden die op grond van mandaatregeling van de Sociale verzekeringsbank (SVB) een uitkering ingevolge de WWB ontvangen, de ministeriële regeling Maatregelenbesluit Socialezekerheidswetten (Staatscourant 2007, 304) van toepassing.