Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Sittard-Geleen

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Sittard-Geleen
Officiële naam regelingRe-integratieverordening Wet werk en bijstand
CiteertitelRe-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Sittard-Geleen
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpwerk en inkomen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

geconsolideerde versie incl. toelichting

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

n.b.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-200901-01-2012geconsolideerde regeling

16-12-2009

De Trompetter, 30 dec. 2009

gemeenteblad 2009, nr. 115

Tekst van de regeling

Intitulé

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.Uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand, de IOAW of de IOAZ;
b.Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het CWI;
c.Nuggers:personen als bedoeld in artikel 6, onder a, van de wet;
d.Voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet, deze verordening en het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 eerste lid; voor 2004 wordt als beleidsplan de Kadernota WWB bedoeld zoals deze is vastgesteld in de raadsvergadering van 19-12-2003
e.De wet: de Wet werk en bijstand;
f.IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
g.IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
h.Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen;
i.De raad: de gemeenteraad van de gemeente Sittard-Geleen
j.Awb: de Algemene wet bestuursrecht;
k.Werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet.

Paragraaf 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan bijstandsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of sociale activering aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling of sociale activering. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Beleidsplan

  • 1. De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening tweejaarlijks een beleidsplan vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering.

  • 2. Dit plan omvat in elk geval

    • o

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • o

      De wijze waarop de aanbesteding wordt vormgegeven;

    • o

      een verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen;

    • o

      het flankerend beleid ten aanzien van zorg en hulpverlening.

  • 3. Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77 van de wet.

  • 4. Het beleidsplan als bedoeld in het eerste lid alsmede het verslag als bedoeld in het derde lid bevatten het oordeel van de cliëntenraad.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, ANW-ers, Nuggers, personen die woonachtig zijn in een andere gemeente, gedetineerden, personen die worden bedreigd met ontslag, alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 3 genoemde beleidsplan en op basis van deze verordening genomen uitvoeringsbesluiten.

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt

  • 1. Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening.

  • 4. Indien de persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 5. Bij het opleggen van arbeidsverplichtingen aan eenoudergezinnen maakt het college een afweging tussen het belang van arbeidsinschakeling en zorg.

  • 6. Indien burgemeester en wethouders ter uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 2 lid 1 ten behoeve van de belanghebbende een plan hebben opgesteld of hebben laten opstellen, gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces, wordt dit opgenomen in een bijlage bij het besluit tot toekenning, voortzetting of herziening van bijstand. De belanghebbende tekent een exemplaar van de bijlage voor gezien en verstrekt dit aan burgemeester en wethouders. De bijlage wordt tevens getekend door burgemeester en wethouders.

Artikel 6 Sluitende aanpak

  • 1. Het college legt in het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 vast voor welke doelgroepen het een sluitende aanpak uitvoert

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

  • 3. B en W kunnen in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste lid.

Artikel 7 Budget- en subsidieplafonds

  • 1. De raad kan in het beleidsplan een of meer subsidie- of budgetplafonds vast stellen voor de verschillende voorzieningen. Een door de raad ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

  • 3. Indien in de praktijk er op grond van het subsidie- of budgetplafond gebruik gemaakt gaat worden van de weigeringsgrond van een voorziening, dient het college van B & W daar terstond schriftelijk melding van te maken aan de gemeenteraad.Van een weigering van een voorziening op grond van het eerste of tweede lid doet het college terstond mededeling aan de raad.

Paragraaf 3 Voorzieningen

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. In het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9, 17 en 55 van de wet niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 4. Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, met inachtneming van hetgeen daarover in het beleidsplan is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      De voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      De weigeringgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      De intrekking of wijziging van de subsidieverlening of – vaststelling;

    • d.

      De aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • e.

      De betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • f.

      Het vragen van een eigen bijdrage

    • g.

      Overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 9 Participatieplaatsen

  • 1.Het college kan een uitkeringsgerechtigde die niet-direct bemiddelbaar is, een participatieplaats gericht op arbeidsinschakeling aanbieden conform artikel 10a van de wet.

  • 2. Het doel van de participatieplaats is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3.De participatieplaats kan gecombineerd worden met een opleiding ter verkrijging van een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt.

  • 4.Deze participatieplaats duurt maximaal 24 maanden. Met de mogelijkheid van verlenging van twee maal één jaar.

  • 5. Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 6. In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 10 Sociale activering

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een re-integratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2. Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement.

Artikel 11 Detacheringbanen

  • 1. Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een dienstverband aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel werkgever en inlenende organisatie als tussen werknemer en inlenende organisatie.

  • 3. Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 4. Op het dienstverband als bedoeld in het eerste lid is de “Arbeidsvoorwaardenregeling WIW” van toepassing.

  • 5. Het college kan een organisatie aanwijzen die in opdracht van, of namens de gemeente het werkgeversschap voor de banen, bedoeld in het eerste lid, uitvoert.

Artikel 12 Loonkostensubsidies gericht op re-integratie

  • 1. Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 1 lid a, b en c een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling;

  • 2. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 13 Loonkostensubsidies gericht op participatie

  • 1. Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 1 lid a, b en c een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op participatie;

  • 2. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3. Minimaal eenmaal per jaar wordt in overleg met de werknemer en de werkgever bezien welke mogelijkheden er voor de werknemer zijn voor arbeidsinschakeling.

  • 4. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 14 Scholing

  • 1. Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde scholing kan aangeboden worden in de vorm van een subsidie.

  • 3. Het college acht een scholing noodzakelijk indien

    • a.

      Deze voorvloeit uit een re-integratietraject

    • b.

      Deze gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid. Indien de kosten meer bedragen dan € 5000,00 is een indicatie van een externe deskundige vereist (bijvoorbeeld arbeidsdeskundige of re-integratiebedrijf)

    • c.

      Deze niet langer dan 2 jaar duurt

  • 4.Voor uitkeringsgerechtigden, die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten, zoals bedoeld in artikel 10a van de wet en artikel 9 van deze verordening en die niet beschikken over een startkwalificatie, wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces

  • 5. Voor de scholingskosten wordt in het beleidsplan een subsidieplafond vastgelegd

  • 6. Voor niet- uitkeringsgerechtigden wordt voor scholingskosten een eigen bijdrage bepaald overeenkomstig de draagkrachtcriteria van de bijzondere bijstand

Artikel 15 Inkomstenvrijlating

  • 1. De inkomsten die de uitkeringsgerechtigde uit arbeid in deeltijd heeft of verwerft, die minder bedragen dan hem van toepassing zijnde norm, en die bijdragen tot de inschakeling in arbeid, worden gedurende 6 maanden 25 % vrijgelaten tot het maximumbedrag als bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de wet en de overeenkomstige bepalingen van de IOAW en de IOAZ.

  • 2. De toepassing van lid 1 kan opnieuw plaatsvinden indien een periode van 18 maanden is verstreken en de uitkeringsgerechtigde andere inkomsten uit arbeid aanvaardt die bijdragen tot de inschakeling in de arbeid dan die waarop de vrijlating reeds is toegepast

Artikel 16 Premies

  • 1. Het college kan aan personen een premie toekennen.

  • 2.Het college kan aan uitkeringsgerechtigden die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten een premie toekennen, conform artikel 10a, zesde lid van de wet.

  • 3.De hoogte van de premie met betrekking tot participatieplaatsen wordt gelijkgesteld aan de hoogte van de premie werken met behoud van uitkering als opgenomen in artikel 4 van het premiebesluit Wet werk en bijstand 2006.

  • 4. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over de doelgroepen en de hoogte van de premies.

Artikel 17 Overige vergoedingen

  • 1. Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Het gaat hierbij in ieder geval om:

    • a.

      Kosten van kinderopvang

    • b.

      Reiskosten

  • 2. Voor de ANW-ers en NUG-ers wordt voor deze vergoedingen een eigen bijdrage bepaald overeenkomstig de draagkrachtcriteria van de bijzondere bijstand

Paragraaf 4 Slotbepalingen

Artikel 18 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Sittard-Geleen”.

Artikel 20 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt op 1 augustus 2004 in werking

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 14 juni 2004

De raad voornoemd,

(Opm: Bovenstaande regeling betreft een geconsolideerde versie waarin de wijzigingen van na 14 juni 2004 zijn verwerkt. De laatste wijziging dateert dd 16 december 2009.)

De plv. griffierMw. mr. N.A.P.G.Bisschoff
De voorzitterdrs. W.J.A.Dijkstra

Toelichting algemeen

Inleiding

Door de WWB krijgen B en W de opdracht voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, nuggers en Anw-ers. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij re-integratie geregeld.

De basis voor de verordening is neergelegd in het artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid van de WWB:

Artikel 8 lid 1 onder a:

De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 8 lid 2:

De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen, en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.

Artikel 10 lid 1en 2:

1.Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren.

Naast deze wettelijke basis valt uit de memorie van toelichting af te leiden welke zaken in of via de verordening geregeld moeten of kunnen worden:

  • -

    De aanspraak van de doelgroepen op ondersteuning door de gemeente;

  • -

    Het beleid ten aanzien van de diverse doelgroepen en subdoelgroepen;

  • -

    Het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken;

  • -

    De beschikbaarheid van financiële middelen.

De verordening: procedureel of uitgebreid

De WWB vraagt aan de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Op het eerste gezicht lijkt dat vreemd: beleid leg je neer in een beleidsplan. Desondanks kan de gemeenteraad van oordeel zijn, dat zij belangrijke uitgangspunten en voorwaarden die bij bepaalde voorzieningen moeten gelden, wél in de verordening vast wil leggen.

Het beleid kan op een aantal niveaus geregeld worden:

  • 1.

    In de verordening zelf. Hiermee ligt het beleid voor langere duur vast. Het aanpassen van de verordening vergt langere tijd. Uitgangspunt kan zijn dat je een verordening vaststelt die vervolgens op hoofdlijnen een aantal jaren meekan.

  • 2.

    In beleidsregels. Het voordeel van het regelen in beleidsregels is, dat hiermee flexibeler kan worden omgegaan. Deze figuur geeft aan B en W ook meer mogelijkheden in individuele gevallen af te wijken.

  • 3.

    In het beleidsplan, dat ook door de raad vastgesteld wordt. Naast algemene uitgangspunten kunnen hierin ook onderwerpen aan de orde komen als het inkoop- en aanbestedingsbeleid en de afstemming met andere beleidsterreinen als onderwijs, zorg en economie.

  • 4.

    In delegatie aan het college (uitvoeringsbesluiten).

Hieruit vloeit voort dat er twee extremen zijn in de vormgeving van de verordening: een procedurele en een uitgebreide verordening.

In de eerste variant wordt alleen vastgelegd op welke wijze in de gemeente het beleid bepaald wordt, hoe de verhouding tussen raad en college moet zijn alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt. Al het overige wordt vastgelegd in een beleidsplan, beleidsregels of in uitvoeringsbesluiten van het college.

De gemeente zal met de inrichting van de verordening dus bij elk onderwerp na moeten gaan in welke mate criteria en uitgangspunten vast moeten liggen ofwel in welke mate het college de bevoegdheid krijgt om eigen afwegingen te maken. Een combinatie van de verschillende niveaus ligt voor de hand.

Bovenstaande afwegingen hebben in deze verordening tot de volgende systematiek geleid:

Allereerst een raamwerk van artikelen dat de basis vormt van de verordening: de artikelen 1 tot en met 8 en 18 tot en met 20. Hierin zijn de opdracht aan het college, de aanspraak, verplichtingen van de cliënt verwerkt, alsmede twee artikelen over financiën en sluitende aanpak. Daarnaast gaat het om enkele artikelen die in elke verordening voorkomen (definities, hardheidsclausule, etc.). De artikelen 9 tot en met 17 gaan over specifieke voorzieningen.

In artikel 8 zijn algemene bepalingen over voorzieningen opgenomen, die het raamwerk bieden dat geldt indien er niets ten aanzien van een specifieke voorziening is bepaald. De artikelen over de specifieke voorzieningen kennen het volgende stramien:

- elk artikel begint met het aanduiden van de aanwezigheid van een voorziening

(“het college kan …”).

  • -

    een delegatiebepaling waarin de bevoegdheid voor het college om nadere regels te stellen wordt vastgelegd.

  • -

    de mogelijkheid dat daarbij in ieder geval aandacht besteed wordt aan bepaalde facetten

  • -

    de artikelen kunnen naar behoefte aangevuld worden met criteria die de gemeenteraad in de verordening vast wenst te leggen.

Relatie met andere verordeningen

De WWB geeft de gemeenteraad ook opdracht om verordeningen vast te stellen op een tweetal terreinen, die een relatie hebben met de re-integratieverordening: afstemming en cliëntenparticipatie.

Afstemmingverordening

De WWB vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld.

De re-integratieverordening en de afstemmingsverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met re-integratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen.

Verordening cliëntenparticipatie

De WWB geeft aan de gemeenteraad tevens de opdracht een verordening cliëntenparticipatie op te stellen. In de re-integratieverordening is opgenomen dat bij de vaststelling van het beleidsplan het Sociaal Overleg wordt betrokken.

Algemene subsidieverordening

De gemeente kent een algemene subsidieverordening. Dit heeft als voordeel dat in andere verordeningen op grond waarvan subsidies worden verstrekt, voor algemene onderdelen als termijnen, informatieverplichtingen e.d. verwezen kan worden naar de algemene subsidieverordening. In de algemene bepalingen bij deze verordening is dan ook de bepaling opgenomen dat op subsidies die op grond van de re-integratieverordening kunnen worden verstrekt, de algemene subsidieverordening van toepassing is.

Per 1 januari 2009 is de Wet Stimulering Arbeids Participatie en de Wet Participatiebudget van kracht. Bovendien is per 1 oktober 2009 de Wet Investeren in Jongeren in werking getreden. Als gevolg hiervan dient de Re-integratieverordening gewijzigd te worden.

Wet Investeren in Jongeren (WIJ)

Met de komst van de WIJ valt de doelgroep jongeren van 18 tot 27 jaar niet langer onder de Wwb. De Re-integratieverordening verwijst naar uitkeringgerechtigden ingevolge de Wwb. De leeftijd hoeft derhalve niet nader gespecificeerd te worden omdat er wordt verwezen naar de Wwb, welke gewijzigd zal worden naar aanleiding van de WIJ. Wel dient de definitie Nuggers gewijzigd te worden; deze dient te verwijzen naar artikel 6, onder a van de Wwb. Als gevolg hiervan kunnen jongeren die niet in aanmerking komen voor een werkleeraanbod (bijvoorbeeld gedetineerden) wel aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling op basis van de Re-integratieverordening. Zelfstandige jongeren vallen onder artikel 78f van de Wwb en vallen derhalve onder de definitie uitkeringsgerechtigden van de WWB.

Wet Participatiebudget

Met de inwerkingtreding van de Wet Participatiebudget ontstaat er een ruimere bevoegdheid tot het aanbieden van re-integratievoorzieningen aan niet-uitkeringsgerechtigden (minder formele eisen), personen die woonachtig zijn in een andere gemeente, gedetineerden en personen die nog werkzaam zijn maar worden bedreigd met ontslag. Deze verruiming van de doelgroep is opgenomen in artikel 4 van de Re-integratieverordening.

Wet Stimulering Arbeids Participatie (STAP)

De Wet STAP introduceert nieuwe regels voor participatieplaatsen in artikel 10a van de Wwb. De participatieplaats dient als re-integratie instrument opgenomen te worden in de verordening. In artikel 9,14 en 16 zijn regels omtrent duur, inhoud, scholingsmogelijkheden en premieverstrekking nader gespecificeerd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand. Voor 2004 wordt als beleidsplan (onderdeel e) de Kadernota WWB bedoeld zoals deze is vastgestel in de raadsvergadering van 19-12-2003.

Artikel 2 Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld kan zijn een speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren.

In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoner van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, kan de gemeente de aangegeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep inzetten.

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar met name in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

Artikel 3 Beleidsplan

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt de WWB aan de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten.

Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad een beleidsplan opstelt. Dit kan jaarlijks zijn, maar er kan ook voor worden gekozen naast een jaarlijks plan ook een meerjarenbeleidplan vast te stellen. Daarnaast is er de mogelijkheid op met deelplannen te werken.

Het tweede lid is facultatief en biedt de gemeenteraad de mogelijkheid aan te geven welke specifieke beleidsonderwerpen in het beleidsplan aan de orde dienen te komen.

Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het rijk zendt. Deze verslagen dienen gepaard te gaan van een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de raad moet worden gezonden. Het ligt voor de hand dat bij de vormgeving van het verslag op grond van deze verordening wordt aangesloten bij de inhoud van het VODU.

Het vierde, facultatieve lid, biedt de mogelijkheid nadrukkelijk de cliëntenraad te betrekken bij de vaststelling van en de verantwoording over het beleid. Hier kan ook een relatie gelegd worden met de verordening cliëntenparticipatie, die de gemeente verplicht is op te stellen.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

De WWB stelt niet expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).

In het tweede lid wordt expliciet te koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin die criteria geformuleerd kunnen worden.

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

Het derde lid biedt de verbinding met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen.

Artikel 6 Sluitende aanpak

De WIW kende een wettelijke sluitende aanpak voor jongeren. Daarnaast zijn in het kader van de Agenda voor de Toekomst afspraken gemaakt over een sluitende aanpak voor nieuwe instroom en voor het zittend bestand. De WWB kent geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat. In de Kadernota WWB zijn benoemd de jongeren tot 25 jaar, maar ook de nieuwe instroom van uitkeringsgerechtigden.

Het eerste lid geeft de algemene formulering. Het tweede lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet van toepassing is op diegenen die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen. Het derde lid geeft de mogelijkheid om van de algemene sluitende aanpak in specifieke, individuele gevallen af te wijken.

Artikel 7 Subsidie- en budgetplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit zal in de regel in het beleidsplan gebeuren (zie het artikel over beleidsplan). Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente subsidie- en budgetplafonds instellen.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van de raad om subsidie- en budgetplafonds in te stellen en de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het re-integratiebedrijf wordt verklaard dat deze re-integratieverordening van toepassing is.

Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.

Artikel 9 Werkstages

Werkstages zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.

Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • -

    er dient sprake te zijn van de persoonlijke verplichting om arbeid te verrichten;

  • -

    die arbeid wordt verricht onder gezag van een ander;

  • -

    die ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon;

  • -

    de arbeid wordt verricht gedurende enige tijd.

De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.

Het eerste lid van artikel 9 artikel geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage. Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt.

De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan.

Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaan worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

In het vijfde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stageovereenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

Artikel 10 Sociale activering

Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop.

Gezien de beperkte middelen uit het werkdeel in relatie tot de omvang van de doelgroep, kan het een overweging zijn onderscheid te maken tussen sociale activering als onderdeel van een re-integratietraject, als voorbereiding op arbeidsinschakeling, en sociale activering gericht op het laten participeren van de persoon in de maatschappij.

Bovengenoemd onderscheid komt terug in de bepalingen over sociale activering. In het eerste lid is daarom de zinsnede “als onderdeel van een re-integratietraject” toegevoegd worden. In het tweede lid, dat een omschrijving geeft van het begrip ‘sociale activering’, is besloten dat deze voorziening ook gericht kan zijn op het voorkomen van sociaal isolement.

Artikel 11 Detacheringbanen

De WWB houdt de mogelijkheid open om conform de WIW personen een dienstverband aan te bieden, om op detacheringbasis werkervaring op te doen. In de verordening kunnen de randvoorwaarden vastgelegd worden waarbinnen de banen vormgegeven worden. Het verdient hierbij aanbeveling niet alle bepalingen die in de WIW van toepassing waren over te nemen, maar in de verordening alleen de hoofdlijnen aan te geven. Op die manier krijgt het instrument zijn maximale flexibiliteit. De vormgeving van dit artikel gaat uit van de gemeente als formele werkgever. Dit artikel is niet bedoeld voor de WIW-detacheringbanen die vóór 1 januari 2004 zijn aangegaan en die op grond van artikel 15 van de Invoeringswet WWB ook onder de WWB hun rechtsgeldigheid behouden. Voor deze banen blijft een aantal artikelen van de WIW van toepassing.

Het eerste lid biedt de mogelijk tot het aangaan van het dienstverband. In het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof, de inhoud van het werk, etc.

Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages.

Het vierde lid geeft aan welke rechtspositie van toepassing is. Hierbij is verwezen naar de bestaande rechtspositieregeling voor de WIW-dienstbetrekkingen.

Het vijfde lid geeft het college de mogelijkheid het materieel werkgeverschap te mandateren aan een uitvoeringsorganisatie of re-integratiebedrijf, net zoals dat in de WIW mogelijk was. Voor de uitbesteding dient een mandaatbesluit te worden genomen. Daarnaast is het zaak een uitvoeringscontract op te stellen.

Artikel 12 Loonkostensubsidies gericht op re-integratie

Het instrument loonkostensubsidies gericht op re-integratie is bekend van de werkervaringsplaatsen uit de WIW, echter, onder de WWB zijn deze geheel vormvrij geworden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding). Naast de reguliere loonkostensubsidie kan de gemeente ervoor kiezen de onderneming die de werknemer aansluitend in vaste dienst neemt een aanvullende subsidie of bonus toe te kennen.

Bij de inzet van dit instrument dient de Europese regelgeving in acht te worden genomen. De Europese richtlijn bepaalt dat bij de loonkostensubsidies in de private sector de subsidie maximaal 50% van de totale loonkosten mag beslaan.

Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een re-integratievoorziening. Eventueel kan hier de doelgroep beperkt worden door aan te geven voor welke personen de subsidie verstrekt kan worden.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn, en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.).

Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages.

Artikel 13 Loonkostensubsidies gericht op particpatie

De WWB geeft aan dat gesubsidieerde arbeid geen einddoel meer kan zijn. Toch kan de gemeente ervoor kiezen personen, waarvoor dat nodig blijkt te zijn, een langduriger vorm van gesubsidieerde arbeid aan te bieden. De gemeente kan hierbij aansluiten bij het beleid ten aanzien van de ID-banen. Ook hier dient de Europese regelgeving in de gaten te worden gehouden, al ligt het meer in de lijn der verwachting dat deze banen, net als de oude ID-banen, met name worden vormgegeven in de collectieve sector.

Het eerste lid geeft weer de basis voor het verstrekken van de subsidie, waarbij expliciet wordt aangegeven dat het hier gaat om een participatievoorziening. Het tweede lid regelt hetzelfde als artikel 12, tweede lid.

Deze loonkostensubsidie is weliswaar primair een participatie-instrument dat meerdere jaren in beslag kan nemen, dat betekent niet dat de bemoeienis van de gemeente op hoeft te houden na het plaatsen van de werknemer. Daarnaast gaat de WWB ervan uit dat ook deze werknemer uiteindelijk uit moeten stromen naar reguliere, niet-gesubsidieerde arbeid. Daarom is in het derde lid de bepaling opgenomen dat minimaal eens per jaar in overleg met de werknemer én de werkgever wordt bezien welke mogelijkheden daartoe aanwezig zijn.

Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages.

Artikel 14 Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen. Daarom is dit artikel alleen nodig indien de gemeente op het niveau van de verordening een aantal randvoorwaarden wil formuleren, zoals die genoemd zijn in het derde lid. Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.

In het derde lid is omschreven wanneer het college een scholing noodzakelijk acht. Het biedt de mogelijkheid dat kortdurende, relatief goedkope trajecten die uitzicht bieden op uitstroom naar regulier werk buiten trajecten om worden ingezet. In de verordening is de bevoegdheid met betrekking tot de kosten van scholing gewijzigd. In eerste instantie lag deze bevoegdheid bij € 1.500. In de praktijk is gebleken dat dit bedrag te laag is vastgesteld. Op basis hiervan is het bedrag verhoogd naar € 5.000. Hierop vindt natuurlijk toezicht plaats.

Het vierde lid legt subsidieplafonds vast en in het vijfde lid ten slotte worden voor ANW-ers en Nug-ers eigen bijdragen bepaald.

Artikel 15 Inkomstenvrijlating

Met het amendement Bruls is het mogelijk gemaakt de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd voor een deel vrij te laten. De vrijlating bedraagt maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een maximum van €163. Het maximale percentage en het maximale bedrag impliceren, dat ook uitgegaan mag worden van lagere bedragen, maar in de verordening is het maximum vastgelegd.

In het tweede lid is bepaald dat de vrijlating na de maximale termijn opnieuw kan worden toegepast. Er dienen dan 18 maanden te zijn verstreken en de uitkeringsgerechtigde dient andere arbeid te hebben aanvaard dan die waarop de vrijlating reeds eerder is toegepast.

Er kan geen cumulatie plaatsvinden met de nog vrij te laten inkomsten uit het regime van de Abw, die op grond van het overgangsrecht stapsgewijs wordt afgebouwd.

Artikel 16 Premies

In de WWB is geregeld in art. 31 lid 2 sub j dat jaarlijks een activeringspremie van maximaal € 1944 kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt.

De gemeente kan haar premiebeleid afstemmen op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden en daarbij de hoogte van de premie laten variëren. De gemeente kan ook besluiten bepaalde activiteiten in het geheel niet te premieren. Ten slotte kan de gemeente de premie afhankelijk maken van doelgroepen, zoals arbeidsgehandicapten, ouderen, jongeren, afstand tot de arbeidsmarkt etc.

De WWB regelt in art. 31 lid 2 sub k de maximale onkostenvergoedingen bij het verrichten van vrijwilligerswerk (€ 20 per week, met een maximum van € 720 per jaar). Ook deze zijn onbelast en werken niet door bij inkomensafhankelijke regelingen. Ook hier kan de gemeente variëren in hoogte.

In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van premies in algemene zin te regelen: Het is weliswaar mogelijk om in de verordening alle bepalingen over doelgroepen, criteria en de hoogte van de subsidies op te nemen, maar dit zal de overzichtelijkheid van de verordening niet ten goede komen. Er is daarom gekozen een aparte premieverordening op te stellen.

Artikel 17 Overige vergoedingen

Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. In dit artikel zijn als voorbeelden genoemd reiskosten en kosten voor kinderopvang, maar dat is geen limitatieve opsomming.

Artikel 18 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 19 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 20 Inwerkingtreding

In het kader van de gefaseerde invoering van de WWB hebben gemeenten tot 1 januari 2005 de tijd om de verordening vast te stellen. De aanspraak van artikel 10 WWB kan pas ‘te gelde’ worden gemaakt als de verordening is ingegaan.

Van belang is hierbij ook de Tijdelijke referendumwet. Er moet van worden uitgegaan dat de Re-integratieverordening een op grond van artikel 8 eerste lid onder a TRW (Tijdelijke referendumwet) referendabel besluit is. Op grond van artikel 22 lid 2 TRW kan de inwerkingtreding van de Re-integratieverordening niet worden vastgesteld op een datum eerder dan zes weken na bekendmaking. Uitgaande van een eerst mogelijke vaststelling van de verordening door de Gemeenteraad op 10 juni 2004, kan deze op 1 augustus in werking treden.

Ten slotte is in het Invoeringsbesluit WWB bepaald dat de re-integratieverordening en de afstemmingsverordening op hetzelfde tijdstip in dienen te gaan.

Toelichting op wijziging Re-integratieverordening bij raadsbesluit dd 16 december 2009.

Per 1 januari 2009 is de Wet Stimulering Arbeids Participatie en de Wet Participatiebudget van kracht. Bovendien is per 1 oktober 2009 de Wet Investeren in Jongeren in werking getreden. Als gevolg hiervan dient de Re-integratieverordening gewijzigd te worden.

Wet Investeren in Jongeren (WIJ)

Met de komst van de WIJ valt de doelgroep jongeren van 18 tot 27 jaar niet langer onder de Wwb. De Re-integratieverordening verwijst naar uitkeringgerechtigden ingevolge de Wwb. De leeftijd hoeft derhalve niet nader gespecificeerd te worden omdat er wordt verwezen naar de Wwb, welke gewijzigd zal worden naar aanleiding van de WIJ. Wel dient de definitie Nuggers gewijzigd te worden; deze dient te verwijzen naar artikel 6, onder a van de Wwb. Als gevolg hiervan kunnen jongeren die niet in aanmerking komen voor een werkleeraanbod (bijvoorbeeld gedetineerden) wel aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling op basis van de Re-integratieverordening. Zelfstandige jongeren vallen onder artikel 78f van de Wwb en vallen derhalve onder de definitie uitkeringsgerechtigden van de WWB.

Wet Participatiebudget

Met de inwerkingtreding van de Wet Participatiebudget ontstaat er een ruimere bevoegdheid tot het aanbieden van re-integratievoorzieningen aan niet-uitkeringsgerechtigden (minder formele eisen), personen die woonachtig zijn in een andere gemeente, gedetineerden en personen die nog werkzaam zijn maar worden bedreigd met ontslag. Deze verruiming van de doelgroep is opgenomen in artikel 4 van de Re-integratieverordening.

Wet Stimulering Arbeids Participatie (STAP)

De Wet STAP introduceert nieuwe regels voor participatieplaatsen in artikel 10a van de Wwb. De participatieplaats dient als re-integratie instrument opgenomen te worden in de verordening. In artikel 9,14 en 16 zijn regels omtrent duur, inhoud, scholingsmogelijkheden en premieverstrekking nader gespecificeerd.

In de verordening is de bevoegdheid met betrekking tot de kosten van scholing gewijzigd. In eerste instantie lag deze bevoegdheid bij € 1.500. In de praktijk is gebleken dat dit bedrag te laag is vastgesteld. Op basis hiervan is het bedrag verhoogd naar € 5.000. Hierop vindt natuurlijk toezicht plaats.