Organisatie | Nuth |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bouwverordening Nuth 2012 |
Citeertitel | Bouwverordening Nuth 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Bouwverordening Nuth 2010.
De datum inwerkingtreding (met terugwerkende kracht) van hoofdstuk 9 is 01-01-2012
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-07-2012 | 01-04-2012 | 01-01-2021 | Nieuwe regeling | 26-06-2012 Nuth & Omstreken, 18-07-2012 | FLO/2012/6684 |
In deze verordening wordt verstaan onder:
kamerverhuurbedrijf: een (deel van een) gebouw dat wordt gebruikt ten behoeve van meerdere onzelfstandige woonruimten, waarbij de op grond van het Bouwbesluit verplicht aanwezige voorzieningen die in de onzelfstandige woonruimte ontbreken, in het gebouw aanwezig zijn als gemeenschappelijke voorzieningen;
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009, niet rechtvaardigen.
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die wet van oordeel is, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:
het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn.
Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 - maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:
Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de - krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het produkt van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet over bemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
De dorpsbouwmeester stelt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden voor de gemeenteraad op, waarin ten minste aan de orde komen:
Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de dorpsbouwmeester een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders onder meer worden gegeven indien de termijn van afdoening van een vergunningaanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
De behandeling van aanvragen, zoals bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, door - of onder verantwoordelijkheid van - de dorpsbouwmeester is openbaar. De agenda voor de vergadering wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad dan wel op een andere geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
In het geval dat een aanvraag, zoals bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, in de vergadering van de dorpsbouwmeester wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een mondelinge toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de dorpsbouwmeester waarin de aanvraag wordt behandeld.
De dorpsbouwmeester kan de advisering over een aanvraag om advies onder verantwoordelijkheid van hemzelf overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen personen. De aangewezen persoon of de aangewezen personen adviseren over aanvragen waarvan volgens hen het oordeel van de dorpsbouwmeester als bekend mag worden verondersteld.
Bij de aanvraag om de in artikel 61 van de Woningwet bedoelde vergunning moet worden aangegeven voor welk doel de onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen zal worden gebruikt.
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een toestemming anderszins, die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze verordening van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals deze luidden vóór de inwerkingtreding van deze verordening, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast. Dit laatste geldt niet voor de van rechtswege vervallen artikelen van de bouwverordening tengevolge van de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 op 1 april 2012.
Bijlage 1. Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning.
Bijlage 2. Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning.
Bijlage 3. Gebruikseisen voor bouwwerken.
Bijlage 4. Gebruikseisen voor bouwwerken, niet zijnde een- en meergezinshuizen en woonwagens, behalve voor een- en meergezinshuizen en woonwagens waarin sprake is van een verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanent toezicht op en begeleiding van bewoners.
Bijlage 5. Aangewezen brandgevaarlijke stoffen.
Bijlage 6. Opslag brandgevaarlijke stoffen.
Bijlage 7. Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen.
Bijlage 8. Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest.
Bijlage 9. Reglement van orde van de dorpsbouwmeester
Artikel 1 Taakomschrijving dorpsbouwmeester
De dorpsbouwmeester is belast met wettelijk en niet wettelijk verplichte taken. De wettelijke taken worden, voor zover van toepassing, uitgevoerd op grond van de Woningwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke en provinciale monumentenverordeningen zoals die gelden op de dag van de aanvraag om een advies. De dorpsbouwmeester is, voor zover van toepassing, beleidsmatig gebonden aan het door de gemeenteraad vastgestelde, gemeentelijke welstandsbeleid.
De dorpsbouwmeester brengt bij aanvragen als bedoeld in lid 1 - samen met zijn plaatsvervanger - adviezen uit waarin de relevante aspecten op grond van het gemeentelijke welstandsbeleid, de Monumentenwet alsook toepasselijke monumentenverordeningen, gemeentelijk en provinciaal, worden betrokken. In deze adviezen komt duidelijk naar voren welke toetsingsaspecten specifiek betrekking hebben op de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 1. Toetsing dient daarbij primair plaats te vinden met het oog op het behoud van de monumentale waarden van een monument.
De dorpsbouwmeester legt aan burgemeester en wethouders één maal per jaar een verslag voor van de door hem verrichte werkzaamheden. In het verslag zet hij uiteen op welke wijze er toepassing is gegeven aan de welstandscriteria. Dit verslag maakt onderdeel uit van de ingevolge de Woningwet door burgemeester en wethouders voor de gemeenteraad jaarlijks op te stellen verslaglegging omtrent de wijze waarop zij invulling hebben gegeven aan het aspect welstand.
Niet wettelijke verplichte taken:
adviseren over aanschrijvingen op grond van de op het moment van de adviesaanvraag vigerende excessenregeling op basis van artikel 12, lid 1, en artikel 12a, lid 1, onder b, van de Woningwet c.q. de toepassing van de artikelen 13 en 13a van de Woningwet, d.w.z. advisering over geconstateerde buitensporigheden in het uiterlijk van bouwwerken die ook voor niet-deskundigen evident zijn;
overleg voeren met gemeentelijke vakafdelingen over het door de gemeenteraad vastgestelde welstandsbeleid met de welstandscriteria, alsmede de reguliere evaluatie daarvan. De ontwikkeling van voorstellen tot bijstelling van het welstandsbeleid in samenspraak met de ambtelijke organisatie behoort desgevraagd mede tot zijn taak;
Artikel 2 Uitsluiting van bevoegdheden
Burgemeester en wethouders vragen advies aan de dorpsbouwmeester over een aanschrijving als bedoeld in de artikelen 13 en 13a van de Woningwet met betrekking tot het uiterlijk aanzien van bouwwerken of standplaatsen waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend en die in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
Indien toepassing is gegeven aan het gestelde in het vorige lid, en door burgemeester en wethouders ter zake de aanschrijving als bedoeld in het eerste lid een beleidsregel als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht is vastgesteld, kunnen zij de dorpsbouwmeester verzoeken hen hieromtrent te adviseren.
Artikel 3 Ondersteuning van de dorpsbouwmeester
De dorpsbouwmeester wordt bijgestaan door een ambtelijke secretaris welstand voor de schriftelijke vastlegging van de adviezen.
Artikel 4 Taakomschrijving secretaris welstand
Onder de verantwoordelijkheid van de dorpsbouwmeester wordt de beraadslaging en conclusie over een plan door de secretaris welstand uitgewerkt in een schriftelijk advies. Het advies moet binnen een week naar het college van burgemeester en wethouders en aanvrager (met desgevraagd een afschrift naar de betrokken ontwerper/architect c.q. gemachtigde) worden verzonden.
Artikel 7 Onderzoek ter plaatse door de dorpsbouwmeester
Van plaats en tijdstip van het onderzoek wordt aan de aanvrager, de ontwerper alsmede belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht die een bezwaarschrift op grond van artikel 7:1 van die wet hebben ingediend, mededeling gedaan. Bij de mededeling als bedoeld in de vorige volzin wordt gewezen op de mogelijkheid bij het onderzoek aanwezig te kunnen zijn.
Artikel 8 Onvolkomenheden van geringe betekenis in het ontwerpplan
De dorpsbouwmeester vermijdt dat over een plan als bedoel in artikel 1, lid 1, waaraan onvolkomenheden kleven van geringe betekenis en waaromtrent het overleg als bedoeld in artikel 6 tot een negatief oordeel heeft geleid, advies wordt uitgebracht aan burgemeester en wethouders, mits de termijnen dit toelaten.
Zodra een omstandigheid als bedoeld in het vorige lid zich voordoet en de dorpsbouwmeester van oordeel is dat de in dit lid bedoelde onvolkomenheden op eenvoudige wijze binnen de geldende termijnen ongedaan kunnen worden gemaakt, treedt de dorpsbouwmeester, alvorens advies uit brengen aan burgemeester en wethouders, in overleg met de aanvrager en de ontwerper van het bouwplan.
Artikel 9 Openbare vergadering.
Artikel 10 Het welstandsadvies
De dorpsbouwmeester brengt heldere en goed beargumenteerde adviezen uit. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota. Een welstandsadvies over formele aanvragen kan de volgende uitkomsten hebben:
In principe akkoord: De dorpsbouwmeester is van oordeel dat de hoofdopzet van het plan voldoet aan de van toepassing zijnde redelijke eisen van welstand en/of specifiek toepasselijke monumentenregelgeving. De totaaluitwerking, alsmede de mate van detailleringen, dient nog ter toetsing en ter advisering aan de dorpsbouwmeester te worden voorgelegd.
Niet akkoord: De dorpsbouwmeester brengt een negatief advies uit aan burgemeester en wethouders omdat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet voldoet aan redelijke eisen van welstand en/of specifiek toepasselijke monumentenregelgeving. Een negatief advies wordt gegeven als de dorpsbouwmeester van mening is dat een plan ingrijpend moet worden aangepast. Adviseert de dorpsbouwmeester negatief, dan geeft hij een nauwkeurige schriftelijke motivering. Deze bevat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde (welstand)criteria en een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten. De secretaris welstand draagt vervolgens zorg voor een inschatting of de gevraagde aanpassingen nog binnen de resterende termijn voor behandeling van de vergunningaanvraag te realiseren zijn.
Voor het uitbrengen van een welstandsadvies gelden de volgende termijnen:
Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de dorpsbouwmeester een langere termijn dan genoemd in lid 1 van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het welstandsadvies wordt aan de aanvrager toegezonden en op verzoek van de aanvrager met een afschrift naar de betrokken architect c.q. gemachtigde.
Artikel 12 Het adviseren omtrent de ontwikkeling van bouwplannen in aangewezen gebieden van de gemeente
Artikel 13 De inschakeling van de dorpsbouwmeester omtrent ruimtelijke kwaliteitsplannen
Burgemeester en wethouders kunnen alle plannen met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit, zoals stedenbouwkundige plannen, plannen voor de (her)inrichting van de openbare ruimte en ontwerp-bestemmingsplannen alsmede ontwerpen van beleidsregels als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht voor advies aan de dorpsbouwmeester voorleggen.
Artikel 14 Onpartijdige behandeling
De dorpsbouwmeester en de plaatsvervangende dorpsbouwmeester nemen niet deel aan de behandeling van een plan indien daarbij de schijn van partijdigheid in het geding kan zijn.
Artikel 15 Wijze van planbeoordeling
Indien de dorpsbouwmeester van oordeel is dat bijzondere omstandigheden nopen tot afwijking van het gestelde in het tweede lid van dit artikel, dan geeft hij bij het uitbrengen van het advies aan burgemeester en wethouders schriftelijk en gemotiveerd aan op grond waarvan een afwijking van de beleidsregel gerechtvaardigd is.
Het advies van de dorpsbouwmeester wordt schriftelijk en gemotiveerd uitgebracht aan burgemeester en wethouders. Het advies omvat een voorstel voor de op een omgevingsvergunningaanvraag door burgemeester en wethouders te nemen beslissing.
Artikel 17 Afwijking van het advies
Indien burgemeester en wethouders zich niet kunnen verenigen met het advies van de dorpsbouwmeester, dan kunnen zij binnen de wettelijke beslistermijn - ter motivering van de op de aanvraag om vergunning te nemen beslissing - een tweede advies inwinnen. Het tweede advies wordt gevraagd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het rayon Beek/Meerssen/ Stein/Schinnen.
Burgemeester en wethouders hebben bij het nemen van een beslissing op een bezwaarschrift in de zin van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht eveneens de bevoegdheid tot het inwinnen van een tweede advies. Dit advies wordt gevraagd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het rayon Beek/Meerssen/Stein/Schinnen.
Belanghebbenden kunnen op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht een bezwaarschrift indienen tegen een beslissing van burgemeester en wethouders om een omgevingsvergunning te weigeren. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn een vergunning te weigeren op grond van (onder meer) een negatief welstandsadvies hebben zij met betrekking tot de welstandsaspecten in beginsel de volgende mogelijkheden:
het college kan de dorpsbouwmeester vragen het eerder uitgebrachte advies naar aanleiding van het bezwaarschrift en eventuele argumenten van het college te heroverwegen. Hierbij wordt van de dorpsbouwmeester verwacht dat hij dit niet eerder doet dan nadat hij een bezoek op de beoogde bouwlocatie heeft gebracht;
In het belang van een onbevangen en onafhankelijk tweede advies worden de al uitgebrachte welstandsadviezen van de dorpsbouwmeester niet ter beschikking gesteld aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het rayon Beek/Meerssen/Stein/Schinnen.
Om de onafhankelijkheid van de tweede welstandscommissie te waarborgen, onthouden eventueel betrokken ambtenaren, de secretaris welstand, de dorpsbouwmeester en leden van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het rayon Beek/Meerssen/Stein/Schinnen zich van onderling contact ten aanzien van de inhoud van het oorspronkelijke advies.
De welstandscommissie die een aanvraag voor tweede advies ontvangt, behandelt deze aanvraag als ware het een reguliere aanvraag voor het eigen werkgebied, met inachtneming van de daarvoor geldende procedures en de door de aanvrager aangegeven behandelingstermijn. De commissie stelt zich waar nodig nader op de hoogte van de situatie ter plaatse door een bezoek aan de locatie, hetzij door de secretaris welstand en/of gemandateerden, hetzij door de gehele commissie.
Het aanvragen van een tweede advies kan uitsluitend door of namens burgemeester en wethouders geschieden.
Bijlage 10. Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1. Brandmeldinstallaties.
Bijlage 11. Handreiking voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest
Asbestcementproducten en overige producten waarin asbest in hechtgebonden vorm voorkomt (NB: de aanduiding “hechtgebonden” geldt voor het nieuwe product. Door slijtage kan de hechtgebondenheid van deze producten in de loop der tijd afnemen.).
Producten waarin asbest in een niet-hechtgebonden vorm voorkomt.
Afdichting schoorstenen kachelruitjes en deurtjes, in oude haarden en allesbranders | |||
Onder CV-ketels, wanden CV-kast, stoppenkast, plafonds, trapbeschot | |||
Alleen in een laboratorium kan met 100 procent zekerheid worden vastgesteld of een materiaal of een product asbest bevat. Wel kunt u materialen herkennen waarin mogelijk asbest zit. Het bovenstaande overzicht helpt daarbij. Dit overzicht is niet volledig.
-Astbesthoudende vinylvloertegels
Tot omstreeks 1985 waren vinylvloertegels te koop, die verstevigd zijn met asbest. Meestal zijn deze kunststoftegels al tijdens de bouw gelegd. Vinylvloertegels zijn veelal toegepast in vochtige ruimten, zoals toiletten en keukens. Vinylvloertegels zijn hard en een beetje glanzend, vaak met een wit “gevlamde” decoratie.
-Asbesthoudende vinylvloerbedekking
Vinylvloerbedekking met asbest was tussen 1968 en 1983 te koop. Het is veel gebruikt in keukens en op trappen. De toplaag is van PVC en in de onderlaag zit asbest. Deze viltachtige onderlaag lijkt op karton en is lichtgrijs tot lichtbeige en soms lichtgroen.
Asbest zit bijna nooit in de volgende soorten vloerbedekking: vloerbedekking van textiel (tapijt); ondertapijt van vilt; breekbaar, dun zel met een doffe, zwarte of wijnrode onderkant; stijve, zeilachtige vloerbedekkingen met een harde, ruwe onderzijde met daarin een grofmazig juteweefsel, zoals linoleum; buigzaam zeil met een dikke, bruine, harige onderzijde; soepel zeil met een onderkant van kunststof (plastic) of foam (schuim).
Ten slotte is het van belang het volgende te weten: Toepassing en verkoop van asbest is sinds 1 juli 1993 nagenoeg verboden. Na 1983 is vrijwel geen losgebonden asbest meer toegepast. Sinds enkele jaren zijn ook asbestvrije cementplaten (bijvoorbeeld golfplaten) op de markt. De in Nederland gefabriceerde astbestvrije cementplaten zijn te herkennen aan de opdruk NT aan de onderzijde van de plaat.
Bijlage 12. Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5. Ontruimingsalarminstallaties.
Bijlage 13. Tabel 2.6.8 behorende bij artikel 2.6.8 Vluchtrouteaanduiding.
Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Nuth op 26 juni 2012.
De griffier, De voorzitter,
P.J.M. Boyen Mr. H.G. Vos
Bijlage 4. Gebruikseisen voor bouwwerken, niet zijnde een- en meergezinshuizen en woonwagens, behalve voor een- en meergezinshuizen en woonwagens waarin sprake is van een verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanent toezicht op en begeleiding van bewoners.
Bijlage 8. Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest.
Bijlage 9. Reglement van orde van de dorpsbouwmeester
Artikel 1 Taakomschrijving dorpsbouwmeester
De dorpsbouwmeester is belast met wettelijk en niet wettelijk verplichte taken. De wettelijke taken worden, voor zover van toepassing, uitgevoerd op grond van de Woningwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke en provinciale monumentenverordeningen zoals die gelden op de dag van de aanvraag om een advies. De dorpsbouwmeester is, voor zover van toepassing, beleidsmatig gebonden aan het door de gemeenteraad vastgestelde, gemeentelijke welstandsbeleid.
De dorpsbouwmeester brengt bij aanvragen als bedoeld in lid 1 - samen met zijn plaatsvervanger - adviezen uit waarin de relevante aspecten op grond van het gemeentelijke welstandsbeleid, de Monumentenwet alsook toepasselijke monumentenverordeningen, gemeentelijk en provinciaal, worden betrokken. In deze adviezen komt duidelijk naar voren welke toetsingsaspecten specifiek betrekking hebben op de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 1. Toetsing dient daarbij primair plaats te vinden met het oog op het behoud van de monumentale waarden van een monument.
De dorpsbouwmeester legt aan burgemeester en wethouders één maal per jaar een verslag voor van de door hem verrichte werkzaamheden. In het verslag zet hij uiteen op welke wijze er toepassing is gegeven aan de welstandscriteria. Dit verslag maakt onderdeel uit van de ingevolge de Woningwet door burgemeester en wethouders voor de gemeenteraad jaarlijks op te stellen verslaglegging omtrent de wijze waarop zij invulling hebben gegeven aan het aspect welstand.
Niet wettelijke verplichte taken:
Desgevraagd kan de dorpsbouwmeester naast zijn reguliere taken:
adviseren over aanschrijvingen op grond van de op het moment van de adviesaanvraag vigerende excessenregeling op basis van artikel 12, lid 1, en artikel 12a, lid 1, onder b, van de Woningwet c.q. de toepassing van de artikelen 13 en 13a van de Woningwet, d.w.z. advisering over geconstateerde buitensporigheden in het uiterlijk van bouwwerken die ook voor niet-deskundigen evident zijn;
overleg voeren met gemeentelijke vakafdelingen over het door de gemeenteraad vastgestelde welstandsbeleid met de welstandscriteria, alsmede de reguliere evaluatie daarvan. De ontwikkeling van voorstellen tot bijstelling van het welstandsbeleid in samenspraak met de ambtelijke organisatie behoort desgevraagd mede tot zijn taak;
Artikel 2 Uitsluiting van bevoegdheden
Burgemeester en wethouders vragen advies aan de dorpsbouwmeester over een aanschrijving als bedoeld in de artikelen 13 en 13a van de Woningwet met betrekking tot het uiterlijk aanzien van bouwwerken of standplaatsen waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend en die in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
Indien toepassing is gegeven aan het gestelde in het vorige lid, en door burgemeester en wethouders ter zake de aanschrijving als bedoeld in het eerste lid een beleidsregel als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht is vastgesteld, kunnen zij de dorpsbouwmeester verzoeken hen hieromtrent te adviseren.
Artikel 3 Ondersteuning van de dorpsbouwmeester
De dorpsbouwmeester wordt bijgestaan door een ambtelijke secretaris welstand voor de schriftelijke vastlegging van de adviezen.
Artikel 4 Taakomschrijving secretaris welstand
Onder de verantwoordelijkheid van de dorpsbouwmeester wordt de beraadslaging en conclusie over een plan door de secretaris welstand uitgewerkt in een schriftelijk advies. Het advies moet binnen een week naar het college van burgemeester en wethouders en aanvrager (met desgevraagd een afschrift naar de betrokken ontwerper/architect c.q. gemachtigde) worden verzonden.
Artikel 7 Onderzoek ter plaatse door de dorpsbouwmeester
Van plaats en tijdstip van het onderzoek wordt aan de aanvrager, de ontwerper alsmede belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht die een bezwaarschrift op grond van artikel 7:1 van die wet hebben ingediend, mededeling gedaan. Bij de mededeling als bedoeld in de vorige volzin wordt gewezen op de mogelijkheid bij het onderzoek aanwezig te kunnen zijn.
Artikel 8 Onvolkomenheden van geringe betekenis in het ontwerpplan
De dorpsbouwmeester vermijdt dat over een plan als bedoel in artikel 1, lid 1, waaraan onvolkomenheden kleven van geringe betekenis en waaromtrent het overleg als bedoeld in artikel 6 tot een negatief oordeel heeft geleid, advies wordt uitgebracht aan burgemeester en wethouders, mits de termijnen dit toelaten.
Zodra een omstandigheid als bedoeld in het vorige lid zich voordoet en de dorpsbouwmeester van oordeel is dat de in dit lid bedoelde onvolkomenheden op eenvoudige wijze binnen de geldende termijnen ongedaan kunnen worden gemaakt, treedt de dorpsbouwmeester, alvorens advies uit brengen aan burgemeester en wethouders, in overleg met de aanvrager en de ontwerper van het bouwplan.
Artikel 9 Openbare vergadering.
Artikel 10 Het welstandsadvies
De dorpsbouwmeester brengt heldere en goed beargumenteerde adviezen uit. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota. Een welstandsadvies over formele aanvragen kan de volgende uitkomsten hebben:
In principe akkoord: De dorpsbouwmeester is van oordeel dat de hoofdopzet van het plan voldoet aan de van toepassing zijnde redelijke eisen van welstand en/of specifiek toepasselijke monumentenregelgeving. De totaaluitwerking, alsmede de mate van detailleringen, dient nog ter toetsing en ter advisering aan de dorpsbouwmeester te worden voorgelegd.
Niet akkoord: De dorpsbouwmeester brengt een negatief advies uit aan burgemeester en wethouders omdat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet voldoet aan redelijke eisen van welstand en/of specifiek toepasselijke monumentenregelgeving. Een negatief advies wordt gegeven als de dorpsbouwmeester van mening is dat een plan ingrijpend moet worden aangepast. Adviseert de dorpsbouwmeester negatief, dan geeft hij een nauwkeurige schriftelijke motivering. Deze bevat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde (welstand)criteria en een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten. De secretaris welstand draagt vervolgens zorg voor een inschatting of de gevraagde aanpassingen nog binnen de resterende termijn voor behandeling van de vergunningaanvraag te realiseren zijn.
Voor het uitbrengen van een welstandsadvies gelden de volgende termijnen:
Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de dorpsbouwmeester een langere termijn dan genoemd in lid 1 van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het welstandsadvies wordt aan de aanvrager toegezonden en op verzoek van de aanvrager met een afschrift naar de betrokken architect c.q. gemachtigde.
Artikel 12 Het adviseren omtrent de ontwikkeling van bouwplannen in aangewezen gebieden van de gemeente
Artikel 13 De inschakeling van de dorpsbouwmeester omtrent ruimtelijke kwaliteitsplannen
Burgemeester en wethouders kunnen alle plannen met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit, zoals stedenbouwkundige plannen, plannen voor de (her)inrichting van de openbare ruimte en ontwerp-bestemmingsplannen alsmede ontwerpen van beleidsregels als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht voor advies aan de dorpsbouwmeester voorleggen.
Artikel 14 Onpartijdige behandeling
De dorpsbouwmeester en de plaatsvervangende dorpsbouwmeester nemen niet deel aan de behandeling van een plan indien daarbij de schijn van partijdigheid in het geding kan zijn.
Artikel 15 Wijze van planbeoordeling
Indien de dorpsbouwmeester van oordeel is dat bijzondere omstandigheden nopen tot afwijking van het gestelde in het tweede lid van dit artikel, dan geeft hij bij het uitbrengen van het advies aan burgemeester en wethouders schriftelijk en gemotiveerd aan op grond waarvan een afwijking van de beleidsregel gerechtvaardigd is.
Het advies van de dorpsbouwmeester wordt schriftelijk en gemotiveerd uitgebracht aan burgemeester en wethouders. Het advies omvat een voorstel voor de op een omgevingsvergunningaanvraag door burgemeester en wethouders te nemen beslissing.
Artikel 17 Afwijking van het advies
Indien burgemeester en wethouders zich niet kunnen verenigen met het advies van de dorpsbouwmeester, dan kunnen zij binnen de wettelijke beslistermijn - ter motivering van de op de aanvraag om vergunning te nemen beslissing - een tweede advies inwinnen. Het tweede advies wordt gevraagd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het rayon Beek/Meerssen/ Stein/Schinnen.
Burgemeester en wethouders hebben bij het nemen van een beslissing op een bezwaarschrift in de zin van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht eveneens de bevoegdheid tot het inwinnen van een tweede advies. Dit advies wordt gevraagd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het rayon Beek/Meerssen/Stein/Schinnen.
Belanghebbenden kunnen op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht een bezwaarschrift indienen tegen een beslissing van burgemeester en wethouders om een omgevingsvergunning te weigeren. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn een vergunning te weigeren op grond van (onder meer) een negatief welstandsadvies hebben zij met betrekking tot de welstandsaspecten in beginsel de volgende mogelijkheden:
het college kan de dorpsbouwmeester vragen het eerder uitgebrachte advies naar aanleiding van het bezwaarschrift en eventuele argumenten van het college te heroverwegen. Hierbij wordt van de dorpsbouwmeester verwacht dat hij dit niet eerder doet dan nadat hij een bezoek op de beoogde bouwlocatie heeft gebracht;
De gemeente stuurt het secretariaat van de hiervoor bedoelde Commissie Ruimtelijke Kwaliteit:
In het belang van een onbevangen en onafhankelijk tweede advies worden de al uitgebrachte welstandsadviezen van de dorpsbouwmeester niet ter beschikking gesteld aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het rayon Beek/Meerssen/Stein/Schinnen.
Om de onafhankelijkheid van de tweede welstandscommissie te waarborgen, onthouden eventueel betrokken ambtenaren, de secretaris welstand, de dorpsbouwmeester en leden van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het rayon Beek/Meerssen/Stein/Schinnen zich van onderling contact ten aanzien van de inhoud van het oorspronkelijke advies.
De welstandscommissie die een aanvraag voor tweede advies ontvangt, behandelt deze aanvraag als ware het een reguliere aanvraag voor het eigen werkgebied, met inachtneming van de daarvoor geldende procedures en de door de aanvrager aangegeven behandelingstermijn. De commissie stelt zich waar nodig nader op de hoogte van de situatie ter plaatse door een bezoek aan de locatie, hetzij door de secretaris welstand en/of gemandateerden, hetzij door de gehele commissie.
Bijlage 11. Handreiking voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest
Asbestcementproducten en overige producten waarin asbest in hechtgebonden vorm voorkomt (NB: de aanduiding “hechtgebonden” geldt voor het nieuwe product. Door slijtage kan de hechtgebondenheid van deze producten in de loop der tijd afnemen.).
Producten waarin asbest in een niet-hechtgebonden vorm voorkomt.
Afdichting schoorstenen kachelruitjes en deurtjes, in oude haarden en allesbranders | |||
Onder CV-ketels, wanden CV-kast, stoppenkast, plafonds, trapbeschot | |||
Alleen in een laboratorium kan met 100 procent zekerheid worden vastgesteld of een materiaal of een product asbest bevat. Wel kunt u materialen herkennen waarin mogelijk asbest zit. Het bovenstaande overzicht helpt daarbij. Dit overzicht is niet volledig.
- Astbesthoudende vinylvloertegels
Tot omstreeks 1985 waren vinylvloertegels te koop, die verstevigd zijn met asbest. Meestal zijn deze kunststoftegels al tijdens de bouw gelegd. Vinylvloertegels zijn veelal toegepast in vochtige ruimten, zoals toiletten en keukens. Vinylvloertegels zijn hard en een beetje glanzend, vaak met een wit “gevlamde” decoratie.
- Asbesthoudende vinylvloerbedekking
Vinylvloerbedekking met asbest was tussen 1968 en 1983 te koop. Het is veel gebruikt in keukens en op trappen. De toplaag is van PVC en in de onderlaag zit asbest. Deze viltachtige onderlaag lijkt op karton en is lichtgrijs tot lichtbeige en soms lichtgroen.
Asbest zit bijna nooit in de volgende soorten vloerbedekking: vloerbedekking van textiel (tapijt); ondertapijt van vilt; breekbaar, dun zel met een doffe, zwarte of wijnrode onderkant; stijve, zeilachtige vloerbedekkingen met een harde, ruwe onderzijde met daarin een grofmazig juteweefsel, zoals linoleum; buigzaam zeil met een dikke, bruine, harige onderzijde; soepel zeil met een onderkant van kunststof (plastic) of foam (schuim).
Ten slotte is het van belang het volgende te weten: Toepassing en verkoop van asbest is sinds 1 juli 1993 nagenoeg verboden. Na 1983 is vrijwel geen losgebonden asbest meer toegepast. Sinds enkele jaren zijn ook asbestvrije cementplaten (bijvoorbeeld golfplaten) op de markt. De in Nederland gefabriceerde astbestvrije cementplaten zijn te herkennen aan de opdruk NT aan de onderzijde van de plaat.