Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Capelle aan den IJssel

Subsidieverordening Welzijn 2004

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieCapelle aan den IJssel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingSubsidieverordening Welzijn 2004
CiteertitelSubsidieverordening Welzijn 2004
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Onbekend
  2. Algemene wet bestuursrecht, artikel 4:23

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Beleidsregels voor de verlening van projectsubsidies 2002

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

14-01-201001-01-2014art. 1, 4, 10, 11, 23, 24, 31

14-12-2009

IJsselpost, 13 januari 2010

Verzameling 2009, nummer 86 c

Tekst van de regeling

Intitulé

Subsidieverordening Welzijn 2004

 

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

De raad van de gemeente Capelle aan den IJssel; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders; b e s l u i t : 1. de Subsidieverordening Welzijn 2002, zoals vastgesteld door de raad bij besluit van 11 februari 2002, in te trekken op dezelfde dag dat de Subsidieverordening Welzijn 2004 in werking treedt; 2. de navolgende verordening vast te stellen.

Subsidieverordening Welzijn 2004

De raad van de gemeente Capelle aan den IJssel; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders; b e s l u i t : 1. in te stemmen met de 2e wijziging van de Subsidieverordening Welzijn 2004, zoals vastgesteld door de raad bij besluit van 24 september 2004.

Subsidieverordening Welzijn 2004 inclusief 2e wijziging

Artikel 1 Begripsomschrijving

Activiteitenplan

Een overzicht van de activiteiten (uitgedrukt in meetbare prestaties) waarvoor subsidie wordt aangevraagd en van de met deze activiteiten nagestreefde doelstellingen. Het overzicht vermeldt tevens per activiteit de daarvoor benodigde kosten (personele en materiële middelen).

Bestuur

Het bestuur van een door de raad gesubsidieerde instelling.

College

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel.

Egalisatiereserve

Een bedrag dat door de instelling gereserveerd dient te worden, teneinde onvoorziene tegenvallers in de exploitatie te kunnen opvangen.

Gemeente

De gemeente Capelle aan den IJssel.

Instelling

Een bij notariële akte gevestigde rechtspersoon zonder winstoogmerk, die zich ten doel stelt activiteiten te ontplooien waarvan de raad de ideële en/of materiële waarde voor de bevolking van de gemeente Capelle aan den IJssel erkent.

Jaarlijkse beschikking

Een op een instelling toegespitst besluit van het college waarin de hoogte van het voor het komende subsidiejaar toe te kennen subsidiebedrag is opgenomen, alsmede de activiteit(en)/prestatie(s) die de instelling gedurende dat jaar moet leveren.

Raad

De gemeenteraad van de gemeente Capelle aan den IJssel.

Subsidie

De geldelijke of in geld waardeerbare bijdrage aan een instelling voor het uitvoeren van vooraf omschreven activiteiten in het belang van de gemeente Capelle aan den IJssel en/of haar inwoners. Subsidies worden onderscheiden in:

- budgetsubsidie: een subsidie waarbij een instelling voor een bepaald subsidiejaar een bedrag wordt toegekend

van € 50.000,- of meer, voor de uitvoering van een overeengekomen activiteitenpakket dat

past binnen de gemeentelijke beleidsdoelstellingen, zoals neergelegd in de Welzijnsvisie en

de daaruit voortvloeiende beleidsnota’s;

- waarderingssubsidie: een subsidie waarbij een instelling voor een bepaald subsidiejaar een bedrag wordt toegekend

van minder dan € 50.000,-, voor de uitvoering van activiteiten die passen binnen de

gemeentelijke beleidsdoelstellingen, zoals neergelegd in de Welzijnsvisie en de daaruit

voortvloeiende beleidsnota’s;

- projectsubsidie: bijdrage verstrekt voor eenmalige activiteiten;

- doelsubsidie: bijdrage verstrekt voor een bepaald doel.

Subsidiejaar

Het (kalender)jaar dat loopt van 1 januari tot en met 31 december.

Subsidieoverzicht

De bijlage bij de programmabegroting, waarin de voor het betreffende subsidiejaar beschikbare subsidiebedragen zijn opgenomen.

Subsidieverantwoording

De door een instelling voorafgaande aan de subsidievaststelling in te dienen jaarlijkse afrekening van de subsidie.

Subsidieverlening

De door het college genomen jaarlijkse beschikking voorafgaande aan de activiteit(en) of periode waarvoor subsidie wordt verleend.

Subsidievaststelling

De door het college na afloop van (een) bepaalde activiteit(en) of een bepaalde periode genomen beschikking, waarbij het exacte subsidiebedrag wordt vastgesteld.

Tussenrapportage

Een verslag bestaande uit een inhoudelijke en een financiële verantwoording over de eerste zes maanden van het lopende subsidiejaar.

Welzijnsvisie

De door de raad als onderdeel van de strategische visie van de gemeente Capelle aan den IJssel vastgestelde visie met betrekking tot het terrein van welzijn.

Wet

De Algemene wet bestuursrecht (wet van 4 juni 1992 Stb. 1992, 315 zoals sindsdien gewijzigd).

Artikel 2 Reikwijdte

Deze verordening is van toepassing op de instellingen die binnen de gemeente activiteiten ontplooien op het terrein van welzijn.

Artikel 3 Subsidieoverzicht

  • 1.

    Jaarlijks wordt bij als bijlage bij de programmabegroting een subsidieoverzicht gevoegd.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde subsidieoverzicht opgenomen bedragen gelden als subsidieplafond in de zin van 4:22 van de wet.

  • 3.

    Uitgangspunt voor het in het eerste lid genoemde subsidieoverzicht is het in de

    Welzijnsvisie en de daaruit voortvloeiende beleidsnota’s opgenomen beleid.

  • 4.

    Het subsidieoverzicht komt tot stand met toepassing van de Inspraakverordening van de gemeente.

Artikel 4    Algemene subsidievoorwaarden

  • 1.

    Een subsidie wordt slechts toegekend aan instellingen die rechtspersoonlijkheid bezitten.

  • 2.

    Een instelling komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien op het moment van beoordeling, de te leveren activiteiten passen binnen het geldende beleidskader en het daarvoor noodzakelijke bedrag beschikbaar is volgens het subsidieoverzicht.

  • 3.

    Het college kan indien het dat noodzakelijk acht naast de algemene bepalingen van deze verordening specifieke voorwaarden verbinden aan een subsidieverlening.

Artikel 5    Project- en doelsubsidies

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van deze verordening, kan het college aan een instelling subsidie verlenen voor eenmalige activiteiten of voor een bepaald doel.

  • 2.

    Het college stelt in beleidsregels nadere regels met betrekking tot de aanvraag, de verlening en de vaststelling van project- en doelsubsidies.

Artikel 6 Weigeringsgronden

Een subsidie kan, naast de in artikel 4:25, tweede lid, en artikel 4:35 van de wet genoemde gevallen, geweigerd worden, indien gegronde redenen bestaan aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten van de aanvrager niet ten goede zullen komen aan ingezetenen van de gemeente Capelle aan den IJssel;

  • b.

    de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

  • c.

    de aanvrager ook zonder subsidie over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;

  • d.

    in het beoogde doel dan wel de voorgenomen activiteit(en) reeds op andere wijze in belangrijke mate is voorzien;

  • e.

    de subsidieverstrekking niet past binnen het gemeentelijke beleid.

Artikel 7 Jaarlijkse indexering subsidie

  • 1.

    Indien er voor een opeenvolgend subsidiejaar subsidie verleend wordt, vindt er indexering

    van het subsidiebedrag plaats.

  • 2.

    Het prijsgevoelige deel van de subsidie wordt geïndexeerd op basis van het in de

    uitgangspuntenbrief voor de gemeentelijke begroting genoemde percentage.

  • 3.

    Het loongevoelige deel van de subsidie wordt geïndexeerd op basis van het in de

    uitgangspuntenbrief voor de gemeentelijke begroting genoemde percentage.

  • 4.

    Indien bij een instelling waaraan subsidie wordt verleend sprake is van personeelsformatie, dient het loongevoelige deel van de subsidie afzonderlijk in de subsidieaanvraag en de subsidieverantwoording te worden vermeld.

Artikel 8 Bevoorschotting

  • 1.

    Het jaarlijks aan een instelling toegekende subsidiebedrag wordt als voorschot overgemaakt.

  • 2.

    Bij budgetgesubsidieerde instellingen wordt het voorschot in twaalf gelijke gedeelten betaald, voor het eind van iedere maand van het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

  • 3.

    Bij waarderingsgesubsidieerde instellingen wordt vóór 1 februari van het subsidiejaar waarop het subsidiebedrag betrekking heeft, 60% als voorschot overgemaakt en vóór 1 juli van datzelfde jaar 40%.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in het derde lid wordt een subsidiebedrag van € 5.000,-- of minder vóór 1 februari van het subsidiejaar waarop het subsidiebedrag betrekking heeft, in zijn geheel uitbetaald.

  • 5.

    De verplichting tot betaling van een voorschot wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het college aan de subsidieontvanger schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om toepassing te geven aan de artikelen 16, 17 of 28 (intrekking en wijziging).

  • 6.

    Uitbetaling geschiedt door overschrijving op de (post)bankrekening van de instelling dan wel door overschrijving op de (Post)bankrekening van het lid van de instelling dat daarvoor door de instelling is aangewezen.

Artikel 9 Opheffing van een instelling

  • 1.

    Indien een instelling wordt opgeheven, dient het bestuur hiervan terstond schriftelijk kennis te geven aan het college.

  • 2.

    De liquidatiebalans, alsmede een subsidieverantwoording dienen binnen een door het

college te bepalen termijn te worden ingediend.

  • 3.

    Aan de hand van de liquidatiebalans en de subsidieverantwoording wordt de subsidie voor het lopende subsidiejaar vastgesteld.

  • 4.

    Voor zover niet is voldaan aan de overeengekomen activiteiten/prestaties, zullen reeds betaalde voorschotten verrekend en teruggevorderd worden.

  • 5.

    De opheffing van de instelling dient plaats te vinden overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.

  • 6.

    Het college kan zowel het bestuur van de instelling als de bestuursleden ieder afzonderlijk aansprakelijk stellen voor terugbetaling van het door de instelling ontvangen voorschot indien:

    • a.

      een gehele of gedeeltelijke verplichting tot terugbetaling ontstaat en

    • b.

      de instelling aan deze verplichting tot terugbetaling niet kan of niet wil voldoen en

c.de verplichting tot terugbetaling is ontstaan door een handelen of nalaten in strijd met

de subsidievoorwaarden of enige wettelijke bepaling.

HOOFDSTUK 2 BUDGETGESUBSIDIEERDE INSTELLINGEN

Paragraaf 2.1. Subsidieverlening

Artikel 10 Eerste subsidieaanvraag

  • 1.

    Een instelling die voor de eerste maal voor subsidie in aanmerking wenst te komen, dient vóór 1 februari van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, bij het college een aanvraag in te dienen vergezeld van de volgende stukken:

    • a.

      een activiteitenplan voor het subsidiejaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b.

      een begroting van baten en lasten voor het subsidiejaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • c.

      een afschrift van haar, in een notariële akte opgenomen statuten;

    • d.

      een opgave van de bestuurssamenstelling;

    • e.

      een overzicht van haar financiële situatie op het moment dat de subsidie wordt aangevraagd;

    • f.

      de balans van het subsidiejaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd;

    • g.

      een jaarverslag over het subsidiejaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd.

  • 2.

    Een instelling die over een eigen accommodatie beschikt, dient bij de aanvraag tot subsidieverlening tevens een voortschrijdend meerjarig onderhoudsplan te overleggen.

  • 3.

    Het activiteitenplan dient ten minste te bevatten:

    • a.

      de doelstelling(en) van de instelling;

    • b.

      een overzicht van de te ontplooien activiteiten (uitgedrukt in meetbare prestaties) waarmee de instelling deze doelstelling(en) tracht te realiseren;

    • c.

      een vermelding per activiteit van de benodigde personele en materiële middelen.

  • 4.

    Het college is bevoegd om in aanvulling op de algemene bepalingen van deze verordening, in overeenstemming met de artikelen 4:37 en 4:38 van de wet nadere verplichtingen op te leggen ten aanzien van de subsidieverlening.

  • 5.

    Het college treedt na ontvangst van de aanvraag in overleg met de instelling.

  • 6.

    Op een aanvraag bedoeld in het eerste lid beslist het college nadat de raad de eerstvolgende programmabegroting inclusief het subsidieoverzicht, als bedoeld in artikel 3 van deze verordening, heeft vastgesteld.

  • 7.

    Uiterlijk twee weken nadat de raad de integrale begroting heeft vastgesteld wordt, overeenkomstig artikel 4:29 van de wet, de beschikking tot subsidieverlening door het college vastgesteld en verzonden.

  • 8.

    Een eerste subsidieaanvraag die niet vóór 1 februari van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt ontvangen, wordt niet in behandeling genomen, tenzij de termijnoverschrijding naar het oordeel van het college verschoonbaar is.

Artikel 11   Voortzetting subsidie

  • 1.

    Een instelling waarmee de gemeente reeds een subsidierelatie onderhoudt, dient vóór 1 april van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, bij het college een aanvraag in te dienen vergezeld van een activiteitenplan en een begroting.

  • 2.

    Het activiteitenplan dient ten minste te bevatten:

    • a.

      de doelstelling(en) van de instelling;

    • b.

      een overzicht van de te ontplooien activiteiten (uitgedrukt in meetbare prestaties) waarmee de instelling deze doelstelling(en) tracht te realiseren;

    • c.

      een vermelding per activiteit van de benodigde personele en materiële middelen.

  • 3.

    Een instelling die over een eigen accommodatie beschikt, dient bij de aanvraag tot subsidieverlening tevens een voortschrijdend meerjarig onderhoudsplan te overleggen.

  • 4.

    Het college is bevoegd om in aanvulling op de algemene bepalingen van deze verordening, in overeenstemming met de artikelen 4:37 en 4:38 van de wet nadere verplichtingen op te leggen ten aanzien van de subsidieverlening..

  • 5.

    Het college treedt na ontvangst van de aanvraag in overleg met de instelling.

  • 6.

    Op een aanvraag bedoeld in het eerste lid beslist het college nadat de raad de eerstvolgende programmabegroting inclusief het subsidieoverzicht, als bedoeld in artikel 3 van deze verordening, heeft vastgesteld..

  • 7.

    Uiterlijk twee weken nadat de raad de integrale begroting heeft vastgesteld wordt, overeenkomstig artikel 4:29 van de wet, de beschikking tot subsidieverlening door het college vastgesteld en verzonden.

  • 8.

    Een subsidieaanvraag die niet vóór 1 april van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt ontvangen, wordt niet in behandeling genomen, tenzij de termijnoverschrijding naar het oordeel van het college verschoonbaar is.

  • 9.

    Een subsidieaanvraag die betrekking heeft op nieuw beleid dient vóór 1 februari van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft te worden ingediend.

Artikel 12   Weigering subsidie voor een nieuw tijdvak

  • 1.

    Indien aan een instelling voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, geschiedt gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.

  • 2.

    Voor zover aan het einde van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend sedert de bekendmaking van het voornemen tot weigering voor een daarop aansluitend tijdvak nog geen redelijke termijn is verstreken, wordt de subsidie voor het resterende deel van die termijn verleend, zo nodig in afwijking van artikel 4:25, tweede lid, van de wet.

Artikel 13   Formeel overleg

  • 1.

    Met iedere budgetgesubsidieerde instelling vindt minimaal twee keer per jaar formeel ambtelijk overleg plaats.

  • 2.

    Met iedere budgetgesubsidieerde instelling kan ieder jaar tevens formeel bestuurlijk overleg plaatsvinden.

Paragraaf 2.2. Subsidieverantwoording en subsidievaststelling

Artikel 14   Meldingsplicht aanmerkelijke verschillen

Een instelling is verplicht om, indien gedurende het subsidiejaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten, daarvan onverwijld mededeling te doen aan het college onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

Artikel 15   Tussenrapportage

  • 1.

    Uiterlijk 1 september van het lopende subsidiejaar dient de instelling een tussenrapportage over de eerste zes maanden van het lopende subsidiejaar in te dienen bij het college.

  • 2.

    Deze tussenrapportage dient ten minste te bestaan uit:

    • a.

      een overzicht van de voortgang van de activiteiten/prestaties;

    • b.

      een overzicht van het verloop van de inkomsten en de uitgaven gerelateerd aan deze activiteiten/prestaties.

Artikel 16   Intrekking en wijziging subsidieverlening ex tunc

  • 1.

    Zolang de subsidie niet is vastgesteld, kan het college de subsidieverlening intrekken of ten nadele van een instelling wijzigen, indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • b.

    de instelling niet heeft voldaan aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen;

  • c.

    de instelling onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

  • d.

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de instelling dit wist of behoorde te weten of

  • e.

    met toepassing van artikel 4:34, vijfde lid, van de wet een beroep wordt gedaan op de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 2.

    De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekkings- of wijzigingsbeschikking anders is bepaald.

    Artikel 17   Intrekking en wijziging subsidieverlening ex nunc

    • 1.

      Zolang de subsidie niet is vastgesteld, kan het college de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de instelling wijzigen:

    • a.

      voor zover de subsidieverlening onjuist is;

    • b.

      voor zover veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich naar het oordeel van het college in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten of

    • c.

      in andere bij wettelijk voorschrift geregelde gevallen.

    • 2.

      Bij intrekking of wijziging op grond van het eerste lid, onderdeel a of b, vergoedt het college de schade die de instelling lijdt doordat hij in vertrouwen op de subsidie anders heeft gehandeld dan hij zonder subsidie zou hebben gedaan.

    Artikel 18   Subsidieverantwoording

    1 De instelling dient jaarlijks vóór 1 april van het jaar volgend op het subsidiejaar waarvoor subsidie is verleend, een aanvraag tot subsidievaststelling vergezelt van een subsidieverantwoording in te dienen bij het college.

    2 In de subsidieverantwoording worden in ieder geval opgenomen: a. overzicht van de gerealiseerde activiteiten/prestaties en kengetallen;

    • b.

      een overzicht van de kosten per activiteit/prestatie;

    • c.

      een beoordeling van de vraag in hoeverre is voldaan aan de in de subsidieverlening vastgelegde activiteiten/prestaties;

    • d.

      een jaarrekening;

    • e.

      een balans met toelichting;

    • f.

      een risicoparagraaf.

    • 3.

      Een instelling die over een eigen accommodatie beschikt, dient bij de aanvraag tot subsidievaststelling tevens een voortschrijdend meerjarig onderhoudsplan te overleggen.

    • 4.

      Een instelling die een subsidie ontvangt van € 50.000,-- of meer laat de subsidieverantwoording vergezeld gaan van een accountantsverklaring, waaruit blijkt of het financiële verslag voldoet aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en of het overzicht van de gerealiseerde activiteiten/prestaties, voor zover hij dat overzicht kan beoordelen, met het financiële verslag verenigbaar is.

    • 5.

      Bij overschrijding van de in het eerste lid genoemde termijn wordt de subsidie conform artikel 4:47 van de wet ambtshalve vastgesteld, tenzij de termijnoverschrijding naar het oordeel van het college verschoonbaar is.

    Artikel 19   Egalisatiereserve

    • 1.

      De instelling die budgetsubsidie heeft ontvangen dient, na realisering van de in de jaarlijkse beschikking genoemde activiteiten, een eventueel resterend subsidiebedrag aan te wenden voor het opbouwen en in stand houden van een egalisatiereserve ten behoeve van onvoorziene tegenvallers in de exploitatie.

    • 2.

      Het verschil tussen de vastgestelde budgetsubsidie en de werkelijke kosten minus de inkomsten van de activiteit(en) waarvoor de budgetsubsidie is verleend, komt ten gunste of ten laste van deze egalisatiereserve.

    • 3.

      De hoogte van het bedrag dat aan de egalisatiereserve mag worden toegevoegd dan wel onttrokken, wordt bij vaststelling van de budgetsubsidie bepaald door het college.

    • 4.

      De maximale hoogte van de egalisatiereserve wordt bepaald door het college en zal nooit meer bedragen dan 25 % van het bedrag van de subsidie over de periode waarop de vaststelling betrekking heeft.

    • 5.

      De instelling dient zich schriftelijk tegenover het college te verantwoorden over de aanwending van deze egalisatiereserve.

    • 6.

      Reserveringen ten laste van de verleende subsidie en anders dan ten behoeve van de egalisatiereserve, kunnen alleen plaatsvinden met toestemming van het college.

    Artikel 20   Onderhoudsreserve

    Instellingen met een eigen accommodatie, dienen een onderhoudsreserve te vormen tot een door het college te bepalen maximumbedrag.

    Artikel 21   Waardering en afschrijving van activa

    Bij de waardering en de afschrijving van de activa van de instelling gelden de door de gemeente gehanteerde normen. 

    Artikel 22   Vaststelling van de subsidie

    • 1.

      Na goedkeuring van de subsidieverantwoording, doch uiterlijk vier maanden na indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling wordt door het college de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vastgesteld.

    • 2.

      De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:

      • a.

        niet is voldaan aan de aan de subsidieverlening verbonden voorwaarden;

      • b.

        onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

      • c.

        de subsidieverlening anderszins onjuist was en de instelling dit wist of behoorde te weten;

      • d.

        de subsidieverantwoording niet vóór 1 april van het jaar volgend op het jaar waarvoor subsidie is verleend, is ingediend.

    • 3.

      Indien het college, ondanks het tijdig en correct indienen door de instelling van zowel de aanvraag tot subsidievaststelling als de subsidieverantwoording, niet binnen de in het eerste lid genoemde termijn de subsidievaststelling heeft afgegeven, wordt de subsidie vastgesteld conform het door de instelling gevraagde bedrag bij de aanvraag tot vaststelling.

    • 4.

      Indien de in het derde lid genoemde situatie zich voordoet, zal de subsidie nimmer hoger worden vastgesteld dan in de subsidieverlening is bepaald.

    HOOFDSTUK 3  WAARDERINGSGESUBSIDIEERDE INSTELLINGEN

    Paragraaf 3.1.  Subsidieverlening

    Artikel 23   Eerste subsidieaanvraag

    • 1.

      Een instelling die voor de eerste maal voor subsidie in aanmerking wenst te komen, dient  vóór 1 februari van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, bij het college een aanvraag in te dienen vergezeld van de volgende stukken:

      • a.

        een activiteitenplan voor het subsidiejaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

      • b.

        een begroting van baten en lasten voor het subsidiejaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

      • c.

        een afschrift van haar, in een notariële akte opgenomen, statuten;

      • d.

        een opgave van de bestuurssamenstelling;

      • e.

        een overzicht van haar financiële situatie op het moment dat de subsidie wordt aangevraagd.

    • 2.

      Het activiteitenplan dient ten minste te bevatten:

      • a.

        de doelstelling(en) van de instelling;

      • b.

        een overzicht van de te ontplooien activiteiten (uitgedrukt in meetbare prestaties) waarmee de instelling deze doelstelling(en) tracht te realiseren en, indien mogelijk,

      • c.

        een vermelding per activiteit van de benodigde personele en materiële middelen.

    • 3.

      Het college is bevoegd om in aanvulling op de algemene bepalingen van deze verordening, in overeenstemming met de artikelen 4:37 en 4:38 van de wet nadere verplichtingen op te leggen ten aanzien van de subsidieverlening.

    • 4.

      Het college treedt na ontvangst van de aanvraag in overleg met de instelling.

    • 5.

      Op een aanvraag bedoeld in het eerste lid beslist het college nadat de raad de eerstvolgende programmabegroting inclusief het subsidieoverzicht, als bedoeld in artikel 3 van deze verordening, heeft vastgesteld..

    • 6.

      Uiterlijk twee weken nadat de raad de integrale begroting heeft vastgesteld wordt, overeenkomstig artikel 4:29 van de wet, de beschikking tot subsidieverlening door het college vastgesteld en verzonden.

    • 7.

      Een eerste subsidieaanvraag die niet vóór 1 februari van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt ontvangen, wordt niet in behandeling genomen, tenzij de termijnoverschrijding naar het oordeel van het college verschoonbaar is.  

    Artikel 24   Voortzetting subsidie

    • 1.

      Een instelling waarmee de gemeente reeds een subsidierelatie onderhoudt, dient vóór 1 april van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft bij het college een aanvraag in te dienen vergezeld van een activiteitenplan en een begroting.

    • 2.

      Het activiteitenplan dient ten minste te bevatten:

      • a.

        de doelstelling(en) van de instelling;

      • b.

        een overzicht van de te ontplooien activiteiten (uitgedrukt in meetbare prestaties) waarmee de instelling deze doelstelling(en) tracht te realiseren en, indien mogelijk,

      • c.

        een vermelding per activiteit van de personele en materiële middelen.

    • 3.

      Het college is bevoegd om in aanvulling op de algemene bepalingen van deze verordening, in overeenstemming met de artikelen 4:37 en 4:38 van de wet nadere verplichtingen op te leggen ten aanzien van de subsidieverlening.

    • 4.

      Het college treedt na ontvangst van de aanvraag in overleg met de instelling.

    • 5.

      Op een aanvraag bedoeld in het eerste lid beslist het college nadat de raad de eerstvolgende programmabegroting inclusief het subsidieoverzicht, als bedoeld in artikel 3 van deze verordening, heeft vastgesteld.

    • 6.

      Uiterlijk twee weken nadat de raad de integrale begroting heeft vastgesteld wordt, overeenkomstig artikel 4:29 van de wet, de beschikking tot subsidieverlening door het college vastgesteld en verzonden.

    • 7.

      Een subsidieaanvraag die niet vóór 1 april van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt ontvangen, wordt niet in behandeling genomen, tenzij de termijnoverschrijding naar het oordeel van het college verschoonbaar is.

    • 8.

      Een subsidieaanvraag die betrekking heeft op nieuw beleid, dient vóór 1 februari van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft te worden ingediend.

Paragraaf 3.2. Subsidieverantwoording en subsidievaststelling

Artikel 25 Subsidieverantwoording

  • 1.

    De instelling dient jaarlijks vóór 1 april van het jaar volgend op het subsidiejaar waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een subsidieverantwoording in te dienen bij het college.

  • 2.

    In de subsidieverantwoording worden in ieder geval opgenomen:

  • a.

    een overzicht van de gerealiseerde activiteiten/prestaties;

  • b.

    een beoordeling van de vraag in hoeverre is voldaan aan de in de subsidieverlening vastgelegde activiteiten/prestaties;

  • c.

    een verkorte balans en, indien mogelijk,

  • d.

    een overzicht van de kosten per activiteit/prestatie.

  • 3.

    Bij overschrijding van de in het eerste lid genoemde termijn wordt de subsidie conform artikel 4:47 van de wet ambtshalve vastgesteld, tenzij de termijnoverschrijding naar het oordeel van het college verschoonbaar is.

Artikel 26 Vaststelling van de subsidie

  • 1.

    Na goedkeuring van de subsidieverantwoording doch uiterlijk vier maanden na indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling wordt door het college de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vastgesteld.

  • 2.

    De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:

  • a.

    niet is voldaan aan de aan de subsidieverlening verbonden voorwaarden;

  • b.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • c.

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de instelling dit wist of behoorde te weten;

  • d.

    de subsidieverantwoording niet vóór 1 april van het jaar volgend op het jaar waarvoor subsidie is verleend, is ingediend.

  • 3.

    Indien het college, ondanks het tijdig en correct indienen door de instelling van zowel de aanvraag tot subsidievaststelling als de subsidieverantwoording, niet binnen de in het eerste lid genoemde termijn de subsidievaststelling heeft afgegeven, wordt de subsidie vastgesteld conform het door de instelling gevraagde bedrag bij de aanvraag tot vaststelling.

  • 4.

    Indien de in het derde lid genoemde situatie zich voordoet, zal de subsidie nimmer hoger worden vastgesteld dan in de subsidieverlening is bepaald.

HOOFDSTUK 4 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 27 Rijks- en provinciebijdragen

Een wijziging in de bijdragen van het Rijk en/of de provincie aan de gemeente kan een aanpassing van de subsidieverlening tot gevolg hebben voor het eerstvolgende toe te kennen subsidiebedrag.

Artikel 28 Intrekking en wijziging subsidieverlening

  • 1.

    Indien een instelling, na aanmaning door het college, niet voldoet aan de bepalingen van deze verordening, kan het college besluiten de jaarlijkse beschikking tot subsidieverlening aan te passen dan wel de verleende subsidie terug te vorderen.

  • 2.

    Een eventueel te verrekenen bedrag kan in mindering worden gebracht op toe te kennen subsidies.

Artikel 29 Mandatering

Het college is bevoegd om de uitvoering van de bepalingen van deze verordening op te dragen aan door hem aan te wijzen gemeenteambtenaren dan wel medewerkers, zulks onder nader door hem te stellen voorwaardenen onder behoud van zijn verantwoordelijkheid. De bevoegdheid van het college zoals neergelegd in artikel 10, vierde lid, 11, vierde lid, 23, derde lid en 24, derde lid, van deze verordening kan echter niet gemandateerd worden.

Artikel 30 Overige gevallen

In de gevallen, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 31 Slotbepaling

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als Subsidieverordening Welzijn 2004.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de datum van haar bekendmaking.

Vastgesteld in de openbare vergadering ,

de griffier, de voorzitter,

Artikelsgewijze toelichting bij de Subsidieverordening Welzijn 2004

Inleiding

In oktober 2008 heeft de raad de 1e wijzing van de Subsidieverordening Welzijn 2004 vastgesteld. In de praktijk blijkt echter dat enkele artikelen kunnen leiden tot een verschil in interpretatie. Om dit in de toekomst te voorkomen zijn de betreffende artikelen tekstueel aangepast. Uitvoering van de subsidieverordening is formeel opgedragen bij het college. Ter voorkoming van misverstanden omtrent de bevoegdheid tot het afgeven van een subsidiebeschikking is deze bepaling uitgebreid en is expliciet aangegeven dat de jaarlijkse beschikking een besluit van het college is. Daartoe zijn de artikelen 10,11, 23 en 24 aangepast door expliciet aan te geven dat het college, na het vaststellen van de begroting, een besluit neemt over de subsidieverlening en daartoe een beschikking opstelt en verstuurt.

Artikel 4, tweede lid is aangepast aan de uitvoeringspraktijk. Het subsidieoverzicht bevat alleen financiële gegevens. Het toetsingskader voor de activiteiten is vastgelegd in de op het moment van subsidieverstrekking geldende beleidsnotities.

Daarnaast is in de 1e wijziging van de Subsidieverordening ten onrechte aangegeven dat het subsidieoverzicht onderdeel uit maakt van de bijlagen bij de productenraming. Het subsidieoverzicht maakt echter onderdeel uit van het bijlagenboek bij de programmabegroting.. Daarom is in de artikelen 1, 3, 10, 11, 23 en 24 het woord productenraming vervangen door programmabegroting.

1e wijziging van de Subsidieverordening Welzijn 2004

Bij het vaststellen van de begroting 2008 heeft de raad een motie aangenomen betreffende het Welzijnsjaarprogramma (WJP). In de motie wordt het College verzocht met ingang van 2009 het WJP te laten vervallen en vervolgens de afzonderlijke subsidiebedragen per instelling, project of doel op te nemen in de in de programmabegroting van het betreffende jaar. Het college heeft besloten om deze motie uit te voeren. Dit heeft geleid tot een 1e wijziging van de Subsidieverordening die in oktober 2008 is vastgesteld.

Om invulling aan deze motie te geven is de subsidieverordening 2004 aangepast. Het Welzijnsjaarprogramma wordt met ingang van 2009 vervangen door een bijlage bij de programmabegroting. In deze bijlage, het zgn. subsidieoverzicht, staan de voor dat jaar voor subsidiebeschikbare bedragen per instelling.

Van deze wijziging wordt gebruik gemaakt om de grens tussen budgetgesubsidieerde (grote) instellingen en waarderingsgesubsidieerde instellingen (kleine) instellingen te verhogen van € 25.000,- naar € 50.000,-. Enkele instellingen zijn gedurende de afgelopen periode door de jaarlijkse indexering over de grens van € 25.000,- gegaan. Dit brengt voor deze instellingen een over evenwichtige verzwaring van de administratieve last met zich mee.

Tenslotte zijn ter verduidelijking in de artikelen 18 lid 4 en 5 en 19 lid 1 en 4 (taalkundige) aanpassingen verwerkt. De strekking van beide artikelen blijft onveranderd.

In dit verband verwezen wij naar het bepaalde in artikel 8, 18 en 19 van de verordening.

Historisch overzicht: subsidieverordeningen 2002 en 2004

Op 5 juni 2000 heeft de onderzoekscommissie met betrekking tot de verstrekking en verantwoording van subsidies aan welzijnsinstellingen voor 1998, haar rapport “De subsidierelatie doorgelicht” uitgebracht. De algemene conclusie van het onderzoek is, dat binnen het in 1994 ingevoerde systeem van budgetsubsidiëring de subsidieverordening niet geheel in praktijk is gebracht. Ook is vastgesteld, dat op onderdelen aanpassing van de verordening noodzakelijk is. Het rapport “De subsidierelatie doorgelicht” geeft een aantal momenten in het huidige subsidietraject aan waar onduidelijkheid bestaat. De subsidieverordening die in juli 1998 is vastgesteld, bood onvoldoende handvatten om deze onduidelijkheid op te heffen.

Naar aanleiding hiervan is in december 2001 de notitie "Subsidiebeleid op de rails" vastgesteld. De notitie tracht duidelijkheid te verschaffen in de uitgangspunten van het subsidiebeleid en geeft handreikingen ter verbetering van de subsidieverordening. In 2002 is hierop de Subsidieverordening Welzijn 2002 vastgesteld. Eén van de voornaamste wijzigingen ten opzichte van de subsidieverordening uit 1998 was om binnen het subsidiebeleid een onderscheid te maken tussen budgetgesubsidieerde (grote) instellingen en waarderingsgesubsidieerde (kleine) instellingen

Bij het vaststellen van de subsidieverordening Welzijn 2002, is afgesproken dat deze in 2004 zou worden geëvalueerd. Bij het vaststellen van de Subsidieverordening Welzijn 2004 is tevens gebruik gemaakt van de gelegenheid om artikel 8 (bevoorschotting) van de verordening te wijzigen. Dit om de bevoorschotting van de budgetgesubsidieerde in overeenstemming te brengen met de gemeentelijke systematiek die wordt gehanteerd bij overige financiële transacties. Daartoe is het in de Subsidieverordening Welzijn 2002 gehanteerde betalingsritme (60% in februari en 40% in juli) gewijzigd. Het voorschot wordt in 12 gelijke (maandelijkse) gedeelten betaalbaar gesteld. Voor de waarderingsgesubsidieerde instellingen is de bevoorschotting ongewijzigd. Dit om voor hen de administratie niet nodeloos te belasten met extra handelingen. Ook werd van deze wijziging gebruik gemaakt om het artikel 19 over de vorming van de egalisatiereserve aan te scherpen. Hierbij is een maximale door het college te bepalen hoogte van deze reserve aangegeven en is aangegeven dat instellingen hun exploitatieoverschot mogen aanwenden voor het opbouwen van deze reserve.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

De begripsomschrijvingen sluiten aan bij het beleid zoals verwoord in de notitie “Subsidiebeleid op de rails” van 2001. Verder sluiten de begrippen aan bij de begrippen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Binnen het traject van subsidieverlening zijn er twee begrippen die nadere uitleg verdienen. Het betreft de begrippen subsidieverlening en subsidievaststelling.

Subsidieverlening

De door het college gegeven beschikking, waarbij voorafgaand aan de activiteit(en)/prestatie(s) of de periode waarvoor subsidie wordt verleend, een subsidie wordt toegekend. Door het afgeven van deze beschikking ontstaat een voorwaardelijke aanspraak op subsidie. Indien de instelling de activiteit(en)/prestatie(s) waarvoor de subsidie is verleend daadwerkelijk verricht en zich aan de voorwaarden houdt, kan de gemeente in beginsel niet meer op de subsidieverlening terugkomen. De beschikking, waarmee de subsidie formeel verleend wordt, kan eerst worden afgegeven na de vaststelling van de integrale begroting door de raad.

De subsidieverlening wordt aan de instelling kenbaar gemaakt door middel van een beschikking. Tegen deze beschikking kan de instelling bezwaar maken volgens de bepalingen van de Awb.

Subsidievaststelling

De door het college na afloop van (een) bepaalde activiteit(en)/prestatie(s) of een bepaalde periode afgegeven beschikking waarbij definitief wordt beslist dat de instelling een subsidie ter hoogte van een bepaald bedrag krijgt. De vaststelling van de subsidie geschiedt aan de hand van de ingediende aanvraag tot vaststelling. Vaak wordt dit de subsidieafrekening genoemd. Wij spreken van (subsidie)verantwoording, omdat het hier niet alleen om een financiële "afrekening" gaat, maar ook om de verantwoording van de overeengekomen activiteit(en)/prestatie(s). De instelling kan bezwaar tegen de subsidievaststelling maken volgens de bepalingen van de Awb.

Artikel 2 Reikwijdte

De verordening is van toepassing op instellingen, die binnen de gemeente activiteiten ontplooien op het terrein van welzijnsbeleid zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

Artikel 3 Subsidieoverzicht

Met de afschaffing van het WJP is het system ingevoerd waarbij jaarlijks een subsidieoverzicht als bijlage bij de programmabegroting wordt gevoegd. De in dit overzicht genoemde bedrag gelden als subsidieplafond in de zin van 4:22 van de wet. Uitgangspunt bij het opstellen van dit overzicht is het in de nota Welzijnsvisie en de daaruit voortvloeiende beleidsnota’s opgenomen beleid. Het subsidieoverzicht tot stand met toepassing van de Inspraakverordening van de Gemeente.

Artikel 4 Algemene subsidievoorwaarden

Ingevolge de Awb (artikel 4:66) is subsidieverlening uitsluitend mogelijk aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid. Dit is een bepaling van dwingend recht waarvan niet kan worden afgeweken. De algemene voorwaarden zijn in overeenstemming met artikel 4:66 Awb en spreken voor zich. Benadrukt wordt dat de instelling moet zorgen dat de invloed van personeel, vrijwilligers en gebruikers op het beleid van de instelling steeds gewaarborgd is.

Artikel 5 Project- en doelsubsidies

In het subsidieoverzicht wordt jaarlijks een post ten behoeve van projectsubsidies opgenomen. Instellingen kunnen hier lopende het subsidiejaar een beroep op doen. Voorwaarden en regels met betrekking tot projectsubsidies zijn vastgelegd in de Beleidsregels voor de verlening van projectsubsidies.

Daarnaast worden er in het subsidieoverzicht voor specifieke doeleinden subsidies beschikbaar gesteld. Het betreft hier subsidies ten behoeve van veldsportverenigingen, jeugdsportstimulering, jongerenparticipatie en vakantieactiviteiten. Voorwaarden en regels met betrekking tot doelsubsidies zijn in beleidsregels vastgelegd.

Artikel 6 Weigeringsgronden

Artikel 4:25 van de Awb betreft het vaststellen van een subsidieplafond. Het subsidieplafond is het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies en wordt vastgesteld bij of krachtens een wettelijk voorschrift. Overschrijding van het subsidieplafond is een weigeringsgrond voor subsidieverlening (artikel 4:25, lid 2 Awb).

In artikel 4:35 van de Awb is een aantal subjectieve en objectieve weigeringsgronden vastgelegd.

De subjectieve weigeringsgronden dienen om de subsidieverstrekker de gelegenheid te geven na te gaan of er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten/prestaties en de daaraan verbonden inkomsten en uitgaven, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

De objectieve weigeringsgronden hebben betrekking op frauduleus handelen (verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens door de aanvrager) en op faillissement dan wel surséance van betaling.

Artikel 7 Jaarlijkse indexering subsidie

Indien er voor een opeenvolgend subsidiejaar subsidie wordt verleend, vindt indexering van het budget plaats. De gemeente hanteert een jaarlijkse indexering die in het 1e kwartaal van het jaar vooruitlopend op het jaar van de begroting (T-1) kenbaar gemaakt wordt in de uitgangspunten-brief voor de begroting.

Het hierin gehanteerde percentage is voor het prijsgevoelige deel van de subsidie gebaseerd op het indexeringspercentage van de overheidsconsumptie. Voor het loongevoelige deel wordt de CAO voor gemeenten gevolgd. Hiertoe dienen instellingen bij de subsidieaanvraag en bij de subsidieverantwoording het loongevoelige deel van de subsidie weer te geven. Het betreft hierbij de loon- en prijsmutatie die worden verwacht voor het jaar T-1 (T= begrotingsjaar).

De hoogte van de indexering kan ertoe leiden dat het reëel beschikbare budget van de instellingen daalt dan wel stijgt, doordat de indexering geen gelijke tred houdt met de kostenstijgingen. Hierdoor ontstaat een situatie die de instellingen noodzaakt respectievelijk minder of meer prestaties te leveren. Het is dan aan de gemeente om in overleg met de instelling te bepalen welke activiteiten zij afneemt. Zij let daarbij niet alleen op de passendheid van die activiteiten binnen het gemeentelijk beleid, maar ook op het kostenplaatje.

Deze keuze kan alleen dan weloverwogen worden gemaakt als de kosten per activiteit bekend zijn. Voorwaarde voor het kunnen vaststellen van een prijs per activiteit is, dat de instelling de kostensoorten naar de activiteit toerekent en ook dat een duidelijke beschrijving van de gevraagde activiteit voorhanden is. De toerekening van deze kosten dient plaats te vinden middels een transparante en consequent gehanteerde systematiek.

Artikel 8    Bevoorschotting

Zowel bij de subsidieaanvraag als bij de subsidieverantwoording wordt een formulier meegezonden waarop de instelling haar adresgegevens, bank- of gironummer en bestuurssamenstelling moet vermelden. De instelling dient een wijziging in deze gegevens zo spoedig mogelijk door te geven.

Bij de toekenning van subsidies voor een bedrag van € 50.000,- en hoger wordt het voorschot in twaalf gelijke gedeelten betaald, vóór het eind van iedere maand van het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

Bij de toekenning van subsidies tot een bedrag van € 50.000,-, wordt in het jaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft, vóór de datum van 1 februari, 60% respectievelijk vóór de datum van vóór 1 juli, 40% als voorschot op het toegekende subsidiebedrag overgemaakt aan de betrokken instelling.

Artikel 9 Opheffing van een instelling

In dit artikel wordt gewezen op de verplichtingen van de instelling indien zij overgaat tot opheffing.

De afhandeling van subsidie zal zoveel mogelijk in overleg met de instelling geschieden.

In het algemeen geldt een termijn van vijf jaar om onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten terug te vorderen. Deze termijn gaat in na de dag waarop de subsidie is vastgesteld dan wel het feit als bedoeld in artikel 4:49 eerste lid, sub c, van de Awb heeft plaatsgevonden.

Het zesde lid van dit artikel van de verordening regelt de mogelijkheid voor het college om verleende voorschotten terug te vorderen. Dit kan door het bestuur van een instelling en eventueel de bestuursleden afzonderlijk aansprakelijk te stellen. Voordat het college tot aansprakelijkstelling kan overgaan, moet voldaan zijn aan alle drie de vereisten van het artikel.

  • a.

    Dit vereiste houdt in dat er logischerwijze eerst een verplichting moet zijn ontstaan tot terugbetaling, voordat een aansprakelijkstelling kan uitgaan. Bij de beschikking tot subsidievaststelling wordt bepaald in hoeverre de instelling de overeengekomen prestaties heeft geleverd en onder welke voorwaarden.   Zijn deze prestaties niet geleverd of de voorwaarden niet nagekomen, dan ontstaat in principe een verplichting tot terugbetaling.

  • b.

    Wanneer het bestuur van de instelling bereid is het teveel ontvangen bedrag terug te betalen aan het college, is een aansprakelijkstelling niet nodig. Voor de wijze van terugbetaling kan een regeling getroffen worden. Is het bestuur echter niet bereid tot terugbetalen, of kan er niet terugbetaald worden, dan is aansprakelijkstelling mogelijk.

  • c.

    Wil het college overgaan tot aansprakelijkstelling dan moet het college nog aantonen dat sprake is van een handelen of nalaten door het bestuur van de instelling in strijd met de voorwaarden van de jaarlijkse subsidieverlening of in strijd met enige wettelijke bepaling.

HOOFDSTUK 2 BUDGETGESUBSIDIEERDE INSTELLINGEN

Paragraaf 2.1. Subsidieverlening

Artikel 10 Eerste subsidieaanvraag

Om te kunnen aansluiten bij de gemeentelijke begrotingssystematiek dient een eerste aanvraag om subsidie vóór 1 februari van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, bij het college te zijn ingediend. Aanvragen die na deze termijn binnenkomen, worden niet in behandeling genomen, tenzij de termijnoverschrijding naar het oordeel van het college verschoonbaar is. In ieder geval niet verschoonbaar is een termijnoverschrijding wegens ziekte of vakantie.

Een instelling die voor de eerste maal voor subsidie in aanmerking wenst te komen, dient de volgende stukken in:

  • a.

    activiteitenplan: een overzicht van de activiteiten (uitgedrukt in meetbare prestaties) waarvoor subsidie wordt gevraagd en van de met deze activiteiten nagestreefde doelstellingen. Het overzicht vermeldt tevens per activiteit de daarvoor benodigde kosten (personele en materiële middelen);

  • b.

    een begroting: een overzicht van de geraamde inkomsten en uitgaven, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd. De begrotingsposten worden afzonderlijk voorzien van een toelichting;

  • c.

    een afschrift van haar, in een notariële akte opgenomen statuten;

  • d.

    een opgave van de bestuurssamenstelling;

  • e.

    een overzicht van haar financiële situatie: deze bestaat uit de laatst opgemaakte jaarrekening, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting hierop.

  • f.

    een jaarverslag over het subsidiejaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd.

Aan de hand van deze gegevens wordt de aanvraag getoetst aan de beleidskaders, te weten de Welzijnsvisie en de sindsdien vastgestelde beleidsnota’s.

In lid 2 van dit artikel wordt bepaald dat instellingen met een eigen accommodatie een voortschrijdend meerjarig onderhoudsplan moeten overleggen. Het meerjarig onderhoudsplan wordt gevraagd om te kunnen beoordelen of een reële onderhoudsraming in de begroting is opgenomen (en dus of een reële toerekening van indirecte lasten aan de activiteiten heeft plaatsgevonden).

Artikel 11   Voortzetting subsidie

De aanvraag betreffende de voortzetting van de subsidie dient uiterlijk 1 april van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, bij het college te zijn ingediend.

Aanvragen die na deze termijn binnenkomen, worden niet in behandeling genomen, tenzij de termijnoverschrijding naar het oordeel van het college verschoonbaar is. In ieder geval niet verschoonbaar is een termijnoverschrijding wegens ziekte of vakantie.

Over aanvragen die na de termijn zijn binnen gekomen beslist het college bij het opstellen van het subsidieoverzicht.

De jaarlijkse subsidieaanvraag dient vergezeld te gaan van een activiteitenplan en een begroting.

Deze vormen het uitgangspunt voor het overleg over de jaarlijkse beschikking. Het activiteitenplan dient ten minste te bevatten:

  • a.

    de doelstelling(en) van de instelling;

  • b.

    een overzicht van de te ontplooien activiteiten (uitgedrukt in meetbare prestaties) waarmee de

instelling deze doelstelling(en) tracht te realiseren.

c.een vermelding per activiteit van de benodigde kosten (personele en materiële middelen).

In het derde lid van dit artikel wordt bepaald dat instellingen met een eigen accommodatie een voortschrijdend meerjarig onderhoudsplan moeten overleggen. Het meerjarig onderhoudsplan wordt gevraagd om te kunnen beoordelen of een reële onderhoudsraming in de begroting is opgenomen (en dus of een reële toerekening van indirecte lasten aan de activiteiten heeft plaatsgevonden).

Daarnaast dient de instelling ter financiële onderbouwing van haar aanvraag een begroting in voor het komende subsidiejaar. Alleen als er ingrijpende wijzigingen worden verwacht, dient de instelling tevens een meerjarenbegroting in. De wijzigingen dienen dan binnen het activiteitenplan te worden toegelicht.

De begroting dient in ieder geval te omvatten:

  • a.

    een overzicht van de geraamde inkomsten en uitgaven;

  • b.

    een toelichting per begrotingspost;

  • c.

    een vergelijking met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en

uitgaven van het jaar voorafgaand aan het lopende boekjaar (tenzij voor de activiteiten waarop

de aanvraag betrekking heeft nog niet eerder subsidie werd verstrekt).

Om te kunnen aansluiten bij de gemeentelijke begrotingscyclus dienen de subsidieaanvragen voor nieuw beleid vóór 1 februari van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, te worden ingediend. Hierbij dienen minimaal een projectplan en begroting te worden overgelegd.

Artikel 12 Weigering subsidie voor een nieuw tijdvak

Dit artikel regelt in overeenstemming met artikel 4:51 Awb het stopzetten of verminderen van de subsidie als gevolg van gewijzigde inzichten na afloop van het subsidietijdvak, indien aan een instelling voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten. Voor deze maatregel dient een redelijke termijn in acht te worden genomen. Ook dient ingevolge artikel 4:25, tweede lid, van de Awb het voornemen tot verlagen of stopzetten tijdig aangekondigd te worden.

Artikel 13   Formeel overleg

Ten aanzien van het formele overleg wordt een onderscheid gemaakt tussen de grote en kleine instellingen. Het overleg met de kleine instellingen is niet formeel in de verordening geregeld. Zij worden telefonisch benaderd. De instelling wordt altijd de mogelijkheid tot zowel ambtelijk als bestuurlijk overleg geboden.

Voor de grote instellingen vindt het formele overleg als volgt plaats:

  • a.

    ambtelijk overleg in januari en mei;

  • b.

    bestuurlijk overleg in februari en augustus/september.

Ad a ambtelijk overleg:

Ambtelijk overleg in januari

In januari vindt op een beleidsmatig overleg plaats. Uitgangspunt zijn de vastgestelde beleidsuitgangspunten.

De grote instellingen hebben op basis van de ervaringen in de afgelopen subsidiejaren al voordat de subsidieaanvraag wordt ingediend voldoende notie van hun activiteitenprogramma, welke activiteiten worden gecontinueerd en voor welke nieuwe activiteiten zij mogelijk subsidie willen aanvragen. Dit is niet onbelangrijk, omdat eventuele aanvragen voor nieuw beleid kunnen worden meegenomen bij de afwegingen voor de voorjaarsnota. Dit betekent dat het eerste ambtelijk overleg voor het nieuwe subsidiejaar reeds in januari moet plaatsvinden. Het overleg kan dan aan de instelling handvatten reiken voor de in te dienen begroting en het activiteitenplan. Hierdoor kunnen vraag en aanbod op elkaar worden afgestemd.

Ambtelijk overleg in mei In april worden de subsidieaanvragen ambtelijk beoordeeld en de conceptbeschikkingen opgesteld. De instellingen worden vervolgens schriftelijk van de resultaten op de hoogte gebracht en voor een gesprek in de tweede helft van mei uitgenodigd. Dan kan ook de conceptbeschikking tot subsidieverlening met de instelling worden doorgenomen. Indien daartoe aanleiding is, kan eveneens de subsidieverantwoording over het voorgaande subsidiejaar onderwerp van gesprek vormen. Op basis van dit gesprek kan de subsidieaanvraag eventueel worden aangepast. Eventueel kan hierover uiterlijk in de derde week van juni nog een gesprek gevoerd worden. Bij deze gesprekken zijn de beleidsinhoudelijk verantwoordelijke ambtenaar en de subsidiecoördinator aanwezig.

Ad b. Bestuurlijk overleg:

Bestuurlijk overleg in februari Indien tijdens het ambtelijk overleg in januari mogelijke consequenties voor de gemeentebegroting aan de orde komen, vindt in de maand februari bestuurlijk overleg plaats. Eventuele uitkomsten van het bestuurlijk overleg kunnen dan in het traject rondom de besluitvorming van de voorjaarsnota meegenomen worden.

Bestuurlijk overleg in augustus/september Na de tervisielegging van het concept-subsidieoverzicht wordt de instellingen de gelegenheid geboden bestuurlijk overleg aan te vragen. Op deze wijze kunnen de instellingen onderwerpen onder de aandacht brengen die voor de besluitvorming rondom de subsidieverstrekking van belang zijn. Bij deze gesprekken zijn de verantwoordelijk portefeuillehouder en de beleidsinhoudelijk verantwoordelijke ambtenaar aanwezig.

Paragraaf 2.2. Subsidieverantwoording en subsidievaststelling

Artikel 14 Meldingsplicht aanmerkelijke verschillen

Artikel 4:70 van de Awb verplicht de subsidieontvanger (de instelling) om (te verwachten) aanmerkelijke verschillen tussen geraamde en gerealiseerde inkomsten en uitgaven en de oorzaak daarvan terstond te melden aan het bestuursorgaan (het college). Ook moeten tekorten of overschrijdingen op deze wijze worden meegedeeld. Dit stelt het college in staat om de subsidieverlening tussentijds te wijzigen.

In overeenstemming met de gemeentelijke begrotingssystematiek wordt een begrotingsafwijking als aanmerkelijk gedefinieerd, indien zij € 25.000,-- of meer bedraagt dan wel 10% van het subsidiebudget betreft. Dit laatste geldt voor instellingen met een subsidie tussen de € 50. 000,-- en € 250.000,--.

Artikel 15 Tussenrapportage

In het rapport “De subsidierelatie doorgelicht” wordt het belang onderstreept van een formele tussentijdse rapportage door de grote instellingen. Dit is een van de mogelijkheden om snel inzicht te verkrijgen in veranderende (financiële) omstandigheden van de instellingen. Om bijsturing in de loop van het subsidiejaar mogelijk te maken, is het noodzakelijk om over deze tussentijdse informatie te beschikken. Afgezien van de meldingsplicht zoals vastgelegd in de Awb, wordt aan de grote instellingen de verplichting opgelegd tussentijds te rapporteren over de prestatiegegevens.

Deze tussenrapportage bevat, naast de voortgang van de activiteiten, inzicht in het verloop van inkomsten en uitgaven gerelateerd aan deze activiteiten. Door de indieningsdatum te stellen op uiterlijk 1 september van het lopende subsidiejaar, kunnen de instellingen gebruik maken van de officiële halfjaarcijfers. Ook kunnen grote afwijkingen en/of bijsturingen dan nog meegenomen worden in de najaarsnota.

Artikel 16 Intrekking en wijziging subsidieverlening ex tunc

Ingevolge artikel 4:48 Awb kan, zolang de verleende subsidie niet is vastgesteld, deze met terugwerkende kracht (ex tunc) tot de datum van de beschikking tot subsidieverlening worden ingetrokken of gewijzigd wanneer er onregelmatigheden constateert zijn. Hierbij gaat het onder andere om het niet (volledig) verrichten van activiteiten, het niet naleven van de verplichtingen voortvloeiend uit de subsidieverordening, het verstrekken van onjuiste gegevens of het oneigenlijke gebruik van de subsidiegelden.

Artikel 17 Intrekking en wijziging subsidieverlening ex nunc

Ingevolge artikel 4:50 Awb kan het college eveneens zolang de verleende subsidie niet is vastgesteld deze tussentijds voor de toekomst (ex nunc) opzeggen, verlagen of een wijziging aanbrengen in de subsidieverplichtingen. In de Awb worden aan deze maatregel zware eisen gesteld, omdat het in beginsel een inbreuk op het vertrouwensbeginsel betreft.

Om deze reden dient hierbij een redelijke termijn in acht genomen te worden. De subsidieontvanger moet in ieder geval in staat gesteld worden om rechtmatige verplichtingen aan derden op een zorgvuldige manier af te kunnen wikkelen. Hierbij kan gedacht worden aan personele verplichtingen.

Artikel 18 Subsidieverantwoording

De subsidieverantwoording dient uiterlijk 1 april van het jaar volgend op het subsidiejaar waarvoor subsidie is verleend, te worden ingeleverd. Aanvragen tot vaststelling, die na deze termijn binnenkomen worden niet in behandeling genomen, tenzij de termijnoverschrijding naar het oordeel van het college verschoonbaar is. In geen geval is een termijnoverschrijding wegens ziekte of vakantie verschoonbaar.

Bij de subsidieverantwoording ligt de nadruk op de inhoudelijke onderbouwing en financiële verantwoording op grond van het bepaalde in de beschikking tot subsidieverlening. De subsidieverantwoordingomvat in ieder geval:

  • a.

    een overzicht van de gerealiseerde activiteiten/prestaties en kengetallen. Dit activiteitenverslag beschrijft de aard en omvang van de activiteiten waarvoor de subsidie verleend werd en bevat een vergelijking tussen de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen, alsmede een toelichting op eventuele verschillen hierin;

  • b.

    een overzicht van de kosten per activiteit/prestatie;

  • c.

    een beoordeling van de vraag in hoeverre is voldaan aan de in de subsidieverlening vastgelegde activiteiten/prestaties;

  • d.

    een jaarrekening;

  • e.

    een balans met toelichting;

  • f.

    een risicoparagraaf.

Het derde lid van dit artikel bepaalt dat instellingen met een eigen accommodatie een voortschrijdend meerjarig onderhoudsplan moeten overleggen. Hoewel budgetsubsidiëring veronderstelt dat instellingen zelf verantwoordelijk zijn voor hun bedrijfsvoering en daarbij niet de gedachte past dat instellingen hun onderhoudsplanning aan de gemeente moeten verantwoorden, is deze bepaling toch in de verordening opgenomen. Dit omdat in het verleden is gebleken dat instellingen niet altijd over voldoende inzicht en middelen beschikten om aan hun onderhoudsvraag te voldoen. Om te voorkomen dat eenmalige maatregelen in strijd met de subsidieverordening dienen te worden toegepast, is hier een planmatige aanpak op zijn plaats.

In een accountantsverklaring toetst de accountant of het financiële verslag voldoet aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en waar mogelijk of het overzicht van de gerealiseerde activiteiten/prestaties met het financiële verslag verenigbaar is.

Instellingen die € 50.000,-- of meer subsidie ontvangen dienen jaarlijks een verklaring van een accountant te overleggen. De hoogte van de subsidie is dusdanig dat de gemeente belang heeft bij een goede verklaring dat het geld overeenkomstig de voorwaarden van de subsidiebeschikking besteed is.

In een accountantsverklaring toetst de accountant of het financiële verslag voldoet aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en of het overzicht van de gerealiseerde activiteiten/prestaties, voor zover hij dat overzicht kan beoordelen, met het financiële verslag verenigbaar is. De instelling is vrij om te kiezen voor een verklaring van een accountant-administratieconsulent, de zogenaamde AA-er. In het algemeen zijn de kosten van een verklaring van een AA-consulent lager dan de kosten van een verklaring van een registeraccountant of een verklaring van een registeraccount.

Een accountant-administratieconsulent dient te voldoen aan artikel 36 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten. Een registeraccount dient te voldoen aan artikel 55, eerste lid, van de Wet op de registeraccountants

Artikel 36 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten luidt:

"Er is een accountantsregister, waarin als Accountant-Administratieconsulent op hun aanvraag worden ingeschreven zij, die voldoen aan de bij deze wet gestelde eisen."

Artikel 55, eerste lid, van de Wet op de registeraccountants luidt:

"Er is een accountantsregister, waarin als registeraccountant op hun aanvraag worden ingeschreven zij, die voldoen aan de bij deze wet gestelde eisen."

Artikel 19 Egalisatiereserve

Budgetsubsidiëring impliceert dat instellingen zelf geheel verantwoordelijk zijn voor hun bedrijfsvoering en tegenvallers in de exploitatie zelf moeten opvangen. Hiertoe dienen de instellingen over een financiële buffer te beschikken. Met het invoeren van deze bepaling wordt tegemoet gekomen aan één van de aanbevelingen uit het rapport “De subsidierelatie doorgelicht”. De betreffende aanbeveling geeft aan, dat de instellingen de mogelijkheid moeten krijgen voldoende egalisatiereserve op te bouwen en in stand te houden. Het rapport “De subsidierelatie doorgelicht” spreekt in dit geval van weerstandsvermogen. Het verschil tussen egalisatiereserve en weerstandsvermogen is, dat de egalisatiereserve zich beperkt tot het verleende subsidiebedrag en de daarbij behorende activiteiten, terwijl het weerstandsvermogen betrekking heeft op de gehele vermogenspositie van de instelling.

De egalisatiereserve mag uitsluitend worden opgebouwd uit voordelige exploitatiesaldi van een budgetsubsidie. In dit artikel wordt het aanhouden van een egalisatiereserve vastgelegd. Hieraan zijn echter wel voorwaarden verbonden. Op de eerste plaats dient de egalisatiereserve gebruikt te worden voor (onvoorziene) tegenvallers bij de door de gemeente gesubsidieerde activiteiten. Dit sluit de aanwending voor nieuw beleid uit. Op de tweede plaats dient de instelling zich schriftelijk tegenover de gemeente over de aanwending van deze reservemiddelen te verantwoorden. Deze voorwaarde sluit aan bij artikel 4:72 van de Awb. Over onttrekkingen aan de egalisatiereserve wordt door middel van de subsidieafrekening verantwoording afgelegd aan het college.

De omvang van de (totale) egalisatiereserve is aan een plafond verbonden. De maximale hoogte is bepaald op 25% van het bedrag van de subsidie van het jaar van vaststelling. De hoogte van de egalisatiereserve wordt mede bepaald door het risicoprofiel. Dit profiel wordt gemaakt door middel van een analyse van de laatste begroting en jaarrekening. Ook toekomstige ontwikkelingen spelen hierbij een rol. Aan de inkomstenkant wordt bezien welke inkomsten gegarandeerd zijn en welke niet. Aan de uitgavenkant wordt bezien welke kosten binnen de termijn van een jaar beïnvloedbaar zijn en welke niet. Naarmate de beïnvloedingsmogelijkheden groter zijn, neemt het risico af.

Het rapport “De subsidierelatie doorgelicht” beveelt aan om voor de grote instellingen een risicoparagraaf deel uit te laten maken van de subsidieverantwoording, welke aanbeveling in artikel 18 is overgenomen. Het opstellen van een risicoparagraaf veronderstelt de aanwezigheid van een risicoprofiel.

Naast de egalisatiereserve is het mogelijk andere reserves aan te houden. Indien deze overige reserveringen ten laste van het door het college verleende subsidie gebracht worden, is hier toestemming van het college voor nodig. Dit specifieke verzoek kan worden ingediend bij het aanbieden van de begroting.

Artikel 20 Onderhoudsreserve

Dit artikel spreekt in navolging van artikel 10, tweede lid, 11, derde lid, en 18, derde lid, voor zich.

Artikel 21 Waardering en afschrijving van activa

De door de gemeente gehanteerde normen bij de waardering en de afschrijving van de activa van de instelling zijn terug te vinden in de gemeentelijke Nota Afschrijvingstermijnen zoals is vastgesteld in februari 1984. Deze afschrijvingsregels zijn aangehaald in de Regeling budgethouderschap (april 2000).

Artikel 22 Vaststelling van de subsidie

Na afloop van het betreffende subsidiejaar wordt aan de hand van de ingediende subsidieverantwoording de subsidie vastgesteld. De subsidie kan lager en zelfs op nul worden vastgesteld indien:

  • a.

    de instelling niet heeft voldaan aan de prestaties en de overige voorwaarden zoals vermeld in de beschikking tot subsidieverlening;

  • b.

    de instelling onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, die hebben geleid tot een onjuiste beschikking op de aanvraag;

  • c.

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de instelling dit wist of behoorde te weten;

  • d.

    de subsidieverantwoording niet vóór 1 april van het jaar volgend op het jaar waarvoor subsidie is verleend, is ingediend.

Indien hier reden toe is, kan de instelling via tussentijds overleg aangegeven dat prestaties niet gehaald zullen worden. Dit kan aanleiding zijn de prestatienormen bij te stellen en de subsidie evenredig aan te passen.

Teveel bevoorschotte bedragen moeten binnen dertig dagen na ontvangst van de beschikking tot vaststelling worden teruggestort.

Indien het college nalatig is en ondanks het tijdig en correct indienen door de instelling van de aanvraag tot subsidievaststelling en de subsidieverantwoording, niet binnen de termijn van vier maanden de beschikking tot subsidievaststelling heeft afgegeven, wordt de subsidie, conform het door de instelling gevraagde bedrag bij de aanvraag tot subsidievaststelling, vastgesteld. In dit geval zal de subsidie echter nooit hoger worden vastgesteld dan in de beschikking tot subsidieverlening is bepaald.

HOOFDSTUK 3 WAARDERINGSGESUBSIDIEERDE INSTELLINGEN

Paragraaf 3.1. Subsidieverlening

Artikel 23   Eerste subsidieaanvraag

Om te kunnen aansluiten bij de gemeentelijke begrotingssystematiek, dient een eerste aanvraag om subsidie vóór 1 februari van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, bij het college te zijn ingediend. Aanvragen die na deze termijn binnenkomen, worden niet in behandeling genomen, tenzij de termijnoverschrijding naar het oordeel van het college verschoonbaar is. In ieder geval niet verschoonbaar is een termijnoverschrijding wegens vakantie.

Een instelling die voor de eerste maal voor subsidie in aanmerking wenst te komen dient de volgende stukken in:

  • a.

    activiteitenplan: een overzicht van de activiteiten (uitgedrukt in meetbare prestaties) waarvoor subsidie wordt gevraagd en van de met deze activiteiten nagestreefde doelstellingen. Indien mogelijk vermeldt het overzicht per activiteit de daarvoor benodigde kosten (personele en materiele middelen);

  • b.

    een begroting: een overzicht van de geraamde inkomsten en uitgaven, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd. De begrotingsposten worden voor zover mogelijk voorzien van een toelichting;

  • c.

    een afschrift van haar, in een notariële akte opgenomen, statuten;

  • d.

    een opgave van de bestuurssamenstelling;

  • e.

    een overzicht van haar financiële situatie: deze bestaat uit een verkorte balans met een toelichting hierop. Indien deze bescheiden ontbreken, wordt minimaal een verslag van de financiële positie op het moment van de aanvraag toegevoegd.

Aan de hand van deze gegevens wordt de aanvraag getoetst aan de beleidskaders, te weten de Welzijnsvisie en de sindsdien vastgestelde beleidsnota’s.

Artikel 24   Voortzetting subsidie

De aanvraag betreffende de voortzetting van de subsidie, dient uiterlijk 1 april van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, bij het college te zijn ingediend.

Aanvragen die na deze termijn binnenkomen, worden niet in behandeling genomen, tenzij de termijnoverschrijding naar het oordeel van het college verschoonbaar is. In ieder geval niet verschoonbaar is een termijnoverschrijding wegens vakantie.

De jaarlijkse subsidieaanvraag dient vergezeld te gaan van een activiteitenplan. Dit plan dient ten minste te bevatten:

  • a.

    de doelstelling(en) van de instelling;

  • b.

    een overzicht van de te ontplooien activiteiten (uitgedrukt in meetbare prestaties) waarmee de instelling deze doelstelling(en) tracht te realiseren en, indien mogelijk,

  • c.

    een vermelding per activiteit van de benodigde kosten (personele en materiële middelen).

Om te kunnen aansluiten bij de gemeentelijke begrotingscyclus, dienen de subsidieaanvragen voor nieuw beleid vóór 1 februari voorafgaand aan het subsidiejaar waarop de aanvraag betrekking heeft, te worden ingediend.

Paragraaf 3.2. Subsidieverantwoording en subsidievaststelling

Artikel 25 Subsidieverantwoording

De subsidieverantwoording dient uiterlijk 1 april van het jaar volgend op het subsidiejaar waarvoor subsidie is verleend, te worden ingeleverd. Aanvragen tot vaststelling, die na deze termijn binnenkomen, worden niet in behandeling genomen, tenzij de termijnoverschrijding naar het oordeel van het college verschoonbaar is.

In ieder geval niet verschoonbaar is een termijnoverschrijding wegens vakantie.

Bij de verantwoording ligt de nadruk op de inhoudelijke onderbouwing en verantwoording op basis van de beschikking tot subsidieverlening. De subsidieverantwoording omvat in ieder geval:

  • a.

    een overzicht van de gerealiseerde activiteiten/prestaties. Dit activiteitenverslag beschrijft de aard en omvang van de activiteiten waarvoor de subsidie verleend werd en bevat een vergelijking tussen de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen, alsmede een toelichting op eventuele verschillen hierin;

  • b.

    een beoordeling van de vraag in hoeverre is voldaan aan de in de subsidieverlening vastgelegde activiteiten/prestaties;

  • c.

    een verkorte balans;

  • d.

    een overzicht van de kosten per activiteit/prestatie.

Artikel 26 Vaststelling van de subsidie

Na afloop van het betreffende subsidiejaar wordt aan de hand van de ingediende subsidieverantwoording de subsidie vastgesteld. De subsidie kan lager en zelfs op nul worden vastgesteld indien:

  • a.

    de instelling niet heeft voldaan aan de prestaties en de overige voorwaarden zoals vermeld in de beschikking tot subsidieverlening;

  • b.

    de instelling onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, die hebben geleid tot een onjuiste beschikking op de aanvraag;

  • c.

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de instelling dit wist of behoorde te weten;

  • d.

    de subsidieverantwoording niet vóór 1 april van het jaar volgend op het jaar waarvoor subsidie is verleend, is ingediend.

Indien hier reden toe is, kan de instelling via tussentijds overleg aangegeven, dat prestaties niet gehaald zullen worden. Dit kan aanleiding zijn de prestatienormen bij te stellen en de subsidie evenredig aan te passen.

Teveel bevoorschotte bedragen moeten binnen dertig dagen na ontvangst van de beschikking tot vaststelling worden teruggestort.

Indien het college nalatig is en ondanks het tijdig en correct indienen door de instelling van de aanvraag tot subsidievaststelling en de subsidieverantwoording, niet binnen de termijn van vier maanden de beschikking tot subsidievaststelling heeft afgegeven, wordt de subsidie, conform het door de instelling gevraagde bedrag bij de aanvraag tot subsidievaststelling, vastgesteld. In dit geval zal de subsidie echter nooit hoger worden vastgesteld dan in de beschikking tot subsidieverlening is bepaald.

HOOFDSTUK 4 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 27 Rijks- en provinciebijdragen

In een aantal gevallen ontvangt de gemeente subsidiegelden van het Rijk of van de provincie.

Deze subsidiegelden worden overeenkomstig de procedure die deze verordening hiervoor geeft, geheel of gedeeltelijk doorgegeven aan Capelse instellingen. Dit artikel bepaalt dat, wanneer de gemeente op enig moment meer of minder subsidie ontvangt van het Rijk of de provincie, dit gevolgen kan hebben voor het eerstvolgende toe te kennen subsidiebedrag.

Artikel 28 Intrekking en wijziging subsidieverlening

Zolang de subsidie niet is vastgesteld, maar wel is verleend, kan het college de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 29 Mandatering

De regels voor mandaat zijn te vinden in de Awb. Dit artikel bepaalt welke bevoegdheid van het college niet gemandateerd kan worden.

Artikel 30 Overige gevallen

Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college om te beslissen in die gevallen waarin de verordening niet voorziet. Door deze bepaling kan geen voorval zich voordoen waarbij onduidelijk is welk bestuursorgaan bevoegd is.

Artikel 31 Slotbepaling

Lid 1 bepaalt de citeertitel.

Lid 2 regelt de inwerkingtreding van de verordening. De verordening kan pas in werking treden nadat deze is vastgesteld en bekendgemaakt.