Artikel 1.1 Begripsbepaling
1. | In deze verordening wordt verstaan onder: |
| a. | bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de in de
Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel,
bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in
dit artikellid, burgemeester en wethouders; |
| b. | bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als
bedoeld in artikel 2 van de Woningwet; |
| c. | bouwtoezicht: degenen, die ingevolge artikel 92, tweede
lid, Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht belast is met het
bouw- en woningtoezicht; |
| d. | bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout,
steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van
bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond
verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in
of op de grond, bedoeld om ter plaatse te
functioneren; |
| e. | gebruiksoppervlakte: de gebruiksoppervlakte als bedoeld
in het Bouwbesluit; |
| f. | hoogte van de weg: de hoogte van de weg zoals die door
of namens burgemeester en wethouders is
vastgesteld; |
| g. | NEN: een door de Stichting Nederlands
Normalisatie-Instituut uitgegeven norm; |
| h. | NVN: een door de Stichting Nederlands
Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm; |
| i. | Omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning voor een
bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid,
onder a, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht; |
| j. | straatpeil: |
| | 1. | voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de
weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die
hoofdtoegang; |
| | 2. | voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct
aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse
van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; |
| k. | weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer
openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin
gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden
behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen
liggende en als zodanig aangeduide
parkeerterreinen. |
2. | In deze verordening wordt mede verstaan onder: |
| a. | bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk; |
| b. | gebouw: een gedeelte van een gebouw. |
Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente
1. | Voor de toepassing van deze verordening geldt als
indeling van de gemeente: |
| a. | het gebied binnen de bebouwde kom; |
| b. | het gebied buiten de bebouwde kom. |
2. | Als gebied binnen de bebouwde kom geldt het gebied, dat
op de bij deze verordening behorende kaart als zodanig
is aangegeven. |
HOOFDSTUK 2 DE AANVRAAG OMGEVINGSVERGUNNING VOOR HET BOUWEN
Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden
Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek
1. | Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als
bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet
bestaat uit: |
| a. | de resultaten van een recent milieuhygiënisch
bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009,
in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt
uit figuur 1. |
| b. | indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat
te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen
asbestvezels, -deeltjes of -stof, in de bodem aanwezig
is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als
voorzien in NEN 5707, uitgave 2003. |
2. | De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als
bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling
omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking
heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is
aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit
omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze
verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het
Besluit omgevingsrecht, artikel 2 en 3 van bijlage
II. |
3. | Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk
afwijken van de plicht tot het indienen van een
onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van
de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing
van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruibare
recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn. |
4. | Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de
plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als
bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling
omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een
beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel
2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel
5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in
NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het
historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt,
dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen
verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN
5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen. |
Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde
grond
Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te
verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd
voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
a. | waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen
verblijven; |
b. | voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het
bouwen is vereist; en |
c. | 1. | dat de grond raakt, of |
| 2. | waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik
niet wordt gehandhaafd. |
Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde
in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd
gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in
het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde
onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel
op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet
bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste
lid, van die wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het
beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan
worden gemaakt.
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en
bereikbaarheidseisen
Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in
aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een
omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking
worden genomen.
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn
De voorgevelrooilijn is:
a. | langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg
regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande
bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke,
zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de
voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel
mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn
overeenkomstig de richting van de weg geeft; |
b. | langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a
bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden
gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn
gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn
gelegen op 10 meter uit de as van de weg. |
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de
voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk,
voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met
overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de
voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet
van toepassing op:
a. | onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een
omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk
realiseren opgevat zouden moeten worden als het
aanbrengen van veranderingen bedoeld in artikel 3,
onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit
omgevingsrecht. |
b. | andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen
waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het
afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van
de veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van
bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te
weten: |
| 1. | ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen,
rioolleidingen en rioolputten; |
| 2. | stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen, mits zij de
grens van de weg met niet meer dan 0,3 m
overschrijden. |
Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot
overschrijding van de voorgevelrooilijn
1. | In afwijking van het verbod tot het bouwen met
overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd
gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen
voor: |
| a. | ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken
en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger
gelegen is dan het straatpeil; |
| b. | bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in
artikel 2, onderdeel 9, 16 en 18 van bijlage II bij het
Besluit omgevingsrecht, die naar hun aard en bestemming
op een voor de voorgevelrooilijn gelegen erf toelaatbaar
zijn; |
| c. | laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de
weg overschrijden; |
| d. | erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons en
galerijen, die de voorgevelrooilijn met niet meer dan
1,50 m overschrijden; |
| e. | trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten,
hijsinrichtingen en stortbuizen, alsmede andere luifels,
dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden,
reclametoestellen en draagconstructies voor reclames dan
bedoeld zijn in artikel 2.5.7; |
| f. | overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee
bouwwerken. |
| g. | bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de
Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of
gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks
niet bezwaarlijk is met het oog op de in historisch
esthetisch opzicht gewenste aansluiting bij het karakter
van de bestaande omgeving. |
2. | Voor het bouwen boven een weg kan alleen afwijking
worden toegestaan, indien niet lager gebouwd wordt
dan: |
| - | 4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van
een strook van 0,50 m breedte ter weerszijden van die
rijweg; |
| - | 2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de
weg; en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers
van de weg niet in gevaar komt. |
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg
In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag
de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
a. | gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net
aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het
wegverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2,onderdeel
18, sub a van bijlage II het Besluit
omgevingsrecht; |
b. | bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van het
verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer,
alsmede straatmeubilair, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub b,c en d, van bijlage II
bij het Besluit omgevingsrecht. |
c. | vrijstaande winkel- of reclamevitrines; |
d. | reclametoestellen en draagconstructies voor
reclame; |
e. | andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een
omgevingsvergunning is vereist, die naar hun aard en
bestemming op de weg toelaatbaar zijn. |
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn.
Afschuining van straathoeken
- 1.
Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de
voorgevelrooilijn zijn geplaatst.
- 2.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in:
a. | de gevallen genoemd in artikel 2.5.7 en in die
waarin de afwijking genoemd in de artikelen 2.5.8 en
2.5.9 is verleend; |
b. | in de gevallen genoemd in artikel 2.5.13 en in die
waarin de afwijking genoemd in artikel 2.5.14 is
verleend, voor zover het bouwwerk geheel achter de
achtergevelrooilijn is geplaatst; |
c. | in de gevallen, bedoeld in het derde lid. |
- 3.
Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt
van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende
voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op
onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de
bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet
meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind,
met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet
groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
- 4.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van
het bepaalde in het eerste lid voor:
a. | gebouwen behorende tot een complex van
gebouwen; |
b. | gebouwen op handels- en industrieterreinen; |
c. | vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen; |
d. | bijgebouwen, anders dan de in artikel 2, onderdeel
3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het
Besluit omgevingsrecht bedoelde gebouwen. |
e. | gebouwen ten dienste van bodemcultuur en veeteelt,
pluimveeteelt daaronder begrepen, en de
daarbijbehorende woningen; |
f. | gedeelten van naar de weg gekeerde gevels; |
g. | gevallen, waarin de welstand bij het toestaan van de
afwijking is gebaat. |
Artikel 2.5.11 Ligging van de achtergevelrooilijn
1. | De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de
voorgevelrooilijn en bevindt zich: |
| a. | in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen
driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok
op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de
helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de
voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de
voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één
ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan
worden beschreven, geldt de grootste; |
| b. | in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok
van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige
afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze
als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het
bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen,
voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van
het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere
afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter; |
| c. | in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen
rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een
afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de
afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich
tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen
zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand
van de voorgevelrooilijn dan 15 meter; |
| d. | in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden
bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze
twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn
gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de
voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar
bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het
bouwblok, doch op geen grotere afstand van de
voorgevelrooilijn dan 15 meter; |
| e. | in alle niet onder a tot en met d genoemde gevallen op
een afstand die wordt bepaald met inachtneming van de
beginselen, welke zijn neergelegd in a tot en met d van
dit lid, doch op geen grotere afstand van de
voorgevelrooilijn dan 15 meter. |
2. | Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende
achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de
achterzijden van die bebouwing - in het belang van de
toetreding van daglicht - over een afstand van ten
minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten
minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide
achtergevelrooilijnen. |
3. | Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in
afwijking van het bepaalde in het tweede lid, voor zover
de aard, de indeling en het gebruik van de gebouwen in
de hoekbebouwing dit toelaten. |
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de
achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor
het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met
overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de
achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet
van toepassing op:
a. | buiten de bebouwde kom gelegen kassen en bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur
en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen; |
b. | buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen
zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt,
pluimveeteelt daaronder begrepen, indien de afstand tot
de zijdelingse grens van het erf ten minste 20 meter
bedraagt; |
c. | onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een
omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk
realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of
uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of
artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist; |
d. | onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een
omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk
realiseren opgevat zouden moeten worden als het
aanbrengen van veranderingen, als bedoeld in de artikel
3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit
omgevingsrecht; |
e. | andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen
waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het
afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van
artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit
omgevingsrecht, te weten: |
| 1. | ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen,
rioolleidingen en rioolputten; |
| 2. | terrassen, bordessen en bordestreden; |
f. | antennes, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 15
en 17 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. |
Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot
overschrijding van de achtergevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de
achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het
bouwen verlenen voor:
a. | buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen
zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt,
pluimveeteelt daaronder begrepen, waarvan de afstand tot
de zijdelingse grens van het erf minder dan 20 meter
bedraagt; |
b. | binnen de bebouwde kom gelegen kassen; |
c. | vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen; |
d. | gebouwen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar
liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een
openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een
weg en een plantsoen en welk terrein slechts aan één van
die zijden mag worden bebouwd; |
e. | gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de
bereikbaarheid, als bedoeld in de artikelen 6.37, 6.38
en 6.49 van het Bouwbesluit 2012, is verzekerd; |
f. | bijgebouwen, die niet vallen onder artikel 2, onderdeel
3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II van het
Besluit omgevingsrecht; |
g. | gebouwen in een bouwstrook of bouwblok, geheel of
overwegend handels- of industrieterrein omvattend; |
h. | bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor het bouwen waarvan
een omgevingsvergunning is vereist; |
i. | ondergrondse bouwwerken, zoals kelders, kelderkoekoeken
en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger
is gelegen dan de hoogte van het terrein ter plaatse bij
voltooiing van de bouw; |
j. | erkers en overige uitbouwen, anders dan de uitbouwen die
vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3,
onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit
omgevingsrecht; |
k. | trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten,
hijsinrichtingen en stortbuizen, balkons en veranda's,
alsmede andere luifels, afdaken, dakoverstekken,
uitspringende schoorsteenwanden, terrassen en bordessen
dan bedoeld zijn in artikel 2.5.13; |
l. | bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de
Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of
gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks
niet bezwaarlijk is om de in historisch esthetisch
opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het
karakter van de bestaande omgeving. |
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
1. | Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn
dat ten minste een strook grond omvat die: |
| a. | over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de
achtergevel, en |
| b. | voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat
is begrepen tussen het verlengde van de zijgevels, een
diepte heeft van ten minste 5 meter. |
2. | De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten
haaks op de achtergevelrooilijn en vanuit het verst
achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten
de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13,
en de balkons en veranda's buiten beschouwing
blijven. |
3 | Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in
afwijking van het bepaalde in: |
| a. | het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erf betreft,
indien de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot
bewoning bestemd is; |
| b. | het eerste lid, indien aan één van de volgende
voorwaarden wordt voldaan: |
| | 1. | een gunstige, andere indeling van het erf is
aanwezig; |
| | 2. | het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee
tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan
een weg en een openbaar water, aan een weg en een
spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat
terrein slechts aan één van die zijden mag worden
bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot
stand wordt gebracht; |
| | 3. | bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de
bepalingen voor te bouwen woningen en woongebouwen van
het Bouwbesluit voldoet, wordt de bestaande toestand
verbeterd. |
Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen
1. | Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders
dan als dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw
behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2
meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het
gebouw en over de volle breedte daarvan. |
2. | Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in
afwijking van het bepaalde in het eerste lid: |
| a. | indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor
geen beletsel vormen; |
| b. | indien, voor zover nodig, afwijking is toegestaan van
het verbod tot overschrijding van de
achtergevelrooilijn. |
Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken
1. | De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten
opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig
zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het
aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten
ontstaan die: |
| a. | vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven
minder dan 1 meter breed zijn; |
| b. | niet toegankelijk zijn. |
| Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het
aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing
gelaten. |
2. | Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in
afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien
voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en
onderhoud van de vrij te laten ruimte. |
Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen
1. | Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in
artikel 2, onderdeel 12 van bijlage II van het Besluit
omgevingsrecht, zijn niet toegelaten. |
2. | Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in
afwijking van het bepaalde in het eerste lid in het
belang van het af te scheiden erf of terrein. |
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en
ondergrondse hoofdtransportleidingen
1. | Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor
stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse
hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van
andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een
omgevingsvergunning is vereist dan die welke deel
uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van
deze afstand moet rekening worden gehouden met het
uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder
hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn
met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of
meer. |
2. | Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een
ondergrondse hoofdtransportleiding mogen geen
bouwwerken, voor het bouwen waarvan een
omgevingsvergunning is vereist, worden gebouwd. |
3. | Het bevoegdgezag kan de omgevingsvergunning verlenen in
afwijking van: |
| a. | het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de
afstand van 6 meter, indien de elektrische spanning van
de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar
oplevert; |
| b. | het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de
afstand van 6 meter, indien daartegen met het oog op de
veilige en ongestoorde ligging van de leiding geen
bezwaar bestaat. |
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
1. | Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de
maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen
waarvan een omgevingsvergunning is vereist in het vlak
door de voorgevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met: |
| a. | in de bebouwde kom éénmaal de afstand tussen de
voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg; |
| b. | buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tussen de
voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg. |
2. | Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op
hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de
voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval
aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan
de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een
lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de
voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen
grotere lengte dan 15 meter. |
3. | De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten
haaks op de desbetreffende voorgevelrooilijn in het
midden van de breedte van het bouwwerk of de projectie
daarvan op de voorgevelrooilijn. |
4. | Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn
ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten
hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij
gelegen tegenoverliggende rooilijn. |
5. | Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is
onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de
verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de
onderbreking voorkomende rooilijnen. |
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
1. | Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de
maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen
waarvan een omgevingsvergunning is vereist in het vlak
door de achtergevelrooilijn 1 meter, vermeerderd
met: |
| a. | in de bebouwde kom éénmaal de afstand tot de
tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde
bouwblok; |
| b. | buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tot de
tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde
bouwblok. |
2. | De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten
haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het
bouwwerk. |
3. | Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet
evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de
achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde
afstand tussen de achtergevelrooilijnen. |
4. | Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn
ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde
tegenover de achtergevelrooilijn gelegen
voorgevelrooilijn. |
5. | In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de
maximale hoogte van een bouwwerk in het vlak door de
achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan de maximale
hoogte in de aangrenzende 5 meter van een aanliggende
achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok. |
6. | Indien het terrein achter de achtergevelrooilijn lager
dan straatpeil ligt, moet de in het eerste lid bedoelde
hoogte worden verminderd met een maat, gelijk aan het
verschil tussen het straatpeil en het peil van het
onderhavige terrein ter plaatse van de achtertoegang bij
voltooiing van de bouw. |
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een
achtergevelrooilijn
1. | Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de
bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot
aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien
in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt -
onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 - de
maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk
aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5
maal de afstand van deze zijgevel tot de
achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg
behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden
bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid,
voor de bepaling van de afstand tussen twee
achtergevelrooilijnen. |
2. | Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in
afwijking van het bepaalde in het eerste lid, mits de
zijgevel niet hoger is dan de voorgevel. |
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en
achtergevelrooilijnen
1. | Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een
bouwwerk, voor het bouwen waarvan een
omgevingsvergunning is vereist tussen de voor- en de
achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken
die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en
door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de
artikelen 2.5.20 en 2.5.21 - maximale bouwhoogte en die
met het horizontale vlak een hoek vormen van: |
| a. | 45 graden in de bebouwde kom; |
| b. | 37 graden buiten de bebouwde kom. |
2. | Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een
zijgevel heeft die gelegen is tegenover een
achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit
bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak
dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter
hoogte van de - krachtens artikel 2.5.22 -maximale
bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek
vormt van 56 graden. |
Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken
1. | De hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een
omgevingsvergunning is vereist mag niet meer bedragen
dan 15 meter. |
2. | Indien het bouwwerk aan meer dan een weg grenst en deze
wegen op verschillende hoogten liggen, geldt de hoogte
ten opzichte van de laagst gelegen weg. |
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende
terreinen
1. | De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel
2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet
aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan
2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een
goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak
met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten
is. |
2. | Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in
afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien de
aard en de ligging van de omringende bebouwing hiervoor
geen beletsel vormen. |
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
1. | De hoogte van een bouwwerk of van een gevel of van een
ander buitenvlak van een bouwwerk moet worden gemeten
ten opzichte van straatpeil. |
2. | De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging
hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen
door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld
in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h,
i, j en k, moeten -voor zover zij de maximale hoogte
overschrijden- buiten beschouwing worden gelaten. |
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten
bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde
lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet
van toepassing op:
a. | onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een
omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk
realiseren opgevat zouden moeten worden als het
aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard,
als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij
het Besluit omgevingsrecht; |
b. | het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van
bouwwerken, anders dan het aanbrengen van veranderingen
van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3,
onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit
omgevingsrecht; |
c. | topgevels in het verticale vlak, gaande door de
voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij
niet breder zijn dan 6 meter en mits de
geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel
gemeten, niet groter is dan het product van de breedte
van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter
plaatse; |
d. | plaatselijke verhogingen met geen grotere breedte dan
0,60 meter. |
Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot
overschrijding van de toegelaten bouwhoogte.
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de
toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid,
2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het
bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
a. | gebouwen voor openbaar nut, scholen, kerken,
schouwburgen en andere gebouwen bestemd voor het houden
van bijeenkomsten en vergaderingen; |
b. | gebouwen bestemd voor woon-, kantoor- of
winkeldoeleinden, indien de welstand bij het toestaan
van de afwijking is gebaat; |
c. | gebouwen bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf op
een handels- en industrieterrein; |
d. | agrarische bedrijfsgebouwen; |
e. | het geheel of gedeeltelijk veranderen of vergroten van
een bouwwerk, anders dan bedoeld in artikel 3, onderdeel
7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, en
indien: |
| 1. | de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte
overschrijden en de welstand bij het toestaan van de
afwijking is gebaat; |
| 2. | bij het overschrijden van bestaande uitwendige
hoogteafmetingen andere hoogteafmetingen kleiner worden
dan de bestaande; |
f. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het
verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of
het telecommunicatieverkeer, anders dan bedoeld in
artikel 2, onderdeel 16 en 18 van bijlage II bij het
Besluit omgevingsrecht; |
g. | topgevels, breder dan 6 meter en gevelverhogingen van
soortgelijke aard; |
h. | plaatselijke verhogingen met een grotere breedte dan
0,60 meter; |
i. | dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet
meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter,
de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de
afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter
bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor
gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen
behoren; |
j. | draagconstructies voor een reclame; |
k. | vrijstaande schoorstenen; |
l. | bouwwerken op een monument - als bedoeld in de
Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of
gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks
niet bezwaarlijk is om de in historisch esthetisch
opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het
karakter van de bestaande omgeving. |
Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot
overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in
geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan
het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van
de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van hetverbod tot bouwen met
overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
a. | er voor het betreffende gebied geen bestemmingsplan of
beheersverordening of projectbesluit van kracht is; |
b. | geen van de aanhoudingsgronden zoals genoemd in artikel
3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is; |
c. | de activiteit in overeenstemming is met in voorbereiding
zijnd toekomstig ruimtelijk beleid; |
d. | de activiteit niet in strijd is met een goede
ruimtelijke ordening, en |
e. | de motivering van het besluit een goede ruimtelijke
onderbouwing bevat. |
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of
in gebouwen
1. | Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe
aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of
stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn
aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of
onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het
gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening
moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per
openbaar vervoer. |
2. | De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren
van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op
gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan: |
| a. | indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten
minste 1,80 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00
m bedragen; |
| b. | indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte
voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de
lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50
m bij 5,00 m bedragen. |
3. | Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot
een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of
lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende
mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel
op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw
behoort. |
4. | Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in
afwijking van het bepaalde in het eerste en het derde
lid: |
| a. | indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere
omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of |
| b. | voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of
stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt
voorzien. |
Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties
en vluchtrouteaanduidingen (vervallen).
Paragraaf 7 Aansluitplicht op de
nutsvoorzieningen
Artikel 2.7.7 vervallen
HOOFDSTUK 4 PLICHTEN TIJDENS EN BIJ VOLTOOIING VAN DE BOUW EN BIJ INGEBRUIKNEMING VAN EEN BOUWWERK
Artikel 4.14 vervallen
HOOFDSTUK 5 STAAT VAN OPEN ERVEN EN TERREINEN, AANSLUITING OP DE NUTSVOORZIENINGEN EN WEREN VAN SCHADELIJK EN HINDERLIJK GEDIERTE
Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen
Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen
Artikel 5.3.7 vervallen
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte.
Reinheid
Artikel 5.4.1 vervallen
HOOFDSTUK 7 OVERIGE GEBRUIKSBEPALINGEN
Paragraaf 1 Overbevolking
Artikel 7.1.2 vervallen
Paragraaf 2 Staken van het gebruik
Artikel 7.2.2 vervallen
Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en
terreinen
Artikel 7.3.2 vervallen
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte.
Reinheid
Artikel 7.4.1 vervallen
Paragraaf 5 Watergebruik
Artikel 7.5.1 vervallen
Paragraaf 6 Installaties
Artikel 7.6.1 vervallen
HOOFDSTUK 8 OMGEVINGSVERGUNNING VOOR HET SLOPEN
Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen
Artikel 8.1.7 vervallen
Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van omgevingsvergunning voor
het slopen
Artikel 8.2.2 vervallen
Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen
Artikel 8.3.5 vervallen
Paragraaf 4 Vrij slopen
Artikel 8.4.1 vervallen
HOOFDSTUK 9 WELSTAND
Artikel 9.1 De advisering door de Commissie Ruimtelijke
Kwaliteit
1. | De advisering over redelijke eisen van welstand is
opgedragen aan de Stichting Dorp, Stad & Land,
Adviseurs Ruimtelijke Kwaliteit (hierna te noemen Dorp,
Stad & Land), die uit haar midden personen
voordraagt als lid van de welstandscommissie, hierna te
noemen: Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. |
2. | De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert over de
welstandsaspecten van aanvragen voor een
omgevingsvergunning voor het bouwen. |
3. | De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit baseert haar advies
op de in de welstandsnota genoemde
welstandscriteria. |
Artikel 9.2 Samenstelling van de Commissie Ruimtelijke
Kwaliteit
1. | De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit bestaat ten minste
uit drie leden, waaronder een voorzitter en een
secretaris, die deskundig zijn op het gebied van
architectuur, ruimtelijk kwaliteit dan wel
cultuurhistorie. |
2. | Indien een lid van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
verhinderd is, draagt Dorp, Stad & Land zorg voor
een plaatsvervanger met vergelijkbare deskundigheid op
het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit of
cultuurhistorie. |
3. | De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit kan slechts adviezen
uitbrengen indien ten minste twee leden aanwezig zijn,
welke beschikken over deskundigheid op het gebied van
welstand. |
4. | De leden van de commissie ruimtelijke kwaliteit zijn
onafhankelijk van het gemeentebestuur. |
Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit stelt jaarlijks een verslag op van haar
werkzaamheden voor het college, waarin ten minste aan de orde komt:
- | op welke wijze toepassing is gegeven aan de
welstandcriteria uit de welstandsnota; |
- | de werkwijze van de Commissie Ruimtelijke
Kwaliteit; |
- | op elke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid
van vergaderen; |
- | de aard van de beoordeelde plannen; |
- | de bijzondere projecten. |
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit kan in haar jaarverslag aanbevelingen
doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het
algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het
bijzonder.
Artikel 9.5 Termijn van advisering
1. | De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit brengt het advies
over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het
bouwen uit binnen drie weken nadat door of namens
burgemeester en wethouders daarom is verzocht. |
2. | De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit brengt het advies
over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het
bouwen, indien deze vergunning betrekking heeft op een
deel van een project of een gefaseerde aanvraag betreft,
uit binnen twee weken nadat door of namens burgemeester
en wethouders daarom is verzocht. |
3. | Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om
advies de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit een langere
termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit
artikel geven voor het uitbrengen van het
welstandsadvies. Een langere termijn kan door
burgemeester en wethouders worden gegeven indien de
termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met
toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht. |
Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondeling
toelichting
1. | De behandeling van bouwplannen door of onder
verantwoordelijkheid van de Commissie Ruimtelijke
Kwaliteit is openbaar. De agenda voor de vergadering van
de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit wordt tijdig
bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad,
een dagblad, nieuwsblad of huis-aan-huisblad, dan wel op
een andere geschikte wijze. De agenda voor de
vergadering kan op het gemeentehuis worden ingezien.
Indien het bevoegd gezag – al dan niet op verzoek van de
aanvrager – een verzoek doet tot niet-openbare
behandeling, dan dient het bevoegd gezag daaraan
klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet
openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De
openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de
beoordeling als de adviezen. |
2. | Indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het
bouwen hierom bij het indienen van de aanvraag om
omgevingsvergunning voor het bouwen heeft verzocht,
wordt deze door of namens de Commissie Ruimtelijke
Kwaliteit in staat gesteld tot het geven van een
toelichting op het bouwplan. |
3. | In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de
commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven
van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de
omgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te
ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin
de aanvraag wordt behandeld. |
4. | Belanghebbenden hebben in toelichtende zin spreekrecht.
Het reglement van orde van de Commissie Ruimtelijke
Kwaliteit dat als bijlage 9 bij deze verordening is
vastgesteld, voorziet in een procedurele opzet, waarbij
er een onderscheid wordt aangebracht in de toelichtende
fase en de beraadslagingen. |
Artikel 9.7 Afdoening onder verantwoordelijkheid
1. | De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit kan de advisering
over een aanvraag om advies, in afwijking van artikel
9.2, onder verantwoordelijkheid van de commissie
overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden.
Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over
bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de
Commissie Ruimtelijke Kwaliteit als bekend mag worden
verondersteld. |
2. | In geval van twijfel wordt het bouwplan alsnog
voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. |
Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht
1. | De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert
schriftelijk. Negatieve adviezen worden gemotiveerd,
positieve adviezen alleen als daarom verzocht
wordt. |
2. | Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of
namens burgemeester en wethouders gevoegd bij de
aanvraag om een omgevingsvergunning voor het
bouwen. |
Artikel 9.9 vervallen
HOOFDSTUK 10 OVERIGE ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere
voorschriften
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en
vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere
voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening
behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de
betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien
of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
HOOFDSTUK 12 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 12.6 Slotbepaling
- 1.
Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die waarop
zij is bekendgemaakt en werkt terug tot aan 1 april 2012.
- 2.
Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt: de
bouwverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 31 oktober 2011
met besluitnummer 99403 en alle daarin aangebrachte
wijzigingen.
- 3.
Deze verordening kan worden aangehaald als: 14e wijziging
Bouwverordening Albrandswaard.
BIJLAGEN
Bijlage 7 vervallen
Bijlage 9 Reglement van Orde Commissie Ruimtelijke Kwaliteit in de gemeente
Albrandswaard
Inhoud
9.0 Begripsbepalingen
9.1 De advisering door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
9.1.1 Werkwijze
9.1.2 Taakomschrijving
9.1.3 Niet wettelijk verplichte taken
9.2 Samenstelling van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
9.2.1 Samenstelling en besluitvorming
9.2.2 Niet betrokken zijn bij een aanvraag om een Omgevingsvergunning
9.4 Jaarlijkse verantwoording
9.4.1 Jaarlijkse verantwoording
9.5 Termijn van advisering
9.5.1 Termijn van advisering
9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
9.6.1 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
9.6.2 Openbaarheid van de adviezen
9.7 Afdoening onder verantwoordelijkheid
9.7.1 Afdoening onder verantwoordelijkheid
9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht
9.8.1 Vorm waarin het advies alsmede de motivering daarvan
wordt uitgebracht
9.10 Citeertitel 9.0 Begripsbepalingen
9.0.1 Begripsbepalingen
Advies:
Het advies dat betrekking heeft op de welstandsaspecten van een aanvraag om
een
omgevingsvergunning voor het bouwen of voor een reclame-activiteit.
De commissie:
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen: de welstandscommissie), in casu
Stichting Dorp, Stad & Land.
Reglement:
Dit Reglement van Orde Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
Als de commissie advies uitbrengt als bedoeld in dit Reglement, fungeert de
commissie als welstandscommissie.
Dit Reglement behoort bij en maakt onderdeel uit van de bouwverordening van de
gemeente uitsluitend indien en voor zover hierin de samenstelling, inrichting en
werkwijze van de welstandscommissie is geregeld.
9.1 De advisering door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
9. 9.1.1 Werkwijze
De commissie regelt zelf haar wijze van werken, zulks met inachtneming van de
bepalingen in dit Reglement.
9.1.2 Taakomschrijving
De commissie heeft tot taak op verzoek van burgemeester en wethouders of uit
eigen beweging: advies uit te brengen aan burgemeester en wethouders over
aanvragen voor een omgevingsvergunning.
Voorts heeft de commissie tot taak op verzoek van burgemeester en wethouders of
uit eigen beweging: advies uit te brengen aan burgemeester en wethouders over
aanvragen voor een omgevingsvergunning activiteit reclame, tenzij burgemeester
en wethouders van oordeel zijn dat voor reclame-activiteiten geen advies van de
commissie noodzakelijk is.
De commissie baseert haar advies op de in de gemeentelijke welstandsnota
genoemde welstandscriteria, of op criteria in andere – als aanvulling op de
welstandsnota vastgestelde – beleidsdocumenten, zoals bijvoorbeeld een
beeldkwaliteitplan.
De commissie is ook de monumentencommissie van de gemeente, conform de
Monumentenwet 1988 art. 15, en heeft tot taak op verzoek van burgemeester en
wethouders of uit eigen beweging: advies uit te brengen aan burgemeester en
wethouders over de monumentale aspecten van aanvragen voor een
omgevingsvergunning.
9.1.3 Niet wettelijk verplichte taken
De commissie krijgt de opdracht om – op verzoek van burgemeester en wethouders -
naast de reguliere taken de volgende (niet wettelijk verplichte) taken uit te
voeren:
Onder de regie van de gemeente - en op verzoek van de commissie, de gemeente of
de aanvrager - noodzakelijk geacht vooroverleg voeren met betrokkenen bij de
voorbereiding van bouwplannen.
Advies uitbrengen aan burgemeester en wethouders over de ruimtelijke kwaliteits
aspecten van in voorbereiding zijnde structuurvisies, bestemmingsplannen,
ontheffingen / projectbesluiten, beheersverordeningen, beeldkwaliteitplannen,
stedenbouwkundige plannen, landschappelijke plannen, en andere relevante
gemeentelijke beleidsstukken waaronder de welstandsnota. De commissie krijgt
deze stukken reeds in het ontwerpstadium voorgelegd ter advisering en brengt
hier desgevraagd schriftelijk advies over uit.
Advies uitbrengen over stedenbouwkundige en architectonische ontwikkelingen die
van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente.
Adviseren in het geval van excessen: buitensporigheden in het uiterlijk van
bouwwerken die ook voor niet-deskundigen evident zijn.
Voorlichting inzake ruimtelijke kwaliteit aan de gemeenteraad, burgemeester en
wethouders, ambtenaren en burgers.
9.2 Samenstelling van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
9. 9.2.1 Samenstelling en besluitvorming
De commissie bestaat ten minste uit drie leden, waaronder een voorzitter en een
secretaris, die deskundig zijn op het gebied van architectuur, ruimtelijke
kwaliteit, stedebouw dan wel cultuurhistorie.
De commissie kan zich naar eigen inzicht laten bijstaan door extra adviseurs.
Dit betreft o.a. disciplines als cultuur- en bouwhistorie,
landschapsarchitectuur of beeldende kunst. Afhankelijk van de aanvraag om een
omgevingsvergunning die moet worden beoordeeld, nemen de extra adviseurs deel
aan de vergadering. Zij hebben geen stemrecht, tenzij ze als commissielid zijn
benoemd door de gemeenteraad.
Indien een lid van de commissie verhinderd is, draagt Dorp, Stad & Land zorg
voor een plaatsvervanger met vergelijkbare deskundigheid op het gebied van
architectuur, ruimtelijke kwaliteit, stedenbouw of cultuurhistorie.
De commissie kan slechts adviezen uitbrengen indien ten minste twee leden
aanwezig zijn.
De leden van de commissie zijn onafhankelijk van het gemeentebestuur.
9.2.2 Niet betrokken zijn bij een aanvraag om een omgevingsvergunning
De leden van de commissie en hun eventuele plaatsvervangers of extra adviseurs
die als opdrachtgever, ontwerper of anderszins bij een door de commissie te
beoordelen aanvraag om een omgevingsvergunning betrokken zijn, onthouden zich
van medewerking aan de beoordeling daarvan en zijn niet betrokken bij
beraadslaging, beoordeling en advisering over de aanvraag om een
omgevingsvergunning.
9.4 Jaarlijkse verantwoording
9.4.1 Jaarlijkse verantwoording
De commissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de
gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
- -
op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de
welstandsnota;
- -
de werkwijze van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit;
- -
op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van
vergaderen;
- -
de aard van de beoordeelde plannen;
- -
eventuele bijzondere projecten.
De commissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het
gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de
gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.
9.5 Termijn van advisering
9.5.1 Termijn van advisering
De commissie brengt het advies over een aanvraag om een omgevingsvergunning uit
binnen drie weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is
verzocht.
De commissie brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning,
indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van een project of wanneer
het een gefaseerde aanvraag betreft, uit binnen twee weken nadat door of namens
burgmeester en wethouders daarom is verzocht.
Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de commissie een
langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven
indien de beslistermijn met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht is verlengd.
9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
9.6.1 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
De vergaderingen van de commissie zijn openbaar. De openbaarheid geldt zowel
voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
Tijdstip en plaats van de vergadering van de commissie worden tijdig
bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad, dagblad, nieuwsblad of
huis-aan-huisblad, de gemeentelijke internetsite of op een andere geschikte
wijze. De agenda voor de vergadering kan op het gemeentehuis worden ingezien.
Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager -
een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dienen zij daaraan klemmende
redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten
grondslag te leggen.
Indien de aanvrager van een omgevingsvergunning hierom bij het indienen van de
aanvraag om omgevingsvergunning heeft verzocht, wordt hij door of namens de
commissie in staat gesteld tot het geven van een toelichting op de
aanvraag.
In het geval de aanvraag om een omgevingsvergunning in de vergadering van de
commissie wordt behandeld en een verzoek door de aanvrager tot het geven van een
toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning een
uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de
aanvraag wordt behandeld.
Belanghebbenden hebben in toelichtende zin spreekrecht. De voorzitter
stelt, afhankelijk van de agenda, de maximale spreektijd van eenieder vast.
Spreektijd kan slechts worden gebruikt voor het geven van een visie op de
welstandsaspecten van het plan. Een belangenafweging of beoordeling, anders dan
op basis van de vastgestelde welstandscriteria vindt niet plaats tijdens de
welstandsbeoordeling.
9.6.2 Openbaarheid van de adviezen
De commissie adviseert aan burgemeester en wethouders. Burgemeester en
wethouders besluiten op welke wijze de adviezen van de commissie openbaar
gemaakt worden.
9.7 Afdoening onder verantwoordelijkheid
9.7.1 Afdoening onder verantwoordelijkheid
De commissie kan de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning,
onder verantwoordelijkheid van de commissie, overlaten aan een of meerdere
daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid of de aangewezen leden kunnen,
zowel positief als negatief, adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het
oordeel van de commissie als bekend mag worden verondersteld.
De commissie is eindverantwoordelijk voor het advies.
In geval van twijfel wordt de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in
het bovenstaande alsnog voorgelegd aan de commissie.
Behandeling onder verantwoordelijkheid van een aanvraag om een
omgevingsvergunning is openbaar. De openbaarheid geldt zowel voor de
beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen. Indien burgemeester en
wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot
niet-openbare behandeling, dienen zij daaraan klemmende redenen op grond van
artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen.
Indien dit wettelijk mogelijk is kan de gemeente de advisering over een aanvraag
om een omgevingsvergunning, buiten verantwoordelijkheid van de commissie,
overlaten aan een of meerdere daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen
ambtenaren van de gemeente.
9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht
9.8.1 Vorm waarin het advies alsmede de motivering daarvan wordt
uitgebracht
De gemeente regelt zelf haar wijze van ondertekenen en /of waarmerken van het
advies en de bijbehorende stukken, zulks met inachtneming van de daarvoor
geldende wettelijke bepalingen.
De commissie adviseert schriftelijk of digitaal.
Negatieve adviezen worden gemotiveerd; positieve adviezen alleen als daarom
verzocht wordt.
Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en
wethouders gevoegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning.
9.10 Citeertitel
9.10.1 Citeertitel
Dit Reglement kan worden aangehaald als Reglement van Orde Commissie Ruimtelijke
Kwaliteit.
Overgangsbepalingen bouwverordening
1. | Op een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing,
gebruiksvergunning of toestemming anderszins, die is
ingediend vóór het tijdstip waarop deze
wijzigingsverordening van kracht wordt en waarop op genoemd
tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de
bouwverordening van toepassing, zoals die luidden vóór de
onderhavige wijziging, tenzij de aanvrager de wens te kennen
geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast. |
2. | Voor de toelichting op de bouwverordening van de gemeente
Albrandswaard de algemene toelichting van de
Model-bouwverordening te hanteren. |
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente
Albrandswaard in zijn openbare vergadering van
3 juli 2012
De griffier, | De voorzitter, |
mr. R. v.d. Tempel | mr. H.M. Bergmann |