Organisatie | Hellendoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | 1/3 regeling wijk- en buurtaccommodaties gemeente Hellendoorn |
Citeertitel | 1/3 regeling wijk- en buurtaccommodaties gemeente Hellendoorn |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
19-07-2009 | 01-10-2011 | nieuwe regeling | 06-07-2006 Twents Volksblad, 18-07-2009 | 05.5190 |
Instelling : een vrijwilligersorganisatie of groepering van personen die rechtspersoonlijkheid bezit en die zich zonder winstoogmerk de behartiging van belangen van ideële c.q. immateriële aard van de ingezetenen van deze gemeente of een deel daarvan ten doel stelt.
Het college: het college van burgemeester en wethouders.
Jaarrekening: het geheel van bescheiden bestaande uit balans, rekening van baten en lasten en toelichting, of de bescheiden die daarvoor in de plaats treden.
Deze verordening is van toepassing op de huisvesting van activiteiten die het wijk- en buurtwerk betreffen en voorts op de huisvesting van andere door de raad aan te wijzen activiteiten.
Het college kan een subsidie in de vorm van een eenmalige bijdrage aan instellingen verlenen voor nieuwbouw van een accommodatie of voor renovatie van een accommodatie na dertig jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de bouw van de accommodatie gereed is gemeld. De raad kan in individuele gevallen ten gunste van de instelling van deze termijn afwijken.
Het college kan de subsidieontvanger bij de subsidieverlening verplichtingen, als bedoeld in artikel 4:38 en artikel 4:39 van de wet, opleggen.
Indien de gemeentelijke subsidie afhankelijk is van, of gebaseerd is op een specifieke bijdrage van derden, kan het college zich bij de subsidieverlening het recht voorbehouden om, indien er sprake is van het niet of in mindere mate verkrijgen van de specifieke bijdrage, bij de subsidievaststelling de subsidie overeenkomstig aan te passen.
Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.
De instelling dient voldoende verzekerd te zijn tegen wettelijke aansprakelijkheid. Accommodaties die met behulp van deze regeling tot stand zijn gekomen, dienen in voldoende mate verzekerd te zijn tegen schade.
De administratie van de instelling moet zo zijn ingericht dat op eenvoudige wijze een overzicht kan worden verkregen van de bezittingen, vorderingen en schulden van de instelling en haar exploitatieresultaten.
Het college is bevoegd om op de verleende subsidie een voorschot te verlenen tot maximaal 90% van het door het college aan de instelling verleende bedrag.
Het college beslist over de subsidievaststelling binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek tot vaststelling van de subsidie.
II. te bepalen dat het onder I bepaalde in werking treedt op de dag volgende op die van haar afkondiging.
De raad voornoemd,
De griffier, de voorzitter,
Het begrip ‘ subsidie’ is niet gedefinieerd. Dit begrip wordt in artikel 4:21 van de wet gedefinieerd als:
“ de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten”.
Termijn: in dit artikel is een termijn van dertig jaar opgenomen, voordat een nieuwe subsidie kan worden verleend. In individuele gevallen kan deze termijn te lang zijn, daarom is de aanvullende bepaling opgenomen dat de raad in individuele gevallen ten gunste van de instelling van deze termijn kan afwijken.
Om te toetsen of wordt voldaan aan de voorwaarde van een maximaal multifunctioneel gebruik van de accommodatie, is het activiteitenplan leidend. Dit activiteitenplan moet gebaseerd zijn op de periode na de nieuwbouw c.q. renovatie.
Onder zelfwerkzaamheid wordt verstaan de bij de nieuwbouw of renovatie van een accommodatie bespaarde loon- en/of materiaalkosten. De hoogte van de bespaarde kosten wordt aan de hand van de vooraf verkregen totaalprijsopgave vastgesteld. Het college kan derden om advies vragen betreffende de schatting van de mate waarin zelfwerkzaamheid wordt verricht. Onder zelfwerkzaamheid wordt ook fondsenwerving of het op andere manieren inzamelen van gelden verstaan, inclusief aanwijsbare sponsoring van de materialen.
De prijsopgave dient gebaseerd te zijn op een aannemerscalculatie, waarin uren en materialen gescheiden worden opgegeven.
Artikel 4:71 van de wet bevat de opsomming van een groot aantal rechtshandelingen die aan voorafgaande toestemming van het subsidiërende bestuursorgaan zijn onderworpen, indien de subsidieontvanger een dergelijke rechtshandeling wil verrichten. Het gaat om rechtshandelingen die van invloed kunnen zijn op de aanwending van subsidiegelden, de hoogte van later ingediende subsidieaanvragen of de kwaliteit van de omvang van de activiteiten. Voorbeelden van deze rechtshandelingen zijn het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon (fusies), het wijzigen van de statuten of het ontbinden van de rechtspersoon. Ook het verwerven, vervreemden of bezwaren van registergoederen valt hieronder, in het geval zij mede zijn verworven door middel van subsidiegelden, dan wel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden. In artikel 4:71 wordt eveneens de procedure voor het verlenen van toestemming geregeld, waaronder de beslistermijn.
Titel 4.2 van de wet maakt in de artikelen 4:37 tot en met 4:39 onderscheid tussen een drietal categorieën van verplichtingen.
Artikel 4:37 bevat verplichtingen die aan iedere subsidieverstrekking kunnen worden verbonden zonder dat hiervoor een bepaling in de verordening aan ten grondslag moet liggen. Het gaat hierbij om verplichtingen die vaak voorkomen en die voor een doelmatig hanteren van het instrument van de subsidie van groot belang kunnen zijn.
In artikel 4:38 gaat het om verplichtingen die niet onder artikel 4:37 vallen, maar eveneens strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Voor het opleggen van dergelijke verplichtingen is een grondslag in een wettelijk voorschrift (verordening) vereist. Zij kunnen vervolgens worden uitgewerkt in een subsidievoorschrift.
Volgens de Memorie van Toelichting kunnen deze verplichtingen sterk variëren. Zij kunnen rechtstreeks betrekking hebben op de gesubsidieerde activiteiten, zoals de aan een instelling opgelegde verplichting om bepaalde activiteiten ten behoeve van derden (cursussen o.i.d.) uitsluitend te laten verzorgen door personen die aan bepaalde opleidingseisen voldoen, maar zij kunnen ook een meer afgeleid karakter hebben. Dat is bijvoorbeeld het geval bij verplichtingen met betrekking tot de wijze, waarop de gesubsidieerde instelling haar administratie moet voeren of de wijze, waarop aan de subsidieverlener moet worden gerapporteerd over de verrichte activiteiten.
In artikel 4:39 gaat het om verplichtingen waarvan niet gezegd kan worden dat zij strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. De Memorie van Toelichting noemt als voorbeeld om in een gebouw voorzieningen aan te brengen met het oog op de toegankelijkheid voor mensen met een (lichamelijke) beperking. Overigens geldt voor het kunnen opleggen van die verplichtingen wel dat zij slechts betrekking kunnen hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht. Volgens de Memorie van Toelichting moet met het opleggen van dergelijke verplichtingen terughoudendheid worden betracht.
Tweede lid: bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding moet het in artikel 3:4 van de wet neergelegde evenredigheidsbeginsel in acht worden genomen. Dit betekent dat de vergoeding in verhouding moet staan tot de activiteiten die als gevolg van één van de in artikel 4:41, tweede lid van de wet genoemde omstandigheden niet meer kunnen worden uitgevoerd. Zie ook artikel 4:72 van de wet voor wat betreft de egalisatiereserve.
Verzekerd moet worden zoals een goede huisvader betaamt, bijvoorbeeld een toereikende opstalverzekering.
Deze eis vloeit voort uit artikel 11 van de Welzijnswet 1994 dat luidt: “Burgemeester en wethouders of gedeputeerde staten die subsidie verstrekken voor activiteiten op de in artikel 2 genoemde terreinen dragen er zorg voor dat de subsidieontvanger desgevraagd meewerkt aan door of namens Onze Minister ingestelde onderzoeken die er op zijn gericht Onze Minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de landelijke functie”.
Met ingang van 1 januari 2007 wordt de WMO ingevoerd, waar de Welzijnswet deel van uitmaakt. Ook in de WMO is een soortgelijke verplichting opgenomen in artikel 19.
In artikel 4:25 en artikel 4:35 van de wet is al een aantal weigeringsgronden neergelegd. De redactie van artikel 4:35 (“in ieder geval”) laat ruimte voor aanvulling van de weigeringsgronden in een wettelijk voorschrift. In artikel 13 is daarvan gebruik gemaakt.