Aanwijzingsbesluit toezichthouders Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam

Burgemeester en wethouders, alsmede de burgemeester, elk voor wat betreft hun eigen bevoegdheden;

Gelezen het voorstel van de directeur Algemene Bestuurszaken van de Bestuursdienst van de gemeente Rotterdam van 4 april 2000 (kenmerk 00ABZ01649);

gezien de instemming van de Hoofdofficier van Justitie en de korpschef van de regio Rotterdam-Rijnmond tijdens het overleg van de lokale gezagsdriehoek van 7 maart 2000;

overwegende:

dat de politie reeds van oudsher belast is met het toezicht op de naleving van het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam;

dat de Algemene wet bestuursrecht sinds de inwerkingtreding van de derde tranche, en met name afdeling 5.2, bevoegdheden toekent aan toezichthouders;

dat het voor de uitoefening van de toezichthoudende taak door de politie van belang is om over deze bevoegdheden te beschikken;

dat voorzover bij of krachtens artikel 6.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam voor bepaalde onderdelen van deze verordening andere toezichthouders zijn aangewezen, de politie de toezichthoudende taak slechts uitoefent na afstemming met deze toezichthouders;

gelet op de artikelen 162 en 174 van de Gemeentewet, de artikelen 5:11 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede artikel 6.2, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam;

Besluiten: