Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Rotterdam

Regeling voor het toekennen van een gratificatie bij ambtsjubilea aan het personeel in dienst van de gemeente

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRotterdam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRegeling voor het toekennen van een gratificatie bij ambtsjubilea aan het personeel in dienst van de gemeente
CiteertitelGratificatiebesluit ambtsjubilea 1974
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp1974-82 gecons

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Ambtenarenreglement, art. 28, lid 1
  2. Arbeidsovereenkomstenverordening, art. 8, lid 3
  3. Ambtenarenreglement, art. 37, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-09-201001-01-2020Art. 1 en 2

07-09-2010

Gemeenteblad 2010-135

Voorstel van de wethouder Financien, Bestuur en Organisatie, Volksgezondheid en Maatschappelijke Ondersteuning van 7 september 2010, kenmerk: 489796
15-03-2003nieuwe regeling

11-03-2003

Gemeenteblad 2003-39

Voorstel wethouder van Personeel en Organisatie 5 maart 2003, P&O nr. 03/1305
01-01-2002art. 7

13-11-2001

Gemeenteblad, 2001-17

Voorstel wethouder van Personeels- en Organisatiezaken 7 november 2001, P&O nr.01/5083
16-05-199801-04-1997art. 2

08-05-1998

Gemeenteblad, 1998-52

Voorstel wethouder van Personeel en Organisatie 6 mei 1998, PenO nr.97/6395
19-07-199701-01-1997art. 1

15-07-1997

Gemeenteblad, 1997-60

Voorstel wethouder van Personeel en Organisatie 9 juli 1997, P&O nr.97/4345
01-01-1997art. 7

26-11-1996

Gemeenteblad, 1996-141

Voorstel wethouder van Personeel en Organisatie 20 november 1996, P&O nr.96/70
01-01-1996art. 2,3,5,7

12-12-1995

Gemeenteblad, 1995-107

Voorstel wethouder van Personeel en Organisatie 6 december 1995, P&O nr.95/4989
01-01-1994art. 1,2,7

29-10-1993

Gemeenteblad, 1993-75

Voorstel wethouder van Personeels- en Organisatiezaken 26 oktober 1993, P&O nr.93/4674
13-09-199101-07-1991art. 1,7

13-09-1991

Gemeenteblad, 1991-78

Voorstel wethouder van Personeels- en Organisatiezaken 1 september 1991, P&O nr.91/7689
01-10-1988art. 2,3,5,7,10,11

09-09-1988

Gemeenteblad, 1988-90

Voorstel wethouder van Algemene Personeels- en Organisatiezaken 7 september 1988, A.P.O. nr. 87/508
01-02-1988art. 1

04-12-1987

Gemeenteblad, 1987-124

Voorstel wethouder van Algemene Personeels- en Organisatiezaken 2 december 1987, A.P.O. nr. 87/5774
01-02-1984art. 2

27-01-1984

Gemeenteblad, 1984-32

Voorstel wethouder van Algemene Personeels- en Organisatiezaken 24 januari 1984, A.P.O. nr. 83-1871
01-10-1983art. 4,6,8

08-07-1983

Gemeenteblad, 1983-113

Voorstel wethouder van Algemene Personeels- en Organisatiezaken 6 juli 1983, A.P.O. nr. 83-6231
01-01-1983art. 7

11-11-1983

Gemeenteblad, 1983-183

Voorstel wethouder van Algemene Personeels- en Organisatiezaken 9 november 1983, A.P.O. nr. 83-112
01-01-1982art. 7

16-07-1982

Gemeenteblad, 1982-140

Voorstel wethouder van Algemene Personeels- en Organisatiezaken 13 juli 1982
01-04-1981Aanhef, naam, art. 1,6

27-02-1981

Gemeenteblad, 1981-16

Voorstel wethouder van Algemene Personeels- en Organisatiezaken 14 februari 1981, A.P.O. nr. 80/4049
01-01-1980art. 4,7

20-06-1980

Gemeenteblad, 1980-119

Voorstel wethouder van Algemene Personeels- en Organisatiezaken 20 juni 1980, A.P.O. nr. 80/7222
01-04-1977art. 2-13

19-08-1977

Gemeenteblad, 1977-107

Voorstel wethouder van Algemene Personeels- en Organisatiezaken 16 augustusl 1977, APO nr. 77/9574
25-11-1975art. 5

09-04-1976

Gemeenteblad, 1976-37

Voorstel wethouder van Algemene Personeels- en Organisatiezaken 6 april 1976, A.P.O. nr. 76/3261
01-01-1974nieuwe regeling

05-07-1974

Gemeenteblad, 1974-82

Voorstel wethouder van Algemene Personeels- en Organisatiezaken 5 november 1973, nr. 73/15067

Tekst van de regeling

Intitulé

Regeling voor het toekennen van een gratificatie bij ambtsjubilea aan het personeel in dienst van de gemeente

Gratificatiebesluit Ambtsjubilea 1974

Burgemeester en Wethouders van Rotterdam,

Gezien het voorstel van de wethouder van Algemene Personeels- en Organisatiezaken d.d. 5 november 1973, nr. 73/15067;

Gelet op artikel 28, lid 1, van het Ambtenarenreglement;

BESLUITEN:

vast te stellen de volgende

 

Regeling voor het toekennen van een gratificatie bij ambtsjubilea aan de ambtenaren in dienst van de gemeente.

ARTIKEL 1
  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder bezoldiging: de bezoldiging met uitzondering van de eindejaarstoelage, de Rotterdamse eindejaarstoelage en de levenslooptoelage.

  • 2.

    Aan de ambtenaar kan bij het bereiken van een diensttijd van 25, 40 of 50 jaren een gratificatie worden toegekend.

  • 3.

    De gratificatie bedraagt een halve maand bezoldiging bij een 25-jarig dienstverband en een maand bezoldiging bij een 40- of 50-jarig dienstverband.

    [Artikel 1, zoals gewijzigd door de 18e wijziging (Gemeenteblad 2003-39) gaat met terugwerkende kracht in werking per 1-1-2002.]

ARTIKEL 2
  • 1.

    Aan de ambtenaar

    • -

      aan wie volledig ontslag wordt verleend op grond van artikel 85a of 89, 90 of 90bis van het Ambtenarenreglement, en

    • -

      die, als het ontslag niet plaats had gevonden, binnen vijf jaar na de ontslagdatum voor toepassing van artikel 1 in aanmerking had kunnen komen, wordt een proportionele gratificatie toegekend.

  • 2.

    De gratificatie, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend door het bedrag waarop recht zou hebben bestaan als artikel 1 van toepassing zou zijn geweest, te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal geheel of gedeeltelijk vervulde dienstjaren, waarbij naar boven wordt afgerond op hele maanden, en de noemer uit het aantal dienstjaren dat is vereist voor een gratificatie als bedoeld in dat artikel.

ARTIKEL 3

Onder diensttijd wordt verstaan de tijd:

  • a.

    welke de ambtenaar of arbeidscontractant in werkelijke dienst heeft doorgebracht:

    • 1.

      in een burgerlijke dienstbetrekking bij de Nederlandse overheid, waaronder ten deze mede worden begrepen de N.V. Nederlandse Spoorwegen, de v.m. N.V. ‘Artillerie-inrichtingen’ en de voormalige Rotterdamsche Electrische Tramweg-Maatschappij;

    • 2.

      in een betrekking als bedoeld in

      • -

        artikel 4, lid 1, van de Pensioenwet 1922,

      • -

        de artikelen B2, B3 of U2 van de pensioenwet

      • -

        artikel 2, eerste en derde lid, van de WPA.

    • 3.

      in burgerlijke dienst bij de overheid in het land de Nederlandse Antillen, bij de overheid in het voormalige land Suriname tot 25 november 1975, bij de voormalige gouvernementen van Suriname, Curaçao en Nieuw-Guinea en - tot 27 december 1949 - bij de voormalige Nederlands-Indische overheid, waaronder ten deze mede worden begrepen de voormalige Indische Pensioenfondsen;

    • 4.

      in dienst bij het niet-openbaar onderwijs in de onder 3 genoemde landen en voormalige overzeese rijksdelen, voorzover zulks de belanghebbende onder de werkingssfeer van een overheidspensioenregeling bracht of zou hebben gebracht, indien hij in vaste dienst was geweest;

    • 5.

      tot en met 31 december 1954 in dienst van de Republiek Indonesië, voorzover die tijd door de Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië wordt bestreken;

    • 6.

      in Nederlandse militaire of daarmede voor de toepassing van het Ambtenarenreglement gelijkgestelde dienst, waaronder begrepen dienst bij het voormalige K.N.I.L., bij de troepen in Suriname tot 25 november 1975 en bij de troepen in de Nederlandse Antille

    • 7.

      als volontair;

  • b.

    waarover rechtsherstel is verleend, in een der onder a genoemde betrekkingen.

ARTIKEL 4

Als diensttijd wordt niet aangemerkt:

  • a.

    de tijd welke niet in actieve dienst is doorgebracht wegens het bekleden van een politiek ambt;

  • b.

    de tijd welke is doorgebracht buiten het genot van inkomsten uit de dienstbetrekking, mits deze tijd langer dan tien achtereenvolgende dienstdagen duurt en uitgezonderd extra-verlof op grond van artikel 6 sub 3 van de Vakantie- en Verlofregeling 1971;

  • c.

    fictieve diensttijd, onverminderd het in artikel 3, onder b, en het in artikel 4, lid 1 onder b, bepaalde.

ARTIKEL 5
  • 1.

    Diensttijd, gelijktijdig in meer dan één betrekking doorgebracht telt voor de toepassing van deze regeling slechts eenmaal mede.

  • 2.

    Evenmin vindt dubbeltelling plaats van diensttijd doorgebracht

    • -

      binnen de keerkringen,

    • -

      in andere bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gebieden als bedoeld in artikel D5 van de pensioenwet.

ARTIKEL 6
  • 1.

    Indien op grond van dit besluit een gratificatie zou kunnen worden toegekend, doch de ambtenaar terzake van zijn dienstvervulling reeds - bijvoorbeeld als militair - een gratificatie of uitkering heeft ontvangen, welke naar haar aard overeenkomt met de gratificatie volgens dit besluit, vindt geen toekenning van een gratificatie plaats.

  • 2.

    Indien de ambtenaar tijdens een hem verleend extra verlof, als bedoeld in artikel 6, sub 3, van de Vakantie- en Verlofregeling 1971, jubileert, wordt op de datum van het ambtsjubileum geen gratificatie toegekend. Mits hij in de betrekking welke tijdens het verlof werd vervuld, geen ambtsjubileumgratificatie of daarmede overeenkomende uitkering heeft ontvangen, kan hem alsnog een gratificatie worden toegekend, zodra hij na beëindiging van het verlof zijn werkzaamheden heeft hervat.

ARTIKEL 7
  • 1.

    Voor de berekening van de gratificatie wordt de bezoldiging die voor de ambtenaar op de datum van zijn ambtjubileum geldt, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit het gewogen gemiddelde van de omvang van de formele arbeidsduur gedurende zijn diensttijd en de noemer uit de omvang van de formele arbeidsduur op die datum.

  • 2.

    Bij de berekening van de gemiddelde formele arbeidsduur zal nooit meer meetellen dan de op de datum van het ambtjubileum geldende formele arbeidsduur van een volledige betrekking.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid bestaat – indien de omvang van de formele arbeidsduur waarmee is doorgebracht diensttijd bij een andere werkgever dan de gemeente, niet kan worden vastgesteld – de teller van de in dat lid bedoelde breuk uit het gewogen gemiddelde van de formele arbeidsduur waarmee is doorgebracht de diensttijd bij de gemeente Rotterdam.

  • 4.

    Indien de bezoldiging geheel of ten dele bestaat uit wisselende inkomsten, geldt als bezoldiging het gemiddelde bedrag van deze inkomsten, berekend over de laatste twaalf volle kalendermaanden voorafgaand aan de datum van het ambtsjubileum.

  • 5.

    Indien de ambtenaar tevens – in verband met herplaatsing binnen of ontslag uit de dienst van de gemeente Rotterdam – een herplaatsingstoelage als bedoeld in paragraaf 9 van het pensioenreglement geniet, wordt de bezoldiging tevens vermeerderd met de toelage met dien verstande, dat de bezoldiging en de toelage te zamen nooit meer mogen bedragen dan de bezoldiging die was verbonden aan de betrekking waaruit hem op grond van artikel 90 of 90a van het Ambtenarenreglement ontslag is verleend.

  • 6.

    Indien de ambtenaar tevens een wachtgeld ten laste van de gemeente Rotterdam geniet, wordt de bezoldiging tevens vermeerderd met dit wachtgeld, met dien verstande, dat het wachtgeld en de bezoldiging nooit meer mogen bedragen dan de bezoldiging die was verbonden aan de betrekking waaruit hem ontslag is verleend met recht op wachtgeld.

  • 7.

    De op grond van de voorgaande leden berekende bedragen worden naar boven afgerond op een veelvoud van vijf euro.

ARTIKEL 8

Indien de ambtenaar op de datum van zijn ambtsjubileum geen bezoldiging, als bedoeld in artikel 7, geniet omdat hem extra verlof zonder behoud van bezoldiging als bedoeld in artikel 6, sub 3, van de Vakantie- en Verlofregeling 1971 is verleend, wordt voor de berekening van zijn ambtsjubileumgratificatie zijn bezoldiging vastgesteld overeenkomstig artikel 7, uitgaande van de bezoldiging die hij op de datum van het ambtsjubileum zou hebben genoten, indien hij op die datum in actieve dienst was geweest in de rang, welke hij had op de datum voor de dag van ingang van zijn verlof.

ARTIKEL 9

In uitzonderlijke gevallen, waarin strikte toepassing van dit besluit tot kennelijke onbillijkheid zou leiden, kan daarvan worden afgeweken.

ARTIKEL 10
  • 1.

    Dit besluit, dat kan worden aangehaald als het ‘Gratificatiebesluit Ambtsjubilea 1974’, treedt in werking met ingang van 1 januari 1974. Met ingang van dezelfde datum vervalt de ‘Gratificatieregeling Ambtsjubilea 1965’ (Gemeenteblad 1965 nr. 89, laatstelijk gewijzigd bij Gemeenteblad 1966 nr. 94).

  • 2.

    Met ingang van 1 januari 1974 worden geacht te zijn vervallen:

    de circulaires

    • A.P.nr. 35/13a van 5 juni 1959;

    • A.P. nr. 35/ 7e van 29 oktober 1962;

    • A.P. nr. 35/10k van 24 december 1965;

    • A.P. nr. 35/10b van 2 juni 1966;

    • A.P. nr. 67/40 van 8 november 1967;

    evenals het onder a. gestelde in de circulaire A.P. nr. 68/31 van 19 juli 1968.

Rotterdam, 5 juli 1974.

 

Burgemeester en Wethouders voornoemd,

De Secretaris

, J.G.BANNINK

De Burgemeester,

G.Z.DE VOS