Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Velsen

Havenreglement Noordzeekanaalgebied 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVelsen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingHavenreglement Noordzeekanaalgebied 2012
CiteertitelHavenreglement Noordzeekanaalgebied 2012
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp
Externe bijlagenBijlage 1 Haven Bijlage 2 Haven Bijlage 3 Haven

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Artikel 5.1 van de Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2012

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-2012nieuwe regeling

20-03-2012

De Jutter / De Hofgeest, 18-5-2012

B12.0127

Tekst van de regeling

Intitulé

Havenreglement Noordzeekanaalgebied 2012

 

 

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • a. Adn:

  • Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren;

  • b. afmeerboeien:

  • ligplaats met het kenmerk dat het schip vanaf het achterschip op een of meer boeien kan afmeren, waarbij het schip gemeerd ligt zonder enig contact met overige havenafmeervoorzieningen;

  • c. afmeerpalen:

  • ligplaats met het kenmerk dat het schip op twee of meer palen kan afmeren, waarbij het schip gemeerd ligt zonder enig contact met overige havenafmeervoorzieningen;

  • d. brandbare vloeistoffen:

  • vloeistoffen met een vlampunt dat lager ligt dan of gelijk is aan 100 graden Celsius en die uitsluitend een brandbare eigenschap hebben;

  • e. combinatietankschip:

  • zeeschip, ingericht om afwisselend onverpakte vloeibare lading of droge lading te kunnen vervoeren;

  • f. dampretourleiding:

  • dampdrukvereffeningssysteem tussen de bij de directe overslag betrokken ladingtanks, waardoor de overslag emissieloos plaatsvindt;

  • g. droogmaken:

  • openstaande ladingtanks laten drogen of ventileren nadat deze met water zijn gewassen of op een andere wijze voldoende zijn schoongemaakt;

  • h. ENI-nummer:

  • uniek Europees scheepsidentificatienummer als bedoeld in artikel 2.18 van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995;

  • i. gasmeetcertificaat:

  • meetcertificaat afgegeven door een gasmeetdeskundige, waarop minimaal de volgende gegevens worden vermeld:

  • 1°. naam en contactgegevens van de opdrachtgever van de gasmeetdeskundige;

  • 2°. naam en contactgegevens van de gasmeetdeskundige;

  • 3°. naam en ligplaats van het schip;

  • 4°. datum en tijdstip van de meting;

  • 5°. bestrijdingsmiddel dat gemeten is en de grenswaarde van het bestrijdingsmiddel;

  • 6°. nummer van de ruimen welke gemeten zijn en de daarbij behorende meetresultaten;

  • 7°. of restanten van de bestrijdingsmiddelen aan boord zijn en zo ja, waar en hoe deze opgeslagen zijn en of deze van kentekens voorzien zijn;

  • 8°. of en zo ja wanneer de restanten afgevoerd worden;

  • 9°. gemaakte afspraken met de stuwadoor of de kapitein met betrekking tot de bestrijdingsmiddelen;

  • 10°. plaats, datum en ondertekening door de gasmeetdeskundige;

  • j. gasmeetdeskundige:

  • diegene die in het bezit is van een bewijs van vakbekwaamheid ten aanzien van gasmeetdeskundige als bedoeld in de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

  • k. grenswaarde:

  • concentratieniveau van een gas, damp, aerosol, vezel of van stof in de lucht als bedoeld in artikel 4.1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • l. Havenverordening:

  • Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2012;

  • m. IBC Code:

  • International Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Dangerous Chemicals in Bulk van IMO of Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Dangerous Chemicals in Bulk van IMO;

  • n. IGC Code:

  • International Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Liquefied Gases in Bulk van IMO of Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Liquefied Gases in Bulk van IMO;

  • o. IMDG Code:

  • International Maritime Dangerous Goods Code;

  • p. IMO:

  • Internationale Maritieme Organisatie;

  • q. inert:

  • een zodanige atmosfeer dat bij vermenging met lucht geen explosief mengsel kan ontstaan, waarbij het volumepercentage zuurstof en koolwaterstofgas voldoet aan de relevante IMO verplichtingen;

  • r. inrichting:

  • inrichting als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • s. kwetsbaar object:

  • kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

  • t. MARPOL:

  • International Convention for the Prevention of Pollution from Ships, 1973;

  • u. oliehavengebied:

  • een gebied dat door het college op grond van het bepaalde in artikel 3.11 van de Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2012 als zodanig is aangewezen;

  • v. open vuur:

  • vuur, vonkvorming en elk oppervlak binnen een afstand van 25 meter van een gevaarlijke stof, dat een temperatuur heeft die gelijk is aan of hoger dan de minimum-ontstekingstemperatuur van die stof;

  • w. overslag:

  • laden of lossen van lading in of uit een schip;

  • x. Rclz:

  • Regeling communicatie en loodsaanvragen zeevaart;

  • y. schoonmaken:

  • elke handeling die gericht is op of verband houdt met het gasvrij, schoon-, of droogmaken van een tankschip, inclusief een voorwas;

  • z. sloptank:

  • tank aan boord van een schip bestemd voor het houden van al dan niet met water vermengde ladingrestanten van schadelijke, brandbare of andere gevaarlijke vloeistoffen;

  • aa. vlampunt:

  • de minimumtemperatuur van de desbetreffende vloeistof waarbij er voldoende damp wordt afgegeven om gemengd met de omgevingslucht een ontvlambaar mengsel te vormen, bepaald met het toestel van Pensky-Martens;

  • bb. voldoende vrij van ontsmettingsmiddelen:

  • wanneer een gasmeetdeskundige schriftelijk heeft bevestigd dat alle houders met ontsmettingsmiddelen uit de lading zijn verwijderd en dat de concentratie van het toegepaste ontsmettingsmiddel beneden de grenswaarde ligt, waarbij meting is verricht op meerdere locaties in de vrije ruimte boven de lading en op een diepte van minimaal één meter in de lading in alle ruimen;

  • cc.voorwas:

  • voorwas als bedoeld in Marpol Annex II;

  • dd. vluchtig organische stof:

  • organische verbinding van antropogene aard met uitzondering van methaan, die bij 293,15 K een dampspanning heeft van 1 kPa of meer of onder de specifieke gebruiksomstandigheden een vergelijkbare vluchtigheid heeft.

Voor zover in het reglement begrippen voorkomen die zijn gedefinieerd in de Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2012, gelden die definities.

§ 2 Oliehavengebieden

Artikel 2.1 Toegelaten schepen in het oliehavengebied

  • 1.

    Het is verboden zich met een schip in een oliehavengebied te bevinden, tenzij:

    • a. het tankschip van de havenwerken gebruik maakt, heeft gemaakt of zal maken om te lossen, te laden, ladingtanks schoon te maken of te bunkeren;

    • b. het een tankschip betreft dat dient te wachten;

    • c. het een roei- of motorboot betreft die niet door een benzinemotor wordt voortbewogen en die tot de uitrusting van een schip als bedoeld in onderdeel a of b behoort, en daarvan geen ander gebruik wordt gemaakt dan voor het vervoeren van opvarenden naar en van een schip;

    • d. de aanwezigheid van dat schip in de haven in verband met de aankomst, het verblijf of het vertrek van een schip als bedoeld in onderdeel a of b, uit een oogpunt van de uitoefening van het scheepvaartbedrijf noodzakelijk is;

    • e. het schip in dienst is van een publiekrechtelijk lichaam;

    • f. het schip zich rechtstreeks en zonder onderbreking begeeft naar of van havenwerken in een aangrenzend en buiten het oliehavengebied liggend gedeelte van de haven en uit de nabijheid blijft van in het oliehavengebied aanwezige schepen;

    • g. het een dienstverlenend schip betreft;

    • h. het een werkschip betreft waarvan de aanwezigheid in de haven noodzakelijk is in verband met onderhoudswerkzaamheden aan de haveninfrastructuur; of

    • i. het een schip betreft dat baggerwerkzaamheden uitvoert.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde uitzonderingen zijn niet van toepassing op een pleziervaartuig of een zeilvaartuig.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Van het binnenvaren van een oliehavengebied door een dienstverlenend schip, werkschip of een schip dat baggerwerkzaamheden gaat uitvoeren, wordt aan de havenmeester een melding gedaan als bedoeld in artikel 11.6.

Artikel 2.2 Bouw- en uitrustingsvoorschriften oliehavengebied

  • 1.

    Het is verboden om zich:

    • a. met een dienstverlenend schip;

    • b. met een bunkerschip, dat niet voldoet aan de eisen die het Adn stelt aan een binnentankschip van het type N; of

    • c. met een werkschip;

  • in

    een oliehavengebied te bevinden, tenzij het schip:

  • 1°.

    een casco heeft dat volledig uit onbrandbaar materiaal bestaat;

  • 2°.

    een elektrische installatie heeft die, conform het Adn, erkend veilig is uitgevoerd;

  • 3°.

    verbrandingsmotoren gebruikt, niet zijnde benzinemotoren;

  • 4°.

    een vonkenvanger heeft op de uitlaatgassenleiding van een verbrandingsmotor;

  • 5°.

    verwarming-, kook- en koeltoestellen heeft die werken op elektriciteit of een brandbare vloeistof met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger;

  • 6°.

    aan dek een goed zichtbaar bord geplaatst heeft, krachtens artikel 3.32 van het Bpr met de strekking dat roken en open vuur verboden is;

  • 7°.

    een accommodatie heeft die voldoende bescherming biedt tegen het binnendringen van gevaarlijke gassen; en

  • 8°.

    tijdens het verblijf in het oliehavengebied een in werking zijnde marifooninstallatie heeft waarop voortdurend op het betreffende VHF havenkanaal wordt uitgeluisterd.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.3 Bedrijfsklaar hebben van een schip in het oliehavengebied

  • 1.

    Het is verboden om met een schip in een oliehavengebied ligplaats te nemen zonder aan boord voldoende bekwaam personeel, materieel en voortstuwingsvermogen beschikbaar te hebben om het schip onmiddellijk te kunnen doen verhalen.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.4 Afmeren zeetankschepen geladen met gevaarlijke stoffen

  • 1.

    Het is verboden een zeetankschip met gevaarlijke stoffen of een zeetankschip in een oliehavengebied zodanig af te meren dat het niet direct vooruit varend uit het havenbekken kan vertrekken, tenzij ligplaats wordt genomen bij een werf, bij een herstellingsinrichting of aan een afmeerboei.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.5 Verbod open vuur en vonkvorming

  • 1.

    Het is een ieder verboden om in een oliehavengebied of aan boord van een zich aldaar bevindend schip, open vuur te gebruiken of activiteiten te ondernemen tengevolge waarvan vonkvorming naar de buitenlucht optreedt of kan optreden, tenzij:

    • a. voor het aansteken van een lasapparaat ten behoeve van het onderwater lassen of branden en er voorafgaande aan het aansteken, door middel van een meting is aangetoond dat er geen brandbaar gas ter plaatse aanwezig is; of

    • b. in een kombuis, waarvan de constructie, de plaats in het schip en het ventilatiesysteem het binnendringen van brandbaar gas voorkomt.

  • 2.

    Het is verboden om zich met een schip in een oliehavengebied te bevinden met een vonkende uitlaatgassenleiding van een verbrandingsmotor.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.6 Verbod te roken

  • 1.

    Het is een ieder verboden om te roken in een oliehavengebied.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien op een schip gerookt wordt in een:

    • a. door de schipper of kapitein aangewezen ruimte die niet rechtstreeks van buiten toegankelijk is, gesloten is, en door een duidelijk opschrift is aangeduid als rookruimte; of

    • b. woning of stuurhuis aan boord van een binnenschip dat voldoet aan onderdeel 7.2.4.74 van het Adn.

Artikel 2.7 Plaatsen informatieborden

Bij de toegang van een schip dat in een oliehavengebied is afgemeerd wordt door middel van een goed te onderscheiden, in het Nederlands of Engels gesteld opschrift of afbeelding van gelijke strekking, duidelijk gemaakt dat roken, open vuur en toegang door onbevoegden verboden is.

§ 3 Tankschepen buiten een oliehavengebied

Artikel 3.1 Tankschepen met gevaarlijke stoffen buiten het oliehavengebied

  • 1.

    Het is verboden om zich met een tankschip te bevinden op een ligplaats buiten het oliehavengebied, indien zich een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord bevindt, tenzij:

    • a. het een binnentankschip betreft:

  • 1°.

    dat beladen is of was met een brandbare vloeistof met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, kaliumhydroxide, natriumhydroxide, zwavelzuur of fosforzuur; of

  • 2°.

    waarvan de schipper heeft zeker gesteld dat alle (overige) ruimten binnen de ladingzone inclusief de sloptanks, leeg zijn van brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius en de atmosfeer in deze tank(s) ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevat en waarvan de tanks gesloten zijn;

    • b. het een zeetankschip betreft dat beladen is of was met:

  • 1°.

    een brandbare vloeistof met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, kaliumhydroxide, natriumhydroxide, zwavelzuur of fosforzuur; of

  • 2°.

    een brandbare vloeistof met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius die zich niet bevindt in een direct aan de scheepshuid grenzende tank en de atmosfeer in deze tank ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevat, en

  • -

    door een gasdeskundige een verklaring is afgegeven waaruit blijkt dat de ladingsituatie van het zeetankschip in overeenstemming is met de in dit onderdeel gestelde voorschriften;

  • -

    er uitsluitend overslag plaats vindt van de onder 1° genoemde stoffen;

  • -

    tanks met gevaarlijke stoffen gesloten blijven; en

  • -

    er geen schoonmaakhandelingen van ruimten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden;

    • c. het een combinatietankschip betreft dat geladen is of wordt met losgestorte bulklading in vaste vorm, waarvan:

  • 1°.

    sloptanks brandbare ladingresiduen bevatten waarvan de atmosfeer ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevat en die niet direct aan ladingruimten grenzen;

  • 2°.

    alle overige ruimten in de ladingzone vrij zijn van brandbare vloeistoffen of -gassen;

  • 3°.

    door een gasdeskundige een verklaring is afgegeven waaruit blijkt dat de tanks of ruimten van het combinatietankschip in overeenstemming zijn met de in dit onderdeel gestelde voorschriften;

  • 4°.

    de zich aan boord bevindende brandbare ladingresiduen niet worden overgeslagen; en

  • 5°.

    ruimten leeg van brandbare ladingresiduen niet worden schoongemaakt;

    • d. kortstondig ligplaats wordt genomen op een aangewezen autoafzetplaats om een auto onmiddellijk af te zetten of aan boord te nemen of bij een bunkerstation om onmiddellijk te bunkeren;

    • e. het een ligplaats betreft die is aangeduid met een verkeersteken als ligplaats voor schepen met gevaarlijke stoffen; of

    • f. het een ligplaats betreft die is aangewezen conform artikel 3.10 van de Havenverordening.

  • 2.

    Direct nadat een combinatietankschip als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, ligplaats buiten een oliehavengebied neemt, begint de gasdeskundige zijn onderzoek en worden ten spoedigste de gegevens van de afgegeven verklaring mondeling gemeld en gelijkdaaropvolgend schriftelijk bevestigd, aan de havenmeester.

  • 3.

    Totdat is voldaan aan het eerste lid, onderdeel c, onder 3°, worden de ruimen en ventilatieopeningen van de ruimen gesloten gehouden.

  • 4.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 5.

    Van het innemen van een ligplaats als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, en onderdeel b, wordt aan de havenmeester een melding gedaan als bedoeld in artikel 11.7.

§ 4 Behandeling van gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk

Artikel 4.1 Behandeling van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk en gas

  • 1.

    Het is verboden om overslag van gevaarlijke of schadelijke stoffen te laten plaatsvinden tussen een zeetankschip en een inrichting, tenzij voordat de overslag plaatsvindt wordt zorggedragen dat alle onderdelen van de zeevaart/terminal veiligheidscontrolestaat, als bedoeld in de ISGOTT, volledig en naar waarheid zijn ingevuld en door de verantwoordelijke personen van de bij de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof betrokken inrichting en het zeetankschip zijn ondertekend.

  • 2.

    Het is verboden om overslag van gevaarlijke of schadelijke stoffen te laten plaatsvinden tussen zeetankschepen onderling tenzij voordat de overslag plaatsvindt aan boord van de betrokken zeetankschepen wordt zorggedragen dat alle onderdelen van de zeevaart/zeevaart veiligheidscontrolestaat, als opgenomen in bijlage 1, volledig en naar waarheid zijn ingevuld, en door de verantwoordelijke personen van de bij de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof betrokken tankschepen zijn ondertekend.

  • 3.

    Het is verboden om overslag van gevaarlijke of schadelijke stoffen te laten plaatsvinden tussen een zeetankschip en een binnenvaarttankschip of tussen binnenvaarttankschepen onderling tenzij voordat de overslag plaatsvindt aan boord van de betrokken tankschepen wordt zorggedragen dat alle onderdelen van de zeevaart-binnenvaart/binnenvaart-binnenvaart veiligheidscontrolestaat, bedoeld in de ISGINTT, volledig en naar waarheid zijn ingevuld, en door de verantwoordelijke personen van de bij de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof betrokken tankschepen zijn ondertekend.

  • 4.

    In de situaties, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt:

    • a. tijdens de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof en zolang door het betrokken tankschip ter plekke ligplaats wordt ingenomen door de betrokken inrichting of tankschepen het gestelde in de veiligheidscontrolestaten, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, nageleefd;

    • b. de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof onmiddellijk gestopt als het respectievelijk voor ieder bij de overslag betrokken inrichting of het betrokken tankschip gestelde in de veiligheidscontrolestaten, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, niet wordt nageleefd.

  • 5.

    Tijdens de rechtstreekse overslag tussen tankschepen van een gevaarlijke of schadelijke stof wordt gebruik gemaakt van een tussen betrokken ladingtanks aangesloten dampretourleiding indien het overslag betreft van:

    • a. een gevaarlijke of schadelijke stof die ingevolge de IBC Code of het Adn vervoerd moet worden in een tank met een aansluiting voor een dampretourleiding of gesloten vervoerd moet worden;

    • b. een vloeistof als bedoeld in bijlage 2;

    • c. een vluchtig organische stof; of

    • d. een andere vloeistof dan bedoeld onder a, b of c, die geladen wordt in een ladingtank, die leeg en ongereinigd van een stof is als bedoeld onder a, b of c.

  • 6.

    Indien de ladingtanks, als bedoeld in het vijfde lid, van het lossende schip ingevolge nationale of internationale wetgeving inert dienen te zijn, is deze verplichting ook van toepassing op de in het vijfde lid bedoelde ladingtanks van het ladende tankschip.

  • 7.

    Het is verboden om tussen twee tankschepen onderling een gas als bedoeld in de IGC Code of het Adn over te slaan.

  • 8.

    Het is een ieder verboden om een gevaarlijke of schadelijke stof te behandelen of schoon te maken, indien onmiddellijk ingrijpen in die handelingen niet mogelijk is.

  • 9.

    De vaste aansluitpunten voor ladingslangen van bij de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof betrokken vaartuigen worden over een zo kort mogelijke afstand aan elkaar verbonden.

  • 10.

    Het is verboden om een gevaarlijke stof:

    • a. te behandelen, tenzij de vaste scheepsladingleiding wordt gebruikt; of

    • b. uit een schip of een scheepstank te pompen, tenzij de vaste scheepslospomp wordt gebruikt.

  • 11.

    Het is verboden een gevaarlijke of schadelijke stof als bedoeld in het vijfde lid, onder a, b of c, niet-gesloten te behandelen.

  • 12.

    Het college kan van de in het vijfde en zesde lid opgenomen verplichtingen en van de in het zevende, tiende en elfde lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 13.

    Van de rechtstreekse, onderlinge overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof in bulk tussen tankschepen als bedoeld het tweede en derde lid, wordt aan de havenmeester een melding gedaan als bedoeld in artikel 11.8.

§ 5 Schoonmaken van scheepsruimten die een gevaarlijke of schadelijke stof bevatten

Artikel 5.1 Wassen en schoonmaken van ladingtanks

  • 1.

    Het is verboden om ruimten van een zeetankschip schoon te maken die resten van stoffen bevatten als bedoeld in artikel 4.1, vijfde lid, onder a, b of c, tenzij:

    • a. de ruimten van het tankschip gesloten worden schoongemaakt en tijdens het schoonmaken geen gas of damp naar de buitenlucht uittreedt anders dan kortstondig bij aanvang van het droogmaken van de ruimten en het zeetankschip daartoe is ingericht en het schoonmaken plaatsvindt overeenkomstig het schoonmaakhandboek, bedoeld in MARPOL;

    • b. het tankschip ligplaats heeft langszij een inrichting die beschikt over een door het bevoegd gezag verleende vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor het uitvoeren van het schoonmaken en die inrichting de van de schoonmaakwerkzaamheden afkomstige dampen in ontvangst neemt.

  • 2.

    Het is verboden om na afloop van het gesloten schoonmaken de ruimten van het zeetankschip, bedoeld in het eerste lid, onder a, te openen of droog te maken, wanneer er schepen langszij liggen, tenzij de ruimten restanten bevatten van gevaarlijke stoffen:

    • a. die noch giftig, noch brandbaar zijn;

    • b. die tevens brandbaar zijn en de tankatmosfeer zich onder twintig procent van de onderste explosiegrens bevindt;

    • c. die tevens giftig zijn en de tankatmosfeer zich onder de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit bevindt; of

    • d. die zowel brandbaar zijn, waarbij de tankatmosfeer zich onder twintig procent van de onderste explosiegrens bevindt, als giftig zijn, waarbij de tankatmosfeer zich onder de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit bevindt.

  • 3.

    Het is verboden om ruimten van een tankschip dat vloeibare gassen vervoert schoon te maken, tenzij het schip ligplaats heeft langszij een inrichting die beschikt over een door het bevoegd gezag krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verleende vergunning voor het uitvoeren van het schoonmaken en die inrichting de restanten van de vloeibare gassen in ontvangst neemt.

  • 4.

    Het is verboden om ruimten van een zeetankschip te wassen met ruwe olie, tenzij:

    • a. gebruikt materiaal en uitrusting voldoet aan de regels omtrent Inert gas systems zoals die zijn opgenomen in de International Code for Fire Safety Systems uitgegeven door de IMO; en

    • b. het wassen met ruwe olie wordt verricht in overeenstemming met de in onderdeel a genoemde code.

  • 5.

    Het college kan het schoonmaken van tankschepen met stoffen als bedoeld in artikel 4.1, vijfde lid, onder a, b of c, beperken of verbieden, indien de atmosferische omstandigheden zodanig zijn dat door het vrijkomen van die stoffen in die omstandigheden gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan.

  • 6.

    Het college kan van de in het eerste lid, tweede en vierde lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 7.

    Van het wassen of schoonmaken, bedoeld in het eerste lid, onder a of het vierde lid wordt aan de havenmeester een melding gedaan als bedoeld in artikel 11.9.

§ 6 Langszij meren bij tankschepen

6.1 Verbod langszij meren bij tankschepen met gevaarlijke stoffen

  • 1.

    Het is verboden langszij een zeetankschip, geladen met of leeg van gevaarlijke stoffen, af te meren, tenzij;

    • a. door een bunkerschip, mits het schip ten minste voldoet aan de eisen die het ADN stelt aan een binnentankschip van het type N;

    • b. door een dienstverlenend schip, zijnde een binnentankschip, mits het schip ten minste voldoet aan de eisen die het Adn stelt aan een binnentankschip van het type N;

    • c. door een dienstverlenend schip, niet zijnde een dienstverlenend schip als bedoeld in onderdeel b of een bunkerschip, dat niet voldoet aan de eisen, bedoeld in onderdeel a, mits het schip wordt afgemeerd buiten de ladingzone van het zeetankschip;

    • d. door roei- of motorboten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, mits deze worden afgemeerd buiten de ladingzone van het zeetankschip;

    • e. door een schip als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d, mits dit alleen plaats vindt tijdens en in verband met aankomst, vertrek of verhalen van het zeetankschip;

    • f. door tankschepen, betrokken bij de rechtstreekse ladingoverslag met het zeeschip, mits er aan beide zijden van het zeetankschip maximaal 1 schip in de breedte wordt afgemeerd; of

    • g. door een schip, dat in dienst is van een publiekrechtelijk lichaam, mits

  • 1°.

    dit noodzakelijk is in het kader van haar taakuitoefening; en

  • 2°.

    het schip afmeert buiten de ladingzone van het zeetankschip, tenzij de bouw en uitrusting van dit schip het toelaat om binnen de ladingzone af te meren.

  • 2.

    Het is verboden om met een schip ligplaats te nemen of te hebben langszij een tankschip dat betrokken is bij de overslag van een gas als bedoeld in de IGC Code of het ADN, tenzij op grond van artikel 4.1, twaalfde lid, door het college een ontheffing is verleend.

  • 3.

    Het is verboden om met een schip ligplaats te nemen of te hebben langszij een zeetankschip tijdens het wassen met ruwe olie van ruimten van dat zeetankschip, tenzij het een binnentankschip betreft, dat tenminste voldoet aan de eisen die het ADN stelt aan een binnentankschip van het type N;

  • 4.

    Het is verboden om met een schip ligplaats te nemen of te hebben langszij een zeetankschip, dat bezig is met het schoonmaken van stoffen als bedoeld in artikel 4.1, vijfde lid, onder a, b of c, anders dan het wassen met ruwe olie, tenzij:

    • a. door een dienstverlenend schip als bedoeld in het eerste lid, onder b, dat waswater als gevolg van een voorwas als bedoeld in Marpol Annex II of ladingresiduen als bedoeld in Marpol Annex I of II overneemt; of

    • b. door ten hoogste twee tankschepen die betrokken zijn bij de ladingoverslag met het zeetankschip, indien het schoonmaken, bedoeld in artikel 4.4, vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenregeling, gesloten plaatsvindt.

  • 5.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 6.

    Van het langszij afmeren van een bunkerschip als bedoeld in het eerste lid, onder a of c of een dienstverlenend schip als bedoeld in het eerste lid, onder b of c of het vierde lid, onder a, wordt aan de havenmeester een melding gedaan als bedoeld in artikel 11.10.

Artikel 6.2 Bouw- en uitrustingsvoorschriften langszij meren bij tankschepen

  • 1.

    Het is verboden om;

    • a. met een dienstverlenend schip af te meren langszij een tankschip geladen met of leeg van gevaarlijke stoffen;

    • b. met een bunkerschip, dat niet voldoet aan de eisen die het ADN stelt aan een binnentankschip van het type N, af te meren langszij een tankschip geladen met of leeg van gevaarlijke stoffen;

    • tenzij het schip:

  • 1°.

    een casco heeft dat volledig uit onbrandbaar materiaal bestaat;

  • 2°.

    een elektrische installatie heeft die, conform het Adn, erkend veilig is uitgevoerd;

  • 3°.

    verbrandingsmotoren gebruikt, niet zijnde benzinemotoren;

  • 4°.

    een vonkenvanger heeft op de uitlaatgassenleiding van een verbrandingsmotor;

  • 5°.

    verwarming-, kook- en koeltoestellen heeft die werken op elektriciteit of een brandbare vloeistof met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger;

  • 6°.

    aan dek een goed zichtbaar bord geplaatst heeft, krachtens artikel 3.32 van het BPR met de strekking dat roken en open vuur verboden is;

  • 7°.

    een accommodatie heeft die voldoende bescherming biedt tegen het binnendringen van gevaarlijke gassen; en

  • 8°.

    tijdens het verblijf in het oliehavengebied een in werking zijnde marifooninstallatie heeft waarop voortdurend op het betreffende VHF havenkanaal wordt uitgeluisterd.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

§ 7 Vergunning afgifte en in ontvangst nemen van scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen

Artikel 7.1 Aanvraag van een vergunning

Bij de aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 4.6 van de Havenverordening worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a. gegevens van het bedrijf van de aanvrager en de naam en functie van de aanvrager;

  • b. een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van het desbetreffende bedrijf;

  • c. de relevante bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht afgegeven vergunningen en ontheffingen;

  • d. de gegevens van de in te zetten ontvangstvoorzieningen die onder de werking van de vergunning vallen, waaronder ten minste de capaciteit en de geschiktheid ervan; en

  • e. de soorten schadelijke stoffen als bedoeld in artikel 2 van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen, waarop de aanvraag betrekking heeft.

§ 8 Verlenen van een erkenning aan bootliedenorganisaties

Artikel 8.1 Erkenning bootliedenorganisatie

  • Het 

    college verleent een erkenning voor een bootliedenorganisatie, indien deze:

    • a. voorzien is van een geldig ISO 9001, 9002 of daarmee vergelijkbaar certificaat;

    • b. beschikt over ten minste één continu bereikbaar meldpunt waar bootlieden kunnen worden besteld;

    • c. aantoont dat regelmatig overleg plaatsvindt met nautische dienstverleners in de haven omtrent de werkwijze en procedures bij meren en ontmeren;

    • d. aantoont dat, om de continuïteit van de adequate dienstverlening te waarborgen, wordt voldaan aan de mogelijkheid om in volcontinudienst, per uur, ten minste 3 zeeschepen afzonderlijk, in verschillende situaties voor wat betreft afmeting, scheepstype en locatie, te kunnen meren of ontmeren, met behulp van daartoe gekwalificeerd personeel; en

    • e. aan de bootlieden een legitimatiebewijs verstrekt dat is voorzien van een goedgelijkende pasfoto en dat ten minste vermeldt:

  • 1°.

    de naam, geboorteplaats en geboortedatum van de bootman;

  • 2°.

    de met goed gevolg behaalde opleiding Bootman, bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onder a, met vermelding van de datum van diplomaverstrekking; en

  • 3°.

    de naam van de bootliedenorganisatie waarbij de bootman is aangesloten.

§ 9 Verplichtingen waaraan bootmannen moeten voldoen

Artikel 9.1 Beroep en verplichtingen bootman

  • 1.

    Het beroep van bootman wordt uitsluitend uitgeoefend door degene die:

    • a. de opleiding Bootman, als opgenomen in het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld dossier, onder toekenning van registratiecode CREBO-93030, met goed gevolg heeft afgesloten;

    • b. in een andere lidstaat van de Europese Unie met goed gevolg een opleiding tot bootman heeft afgesloten die gelijkwaardig is aan de opleiding Bootman, mits diegene de Nederlandse taal voldoende machtig is; of

    • c. in de zeven aansluitende kalenderjaren voorafgaand aan de uitoefening van het beroep van bootman ten minste vier jaar ervaring heeft opgedaan als zelfstandig bevoegd bootman in een of meer havens binnen de Europese Unie, en diegene:

  • 1°.in

    een haven die met de situatie in het Noordzeekanaalgebied te vergelijken is, ervaring heeft met het meren en ontmeren op boeien, op ruim water met hoge golfslag en op sterk stromend getijdenwater;

  • 2°.

    de Nederlandse taal voldoende machtig is; en

  • 3°.

    naar het oordeel van de erkende bootliedenorganisatie waar hij te werk gesteld wordt of werkzaam is, een gelijkwaardig niveau van kennis en vaardigheden zeker is gesteld;

  • en

    is aangesloten bij een erkende bootliedenorganisatie als bedoeld in artikel 8.1.

  • 2.

    De bootman is tijdens de werkzaamheden voorzien van een geldig legitimatiebewijs als bedoeld in artikel 8.1, onderdeel e, en toont het op verzoek van personen of bedrijven die van zijn diensten gebruik maken.

§ 10 Schepen waarvan de lading met ontsmettingsmiddelen is behandeld

Artikel 10.1 Met ontsmettingsmiddelen behandelde lading

  • 1.

    Het is verboden met een schip geladen met bulklading in vaste vorm ligplaats te nemen of zich op een ligplaats te bevinden, indien de lading is behandeld met gassen of stoffen die gassen afstaan met het doel de lading te ontsmetten, tenzij;

    • a. aan de havenmeester een gasmeetcertificaat is overgelegd waaruit blijkt dat het schip en de lading voldoende vrij zijn van ontsmettingsmiddelen; of

    • b. tijdens en na het afmeren geen operationele handelingen worden uitgevoerd en de ruimen en ventilatieopeningen van de ruimen gesloten worden gehouden, indien het schip onvoldoende vrij is van ontsmettingsmiddel of wanneer de gegevens hierover niet bekend zijn.

  • 2.

    Nadat een schip als bedoeld in het eerste lid is afgemeerd, wordt een onderzoek uitgevoerd door een gasmeetdeskundige, indien:

    • a. geen gasmeetcertificaat aanwezig is; of

    • b. dit naar het oordeel van de havenmeester noodzakelijk is.

  • 3.

    De gasmeetdeskundige start het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, direct nadat het schip is afgemeerd en stelt naar aanleiding van dat onderzoek een gasmeetcertificaat op.

  • 4.

    Van het gasmeetcertificaat, bedoeld in het derde lid, wordt direct na afgifte aan de havenmeester een afschrift verzonden.

  • 5.

    Indien na het onderzoek, bedoeld in het derde lid blijkt dat een schip onvoldoende vrij is van ontsmettingsmiddelen, is het voor een ieder verboden om operationele handelingen uit te voeren of de ruimten te ventileren, tenzij de havenmeester een door de gasmeetdeskundige opgesteld schriftelijk plan van aanpak heeft goedgekeurd, welk plan van aanpak in ieder geval bevat:

    • a. de voorgenomen operationele handelingen met schip en lading gedurende de periode dat het schip zich op een ligplaats bevindt;

    • b. de wijze waarop de veiligheid van schip en omgeving wordt gewaarborgd, met in achtneming van de uit te voeren activiteiten als bedoeld in onderdeel a; en

    • c. de geplande frequentie en meldingswijze van metingen om de concentratie van het toegepaste ontsmettingsmiddel te bepalen.

  • 6.

    Nadat het plan van aanpak, bedoeld in het vijfde lid, door de havenmeester akkoord is bevonden, is een ieder verplicht zich hieraan te houden.

  • 7.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 8.

    De gegevens van het gasmeetcertificaat, bedoeld in het derde lid, worden aan de havenmeester gemeld conform artikel 11.11.

  • 9.

    In geval van overslag van lading die onvoldoende vrij is van ontsmettingsmiddelen, wordt door de stuwadoor aan de havenmeester een melding gedaan als bedoeld in artikel 11.11.

§ 11 Melden

Artikel 11.1 Melding ligplaats nemen bunkerschip en dienstverlenend schip

  • 1.

    Voorafgaand aan het ligplaats nemen om te bunkeren of een dienst te verlenen worden door de schipper van een bunkerschip of een dienstverlenend schip de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

    • a. de naam van het bunkerschip of dienstverlenend schip;

    • b. de namen van de schepen die gebunkerd worden of waaraan een dienst wordt verleend;

    • c. de voorgenomen ligplaats;

    • d. de uit te voeren werkzaamheden; en

    • e. de verwachte verblijfsduur.

  • 2.

    De melding, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats op een door de havenmeester aan te geven wijze.

Artikel 11.2 Melding bunkeren of overpompen van brandstofolie of smeerolie

  • 1.

    Direct voorafgaand aan het in artikel 4.8 van de Havenverordening bedoelde bunkeren of het onderling overpompen van brandstofolie of smeerolie tussen bunkerschepen, wordt, door de schipper van het brandstofolie of smeerolie pompende bunkerschip, aan de havenmeester gemeld:

    • a. de namen van de bij het bunkeren of onderling overpompen betrokken schepen;

    • b. de ligplaats waar het bunkeren of overpompen zal plaatsvinden;

    • c. de soort en hoeveelheid brandstofolie of smeerolie die gebunkerd of gepompt gaat worden; en

    • d. het tijdstip van aanvang van bunkeren of overpompen.

  • 2.

    Direct na afloop van de handelingen, bedoeld in het eerste lid, wordt het tijdstip van beëindiging daarvan aan de havenmeester gemeld.

  • 3.

    De meldingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, vinden plaats op een door de havenmeester aan te geven wijze.

Artikel 11.3 Melding gebruik ankers

Het voornemen om een anker te gebruiken als bedoeld in artikel 4.11 van de Havenverordening wordt gemeld op een door de havenmeester aan te geven wijze.

Artikel 11.4 Melding afzien gebruik diensten bootman

Het voornemen om af te zien van het gebruik van de diensten van een bootman als bedoeld in artikel 4.13, eerste lid en tweede lid, onder a en e, van de Havenverordening wordt ten minste één uur voorafgaand aan de aankomst of het vertrek gemeld op een door de havenmeester aan te geven wijze.

Artikel 11.5 Melding verrichten van werkzaamheden

  • 1.

    Indien een schip geen ligplaats heeft op of bij een Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vergunning houdende scheepswerf of herstellingsinrichting, worden voorafgaand aan de in artikel 4.14 van de Havenverordening bedoelde werkzaamheden, de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

    • a. de naam en roepnaam van het schip;

    • b. de ligplaats van het schip tijdens de werkzaamheden;

    • c. de datum, tijdstip van aanvang en duur van de werkzaamheden;

    • d. de aard van de werkzaamheden;

    • e. de plaats of plaatsen aan boord waar de werkzaamheden worden uitgevoerd;

    • f. of een Veiligheids- en Gezondheidsverklaring is afgegeven door een gasdeskundige;

    • g. de uitvoerder van de werkzaamheden; en

    • h. of het schip blijvend kan beschikken over zijn hoofdvoortstuwingsvermogen.

  • 2.

    Direct na afloop van de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden wordt het tijdstip van beëindiging daarvan aan de havenmeester gemeld.

  • 3.

    De meldingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, vinden plaats op een door de havenmeester aan te geven wijze.

Artikel 11.6 Melding binnenvaren oliehavengebied

  • 1.

    Voorafgaand aan het binnenvaren van een oliehavengebied door een dienstverlenend schip, werkschip of een schip dat baggerwerkzaamheden gaat uitvoeren als bedoeld in artikel 2.1 wordt aan de havenmeester gemeld:

    • a. de voorgenomen ligplaats;

    • b. de uit te voeren werkzaamheden; en

    • c. de verwachte verblijfsduur.

  • 2.

    De melding, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats op een door de havenmeester aan te geven wijze.

Artikel 11.7 Melding ligplaats tankschip buiten oliehavengebied

  • 1.

    Voorafgaand aan het ligplaats nemen buiten het oliehavengebied door een tankschip als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, en onderdeel b, worden de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

    • a. indien het een zeeschip betreft de naam en de roepnaam;

    • b. indien het een binnenschip betreft de naam en het Rijnvaartnummer of ENI-nummer;

    • c. de voorgenomen ligplaats van het schip; en

    • d. van de voorgenomen activiteiten aan boord van het schip:

  • 1°.

    de datum, het tijdstip van aanvang en de duur; en

  • 2°.

    de aard van de voorgenomen activiteiten.

  • 2.

    De melding, bedoeld in het eerste lid vindt plaats op een door de havenmeester aan te geven wijze.

Artikel 11.8 Melding van rechtstreekse overslag van gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk tussen tankschepen onderling

  • 1.

    Voorafgaand aan de rechtstreekse, onderlinge overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof in bulk tussen tankschepen als bedoeld in artikel 4.1, tweede en derde lid, worden de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

    • a. de namen en de roepnamen van de bij de overslag betrokken zeetankschepen;

    • b. de namen en de Rijnvaartnummers of ENI-nummers van de bij de overslag betrokken binnenvaarttankschepen;

    • c. de correcte technische naam en de hoeveelheid van het product dat overgeslagen wordt; en

    • d. het tijdstip van aanvang en de verwachte duur van de rechtstreekse overslag.

  • 2.

    Na afloop van de rechtstreekse, onderlinge overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof in bulk tussen tankschepen als bedoeld in artikel 4.1, tweede en derde lid, wordt het tijdstip van beëindiging daarvan aan de havenmeester gemeld.

  • 3.

    De meldingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden gedaan door de kapitein of schipper van het schip dat rechtstreeks op een afmeerboei, aan afmeerpalen of een ligplaats is afgemeerd.

  • 4.

    De meldingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, vinden plaats op een door de havenmeester aan te geven wijze.

Artikel 11.9 Melding wassen of schoonmaken van ladingtanks

  • 1.

    Voorafgaand aan het in artikel 5.1, eerste lid, onder a en het vierde lid, bedoelde wassen of schoonmaken worden de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

    • a. de naam van het schip;

    • b. de datum en het tijdstip van aanvang van wassen of schoonmaken;

    • c. de ligplaats gedurende het wassen of schoonmaken;

    • d. de ruimten van het schip die worden gewassen of schoongemaakt;

    • e. de chemische of technische benaming van de stoffen die de schoon te maken ruimten bevatten of laatstelijk hebben bevat; en

    • f. de methode van wassen of schoonmaken die wordt toegepast.

  • 2.

    Direct na afloop van het in het eerste lid bedoelde wassen of schoonmaken wordt het tijdstip van beëindiging daarvan aan de havenmeester gemeld.

  • 3.

    Het tijdstip van aanvang van een volgens Marpol Annex II verplichte voorwas wordt ten minste 2 uur voor aanvang van het voorwassen aan de havenmeester gemeld.

  • 4.

    De melding, bedoeld in het eerste lid, is niet vereist indien het uitsluitend droogmaken betreft.

  • 5.

    De meldingen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, vinden plaats op een door de havenmeester aan te geven wijze.

Artikel 11.10 Melding langszij afmeren bij tankschepen met gevaarlijke stoffen

  • 1.

    Voorafgaand aan het langszij afmeren bij een tankschip met gevaarlijke stoffen door een dienstverlenend schip of een bunkerschip als bedoeld in artikel 6.1 wordt aan de havenmeester gemeld:

    • a. de voorgenomen ligplaats;

    • b. de uit te voeren werkzaamheden; en

    • c. de verwachte verblijfsduur.

  • 2.

    De melding, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats op een door de havenmeester aan te geven wijze.

Artikel 11.11 Melding met ontsmettingsmiddelen behandelde lading

  • 1.

    De gegevens van het afgegeven gasmeetcertificaat, bedoeld in artikel 10.1, worden zo spoedig mogelijk aan de havenmeester gemeld.

  • 2.

    In geval van overslag van lading die onvoldoende vrij is van ontsmettingsmiddelen worden de volgende gegevens ten minste één uur voor aanvang van de overslag aan de havenmeester gemeld:

    • a. de voorgenomen datum, tijd en duur van de overslag;

    • b. de naam van het zeeschip, de ruimen en de hoeveelheid die uit dat zeeschip overgeslagen gaat worden; en

    • c. de naam van het schip waarin de lading wordt overgeslagen en de bestemming van dat schip.

  • 3.

    De meldingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, vinden plaats op een door de havenmeester aan te geven wijze.

Artikel 11.12 Melding combinatietankschip

  • 1.

    Van een combinatietankschip dat gelost of geladen wordt met losgestorte bulklading in vaste vorm worden naast de melding op grond van de Rclz tevens de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

    • a. de aanwezigheid van brandbare vloeistoffen of restanten daarvan van voorgaande ladingen;

    • b. de stuwage van eventuele ladingrestanten van brandbare vloeistoffen; en

    • c. het zuurstofpercentage van de geïnertiseerde tankatmosfeer, boven de in onderdeel b genoemde ladingrestanten.

  • 2.

    De melding, bedoeld in het eerste lid vindt plaats op een door de havenmeester aan te geven wijze.

Artikel 11.13 Melding laden gevaarlijke of schadelijke stoffen in verpakte vorm

  • 1.

    Het voornemen tot het laden van een gevaarlijke of schadelijke stof in verpakking aan boord van een zeeschip wordt ten minste drie uur voorafgaande aan het laden aan de havenmeester gemeld overeenkomstig bijlage 1 behorende bij de RCLZ.

  • 2.

    De melding, bedoeld in het eerste lid vindt plaats op een door de havenmeester aan te geven wijze.

Artikel 11.14 Melding verrichten van rechtstreekse overslag van losgestorte bulklading in vaste vorm

  • 1.

    Indien schepen geen ligplaats hebben op of bij een inrichting worden voorafgaand aan de rechtstreekse overslag tussen schepen onderling van droge lading door de stuwadoor de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

    • a. de namen en de roepnamen van de bij de overslag betrokken zeeschepen;

    • b. de namen en de Rijnvaartnummers of ENI-nummers van de bij de overslag betrokken binnenvaartschepen;

    • c. de ligplaats van het schip tijdens de overslag;

    • d. de datum, het tijdstip van aanvang en de verwachte duur van de overslag;

    • e. de naam van het bedrijf dat de overslag uitvoert en de namen van de schepen die de overslag feitelijk uitvoeren; en

    • f. de aard van de lading en de hoeveelheid.

  • 2.

    Na afloop van de rechtstreekse overslag tussen schepen onderling, bedoeld in het eerste lid, wordt het tijdstip van beëindiging daarvan aan de havenmeester gemeld.

  • 3.

    De meldingen, bedoeld in het eerste en tweede lid vinden plaats op een door de havenmeester aan te geven wijze.

Artikel 11.15 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade

  • 1.

    Bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan of aan boord van een schip die gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken voor het schip of de omgeving, worden direct aan de havenmeester gemeld.

  • 2.

    De melding, bedoeld in het eerste lid vindt plaats op een door de havenmeester aan te geven wijze.

Artikel 11.16 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

  • 1.

    Degene door wiens toedoen een voorwerp of stof vrijkomt of in het water terechtkomt, waardoor gevaar, schade of hinder wordt of kan worden veroorzaakt, draagt ervoor zorg dat:

    • a. daarvan onmiddellijk melding wordt gedaan aan de havenmeester; en

    • b. de stof of het voorwerp onmiddellijk wordt verwijderd, tenzij dit redelijkerwijs niet uitvoerbaar is.

  • 2.

    De melding, bedoeld in het eerste lid, onder a, vindt plaats op een door de havenmeester aan te geven wijze.

§ 12 Ligplaats nemen ten opzichte van kwetsbaar object

Artikel 12.1 Verbod ligplaatsinname schip met gevaarlijke stoffen in verpakking

  • 1.

    Het is verboden met een schip dat geladen is met een in bijlage 3 genoemde gevaarlijke stof in verpakking ligplaats te nemen binnen een in bijlage 3 genoemde afstand van een kwetsbaar object, tenzij wordt gehandeld in overeenstemming met bijlage 3.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

§ 13 Slotbepalingen

Artikel 13.1 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking met ingang van 1 juli 2012.

Artikel 13.2 Citeertitel

Deze nadere regels worden aangehaald als Havenreglement Noordzeekanaalgebied 2012.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 20 maart 2012

Bijlage 1 Haven

Bijlage 2 Haven

Bijlage 3 Haven