Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nuenen, Gerwen en Nederwetten

Bouwverordening

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNuenen, Gerwen en Nederwetten
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBouwverordening
CiteertitelBouwverordening
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerpBouwverordening (t/m 14e serie wijzigingen)

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Woningwet, art. 8

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-06-201221-03-201101-03-2018Wijziging regeling

31-05-2012

Rond de Linde, 14-06-2012

Corsanummer 2012.02.036
15-06-201224-09-2012Wijziging regeling

31-05-2012

Rond de Linde, 14-06-2012

Corsanummer 2012.02.036

Tekst van de regeling

Intitulé

Bouwverordening

De raad van de gemeente Nuenen c.a.,

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 8 van de Woningwet;

besluit:

vast te stellen de navolgende ‘bouwverordening‘:

(tekst van de bouwverordening, zoals deze luidt tot en met de 14e serie wijzigingen, vastgesteld op 31 mei 2012)

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    - bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en wethouders

    - Bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet;

    - bouwtoezicht: degene die ingevolge artikel 92, tweede lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht belast is met het bouw- en woningtoezicht;

    - bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

    - gebruiksoppervlakte: de gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit;

    - hechtgebonden asbest: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, letter e, van het Asbestverwijderingsbesluit;

    - hoogte van de weg: de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld;

    - NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

    - NVN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm;

    - straatpeil:

    a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

    b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

    - omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    - weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

  • 2

    In deze verordening wordt mede verstaan onder:

    - bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk;

    - gebouw: een gedeelte van een gebouw.

Artikel 1.2 Termijnen

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente

  • 1

    Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:

    a. het gebied binnen de bebouwde kom;

    b. het gebied buiten de bebouwde kom.

  • 2

    Als gebied binnen de bebouwde kom geldt het gebied, dat op de bij deze verordening behorende kaart als zodanig is aangegeven.

Hoofdstuk 2 DE AANVRAAG OMGEVINGSVERGUNNING VOOR HET BOUWEN

Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden

Artikel 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 2.1.5 Het onderzoek naar bodemverontreiniging

  • 1

    Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:

    a. de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1;

    b. (vervallen).

    c. Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2003.

  • 2

    De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.

  • 3

    Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruibare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4

    Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.

  • 5

    Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw is begonnen.

Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 2.1.7 Bouwregistratie

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en standplaatsen

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning

Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 2.2.3 Bekendmaking van termijnen

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning

Vervallen bij 13e wijziging.

Paragraaf 3 Welstandstoetsing

Artikel 2.3.1 Welstandscriteria

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

a. waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

b. voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

c. 1) dat de grond raakt, of

2) waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen

Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling

Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.

Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen.

(Vervallen bij 14e serie wijzigingen).

Artikel 2.5.3A Brandweeringang

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten

(Vervallen bij 14e serie wijzigingen).

Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn

De voorgevelrooilijn is:

langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing;

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd;

bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;

bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.

Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:

a. onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

b. andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van de veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit te weten:

1. ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;

2. stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen, mits zij de grens van de weg met niet meer dan 0,3 m overschrijden.

Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn

  • 1

    In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

    a. ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;

    b. bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, die naar hun aard en bestemming op een voor de voorgevelrooilijn gelegen erf toelaatbaar zijn;

    c. laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de weg overschrijden;

    d. erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons en galerijen, die de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1,50 m overschrijden;

    e. trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, alsmede andere luifels, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, reclametoestellen en draagconstructies voor reclames dan bedoeld zijn in artikel 2.5.7;

    f. overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee bouwwerken.

    g. bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening- voor zover zulks niet bezwaarlijk is met het oog op de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting bij het karakter van de bestaande omgeving.

  • 2

    Voor het bouwen boven een weg kan alleen een afwijking worden toegestaan, indien niet lager gebouwd wordt dan:

    - 4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m breedte ter weerszijden van die rijweg;

    - 2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg;

    en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.

Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg

In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

a. gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub a van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

b. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub b, c en d, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

c. vrijstaande winkel- of reclamevitrines;

d. reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;

e. andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist,. die naar hun aard en bestemming op de weg toelaatbaar zijn.

Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken.

  • 1

    Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de voorgevelrooilijn zijn geplaatst.

  • 2

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in:

    a. de gevallen genoemd in artikel 2.5.7 en in die waarin de afwijking genoemd in de artikelen 2.5.8 en 2.5.9 is verleend;

    b. in de gevallen genoemd in artikel 2.5.13 en in die waarin de afwijking genoemd in artikel 2.5.14 is verleend, voor zover het bouwwerk geheel achter de achtergevelrooilijn is geplaatst;

    c. in de gevallen, bedoeld in het derde lid.

  • 3

    Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.

  • 4

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid voor:

    a. gebouwen behorende tot een complex van gebouwen;

    b. gebouwen op handels- en industrieterreinen;

    c. vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

    d. bijgebouwen, anders dan de in artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht bouwwerken bedoelde gebouwen.

    e. gebouwen ten dienste van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, en de daarbijbehorende woningen;

    f. gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;

    g. gevallen, waarin de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat.

Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn

  • 1

    De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:

    a. in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;

    b. in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    c. in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    d. in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    e. in alle niet onder a tot en met d genoemde gevallen op een afstand die wordt bepaald met inachtneming van de beginselen, welke zijn neergelegd in a tot en met d van dit lid, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter.

  • 2

    Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.

  • 3

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, voor zover de aard, de indeling en het gebruik van de gebouwen in de hoekbebouwing dit toelaten.

Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist,te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:

a. buiten de bebouwde kom gelegen kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen;

b. buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, indien de afstand tot de zijdelingse grens van het erf ten minste 20 meter bedraagt;

c. onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist.;

d. onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwwerken;

e. andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht., te weten:

1 ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;

2 terrassen, bordessen en bordestreden;

f. antennes, anders dan bedoeld in artikel2, onderdeel 15 en 17 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

a. buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bo-demcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, waarvan de afstand tot de zijdelingse grens van het erf minder dan 20 meter bedraagt;

b. binnen de bebouwde kom gelegen kassen;

c. vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

d. gebouwen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen en welk terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd;

e. gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de bereikbaarheid, als bedoeld in de artikelen 2.5.3 en 2.5.4, is verzekerd;

f. bijgebouwen, die niet vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.;

g. gebouwen in een bouwstrook of bouwblok, geheel of overwegend handels- of industrieterrein omvattend;

h. bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist.;

i. ondergrondse bouwwerken, zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger is gelegen dan de hoogte van het terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw;

j. erkers en overige uitbouwen, anders dan de uitbouwen die vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.;

k. trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, balkons en veranda's, alsmede andere luifels, afdaken, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, terrassen en bordessen dan bedoeld zijn in artikel 2.5.13;

l. bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.

Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen

  • 1

    Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die:

    a. over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel, en

    b. voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het ver-lengde van de zijgevels, een diepte heeft van ten minste 5 meter.

  • 2

    De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op de achtergevelrooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13, en de balkons en veranda's buiten beschouwing blijven.

  • 3

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:

    a. het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erf betreft, indien de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd is;

    b. het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    1. een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig;

    2. het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar lig-gende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;

    3. bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor te bouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordt de bestaande toestand verbeterd.

Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen

  • 1

    Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan.

  • 2

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid:

    a. indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen;

    b. indien, voor zover nodig, afwijking is toegestaan van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken

  • 1

    De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:

    a. vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;

    b. niet toegankelijk zijn.

    Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

  • 2

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen

  • 1

    Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 12 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zijn niet toegelaten.

  • 2

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid in het belang van het af te scheiden erf of terrein.

Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen

  • 1

    Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.

  • 2

    Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een ondergrondse hoofdtransportleiding mogen geen bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist worden gebouwd.

  • 3

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van :

    a. het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien de elektrische spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert;

    b. het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien daartegen met het oog op de veilige en ongestoorde ligging van de leiding geen bezwaar bestaat.

Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn

  • 1

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist in het vlak door de voorgevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:

    a. in de bebouwde kom éénmaal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg;

    b. buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg.

  • 2

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.

  • 3

    De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de desbetreffende voorgevelrooilijn in het midden van de breedte van het bouwwerk of de projectie daarvan op de voorgevelrooilijn.

  • 4

    Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.

Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn

  • 1

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist in het vlak door de achtergevel-rooilijn 1 meter, vermeerderd met:

    a. in de bebouwde kom éénmaal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok;

    b. buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.

  • 2

    De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevel-rooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.

  • 3

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de maximale hoogte van een bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan de maximale hoogte in de aangrenzende 5 meter van een aanliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.

  • 4

    Indien het terrein achter de achtergevelrooilijn lager dan straatpeil ligt, moet de in het eerste lid bedoelde hoogte worden verminderd met een maat, gelijk aan het verschil tussen het straatpeil en het peil van het onderhavige terrein ter plaatse van de achtertoegang bij voltooiing van de bouw.

Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn

  • 1

    Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als be-schreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.

  • 2

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, mits de zijgevel niet hoger is dan de voorgevel.

Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen

  • 1

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 - maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:

    a. 45 graden in de bebouwde kom;

    b. 37 graden buiten de bebouwde kom.

  • 2

    Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de - krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.

Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken

  • 1

    De hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist mag niet meer bedragen dan 15 meter.

  • 2

    Indien het bouwwerk aan meer dan een weg grenst en deze wegen op verschillende hoogten liggen, geldt de hoogte ten opzichte van de laagst gelegen weg.

Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen

  • 1

    De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.

  • 2

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien de aard en de ligging van de omringende bebouwing hiervoor geen beletsel vormen.

Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken

  • 1

    De hoogte van een bouwwerk of van een gevel of van een ander buitenvlak van een bouwwerk moet worden gemeten ten opzichte van straatpeil.

  • 2

    De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte over-schrijden - buiten beschouwing worden gelaten.

Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte

Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, ar-tikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:

a. onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

b. het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van bouwwerken anders dan het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwwerken;

c. topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;

d. plaatselijke verhogingen met geen grotere breedte dan 0,60 meter.

Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

a. gebouwen voor openbaar nut, scholen, kerken, schouwburgen en andere gebouwen bestemd voor het houden van bijeenkomsten en vergaderingen;

b. gebouwen bestemd voor woon-, kantoor- of winkeldoeleinden, indien de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;

c. gebouwen bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf op een handels- en industrieterrein;

d. agrarische bedrijfsgebouwen;

e. het geheel of gedeeltelijk veranderen of vergroten van een bouwwerk, anders dan bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, en indien:

1. de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;

2. bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogteafmetingen andere hoogteafmetingen kleiner worden dan de bestaande;

f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, anders dan bedoeld in ;

g. topgevels, breder dan 6 meter en gevelverhogingen van soortgelijke aard;

h. plaatselijke verhogingen met een grotere breedte dan 0,60 meter;

i. dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;

j. draagconstructies voor een reclame;

k. vrijstaande schoorstenen;

l. bouwwerken op een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.

Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid

In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:

a. er voor het betreffende gebied geen bestemmingsplan of beheersverordening of projectbesluit van kracht is;

b. geen van de aanhoudingsgronden zoals genoemd in artikel 3.3 van de Wet algemene bepalin-gen omgevingsrecht van toepassing is;

c. de activiteit in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid;

d. de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, en

e. de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

  • 1

    Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.

  • 2

    De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

    a. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,40 m bij 5,00 m voor haaksparkeervakken en ten minste 2,00 m bij 6,00 m voor langsparkeervakken bedragen;

    b. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedragen.

  • 3

    Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

  • 4

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en het derde lid:

    a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

    b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen (vervallen)

Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 2.6.11 Gelijkwaardigheid

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten

Vervallen bij 13e wijziging.

Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen

Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 2.7.3A Eis tot aansluiting aan de publieke voorziening voor verwarming

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Hoofdstuk 3 DE MELDING

Artikel 3.1 De wijze van melden

Vervallen.

Artikel 3.2 Welstandscriteria

Vervallen.

Hoofdstuk 4 PLICHTEN TIJDENS EN BIJ VOLTOOIIING VAN DE BOUW EN BIJ INGEBRUIKNEMING VAN EEN BOUWWERK

Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein

(Vervallen bij 14e serie wijzigingen).

Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 4.11 Bouwafval

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Hoofdstuk 5 STAAT VAN OPEN ERVEN EN TERREINEN, AANSLUITING OP DE NUTSVOORZIENINGEN EN HET WEREN VAN SCHADELIJK EN HINDERLIJK GEDIERTE

Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen

Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen.

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in gebouwen, niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in woongebouwen van bijzondere aard

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in logiesverblijven en logiesgebouwen

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in kantoorgebouwen

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen

Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid

Artikel 5.4.1 Preventie

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Hoofdstuk 6 BRANDVEILIG GEBRUIK

Vervallen bij 13e wijziging.

Paragraaf 1 Gebruiksvergunning

Artikel 6.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 6.1.2 Aanvraag gebruiksvergunning

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 6.1.3 In behandeling nemen

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 6.1.4 Termijn van beslissing

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 6.1.5 Weigeren gebruiksvergunning

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 6.1.6 Intrekken gebruiksvergunning

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 6.1.7 Verplicht aanwezige bescheiden

Vervallen bij 13e wijziging.

Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar

Artikel 6.2.1 Gebruikseisen voor bouwwerken

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 6.2.2 Opslag brandgevaarlijke stoffen

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 6.2.3 Opslag en verwerking stoffen

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand

Artikel 6.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 6.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen

Vervallen bij 13e wijziging.

Paragraaf 4 Hinder in verband met de brandveiligheid

Hinder in verband met de brandveiligheid.

Hoofdstuk 7 OVERIGE GEBRUIKSBEPALINGEN

Paragraaf 1 Overbevolking

Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Paragraaf 2 Staken van het gebruik

Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen

Vervallen bij 13e wijziging.

Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen

Artikel 7.3.1 Bepaling aantal personen nachtverblijf

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 7.3.2 Hinder

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid

Artikel 7.4.1 Preventie

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Paragraaf 5 Watergebruik

Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Paragraaf 6 Installaties

Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Hoofdstuk 8 SLOPEN

Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen

Artikel 8.1.1 Sloopvergunning

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 8.1.3 In behandeling nemen

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 8.1.7 Intrekken omgevingsvergunning voor het slopen

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen

Artikel 8.2.1 Sloopmelding

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen

Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen

Vervallen.

Paragraaf 4 Vrij slopen

Artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Hoofdstuk 9 Welstand

Artikel 9.1 De advisering door de welstandscommissie

  • 1

    De welstandscommissie adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.

  • 2

    De welstandscommissie baseert haar advies op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria.

Artikel 9.2 Samenstelling van de welstandscommissie

  • 1

    De welstandscommissie bestaat ten minste uit een voorzitter en een lid, waarbij ten minste twee leden deskundig zijn op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit dan wel cultuurhistorie.

  • 2

    Voor de voorzitter en leden van de welstandscommissie wordt een plaatsvervanger aangewezen die hen bij afwezigheid kan vervangen.

  • 3

    De welstandscommissie kan slechts adviezen uitbrengen indien ten minste twee leden aanwezig zijn en ten minste één lid beschikt over deskundigheid op het gebied van welstand.

  • 4

    De voorzitter en leden van de welstandscommissie zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur.

  • 5

    De welstandscommissie wordt bijgestaan door een secretaris of diens plaatsvervanger.

Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur

Vervallen bij de 1e wijziging 2011.

Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording

De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:

- op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;

- de werkwijze van de welstandscommissie;

- op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

- de aard van de beoordeelde plannen;

- de bijzondere projecten.

De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.

Artikel 9.5 Termijn van advisering

  • 1

    De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen uit binnen vier weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

  • 2

    De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van een project of een gefaseerde aanvraag betreft uit binnen drie weken nadat door of namens burgmeester en wet-houders daarom is verzocht.

  • 3

    Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondeling toelichting

  • 1

    De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de welstandscommissie is openbaar. De agenda voor de vergadering van de welstandscommissie wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

  • 2

    Indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen hierom bij het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen heeft verzocht, wordt deze door of namens de welstandscommissie in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het bouwplan.

  • 3

    In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.

  • 4

    Belanghebbenden hebben in toelichtende zin spreekrecht. Het reglement van orde van de welstandscommissie, dat als bijlage 9 bij deze verordening is vastgesteld, voorziet in een procedurele opzet, waarbij er een onderscheid wordt aangebracht in de toelichtende fase en de beraadslagingen.

Artikel 9.7 Afdoening bij mandaat

  • 1

    De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van artikel 9.2, onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.

  • 2

    In geval van twijfel wordt het bouwplan alsnog voorgelegd aan de welstandscommissie.

Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

  • 1

    De welstandscommissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.

  • 2

    Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en wethouders gevoegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen.

Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken

Vervallen bij 1e wijziging 2011.

Hoofdstuk 10 OVERIGE ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN

Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 10.3 Overdragen vergunningen

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 10.4 Overdragen mededeling

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

Hoofdstuk 11 HANDHAVING

Artikel 11.1 Stilleggen van de bouw

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 11.3 Stilleggen van het slopen

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Hoofdstuk 12 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 12.1 Strafbare feiten

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek

Vervallen bij 1e wijziging 2011.

Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Artikel 12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning

Vervallen bij 13e wijziging.

Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Artikel 12.6 Overgangsbepalingen

Op een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing of toestemming of een aanvraag om omgevingsver-gunning, die is ingediend vóór 1 april 2012 en waarop op dit tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals die luidden voor deze wijziging, tenzij de aanvrager aangeeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.

Artikel 12.7 Slotbepaling

  • 1

    [Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

  • 2

    [Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

  • 3

    Deze verordening kan worden aangehaald als ‘bouwverordening’.

Bijlage 1. Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Bijlage 2. Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning

Vervallen bij 13e wijziging.

Bijlage 3. Gebruikseisen voor bouwwerken

Vervallen bij 13e wijziging.

Bijlage 4. Gebruikseisen voor bouwwerken, niet zijnde een- en meergezinshuizen en woonwagens, behalve voor een- en meergezinshuizen en woonwagens waarin sprake is van een verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanent toezicht op en begeleiding

Vervallen bij 13e wijziging.

Bijlage 5. Opslag brandgevaarlijke stoffen

Vervallen bij 13e wijziging.

Bijlage 6. Opslag brandgevaarlijke stoffen

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Bijlage 7. Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen

[Vervallen bij 14e serie wijzigingen].

Bijlage 8. Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest

Vervallen bij eerdere wijzigingen.

Bijlage 9. Reglement van orde van de welstandscommissie

Reglement op de gemeentelijke welstandsadvisering

Dit reglement treedt in werking met terugwerkende kracht tot en met 21 maart 2011.

 

1. Begripsbepalingen.

  • 1.1

    het college het college van burgemeester en wethouders;

  • 1.2

    Bouwtoezicht degene die ingevolge artikel 92, tweede lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht belast is met het bouw- en woningtoezicht;

  • 1.3

    de commissie de gemeentelijke welstandscommissie;

  • 1.4

    de secretaris de ambtenaar die de commissie bijstaat;

  • 1.5

    DSL de stichting ’Dorp, Stad en Land’, gevestigd te Rotterdam;

  • 1.6

    Reglement het voorliggende ‘Reglement van orde van de welstandscommissie’.

 

2. Onafhankelijkheid.

2.1 De gemeenteraad benoemt de leden van de welstandscommissie op voordracht van het college.

2.2 De commissieleden brengen aan het college advies uit over de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarvoor een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen is ingediend, in strijd is met redelijke eisen van welstand.

2.3 De commissie voert haar taak uit in onafhankelijkheid.

 

3. Samenstelling en benoeming van de commissie.

3.1 Samenstelling.

3.1.1 De commissie bestaat uit tenminste twee leden. De leden worden benoemd door de raad. Bij de benoeming wijst de raad de voorzitter aan. De raad wijst voor de leden tevens een vervangende voorzitter respectievelijk een vervangend lid aan. De raad wijst ook leden aan, die als vervanger voor de voorzitter kunnen optreden.

3.1.2 De leden voor de commissie worden door het college aan de raad voorgedragen. De voordracht geschiedt uit deskundigen, die aan DSL zijn verbonden.

3.1.3 Indien binnen de commissie een vacature valt, legt DSL de gemeente een lijst voor met de beoogde plaatsvervangers. Indien gewenst vindt hierover overleg plaats tussen de gemeentelijke dienst en DSL.

3.1.4 De commissie kan zich naar eigen inzicht laten bijstaan door externe deskundigen. Dit betreft disciplines als stedenbouw, architectuurhistorie, bouwhistorie, landschaps­architectuur, etc. Voor zover hier kosten aan zijn verbonden, zullen deze alleen worden vergoed, nadat tevoren toestemming is verleend door de gemeente.

Afhankelijk van het type plan dat moet worden behandeld, nemen de extra deskundigen deel aan de vergadering. Zij hebben geen stemrecht.

3.1.5 Behoudens het bepaalde in artikel 9.7 van de Bouwverordening (afdoening bij mandaat), kan de commissie slechts adviezen uitbrengen als tenminste twee leden of hun plaatsvervangers aanwezig zijn.

 

3.2 Benoeming en zittingsduur.

3.2.1 De commissieleden en hun plaatsvervangers worden benoemd voor een periode van drie jaar, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens drie jaar.

3.2.2 Bij afwezigheid van de leden, treden hun plaatsvervangers op in de commissievergadering.

3.2.3 De commissieleden en hun plaatsvervangers zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie. Er bestaan geen bindingen of relaties op basis waarvan het advies over de welstandsaspecten wordt beïnvloed.

 

4. Taakomschrijving.

4.1 Taken van de commissie.

De commissie is belast met zowel wettelijk verplichte als niet wettelijk verplichte taken.

4.1.1 Wettelijke taken.

De wettelijk verplichte taken worden uitgevoerd op grond van de Woningwet.

De commissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijke welstandsbeleid, zoals dat is vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota.

4.1.1.1 Toetsing van vergunningplichtige bouwwerken.

De welstandscommissie adviseert het college over de welstandsaspecten van aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in artikel 2.10 onderdeel 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

4.1.1.2 Jaarverslag commissie.

De commissie legt de gemeenteraad éénmaal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden. In het verslag zet de commissie tenminste uiteen op welke wijze zij toepassing heeft gegeven aan de welstandscriteria. Tenminste éénmaal per jaar vindt, ten behoeve van het jaarverslag, een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de commissie.

4.1.2 Niet wettelijk verplichte taken.

De commissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijke welstandsbeleid, zoals dat is vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota.

4.1.2.1 Vooroverleg: De gemeente kan opdracht geven aan de commissie om onder regie van de gemeente en op verzoek van de commissie, de gemeente of de aanvrager, noodzakelijk geacht vooroverleg te voeren met betrokkenen bij de voorbereiding van bouwplannen.

4.1.2.2 Excessen: De commissie zal desgevraagd adviseren in het geval van: excessen; buitensporigheden in het uiterlijk van bouwwerken die ook voor niet-deskundigen evident zijn;

4.1.2.3 Reclames:de beoordeling van aanvragen voor reclames (als bedoeld in de gemeentelijke APV);

4.1.2.4 Verdere niet wettelijk verplichte taken kunnen zijn:

- het verstrekken van vrijblijvende adviezen: desgewenst zal de commissie tijd inruimen voor vrijblijvende adviezen. Belanghebbenden kunnen advies van de commissie krijgen ten behoeve van de voorbereiding van bouwplannen. De afspraken hiervoor worden door de secretaris gemaakt;

- het desgevraagd adviseren over een herziening van de welstandsnota;

- het desgevraagd adviseren op basis van welstandseisen over zienswijzen, bezwaarschriften etc.

4.1.2.5 De in dit sublid (‘Niet wettelijk verplichte taken’) genoemde taken worden als maatwerk beschouwd, en zullen afzonderlijk in rekening worden gebracht.

 

4.2 Taakomschrijving commissieleden.

4.2.1 Taken voorzitter van de commissie.

4.2.1.1 De voorzitter is verantwoordelijk voor het functioneren van de commissie en de kwaliteit van de advisering door de commissie. De voorzitter zorgt ervoor dat de commissie adviseert binnen de kaders van het gemeentelijke welstandsbeleid.

4.2.1.2 Tijdens de openbare vergadering treedt de voorzitter op als gastheer voor de aanwezigen. Hij legt in het kort de vergaderprocedure uit en informeert wie van de aanwezige belanghebbenden op zijn of haar plan een toelichting wil geven. Indien een plan in vooroverleg is besproken geeft de voorzitter een korte samenvatting van hetgeen in dat stadium van het planproces is besproken.

4.2.1.3 De voorzitter geeft leiding aan de vergadering en bewaakt de voortgang van de agenda. Hij geeft na de inhoudelijke discussie over een adviesaanvraag voor alle aanwezigen een korte en heldere samenvatting.

4.2.1.4 Bij het overleg met de gemeente (bestuurders en ambtenaren) en met de pers treedt de voorzitter namens de commissie naar buiten.

4.2.1.5 De voorzitter zorgt ervoor dat jaarlijks een inhoudelijke evaluatie van de werkzaamheden plaatsvindt. De resultaten van de evaluatie worden opgenomen in het jaarlijkse verslag van de commissie aan de gemeenteraad.

4.2.1.6 De voorzitter onderhoudt de contacten met het gemeentebestuur en de relevante gemeentelijke diensten.

4.2.1.7 Indien een adviesaanvraag niet is voorzien van de in artikel 4.2.4 bedoelde bescheiden, neemt de voorzitter de adviesaanvraag niet voor behandeling in de commissie aan.

4.2.1.8 De voorzitter legt de conclusie over een bouwplan vast in een schriftelijk advies en voorziet die conclusie van een motivering.

4.2.1.9 De voorzitter ondertekent het in artikel 6.3 bedoelde advies.

4.2.2 Taken commissieleden.

4.2.2.1 De commissieleden geven op basis van hun deskundigheid een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen.

4.2.2.2 Wanneer een commissielid een zakelijke binding heeft met een plan waarvoor advies wordt gevraagd, wordt hij voor de advisering over het betreffende plan vervangen.

4.2.3 Taken andere, externe deskundigen.

4.2.3.1 Eventueel aan de commissievergadering deelnemende andere, externe deskundigen geven vanuit hun ervaring en inzicht in het vakgebied een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen.

4.2.3.2 Wanneer een andere externe deskundige een zakelijke binding heeft met een plan waarvoor advies wordt gevraagd, dan laat hij zich voor de advisering over het betreffende plan vervangen.

4.2.4 Taken secretaris

De secretaris verzamelt relevante informatie en bereidt de behandeling in de commissie voor. Hij voorziet de commissie van de benodigde bescheiden.

Relevante bescheiden voor het beoordelen van plannen zijn:

  • a.

    de gemeentelijke welstandsnota;

  • b.

    het bestemmingsplan, een verleende vrijstelling, ontheffing of een genomen projectbesluit;

  • c.

    eventueel voor de betreffende locatie vastgestelde beeldkwaliteitsplannen;

  • d.

    luchtfoto’s (indien mogelijk);

  • e.

    een voor de ontwikkeling opgesteld stedenbouwkundig advies of advies van de gemeentelijke dienst;

  • f.

    informatie over eerdere behandeling(en) van het plan;

  • g.

    vergelijkbare aanvragen die door de commissie zijn beoordeeld

4.2.4.1 De secretaris stelt, zo nodig in overleg met de voorzitter, de agenda voor de vergadering vast.

4.2.4.2 Hij is verantwoordelijk voor het openbaar maken van de agenda van de vergadering van de commissie.

4.2.4.3 De secretaris heeft geen stemrecht.

 

5. Werkwijze van de gemeentelijke dienst.

5.1 De ambtenaar die verantwoordelijk is voor de behandeling van een aanvraag om omgevingsvergunning draagt er zorg voor dat alleen bouwplannen waarvan de planologische aanvaardbaarheid vaststaat, voor advies aan de commissie worden voorgelegd.

 

5.2 De ambtenaar die verantwoordelijk is voor de behandeling van een aanvraag om omgevingsvergunning controleert of plannen (inclusief de plannen die worden aangeboden voor vooroverleg) voldoen aan de indieningsvereisten als genoemd in de ministeriële regeling ‘Regeling omgevingsrecht’ (Mor).

In artikel 2.5 Mor (‘Redelijke eisen van welstand’) zijn als vereiste bescheiden aangegeven:

  • a.

    tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past;

  • b.

    principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk;

  • c.

    kleurenfoto's van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing;

  • d.

    opgave van de toe te passen bouwmaterialen en de kleur daarvan (uitwendige scheidingsconstructie). In ieder geval worden opgegeven het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten en boeidelen en de dakbedekking.

 

5.3 Andere gegevens, noodzakelijk voor de beoordeling zijn:

5.3.1 bouwkundige tekeningen met adequate informatie over plattegronden en doorsneden;

5.3.2 een situatietekening waarop aangegeven de locatie, de rooilijnen, de belendingen en de inrichting van het bouwterrein;

5.3.3 een volledig ingevulde kleur- en/of materiaalstaat.

 

5.4 De ambtenaar die verantwoordelijk is voor de behandeling van een aanvraag om omgevingsvergunning zorgt ervoor dat de gegevens en bescheiden via de digitale database voor behandeling in de commissie beschikbaar zijn.

 

6. Werkwijze van de commissie.

6.1 Vooroverleg.

6.1.1 De gemeentelijke dienst kan een vooroverlegaanvraag om een omgevingsvergunning ter advisering voorleggen aan de commissie.

6.1.2 Van dat vooroverleg wordt een verslag gemaakt, dat met de besproken bescheiden in het gemeentelijk projectdossier wordt opgenomen.

6.1.3 Het vooroverleg kan in voorkomende gevallen in beslotenheid plaatsvinden.

 

6.2 Openbare vergadering van de commissie.

6.2.1 Locatie, jaarrooster en agenda

6.2.1.1 De commissie vergadert op een vaste locatie, tweewekelijks op een vaste dag en een vast tijdstip, volgens een tevoren per kalenderjaar vast te stellen rooster.

6.2.1.2 De data en tijdstippen van de vergaderingen worden opgenomen in het jaarrooster. Deze data en tijdstippen en de locatie van iedere vergadering worden tijdig vóór de vergadering openbaar gemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad dan wel op een andere, naar het oordeel van het college, geschikte wijze.

6.2.1.3 De agenda van de vergadering van de commissie wordt tijdig vóór die vergadering langs elektronische weg bekend gemaakt, dan wel op een andere, naar het oordeel van het college, geschikte wijze.

6.2.1.4 De behandeling van plannen door de commissie is openbaar, tenzij de voorzitter, het college of de belanghebbende van oordeel is dat er op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur klemmende redenen aanwezig zijn voor geheimhouding. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen als voor het formuleren van de conclusie c.q. het advies.

6.2.2 De secretaris nodigt de aanvrager of diens gemachtigde uit voor de behandeling van het betreffende plan in de vergadering van de commissie.

6.2.3 Toelichtende fase en beraadslaging

Bij de behandeling van een plan in de vergadering van de commissie wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 9.6 lid 4 van de bouwverordening een onderscheid gemaakt tussen een eerste, toelichtende fase en een tweede fase, de beraadslaging.

6.2.3.1 Toelichtende fase.

a. De aanvrager of diens gemachtigde kan via het daarvoor bestemde formulier of mondeling bij de behandelend ambtenaar aangeven, dat hij gebruik wenst te maken van het spreekrecht in toelichtende zin, zoals bedoeld in artikel 9.6 lid 4 van de bouwverordening.

b. Tijdens de toelichtende fase stelt de voorzitter van de commissie de aanvrager, diens gemachtigde en/of andere ontwerpers in de gelegenheid het plan nader toe te lichten.

c. De voorzitter van de commissie stelt eventuele derdebelanghebbenden in de gelegenheid gebruik te maken van het spreekrecht in toelichtende zin, zoals bedoeld in artikel 9.6 lid 4 van de bouwverordening.

6.2.3.2 Beraadslaging

a. In de fase van de beraadslaging besluiten de leden van de commissie in onderling overleg het advies over het plan aan te houden danwel hierover een advies uit te brengen, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.3.4.

b. In de fase van beraadslaging hebben belanghebbenden geen spreekrecht.

 

6.3 Het advies.

6.3.1 De commissie toetst het plan aan het gemeentelijke welstandsbeleid (welstandsnota).

6.3.2 De commissie formuleert het uit te brengen advies in heldere en duidelijke bewoordingen. Het gebruik van abstracte taal en jargon wordt vermeden.

6.3.3 Het advies wordt direct geformuleerd en bij de gemeente achtergelaten.

6.3.4 Een welstandsadvies kan de volgende uitkomst hebben:

 

Voldoet:

De commissie is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria voldoet aan redelijke eisen van welstand. Desgewenst motiveert de commissie haar advies schriftelijk.

 

Voldoet mits (voldoet niet tenzij)

De commissie is van mening dat het plan voldoet aan de toetsingscriteria uit de welstandsnota, mits tegemoet gekomen wordt aan de geformuleerde bezwaren op die punten. De commissie omschrijft nauwkeurig welke onderdelen van het plan bezwaarlijk zijn. In het geval het college het advies overneemt, krijgt de aanvrager, voor zover dit nog past binnen de beschikbare vergunningstermijn, de gelegenheid om de plannen te wijzigen en aan de bezwaarpunten tegemoet te komen.

 

Voldoet niet:

De commissie is van oordeel dat het plan strijdig is met redelijke eisen van welstand. Een negatief welstandsadvies betekent dat indien het college het advies overneemt, het bouwplan ingrijpend gewijzigd moet worden. Een negatief advies wordt nauwkeurig schriftelijk gemotiveerd. Hierin staat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde welstandscriteria, een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten en een aanbeveling tot aanpassing van het plan.

 

Aanhouden:

De commissie kan het advies aanhouden, waarbij de secretaris aangeeft of en hoe lang dit mogelijk is binnen de resterende vergunningstermijn, wanneer:

  • a.

    meer informatie of een toelichting van de opdrachtgever/ ontwerper noodzakelijk is. Dit kan het geval zijn wanneer de hoofdopzet van het plan (de bouwmassa-vorm) voldoet aan redelijke eisen van welstand en de geveluitwerkingen evenals de materialisering en detailleringen ter advisering worden opgevraagd;

  • b.

    de commissie van oordeel is dat bijzondere omstandigheden nopen tot afwijking van het gemeentelijke welstandsbeleid. Zij geeft dan gemotiveerd aan op grond waarvan afwijking gerechtvaardigd is.

 

7. Afwijking van het advies / second opinion.

7.1 Het college kan bij het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning afwijken van het advies van de commissie, indien hij van mening is dat de commissie de van toepassing zijnde criteria niet juist heeft geïnterpreteerd of toegepast. De redenen voor de afwijking worden bij de bekendmaking van het besluit vermeld. Alvorens definitief te beslissen biedt het college de commissie de mogelijkheid van heroverweging van het eerder uitgebrachte advies.

7.2 Het college heeft op grond van artikel 2.10 onderdeel 1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de mogelijkheid om bij strijdigheid van een bouwplan met redelijke eisen van welstand toch een omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, indien hij van oordeel is dat daarvoor gewichtige redenen zijn. De afwijking wordt in de beslissing op de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen gemotiveerd.

7.3 Het college kan eventueel op advies van de commissie gemotiveerd afwijken van de in de gemeentelijke welstandsnota vastgelegde welstandscriteria. Dat kan in het geval dat een bouwplan niet voldoet aan de welstandscriteria, maar wel voldoet aan redelijke eisen van welstand. In die gevallen moet worden verwezen naar de algemene beoordelingscriteria die in de welstandnota zijn opgenomen.

7.4 Indien het college zich niet kan verenigen met het advies van de commissie, kan hij een ‘second opinion’ inwinnen bij een andere commissie. Alvorens daartoe over te gaan, stelt het college de commissie daarvan op de hoogte.

 

8. Evaluatie en aanpassing van de welstandsnota.

8.1 Het college brengt aan de gemeenteraad jaarlijks verslag uit over de uitvoering van het welstandsbeleid. Voor de aspecten die in dit verslag tenminste aan de orde moeten komen, wordt verwezen naar artikel 12c van de Woningwet.

8.2 Tenminste één maal per jaar vindt een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het college, de commissie en de directeur van DSL.

8.3 De gemeenteraad beslist op grond van de jaarverslagen en evaluaties over eventuele aanvullingen en/of aanpassingen van de gemeentelijke welstandsnota.

 

9. Excessenregeling.

Het college kan de commissie op grond van artikel 19 van de Woningwet vragen te adviseren over vergunningvrije, bestaande bouwwerken die in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Dat is het geval wanneer het gaat om buitensporigheden in het uiterlijk van een bouwwerk, die ook voor niet-deskundigen evident zijn. Hiervoor zijn in de welstandsnota algemene criteria opgenomen.

 

10. Tarieven advisering.

De tarieven voor de advisering worden jaarlijks door DSL vastgesteld.

 

11. Taken college burgemeester en wethouders

Burgemeester en wethouders leggen de gemeenteraad éénmaal per jaar een verslag over, waarin zij ten minste uiteenzetten:

  • a.

    op welke wijze zij zijn omgegaan met de adviezen van de welstandscommissie;

  • b.

    in welke categorieën van gevallen:

  • - zij tot aanschrijving op grond van artikel 19 van de Woningwet zijn overgegaan en daarbij de keuze hebben gelaten tussen ofwel het uitvoeren van de aanschrijving, ofwel het slopen van het bouwwerk of de standplaats binnen een door hen te bepalen termijn, en;

  • - zij bij of na een aanschrijving op grond van artikel 19 van de Woningwet zijn overgegaan tot toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 26 van de Woningwet.

 

12. Citeertitel

Dit reglement kan worden aangehaald als ‘Reglement van orde van de welstandscommissie’.

 

13. Inwerkingtreding

Dit reglement treedt in werking daags na publicatie, met terugwerkende kracht tot en met 21 maart 2011.

 

Bijlage 10. Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties)

Vervallen bij 13e wijziging.

Bijlage 11. Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5 (ontruimingsalarminstallaties)

Vervallen bij 13e wijziging.

Bijlage 12. Tabel 2.6.8 behorende bij artikel 2.6.8 (vluchtrouteaanduiding)

Vervallen bij 13e wijziging.