Overheidsorganisatie | Provincie Overijssel |
---|---|
Officiële naam regeling | Uitvoeringsbesluit Subsidies Overijssel 2011 |
Citeertitel | Uitvoeringsbesluit Subsidies Overijssel 2011 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-09-2011 | 13-10-2011 | Hoofdstukken 4, 5, 8 en 9 |
Provinciaal Blad 2011/0152917 en Provinciaal blad 2011/0159130 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 23 augustus 2011, met de kenmerken 2011/0152252 en 2011/0152917 | |
01-07-2011 | 02-09-2011 | nieuwe regeling |
| Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 24 mei 2011, kenmerk 2011/0096361 en d.d. 28 juni 2011, kenmerk 2011/0117164 |
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
a. de verordening: de algemene subsidieverordening Overijssel 2005;
b. Awb: Algemene wet bestuursrecht;
c. cofinanciering: ten minste een andere partij dan de aanvrager en de provincie draagt bij in de kosten van de gesubsidieerde activiteit;
d. eenmalige subsidie: de subsidievorm, waarbij de subsidieontvanger ten aanzien van de te subsidiëren activiteiten óf wordt gestuurd op verrichte resultaten óf op een combinatie van resultaten, bedrijfsvoering of middelen en waartegen geen rechtstreekse baat staat voor de provincie;
e. subsidietijdvak: een aaneengesloten periode waarvoor een subsidieplafond of deelplafond is vastgesteld;
f. bovengemeentelijk: de subsidieactiviteiten vinden plaats in ten minste twee Overijsselse gemeenten;
g. regionaal: de subsidieactiviteiten vinden plaats in ten minste drie Overijsselse gemeenten;
h. provinciaal: de subsidieactiviteiten vinden plaats in ten minste zestien Overijsselse gemeenten;
i. jaarlijkse subsidie: subsidie die per boekjaar of voor een bepaald aantal boekjaren aan subsidieontvanger voor een periode van maximaal vier boekjaren worden verstrekt.
j. Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Overijssel.
Dit besluit is van toepassing op alle door Gedeputeerde Staten te verstrekken subsidies met uitzondering van de subsidies voor de exploitatie van het openbaar vervoer en op grond van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer.
Indien Gedeputeerde Staten een subsidieplafond vaststellen, worden subsidieaanvragen behandeld in volgorde van ontvangst. Hierbij geldt dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.
1. Indien voor een activiteit subsidie kan worden verstrekt op grond van twee of meer hoofdstukken van dit besluit of op grond van de verordening dan kunnen Gedeputeerde Staten besluiten tot stapeling van de deelbedragen.
2. Stapeling is mogelijk tot een maximum van 80% van de subsidiabele kosten.
3. Het tweede lid is niet van toepassing bij cofinanciering uit de Europese structuurfondsen.
4. Voor zover de voorschriften die gelden ten aanzien van de deelbijdragen van elkaar verschillen, bepalen Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening welke voorschriften van toepassing zijn.
1. Subsidiabele kosten zijn de voor de activiteiten noodzakelijke kosten, die aantoonbaar rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de door de aanvrager te leveren prestatie.
2. BTW is subsidiabel als door de subsidieaanvrager kan worden aangetoond dat de BTW over de subsidiabele activiteiten niet met de fiscus of via het BTW compensatiefonds kan worden verrekend.
3. Kosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen, zijn niet subsidiabel.
1. De aanvraag voor een subsidie wordt schriftelijk bij Gedeputeerde Staten ingediend. Als daarvoor een aanvraagformulier is vastgesteld, wordt van dat formulier gebruik gemaakt. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten dat aanvragen elektronisch kunnen of moeten worden ingediend.
2. Bij een aanvraag om subsidie overlegt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens:
een beschrijving van de activiteiten waar subsidie voor wordt aangevraagd;
de doelstellingen en resultaten die daarmee worden nagestreefd en hoe de activiteiten aan het provinciale doel van beleid bijdragen;
een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan.
3. De aanvrager maakt op verzoek bij de aanvraag melding van subsidies of andere vormen van staatssteun die de subsidieontvanger, alsmede het eventuele moederconcern danwel dochters van de onderneming of het eventuele moederconcern hebben ontvangen in de drie jaren voorafgaand aan de aanvraag voor subsidie. Tevens wordt melding gemaakt van eventuele andere aanvragen die in behandeling zijn op het moment van de aanvraag voor subsidie op grond van dit besluit.
1. Tenzij in enig ander hoofdstuk van dit besluit anders bepaald, kan een aanvraag voor een subsidie het hele kalenderjaar worden ingediend.
2. Een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie wordt ingediend uiterlijk op 1 oktober in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de aanvraag voor subsidie betrekking heeft.
1. Gedeputeerde Staten beslissen op een aanvraag om een eenmalige subsidie binnen 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag, dan wel, 13 weken na aanvang van het subsidietijdvak.
2. De in het eerste lid bedoelde termijn van 13 weken bedraagt 22 weken indien:
sprake is van cofinanciering van een door de Raad van de Europese Unie, het Europees parlement en de Raad gezamenlijk of de Commissie van de Europese Gemeenschappen goedgekeurd programma;
over de aanvraag advies wordt ingewonnen;
een nader onderzoek is ingesteld.
3. Gedeputeerde Staten beslissen op een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie uiterlijk vóór 31 december van het jaar waarop de aanvraag is ingediend.
1. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten de subsidie geheel of gedeeltelijk te weigeren indien de kosten van de subsidiabele activiteit redelijkerwijs anders kunnen worden gedekt.
2. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie in ieder geval als minder dan € 1.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.
1. Tenzij een subsidie door Gedeputeerde Staten direct wordt vastgesteld, wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.
2. Bij het besluit tot verlenen van subsidie geven Gedeputeerde Staten aan op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaatsvindt.
1. Indien een beschikking tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 1.5.1 wordt gegeven, vindt de betaling van de gehele subsidie in één bedrag plaats.
2. Indien een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 1.5.2 of artikel 1.5.3 wordt gegeven, verlenen Gedeputeerde Staten aan de subsidieontvanger een voorschot van maximaal 90% van het verleende subsidiebedrag.
3. Bij jaarlijkse subsidie kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieontvanger voorschotten verlenen tot maximaal 100% van het verleende subsidiebedrag. De voorschotten worden, in termijnen, beschikbaar gesteld.
1. De subsidieontvanger doet binnen twee weken melding aan Gedeputeerde Staten, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of niet geheel vóór de in de beschikking vermelde datum waarop deze uiterlijk moeten zijn verricht, zullen worden verricht of dat vóór die datum niet of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.
2. De subsidieontvanger informeert Gedeputeerde Staten binnen twee weken schriftelijk over:
besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten van de subsidieontvanger dan wel ontbinding van de rechtspersoon;
relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;
wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de rechtspersoon, wijzigingen van de bestuurder(s) en het doel van de rechtspersoon.
3. Indien het verleende subsidiebedrag hoger is dan € 125.000 en de verlening betrekking heeft op activiteiten met een looptijd langer dan een jaar, kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Een dergelijke tussentijdse verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar gevraagd.
Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot de wijze waarop bij de uitvoering van gesubsidieerde activiteiten bekend wordt gemaakt dat de provincie Overijssel daarvoor subsidie heeft verstrekt.
Indien de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan €25.000 wordt de subsidie door Gedeputeerde Staten direct vastgesteld.
1. Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 25.000, maar minder dan € 125.000, dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, of binnen een in de regeling of verleningsbeschikking op te nemen afwijkende termijn, een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.
2. De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat:
de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;
dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.
3. Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 25.000, maar minder dan € 125.000, en de kosten en opbrengsten van de te verrichten activiteiten in verband met de aard van die activiteiten zodanig ongewis zijn dat een realistische begroting niet vereist kan worden, kan worden bepaald dat de subsidieontvanger op basis van een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten mag aantonen dat de activiteiten zijn verricht. De subsidieontvanger maakt hierbij gebruik van het beschikbaar gestelde format.
1. Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 125.000, dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, of binnen een in de regeling of verleningsbeschikking op te nemen afwijkende termijn, een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.
2. De aanvraag tot vaststelling bevat:
een inhoudelijk verslag;
een kostenverantwoording, eventueel aangevuld met een accountantsverslag conform controleprotocol.
3. Uit het in het tweede lid onder a genoemde inhoudelijke verslag blijkt dat:
de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;
dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;
4. UIt de kostenverantworoding als bedoeld in het tweede lid onder b, blijkt:
wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is;
wat, in voorkomend geval, de stand van de egalisatiereserve is;
wat het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten, inclusief bijdragen van derden is; en
wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is.
5. Kostenverantwoording als bedoeld in het tweede lid onder b vindt plaats conform format. Gedeputeerde Staten kunnen per regeling aangeven of zij aanvullend een controleverklaring verwachten. Deze wordt dan aangeleverd conform het controleprotocol.
6. Bij subsidieverlening kunnen Gedeputeerde Staten, overeenkomstig artikel 4:79 Awb, bepalen dat de aanvrager, die geen publiekrechtelijk rechtspersoon is, bij de aanvraag tevens een controleverklaring overlegt over de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen.
1. In afwijking van de artikelen 1.5.1 tot en met 1.5.3 verantwoorden gemeenten de regelingen die worden genoemd in de 'Kruisjeslijst ontvangende medeoverheden' jaarlijks volgens het Sisa-principe.
2. De Sisa-verantwoording geldt als aanvraag tot vaststelling van de subsidie.
3. In aanvulling op het tweede lid geldt voor meerjarige projecten de laatste Sisa verantwoording als de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.
Gedeputeerde Staten wijzigen of trekken de beschikking tot subsidieverlening of subsidievaststelling in, als de subsidie is aangemerkt als ontoelaatbare staatssteun.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Nieuwe bezems: Provinciaal beleidsprogramma Jeugdbeleid 2008-2011;
b. Uitvoeringsprogramma (hierna: UP): Het uitvoeringsprogramma Jeugdzorg, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg (hierna: WJZ);
c. preventief jeugdbeleid: Het geheel van samenhangende activiteiten dat wordt uitgevoerd op basis van het prestatieveld twee van de Wet Maatschappelijke Ontwikkeling (hierna: WMO);
d. activiteiten jeugdbeleid: Activiteiten met betrekking tot jeugdbeleid, anders dan geïndiceerde jeugdzorg;
e. EK-c: Een Eigen Kracht-conferentie geeft mensen de mogelijkheid om zelf, samen met familie, vrienden en andere bekenden, een plan te maken voor een oplossing of voor hulp. De kracht voor de oplossing komt vanuit de familie en alle belangrijke mensen daaromheen. Gemaakte plannen zijn leidend voor de hulpverlening;
f. cofinanciering: In afwijking van artikel 1.1 sub c wordt bij cofinanciering minimaal een bijdrage van de aanvrager of andere partijen in de totale kosten van het project / de activiteiten verwacht
Gedeputeerde Staten kunnen een eenmalige subsidie verstrekken voor preventief jeugdbeleid, activiteiten jeugdbeleid en een EK-c.
1. Een aanvraag voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
De aanvrager is een gemeente of organisatie, die geheel of gedeeltelijk werkzaam is in het jeugddomein;
het gaat om activiteiten die binnen het gevoerde beleid op het terrein van het jeugdbeleid passen, als omschreven in het vigerende UP en Nieuwe bezems;
er moet sprake zijn van cofinanciering;
de resultaten van de activiteiten slaan neer in Overijssel.
2. In afwijking op het eerste lid sub c van dit artikel is cofinanciering bij projecten rond EK-c niet vereist.
1. De subsidie voor activiteiten preventief jeugdbeleid en activiteiten jeugdbeleid bedraagt maximaal 70% van de totale subsidiabele kosten van de activiteiten met een maximumbedrag van € 500.000 per aanvraag.
2. Het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing op activiteiten met betrekking tot EK-c.
In afwijking van artikel 1.1.5 derde lid zijn de kosten van het deel van de jeugdzorg dat al heeft plaatsgevonden op het moment van de aanvraag voor subsidie wel subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als minder dan € 5.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. WJZ: de Wet op de Jeugdzorg.
b. Uitvoeringsprogramma (hierna: UP): het Uitvoeringsprogramma jeugdzorg, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WJZ.
c. Nieuwe bezems: Provinciaal beleidsprogramma Jeugdbeleid 2008-2011.
d. Nieuwe bezems sturings- en subsidiekader: Uitwerking en gespecificeerde uitleg per jaar van de uitvoering van het beleidsprogramma.
e. Cliënttraject: Het gehele proces van activiteiten en behandeldoelen van een unieke cliënt(systeem), vanaf het in zorg nemen tot en met het einde van de jeugdzorgindicatie van deze cliënt. Een cliënttraject start bij ontvangst door de instelling voor jeugd- en opvoedhulp van de aanmelding van de cliënt of een besluit spoedzorg en eindigt bij het vervallen van de laatste zorgaanspraak. Het formele moment van vervallen van de laatste zorgaanspraak is het moment waarop de stichting de indicatie formeel beëindigt.
f. Cliënttarief/trajecttarief: het door Gedeputeerde Staten vastgestelde bedrag, bedoeld voor de bekostiging van een cliënttraject.
g. Regionalisering: De provincie Overijssel is verdeeld in bepaalde regio's. De verdeling hiervan wordt jaarlijks opgenomen in het UP.
h. Hoofdaannemer: De hoofdaannemer is een provinciale aanbieder van Jeugd- en Opvoedhulp en is eindverantwoordelijk voor het cliënttraject. Per regio wordt met één instelling voor jeugd- en opvoedhulp prestatieafspraken gemaakt.
i. Onderaannemer: Een hoofdaannemer kan andere organisaties inschakelen ten behoeve van het realiseren van de einddoelen in het indicatiebesluit. Deze organisaties opereren als onderaannemer.
j. Bekostigingseenheid: een eenheid van jeugdzorg waarop op grond van de WJZ aanspraak bestaat en die door Gedeputeerde Staten als eenheid voor bekostiging van jeugdzorgaanbod zijn aangewezen.
k. Cofinanciering: In afwijking van artikel 1.1 sub c wordt bij cofinanciering minimaal een bijdrage van de aanvrager of andere partijen in de totale kosten van het project/de activiteiten verwacht.
l. EK-c: Een Eigen Kracht-conferentie (EK-c) geeft mensen de mogelijkheid om zelf, samen met familie, vrienden en andere bekenden, een plan te maken voor een oplossing of voor hulp. De kracht voor de oplossing komt vanuit de familie en alle belangrijke mensen daaromheen. Gemaakte plannen zijn leidend voor de hulpverlening.
m. Stichting: een stichting die een Bureau Jeugdzorg in stand houdt, als bedoeld in artikel 1f WJZ.
Gedeputeerde Staten kunnen een jaarlijkse subsidie verstrekken voor:
a. de toeleiding naar de jeugd- en opvoedhulp;
b. het uitvoeren van justitiële taken in het kader van het uitvoeren van maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering;
c. het uitvoeren van toegangstaken en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK);
d. het uitvoeren van zorg voor Overijsselse cliënten.
1. Een aanvraag voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
De aanvrager dient HKZ-gecertificeerd te zijn.
De administratie van de aanvrager moet op een zodanig overzichtelijke en doelmatige wijze gevoerd worden dat op ieder moment een actueel en betrouwbaar beeld bestaat over het functioneren op de volgende punten:
gegevens over de cliënten (inclusief indicatiebesluiten en hulpverleningsplannen);
financiële gegevens.
De aanvrager dient voldoende verzekerd te zijn tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, brand, diefstal en andere vergelijkbare risico's.
2. Aanvullend op het eerste lid van dit artikel kan de stichting die in het UP is opgenomen voor het uitvoeren van de taken bedoeld als in artikelen 5 en 10 van de WJZ en overige taken bedoeld in artikel 10 derde lid, een aanvraag indienen voor de activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.2 sub a, b en c.
3. Aanvullend op eerste en tweede lid van dit artikel kan de stichting alleen een aanvraag indienen voor de taken of de functies die worden uitgevoerd voor cliënten die bij aanvang van de bemoeienis van de stichting duurzaam verblijven in Overijssel. Wanneer Gedeputeerde Staten dit noodzakelijk achten kunnen zij hiervan afwijken.
4. Aanvullend op het eerste lid van dit artikel moet een aanvraag voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.2 sub d voldoen aan de volgende criteria:
De aanvrager dient een instelling van jeugd- en opvoedhulp te zijn waarmee Gedeputeerde Staten een subsidierelatie heeft;
Het moet zorg betreffen voor cliënttrajecten waarvoor een indicatiebesluit of besluit spoedzorg is afgegeven door de stichting en voor cliënten die afkomstig zijn uit Overijssel;
Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van het sub b van dit artikel in verband met afspraken met andere provincies over buitenprovinciale plaatsingen;
Elke cliënt van Overijsselse herkomst, dient door de instelling geaccepteerd te worden, conform de Wet op de Jeugdzorg.
1. De subsidie aan de stichting wordt bepaald op basis van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven. Hiervoor geldt als basis de door het Rijk vastgestelde normprijzen voor de bekostiging van jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringstaken. De normprijs voor de overige activiteiten wordt door Gedeputeerde Staten vastgesteld. De normprijzen worden opgenomen in de beschikking.
2. De subsidie aan een instelling voor jeugd- en opvoedhulp (alleen de hoofdaannemer) voor het uitvoeren van cliënttrajecten, wordt bepaald op basis van het door Gedeputeerde Staten vastgesteld tarief per cliënttraject. Dit tarief wordt opgenomen in het UP.
3. De subsidie als bedoeld in het eerste en tweede lid bedraagt ten hoogste het bedrag dat Gedeputeerde Staten hiervoor hebben opgenomen in het UP van het jaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft. Dit bedrag kan worden aangepast op basis van de voor het jaar door de minister vastgestelde indexering.
1. In afwijking van artikel 1.1.5 derde lid zijn de kosten van het deel van de jeugdzorg dat al heeft plaatsgevonden op het moment van de aanvraag voor subsidie wel subsidiabel.
2. De voorgeschreven standaardberekeningswijze en kostenbegrippen voor bepaalde kostensoorten bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid zijn niet van toepassing op activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.2.
1. De stichting overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag voor subsidie tevens:
het bedrag van de aangevraagde subsidie en de opbouw daarvan op basis van de tarieven in overeenstemming met artikel 2.2.4, eerste lid, voorzien van een gedetailleerde toelichting en de onderbouwing daarvan;
de wettelijke taken of functies die de organisatie zal uitvoeren;
de geraamde aantallen cliënten voor het jaar waarop de aanvraag voor subsidie betrekking heeft per taak of functie als bedoeld in de artikelen 5 en 10, eerste lid van de WJZ;
het aantal cliënten per taak of functie waarvoor de betreffende taak of functie is uitgevoerd in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft;
de activiteiten die zullen worden uitgevoerd voor de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ.
2. De instelling voor jeugd- en opvoedhulp (hoofdaannemer) overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag voor subsidie tevens:
een jaarplan, waarin onder andere aandacht is voor de samenwerking met andere instellingen (onderaannemers);
een raming van het aantal verwachte af te sluiten cliënttrajecten in betreffend jaar tegen het vastgestelde tarief in haar regio;
de adressen van de locaties waar de zorgeenheden worden uitgevoerd.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.1.3 verdelen Gedeputeerde Staten het beschikbare bedrag naar evenredigheid over de subsidieaanvragen.
In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als minder dan € 5.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.
Aanvullend op artikel 1.3.3 vierde lid worden de termijnen bepaald op basis van het door het rijk gehanteerde schema van betaling van de jaarlijkse doeluitkering.
1. De hoofdaannemer is vrij in de wijze waarop deze het cliënttraject inricht en de middelen in een individueel cliënttraject besteed. Overschotten en tekorten van de werkelijke kosten van een cliënttraject ten opzichte van het cliënttarief komen ten goede of voor rekeningen van de hoofdaannemer.
2. Reserveringen kunnen onderdeel zijn van de bedrijfsvoering en kunnen plaatsvinden conform goed gebruik in het economische verkeer. Het in een jaar gerealiseerde exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de provinciale subsidie, wordt gedekt uit de egalisatiereserve. Indien deze reserve niet toereikend is dan wordt het resterende tekort in een termijn van maximaal 5 jaren ten laste van de exploitatierekening afgeschreven, deze afschrijvingen leiden niet tot extra subsidiëring.
3. De egalisatiereserve die met provinciale subsidie is opgebouwd mogen alleen worden besteed aan kosten die direct verband houden met het uitvoeren van de taken/functies/cliënttrajecten waarvoor deze zijn verkregen en voor zover deze niet bestreden kunnen worden uit de voor dat jaar verleende subsidie.
4. Per 31 december van enig subsidietijdvak mag de stand van de egalisatiereserve niet meer bedragen dan 15 procent van de in het betreffende tijdvak verleende subsidie en de daarmee samenhangende inkomsten. Het bedrag waarmee de egalisatiereserve wordt overschreden, wordt in mindering gebracht op de vast te stellen subsidie van dit subsidietijdvak.
1. In de gevallen bedoeld in artikel 4:41 tweede lid Awb is de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan de provincie.
2. De hoogte van de vergoeding is de egalisatiereserve, zoals genoemd in artikel 2.2.11, die met provinciale subsidie is opgebouwd.
In afwijking van artikel 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend binnen vier maanden na afloop van de activiteiten of het subsidietijdvak waarvoor subsidie is verleend.
1. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tevens:
de jaarrekening, waarin zijn opgenomen:
het financiële verslag van het bestuur van de ontvanger;
de balans met toelichting, waaruit blijkt wat de stand van de egalisatiereserve is;
de resultatenrekening met toelichting, waarin substantiële afwijkingen ten opzichte van de begroting worden verklaard;\
de uitkomsten van de prestatie-indicatoren zoals deze zijn opgenomen in het UP;\
een controleverklaring en assurance-rapport van de accountant. De accountant dient haar controle uit te voeren over het subsidietijdvak met inachtneming van de landelijke "Regeling bekostiging jeugdzorg" (inclusief bijlagen). Voor deze controlewerkzaamheden is het vigerende "Controleprotocol voor de accountantscontrole bij bureau jeugdzorg en de zorgaanbieders" van toepassing.
2. In aanvulling op het eerste lid van dit artikel overlegt de stichting tevens bij de aanvraag:
het totale aantal jeugdigen dat zich in het begrotingsjaar bij haar heeft gemeld en het aantal jeugdigen waarvoor de verschillende taken en/of functies als bedoeld in de artikelen 5 en 10, eerste lid van de WJZ zijn uitgevoerd;
het totale aantal cliënttrajecten waarvoor door haar in het subsidiejaar een indicatiebesluit is afgegeven en het aantal afgesloten cliënttrajecten; \
het aantal van de cliënttrajecten waarvoor door haar een indicatiebesluit is vastgesteld, voor zover deze in het desbetreffende jaar zijn uitgevoerd door een instelling voor jeugd- en opvoedhulp die daarvoor niet door Gedeputeerde Staten zijn gesubsidieerd en het totale aantal cliënten waarop dit betrekking heeft.
3. In aanvulling op het eerste lid van dit artikel overlegt de instelling van jeugd- en opvoedhulp (de hoofdaannemer) tevens bij de aanvraag:
een overzicht met het aantal cliënten in zorg per begindatum van het subsidietijdvak, de ingestroomde unieke cliënten/gestarte cliënttrajecten en het totale aantal afgesloten cliënttrajecten dat op basis van een indicatiebesluit door de instelling is uitgevoerd;
de werkelijk gerealiseerde kosten van de afgesloten cliënttrajecten;\
het werkelijk aantal in de regio in het betreffende jaar ingezette aantal bekostigingseenheden inclusief de werkelijk gemiddelde kostprijs per bekostigingseenheid;
welke aantallen cliënten per balansdatum in zorg zijn en de kosten die hiervoor al gemaakt zijn (bedrag "onderhanden werk");
de eventuele afrekening tussen de hoofdaannemer en onderaannemer. Inclusief inhoudelijk verslag van de samenwerking tussen de verschillende partijen;
het aantal bekostigingseenheden dat door de instelling voor jeugd- en opvoedhulp is uitgevoerd ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan het bieden van zorg niet duurzaam verbleven in de provincie Overijssel en het totale aantal cliënten waarop deze zorgeenheden betrekking hebben.
4. Gedeputeerde Staten kunnen over de verantwoording nadere informatie vragen.
1. De Stichting rapporteert tenminste per kwartaal per regio het aantal afgesloten cliënttrajecten en het aan cliënttrajecten in zorg.
2. De hoofdaannemer levert beleidsinformatie aan de Stichting volgens het landelijk rapportageformat. De Stichting levert deze gegevens elk kwartaal aan de provincie aan.
3. De hoofdaannemer rapporteert elk kwartaal de in- en uitstroom van het aantal cliënten aan de provincie. Hiervoor is een rapportageformat opgesteld.
4. De hoofdaannemer is primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorgverlening door hoofdaannemer en onderaannemer.
5. De effectiviteit van de zorg wordt gemeten aan de hand van de landelijk overeengekomen prestatie-indicatoren.
6. De aanvrager zorgt ervoor dat haar accountant meewerkt aan een door of namens Gedeputeerde Staten in te stellen onderzoek naar de door haar accountant verrichte controlewerkzaamheden.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. senioren: personen vanaf 55 jaar.
b. mantelzorg: zorg die mensen in hun familie, huishouden of sociale netwerk verlenen aan mensen met fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen, vrijwillig en onbetaald, langer dan drie maanden of meer dan acht uur per week.
c. palliatieve zorg: zorg die zich richt op het verminderen van het lijden en op verbetering van de kwaliteit van het leven van patiënten in hun laatste levensfase.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die zich richten op één of meerdere van de volgende doelen:
het ondersteunen van het werven en behouden van seniore vrijwilligers;
het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod van vrijwilligerswerk voor senioren;
het uitvoeren van innovatieve projecten en het ontwikkelen van kennis ter ondersteuning van seniore mantelzorgers;
het ontwikkelen van vernieuwend of aanvullend respijtzorgaanbod voor seniore mantelzorgers;
het verbeteren van de aansluiting tussen vrijwilligerswerk, mantelzorg en palliatieve zorg.
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor doorontwikkeling van al door Gedeputeerde Staten gesubsidieerde activiteiten gericht op senioren.
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3.2 voldoet aan de volgende criteria:
de aanvrager is een rechtspersoon;
er is voor ten minste 25% cofinanciering van de subsidiabele kosten;
het project heeft een regionaal karakter;
2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3.2 tweede lid wordt ingediend door een rechtspersoon.
3. Gedeputeerde Staten behouden zich het recht voor om te besluiten welke activiteiten op grond van artikel 2.3.2, tweede lid, voor subsidie in aanmerking komen.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten als minder dan € 10.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.
De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de bekostiging van activiteiten die zich richten op één of meer van de volgende doelen:
a. het realiseren van vraaggerichte zorg;
b. versteviging van de collectieve belangenbehartigingsfunctie voor de doelgroepen: senioren, allochtonen, mantelzorgers en jeugd, aan de hand van de thema's mobiliteit, participatie, kwaliteit, keuzevrijheid en palliatieve zorg.
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1.1 voldoet aan de volgende criteria:
de activiteit heeft een innovatief karakter;
de activiteit heeft een regionaal karakter;
er is voor tenminste 25% cofinanciering van de subsidiabele kosten;
de aanvrager is een rechtspersoon.
2. Aanvullend op het eerste lid voldoet een activiteit als bedoeld in artikel 3.1.1 sub a aan de volgende criteria:
a. de zorgvrager of zorgvragersorganisatie is aantoonbaar actief bij de activiteit betrokken;
b. de activiteit wordt niet regulier gefinancierd door andere organisaties;
c. de vraaggerichtheid van de activiteit is expliciet aangetoond.
De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als minder dan € 10.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tevens een concrete beschrijving van in hoeverre de activiteiten hebben geleid tot een toename van de vraaggerichtheid in de zorg.
In deze paragraaf wordt verstaan onder vooronderzoek: bureauonderzoek, het maken van proefsleuven en het doen van grondboringen.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten:
a. archeologisch vooronderzoek op locatie op basis van een projectplan;
b. activiteiten ter verbetering van de zichtbaarheid en toegankelijkheid van de archeologie, inclusief aardwaarden.
De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
a. Het vooronderzoek, als bedoeld in artikel 4.1.2 sub a wordt uitgevoerd door een deskundige organisatie.
b. De activiteiten als bedoeld in artikel 4.1.2 sub b vinden plaats onder begeleiding van een deskundige organisatie.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 4.1.2 sub a, bedraagt ten hoogste 25% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,-- per projectplan.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 4.1.2 sub b, bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000,--.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Een aanvraag voor subsidie kan om advies worden voorgelegd aan de provinciale Monumentencommissie.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 starten de activiteiten binnen een jaar nadat de subsidie is verleend.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. rijksregeling: Restauratieregeling monumenten 2010-2011 zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 29 juni 2010;
b. rijksbijdrage: een subsidie op grond van de rijksregeling;
c. restbudget: budget dat overblijft na behandeling van de aanvragen op basis van artikel 4.2.3 eerste lid sub a en b.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de restauratiekosten van een rijksmonument.
1. Een aanvraag voor de restauratiekosten van een rijksmonument moet voldoen aan één van de volgende criteria:
de aanvraag is tevens ingediend voor de rijksregeling en de rijksbijdrage is schriftelijk toegezegd; of
de aanvraag is tevens ingediend voor de rijksregeling en voldoet aan de voorwaarden zoals genoemd in de rijksregeling, artikelen 4 lid 1 sub a en sub b, 5, 7 lid 1, 8, 10 en 11, maar heeft een schriftelijke afwijzing ontvangen vanwege het bereikte maximum aantal subsidies van vier per provincie op grond van artikel 13 van de rijksregeling.
2. Een aanvraag voor de inzet van een eventueel restbudget moet voldoen aan de volgende criteria:
de subsidiabele restauratiekosten als bedoeld in de rijksregeling artikel 8 bedragen tenminste € 1 miljoen of ten minste € 0,5 miljoen voor herbestemmingen als bedoeld in de rijksregeling artikel 4 lid 1 sub a;
de aanvraag voldoet aan de voorwaarden als genoemd in de rijksregeling:
artikel 5 aanvragers;
artikel 7 lid 1 aanvang restauratie;
artikel 8 subsidiabele kosten;
artikel 10 in te dienen documenten;
artikel 11 restauratieplan.
3. In aanvulling op het eerste lid respectievelijk het tweede lid geldt dat de restauratie wordt uitgevoerd door, of in samenwerking met, een aantoonbaar deskundig restauratiebedrijf.
Het totaal van de subsidie als bedoeld in artikel 4.2.2 en de subsidie uit de rijksregeling of een andere vorm van rijksfinanciering, bedraagt ten hoogste 85 % van de subsidiabele kosten.
In afwijking van artikel 1.1.5 eerste lid is voor de berekening van de subsidiabele kosten artikel 8 van de rijksregeling van toepassing.
1. In afwijking van artikel 1.2.2 wordt een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 4.2.3 eerste lid ingediend vóór 1 juni 2011.
2. In afwijking van artikel 1.2.2 wordt een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 4.2.3 tweede lid ingediend vanaf 1 juli 2011 en uiterlijk vóór 1 oktober 2011.
1. Bij een aanvraag op grond van artikel 4.2.3 eerste lid overlegt de aanvrager in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag de schriftelijke afwijzing of toewijzing van de rijksbijdrage.
2. Bij een aanvraag op grond van artikel 4.2.3 eerste lid sub b of tweede lid overlegt de aanvrager in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag:
een restauratieplan conform artikel 11 van de rijksregeling;
een actueel inspectierapport;
een actuele begroting die gespecificeerd is in hoeveelheden, manuren, materialen, stelposten en onderaannemers;
voor zover sprake is van herbestemming, een bouwhistorische verkenning;
een lijst van bouwbedrijven die worden uitgenodigd om offerte uit te brengen voor de uitvoering van het restauratieplan.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. Aanvragen worden overeenkomstig artikel 1.1.3 behandeld in volgorde van ontvangst, met dien verstande dat aanvragen op grond van artikel 4.2.3 eerste lid sub a voorrang hebben op de andere aanvragen.
2. Indien na behandeling van aanvragen op grond van artikel 4.2.3 het eerste en tweede lid, het subsidieplafond niet is bereikt, dan:
vervalt de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4.2.11;
worden aanvragen die vóór 1 juli 2011 zijn ontvangen, geacht te zijn ontvangen op 1 juli 2011.
3. Aanvullend op het eerste, tweede en derde lid, geldt dat indien er sprake is van meerdere aanvragen met dezelfde ontvangstdatum, en verlening van subsidie aan deze aanvragen leidt tot overschrijding van het subsidieplafond, op deze aanvragen in volgorde van subsidiabele kosten wordt beslist, waarbij een aanvraag met hogere subsidiabele kosten voorrang heeft.
Een aanvraag voor subsidie kan om advies voorgelegd worden aan de provinciale Monumentencommissie.
Indien reeds ten behoeve van drie beschermde monumenten in een gemeente subsidie als bedoeld in artikel 4.2.2 is verleend, worden volgende aanvragen ten behoeve van beschermde monumenten in die gemeente afgewezen.
In aanvulling op artikel 1.5.2 dan wel artikel 1.5.3 tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieontvanger verplichten de desbetreffende originele rekeningen en betalingsbewijzen te overleggen.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. OKTO: het Overleg Kleine Theaters Overijssel;
b. podiumkunsten: verzamelnaam voor kunstvormen die een tijdelijk waarneembaar product opleveren, waarvoor het podium afhankelijk is van uitvoerende kunstenaars. Het gaat hierbij om ten minste één van de volgende kunstvormen: toneel, opera, muziek, cabaret, ballet, kleinkunst;
c. uitkoopsom/garantie: het bedrag dat het podium betaalt aan een bespeler of kunstenaar voor het brengen van een podiumkunstproduct. Het podium betaalt de overeengekomen uitkoop(som), onafhankelijk van de hoogte van de recette.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het programmeren van:
1. Oost-Nederlands podiumkunstenaanbod;
2. Landelijk podiumkunstenaanbod.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. De aanvrager is een podium;
b. de totale capaciteit van het podium is minimaal 50 tot maximaal 500 zitplaatsen;
c. het podium is actief lid van het OKTO;
d. het organiseren van professionele podiumkunsten in een gebouw is aantoonbaar de hoofdtaak van het podium;
e. de personele organisatie van het podium bestaat voor meer dan 50% uit vrijwilligers of kan een vrijwilligersbeleid overleggen, waarbij aantoonbaar is dat het podium actief vrijwilligers werft met als doelstelling om meer vrijwilligers bij de organisatie te betrekken;
f. Het podiumkunstenaanbod als bedoeld in artikel 4.3.2 is professioneel, financieel en artistiek kwetsbaar.
1. De subsidie op grond van artikel 4.3.2 sub a bedraagt maximaal 60% van de uitkoopsom of garantie van de productie.
2. De subsidie op grond van artikel 4.3.2 sub b bedraagt maximaal 40% van de uitkoopsom of garantie met een maximum van € 10.000,-- per podium of theater per theaterseizoen.
In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens een financiële onderbouwing van de productie.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Een aanvraag voor subsidie kan om advies worden voorgelegd aan het OKTO.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 werkt de aanvrager mee aan monitoring met betrekking tot het evalueren van de resultaten van deze regeling.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. actieve cultuurdeelname: hiermee wordt bedoeld dat mensen zelf actief met kunst en cultuur aan de slag gaan. Indien het project zich beperkt tot het enkel genereren van bezoekers voor een tentoonstelling, festival of voorstelling wordt aan het criterium van actieve deelname niet voldaan.
b. amateurkunst: het actief beoefenen van kunst uit passie, liefhebberij of engagement, zonder daarmee primair in het levensonderhoud te willen voorzien.
c. volkscultuur: het geheel van cultuuruitingen die als wezenlijk worden ervaren door specifieke groepen, steeds onder verwijzing naar traditie, verleden en nationale, regionale of lokale identiteiten.
d. buitenschoolse cultuureducatie: de verzamelnaam voor cultuureducatieve activiteiten buiten schooltijd. Cultuureducatie is leren over, door en met cultuur. Ook het leren beoordelen en genieten van kunst en cultuur hoort daarbij.
e. artistiek-inhoudelijke kwaliteit: de artistiek-inhoudelijke kwaliteit van een activiteit moet blijken uit een gedegen artistieke en/of inhoudelijke invulling, een haalbaar organisatorisch plan voorzien van een begroting en een doordachte en realistische doelgroepbenadering.
Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verstrekken voor activiteiten op het terrein van amateurkunst, buitenschoolse cultuureducatie of volkscultuur. Het gaat hierbij om activiteiten die gericht zijn op de actieve cultuurdeelname.
1. De aanvraag voor subsidie moet voldoen aan volgende criteria:
de activiteit richt zich op het betrekken van meer actieve deelnemers;
er is sprake van voldoende artistiek-inhoudelijke kwaliteit;
de activiteit draagt aantoonbaar bij aan de culturele ontwikkeling van de actieve deelnemer;
de activiteit vindt hoofdzakelijk plaats binnen de provinciegrenzen van Overijssel;
er is aantoonbaar voor ten minste 25% door andere partijen dan de provincie Overijssel en aanvrager voorzien in de financiering van de totale begrote kosten;
de aanvrager is een rechtspersoon.
2. Aanvullend op het eerste lid moet een subsidie voor een activiteit die zich afspeelt in de gemeenten Deventer, Enschede, Hengelo of Zwolle aan de volgende criteria voldoen:
de activiteit plaats vindt in ten minste twee andere Overijsselse gemeenten dan de gemeenten Deventer, Enschede, Hengelo of Zwolle;
de provinciale financiële bijdrage nooit hoger is dan de bijdrage van de gemeente Deventer, Enschede, Hengelo of Zwolle.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de totale kosten van de subsidiabele activiteiten met een maximum van € 50.000,--.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. Een aanvraag voor subsidie kan om advies voorgelegd worden aan de adviescommissie Cultuurdeelname. De adviescommissie Cultuurdeelname adviseert over de artistiek-inhoudelijke kwaliteitsaspecten en de actieve cultuurdeelname op het terrein van amateurkunst, volkscultuur en buitenschoolse cultuureducatie van een aanvraag.
2. Een aanvraag voor subsidie wordt altijd voorgelegd aan de Adviescommissie Cultuurdeelname indien de aangevraagde subsidie € 20.000,-- of meer bedraagt.
1. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie voor:
activiteiten met een receptieve doelstelling;
activiteiten op het gebied van de media met een overwegend journalistieke en informatieve invulling;
activiteiten die primair gericht zijn op het realiseren van een beeld of geluid registratie van bijvoorbeeld concerten en voorstellingen;
activiteiten die primair gericht zijn op of plaatsvinden binnen het kunstvakonderwijs met inbegrip van de mbo-kunstopleidingen en de particuliere opleidingen;
activiteiten die gefinancierd kunnen worden uit het reguliere taakstellingbudget van aanvragers;
te maken kosten/gemaakte kosten voor de aanschaf en huur van uniformen en instrumenten.
2. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als minder dan € 2.500,-- aan subsidie zal worden verstrekt.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Oost-Nederland: de provincies Overijssel en Gelderland;
b. productie: het geheel van artistieke creatie, ontwikkeling en uitvoering van een nieuwe, niet eerder gepresenteerde uiting op het terrein van tenminste één van de volgende kunstdisciplines: muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media, literaire cultuur.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een productie.
Een aanvraag voor subsidie voor een productie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de productie staat onder leiding van personen die aantoonbaar beschikken over artistieke kwaliteiten als maker en hebben ervaring in het artistiek en productioneel leiden van projecten;
b. de productie heeft een hoge artistieke kwaliteit;
c. de productie wordt ontwikkeld in Gelderland of Overijssel;
d. een substantieel deel van de uitvoeringen vindt plaats in Oost-Nederland;
e. een substantieel deel van de bij de productie betrokken kunstenaars is gevestigd in Oost-Nederland;
f. de productie heeft door thematiek, locatie of door de betrokken makers en uitvoerenden een relatie met Oost-Nederland;
g. de productie onderscheidt zich vanwege haar toegevoegde waarde voor het kunst- en cultuuraanbod in Oost-Nederland;
h. de productie heeft een landelijke of internationale uitstraling;
i. de productie maakt geen deel uit van regulier door Rijk, provincie Overijssel of provincie Gelderland gesubsidieerde activiteiten van de instelling.
De subsidie bedraagt maximaal 65% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 125.000,--.
1. In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat:
een aanvraag ingediend kan worden vanaf 1 februari en vanaf 15 juli van het betreffende kalenderjaar.
een aanvraag ontvangen moet zijn vóór 1 april en vóór 15 september van het betreffende kalenderjaar.
2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft. 81
1. De aanvrager overlegt, in afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, bij zijn aanvraag voor subsidie:
een productieplan betreffende het doel en het artistieke concept van de productie, de wijze waarop de beoogde doelen worden bereikt, de personen en instellingen uit Oost-Nederland die bij de productie betrokken zijn;
een gespecificeerde begroting, de geraamde kosten met dekkingsplan, geraamde opbrengsten.
een marketingplan betreffende de publieksgroep of publieksgroepen die aanvrager met de productie wil bereiken en de marketinginstrumenten die worden ingezet;
een speellijst
2. De aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier Productiefonds Oost-Nederland 2010 t/m 2012.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen, die voor een bepaalde datum ex artikel 4.5.5 zijn ingediend en die voldoen aan de in artikel 4.5.3 genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dat toelaat.
1. Een aanvraag voor subsidie kan om advies worden voorgelegd aan de adviescommissie Productiefonds Oost Nederland 2010 t/m 2012.
2. De adviescommissie beoordeelt de mate waarin de aanvraag voldoet aan de criteria, als genoemd in artikel 4.5.3 en geeft de geadviseerde prioriteitsvolgorde aan.
1. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie voor festivals, boekuitgaven en tentoonstellingen.
2. Gedeputeerde Staten weigeren een subsidie als minder dan € 10.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Beeldende kunst en vormgeving: schilder-, teken-, media- en beeldhouwkunst, grafische kunst, fotografie en kunst in de openbare ruimte, grafische en industriële vormgeving, mode, interieurontwerp en ruimtelijke vormgeving.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten op het terrein van de beeldende kunst en vormgeving, waarbij het publiek actief wordt opgezocht.
Een aanvraag voor subsidie voor de activiteit als bedoeld in artikel 4.6.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de activiteit heeft artistieke en inhoudelijke kwaliteit;
b. de activiteit wordt aantoonbaar uitgevoerd of ondersteund door een rechtspersoon die aantoonbaar beschikt over ervaring in het artistiek en productioneel uitvoeren of begeleiden van projecten;
c. de activiteit is aantoonbaar vernieuwend voor de aanvrager;
d. de activiteit is toegankelijk en niet op specifieke doelgroepen gericht;
e. de activiteit mag maximaal 50% van de looptijd van het project, zijnde de tijd dat er daadwerkelijke interactie met het publiek plaatsvindt, op één en dezelfde locatie worden getoond;
f. voor activiteiten van een instelling of initiatief gevestigd in één van de steden Zwolle, Deventer of Enschede geldt dat deze voor minimaal 75% van de looptijd van het project, zijnde de tijd dat er daadwerkelijke interactie met het publiek plaatsvindt, buiten de gemeentegrenzen van de gemeente waarin deze instelling gevestigd is, plaatsvindt;
g. de activiteit start uiterlijk vóór 31 december 2012 en is afgerond vóór 31 december 2013.
De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 75.000,--.
In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een communicatie- en marketingplan, waarin:
a. de doelstellingen van het project duidelijk zijn omschreven;
b. in beeld is gebracht hoe invulling zal worden gegeven aan de interactie met het publiek.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. cultureel erfgoed: gebouwen en bouwwerken die vanuit het verleden zijn overgebleven, die het waard zijn om behouden te blijven en die bijdragen aan de karakteristieke identiteit van het gebied.
b. herstel- en restauratiewerkzaamheden: noodzakelijke renovatie werkzaamheden aan gevels, (rieten) daken en cultuurhistorische elementen, als bijvoorbeeld herstel voegwerk (knipvoeg, snijvoeg, platvol), inboetwerk (vervangend metselwerk invoegen in bestaand), herstel oorspronkelijke kozijnindeling, herstel/vervanging houten gevelbeschieting, herstel/vervanging dakkapel, herstel/vervanging goot/gootomtimmering/windveren, herstel cultuurhistorische elementen op een erf of landgoed, zoals stookhok/bakhuis/hooiberg en tuinornamenten, een en ander ter beoordeling van de Monumentencommissie.
c. transformatieplan: verkenning en beschrijving van de mogelijkheden van functieverandering in vrijkomend of vrijgekomen cultureel erfgoed, die bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en een nieuwe toekomst en exploitatie kunnen bieden.
d. stedelijk gebied: de steden Almelo, Deventer, Enschede, Hengelo en Zwolle.
e. gebiedsontwikkeling: het project is onderdeel van een integraal plan voor de ontwikkeling van een gebied, waarbij de provincie al betrokken is als partner of regisseur.
f. herbestemmingsopgaven: cultureel erfgoed krijgt door aanpassing aan nieuwe functies en economische dragers een duurzame bestemming.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
de uitvoering van herstel- en restauratiewerkzaamheden, inclusief voorbereidende werkzaamheden, aan cultureel erfgoed, binnen een gebundelde aanpak, waardoor er een substantiële bijdrage wordt geleverd aan behoud, herstel of ontwikkeling van de karakteristieke identiteit van het gebied;
herstel- en restauratiewerkzaamheden van cultureel erfgoed dat onderdeel is van een gebieds-ontwikkeling; 93
herstel- en restauratiewerkzaamheden die plaatsvinden bij het uitvoeren van herbestemmingsopgaven waarbij de provincie Overijssel al betrokken is als partner of regisseur.
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
het opstellen van een transformatieplan op het gebied voor behoud, herstel en duurzame (her)bestemming van cultureel erfgoed, uitgezonderd agrarisch en industrieel erfgoed, als bedoeld in de subsidieregeling Stimulering re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed;
het uitvoeren van een transformatieplan als bedoeld onder sub a.
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2 eerste lid voldoet aan de volgende criteria:
de aanvraag voor subsidie wordt ingediend door een rechtspersoon;
er is in voldoende mate sprake van advisering door een deskundige organisatie;
de werkzaamheden worden door professionals met relevante expertise uitgevoerd;
Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening dan wel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.
2. De subsidie die verstrekt wordt op basis van deze paragraaf kan niet gestapeld worden met andere subsidies voor restauratie- en herstelwerkzaamheden.
3. Aanvullend op het eerste lid moet een transformatieplan als bedoeld in artikel 4.7.2 tweede lid onder a worden opgesteld aan de hand van een aantal processtappen zoals opgenomen in het door Gedeputeerde Staten beschikbaar gestelde overzicht proces transformatieplan.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2 eerste lid sub a, bedraagt 20% van de subsidiabele kosten voor werkzaamheden aan woonhuizen en bedrijfsgebouwen die in het kader van de reguliere bedrijfsvoering worden gebruikt, en 50% van de subsidiabele kosten voor overige gebouwen en bouwwerken met een maximum subsidiebedrag van € 200.000,-- per aanvraag. Hiervan wordt ten hoogste 10% besteed aan voorbereidende werkzaamheden.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2 eerste lid sub b en c bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 200.000,--.
3. De subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2 tweede lid sub a bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 30.000,--.
4. De subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2 tweede lid sub b bedraagt 40% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 100.000,-- per transformatieplan.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag voor subsidie voor het opstellen van een transformatieplan als bedoeld in artikel 4.7.2 tweede lid sub a tevens:
a. kaarten en fotomateriaal van het betreffende erfgoed en het gebied waarin het is gelegen;
b. een beknopte toelichting over de cultuurhistorische waarden;
c. documenten waaruit blijkt dat de desbetreffende gemeente instemt met het opstellen van het transformatieplan;
d. informatie over opleiding en ervaring van de deskundige(n) die het transformatieplan zal (zullen) opstellen en begeleiden.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
De aanvraag voor subsidie kan om advies voorgelegd worden aan de provinciale Monumentencommissie.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 moet de subsidieontvanger aan de volgende verplichtingen voldoen:
a. De subsidieontvanger dient binnen drie maanden na subsidieverlening te zijn gestart met het opstellen van het transformatieplan als bedoel in artikel 4.7.2 tweede lid sub a, dan wel met de uitvoering ervan als bedoeld in artikel 4.7.2 tweede lid sub b. b.Het opstellen van het transformatieplan als bedoel in artikel 4.7.2 tweede lid sub a dient binnen zes maanden na de start te zijn afgerond.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. industrieel erfgoed: fabrieken of fabriekscomplexen bestaande uit gebouwen, installaties en infrastructuur die van cultuurhistorische en architectonische waarde zijn;
b. agrarisch erfgoed: boerenerven, bestaande uit gebouwen en beplanting, die van cultuurhistorische en landschappelijke waarde zijn;
c. transformatieplan: verkenning en beschrijving van mogelijkheden van functieverandering in vrijkomend of vrijgekomen industrieel of agrarisch erfgoed, die bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het opstellen van een transformatieplan in het kader van het Stimuleringsprogramma ‘Reanimatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel';
b. het uitvoeren van een transformatieplan in het kader van het Stimuleringsprogramma ‘Reanimatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel'.
1. Een aanvraag voor subsidie in de kosten voor het opstellen van (een onderdeel van) een transformatieplan in het kader van het Stimuleringsprogramma ‘Reanimatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel' moet voldoen aan de volgende criteria:
de activiteit draagt bij aan een of meer doelstellingen van het provinciale Stimuleringsprogramma ‘Reanimatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel 2009-2012';
de activiteit heeft betrekking op in cultuurhistorisch opzicht waardevol industriecomplex, fabriek of boerderij en bijbehorend erf;
de activiteit vindt niet plaats in de landbouwontwikkelingsgebieden van het Reconstructieplan Salland-Twente;
bij agrarisch erfgoed gaat het om vrijgekomen of vrijkomende agrarische bebouwing, dat wil zeggen gebouwen die als agrarisch gebouw zijn opgericht met een agrarische bestemming en ook agrarisch in gebruik zijn (geweest);
ontwerpende partijen dienen te beschikken over gedegen ontwerpkwaliteit;
het transformatieplan dient te worden opgesteld aan de hand van een aantal processtappen zoals opgenomen in het door Gedeputeerde Staten beschikbaar gestelde overzicht proces transformatieplan.
2. Een aanvraag voor subsidie in de kosten van de uitvoering van een transformatieplan in het kader van het Stimuleringsprogramma ‘Reanimatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel' moet voldoen aan de volgende criteria:
het project is gebaseerd op een transformatieplan als bedoeld in artikel 4.8.2, sub a;
tegen het project bestaan geen planologische bezwaren;
er is aantoonbaar voorzien in de financiering van de totale projectkosten.
1. De subsidie voor het opstellen van een transformatieplan met betrekking tot industrieel erfgoed bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 30.000,--.
2. De subsidie voor het laten opstellen van een transformatieplan met betrekking tot agrarisch erfgoed bedraagt eveneens ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 20.000,--.
3. De subsidie voor de uitvoering van een transformatieplan bedraagt ten hoogste 40% van de investeringskosten van het project met een maximum van € 100.000,--.
De kosten van een transformatieplan waarvoor subsidie kan worden aangevraagd betreffen de gezamenlijke kosten van een architect, een landschapsarchitect (in geval van agrarisch erfgoed) en een procesbegeleider.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag voor subsidie voor een transformatieplan tevens:
a. kaarten en fotomateriaal van het betreffende erfgoed en het gebied waarin het is gelegen;
b. een beknopte toelichting over de cultuurhistorische waarden;
c. documenten waaruit blijkt dat de desbetreffende gemeente instemt met het opstellen van het transformatieplan;
d. informatie over opleiding en ervaring van de deskundige die het transformatieplan zal opstellen en begeleiden.
Gedeputeerde Staten stellen 1 keer per jaar een subsidieplafond vast, dat, afhankelijk van het verloop, medio dat jaar kan worden bijgesteld.
Een aanvraag voor subsidie kan om advies worden voorgelegd aan de provinciale monumentencommissie, die binnen 6 weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 moet de subsidieontvanger aan de volgende verplichtingen voldoen:
a. De subsidieontvanger dient binnen drie maanden na subsidieverlening te zijn gestart met het opstellen van het transformatieplan dan wel met de uitvoering ervan
b. Het opstellen van het transformatieplan dient binnen zes maanden na de start te zijn afgerond.
c. De subsidieontvanger stemt in met mogelijke publicatie van de projectresultaten door Gedeputeerde Staten.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. NOC*NSF: Nederlands Olympisch Comité* Nederlandse Sport Federatie is de bundeling van de georganiseerde sport in Nederland.
b. sportaccommodatie: een onroerende zaak welke specifiek permanent is ingericht voor actieve sportbeoefening van één of meerdere door NOC*NSF erkende takken van sport, niet zijnde een accommodatie ten behoeve van professionele sportorganisaties.
c. sportvereniging: Een volledige rechtsbevoegdheid bezittende vereniging die aangesloten is bij een landelijke of regionale sportbond die is aangesloten bij NOC*NSF. De sportvereniging biedt gedurende het sportseizoen minstens één keer per twee weken een sportactiviteit aan.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de bouw of verbouw van sportaccommodaties van een sportvereniging die zich vrijwillig inzetten voor risico jongeren.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
1. De sportvereniging:
staat ingeschreven in het verenigingsregister van de Kamer van Koophandel;
stelt zich ten doel om zonder winstoogmerk door sportbeoefening in clubverband de vorming en ontwikkeling van alle leden te bevorderen;
ontwikkelt beleid ter bevordering van haar maatschappelijke functie ten aanzien van risicojongeren;
ontwikkelt vóór 31 december 2011, een maatschappelijke functie doordat deze zich vrijwillig inzet voor ‘risico jongeren' door deel te nemen aan minimaal één van de volgende projecten of activiteiten:
project ‘Vitale sportvereniging', gericht op versterking maatschappelijke rol van de vereniging;
trainingen en informatieavonden 'Vroegsignalering';
scholing ‘Kanjers in de sport';
interculturalisatiescan sportverenigingen met vervolg verenigingsadvies traject;
opstellen van een jaarlijks sport- en beweegprogramma specifiek gericht op risicojongeren of gericht op jongeren die in de jeugdzorg verblijven of uitstromen uit de jeugdzorg;
scholing ‘Triple P';
scholing ‘Vroegsignalering' van Scouting voor het betaald kader van de sportvereniging.
2. De aanvrager is een Overijsselse gemeente.
3. De bouw- of verbouwwerkzaamheden als bedoeld in artikel 4.9.2 zijn uiterlijk 31 december 2012 gestart.
4. De gemeente besteed minimaal 10% van de verstrekte subsidie aan de activiteiten of projecten zoals genoemd in artikel 4.9.3 eerste lid sub d.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens:
a. een projectplan met een beschrijving van de bouw of verbouwwerkzaamheden en een beschrijving van de activiteiten als genoemd in artikel 4.9.3 eerste lid sub d;
b. een communicatieplan voorzien van een communicatiekalender.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 moet de subsidieontvanger aan de volgende verplichtingen voldoen:
a. De gemeente rapporteert jaarlijks voor 1 februari over de voortgang van de bouw- of verbouwwerkzaamheden.
b. Uit de rapportage van 1 februari 2012 blijkt dat de activiteiten zoals genoemd in artikel 4.9.3 eerste lid sub d zijn afgerond.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. onderneming: duurzame organisatie die erop is gericht met behulp van kapitaal en arbeid deel te nemen aan het maatschappelijk productie- en/of handelsproces met het oogmerk om winst te behalen, waarbij het behalen van winst ook redelijkerwijs verwacht kan worden. Deze organisatie is geen publiekrechtelijk lichaam en wordt niet voor meer dan 10% structureel gefinancierd door overheidsbijdragen.
b. toeristische onderneming: een bestaande onderneming gevestigd in de provincie Overijssel die valt in ten minste één van de volgende bedrijfsgroepen van de standaardbedrijfsindeling (SBI 2008) van het Centraal Bureau voor de Statistiek:
- hotels, pensions en conferentieoorden (551);
- verhuur van vakantiehuisjes en appartementen; jeugdherbergen en vakantiekampen (552) kampeerterreinen (553) Overige logiesverstrekking (559);
- pretparken, verkeerstuinen en recreatieparken (93211);
- jachthavens en overige recreatie (93291, 93299);
- verhuurbedrijf van pleziervaartuigen.
c. dochteronderneming: een onderneming die geheel of gedeeltelijk eigendom is van de moederonderneming, artikel 2:24A, lid 1 Burgerlijk Wetboek, is van toepassing;
d. bedrijfsmiddel: vaste zaak of object dat het economisch eigendom van de onderneming is en dat langdurig gebruikt wordt voor de bedrijfsuitvoering en dat niet is aangekocht om te verkopen;
e. investering: een technisch, functioneel, in tijd samenhangend geheel van investeringen die leidt tot voor de consument zichtbare verbeteringen van de kwaliteit en uitstraling van een onderneming;
f. vervangingsinvestering: vervanging van bestaande bedrijfsmiddelen door een vergelijkbaar bedrijfsmiddel;
g. deskundige: degene die op grond van opleiding of ervaring geacht moet worden gekwalificeerd te zijn voor het geven van een advies op het gebied van (economische) kwaliteitsverbetering, innovatie natuurontwikkeling en landschappelijke inpassing of duurzaamheid. Een deskundige is onafhankelijk;
h. adviestraject: een door een externe deskundige ten behoeve van de aanvrager uitgevoerd advies ter ondersteuning van de beslissing over te gaan tot een investering;
i. investeringsplan: een plan waarin minimaal de volgende aspecten met betrekking tot de onderneming zijn uitgewerkt:
- aard en omvang van de onderneming;
- doelgroep van de onderneming;
- visie op toekomstige ontwikkelingen van de onderneming ten aanzien van drie tot vijf jaren;
- ruimtelijke ontwikkeling.
j. Green Key: internationaal keurmerk voor bedrijven in de toerisme- en recreatiebranche;
k. rondvaartboot: een boot met een capaciteit van minimaal 20 zitplaatsen waarmee toeristen een boottocht kunnen maken;
l. passiefhuis: een woning of bedrijfspand met optimale isolatie waarvoor het passiefhuiscertificaat is verstrekt;
m. arbeidplaats: de permanent bezette en tot volledige dagtaak omgerekende arbeidsplaats op jaarbasis;
n. overheidssteun: totaal van de verleende steun door een overheid in welke vorm en met welk doel dan ook.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan een toeristische onderneming voor:
1. een adviestraject;
2. een investeringsplan;
3. een investering gericht op vernieuwing van de fysieke kwaliteit en uitstraling van een toeristische onderneming. Op een investering gericht op vernieuwing van de ruimtelijke kwaliteit van een toeristische onderneming is paragraaf 4.11 over bedrijfsnatuurplannen van toepassing.
4. een van de volgende investeringen gericht op duurzaamheid:
het behalen van een Green Key, goud, zilver of brons of
het behalen van een energielabel voor recreatiewoning en of
elektrificeren van rondvaartboten.
5. projecten gericht op stimulering van samenwerking in de toeristische sector, waarbij het productresultaat bestaat uit een marktgerede nieuwe product-markt-partner-combinatie/arrangement.
1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.10.2. eerste of tweede lid voldoet aan de volgende criteria:
de subsidiabele kosten voor een adviestraject bedragen minimaal € 3.000,--;
het resultaat van een adviestraject is een investeringenplan;
het adviestraject wordt uitgevoerd door een externe deskundige;
2. Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.10.2, derde lid voldoet aan de volgende criteria:
de investering is nieuw/vernieuwend voor de onderneming;
de investering leidt tot verbetering van de fysieke kwaliteit en uitstraling van de onderneming;
de investering leidt niet tot vermindering van het aantal arbeidsplaatsen;
de investering moet binnen twee jaren na subsidieverlening zijn afgerond;
vervangingsinvesteringen komen niet in aanmerking voor subsidie;
de investering bedraagt minimaal € 50.000,--;
de investeringen zijn opgenomen in een investeringsplan.
3. Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.10.2, vierde lid, onder b voldoet aan de volgende criteria:
voor recreatiewoningen geldt de energielabeling zoals die geldt voor woonhuizen;
bij renovatie van bestaande woningen is het eindresultaat een energielabel A of een energielabel B als er geen ruimte genoeg is;
bij nieuwbouw is het eindresultaat energieleverende woning (A+) of het certificaat voor passiefhuis.
4. Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.10.2, vierde lid, onder c voldoet aan de volgende criteria:
de onderneming heeft een vergunning voor het exploiteren van een rondvaartboot;
de subsidie wordt verleend voor:
de bouw van een nieuwe rondvaartboot of aanpassing bestaande rondvaarboot;
een elektrische installatie aan boord;
een elektrische installatie aan de wal;
maatregelen of bouwkundige aanpassingen voor behandeling en opslag voor batterijen ten behoeve van de rondvaartboot.
5. Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.10.2, vijfde lid voldoet aan de volgende criteria:
het project is een samenwerkingsproject met minimaal twee partners, waarbij minimaal één toeristische onderneming;
het project moet binnen een jaar na subsidieverlening zijn afgerond;
de investering mag niet leiden tot vermindering van het aantal arbeidplaatsen.
het project
is nieuw in Overijssel of
levert een bijdrage aan de verdere ontwikkeling van één van de Beeldverhalen IJssel, Kop van IJssel, Vechtdal Overijssel, Salland of Twente of
is een uitwerking van de door Saxion Hogescholen opgestelde Leisure Scan of
het project past binnen een van de in Overijssel Werkt! voor toerisme genoemde thema's Wellness, natuur- en Plattelandsbeleving, Cultuurbeleving of Proeven en Ruiken of
het project is een aansluiting op de in Overijssel aanwezige toeristische basiskwaliteiten zoals de TOP's, fietsroutenetwerk of wandelnetwerk.
1. De subsidie voor een adviestraject als bedoeld in artikel 4.10.2. eerste lid, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 6.250,--.
2. De subsidie voor een investering als bedoeld in artikel 4.10.2. derde lid, alsmede het vierde lid, sub b en c, bedraagt 30% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 200.000,--.
3. De subsidie voor het behalen van een Green Key-goud, zilver of brons als bedoeld in artikel 4.10.2., vierde lid, onder a, bedraagt respectievelijk 35%, 25% of 15% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 200.000,--.
4. Subsidie voor samenwerkingsprojecten als bedoeld in artikel 4.10.2. vijfde lid, bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 50.000,--.
1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van de een daartoe beschikbaar aanvraagformulier KITO 2010.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens alle gegevens en stukken zoals genoemd in het Aanvraagformulier KITO 2010.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tevens een einddeclaratie alsmede enkele foto's van het gerealiseerde object, waaruit aantoonbaar blijkt dat het project is gerealiseerd.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. de minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun;
b. pMJP: het provinciale meerjarenprogramma voor het landelijk gebied zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied;
c. vrijstellingsverordening: een door de Europese Commissie vastgestelde verordening op basis van artikel 1, lid 1 van Verordening (EG) 994/98 Pb L142 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen en voor het uitvoeren van bedrijfsnatuurplannen op bestaande recreatiebedrijven, die als zodanig zijn bestemd in een goedgekeurd bestemmingsplan. Voor kampeerterreinen geldt een minimum van 25 standplaatsen.
Een aanvraag voor subsidie voor het opstellen en voor het uitvoeren van bedrijfsnatuurplannen op bestaande recreatiebedrijven moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvraag moet gericht zijn op het opstellen of op het uitvoeren van een Bedrijfsnatuurplan dat zich richt op de inrichting en ontsluiting van het recreatiebedrijf;
b. de aanvraag is gericht op een betere inpassing van het bedrijf in het landschap;
c. het plan leidt tot verbetering van de natuurwaarden en biodiversiteit op en rond het recreatiebedrijf.
d. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening dan wel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.
e. de aanvraag voldoet aan de bepalingen genoemd in paragraaf 9.1
1. De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten voor het opstellen of voor het uitvoeren van een Bedrijfsnatuurplan met een maximum van € 20.000 per recreatiebedrijf, indien het recreatiebedrijf is gelegen in reconstructiegebied.\
2. De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten voor het opstellen of voor het uitvoeren van een Bedrijfsnatuurplan met een maximum van € 20.000 per recreatiebedrijf, indien het recreatiebedrijf is gelegen buiten reconstructiegebied.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. de-minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun;
b. pMJP: het provinciale meerjarenprogramma voor het landelijk gebied zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied;
c. vrijstellingsverordening: een door de Europese Commissie vastgestelde verordening op basis van artikel 1, lid 1 van Verordening (EG) 994/98 Pb L142 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. Het ontwikkelen en onderhouden van landelijke routenetwerken voor varen.
b. [ingetrokken]
c. [ingetrokken]
d. [ingetrokken]
e. [ingetrokken]
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.12.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.12.2 sub a en b kan uitsluitend worden ingediend door de Stichtingen Landelijk Fietsplatform, Wandelplatform LAW en Recreatietoervaart Nederland (SRN).
2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.12.2 sub c kan uitsluitend worden ingediend door overheden.
3. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.12.2 sub d kan uitsluitend worden ingediend door instanties en overheden.
4. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.12.2 sub d en e dient aan te sluiten bij en een bijdrage te leveren aan een regionaal netwerk.
5. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening dan wel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.
6. De aanvraag voldoet aan de bepalingen genoemd in paragraaf 9.1
1. De subsidie als bedoeld in artikel 4.12.2 bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.
2. In afwijking van het eerste lid geldt voor artikel 4.12.2 sub a, b en c een afwijkend percentage van maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
1. De subsidiabele kosten van een kilometer recreatief fietspad bedragen ten hoogste € 120.000,-- per kilometer.
2. Bij artikel 4.12.2 sub e zijn de subsidiabele kosten € 0.45 per meter per jaar.
3. De volgende kosten zijn niet subsidiabel:
Interne kosten;
Verrekenbare belastingen, heffingen of lasten;
Rente, bank-, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;
Kosten van planschade;
Kosten van werkzaamheden die verband houden met bodemsanering
Grondverwervingskosten.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten in het kader van de toeristische infrastructuur in Overijssel:
activiteiten voor het beheer en onderhoud van openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur in Overijssel;
activiteiten die bijdragen aan de kwaliteitsverbetering van de netwerken en recreatieve voorzieningen.
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten in het kader van de bevordering van toerisme in Overijssel:
activiteiten van die organisaties die uitvoering geven aan de bevordering en vermarkting van het toerisme in de provincie Overijssel met daarin provinciebrede aandacht voor regionale toeristische merken, regio-overschrijdende thema's, ontwikkeling en innovatie van producten, onderzoek en kennisoverdracht;
activiteiten die de promotie en marketing van recreatief en toeristisch Overijssel stimuleren;
activiteiten die het innovatief vermogen van ondernemers stimuleren.
1. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 4.13.1. eerste lid sub a, moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvraag wordt gedaan door een gemeente of een samenwerkingsverband van gemeenten in Overijssel;
de exploitatie moet voor minimaal drie jaar na de realisatie zijn gewaarborgd;
openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur moet vóór 1 januari 1998 tot stand gebracht zijn.
2. Een aanvraag voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.13.1 eerste lid sub b, en tweede lid moet voldoen aan de volgende criteria:
de exploitatie moet voor minimaal drie jaar na de realisatie zijn gewaarborgd;
de activiteit is nieuw voor Overijssel;
de activiteit is bovengemeentelijk gericht;
de aanvraag voor subsidie behelst geen individuele bedrijfssteun;
3. Een aanvraag voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.13.1 eerste lid sub b moet tevens voldoen aan het criterium dat het een bijdrage moet leveren aan een van de volgende doelen:
het verbinden van recreatieve fietsroutes met belevingselementen langs en in de buurt van de routes;
de belevingswaarde van de routes verhoogt;
het aansluiten van fietsroutenetwerken op andere recreatieve routenetwerken;
het verbinden van stad naar platteland;
het verbinden van utilitaire fietspaden met recreatieve fietspaden;
het wegnemen van knelpunten in het fietsroutenetwerk.
1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.13.1 eerste lid bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, waarbij de subsidiabele kosten van een project ten minste € 25.000,- bedragen.
2. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.13.1 tweede lid bedraagt ten hoogste 35% van de subsidiabele kosten van een project, waarbij de subsidiabele kosten van een project ten minste € 25.000,- bedragen.
In aanvulling op artikel 1.1.5 derde lid zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
a. interne kosten;
b. verrekenbare belastingen, heffingen of lasten;
c. rente, bank-, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;
d. afschrijvingskosten;
e. kosten van planschade;
f. kosten van werkzaamheden die verband houden met bodemsanering;
g. grondverwervingskosten;
h. kosten van projectvoorbereiding (opstellen projectplannen).
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie indien:
a. het project niet voldoet aan de speerpunten van het beleid, zoals opgenomen in de economische nota van de Provincie Overijssel;
b. de co-financiering van het project door derden niet verzekerd is;
c. binnen het project geen duidelijke projectverantwoordelijke is aangewezen;
In afwijking van artikel 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend binnen 6 maanden na realisatie van de prestatie.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tevens 3 foto's van het gerealiseerde project.
1. Gedurende vijf jaar na het tijdstip waarop de uit te voeren werken zijn opgeleverd, behoudt de ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 4.13.1, eerste lid sub a, en tweede lid, de onroerende zaak waarop de werken worden uitgevoerd in eigendom of erfpacht, dan wel het recht van opstal.
2. Gedurende deze termijn van vijf jaar mag aan de onroerende zaken of werken geen andere bestemming worden gegeven dan die welke zij hadden ten tijde van de subsidieverlening. Door middel van een voorafgaande schriftelijke toestemming kunnen Gedeputeerde Staten hiervan afwijken.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die zich richten op één of meerdere van de volgende doelen:
a. initiatieven die leiden tot werving en behoud van vrijwilligers;
b. het verbeteren van het imago van het vrijwilligerswerk en de inzet van waarderingsinstrumenten;
c. professionalisering en deskundigheidsbevordering van het vrijwilligerswerk;
d. het ontwikkelen en delen van kennis en methoden om de inzet van jeugdigen in het vrijwilligerswerk te vergroten of om het vrijwilligerswerk rond jeugdigen te versterken;
e. initiatieven die leiden tot de toename van het aantal vrijwilligers of het professionaliseren van vrijwilligers in de culturele sector;
f. initiatieven die leiden tot behoud en versterking van mantelzorg en palliatieve zorg;
g. het ondersteunen van mantelzorgers en het versterken van de zelfredzaamheid en kracht van mantelzorgers, met extra aandacht voor de ondersteuning van de allochtone mantelzorger;
h. het ondersteunen van innovatieve ontwikkelingen en regionale samenwerking op het terrein van de palliatieve zorg, als bedoeld in artikel 2.3.1 sub c;
i. het ondersteunen van vrijwilligers die betrokken zijn bij hospices of het begeleiden van thuis sterven;
j. het ondersteunen van vrijwilligers die minderheden ondersteunen en coachen;
k. het stimuleren van vrijwilligerswerk door minderheden.
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.14.1 moet voldoen aan de volgende criteria:
er is voor ten minste 25% cofinanciering van de subsidiabele kosten;
het project heeft een regionaal karakter;
de aanvrager is een rechtspersoon.
2. De activiteit op grond van artikel 4.14.1 sub a leidt tot een aantoonbare toename van het aantal vrijwilligers van ten minste 10%.
3. De activiteit op grond van artikel 4.14.1 sub d leidt tot een aantoonbare toename van het aantal jeugdigen dat vrijwilligerswerk van ten minste 10%.
4. De activiteit op grond van artikel 4.14.1 sub e leidt tot een aantoonbare toename van het aantal vrijwilligers in de culturele sector van ten minste 10%.
5. De activiteit op grond van artikel 4.14.1 sub j of sub k leidt tot een aantoonbare toename van het aantal vrijwilligers met een minderheidsachtergrond van ten minste 10%.
De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als minder dan € 10.000,-- zal worden verstrekt.
In deze paragraaf wordt verstaan onder externe kosten: de kosten van uitbesteding van de ruimtelijke activiteiten van een project.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor onderzoek, visie- en planontwikkeling van ruimtelijke projecten die van provinciaal belang zijn op het gebied van ruimtelijke ordening en wonen.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
1. De aanvraag moet passen binnen de centrale beleidsambities en onderwerpen van provinciaal belang zoals vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel;
2. De aanvraag is afkomstig van een Overijsselse gemeente of een rechtspersoon, die zich krachtens hun statuten inzetten voor de bevordering van de ruimtelijke ordening in Overijssel; 118
In afwijking van artikel 1.1.5 derde lid zijn kosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In deze paragraaf wordt verstaan onder prestatieovereenkomst: prestatieafspraken Wonen 2010-2015, waarin Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders van een gemeente in de provincie Overijssel afspraken hebben gemaakt met betrekking tot de beleidsthema's; ruimtelijke kwaliteit, energie & duurzaamheid, binnenstedelijke vernieuwing, wonen zorg en welzijn, geluid, bodem en Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO).
1. Een ondertekende prestatieovereenkomst geldt als aanvraag voor een subsidie.
2. De indieningstermijn uit artikel 1.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag bij ondertekende prestatieovereenkomst wordt ingediend.
De gemeente overlegt jaarlijks vóór 1 mei een schriftelijke voortgangsrapportage met betrekking tot de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten, aan de hand van de verplichte rapportage indicatoren zoals genoemd in bijlage 1 van de prestatieovereenkomst.
Ingeval van subsidieverlening ex artikel 5.2.2.3 doet de gemeente hierbij tenminste een opgave van het aantal gereed gemelde woningen bij het Centraal bureau voor de Statistiek (CBS).
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
a. feitelijk bebouwd gebied: een gebied dat per 1 januari 2010 in de provincie Overijssel geheel is omsloten door binnenstedelijke bebouwing(sranden);
b. transformatie: aanpassen- of vervangen van bestaande bebouwing met/door een andere functie dan een woonfunctie naar een woonfunctie;
c. ISV I: Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing I, periode 2000 t/m 2004;
d. ISV II: Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing II, periode 2005 t/m 2009;
e. Bouwimpuls: de subsidieregeling Bouwimpuls Overijssel vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van 1 november 2006, kenmerk RWB/2005/3061 en ingetrokken bij besluit van Gedeputeerde Staten van 15 december 2009, kenmerk 2009/0123586;
f. Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouw: subsidieregeling Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van 22 september 2009, kenmerk 2009/0123586;
g. woning: een binnen feitelijk bebouwd gebied tot bewoning bestemd gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, is bestemd voor permanente bewoning door één particulier huishouden;
h. Primos: Prognose-, Informatie- en Monitoringssysteem 2007, bevolkingsprognose opgesteld door ABF research in opdracht van het ministerie van VROM.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van woningen.
Een aanvraag voor subsidie voor het realiseren van woningen voldoet aan de volgende criteria:
a. de woningen worden gerealiseerd binnen feitelijk bebouwd gebied;
b. voor de woning is geen subsidie verleend op grond van ISV I, ISV II de Bouwimpuls of Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouw.
De subsidie bedraagt € 5.000,-- per gerealiseerde en per bij het CBS gereed gemelde woning.
1. In afwijking van artikel 1.3.3 derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager in het jaar 2010 een voorschot van 20% van de verleende subsidie.
2. Jaarlijks ontvangt de gemeente, nadat de voortgangsrapportage als bedoeld in artikel 5.2.1.3 is ontvangen, een aanvullend voorschot. Het aanvullend voorschot is gelijk aan de gereed gemelde woningen in het jaar waarover wordt gerapporteerd, maal € 5.000,--.
3. Het totaal van het eerste voorschot ex artikel 5.2.2.5 eerste lid en de aanvullende voorschotten ex artikel 5.2.2.5 tweede lid bedraagt maximaal het verleende subsidiebedrag.
4. Het aanvullend voorschot wordt uitbetaald binnen dertien weken nadat de jaarlijkse voortgangsrapportage is ontvangen.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 heeft de gemeente de woningen gereed gemeld bij het CBS vóór 31 december 2014.
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
a. realisatiekosten: kosten die worden gemaakt voor de uitvoering van de projecten van het uitvoeringsplan;
b. uitvoeringsplan: een door de gemeente vastgesteld projectplan met projecten ten behoeve van de realisatie van de ambitie met betrekking tot een woonservicegebied, zoals vermeld in paragraaf ‘wonen zorg en welzijn' van de prestatieovereenkomst;
c. beleidsvisie: een door de gemeente vastgesteld document waarin de gemeente een definitie formuleert van een woonservicegebied en formuleert op welke wijze de woonservicegebieden vorm zullen worden gegeven;
d. woonservicegebied: een door de gemeente in haar beleidsvisie over wonen en zorg vastgestelde definitie voor een gebied, waarin optimale condities worden geschapen langer zelfstandig wonen mogelijk maken.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het opstellen van een visie, inclusief definitie woonservicegebied en een uitvoeringsplan;
b. de realisatiekosten van de uitvoering van de projecten van het uitvoeringsplan.
Een aanvraag voor de realisatiekosten van de uitvoering van projecten in het uitvoeringsplan moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de gemeente heeft een beleidsvisie en een uitvoeringsplan vastgesteld door Burgemeester & Wethouders;
b. het uitvoeringsplan bevat een planning met een opleverdatum vóór 31 december 2014.
De subsidie bedraagt maximaal het bedrag dat genoemd is in de prestatieovereenkomst, onder paragraaf Wonen, zorg en welzijn, voor het opstellen van de visie, inclusief definitie woonservicegebied en de realisatie van de projecten uit het uitvoeringsplan tezamen.
1. In afwijking van artikel 1.3.3 derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager in het jaar 2010 een voorschot van 10% van de verleende subsidie.
2. Jaarlijks ontvangt de gemeente, op basis van de voortgangsrapportage als bedoelt in artikel 5.2.1.3, een aanvullend voorschot te bepalen door Gedeputeerde Staten. Het totaal van het eerste voorschot en de aanvullende voorschotten bedraagt maximaal het verleende subsidiebedrag.
3. Het aanvullende voorschot wordt uitbetaald binnen dertien weken nadat de jaarlijkse voortgangsrapportage is ontvangen.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 5.2.1.2 een beleidvisie en een uitvoeringsplan.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 dient het uitvoeringsplan gerealiseerd te zijn vóór 31 december 2014.
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
a. A-lijst woningen: woningen die als gevolg van het wegverkeerslawaai in 1986 een geluidsbelasting op de gevel van meer dan 65 dB(A) ondervonden, niet zijnde woningen langs spoor/rijkswegen.
b. uitvoeringsplan: een plan van aanpak ten behoeve van de uitvoering van de in de prestatieafspraken geformuleerde ambitie zoals vermeld in paragraaf ‘geluid' van de prestatieovereenkomst.
c. saneren: maatregelen die getroffen worden aan de gevel van de woning om de geluidsbelasting terug te brengen tot onder 65 dB(A).
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het saneren van A-lijst woningen.
Een aanvraag voor subsidie voor het saneren van A-lijst woningen moet voldoen aan de volgende criteria:
a. Er is een uitvoeringsplan door de gemeente vastgesteld voor de te saneren A-lijst woningen.
b. Het uitvoeringsplan bevat minimaal:
een offerte voor betreffende saneringswerkzaamheden, en
een getekende uitvoeringsopdracht met opleverdatum vóór 31 december 2014.
De subsidie voor de activiteit zoals genoemd in artikel 5.2.4.2 bedraagt maximaal 100% van de kosten van de geluidssanering voor de te saneren woningen.
In afwijking van artikel 5.2.1.2 gelden de prestatieafspraken pas als aanvraag indien de gemeente een uitvoeringsplan en een overzicht met de te saneren A-lijst woningen overlegt.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 geldt dat uitvoeringsplan wordt gerealiseerd vóór 31 december 2014.
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
a. Wet: Wet bodembescherming
b. Spoedeisend om milieuhygiënische redenen: een locatie ten aanzien waarvan op grond van een beschikking ex artikel 37 van de Wet is vastgesteld dat het huidige gebruik van de bodem leidt tot zodanige humane risico's en/of verspreidingsrisico's en/of ecologisch risico dat spoedige sanering noodzakelijk is alsmede een locatie ten aanzien waarvan dit met gebruikmaking van een verkorte onderzoeksmethode (hierna: het versnellingsprotocol) aannemelijk wordt geacht.
c. Saneren/sanering: het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreiniging en de directe gevolgen daarvan of van dreigende verontreiniging van de bodem op grond van artikel 1 van de Wet.
d. Subsidiabele saneringskosten: de werkelijk gemaakte kosten voor de uitvoering van de sanering, overeenkomstig het saneringsplan, die voor subsidie in aanmerking komen. Voor subsidie komen in aanmerking de in Bijlage 7, behorende bij artikel 9, eerste lid, en 10, eerste lid, van de Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005 opgesomde kosten, met uitzondering van de sloopkosten.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van een sanering op stedelijke vernieuwingslocaties.
Een aanvraag voor subsidie ten behoeve van de uitvoering van een sanering op stedelijke vernieuwingslocaties moet voldoen aan de volgende criteria:
a. De aanvraag is ingediend door een gemeente;
b. De betreffende locatie moet zich bevinden binnen feitelijk bebouwd gebied per 01-01-2010; 132
c. Er is geen sprake van een locatie die een waterbodem betreft;
d. Er is geen sprake van een aanpak van een locatie die valt onder een brancheafspraak; 133
e. Er is geen sprake van een ingebruik zijnd en blijvend bedrijfsterrein zoals bedoeld in artikel 55a van de Wet; 134
f. Er moet sprake zijn van een geval van ernstige verontreiniging op grond van artikel 1 van de Wet waarvan de sanering spoedeisend is om milieuhygienische redenen of spoedeisend wordt om redenen van stedelijke vernieuwing. 135
g. De ernstige verontreiniging moet voor 1987 ontstaan zijn; 136
h. De sanering moet noodzakelijk zijn om een geplande stedelijke vernieuwing mogelijk te maken;
i. Er zijn aantoonbare maximale inspanningen verricht om te komen tot cofinanciering in de saneringskosten zoals bedoeld in artikel 1.1.1 sub c. 137
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele saneringskosten die zijn gebaseerd op de begrote saneringkosten zoals genoemd in de offerte.
In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag voor subsidie ontvangen moet zijn vóór 1 mei 2011.
De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag:
a. het concept-saneringsplan voor de te saneren locatie;
b. de gekozen offerte voor de saneringswerkzaamheden waarin een planning is opgenomen betreffende de start van de sanering;
c. het dekkingsvoorstel voor de geoffreerde saneringskosten;
d. een verslag van hoe de gemeente is gekomen tot cofinanciering van de saneringskosten.
e. stukken waaruit voldoende aannemelijk is dat de plannen met betrekking tot stedelijke vernieuwing zullen worden gerealiseerd. 139
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten verdelen het beschikbare bedrag naar evenredigheid over de subsidieaanvragen.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 dient de sanering waarvoor subsidie is verleend binnen een jaar na verlening van de subsidie conform de daarvoor in de Wet opgenomen voorschriften te zijn aangevangen.
In afwijking van artikel 1.3.3 tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieontvanger op verzoek bij eerste subsidieverlening een voorschot van 10% van het verleende subsidiebedrag verlenen. Het aanvullende voorschot van 70% wordt uitgekeerd na aanvang van saneringswerkzaamheden. De resterende 20% wordt uitgekeerd bij vaststelling.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tevens een voorontwerp bestemmingsplan voor de betreffende locatie.
1. In afwijking van artikel 1.5.1 worden subsidies tot € 25.000 ambtshalve vastgesteld. 140
2. Ambtshalve vaststelling vindt plaats binnen 22 weken na afloop van de activiteiten of het tijdvak.
In deze paragraaf wordt verstaan onder Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO): een groep particulieren, georganiseerd in een vereniging of stichting, die in eigen met beheer, met zelfgekozen partners, zonder winstoogmerk, een (woning-) bouwproject ontwikkelt en realiseert.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan:
a. een groep particulieren voor activiteiten ter voorbereiding van een eigen woningbouwproject.
b. een gemeente voor het inhuren van externe deskundigheid dat leidt tot vergroting van interne deskundigheid en/of voor het stimuleren van concrete activiteiten zoals genoemd in sub a.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.2.6.2 sub a moet voldoen aan de volgende criteria:
a. De groep particulieren is georganiseerd in een vereniging of stichting.
b. Het woningbouwproject van de groep particulieren bestaat uit minimaal 3 woningen.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. De subsidie voor de activiteit zoals genoemd in artikel 5.2.6.2 sub a bedraagt € 2.500,-- per woning tot maximaal € 25.000,-- per project.
2. De subsidie voor de activiteit zoals genoemd in artikel 5.2.6.2 sub b bedraagt maximaal 50% van de kosten tot maximaal € 10.000,--.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Ruimtelijke kwaliteit: het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat mens, plant en dier belangrijk is.
b. Groene kwaliteit: de kwaliteit van het buitengebied met een grote verscheidenheid aan woon-, werk-, geniet- en natuurlandschappen. De groene kwaliteit heeft betrekking op het grondgebied buiten en rond steden, dorpen en de hoofdinfrastructuur.
c. Rode kwaliteit: de ruimtelijke kwaliteit van de stedelijke omgeving, het bestaande gebouwde gebied van steden, dorpen, kernen en hoofdinfrastructuur.
d. Rood/groen/blauwe kwaliteit: de ruimtelijke kwaliteit in gebieden waar rode, blauwe en groene functies samenkomen. Dit zijn gebieden met een verwevenheid van landbouw, natuur en andere maatschappelijke doelen, veelal de stads- en dorpsrandzones.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan het criterium dat het project of projectonderdeel van provinciaal belang is en moet bijdragen aan de kwaliteitsambities in het kader van de Omgevingsvisie Overijssel.
Een aanvraag wordt door een gemeente ingediend conform het format zoals besproken in het Investeren met Gemeenten traject tussen gemeenten en provincie.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond voor de subparagrafen vast.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 moet de subsidieontvanger aan de volgende verplichtingen voldoen:
1. De gemeente overlegt jaarlijks een schriftelijke voortgangsrapportage met betrekking tot de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten aan de hand van de in het format opgenomen tussenresultaten per jaar en de daaraan gekoppelde investeringen.
2. Uitvoering van het project of projectonderdeel start voor januari 2012.
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
a. Groen blauwe raamwerken: netwerken van natuurlijke en waterelementen, vaak de ruggengraat van bredere landschappelijke ontwikkelingen en de versterking van recreatieve structuren en elementen, zoals natuurlijke en landschappelijke casco's.
b. Landschapsstructuren: een ensemble van zowel aardkundige, groene en/of blauwe elementen in het landschap die de wordingsgeschiedenis van de plek duiden.
c. Groene omgeving: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied;
d. Groen/blauw project: project dat gericht is op het versterken en/of aanvullen van de groene en water elementen in het landschap.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de groen blauwe raamwerken en landschapsstructuren zo mogelijk gecombineerd met versterking van de leefbaarheid, toegankelijkheid en recreatieve structuren en elementen.
De aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.3.2.2 moet in aanvulling op artikel 5.3.1.2 voldoen aan de volgende criteria:
a. het betreft een concreet groen/blauw project of projectonderdeel;
b. het project vindt plaats in stads- en dorpsrandgebieden of in de Groene Omgeving;
c. groen/blauwe raamwerken en delen daarvan, zijnde landschapsstructuren en elementen, worden versterkt;
d. het betreft een integrale opgave waarbij bundeling van één of meerdere provinciale doelen plaatsvindt;
e. bij gebiedsontwikkeling heeft het project een duidelijke aanvulling op de basisinvestering ruimtelijke kwaliteit zoals bedoeld in artikel 2.6.1. Omgevingsverordening.
De subsidie als bedoeld in artikel 5.3.2.2 bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
a. transformatie/herstructurering: het proces waarbij verouderde woonwijken of bedrijventerreinen opnieuw worden ingericht waarbij de bestaande functie wordt omgezet naar een andere functie.
b. parel: bijzondere bestaande en nieuwe ruimtelijke identiteitsdrager in het landelijke en stedelijke gebied variërend van een object tot wijkniveau met een bovenlokale/regionale uitstraling.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. transformatie of herstructurering van stedelijke gebieden, ruimten en objecten;
b. transformatie of herstructurering van dorpsgebieden/ kernen/ knopen / linte;
c. ruimtelijke initiatieven of ontwikkelingen van rood naar roodgroen of groen;
d. ruimtelijke ontwikkeling van parels.
1. De aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.3.3.2 sub a en b voldoen aanvullend op artikel 5.3.1.2. aan de volgende criteria:
behoud door ontwikkeling van ruimtelijke plaatsgebonden bijzondere karakteristieken;
behoud door ontwikkeling van de ruimtelijke diversiteit en eigenheid gecombineerd met zuinig ruimtegebruik en programmatische diversiteit;
gericht op ruimtelijke/programmatische en maatschappelijke imagoversterking en kwaliteitsverbetering.
2. De aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.3.3.2 sub c voldoet aanvullend op artikel 5.3.1.2. aan de volgende criteria:
er moet sprake zijn van een significante toename van groene/openbare ruimte;
3. De aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.3.3.2 sub d voldoet aanvullend op artikel 5.3.1.2. aan de volgende criteria:
behoud door ontwikkeling van ruimtelijk plaatsgebonden bijzondere karakteristieken;
er moet sprake zijn van een regionale uitstraling en een levensvatbaar en duurzaam initiatief.
De subsidie als bedoeld in artikel 5.3.3.2 bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
stads en dorpsranden: multifunctionele/gemengde gebieden in de overgang tussen stad en land.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het uitvoeren van een ontwikkelvisie voor stads- en dorpsranden.
De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.3.4.2 voldoet aanvullend op artikel 5.3.1.2 aan de volgende criteria:
a. de ontwikkelvisie is gericht op behoud door ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit van stadsranden;
b. de uitvoering geschiedt op basis van een integrale visie op het stadsrandgebied.
De subsidie als bedoeld in artikel 5.3.4.2 bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. woonzorgzones: een wijk of een dorp, of een deel daarvan, waarin optimale condities zijn geschapen voor wonen met zorg en welzijn, tot en met niet-planbare 24-uurs zorg;
b. proceskosten: eenmalige activiteiten en kosten die gelieerd zijn aan het proces;
c. pMJP: het provinciale meerjarenprogramma voor het landelijk gebied zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied;
d. gebiedsprogramma: jaarlijks voortschrijdend meerjarenprogramma voor de periode 2007 tot en met 2013 tot uitvoering van het pMJP in een gebied. Het programma wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten in overleg met gemeenten en waterschappen in een gebied.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het opstellen van een masterplan woonzorgzones waarin aangegeven is waar de zones in de gemeente worden ontwikkeld;
b. proceskosten in verband met het ontwikkelen van een woonzorgzone.
De aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente;
b. de aanvraag voldoet aan de bepalingen genoemd in paragraaf 9.1; 142
c. er is sprake van cofinanciering door andere gemeenten of participanten;
d. de ontwikkeling van woonzorgzones sluit aan op en wordt nader uitgevoerd in het kader van het gemeentelijk woon-/welzijnbeleid.
De subsidie bedraagt maximaal € 42.667,-- per gemeente, waarvan maximaal 50% aangewend wordt voor proceskosten als bedoeld in artikel 5.4.2 sub b.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. kulturhus: een openbaar toegankelijke voorziening, waarin diensten worden aangeboden op minimaal drie van de gebieden van welzijn, sport, cultuur, educatie, zorg, maatschappelijke dienstverlening en commerciële dienstverlening;
b. haalbaarheidsonderzoek: een onderzoek naar de financiële en inhoudelijke haalbaarheid van de bouw, verbouw en exploitatie van een kulturhus;
c. pMJP: het provinciale meerjarenprogramma voor het landelijk gebied zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied;
d. gebiedsprogramma: jaarlijks voortschrijdend meerjarenprogramma voor de periode 2007 tot en met 2013 tot uitvoering van het pMJP in een gebied. Het programma wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten in overleg met gemeenten en waterschappen in een gebied.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. een haalbaarheidsonderzoek;
b. de bouw of verbouw van een kulturhus;
c. experimenten die bijdragen aan kennis en ervaring voor het ontwikkelen van toekomstbestendige kulturhusen;
d. het leveren van een extra impuls aan de gezamenlijke programmering of het gezamenlijke beheer van een kulturhus.
1. Een aanvraag voor een subsidie voor een haalbaarheidonderzoek als bedoeld in artikel 5.5.2 sub a voldoet aan de volgende criteria:
de aanvrager is een Overijsselse gemeente;
de gemeente draagt aantoonbaar voor minimaal 25 % bij aan de subsidiabele kosten;
het haalbaarheidsonderzoek moet inzicht geven in de volgende aspecten:
de financiële haalbaarheid van de bouw/verbouw;
de exploitatie van het kulturhus in de eerste 5 jaren na realisatie van de bouw of verbouw;
mate van burgerparticipatie en draagvlak onder de lokale bevolking in de voorbereidende fase, opstartfase en exploitatiefase;
afstemming tussen behoeften van de lokale bevolking op (middel)lange termijn en aanbod van het te verbouwen of op te richten kulturhus;
indien er sprake is van verbouwing van een bestaande voorziening wordt aangetoond dat er substantieel nieuwe activiteiten worden ontplooid of dat nieuwe doelgroepen worden bereikt of dat, zonder deze impuls, voorzieningen uit de kern dreigen te verdwijnen.
de aanvraag voldoet aan de bepalingen genoemd in paragraaf 9.1.
2. Een aanvraag voor een subsidie voor de bouw en verbouw van een kulturhus als bedoeld in artikel 5.5.2 sub b voldoet aan de volgende criteria:
de aanvraag voldoet aan de bepalingen genoemd in paragraaf 9.1;
de aanvrager is een Overijsselse gemeente;
het kulturhus ligt in een kern, niet zijnde de stadskern van Zwolle, Deventer, Enschede, Hengelo en Almelo;
er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering, tenminste door de aanvragende gemeente;
er is een haalbaarheidsonderzoek bijgevoegd als bedoeld in artikel 5.5.2 sub a en deze is op alle genoemde punten positief;
3. Een aanvraag voor experimenten als bedoeld in artikel 5.5.2 sub c voldoet aan de volgende criteria:
de aanvrager is een rechtspersoon;
het project is innovatief;
de resultaten van het project zijn overdraagbaar aan andere kulturhusen. In het projectplan wordt aangegeven hoe de projectuitvoerder actief zal bijdragen aan deze overdracht;
bij experimenten met commerciële partijen dient het project aantoonbaar een bijdrage te leveren aan de duurzame exploitatie van kulturhusen.
4. Een aanvraag voor gezamenlijk beheer of gezamenlijke programmering als bedoeld in artikel 5.5.2. sub d voldoet aan de volgende criteria: 146
de aanvrager is een rechtspersoon;
de activiteiten dragen aantoonbaar bij aan het ontwikkelen van gezamenlijk beheer en/of gezamenlijke programmering van het betrokken kulturhus;
er is in het verleden geen provinciale subsidie van 500.000 gulden ontvangen voor het betreffende kulturhus.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 5.5.2 sub a en d, bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met als maximum subsidiebedrag € 25.000,--.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 5.5.2. sub b, bedraagt driemaal de gemeentelijke bijdrage, tot maximaal 50% van de subsidiabel kosten met als maximale subsidie € 100.000,--.
3. De subsidie als bedoeld in artikel 5.5.2. sub c, bedraagt maximaal € 40.000,--.
1. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 5.5.2 sub a geldt in aanvulling op artikel 1.1.5 eerste lid dat:
Alleen de directe loonkosten inclusief sociale lasten, maar exclusief overhead, subsidiabel zijn.
Indien de gemeente zelf het haalbaarheidsonderzoek uitvoert, kunnen eigen uren worden opgevoerd. De gemeente toont dan expliciet aan dat deze uren specifiek gemaakt zijn ten behoeve van de pMJP-prestatie en anders niet zouden zijn gemaakt.
Werkzaamheden die ook het algemeen belang dienen of als regulier/gangbaar kunnen worden aangemerkt, zijn niet subsidiabel.
2. Voor de subsidie als bedoel in artikel 5.5.2 sub b geldt in afwijking van artikel 1.1.5 eerste lid, dat:
De investeringskosten in bouw of verbouw van het kulturhus en met de bouw of verbouw samenhangende aard- en nagelvaste inventaris, en onkosten(vergoedingen) die gemaakt worden door of voor vrijwilligers subsidiabel zijn.
Zelfwerkzaamheid bij de (ver)bouw is niet subsidiabel. 147
[Ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Bedrijventerrein: een terrein van minimaal één hectare, dat in gebruik is door twee of meer bedrijven uit de sectoren industrie, nijverheid en/of commerciële en niet-commerciële dienstverlening. Daaronder niet begrepen een terrein dat in overwegende mate bestemd is voor kantoren, detailhandel of horeca. 148
b. Kwaliteitsscan: een systematische beoordeling van de aanwezige kwaliteit op een bedrijventerrein, als onderdeel van het kwaliteitsscoresysteem. 149
c. Herstructureringsplan: het plan bevat de visie(s) met betrekking tot de herstructurering van het betreffende bedrijventerrein. Het is de nadere uitwerking op uitvoeringsniveau, van de te nemen concrete activiteiten in de publieke ruimte en het daarbij behorende financieringsplan en de planning. 150
d. Publieke ruimte: de fysieke ruimte die het domein is van de overheid en door haar wordt beheerd.
e. Structuurvisie: een gemeentelijke structuurvisie op basis van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (nWro). De paragraaf Bedrijventerreinen bevat een samenhangende en zorgvuldige beleidsvisie voor de lange termijn voor bedrijventerreinen.
f. Herstructurering: alle eenmalige ingrepen op een bedrijventerrein waarvan de economische functie behouden blijft, die tot doel hebben veroudering van het terrein als geheel te bestrijden, en die niet tot het reguliere onderhoud gerekend worden.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de kwaliteitsverbetering van bestaande bedrijventerreinen, opgenomen in het meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015, betreffende de volgende activiteiten:
a. het uitvoeren van een kwaliteitsscan; 151
b. het opstellen van een herstructureringsplan; 152
c. het uitvoeren van een herstructureringsplan; 153
d. project- en procesmanagement. 154
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub a moet voldoen aan het criterium dat het alleen de door de provincie Overijssel gehanteerde kwaliteitsscoresystematiek betreft.
2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub b moet voldoen aan de volgende criteria:
Het herstructureringsplan moet gebaseerd zijn op een actuele kwaliteitsscan;
De opstelling van de kwaliteitsscan en de opstelling, respectievelijk de uitvoering van het herstructureringsplan lopen niet teveel in tijd uiteen;
3. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub c, moeten voldoen aan de volgende criteria:
er moet een door het gemeentebestuur vastgesteld herstructureringsplan aan de uitvoering van de herstructurering van het bedrijventerrein ten grondslag liggen. Het herstructureringsplan is in overeenstemming met de provincie opgesteld;
de kosten voor werkzaamheden, als vermeld in het herstructureringsplan, hebben uitsluitend betrekking op werkzaamheden in de publieke ruimte;
de begroting van de werkzaamheden van de uitvoering van het herstructureringsplan is na de verlening van de provinciale subsidie sluitend;
met de uitvoeringswerkzaamheden van het herstructureringsplan moet zijn begonnen binnen 9 maanden na de vaststelling van het herstructureringsplan;
over de voortgang van de uitvoering van de werkzaamheden van het herstructureringsplan rapporteert het gemeentebestuur eenmaal per jaar aan Gedeputeerde Staten;
de uitvoering van de werkzaamheden van het herstructureringsplan zijn afgerond binnen 6 jaar na verlening van de subsidie. Na afronding moet een (monitoring)scan worden uitgevoerd, waarvoor subsidie kan worden gevraagd als bedoeld in artikel 5.7.2 sub a. 155
4. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub d is gericht op de activiteiten als bedoeld in artikel 5.7.2 eerste lid, sub b en c.
5. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub b, c en d kan worden ingediend door gemeenten die een paragraaf Bedrijventerreinen in de gemeentelijke structuurvisie hebben opgenomen, dan wel een ander document met een gelijkwaardige status.
1. De subsidie voor het uitvoeren van een kwaliteitsscan als bedoeld in artikel 5.7.2 sub a bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 5.000,-- per kwaliteitsscan per bedrijventerrein.
2. De subsidie voor het opstellen van het herstructureringsplan als bedoeld in artikel 5.7.2 sub b bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000,--.
3. De subsidie voor het uitvoeren van het herstructureringsplan als bedoeld in artikel 5.7.2 sub c bedraagt € 50.000,-- per ha van het totale herstructureringsproject, als opgenomen in het herstructureringsplan. De subsidie bedraagt in totaal ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 500.000,-- per bedrijventerrein.
4. De subsidie voor project- en procesmanagement als bedoeld in artikel 5.7.2 sub d bedraagt 50% van de kosten met een maximum van € 50.000,--.
In aanvulling op artikel 1.1.5 derde lid zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
a. interne kosten;
b. verrekenbare belastingen, BTW, heffingen of lasten, waaronder kosten van aanleg/herstel/vervanging van riolering;
c. rente, bank, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;
d. afschrijvingskosten;
e. kosten van planschade;
f. kosten van werkzaamheden die verband houden met bodemsanering;
g. kosten van werkzaamheden die tot het reguliere onderhoud worden gerekend;
h. de aanleg of verbetering van bovenwijkse infrastructuur.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag voor subsidie voor het opstellen en uitvoeren van het herstructureringsplan als bedoeld in artikel 5.7.2 sub b en sub c tevens:
a. de uitgevoerde kwaliteitsscan die ten grondslag ligt aan de opstelling van het herstructureringsplan, respectievelijk de uitvoering van dat plan;
b. de door het gemeentebestuur in de vastgestelde structuurvisie opgenomen paragraaf Bedrijventerreinen.
In afwijking van artikel 1.3.3 tweede lid verstrekken Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening:
a. voor het opstellen van het herstructureringsplan een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag;
b. voor het uitvoeren van het herstructureringsplan een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag, als met de uitvoeringswerkzaamheden van het herstructureringsplan is begonnen en de gemeente daarvan de provincie schriftelijk mededeling heeft gedaan;
c. voor project- en procesmanagement een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag, als de projectmanager met de feitelijke werkzaamheden is gestart en de gemeente daarvan de provincie schriftelijk mededeling heeft gedaan.
In de gevallen bedoeld in artikel 4:41 tweede lid Awb is de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan de provincie.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag voor vaststelling voor het uitvoeren van het herstructureringsplan tevens de resultaten van de vooraf uitgevoerde kwaliteitsscan.
In deze paragraaf wordt verstaan onder samenwerkingsprojecten: projecten waarbij meerdere bedrijven, onderzoeks- of onderwijsinstellingen en/of overheden deel uitmaken van de samenwerking om een project uit te voeren en waarbij partijen een onderling overeengekomen inbreng leveren in geld en menskracht.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten en projecten die bijdragen aan:
a. de actielijnen in het Uitvoeringsprogramma Pieken in de Delta Oost-Nederland (PIDON),
b. de uitvoering van de Twentse Innovatieroute,
c. de Innovatieagenda Oost-Nederland (Kennisbeleid Oost) en Oost Nederland Maakt Het,
d. het Operationeel Programma Oost-Nederland (GO Gebundelde Innovatiekracht)
e. kennis- en innovatieprogramma Zwolle Kampen Netwerkstad/regio IJsselvecht,
f. het Economisch Uitvoeringsprogramma Stedendriehoek ‘Stedendriehoek Onderneemt'
g. het Interreg IV A-programma ‘Deutschland-Nederland' of Interreg IV B en C -programma's
h. de Innovatiedriehoek Twente,
i. het uitvoeringsprogramma Kennispark Twente en
j. de vastgestelde pilots voor glasvezel in Zwolle, Steenwijkerland en Twente.
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
Activiteiten zijn gericht op het stimuleren van innovatieve processen of het versterken van de regionale infrastructuur, zoals verwoord in hoofdstuk 2, Economische Innovatie van het meerjarig Economisch Uitvoeringsprogramma 2008-2011 Overijssel werkt!
Er dient sprake te zijn van samenwerkingsprojecten.
Aanvragen van individuele bedrijven voor individuele steun komen niet in aanmerking voor subsidie.
Activiteiten en projecten conform artikel 6.1.2 sub b, sub e en sub f dienen bij te dragen aan het stimuleren van clusters en netwerken met een economisch rendement op regionaal of provinciaal niveau. Leidend voor het beoordelen van de aanvragen is de bijdrage van de activiteiten aan de ontwikkeling van de kennisdomeinen Voeding, Gezondheid en Technologie zoals vastgelegd in Kennisbeleid Oost.
Indien sprake is van medefinanciering van projecten of activiteiten in het kader van artikel 6.1.2 sub a, sub d of sub g, dan zijn de voorwaarden en voorschriften van de van toepassing zijnde regelgeving en programmadocumenten van kracht.
2. Met betrekking tot de projecten conform artikel 6.1.2 sub f komen alleen activiteiten die in de gemeente Deventer plaatsvinden voor subsidie in aanmerking.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.
1. In afwijking van artikel 1.1.5 derde lid mogen projecten die eerst instemming van de in artikel 6.1.7 genoemde adviesorganen nodig hebben, kosten opvoeren vanaf het moment dat de projecten zijn geagendeerd voor de eerste bestuurlijke bespreking.
2. In afwijking van artikel 1.1.5 derde lid kunnen projecten, die op grond van een geheimhoudingsplicht pas na een door het samenwerkingsverband bepaald moment naar buiten mogen treden, de subsidiabele kosten met terugwerkende kracht tot een periode van maximaal 6 maanden voor indiening van de aanvraag opvoeren.
In afwijking van artikel 1.2.2 tweede lid wordt een aanvraag voor subsidie voor een jaarlijkse subsidie ingediend uiterlijk twee weken voor het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft.
Gedeputeerde Staten leggen de aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 6.1.2 sub a, b, d, e, f en i ter advisering voor aan de desbetreffende adviesorganen.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag de gevraagde gegevens overeenkomstig het aanvraagformulier Economische Innovatie.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast. Ten aanzien van de gepubliceerde deelbudgetten voor clusters en netwerken Twente, Stedendriehoek en IJsselVecht wordt in het geval van dreigende onderuitputting op 1 september bepaald of binnen deze deelbudgetten overheveling plaats gaat vinden.
Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als minder dan € 50.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.
1. In de gevallen bedoeld in artikel 4:41 tweede lid Awb is de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan de provincie.
2. De hoogte van de vergoeding is maatwerk en zal per van toepassing zijnd project worden vastgesteld en in de subsidieverlening worden vastgelegd.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 voert de subsidieontvanger een administratie die zodanig is ingericht dat daaruit ten allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle door hem gemaakte en betaalde kosten, aangegane verplichtingen en verrichte betalingen en de eventueel aan het project toe te rekenen opbrengsten kunnen worden afgelezen en gespecificeerd overeenkomstig de gehonoreerde subsidiabele kostensoorten.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan projecten die passen binnen en die EFRO-cofinancieringsmiddelen ontvangen uit: het Operationeel programma EFRO 2007-2013 Regio Oost-Nederland, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie d.d. 27 juli 2007, nr. C(2007) 3724.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.2.1 moet voldoen aan de volgende criteria:
1. Projecten moeten een EFRO-cofinanciering ontvangen.
2. De aanvraag dient te voldoen aan de voorwaarden die gelden voor het Operationeel programma EFRO 2007-2013 Regio Oost-Nederland, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie d.d. 27 juli 2007, nr. C(2007) 3724.
Kosten zijn subsidiabel indien deze voldoen aan de voorwaarden die gelden voor het Operationeel programma EFRO 2007-2013 Regio Oost-Nederland, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie d.d. 27 juli 2007, nr. C(2007) 3724.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. BDU: Brede Doeluitkering.
b. Bestedingsplan BDU: een jaarlijks door Gedeputeerde Staten op te stellen plan waarin de voorgenomen uitgaven, verdeling over de beleidssectoren en reserveringen zijn opgenomen. Het bestedingsplan bevat een verdeling van de BDU-middelen over:
maatregelen met betrekking tot het provinciaal verkeer- en vervoerbeleid die worden uitgevoerd door de provincie;maatregelen met betrekking tot het gemeentelijk en intergemeentelijk verkeer- en vervoerbeleid die worden uitgevoerd door een gemeente of door een samenwerkingsverband.
maatregelen met betrekking tot het gemeentelijk en intergemeentelijk verkeer- en vervoerbeleid die worden uitgevoerd door een gemeente of door een samenwerkingsverband.
c. samenwerkingsverband: een aantal gemeenten die met betrekking tot een bepaald project samenwerking gaan zoeken en daarvoor gezamenlijk een aanvraag voor subsidie indienen.
Gedeputeerde Staten kunnen een jaarlijkse subsidie verstrekken voor het realiseren van:
a. infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten of
b. gedragsbeïnvloedingsprojecten.
Een aanvraag voor het realiseren van activiteiten als bedoeld in artikel 7.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente, een waterschap of een samenwerkingsverband in West-Overijssel
b. het project past in de Omgevingsvisie Overijssel;
c. het project past in het bestedingsplan BDU als bedoeld in artikel 6 van de Wet BDU verkeer en vervoer;
d. het project is uitvoeringsgereed;
e. ten aanzien van een aanvraag voor subsidie voor de realisatie van infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten geldt dat de subsidiabele kosten van het project ten minste € 100.000,-- bedragen;
1. De subsidie voor infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten bedraagt:
maximaal 75% van de subsidiabele kosten voor openbaar vervoersprojecten en verkeersongevallen- concentratiepunten;
maximaal 50% van de subsidiabele kosten voor de overige infrastructuurprojecten.
2. De subsidie voor gedragsbeïnvloedingsprojecten bedraagt maximaal 75% van de projectkosten. 161
3. Gedeputeerde Staten kunnen voor specifieke projecten afwijken van de in het eerste en tweede lid genoemde maximale subsidiepercentages.
In aanvulling op artikel 1.1.5 derde lid zijn de kosten voor vervanging, beheer en onderhoud niet subsidiabel.
Gedeputeerde Staten kunnen voor specifieke projecten afwijken van de in artikel 1.2.2 tweede lid genoemde indieningstermijn.
In aanvulling op artikel 1.2.1 eerste lid hebben Gedeputeerde Staten voor zowel infrastructurele- als gedragsbeïnvloedingsprojecten een aanvraagformulier vastgesteld die bij de aanvraag dient te worden overlegd.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het Bestedingsplan BDU vast, waarmee tevens het subsidieplafond voor verkeers- en vervoersprojecten wordt vastgesteld. Voor het subsidieplafond wordt een begrotingsvoorbehoud gemaakt. Als achteraf blijkt dat de beschikbare middelen afwijken van deze begroting, dan kan besloten worden het subsidieplafond aan te passen.
In afwijking van artikel 1.1.3 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die vóór 1 oktober zijn ontvangen en die voldoen aan de in artikel 7.1.3 genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde die het best aansluit bij de bestedingsdoelen zoals genoemd in het jaarlijks vast te stellen Bestedingsplan BDU. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dat toestaat.
In afwijking van artikel 1.2.3 derde lid beslissen Gedeputeerde Staten binnen dertien weken nadat het advies van het bestuurlijk vervoerberaad West-Overijssel is ontvangen. Gedeputeerde Staten
beslissen in ieder geval uiterlijk binnen 22weken nadat de indieningstermijn als bedoeld in artikel 7.1.6 is verstreken.
1. In afwijking van artikel 1.3.3 derde lid wordt voor infrastructurele projecten een voorschot verleend in overeenstemming met de voortgang van het project, met een maximum van 90%.
2. In afwijking van artikel 1.3.3 derde lid wordt voor gedragsbeïnvloedingsprojecten bij het versturen van de beschikking een voorschot van ten hoogste 50% van het verleende subsidiebedrag uitbetaald.
De aanvrager overlegt binnen twee maanden na afloop van het subsidietijdvak wat betreft gedragsbeïnvloedingsprojecten een verslag van de geleverde (deel)prestaties en de kosten daarvan.
1. In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en artikel 1.4.2 dient de subsidieontvanger voor infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten aan de hand van primaire documenten zichtbaar toezicht te houden.
2. Een infrastructureel project is pas gerealiseerd als een procesverbaal van oplevering heeft plaatsgevonden en er verificatie van oplevering ter plaatse is uitgevoerd.
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. CO2-emissie reductie: het terugdringen van de uitstoot van koolstofdioxide (CO2), die het gevolg is van de verbranding van brandstoffen (zoals aardgas, aardolie en steenkool), zoals gedefinieerd in de protocollen monitoring broeikasgassen conform het Kyoto-protocol.
b. Energiebesparing: energiebesparende voorzieningen: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals gedefinieerd in het protocol Monitoring energiebesparing 2010. Het gaat om die voorzieningen die bijdragen aan het terugdringen van het energieverlies in een gebouw inclusief de aanwezige bedrijfsprocessen.
c. Energieopwekking: duurzame energie opwekkingsvoorzieningen: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die het geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van energie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken, zoals gedefinieerd in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie 2010. Het gaat om voorzieningen die het mogelijk maken hernieuwbare energie te benutten.
d. Gebouwgebonden energiebesparing: maatregelen in of van de schil van een gebouw die leiden tot vermindering van energieverlies in dat gebouw.
e. Project: de opwekking van energie uit hernieuwbare bronnen alsmede de toepassing daarvan en het verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten en energiesystemen. Een project kent onder andere een startdatum en een vooraf bepaalde einddatum.
f. Investeringen: de aanschaf van duurzame kapitaalgoederen (machines, installaties en gebouwen) en de kosten om tot die aanschaf te komen. Het gaat om investeringen die op de balans worden opgevoerd als vaste activa. Investeringen in grond(en) vallen niet onder deze definitie. Een kenmerk van een investering is dat het nut zich over meerdere jaren voor doet.
g. Investeringsproject: is een samenvoeging van de begrippen project en investering. Onder investeringsproject worden die investeringen verstaan die bijdragen aan de doelstellingen/prestaties van het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
h. Netto-investeringen: de kosten voor investeringen minus opbrengsten, zijnde vermeden energieverbuik of de vergoeding voor de opgewekte energie.
i. Gemeentelijke gebouwen: onroerend goed waarvan de gemeente voor 100% het eigendomsrecht heeft.
j. Particuliere woningeigenaar: een particulier die voor 100% het eigendomsrecht heeft van het vastgoed met de bestemming wonen.
k. GPR: GPR (Gebouw) is een (dubo instrument dat ontwerpgegevens van woningen, kantoren en scholen omzet naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. Het is geschikt om prestatiegericht ambities te formuleren, biedt flexibiliteit bij het ontwerp en geeft duidelijkheid bij het toetsen van projecten.
l. EPC: Energieprestatiecoëfficiënt - Coëfficiënt die de energieprestatie van een nieuwbouw woning of utiliteitsgebouw aangeeft. Deze coëfficiënt wordt berekend op basis van de gebouweigenschappen, de gebouwgebonden installaties en een gestandaardiseerd bewoners/gebruikersgedrag.
m. De minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor investeringen gericht op gebouwgebonden energiebesparing.
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor investeringen gericht op energiebesparing of duurzame energieopwekking, zijnde:
hernieuwbare energiebronnen te weten: bio-energie, geothermie, wind-energie en waterenergie;
distributie van restwarmte of van bio-energie rechtstreeks naar de eindgebruiker(s);
energiebesparing bedrijfsprocessen;
energiebesparing of energieopwekking in de sector mobiliteit en transport;
zonne-energie particuliere woningen en bedrijven;
zonne-energie gemeentelijke gebouwen.
1. De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 eerste lid moet voldoen aan de volgende criteria:
de maatregelen moeten een terugverdientijd hebben van meer dan vijf jaar na subsidieverlening;
de energiebesparing in de woningbouw moet leiden tot verbetering van meer dan 50 woningen;
aanvragen voor maatregelen voor nieuwbouw van utiliteitsgebouwen en van woningen bereiken tenminste een 25% lagere EPC dan wettelijk voorgeschreven op moment van aanvraag;
aanvragen voor maatregelen in nieuwbouw van kantoren, woningen en scholen moeten een GPR score hoger dan gemiddeld 8, waarvan de energiewaarde in ieder geval minimaal 8 moet bedragen;
maatregelen voor bestaande gebouwen bereiken tenminste een energieprestatie van label A of label B bij minimaal 3 labelstappen.
2. De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 tweede lid sub a, b en d moet voldoen aan de volgende criteria:
de energieopwekking of -distributie uit bio-energie of biomassa moet voldoen aan de criteria NEN NTA 8080:2009 nl, Duurzaamheidscriteria voor biomassa ten behoeve van energiedoeleinden.
3. De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 tweede lid sub e moet voldoen aan de volgende criteria:
de productie van zonne-energie bedraagt minimaal 100.000 wattpiek geïnstalleerd vermogen;
aan het project doen minimaal 25 particuliere woningeigenaren of minimaal 15 bedrijven mee;
er mag door een ander bestuursorgaan geen subsidie zijn verstrekt. Dit geldt ook voor exploitatiesubsidies;
de verschillende deelnemers van het project bevinden zich binnen een straal van zes km van elkaar;
projecten zijn gerealiseerd voor 31 december 2012.
4. De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 tweede lid sub f moet voldoen aan de volgende criteria:
het dak ligt gelegen op het zuiden en er valt geen schaduw op het dakgedeelte waar de zonnepanelen worden bevestigd;
de productie van zonne-energie bedraagt minimaal 100.000 wattpiek geïnstalleerd vermogen;
de projecten hebben betrekking op gemeentelijke gebouwen;
projecten zijn gerealiseerd voor 31 december 2012.
5. Alle activiteiten of investeringen dienen in hoofdzaak, meer dan 50% van de ingezette middelen, binnen de grenzen van de provincie Overijssel plaats te vinden.
6. Alle projecten, met uitzondering van investeringsprojecten Zonne-energie als bedoeld in artikel 8.1.2 tweede lid sub d en sub f, dienen uiterlijk 3 jaar na datum van subsidieverlening afgerond zijn. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, die hierom onder opgave van redenen verzoekt, uitstel van de hiervoor bedoelde termijnen verlenen van maximaal één jaar indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.
7. Subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 eerste lid, tweede lid sub a, b, c, d en e moet voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2, eerste lid, bedraagt ten hoogste 50% van de netto-investering met een maximum van maximaal € 199.000,-- en bedraagt ten hoogste 50% van de netto-investering.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2, tweede lid sub a, b, c en d bedraagt ten hoogste 50% van de netto-investering met een maximum van maximaal € 199.000,-- en bedraagt ten hoogste 50% van de netto-investering.
3. De subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2, tweede lid sub e, bedraagt maximaal € 1,-- per geïnstalleerd vermogen (Wp) met een maximum van € 199.000,-- en bedraagt ten hoogste 50% van de netto-investering.
4. De subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2, tweede lid sub f, bedraagt maximaal € 1,-- per geïnstalleerd vermogen (Wp) met een maximum van € 499.000,-- en bedraagt ten hoogste 40% van de netto-investering.
5. De subsidie voor een project dat uit een combinatie van subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 8.1.2 bedraagt maximaal € 199.000,-- en bedraagt ten hoogste 50% van de netto-investering.
In afwijking van artikel 1.1.5 eerste lid zijn de volgende kosten voor activiteiten subsidiabel als bedoeld in artikel 8.1.2, tweede lid sub a, b en c subsidiabel:
a. de kosten van de investering in duurzame kapitaalgoederen zijnde, machines, installaties en gebouwen;
b. de aanschafkosten van de duurzame kapitaalgoederen. Het gaat om investeringen die op de balans worden opgevoerd als vaste activa. Investeringen in grond(en) vallen niet onder deze definitie. Een kenmerk van een investering is dat het nut zich over meerdere jaren voor doet. Interne loonkosten worden niet meegerekend als subsidiabele kosten.
3. In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat:
een aanvraag ingediend kan worden vanaf 1 januari en vanaf 1 juli van het betreffende kalenderjaar en;
een aanvraag ontvangen moet zijn vóór 1 maart en vóór 1 september van het betreffende kalenderjaar.
4. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier Duurzame Energie Overijssel 2008-2011.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens alle gegevens en stukken zoals genoemd in het Aanvraagformulier Duurzame Energie Overijssel 2008-2011. 172
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
1. In afwijking van artikel 1.1.3 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.
2. Beoordelingscriteria bij het bepalen van deze prioriteitsvolgorde zijn bij:
projecten als bedoeld in artikel 8.1.2 eerste lid en als bedoeld in artikel 8.1.2 tweede lid sub a, b, c en d:
de mate waarin de investering een potentiële bijdrage levert aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, uitgedrukt in vermeden CO2-emissie, waarbij voor projecten als bedoeld in artikel 8.1.2 eerste lid een vermenigvuldigingsfactor van 3,0 voor de CO2 emissie wordt gehanteerd;
de vermeden CO2 emissie per euro aangevraagde subsidie, waarbij voor projecten als bedoeld in artikel 8.1.2 eerste lid een vermenigvuldigingsfactor van 3,0 voor de CO2 emissie wordt gehanteerd;
de mate van slaagkans;
praktische navolging van het project;
de mate waarin een combinatie van subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 8.1.2 eerste lid en het tweede lid sub a, b en c zich voordoen.
projecten als bedoeld in artikel 8.1.2 tweede lid sub e en f:
de mate waarin het project bijdraagt aan de totale productie van zonne-energie;
de aangevraagde subsidie per Wp;
de mate van deelname van particulieren of bedrijven als het gaat om aanvragen als bedoeld in artikel 8.1.2 tweede lid sub d;
de mate van deelname van gemeenten als het gaat om aanvragen als bedoeld in artikel 8.1.2 tweede lid sub e.
Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als minder dan € 1.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.
Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als het gaat om aanvragen als bedoeld in artikel 8.1.2 die betreffen:
a. wettelijk vereiste onderzoeken en maatregelen;
b. energiebesparende maatregelen in huishoudens;
c. een puur plantaardige olie als energiebron in de sector mobiliteit en transport.
In afwijking van artikel 1.3.3 tweede of derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager ambtshalve een voorschot nadat de benodigde vergunningen voor de realisatie van het project verleend zijn.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tevens een ingevulde factsheet Subsidieregeling Duurzame energie en Energieopwekking.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. energiebesparing: een maatregel die bijdraagt aan het terugdringen van CO2- uitstoot en het gebruik van fossiele brandstoffen.
b. energieleverende woning: een woning waarvan bij normaal gebruik de duurzame energieopwekking de energievraag op jaarbasis overtreft;
c. energiebesparende woning: een bestaande woning waarin energiemaatregelen worden toegepast, zodat de energieprestatie ervan overeenkomt met of lager is dan de energieprestatie van een Passiefhuis.
d. project: de opwekking van energie uit hernieuwbare bronnen alsmede de toepassing daarvan en het verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten en energiesystemen. Een project kent onder andere een startdatum en een vooraf bepaalde einddatum.
e. investeringen: de aanschaf van duurzame kapitaalgoederen (machines, installaties en gebouwen) en de kosten om tot die aanschaf te komen. Het gaat om investeringen die op de balans worden opgevoerd als vaste activa. Investeringen in grond(en) vallen niet onder deze definitie. Een kenmerk van een investering is dat het nut zich over meerdere jaren voor doet.
f. investeringsproject: een samenvoeging van de begrippen project en investering. Onder investeringsproject worden die investeringen verstaan die bijdragen aan de doelstellingen/prestaties van het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan Overijsselse gemeenten voor:
het vergroten van gemeentelijke subsidiebudgetten gericht op energiebesparing door de particuliere woningbezitter in de bestaande woningvoorraad; of 176
activiteiten gericht op het voorlichten en ondersteunen van de particuliere woningbezitter bij het voorbereiden en realiseren van energiebesparingsmaatregelen; of 177
pilotproject(en) ten behoeve van de realisatie van een energieleverende nieuwbouwwoning of energiebesparende bestaande woning.
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan woningcorporaties met woningbezit in Overijssel voor (onderzoeks)projecten of experimenten waarmee woningcorporaties een impuls geven aan de versnelling van het realiseren van een substantiële energiebesparing in hun huurcomplexen of in gebieden waarin deze complexen staan. 179
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.2.2 eerste lid onder a voldoet aan het criterium dat de gemeente voor minimaal 25 % aantoonbaar bijdraagt aan het totale subsidiebudget.
2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.2.2 eerste lid sub b voldoet aan het criterium dat gedurende minimaal twee jaar, na subsidieverlening, aantoonbaar, activiteiten worden ondernomen voor:
een loket voor energie en duurzaamheid; of
excellente energiegebieden of experimenteer gebied; of
stimuleringsregeling energie(besparings)maatregelen ten behoeve van particuliere woningverbetering.
3. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.2.2 eerste lid sub c voldoet aan het criterium dat voor het pilotproject dient gedurende twee jaar, na subsidieverlening actieve voorlichting dient te worden gegeven op het gebied van duurzaam wonen.
4. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.2.2 tweede lid voldoet aan de volgende criteria:
het onderzoeks(project) of experiment is gericht op het weg nemen van waargenomen blokkades die het realiseren van een energiebesparing in huurcomplexen of in gebieden waarin deze complexen staan belemmeren;
het (onderzoeks)project of experiment omvat minimaal 30 woningen;
5. De subsidieontvanger start binnen één jaar na subsidieverlening met de activiteiten waarvoor subsidie is verleend op basis van artikel 8.2.2 eerste lid en rond deze activiteiten af vóór 31 december 2014;
6. De subsidieontvanger start binnen zes maanden na subsidieverlening met het (onderzoeks)project of experiment waarvoor subsidie is verleend op basis van artikel 8.2.2 tweede lid en rond het (onderzoeks)project of experiment af binnen 12 maanden na start.
7. De subsidieontvanger maakt de methodiek en resultaten van het (onderzoeks)project of experiment waarvoor subsidie is verleend op basis van artikel 8.2.2 tweede lid actief kenbaar gemaakt aan medecorporaties in Overijssel.
1. De subsidie op grond van artikel 8.2.2 eerste lid sub a bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 500.000,-- per gemeente inclusief eventuele reeds verleende subsidies op basis van de besteding van het provinciale Essent Bespaarplan voor Aandeelhouders en eventuele leenruimte uit het provinciale fonds duurzaamheidsleningen bij de SVN.
2. De subsidie op grond van artikel 8.2.2 eerste lid sub b bedraagt maximaal € 80.000,-- per gemeente, inclusief de eventuele reeds verleende subsidies op basis van de besteding van het provinciale Essent Bespaarplan voor Aandeelhouders.
3. De subsidie op grond van artikel 8.2.2 eerste lid sub c bedraagt maximaal € 25.000,-- per energieleverende nieuwbouwwoning of energiebesparende bestaande woning met een maximale subsidie van € 50.000,-- per gemeente.
4. De subsidie op grond van artikel 8.2.2 tweede lid bedraagt maximaal 50% van de totale van projectkosten met een maximum € 50.000,-- per project.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als de aanvraag een investeringsproject betreft of als een investeringsproject onderdeel uitmaakt van de aanvraag.
In afwijking van artikel 1.3.3 tweede of derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten indien de aanvrager een gemeente is een voorschot van 100% van de verleende subsidie.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. middelen: geld, grond of mensuren noodzakelijk om de prestatie te behalen.
b. project: een eindige activiteit of reeks van activiteiten met een budget en een duidelijk gefor-muleerd en in een projectplan vastgelegde prestatie.
c. Ruimte voor de Vecht: het samenwerkingsverband van de gemeenten Zwolle, Dalfsen, Ommen en Hardenberg, de waterschappen Groot Salland, Velt en Vecht en Regge en Dinkel, de Provincie Overijssel, het Overijssels Particulier Grondbezit, Staatsbosbeheer en het Regionaal Bureau voor Toerisme die zich gezamenlijk verbonden hebben aan de doelstellingen en uitgangspunten zoals verwoord in het Masterplan.
d. masterplan: het document ‘Masterplan Ruimte voor de Vecht', dat op 18 november 2009 is vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel.
e. Uitvoeringsprogramma Vecht en Vechtdal: een overzicht, inclusief beschrijvingen, van geprogrammeerde projecten die door de gezamenlijke Vechtdal overheden en de provincie Overijssel wordt vastgesteld.
f. Vechtdal overheid: een gemeente of waterschap die deelneemt aan het samenwerkingsverband voor Ruimte voor de Vecht.
g. Breed Bestuurlijk Overleg: het overleg tussen bestuurlijke vertegenwoordigers van de partijen die deelnemen aan het programma Ruimte voor de Vecht.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor projecten die zijn opgenomen in het Uitvoerings-programma Vecht en Vechtdal.
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.3.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvraag is ingediend door een Vechtdal overheid;
het project betreft een samenwerking van tenminste twee partijen, waarbij alle partijen middelen beschikbaar stellen voor het behalen van de prestatie;
de prestatie draagt effectief bij aan de hoofd- of nevendoelstellingen van Ruimte voor de Vecht, zoals deze zijn vastgelegd in het Masterplan;
de prestatie geeft aantoonbaar invulling aan tenminste één van de vijf statements van Ruimte voor de Vecht, zoals deze zijn vastgelegd in het Masterplan.
2. Het project dient uitgevoerd te worden binnen het gebied waarop Ruimte voor de Vecht zich richt, zoals is vastgelegd in het Masterplan.
3. De start van de feitelijke werkzaamheden vindt plaats in het jaar waarbinnen de subsidie is verleend.
4. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek uitstel van de in lid 3 genoemde verplichting verlenen indien er sprake is van omstandigheden die voor de aanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag redelijkerwijs niet te voorzien waren.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 8.3.2 bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 500.000,-- per project .
2. De subsidiabele kosten van het project bedragen minimaal € 40.000,--.
In aanvulling op artikel 1.1.5 derde lid zijn de kosten van planschade niet subsidiabel.
Gedeputeerde Staten kennen alleen subsidie toe als zij ten aanzien van de aanvraag voor subsidie een positief advies hebben ontvangen van het Breed Bestuurlijk Overleg Ruimte voor de Vecht.
Gedeputeerde Staten kunnen aan een gemeente subsidie verstrekken voor het realiseren van een klimaatbestendige leefomgeving.
Een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 8.4.1 moet voldoen aan de volgende criteria:
1. De aanvrager is een Overijsselse gemeente.
2. Het project levert een bijdrage aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel 2009.
3. Het project en levert tevens aantoonbaar een bijdrage aan tenminste een van de volgende doelen:
ter beperking van wateroverlast bij extremere neerslaghoeveelheden ten opzichte van bestaande maatgevende normen;
ter beperking van effecten van extreme weersomstandigheden op het duurzaam functioneren van een aquatisch ecosysteem;
aan de weerbaarheid van het watersysteem en groenvoorzieningen tegen langdurige perioden van droogte;
aan het verlagen (dan wel minder ver oplopen) van de temperatuur in een sterk versteende omgeving, of;
aan directe verkoeling en waterbeleving.
4. Het project is gelegen in de bestaande of nieuw te ontwikkelen stedelijke omgeving en kernen in het buitengebied.
5. De start van de realisatie vindt uiterlijk plaats in 2011.
De subsidie als bedoeld in artikel. 8.4.1 bedraagt minimaal € 100.000,- per project.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. pMJP: het provinciale meerjarenprogramma voor het landelijk gebied zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied.
b. Gebiedsprogramma: jaarlijks voortschrijdend meerjarenprogramma voor de periode 2007 tot en met 2013 tot uitvoering van het pMJP in een gebied. Het programma wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten in overleg met gemeenten en waterschappen in een gebied.
c. de minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun;
d. vrijstellingsverordening Landbouw: Verordening (EG) 1857/2006 Pb L 358/3 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor prestaties die leiden tot een duurzame inrichting van en/of een verbeterde waterkwaliteit in het watersysteem in Overijssel en die zijn opgenomen in een gebieds-programma.
Een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 8.5.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvraag is afkomstig van een rechtspersoon;
b. de aanvraag voldoet aan de bepalingen genoemd in paragraaf 9.1;
c. subsidieverlening aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 4 dan wel artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan artikel 2 van de de-minimisverordening;
d. voor bepaalde prestaties kan artikel 9.1.3 van toepassing zijn. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken onder de voorwaarden als bedoeld in maatregel 216.
1. De provinciale subsidie wordt gebaseerd op een door de aanvrager te overleggen plan met een onderbouwing van de te leveren prestatie(s).
2. De provinciale subsidie is een vast bedrag per prestatie. Daarbij geldt dat indien de aanvrager BTW kan compenseren, de bijdrage per prestatie met 19% wordt verminderd.
3. Voor prestaties die zijn opgenomen in een vastgesteld gebiedsprogramma en niet zijn opgenomen in Bijlage A bedraagt de subsidie maximaal 50% van de projectkosten zoals opgenomen in het projectplan dit tot een maximumbedrag van € 500.000,--.
4. Van hetgeen bepaald in het derde lid kan in bijzondere situaties door Gedeputeerde Staten worden afgeweken.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
De subsidie wordt geweigerd indien de prestatie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten is aan te merken als reguliere dan wel wettelijk voorgeschreven activiteit van de subsidieaanvrager.
prestatie | indicator | subsidiebedrag |
---|---|---|
realisatie waterberging | m3 | € 1,60 |
realisatie waternood | ha | € 600,-- |
afkoppelen verhard oppervlak | ha | € 25.000,-- |
saneren overstorten | aantal | € 75.000,-- |
realisatie helofytenfilter | ha | € 17.500,-- |
beek- en rivierherstel | km | € 60.000,-- |
aankoppelen van Vecht-meanders | aantal | € 375.000,-- |
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. asbestsanering bodem: het bereikbaar maken en verwijderen van een ernstige verontreiniging met asbest uit de onbebouwde of anderszins niet afgedekte bodem, alsmede het afvoeren naar en het verwerken van het verwijderde materiaal op een legale verwerkingslocatie, en het aanvullen met vervangend bodemmateriaal. Hieronder valt tevens de sanering van andere bodemverontreinigingen voor zover saneringstechnisch onlosmakelijk verbonden met de asbestsanering bodem;
b. BUS-melding: een melding ingevolge het Besluit uniforme saneringen (BUS);
c. beschikking ernst en spoed: een beschikking ingevolge de artikelen 29 en 37 van de Wet bodembescherming;
d. goedkeuring saneringsplan: een beschikking tot goedkeuring van een saneringsplan als bedoeld in artikel 39 van de Wet bodembescherming.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. asbestsanering bodem;
b. asbestsanering bij een verharde bodem, indien er concrete plannen bij de aanvrager bestaan om deze verharding op te ruimen in verband met bouwplannen ter plaatse van de verharding;
c. asbestsanering bij een niet duurzame verharding van de bodem, indien blootstelling optreedt.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.6.2 moet voldoen aan de volgende criteria, mits de provincie Overijssel bevoegd gezag is op grond van de Wet bodembescherming:
a. de aanwezigheid van asbest in de bodem moet bewijsbaar te dateren of aannemelijk zijn voor 1 januari 1993;
b. de aanvrager moet als natuurlijk persoon eigenaar van grond voor particulier gebruik, eigenaar van een agrarisch bedrijf of erfpachter van een agrarisch bedrijf zijn;
c. de aanvrager moet desgewenst kunnen aantonen, dat hij de betrokken grond of het agrarisch bedrijf in eigendom heeft verkregen tegen een marktconforme prijs, waarbij de asbestverontreiniging buiten beschouwing is gebleven en geen waardedrukkende invloed op de koopsom heeft gehad. Indien de verwerving op of na 1 juli 2008 heeft plaatsgevonden, moet verwerving tegen een marktconforme prijs worden aangetoond door middel van de aanvraag voor subsidie conform het aanvraagformulier en de daarin voorgeschreven bijlagen;
d. met de sanering mag niet zijn begonnen voordat door Gedeputeerde Staten een beslissing is genomen als bedoeld in artikel 8.6.6.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 8.6.2 bedraagt 100% van de totale kosten voor de sanering van de bodem.
2. Indien een waardedrukkende invloed als bedoeld in artikel 8.6.3 sub c is aangetoond, wordt de subsidie naar evenredigheid tot een lager bedrag verleend.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. In aanvulling op artikel 1.1.3 kan op de aanvraag voor subsidie niet eerder door Gedeputeerde Staten worden beslist dan nadat zij:
in geval van een eenvoudige sanering een BUS-melding hebben geaccepteerd;
in geval van overige saneringen een beschikking ernst en spoed hebben genomen, alsmede het saneringsplan hebben goedgekeurd;
2. De aanvrager kan Gedeputeerde Staten verzoeken om gelijktijdige behandeling van de aanvraag voor subsidie met de in het eerste lid, sub a, bedoelde melding of aanvragen van besluiten als bedoeld in het eerste lid, sub b, mits deze melding of aanvragen gelijktijdig met de aanvraag voor subsidie bij Gedeputeerde Staten zijn ingediend.
1. De subsidieontvanger dient binnen een jaar na verlening van de subsidie de werkzaamheden te hebben voltooid.
2. Binnen een jaar na verlening van de subsidie kan deze termijn op schriftelijk verzoek van de aanvrager met maximaal een jaar worden verlengd. Dit verzoek dient de redenen aan te geven waarom de gestelde termijn niet kan worden gehaald.
1. Indien de verleende subsidie minder bedraagt dan € 25.000 wordt in afwijking van artikel 1.5.1 de subsidie ambtshalve vastgesteld.
2. Ambtshalve vaststelling vindt plaats binnen 22 weken na afloop van de activiteiten of het tijdvak.
Deze paragraaf vervalt per 1 januari 2012, tenzij daarvoor door Gedeputeerde Staten tot verlenging wordt besloten.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. bodemonderzoek: onderzoek door een erkend onderzoeksbureau naar bodemverontreiniging te weten: oriënterend bodemonderzoek, nader bodemonderzoek inclusief risicobeoordeling, saneringsonderzoek, het opstellen van een saneringsplan en het opstellen van een BUS-melding;
b. bodemverontreiniging: een verontreiniging als bedoeld in de Wet bodembescherming;
c. erkend onderzoeksbureau: een gecertificeerd onderzoeksbureau dat voldoet aan de kwaliteitswaarborgen, richtlijnen en protocollen, die worden beheerd door de Stichting infrastructuur kwaliteitswaarborging bodembeheer (SIKB).
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de kosten van bodemonderzoek.
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor kosten van bodemonderzoek naar verontreiniging door asbest.
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.7.2, eerste lid, moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvraag is afkomstig van een natuurlijk persoon of een rechtspersoon;
de bodemverontreiniging is ontstaan voor 1 januari 1987, of voor zover sprake is van asbest voor 1 januari 1993;
de bodemverontreiniging bevindt zich op een locatie waar Gedeputeerde Staten bevoegd gezag zijn op grond van de Wet bodembescherming;
de bodemverontreiniging veroorzaakt een stagnatie van de door Gedeputeerde Staten gewenste maatschappelijke ontwikkelingen, of het bodemonderzoek is noodzakelijk om versneld de mogelijk onaanvaardbare risico's voor de gezondheid, het milieu, de ecologie of de verspreiding van de verontreiniging in beeld te brengen.
2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.7.2, tweede lid, moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvraag is afkomstig van een natuurlijk persoon, die eigenaar is van grond voor particulier gebruik, eigenaar van een agrarisch bedrijf of erfpachter van een agrarisch bedrijf, als bedoeld in de subsidieregeling asbestsanering bodem voor particulieren en agrariërs.
de bodemverontreiniging is ontstaan voor 1 januari 1993;
de bodemverontreiniging bevindt zich op een locatie waar Gedeputeerde Staten bevoegd gezag zijn op grond van de Wet bodembescherming.
1. De subsidie bedraagt voor bodemonderzoek als bedoeld in artikel 8.7.2 eerste lid maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000,--;
2. De subsidie bedraagt voor bodemonderzoek als bedoeld in artikel 8.7.2 tweede lid maximaal 90% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000,--.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, tevens:
a. een door een erkend onderzoeksbureau opgesteld projectplan met een omschrijving, een planning en een gespecificeerde kostenraming van het bodemonderzoek;
b. indien het een subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid betreft: een motivering van het belang van het bodemonderzoek voor de gewenste maatschappelijke ontwikkelingen;
c. bewijsstukken waarmee wordt aangetoond of aannemelijk gemaakt, dat de verontreiniging is ontstaan voor 1987, of voor 1993 indien sprake is van verontreiniging door asbest.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 voldoet de subsidieontvanger aan de volgende verplichtingen:
1. De subsidieontvanger dient binnen een jaar na verlening van de subsidie de werkzaamheden te hebben voltooid.
2. Binnen een jaar na verlening van de subsidie kan deze termijn op schriftelijk verzoek van de subsidieontvanger met maximaal een jaar worden verlengd. Dit verzoek dient de redenen aan te geven waarom de gestelde termijn niet wordt gehaald.
1. Indien de verleende subsidie minder bedraagt dan € 25.000 wordt in afwijking van artikel 1.5.1 de subsidie ambtshalve vastgesteld.
2. Ambtshalve vaststelling vindt plaats binnen 22 weken na afloop van de activiteiten of het tijdvak.
Artikel 8.7.2, tweede lid, alsmede artikel 8.7.3, tweede lid, en artikel 8.7.4, eerste lid, onder b, vervallen gelijktijdig met de subsidieregeling asbestsanering bodem voor particulieren en agrariërs (hoofdstuk 8 paragraaf 6) per 1 januari 2012, tenzij daarvoor door Gedeputeerde Staten tot verlenging wordt besloten.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen van het Provinciaal AmbitieStatement Leren voor Duurzame ontwikkeling (PAS).
Een aanvraag voor subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.8.1 moet voldoen aan de volgende criteria:
1. de aanvraag is afkomstig van een gemeente, waterschap of een instelling of organisatie met rechtspersoonlijkheid die zich (mede) ten doel stelt om in Overijssel activiteiten op het gebied van het PAS.
2. De activiteiten behoren niet tot het werk van de aanvrager dat op andere wijze wordt gefinancierd;
3. De aanvrager heeft geen winstoogmerk met de activiteiten;
4. De aanvrager toont aan dat de financiële opzet sluitend is indien de gevraagde provinciale subsidie wordt toegekend.
1. De subsidie bedraagt ten hoogste 60% van het exploitatietekort, dat wordt vastgesteld door de baten van de activiteitenm op de kosten van de activiteiten in mindering te brengen.
2. Gedeputeerde Staten kunnen posten van de begroting voor de activiteiten buiten beschouwing laten indien zij van mening zijn dat deze niet noodzakelijk voor het realiseren van de activiteiten.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag voor subsidie de volgende gegevens:
a. de doelgroep(en) waarop de activiteiten zijn gericht;
b. de beoogde resultaten en effecten in meetbare termen en hoe de indicatoren daarvan worden gemeten;
c. de leerprocessen die in de activiteit zijn opgenomen;
d. de wijze waarop de activiteit in samenwerking met andere organisaties, instellingen of personen wordt uitgevoerd;
e. de aanvang en de duur van de activiteiten, waarbij de afronding met inbegrip van de projectevaluatie voor 31 december 2011 ligt.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Energiebesparende maatregelen: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals gedefinieerd in het protocol Monitoring energiebesparing.
b. Haalbaarheidstudie: onderzoek naar energiebesparende voorzieningen, duurzame energie opwekkingsvoorzieningen en studies naar het verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten of energiesystemen. Het gaat hierbij om haalbaarheidstudies naar economisch, sociologisch en technisch gebied of een combinatie hiervan.
c. Energieonderzoeken: een gezamenlijke haalbaarheidstudie naar energiebesparende maatregelen in gebouwen en industriële processen. Het onderzoek richt zich zowel op bouwkundige, technische en organisatorische aspecten als het industriële verbruik en wordt verricht door geografisch gegroepeerde bedrijven (branche, themagericht of bijvoorbeeld bedrijventerrein).
d. CO2-emissie reductie: het terugdringen van de uitstoot van koolstofdioxide (CO2), die het gevolg is van de verbranding van brandstoffen (zoals aardgas, aardolie en steenkool), zoals gedefinieerd in de protocollen broeikasgassen conform het Kyoto-protocol.
e. Energie opwekkingsvoorzieningen: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die het geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van energie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken, zoals gedefinieerd in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie 2010. Het gaat om voorzieningen die het mogelijk maken hernieuwbare energie te benutten.
f. Gebouwgebonden energiebesparing: maatregelen in of van de schil van een gebouw die leiden tot vermindering van energieverlies in dat gebouw.
g. Project: de opwekking van energie uit hernieuwbare bronnen alsmede de toepassing daarvan en het verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten en energiesystemen.
h. Investeringen: de aanschaf van duurzame kapitaalgoederen (machines, installaties en gebouwen) en de kosten om tot die aanschaf te komen. Het gaat om investeringen die op de balans worden opgevoerd als vaste activa. Investeringen in grond(en) vallen niet onder deze definitie. Een kenmerk van een investering is dat het nut zich over meerdere jaren voor doet.
i. Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EG) nr. 800/2008, Pb L 214/3 van de Europese Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de volgende activiteiten:
a. een haalbaarheidstudie;
b. een energieonderzoek.
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.9.2. voldoet aan de volgende criteria:
de aanvrager is een rechtspersoon die fysiek gevestigd is in de provincie Overijssel;
er zijn minimaal twee deelnemende rechtspersonen, die tevens het energie-onderzoek of haalbaarheidstudie financieren;
de activiteiten moeten voor meer dan 50% binnen de grenzen van de provincie Overijssel plaats vinden;
de aanvraag voldoet aan artikel 24 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor een haalbaarheidstudie aan de volgende criteria:
een haalbaarheidstudie heeft betrekking op één van de volgende categorieën:
gebouwgebonden energiebesparing;
investeringen gericht op energiebesparende maatregelen of duurzame energieopwekkingsvoorzieningen, te weten:
uit hernieuwbare energiebronnen: bio-energie, geothermie, windenergie, zonne-energie of waterenergie;
distributie van restwarmte of distributie van bio-energie rechtstreeks naar de eindgebruiker(s);
energiebesparing bedrijfsprocessen;
energiebesparing of energieopwekking in de sector mobiliteit en transport.
de haalbaarheidstudie betreft een studie naar een bewezen technische toepassing van één of meerdere energiebesparende voorzieningen of duurzame energie opwekkingsvoorzieningen waarvan het onduidelijk is, of deze toepassing technisch inpasbaar of economisch rendabel is in een specifieke omgeving;
minimaal één van de deelnemende rechtspersonen is een potentiële afnemer van het product of project dat wordt onderzocht op haalbaarheid.
3. In aanvulling op het eerste lid moet een aanvraag voor een energieonderzoek, voldoen aan de volgende criteria:
de aanvrager is een ondernemersvereniging, branchevereniging of Overijsselse gemeente;
het bedrijfsspecifieke energieonderzoek is innovatief en is aantoonbaar uitgebreider dan het standaard energieonderzoek van MBK Nederland.
1. De subsidie voor een haalbaarheidstudie bedraagt ten hoogste 50% van de totale subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000,--.
2. De subsidie voor een energieonderzoek bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten van het bedrijfsspecifiek energieonderzoek met een maximum van € 20.000,--.
1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier Haalbaarheidstudies en energieonderzoeken.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1. overlegt een aanvrager een beschrijving van:
de potentiële hoeveelheid energie die wordt opgewekt of bespaard in joules;
een beschrijving van de potentiële bijdrage die het project kan leveren aan de versnelling van energiebesparingsmaatregelen of de opwekking van energie uit duurzame bronnen alsmede de toepassing daarvan en het verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten of energiesystemen;
een beschrijving van de innovatie ten opzichte van de huidige stand van de techniek in Nederland op basis van vernieuwing, potentiële spin-off, potentiële media-aandacht, en potentie tot patent- en octrooiaanvragen;
de toepassing en navolging van de resultaten op technisch, organisatorisch, financieel en juridisch gebied.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
In aanvulling op artikel 1.3.1. wordt de subsidie geweigerd als het gaat om aanvragen die betreffen:
a. wettelijk vereiste onderzoeken en maatregelen;
b. energieprojecten in de woningbouw die leiden tot verbetering van minder dan 50 woningen;
c. haalbaarheidstudies die uitgaan van maatregelen voor nieuwbouw van utiliteitsgebouwen en van woningen met minder dan een 25% lagere EPC dan wettelijk voorgeschreven op moment van aanvraag;
d. haalbaarheidstudies of energieonderzoeken die uitgaan van maatregelen in nieuwbouw van kantoren, woningen en scholen met een energiewaarde lager dan 8 in de GPR-score;
e. haalbaarheidstudies die uitgaan van maatregelen voor bestaande gebouwen bereiken met een energieprestatie lager dan label A of label B bij minder dan 3 labelstappen;
f. energiebesparing of -projecten in huishoudens;
g. een ingenieurs- of adviesbureau als één van de deelnemende rechtspersonen;
h. een rechtspersoon die meer dan twee keer per jaar een subsidie voor haalbaarheidstudies of energieonderzoeken, als bedoeld in artikel 8.9.1., verleend heeft gekregen;
i. aanvragen waaraan meerdere subsidies zijn of worden toegekend.
1. Een haalbaarheidstudie of energieonderzoek dient uiterlijk 1 jaar na datum van subsidieverlening te zijn afgerond. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, die hierom onder opgave van redenen verzoekt, uitstel van de hiervoor bedoelde termijnen verlenen van maximaal één jaar indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.
2. De subsidieontvanger stelt de resultaten van een haalbaarheidstudie of energieonderzoek beschikbaar aan iedereen die er belangstelling voor heeft.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. de minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun;
b. gebied: landelijke gebieden die in de systematiek van gebied gerichtwerken zijn aangewezen, te weten Noordoost-Twente, Zuidwest-Twente, Noordoost-Overijssel, Noordwest-Overijssel, Salland en Zwolle-Kampen;
c. gebiedsprogramma: jaarlijks voortschrijdend meerjarenprogramma voor de periode 2007 tot en met 2013 tot uitvoering van het pMJP in een gebied. Het programma wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten in overleg met gemeenten en waterschappen in een gebied;
d. plattelandsontwikkelingsprogramma: programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling voor Nederland met betrekking tot de programmeringsperiode 2007-2013, zoals goedgekeurd door de Commissie krachtens artikel 18 van verordening (EG) nr. 1698/2005 of herzien krachtens artikel 19 van die verordening;
e. pMJP: het provinciale meerjarenprogramma voor het landelijk gebied zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied;
f. POP-verordening: Verordening (EG) 1698/2005 Pb L277/113 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);
g. steunmaatregel: een steunmaatregel als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van het EG-verdrag;
h. uitvoeringsverordening POP: Verordening (EG) nr. 1974/2006 Pb L368/15 van de Raad van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling;
i. vrijstellingsverordening: een door de Europese Commissie vastgestelde verordening op basis van artikel 1, lid 1 van Verordening (EG) 994/98 Pb L142 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen;
j. vrijstellingsverordening Landbouw: Verordening (EG) 1857/2006 Pb L 358/3 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001;
k. Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EG) nr. 800/2008, Pb L 214/3 van de commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening);
l. POP-maatregel: maatregel die uitvoering krijgt binnen het plattelandsontwikkelingsprogramma. De criteria voor deze maatregelen zijn opgenomen in de onderscheiden maatregelfiches (http://www.regiebureau-pop.eu/nl/info/4/65/maatregelfiches).
m. BBL: Bureau Beheer Landbouwgronden.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de uitvoering van het pMJP en die passen in een gebiedsprogramma.
1. Gedeputeerde Staten kunnen ter uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de inhoudelijke prestaties in het pMJP. 200
2. POP-subsidie wordt uitsluitend verstrekt onder de ter uitvoering van bijlage II, punt 5 van de Uitvoeringsverordening POP opgenomen voorwaarden in het Plattelandsontwikkelingsprogramma. De voorwaarden zijn van toepassing op de totale subsidie voor de activiteit. 201
3. De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking: 202
kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd;
kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de ontvangstbevestiging van de aanvraag, tenzij het betreft kosten van voorbereiding, planvorming, onderzoek en voorlichting;
verrekenbare belastingen, heffingen of lasten; voor overheden geldt dat de BTW niet voor subsidie in aanmerking komt;
kosten van bodemsanering voor zover verhaal op de vervuiler of een beroep op fondsen mogelijk is;
kosten van rente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, boetes of sancties;
kosten van activiteiten die redelijkerwijs kunnen worden gedekt uit de inkomsten die met deze activiteiten verband houden;
kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of aan gangbare minimumkwaliteitseisen;
normale exploitatiekosten;
de aankoop van grond voor een bedrag dat hoger is dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken concrete actie. In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen kan er een hoger percentage worden vastgesteld voor concrete acties ten behoeve van milieubehoud.
4. Aan POP-subsidie zijn de volgende voorschriften verbonden:
met de uitvoering van het project mag niet worden gestart voordat de ontvangstbevestiging van de aanvraag is ontvangen, tenzij het voorbereidings-, planvormings-, onderzoeks- of voorlichtingsactiviteiten betreft;
op moment van de beschikking tot subsidieverlening voor het project dienen de uit te voeren activiteiten obstakelvrij te zijn, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;
de activiteiten starten uiterlijk binnen twee maanden na subsidieverlening, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;
de activiteiten worden afgerond binnen twee jaren na subsidieverlening, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.
Gedeputeerde Staten kunnen hiervan op basis van een gemotiveerd verzoek afwijken, indien er sprake is van niet verwijtbare en/of onvoorziene omstandigheden.
5. De subsidieontvanger is verplicht een administratie te voeren die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor een juist inzicht in de realisatie van de te subsidiëren activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking, hetgeen inhoudt dat: 203
alle ontvangsten en uitgaven in de administratie zijn vastgelegd met onderliggende bewijsstukken;
bewijsstukken, als onderdeel van de administratie aanwezig zijn ten name van de gesubsidieerde en dat daaruit de aard van de geleverde goederen en diensten duidelijk blijkt;
de administratie en de daartoe behorende bescheiden worden bewaard tot 31 december 2020.
6. In afwijking van artikel 1.3.3 kunnen Gedeputeerde Staten op aanvraag voorschotten verlenen tot maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag. Daarbij geldt het volgende:
de aanvraag wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten op een daartoe vastgesteld formulier, vergezeld van kopieën van alle te declareren facturen.
het voorschot wordt berekend naar rato van gemaakte en betaalde kosten, voor zover deze nog niet eerder bij een verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen;
Gedeputeerde Staten kunnen, in afwijking van het bepaalde onder b, voordat kosten zijn betaald, een voorschot verstrekken aan een natuurlijk persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon als deze naar genoegen van Gedeputeerde Staten de financieringsbehoefte heeft aangetoond.
7. Tenzij anders bepaald brengt de subsidieontvanger drie maal per jaar schriftelijk verslag uit aan Gedeputeerde Staten over de inhoudelijke en financiële voortgang van de activiteiten en legt daarbij over een overzicht van boekingsbescheiden en een overzicht van betaalde facturen van die periode.
8. Binnen drie maanden na afloop van de activiteiten dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij Gedeputeerde Staten bij de subsidieverlening een andere termijn hebben aangegeven. De aanvrager overlegt, in aanvulling op artikel 1.5.1 en artikel 1.5.2, bij de aanvraag een inhoudelijk en financieel verslag alsmede een goedkeurende controleverklaring.
1. POP-subsidie kan worden verleend voor de LEADER-aanpak, zoals bedoelt in As 4 van het Plattelandsontwikkelingsprogramma en uitgewerkt in de plaatselijke ontwikkelingsstrategie. 204
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de kosten van alle maatregelen die voldoen aan de criteria van maatregel 411, 413, 421 en 431 van bijlage 4 bij het Plattelandsontwikkelingsprogramma. 205
3. In afwijking van artikel 1.2.2 wordt een aanvraag met betrekking tot de LEADER-aanpak ingediend vanaf zes weken vóór 1 maart en 1 oktober. 206
4. Op een aanvraag wordt niet eerder beschikt dan nadat de desbetreffende door Gedeputeerde Staten ingestelde Plaatselijke Groep als adviesorgaan ter zake een advies heeft uitgebracht. 207
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 9.1.2 wordt een aanvraag voor subsidie op grond van dit hoofdstuk geweigerd indien sprake is van een steunmaatregel en verlening van de subsidie niet in overeenstemming is met een vrijstellingsverordening of aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
2. Het eerste lid is niet van toepassing als voor de betreffende activiteit een POP-subsidie wordt verleend als bedoeld in artikel 9.1.3.
3. Het eerste lid is bovendien niet van toepassing als de omvang van de subsidie en de voorschriften waaronder de subsidie wordt verstrekt passen binnen een op grond van artikel 87, derde lid van het EG-Verdrag door de Commissie goedgekeurde regeling. 209
4. Indien de aanvrager niet tevens eindbegunstigde is, wordt bij de beoordeling van de aanvraag op grond van dit artikel uitgegaan van de positie van de eindbegunstigde.
1. Indien het gebiedprogramma is bekrachtigd in een convenant geldt de ondertekening van het convenant door de gemeente en waterschap als aanvraag voor een subsidie, onverminderd het bepaalde in artikel 9.1.3.
2. De indieningstermijn uit artikel 1.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag bij convenant wordt ingediend.
3. Indien en voorzover enig subsidieplafond niet is uitgeput kunnen aanvragen ook na aanvang van het subsidietijdvak worden ingediend. Gedeputeerde Staten zullen de betrokkenen voortijdig in kennis stellen van deze mogelijkheid.
Indien op grond van artikel 9 van de Wet Inrichting Landelijk gebied de bestuursovereenkomst tussen rijk en Gedeputeerde Staten van Overijssel wordt gewijzigd kan de subsidieverlening ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht.
1. Subsidie als bedoeld in deze paragraaf kan worden verleend voor prestaties in een reeks van jaren. In het besluit tot subsidieverlening wordt het totale subsidiebedrag verdeeld in jaarschijven, rekening houdend met het jaar waarin de prestaties worden voorzien.
2. In aanvulling op artikel 1.3.3 houden Gedeputeerde Staten bij het bepalen van de hoogte van het voorschot rekening met het jaar waarin prestaties worden gerealiseerd, alsmede met het bepaalde in artikel 11 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied.
3. De subsidieontvanger dient uiterlijk op 30 april een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie voor de prestaties die in het kalenderjaar daaraan voorafgaand zijn gerealiseerd.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het te verplaatsen van bedrijven (of delen daarvan) waarvoor een voorlopige koopovereenkomst met de provincie Overijssel is gesloten, als bedoeld in de Beleidsregel Verplaatsing Intensieve Veehouderijen Overijssel 2005.
Een aanvraag voor subsidie voor verplaatsing van intensieve veehouderijen moet voldoen aan het bepaalde in artikel 6 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
De subsidie bedraagt:
a. een vergoeding voor de sloopkosten van bedrijfsgebouwen van de intensieve veehouderij op de te verlaten locatie van € 25,-- per m² daadwerkelijk aanwezige oppervlakte aan bedrijfsgebouwen;
b. een vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte verplaatsingskosten van maximaal € 500,-- per NGE aanwezige productiecapaciteit op het moment van aanvraag, tot een maximum van € 100.000,--. 214
c. een bijdrage voor kosten van de verbetering van de publieke weginfrastructuur op de vestigingslocatie. De bijdrage aan de ondernemer bedraagt maximaal 25% van de totale investering in de weginfrastructuur met een maximum van € 50.000,--.
d. indien de hervestiginglocatie een bestaande agrarische bedrijfslocatie is én er geen sprake is van samenvoeging: een vergoeding voor de sloopkosten van € 25,-- per m² voor de sloop van op de hervestiginglocatie niet bruikbare bedrijfsgebouwen.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. De vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 9.2.3, onder b en c tot een bedrag van € 25.000,-- vindt, in afwijking van artikel 1.5.1 plaats overeenkomstig artikel 1.5.2, met dien verstande dat de aanvrager tevens een verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten overlegt.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid een financieel verslag en een verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de omvorming van intensieve veehouderijbedrijven door:
a. het subsidiëren van investeringen (inclusief planvorming) die bijdragen aan de versterking en verbetering van de grondgebonden tak van het agrarische bedrijf;
b. het subsidiëren van investeringen (inclusief planvorming) gericht op diversificatie naar niet agrarische activiteiten.
De aanvraag voor subsidie voor de omvorming van intensieve veehouderijbedrijven moet voldoen aan de volgende criteria:
1. aanvragen kunnen worden ingediend door landbouwbedrijven in extensiveringsgebieden met een minimale bedrijfsgrootte van 40 NGE en een minimale omvang van de intensieve veehouderij tak van 10 NGE; 218
2. de intensieve veehouderij dient planologisch als gebruiksmogelijkheid onmogelijk te worden gemaakt;
3. niet meer gebruikte vrijkomende agrarische gebouwen van de intensieve veehouderijtak moeten worden gesloopt;
4. geen subsidie wordt verstrekt voor prestaties, waarbij gebruik is gemaakt van de faciliteiten van het provinciale Beleidskader Rood voor rood;
5. de subsidie voor investeringen als bedoeld in artikel 9.3.1 sub a moet voldoen aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw;
6. geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.3.1 sub a, indien de bij het bedrijf behorende gronden geheel of gedeeltelijk begrensd zijn als ecologische hoofdstructuur, tenzij de als ecologische hoofdstructuur begrensde gebieden omgevormd worden tot natuur op grond van de, voor deze percelen geldende, subsidiemogelijkheden in het kader van het Subsidieregeling Natuur Overijssel of de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur- en Landschap Overijssel. 219
De subsidie voor investeringen als bedoeld in artikel 9.3.1 sub a en b, bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000,-- per investering.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens indien van toepassing:
1. een beschrijving van de huidige situatie van de betrokken bedrijven;
2. een beschrijving van de beoogde structuurverbetering van de betrokken bedrijven na voltooiing van het plan;
3. een overzicht van de eventuele gevolgen van de structuurverbetering voor de personele bezetting;
4. een verklaring van een financierende derde, niet zijnde bloed- of aanverwant, in het geval de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd door deze derde geheel of ten dele zal worden gefinancierd. Hieruit dient de haalbaarheid van de gewenste investeringen ook in relatie tot de levensvatbaarheid van het landbouwbedrijf te blijken;
5. indien geen financieringsverklaring, zoals onder lid 4 wordt bedoeld, kan worden overgelegd, dient bij de aanvraag tot subsidieverlening een exploitatiebegroting te worden overgelegd over het boekjaar volgend op het jaar waarin de aanvraag voor subsidie plaatsvindt, alsmede een meerjarenbegroting over een periode van 5 jaar. Uit de exploitatiebegroting dient te blijken dat het eigen vermogen nadat de investering waarvoor de aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend, heeft plaatsgevonden, niet minder dan 15% van het totale vermogen uitmaakt. Gegevens waaruit blijkt dat het bedrijf waarvoor subsidie wordt aangevraagd gedurende de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag voor subsidie, niet meer dan gedurende één jaar verlies heeft geleden.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. De vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 9.3.1 tot een bedrag van € 25.000,-- vindt plaats overeenkomstig artikel 1.5.2, met dien verstande dat de aanvrager tevens een verslag en verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten overlegt.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 9.3.1 tevens een financieel verslag en verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.
Gedeputeerde Staten kunnen in het kader van de duurzame ontwikkeling van de landbouwontwikkelings-gebieden in het Reconstructiegebied Salland-Twente subsidie verstrekken voor:
a. de uitwerking van een Ontwikkelingsplan voor een landbouwontwikkelingsgebied (LOG's);
b. publieke investeringen voor de verbetering van openbare wegen;
c. publieke investeringen voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
d. sloop van gebouwen ten behoeve van de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijvigheid;
e. modernisering van landbouwbedrijven door investeringen in gemeenschappelijke voorzieningen.
Een aanvraag voor stimulering van duurzame ontwikkeling van landbouwontwikkelingsgebieden moet voldoen aan de volgende criteria:
1. de aanvraag is afkomstig van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon.
2. de aanvraag heeft betrekking op een LOG in het reconstructiegebied Salland-Twente.
3. het Ontwikkelingsplan voor een LOG moet voldoen aan de volgende vereisten:
het plan draagt bij aan het creëren van goede ruimtelijke randvoorwaarden voor deontwikkeling van de intensieve veehouderij;
het plan bevat een (globale) indicatie en onderbouwing van het aantal nieuwvestigingslocaties in het LOG;
het plan leidt tot een goede beeldkwaliteit in het LOG;
het plan voldoet aan het relevante milieu- en waterbeleid;
het plan bevat een uitvoeringsparagraaf.
4. de verbetering, aanleg van de openbare wegen of nutsvoorzieningen is nodig in verband met de uitbreiding of vestiging van één of meerdere intensieve veehouderijen in het landbouwontwikkelingsgebied.
5. de publieke investeringen in ruimtelijke kwaliteit zijn nodig voor de ontwikkeling van uitbreiding en vestiging van een of meerdere intensieve veehouderijen en zijn aanvullend op de investeringen in ruimtelijke kwaliteit die ondernemers op grond van het reconstructieplan Sallend-Twente en het Ontwikkelingsplan van het LOG geëist worden bij vestiging of uitbreiding van intensieve veehouderijen.
6. de voordelen van de sloop van hinderende bebouwing dient aan minimaal 3 omliggende bedrijven ten goede te komen.
7. ingeval de aanvraag private investeringen betreft, voldoet de subsidie aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
8. een gemeente kan alleen een subsidie aanvragen voor projecten en activiteiten opgenomen in een ontwikkelingsplan voor een LOG zoals bedoeld in het derde lid.
9. voor projecten en activiteiten waarvoor subsidie aangevraagd wordt dient een projectplan met kostenbegroting ingediend te worden.
10. de noodzaak tot verbetering van openbare wegen wordt onderbouwd met verkeersonderzoek dat aantoont dat verbetering van de wegen nodig is als gevolg van de uitbreiding of vestiging van intensieve veehouderij waarvoor een aanvraag voor een bouwvergunning bij de gemeente is ingediend.
De subsidie voor:
a. de opstelling van ontwikkelingsplannen bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten.
b. publieke investeringen in een LOG bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten. Indien er bij verbetering van de openbare wegen of nutsvoorzieningen sprake is van achterstallig onderhoud, behoudt Gedeputeerde Staten zich het recht voor een lager subsidiepercentage te hanteren, afhankelijk van de mate van het achterstallige onderhoud.
c. private investeringen in een LOG bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten.
Ingeval de aanvraag afkomstig is van een gemeente overlegt zij in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid tevens het ontwikkelingsplan voor een LOG zoals bedoeld in artikel 9.4.2 derde lid.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. De vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 9.4.1, sub e, tot een bedrag van € 25.000,-- vindt plaats overeenkomstig artikel 1.5.2, met dien verstande dat de aanvrager tevens een verslag en verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten overlegt.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 9.4.1, sub e tevens een financieel verslag en verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. de voorbereiding van projecten voor wettelijke herverkaveling (waaronder voorlichting, verkavelingsanalyse, planvorming);
b. de uitvoering van projecten voor wettelijke herverkaveling (o.a. uitvoering ruilplan, ruilkosten, (lichte) kavelaanvaardingswerken); en daarmee samenhangende en voor kavelaanvaarding noodzakelijke investeringen in energievoorzienings- en waterhuishoudingsmaatregelen die de duurzaamheid van de landbouw vergroten.
c. de voorbereiding en uitvoering van projecten voor planmatige vrijwillige kavelruil; en daarmee samenhangende investeringen in energievoorzienings- en waterhuishoudingsmaatregelen die de duurzaamheid van de landbouw vergroten(waaronder voorlichting, verkavelingsanalyse, planvorming).
d. vrijwillige kavelruil zonder planmatig karakter.
Een aanvraag voor subsidie ter verbetering van de landbouwstructuur moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvraag voor activiteiten genoemd in artikel 9.5.1, sub a, b en c, is afkomstig van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon.
b. bij de aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 9.5.1, sub a, b en c, overlegt de aanvrager een projectplan dat aan de volgende eisen voldoet:
een duidelijke begrenzing van het projectgebied. De omvang van het projectgebied is minimaal 300 hectare;
het plan bevat de volgende elementen: beschrijving van de doelstelling en de beoogde resultaten, beschrijving van de aanpak en activiteiten, planning, organisatie, begroting en financieringsvoorstel.
c. bij de aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 9.5.1, sub b en c, overlegt de aanvrager een projectplan dat in aanvulling op de in het tweede lid genoemde gegevens voldoet aan de eis dat door de uitvoering van het projectplan de gemiddelde kavelgrootte van de gronden in het projectgebied in gebruik van de bij de herverkaveling en /of planmatige kavelruil betrokken grondgebonden landbouwbedrijven met minimaal 10% vergroot wordt
d. op subsidies die worden verstrekt op grond van artikel 9.5.1, sub a, b en c, is artikel 9.1.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 125.
e. aanvragen voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 9.5.1, sub d, voldoen aan de volgende criteria:
minimaal 3 grondeigenaren brengen onroerende zaken in en na de ruiling krijgen minimaal 2 eigenaren weer gronden terug;
de gronden waarvoor subsidie gevraagd worden liggen in de provincie Overijssel;
de ruiling leidt tot een betere verkaveling in het belang van landbouw al dan niet in samenhang met natuur of landschap.
f. de subsidie als bedoeld in artikel 9.5.1, sub d, moet voldoen aan het bepaalde in artikel 13 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
a. De subsidie voor de voorbereiding van wettelijke herverkavelingsprojecten als bedoeld in artikel 9.5.1, sub a, bedraagt voor overheden en organisaties met een publieke activiteit maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
b. De subsidie voor de uitvoering van wettelijke herverkavelingsprojecten als bedoeld in artikel 9.5.1, sub b, bedraagt voor overheden en organisaties met een publieke activiteit maximaal 90%. Subsidie voor investeringen in of door ondernemingen bedraagt maximaal 40%.
c. de subsidie voor planmatige vrijwillige kavelruil als bedoeld in artikel 9.5.1, sub c, bedraagt voor overheden en organisaties met een publieke activiteit maximaal 90% van de subsidiabele kosten. De bijdrage van de ondernemers bedraagt minimaal 10% van de projectkosten. Subsidie voor investeringen in of door ondernemingen bedraagt maximaal 40%.
d. de subsidie voor vrijwillige kavelruil als bedoeld in artikel 9.5.1, sub d, bedraagt 90% van de notariële kosten die ten behoeve van de kavelruil worden gemaakt.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. De vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 9.5.1 sub d tot een bedrag van € 25.000,-- vindt plaats overeenkomstig artikel 1.5.2, met dien verstande dat de aanvrager tevens een financieel verslag en een verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten overlegt.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 9.5.3 tevens een financieel verslag en een verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.
3. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 9.5.1, sub d, tevens een afschrift van de notariële akte van de aankoop van de betrokken gronden.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de verplaatsing van een landbouwbedrijf ter bevordering van de grondverwerving ten behoeve van de realisering van de provinciale doelen natuur, water, recreatie of landschap en de verbetering van de ruimtelijke structuur van de landbouw.
2. Gedeputeerde Staten maken bij de in het eerste lid bedoelde subsidie onderscheid in aanvragen als gronden geheel of gedeeltelijk zijn gelegen in:
een kaartbijlage bij dit besluit aangewezen gebied of
gebieden waarvoor een realisatieplan is opgesteld of 226
overige gronden.
Een aanvraag voor subsidie voor verplaatsing van een bedrijf moet voldoen aan de volgende criteria:
1. De aanvraag is afkomstig van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die beschikt over de eigendom of over het gebruiksrecht van de bij dit bedrijf behorende grond en die voor 5 oktober 2010 een juridische verplichting met de provincie voor grondverwerving of particuliere natuurrealisatie is aangegaan. 227
2. De aanvraag heeft betrekking op gronden gelegen in Overijssel, met uitzondering van de Nadere Uitwerking Rivierengebied, waarbij:
alle grond die het te verplaatsen bedrijf in eigendom heeft dient, vrij van enig gebruiksrecht, aan BBL in eigendom te worden overgedragen op grond van een koopovereenkomst tussen BBL en de aanvrager, of
de overdracht aan BBL van alle grond die het te verplaatsen bedrijf in eigendom heeft, is geregeld in een overeenkomst tussen de aanvrager en Gedeputeerde Staten inzake inbreng en toedeling van gronden vooruitlopend op het plan van toedeling als bedoeld in artikel 51 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied, artikel 62 van de Reconstructiewet concentratiegebieden of inbreng van de bij het bedrijf behorende grond in een overeenkomst tussen de aanvrager en de landinrichtingscommissie inzake inbreng en toedeling van gronden vooruitlopend op het plan van toedeling als bedoeld in artikel 196 van de Landinrichtingswet, of
de eigenaar van het te verplaatsen bedrijf bij de aanvraag verklaart dat alle bedrijfsgrond of een overeenkomstige oppervlakte (als onderdeel van een inrichtingsplan) zodanig wordt ingericht, dat de provinciale doelen worden gerealiseerd.
Bij de toepassing van sub a tot en met c geldt een minimale oppervlakte voor overdracht in eigendom van 10 ha. Wanneer een bedrijf verplaatst ten behoeve van een integraal project dat de provinciegrens overschrijdt, worden deze gronden voor de berekening van de minimale oppervlakte beschouwd alsof deze in Overijssel liggen, mits de aangrenzende provincie of andere overheden een evenredige bijdrage in de kosten leveren.
3. De hervestiging van een volwaardig bedrijf op een andere plaats, dient door de aanvrager binnen vierentwintig maanden na het sluiten van de in het tweede lid bedoelde overeenkomsten daadwerkelijk plaats te vinden. Indien door aantoonbare overmacht de hervestiging van een volwaardig bedrijf op een andere plaats binnen de gestelde termijn, niet mogelijk is kan de termijn voor hervestiging verlengd worden met maximaal vierentwintig maanden. De datum voor realisatie zal na verlenging nooit later zijn dan zestien maanden na het verkrijgen van de benodigde vergunningen voor de hervestiging van het bedrijf.
4. Voor zover de bedrijfsgebouwen gelegen zijn binnen de Ecologische Hoofdstructuur, een landinrichtingsproject, een wettelijk herverkavelingsproject of een overeenkomstige oppervlakte grond (als onderdeel van een inrichtingsplan) zodanig wordt ingericht, dat het provinciale doel wordt gerealiseerd, dient een clausule te worden opgenomen in de in het tweede lid, bedoelde overeenkomsten c.q. verklaringen dat de bedrijfsgebouwen aan het gebruik voor de landbouw worden onttrokken.
5. De hervestiging van een landbouwbedrijf vindt plaats op een locatie die als duurzaam voor landbouwdoeleinden aangemerkt kan worden.
6. Geen subsidie wordt verleend als:
de aanvrager voor dezelfde bedrijfsgebouwen gebruik heeft gemaakt van de faciliteiten van het provinciale Beleidskader Rood voor Rood;
door of namens de aanvrager op de te verlaten locatie een of meerdere landgoederen worden gevormd, overeenkomstig het Uitvoeringskader Nieuwe Landgoederen;
de aanvrager voor dezelfde bedrijfsgebouwen gebruik maakt van de faciliteiten van de Beleidsregel Verplaatsing intensieve veehouderijen 2005;
aan de aanvrager voor de betreffende bedrijfsgebouwen en gronden een volledige schadeloosstelling is betaald op grond van de hoofdstukken I, IV of VI van de Onteigeningswet;
aan de aanvrager voor de betreffende bedrijfsgebouwen en gronden een volledige schadeloosstelling op vrijwillige basis is betaald.
7. In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten afwijken van:
de in het tweede lid omschreven verplichting dat alle bij het bedrijf van aanvrager behorende grond van minimaal 10 ha, of een overeenkomstige oppervlakte, aan BBL dient te worden overgedragen, dan wel ingericht (als onderdeel van een inrichtingsplan) ten behoeve van provinciale doelen;
het vierde lid, dat bedrijfsgebouwen aan het gebruik voor landbouwdoeleinden wordt onttrokken indien de landbouwactiviteiten ten bate van provinciale doelen worden voortgezet;
het zesde lid, het eerste en tweede onderdeel ingeval hiermee tegelijkertijd meerdere provinciale doelen worden gerealiseerd.
8. De subsidie moet voldoen aan het bepaalde in artikel 6 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
1. De subsidie voor aanvragen in aangewezen gebieden en gebieden waarvoor een realisatieplan is opgesteld zoals bedoeld in artikel 9.6.1, tweede lid, bedraagt:
100% van de daadwerkelijke gemaakte verplaatsingskosten tot een maximum subsidiebedrag van € 100.000,--, vermeerderd met
maximaal 40% van het verschil tussen de investeringskosten van bedrijfsgebouwen en installaties op de hervestigingslocatie en de door DLG getaxeerde waarde van gebouwen en installaties op de te verlaten locatie tot een maximum subsidiebedrag van € 300.000,--, waarbij € 10.000,-- per geleverde ha grond wordt toegekend;
als op grond van artikel 9.6.2, zevende lid, eerste onderdeel, niet alle grond die het bedrijf in eigendom heeft wordt overgedragen aan BBL, wordt de subsidie als bedoeld in het eerste lid van dit artikel naar evenredigheid van de over te dragen oppervlakte grond berekend.
2. Bij aanvragen door bedrijven buiten aangewezen gebieden zoals bedoeld in artikel 9.6.1, tweede lid, wordt het criterium van geleverde ha grond in artikel 9.6.3, eerste lid sub b, gewijzigd in € 10.000,-- per geleverde ha Ecologische Hoofdstructuur en geleverde ha waarbij waterdoelen worden gerealiseerd, mits het waterschap evenredig in de kosten bijdraagt.
3. In afwijking van de leden 1 en 2 is het maximum subsidiebedrag € 130.000,-- als verplaatsing plaatsheeft binnen een ruilverkavelingsgebied voor landbouwdoeleinden.
4. Kosten van het saneren van de bodem en fiscale claims worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend.
5. De subsidie en het aankoopbedrag van het te verplaatsen bedrijf gezamenlijk bedraagt niet meer dan de hoogte van een volledige schadeloosstelling.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag om subsidie tevens de volgende informatie:
a. een omschrijving van de voorgenomen activiteit;
b. een topografische kaart met een schaal van 1:10.000 waarop de ligging en oppervlakte van het te verplaatsen bedrijf en de bijbehorende gronden, alsmede de plaats van hervestiging, waar de subsidie betrekking op heeft, zijn aangegeven;
c. een investeringsbegroting van de nieuwe bedrijfslocatie opgesteld door een onafhankelijk deskundige, waaruit tevens de financiële haalbaarheid van de investering blijkt;
d. voor zover aan de orde, een verklaring van de eigenaar dat deze de grond in eigendom, vrij van enig gebruiksrecht, over zal dragen aan BBL, ingeval de aanvrager geen eigenaar is;
e. voor zover aan de orde, een verklaring van de eigenaar dat deze de grond inricht overeenkomstig het provinciale doel;
f. een document waarmee wordt aangetoond dat hervestiging overeenkomstig artikel 9.6.2, vijfde lid zal plaatsvinden;
g. voor zover aan de orde, de in artikel 9.6.2, tweede lid, sub b, bedoelde overeenkomst tussen de aanvrager en de landinrichtingscommissie inzake de inbreng en de toedeling van gronden.
In afwijking van artikel 1.3.3 tweede of derde lid kunnen Gedeputeerde Staten alleen een voorschot verlenen:
a. ten behoeve van het onderdeel verplaatsingskosten op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten of binnenkort te maken kosten;
b. ten behoeve van het onderdeel investeringskosten als de verplaatsing obstakelvrij is.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 9.6.1 tevens een financieel verslag en verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het inkopen van kennis voor het beantwoorden van een concrete kennisvraag met betrekking op een innovatief project in de landbouw- en voedselsector (vouchers);
b. activiteiten gericht op het versterken van het innovatieve vermogen van de agrarische bedrijven en samenwerkingsverbanden van agrarische bedrijven en andere bedrijven;
c. innovatieve projecten waarin wordt samengewerkt aan de ontwikkeling van nieuwe producten, productiewijzen en/of technologieën (keteninnovatie).
Een aanvraag voor subsidie ten behoeve van stimulering van innovatie in het agrocluster moet voldoen aan de volgende criteria:
1. de aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub a, heeft betrekking op het gebruik van adviesdiensten en/of kennisinstellingen door (een) landbouwondernemer(s) voor een innovatief project en is afkomstig van een landbouwbedrijf, van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven of van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven en andere bedrijven of organisaties.
2. de aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub b, heeft betrekking op ondersteuning van de vorming en professionalisering van clusters, ketens en netwerken van bedrijven gericht op een of meer van de volgende activiteiten:
innovatie;
kennisontwikkeling;
kennisspreiding in het agrocluster en is afkomstig van een landbouwbedrijf of van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven of van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven en andere bedrijven of organisaties, waarbij minimaal 10 bedrijven deelnemen in het project of waarbij het project direct bijdraagt aan het verhogen van het innovatief vermogen van een aanzienlijk gedeelte van de landbouw- en voedselsector.
3. de aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub c, heeft betrekking op een samenwerkingsproject van landbouwbedrijven of van landbouwbedrijven met andere partners (keten en/of gebiedspartijen) en/of kennisinstellingen, gericht op product-, proces- en systeeminnovaties in de landbouw- en voedselsector.
4. de activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1 hebben een innovatieve waarde voor de sector of een deel daarvan.
5. subsidieverlening aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 4 dan wel artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
1. De steun voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub a wordt in natura in de vorm van een gesubsidieerde dienst toegekend. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub a bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten per project, met een maximum subsidiebedrag van € 6.500,-- (een voucher) en voor samenwerkingsverbanden € 13.000, -- (twee vouchers).
2. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub b, bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten, met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per driejarige periode per eindbegunstigde.
3. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub c, bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten per project met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per deelnemer en maximum subsidiebedrag van € 250.000,-- in totaal.
1. In afwijking van artikel 1.2.2. moet een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 9.7.1., sub c volledig zijn ingediend vóór 1 september van het betreffende kalenderjaar.
2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling c.q. wijziging van de aanvraag betreft.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. Gedeputeerde Staten leggen subsidieaanvragen op grond van artikel 9.7.1, sub a en sub c, voor aan respectievelijk de adviescommissie landbouwinnovatie keteninnovatieregeling en de adviescommissie landbouwinnovatie agrokennisvouchers, die binnen 6 weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengen.
2. De adviescommissies adviseren Gedeputeerde Staten over de innovatieve waarde en de kwaliteit van het project.
Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub c, die voor 1 september zijn ingediend en die voldoen aan de in artikel 9.7.2 genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dat toestaat.
1. De vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 9.7.1, sub b en c, tot een bedrag van € 25.000,-- vindt plaats overeenkomstig artikel 1.5.2, met dien verstande dat de aanvrager tevens een financieel verslag en verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten overlegt.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 9.7.1, sub b en c tevens een financieel verslag en een verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het opstellen van een erfinrichtingsplan en het geschikt maken van de vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) voor andere economische functies dan landbouw; 233
b. het vergroten van landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de VAB waarin een nieuwe economische functie komt en/of het erf waarop dit plaatsvindt, mits dit gebaseerd is op een transformatieplan dat voldoet aan het bepaalde in hoofdstuk 4, paragraaf 8 (industrieel en agrarisch erfgoed).
Een aanvraag voor subsidie voor het bevorderen hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing moet voldoen aan de volgende criteria:
a. De nieuwe functie past binnen het gemeentelijk VAB-beleid.
b. Het moet gaan om een renderende investering die een substantieel (extra) inkomen oplevert.
c. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening, danwel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.
d. Geen subsidie wordt verleend voor het ombouwen of geschikt maken van de VAB voor het stallen van caravans.
e. Subsidie voor sloop wordt alleen toegekend wanneer het een cultuurhistorisch waardevol gebouw betreft met een slechte bouwkundige staat dat in de oorspronkelijke staat met gebruik van oorspronkelijke materialen wordt herbouwd.
1. De subsidie voor het opstellen van een erfinrichtingsplan en het geschikt maken van een VAB als bedoeld in artikel 9.8.1, sub a, bedraagt maximaal 25% van de werkelijke kosten met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per 3 jaar, uitgaande van de datum van beschikking.
2. Subsidie voor het geschikt maken van een VAB als bedoeld in artikel 9.8.1, sub a, in combinatie met subsidie voor het vergroten van landschappelijke en cultuurhistorische waarden als bedoeld in artikel 9.8.1, sub b, bedraagt maximaal 40% van de werkelijke kosten met een maximum subsidiebedrag van € 150.000,-- per 3 jaar, uitgaande van de datum van beschikking.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens een bedrijfsplan.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Landelijke regelgeving: de vigerende regelgeving van de Rijksoverheid ter beperking van stikstofemissies uit huisvestingssystemen van veehouderijen: de Wet ammoniak en veehouderij en het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderijen;
b. Beleidskader stikstof: Beleidskader Natura 2000 stikstof en veehouderijen (Besluit Gedeputeerde Staten van Overijssel van 27 april 2010);
c. Beleidsregel stikstof: Beleidsregel Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen (besluit Gedeputeerde staten van 13 april 2010);
d. Drempelwaarde: depositie, op de rand van een Natura 2000 gebied, van één procent van de kritische depositiewaarde van het meest kritische habitattype binnen datzelfde Natura 2000-gebied;
e. N-depositie: neerslag van stikstofverbindingen uit de atmosfeer op een habitat binnen een beschermd natuurgebied, waarbij de belasting op het meest belaste punt binnen het habitat uitgedrukt wordt in mol N/ha/jr en de belasting op het habitat als geheel in mol N/jr; De berekening vindt plaats overeenkomstig artikel 7, lid 2 van de Beleidsregel stikstof;
f. N-emissie: uitstoot van ammoniak vanuit een veehouderij. Deze wordt uitgedrukt in kilogram ammoniak per dierplaats per jaar;
g. Kritische depositiewaarde: de in Alterra-rapport 1654 per Natura 2000-gebied vastgelegde waarde die aangeeft wat de gevoeligheid van een in het betrokken gebied voorkomend habitattype is voor de invloed van stikstofdepositie.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
1. projecten gericht op de kennisontwikkeling en de verspreiding van kennis met betrekking tot technieken en maatregelen voor de vermindering van stikstofemissie vanuit veehouderijbedrijven in Overijssel; 235
2. investeringen in stikstofemissiebeperkende maatregelen en technieken op landbouwbedrijven in Overijssel waarmee lagere stikstofemissies vanuit deze bedrijven gerealiseerd worden dan die op grond van de normen van de landelijke regelgeving vereist zijn. 236
Een aanvraag voor een activiteit genoemd in artikel 9.9.2. moet voldoen aan de volgende criteria:
1. De aanvraag voor de activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2 eerste lid moet betrekking hebben op projecten voor:
Kennisontwikkeling en kennisverspreiding door middel van praktijknetwerken.
Advisering aan landbouwers voor de opstelling en uitvoering van bedrijfsplannen voor de vermindering van de stikstofemissie.
2. Aanvragen voor activiteiten zoals bedoeld onder artikel 9.9.2 eerste lid kunnen worden ingediend door een samenwerkingsverband van landbouwbedrijven of van landbouwbedrijven met andere partners (keten en/of gebiedspartijen) en/of kennisinstellingen.
3. Aanvragen voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2 tweede lid kunnen worden ingediend door landbouwbedrijven met een minimale bedrijfsgrootte van 40 NGE.
4. Investeringen zoals bedoeld in artikel 9.9.2 tweede lid moeten gebruikt worden om lager gemiddelde stikstofemmissie per dierplaats te realiseren.
5. Subsidie als bedoeld in artikel 9.9.2 eerste lid, waarbij een landbouwbedrijf eindbegunstigde is moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie waarbij andere ondernemingen eindbegunstigde zijn moet voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
6. Subsidie als bedoeld in artikel 9.9.2, tweede lid, moet voldoen aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
7. Op subsidies die worden verstrekt op grond van artikel 9.9.2, is artikel 9.1.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 121.
1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2, eerste lid bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten.
2. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2, tweede lid bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten, met een maximum subsidiebedrag van € 400.000,-- per bedrijf in een periode van drie fiscale jaren, uitgaande van de datum van beschikking.
3. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2, tweede lid waarbij sprake is van investeringen die leiden tot extra kosten voor de bescherming van het milieu en die geen uitbreiding van de productiecapaciteit tot gevolg hebben, bedraagt maximaal 60% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 400.000,-- per bedrijf in een periode van drie fiscale jaren, uitgaande van de datum van beschikking.
1. In aanvulling op artikel 1.1.5 komen voor subsidie als bedoeld in artikel 9.9.2, tweede lid de volgende kosten in aanmerking:
de bouw en de aanpassing van de inrichting van bedrijfsgebouwen;
de aanschaf van machines en apparatuur;
met de onder sub a en b genoemde investeringen samenhangende advieskosten tot een maximum van 10% van de totale investering.
2. De subsidiabele kosten zoals genoemd in het eerste lid zijn maximaal de meerkosten van investeringen om lagere stikstofemissies te realiseren dan vereist op grond van de landelijke regelgeving ten opzichte van de kosten van de investeringen die gemaakt zouden moeten worden om te voldoen aan de normen van de landelijke regelgeving.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid bij de aanvraag om subsidie tevens:
a. een berekening en onderbouwing van de meerkosten van de investering om stikstofemissiebeperkende maatregelen te treffen, die verder gaan dan is voorgeschreven in de landelijke regelgeving;
b. een berekening van de huidige N-emissie van het landbouwbedrijf van de aanvrager en de N-emissie van dit landbouwbedrijf na de investering;
c. een berekening van de huidige N-depositie van het landbouwbedrijf van de aanvrager en de nieuwe N-depositie na de investering van dit landbouwbedrijf op het nabij gelegen Natura 2000 gebied, indien van toepassing.
1. In afwijking van artikel 1.1.3 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan het gestelde in de artikel 9.9.2 in een prioriteitsvolgorde:
Ten eerste wordt prioriteit gegeven aan aanvragen van landbouwbedrijven met een N-depositie op een Natura 2000-gebied boven de dempelwaarde van 1% van de kritische depositiewaarde.
Ten tweede worden de aanvragen geprioriteerd op basis van de door de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd verminderde N-depositie op een nabij gelegen Natura 2000 gebied.
Ten derde worden de aanvragen geprioriteerd op basis van de door de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd vermeden N-depositie op een nabij gelegen Natura 2000 gebied.
2. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dat toelaat.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als er sprake is van vervangingsinvesteringen of investeringen op intensieve veehouderijbedrijven in extensiveringsgebieden in het Reconstructiegebied Salland-Twente.
De activiteit moet binnen 2 jaar na subsidieverlening zijn uitgevoerd.
1. In afwijking van artikel 1.2.2. wordt een subsidieaanvraag vier keer per jaar, voor 1 maart, 1 juni, 1 september en 1 december van het betreffende kalenderjaar ingediend.
2. Een onvolledige subsidieaanvraag kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling c.q. wijziging van de aanvraag betreft.
1. Gedeputeerde Staten kunnen voor de realisatie van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur subsidie verstrekken voor:
de verwerving van gronden;
de vergoeding van de kosten voor beëindiging van pachtovereenkomsten.
2. In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten subsidie verstrekken voor de kosten van achterstallig onderhoud.
Een aanvraag voor subsidie voor activiteiten als genoemd in artikel 9.10.1 moet voldoen aan de volgende criteria:
1. Een aanvraag is afkomstig van Stichting Landschap Overijssel of de Vereniging Natuurmonumenten.
2. De te verwerven grond ligt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.
3. De te verwerven grond is begrensd als nieuwe natuur als bedoeld in het Natuurgebiedsplan of volgens een besluit van Gedeputeerde Staten zal worden begrensd als nieuwe natuur.
4. De subsidieaanvrager komt, gelet op de door Gedeputeerde Staten vast te stellen Eerstgegadigdenkaart, als eerste in aanmerking voor aankoop van de betreffende grond. In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten afwijken van de toedeling, zoals in de Eerstgegadigdenkaart is geregeld.
5. In bijzondere gevallen kan een aanvraag voor subsidie betrekking hebben op de verwerving van bestaande natuur indien deze gronden:
zijn gelegen in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur;
voor de verkopende partij, een niet af te splitsen onderdeel van een aankoop met cultuurgrond ten behoeve van een realisering nieuwe natuur vormt, of;
binnen een Natura 2000-gebied liggen, waarbij de verkopende partij geen subsidie op grond van de Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel, dan wel vanaf 1 januari 2010 op grond van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer en of Subsidieregeling kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap Overijssel, ontvangt waardoor de gestelde kwaliteitsdoelen niet worden gehaald, of;
een hydrologische eenheid vormen met locatiegebonden natuur.
6. De te verwerven gronden moeten betrekking hebben op:
juridisch verplichte in uitvoeringsmodules betrokken gronden. Het betreft de uitvoeringsmodules voor de Projecten Azelerbeek, Hema-Lins, Saasveld-Gammelke, Reutum, Enschede-Zuid, Enschede-Noord, Rijssen, Gooiermars, Varsen en Noordwest-Overijssel (besluit Gedeputeerde Staten d.d. 24 december 2010, kenmerk 2010/0204086);
de gronden waarvoor Gedeputeerde Staten hebben besloten tot overname van het Waterschap Regge en Dinkel (besluit Gedeputeerde Staten d.d. 11 januari 2011, kenmerk 2011/0003185);
de gronden die nodig zijn voor de realisatie van de juridische verplichte waterprestaties (besluit Gedeputeerde Staten d.d. 29 maart 2011, kenmerk 2011/0058476 en daarop volgende brief aan de waterschappen, GS nota kenmerk 2011/0145226).
1. De subsidie voor grondverwerving als bedoeld in artikel 9.10.1, eerste lid sub a, bedraagt 100% van de verwervingskosten, waaronder wordt verstaan:
de kosten van de aan te kopen grond, gebaseerd op de marktwaarde van vergelijkbare gronden in de omgeving. Deze marktwaarde wordt bepaald op basis van een door of namens de Dienst Landelijk Gebied door een voor het landelijk gebied gecertificeerde taxateur uitgebrachte taxatie; 239
de kosten van opstallen, die een onlosmakelijke eenheid met de aan te kopen grond vormen of waarbij de opstallen een duidelijke functie vervullen in het beheer van de grond;
de taxatiekosten;
de overdrachtskosten;
het afkoopbedrag van de landinrichtingsrente voor zover die rust op het te verwerven terrein;
kosten verbonden aan het verlies bij verkoop of sloop van gebouwen.
2. Een subsidie voor beëindiging van een op een terrein gevestigde pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 9.10.1 eerste lid sub b, bedraagt 100% van de kosten. De subsidie bedraagt niet meer dan de gebruikelijk betaalde vergoedingen ter compensatie van het nadeel bij vroegtijdige beëindiging van pachtovereenkomsten.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag om subsidie tevens de volgende informatie:
a. een duidelijke topografische situatietekening, waarop de aan te kopen grond is aangegeven (schaal 1:25.000);
b. de kadastrale gegevens van de aan te kopen grond;
c. de naam van de verkoper(s);
d. zakelijke rechten en kwalitatieve verplichtingen, die eventueel op de aan te kopen grond zijn gevestigd;
e. een verklaring van de verkoper, waarin is aangegeven dat hij voor de betreffende grond niet geïnteresseerd is in de in het natuurgebiedsplan beoogde doelen van particulier natuurbeheer;
f. streekplan- en bestemmingsplansituatie van de aan te kopen grond;
g. een kostenoverzicht, gespecificeerd naar de in artikel 9.10.4, eerste lid, onderscheiden verwervingskosten;
h. een door of namens de Dienst landelijk Gebied, door een voor het landelijk gebied gecertificeerde taxateur, opgesteld taxatierapport van de aan te kopen grond;
i. omschrijving van het beoogde natuurdoel, met daarbij de verwachte resultaten overeenkomstig het betreffende natuurgebiedsplan;
j. een door de Grondkamer goedgekeurde pachtontbindingsovereenkomst, indien de aanvraag voor subsidie betrekking heeft op beëindiging van een pachtovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 9.10.3, tweede lid.
In afwijking van artikel 1.1.5 derde lid zijn de kosten van dat deel van de activiteiten dat al heeft plaatsgevonden voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tevens een afschrift van de notariële akte van de aankoop van de betrokken gronden.
1. De gronden en eventuele gebouwen waarvoor subsidie wordt verstrekt mogen niet zonder schriftelijke toestemming van Gedeputeerde Staten worden vervreemd, bezwaard of aan hun bestemming worden onttrokken.
2. Gedeputeerde Staten kunnen verplichtingen verbinden aan een toestemming tot het vervreemden, bezwaren of het onttrekken aan de bestaande bestemming.
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die gericht zijn op beheer, inrichting, natuurgerichte recreatie, voorlichting en onderzoek van nationale parken de Sallandse Heuvelrug of De Weerribben-Wieden.
Een aanvraag voor subsidie voor versterking van een nationaal park moet voldoen aan de volgende criteria:
1. De activiteit is opgenomen in het bestedingsplan van het desbetreffende Nationale Park.
2. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
In afwijking van artikel 1.1.5 derde lid zijn de kosten van dat deel van de activiteiten dat al heeft plaatsgevonden voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor uitbreiding van de investering ter versterking van ruimtelijke kwaliteit die een particulier of onderneming moet leveren op basis van artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel.
De aanvraag voor een subsidie Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving moet voldoen aan de volgende criteria:
1. De aanvrager van de subsidie is een gemeente in Overijssel;
2. De extra investering moet bijdragen aan een versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving door versterking van de gebiedskenmerken en moet bijdragen aan realisering van de provinciale beleidsdoelstellingen;
3. De extra investering moet plaats vinden in de Groene Omgeving zoals bedoeld in de Omgevingsvisie;
4. Het mag niet gaan om kosten die de aanvrager moet maken op basis van reguliere taakuitoefening of om kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd; 244
5. Het beheer van de investering in de ruimtelijke kwaliteit moet duurzaam geregeld zijn. 245
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van 3x het bedrag dat de particulier moet investeren ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving met een maximum van € 75.000,-- per aanvraag.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid bij de aanvraag tevens een plan inhoudende de extra investering ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit. In het plan is minimaal opgenomen:
a. Een onderbouwd kostenoverzicht van de investering die gedaan wordt door de particulier of de ondernemer;
b. Een onderbouwd kostenoverzicht van de kosten van de extra investering die gedaan wordt door de gemeente;
c. Hoe het beheer van de ruimtelijke kwaliteit in de toekomst is gewaarborgd;
d. Een motivatie waarom de extra investering bijdraagt aan een versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving door versterking van de gebiedskenmerken en bijdraagt aan de realisering van de provinciale beleidsdoelstellingen.
De subsidieontvanger moet de prestatie in 2012 hebben gerealiseerd.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van projecten die passen in het ontwikkelingsprogramma van een Nationaal Landschap. Hierbij bestaat er onderscheid in:
1. geprogrammeerde projecten, waarbij de uitvoerder is aangewezen in het betreffende Uitvoeringsprogramma;
2. projecten die passen binnen een in het uitvoeringsprogramma uitgewerkte programmalijn;
3. niet geprogrammeerde projecten voor kleinschalige initiatieven.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9.15.1 moet voldoen aan de volgende criteria:
1. Het project past binnen het uitvoeringsprogramma en draagt aantoonbaar bij aan het realiseren van het uitvoeringsprogramma. Dit houdt in dat het project of de activiteit bijdraagt aan:
de versterking van het landschap volgens kernkwaliteiten omschreven in de Omgevingsverordening Overijssel (artikel 2.6.3) en
de vergroting van de toegankelijkheid van het landschap voor toerist, recreant en inwoner of
de versterking van sociaaleconomische structuur van een voor landschapsbeheer of -ontwikkeling belangrijke onderneming of gemeenschap.
2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9.15.1 eerste lid kan alleen worden ingediend door of namens de betreffende uitvoerder.
3. In aanvulling op de leden 1 en 2 geldt in Nationaal Landschap IJsseldelta voor projecten als bedoeld in artikel 9.15.1 derde lid, dat de aanvraag voor subsidie afkomstig is van particulieren en rechtspersonen, niet zijnde publiekrechtelijke rechtspersonen.
4. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
5. Geen subsidie wordt verstrekt voor prestaties binnen Nationaal Landschap Noord Oost Twente die op grond van paragraaf 9.16 (Groene en Blauwe Diensten) voor subsidie in aanmerking kunnen komen.
1. De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 9.15.1, eerste en tweede lid is afhankelijk van het belang en de financieringsmogelijkheden van de aanvrager en bedraagt maximaal 75 % van de totale projectkosten.
2. In afwijking van artikel 1.1.4, tweede lid geldt bij stapeling van deze subsidie met een subsidie uit paragraaf 9.16, 9.17 en 9.18 (Groene en Blauwe diensten) een maximum van 90% van de subsidiabele kosten.
3. De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 9.15.1, derde lid bedraagt voor projecten in Nationaal Landschap IJsseldelta 75% van de totale projectkosten met een maximum van € 15.000.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de vergoeding van maatregelen en activiteiten op het gebied van landschap, natuur, water, cultuurhistorie en recreatie die de kwaliteit van het landelijk en stedelijk gebied verhogen.
2. De subsidie zoals bedoeld in het eerste lid betreft de volgende activiteiten:
aanleg- en herstelwerkzaamheden;
inzet en gebruik van de grond;
onderhoudsactiviteiten waaronder mede begrepen het doelbewust nalaten of dulden hiervan;
gebruik van materialen;
educatie en professionalisering.
Een aanvraag voor uitvoering van Groene en Blauwe diensten moet voldoen aan de volgende criteria:
1. Een aanvraag voor uitvoering van Groene en Blauwe diensten heeft betrekking op activiteiten die in het kader van de pilot Boeren voor Natuur Twickel worden uitgevoerd en waarvoor door de Europese Commissie op 27 juli 2006 resp. 19 november 2007, steunnummers N58/2005, resp. N476/2007 goedkeuring aan is verleend.
2. Geen subsidie wordt verleend:
indien er op grond van enig wettelijk voorschrift de plicht bestaat tot het verrichten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;
indien er voor de activiteiten een subsidiemogelijkheid bestaat op grond van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel, de Subsidieregeling Natuur Overijssel of de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Overijssel. 249
1. De subsidie voor aanleg, beheer en herstel bedraagt maximaal 75% van de totale kosten van activiteiten: 251
indien:
de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP voor 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is opgenomen voor de periode 2009-2011;
de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2011 gerealiseerd zijn, en
de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten.
of indien:
de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP na 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is opgenomen voor de periode 2010-2012,
de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2012 gerealiseerd zijn, en
de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten.
2. De subsidie voor aanleg, beheer en herstel bedraagt in de overige gevallen maximaal 50% van de totale kosten van activiteiten.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid betreft de subsidie voor het randenbeheer, onderdeel natte randen, maximaal 25% van de totale kosten van activiteiten in de hiertoe in het Beleidskader Groene en Blauwe diensten 2006 aangegeven gebieden met grote bestaande ecologische waarden.
4. In afwijking van het tweede en derde lid, bedraagt de subsidie voor het randenbeheer, onderdeel natte randen, in de Nationale Landschappen Noordoost Twente en IJsseldelta maximaal 75% van de totale kosten van activiteiten, indien voor de periode 2009-2011, respectievelijk 2010-2012, aan de voorwaarden genoemd in het eerste lid, sub a of b is voldaan. 252
1. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een projectvoorstel dat voldoet aan de volgende criteria:
een begrenzing van het gebied waarop het voorstel betrekking heeft;
een beschrijving en analyse van het landschap van het gebied waaronder opbouw en identiteit van het landschap, het in het gebied voorkomende watersysteem, de betekenis van en voor gebruiksfuncties, de cultuurhistorische, aardkundige, ecologische waarden, de belevingswaarden waaronder openheid, beslotenheid, zichtlijnen, opgaande begroeiing, recreatieve ontsluiting en de waardering van het landschap;
een visie op behoud en ontwikkeling van het landschap van het gebied;
een overzicht van meetbare doelstellingen met betrekking tot de inzet van Groene en Blauwe diensten in het gebied alsmede de wijze van monitoring en evaluatie hiervan;
een beschrijving van de wijze van uitvoering van Groene en Blauwe diensten in het gebied, waaronder een nauwkeurige omschrijving van te treffen maatregelen onderscheiden naar aanleg, beheer en herstel;
een beschrijving van de wijze van financiering en een begroting van de benodigde financiële middelen;
een beschrijving van de wijze van organisatie;
een beschrijving van de manier waarop de communicatie zal plaatsvinden;
de waarborgen voor een duurzaam behoud van het resultaat van de uitgevoerde Groene en Blauwe diensten in het gebied.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager tevens een afschrift van een overeenkomst met het Nationaal Groenfonds, strekkende tot de openstelling van een rekening-courant.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing ingeval de aanvrager een gemeente of waterschap is, mits de aanvraag bij het sluiten van het convenant zoals bedoeld in artikel 9.16.2 derde lid past in het gemeentelijk Landschapsontwikkelingsplan of enig vergelijkbare planvorm.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. De subsidieontvanger is verplicht de gesubsidieerde activiteiten te laten uitvoeren door één of meerdere particuliere beheerders. Onder particuliere beheerders wordt hierbij verstaan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die krachtens zakelijk of duurzaam persoonlijk recht beschikt over het recht tot gebruik en beheer van gronden gelegen binnen het betreffende projectvoorstel. Deze verplichting geldt niet indien Gedeputeerde Staten toepassing geven aan artikel 9.16.2 vijfde lid.
2. De subsidieontvanger sluit met de beheerders bedoeld in het eerste lid schriftelijke overeenkomsten waarbij de beheerder zich bij voorbaat verbindt tot nakoming van de verplichtingen waartoe de subsidieontvanger uit hoofde van deze subparagraaf met betrekking tot de gronden binnen het betreffende projectvoorstel gehouden is, zolang de beheerder beschikt over het recht tot gebruik en beheer van die gronden. Tevens verbindt de beheerder zich, bij overdracht van het desbetreffende gebruiksrecht van de verkrijger daarvan te bedingen dat deze vanaf het moment van verkrijging de in deze volzin bedoelde verplichtingen zal nakomen en zulks ook van zijn rechtsopvolger zal bedingen.
In afwijking van artikel 1.3.3. tweede of derde lid verlenen Gedeputeerde Staten op schriftelijk verzoek van de aanvrager een voorschot tot maximaal 100% van de verleende subsidie.
1. In afwijking van de artikelen 1.5.1 en 1.5.4 (indien de gemeente de aanvrager is) vindt de vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.1 tot een bedrag van € 25.000,-- plaats overeenkomstig artikel 1.5.2, met dien verstande dat de aanvrager tevens een financieel verslag en verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten overlegt.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid, artikel 1.5.3 tweede lid of 1.5.4 (indien de gemeente de aanvrager is) bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 9.16.1 tevens een financieel verslag en verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen van een projectvoorstel zoals bedoeld in artikel 9.16.4, eerste lid.
2. De subsidie zoals bedoeld in het eerste lid betreft de volgende activiteiten:
advieskosten, gebaseerd op een dagdeeltarief;
rapportagekosten;
reiskosten;
vergaderkosten.
Een aanvraag voor subsidie voor het opstellen van een projectvoorstel moet voldoen aan de volgende criteria:
1. Een aanvraag is afkomstig van een rechtspersoon.
2. De subsidie voldoet aan artikel 3 van de EG-Verordening 1860/2004 dan wel wanneer de subsidie niet wordt toegekend aan een onderneming in de landbouwsector als bedoeld in die verordening, aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
3. Geen subsidie wordt verleend indien voor dezelfde activiteiten een financiële bijdrage door de gemeente is verstrekt die indirect van de provincie is ontvangen.
1. De subsidie bedraagt maximaal 75% van de totale kosten van activiteiten:
indien:
de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP voor 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is opgenomen voor de periode 2009-2011;
de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2011 gerealiseerd zijn, en
de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten.
of indien: 257
de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP na 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is opgenomen voor de periode 2010-2012,
de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2012 gerealiseerd zijn, en
de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten.
2. De subsidie bedraagt in de overige gevallen maximaal 50% van de totale kosten van activiteiten.
3. Het maximale subsidiepercentage wordt naar rato verminderd voor zover het totaal van die subsidie vermeerderd met die krachtens enig ander wettelijk voorschrift verstrekte subsidie meer dan 100% van de bedoelde kosten bedraagt.
Artikel 1.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag afkomstig is van een gemeente of een waterschap. Wanneer de aanvrager een gemeente of een waterschap is dan zijn de hiertoe strekkende bepalingen in het convenant van toepassing.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verstrekken aan een rechtspersoon die uitvoering gaat geven aan één of meerdere projectvoorstellen.
2. De subsidie zoals bedoeld in het eerste lid betreft de kosten van organisatie en personeel en zijn bestemd voor de volgende activiteiten:
oprichting;
bestuurs- en secretariaatskosten;
fondsbeheer en - werving;
gebiedsmakelaardij;
advies;
professionalisering en educatie;
communicatie;
controle en monitoring.
De aanvraag voor subsidie voor organisatiekosten moet voldoen aan de volgende criteria:
1. De aanvraag is afkomstig van:
een privaatrechtelijke rechtspersoon die blijkens de statuten of oprichtingsakte specifiek is opgericht voor dan wel zich onderscheidenlijk met geen andere activiteiten bezighoudt dan het verduurzamen en overdragen van onder andere uit een of meerdere subsidies verkregen middelen voor activiteiten uit het projectvoorstel zoals bedoeld in artikel 9.16.4 van dit besluit. Artikel 9.1.5, vierde lid van dit besluit is niet van toepassing.
Een gemeente of waterschap indien hiertoe bij een convenant tussen provincie en gemeente c.q. waterschap is besloten. De gemeente of waterschap is verplicht de subsidie te bestemmen voor privaatrechtelijke rechtspersonen zoals bedoeld in sub a.
2. De kosten als bedoeld in artikel 9.18.1 bedragen maximaal 15% van de totale met de uitvoering van het projectvoorstel zoals bedoeld in artikel 9.16.4 gemoeide kosten. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere situaties een hoger percentage toestaan.
3. Geen subsidie wordt verleend indien:
in de rechtspersoon sprake is van deelneming van een natuurlijk persoon die tevens eindbegunstigde is;
de rechtspersoon economische activiteiten ontplooit en als onderneming in de zin van artikel 87, eerste lid van het EG-Verdrag moet worden aangemerkt.
voor dezelfde activiteiten een convenant tussen provincie en gemeente c.q. waterschap is besloten.
1. De subsidie bedraagt maximaal 75% van de totale kosten van activiteiten:
indien:
de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP voor 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is opgenomen voor de periode 2009-2011;
de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2011 gerealiseerd zijn, en
de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten.
of indien: 260
de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP na 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is opgenomen voor de periode 2010-2012,
de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2012 gerealiseerd zijn, en
de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten.
2. De subsidie bedraagt in de overige gevallen maximaal 50% van de totale kosten van activiteiten.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. In afwijking van artikel 1.3.3, tweede lid en derde lid wordt het voorschot in het begin van de maanden juni en december van het betrokken kalenderjaar beschikbaar gesteld.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de aanvraag afkomstig is van een gemeente of waterschap. Als dan zijn de hiertoe strekkende bepalingen in het convenant van toepassing.
1. In afwijking van de artikelen 1.5.1 en 1.5.4 (indien de gemeente de aanvrager is) vindt de vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 9.18.1 tot een bedrag van € 25.000,-- plaats overeenkomstig artikel 1.5.2, met dien verstande dat de aanvrager tevens een financieel verslag en verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten overlegt.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid, artikel 1.5.3 tweede lid of artikel 1.5.4 (indien de gemeente de aanvrager is) bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 9.18.1 tevens een financieel verslag en verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die gericht zijn op behoud en verbetering van de weidevogelstand in Overijssel.
De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9.19.1 moet voldoen aan de volgende criteria:
1. De activiteit draagt direct of indirect bij aan het verbeteren van de weidevogelstand in Overijssel.
2. De activiteit is gebiedsoverstijgend of heeft een voorbeeldfunctie voor andere weidevogelgebieden.
3. De aanvraag is afkomstig van een samenwerkingsverband.
4. De financiering vindt plaats door meerdere partijen.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
[Ingetrokken]
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van een faunabeheerplan.
Een aanvraag voor subsidie voor de uitvoering van een faunabeheerplan moet voldoen aan de volgende criteria:
1. de aanvraag wordt ingediend door een faunabeheereenheid, zoals vermeld in artikel 29 van de Flora- en Faunawet,
2. de aanvraag is gericht op de uitvoering van een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd faunabeheerplan op basis van artikel 30 van de Flora -en faunawet.
De subsidie als bedoeld in 9.21.1 bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor prestaties in het buitengebied die gericht zijn op:
1. het opstellen van ontwikkelingsplannen in relatie tot de landschappelijke kwaliteit;
2. het uitvoeren van projecten ter versterking van de landschappelijke kwaliteit van het cultuurlandschap. Subsidie voor de uitvoering kan betrekking hebben op een van de volgende thema's:
uitvoering landgoedversterkingsplannen (onderdelen landschap en cultuurhistorie);
herstel cultuurhistorische elementen (groen of combinatie groen en rood);
integrale ervenprojecten (combinatie van groene én rode elementen);
innovatieve projecten
aanleg landschapselementen in wettelijke herverkavelingsprojecten;
3. investeringen in de aanleg en herstel van groen in robuuste structuren aan de randen van stedelijke centra;
4. investeringen in de aanleg en herstel van groene elementen ten behoeve van landschappelijke inpassing van rommelige randen van bestaande kernen.
Een aanvraag voor de subsidie kwaliteit cultuurlandschap moet voldoen aan de volgende criteria:
a. Het beheer van de aan te leggen of te herstellen elementen moet duurzaam geregeld zijn.
b. De objecten waarvoor subsidie wordt verleend zijn openbaar toegankelijk dan wel beleefbaar vanaf de openbare weg.
c. Geen subsidie wordt verstrekt voor prestaties die op grond van paragraaf 9.16 (Uitvoering Groene en Blauwe Diensten) voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor aanleg en herstel van groene landschapselementen in grotere landgoedprojecten.
d. Een project, als bedoeld in artikel 9.22.1 dient te passen binnen het gemeentelijke beleid zoals vastgelegd in een landschapsontwikkelingsplan of een daarmee vergelijkbare planvorm.
e. Ervenprojecten als bedoeld in artikel 9.22.1 tweede lid onder c hebben een integrale, gebundelde aanpak. Dit betekent dat meerdere particuliere eigenaren in het project deelnemen en dat behalve de groene erfinrichting ook de gebouwen/bouwwerken en cultuurhistorische elementen op het erf aandacht krijgen.
f. Een aanvraag voor subsidie, als bedoeld in artikel 9.22.1 tweede lid, waarvan de projectomvang minder dan € 25.000,-- bedraagt, wordt niet in behandeling genomen.
g. De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9.22.1 derde lid, heeft betrekking op gronden, die gelegen zijn binnen een straal van 5 km rond de bebouwde kom van grote steden en stedelijke agglomeraties met meer dan 50.000 inwoners. Een robuuste structuur heeft een minimale oppervlakte van 2 hectare.
h. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
i. Op subsidies die worden verstrekt op grond van artikel 9.22.1 tweede lid, waarvan de subsidiabele kosten meer bedragen dan € 150.000,-- is artikel 9.1.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken voor de onderdelen a tot en met d subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 323, voor het onderdeel e subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 125.
j. Subsidies voor het herstel van waterpartijen als onderdeel van het uitvoeren van projecten ter versterking van de landschappelijke kwaliteit van cultuurlandschap zoals bedoeld in artikel 9.22.1 tweede lid worden alleen toegekend indien er sprake is van een sterke verhoging van de belevingswaarde van een landgoed.
1. De subsidie voor het opstellen van ontwikkelingsplannen als bedoeld in artikel 9.22.1 eerste lid bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum subsidiebedrag van € 50.000,--. Voor het opstellen van Landgoedversterkingsplannen geldt een maximum subsidiebedrag van € 7.500,--.
2. De subsidie voor het uitvoeren van projecten waarin geen productieve elementen zijn opgenomen, als bedoeld in artikel 9.22.1 tweede lid bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum subsidiebedrag van € 300.000,- per project indien artikel 9.22.2 sub h van toepassing is. Voor de overige aanvragen, als bedoeld in artikel 9.22.1 tweede lid bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten.
3. De subsidie voor aanleg en herstel van recreatief groen en groene elementen, zoals bedoeld in artikel 9.22.1 derde en vierde lid bedraagt maximaal € 5.000,--/ha.
4. Subsidie voor het herstel van waterpartijen als onderdeel van het uitvoeren van projecten ter versterking van de landschappelijke kwaliteit van cultuurlandschap zoals bedoeld in artikel 9.22.1 tweede lid bedragen maximaal € 75.000,-- per landgoed.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. arbeidsmarktpartijen: overheden, ondernemers, sociale partners en instellingen voor beroepsonderwijs;
b. RPA: Regionaal Platform Arbeidsmarkt;
c. POWI: Platform Onderwijs Werk en Inkomen;
d. RPA-regio's:: de 3 regio's in Overijssel waarbinnen samenwerking op het gebied van arbeidsmarktbeleid vorm krijgt. Het betreft het POWI-Twente ; RPA IJssel-Vecht en RPA Stedendriehoek;
e. regionale actieplannen: documenten waarin partijen die binnen het RPA of POWI samenwerken, de arbeidsmarktactiviteiten en projecten benoemen.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die:
a. bijdragen aan de oplossing van regionale arbeidsmarktknelpunten
b. de samenwerking tussen arbeidsmarktpartijen bevorderen.
c. de aansluiting tussen arbeidsmarkt en onderwijs verbeteren.
d. de transparantie van de (regionale) arbeidsmarkt bevorderen
Een aanvraag voor activiteiten bedoeld in artikel 10.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
a. Aanvragen dienen te passen in regionale actieplannen op het gebied van economie, arbeidsmarktbeleid en de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt;
b. de activiteit wordt bovengemeentelijk/regionaal in samenwerking gerealiseerd;
c. de activiteit is gericht op het bevorderen van een betere aansluiting tussen vraag en aanbod van arbeid, waarbij de vraag vanuit de markt leidend is;
d. de activiteit is gericht op het verhogen van de arbeidsparticipatie, waarbij speciale aandacht voor kwetsbare groepen op de regionale arbeidsmarkt;
e. de activiteit is voorwaardenscheppend;
f. er moet sprake zijn van cofinanciering door tenminste één andere partij dan de aanvrager;
g. aanvragen moeten schriftelijk ondersteund worden door een of meer regionale samenwerkingsverbanden arbeidsmarkt en/of economie.
De subsidie als bedoeld in artikel 10.1.2 bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.
In aanvulling op artikel 1.1.5 derde lid zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
a. interne kosten;
b. verrekenbare heffingen, belastingen of lasten;
c. rente-, bank-, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;
d. afschrijvingskosten;
e. winstoplagen bij transacties binnen een groep van ondernemingen;
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.2.2 eerste lid wordt een aanvraag voor een nader door Gedeputeerde Staten te bepalen datum ingediend.
Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen die voor een bepaalde datum ex artikel 10.1.7 zijn ingediend en die voldoen aan de in artikel 10.1.3 genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat. Daarbij streven Gedeputeerde Staten naar een evenwichtige verdeling van de subsidietoekenning over de regio's IJssel-Vecht, Twente en Stedendriehoek waarbij het aandeel in de beroepsbevolking van de Provincie een belangrijk criterium is.
Een aanvraag voor subsidie wordt om advies en prioriteitsstelling voorgelegd aan de regionale samenwerkingsverbanden economie en arbeidsmarktbeleid.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. werkleerbedrijf: een organisatie met rechtspersoonlijkheid, een organisatie zonder rechtspersoonlijkheid of een (semi-)overheidsorganisatie. 264
b. kwetsbare jongere: een door een ITB-er geïndiceerde jongere. 265
c. ITB-er: Individuele Traject Begeleider die op basis van het profiel van de jongere bemiddelt naar een passend werkleertraject bij een werkleerbedrijf. 266
d. regionale projectcoördinator: coördinator van de ITB-ers in de regio's IJssel-Vecht, Stedendriehoek en Twente, die advies geeft over de plaatsing van een jongere bij een werkleerbedrijf. 267
e. individueel trajectplan: een plan waarin minimaal de volgende onderdelen voor de kwetsbare jongere zijn uitgewerkt: opleiding in combinatie met de werkleerplek, wonen, schuldsanering/financiën, gezondheidszorg, vrijetijdsbesteding. 268
f. werkleermeester: een deskundige werknemer die in dienst is van het werkleerbedrijf, de gelegenheid krijgt om de jongere te begeleiden gedurende minimaal 6 maanden en die in overleg met de ITB-er meewerkt aan het realiseren van het individuele trajectplan van de jongere.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van een individuele trajectplan van een kwetsbare jongere.
Een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 11.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een werkleerbedrijf;
b. het werkleertraject duurt minimaal 6 maanden en een gemiddelde werkweek bedraagt minimaal 20 uur per week;
c. de jongere wordt begeleid door een werkleermeester;
d. de werkleermeester en de ITB-er werken nauw samen aan het realiseren van het individuele trajectplan van de kwetsbare jongere;
e. het werkleertraject is vastgesteld in een stageovereenkomst, een arbeidsovereenkomst of een detacheringsovereenkomst, die in overleg met de ITB-er is opgesteld;
f. het werkleertraject resulteert in ten minste een kwalificatie gericht op een baan voor de jongere of een reguliere baan bij het werkleerbedrijf of een andere onderneming.
De subsidie bedraagt € 10.000,-- per werkleertraject per kwetsbare jongere, uitgaande van een werkleertraject van 12 maanden, met een maximale subsidie van € 200.000,-- per werkleerbedrijf.
In afwijking van artikel 1.1.5 derde lid zijn de activiteiten subsidiabel vanaf de ingangsdatum van de overeenkomst als bedoeld in artikel 11.1.3 onder sub e.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens:
a. een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel;
b. een ondertekend Werkgeversbijlage Plan van aanpak 1000 jongerenplan Provincie Overijssel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Externe veiligheid: de kans om buiten een risicobron te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval bij die risicobron. Waarbij als risicobron worden beschouwd de objecten die als zodanig op basis van wet- en regelgeving moeten worden ingevoerd in het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS) en het Informatiesysteem overige ramptypen (ISOR).
b. Kwaliteitskader gemeentelijk extern veiligheidsbeleid: een richtinggevend kwaliteitskader dat aandachtspunten aanreikt voor gemeentelijk extern veiligheidsbeleid.
c. Wettelijke externe veiligheidstaken: externe veiligheidstaken die voortvloeien uit wetgeving waaronder de algemene zorgplicht voor veiligheid.
Gedeputeerde Staten kunnen aan Overijsselse gemeenten subsidie verstrekken voor het borgen van structurele kennis, capaciteit en deskundigheid in de eigen organisatie ten behoeve van de uitvoering van wettelijke externe veiligheidstaken. Het borgen kan plaatsvinden in de eigen organisatie en door het delen van capaciteit en deskundigheid op het gebied van externe veiligheid. Het borgen kan tevens plaatsvinden in samenwerkingsverbanden tussen Overijsselse overheden waaronder die zoals bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen.
Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 12.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
1. De aanvrager beschikt over een door de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders vastgesteld extern veiligheidsbeleid.
2. De aanvrager verklaart voornemens te zijn:
externe veiligheid te verankeren in tenminste de beleidsvelden ruimtelijke ordening, omgevingsvergunning, vervoer en toezicht,
bij te dragen aan het delen van kennis, capaciteit en deskundigheid tussen Overijsselse overheden,
voor 4 jaar deel te nemen.
1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 12.1.2 bestaat uit twee delen en bedraagt:
Deel 1: een bedrag dat op basis van inwoneraantallen wordt verdeeld over de Overijsselse gemeenten en verstrekt voor de gehele looptijd van de subsidieregeling 2011 tot en met 2014.
Deel 2: een bedrag dat in 2011, 2012, 2013 en 2014 op basis van een door Gedeputeerde Staten vastgestelde verdeelsleutel wordt verdeeld over de Overijsselse gemeenten die voor dat kalenderjaar een aanvraag indienen.
2. De subsidies worden verleend onder het voorbehoud van het gestand doen van financiering door het Rijk. Indien het Rijk besluit om de bijdrage aan het provinciefonds bestemd voor externe veiligheid tussentijds te verhogen, te wijzigen of in te trekken, kunnen Gedeputeerde Staten dit besluit laten doorwerken in deze subsidieregeling.
1. In afwijking van artikel 1.2.1 eerste lid zijn alleen de kosten van ambtenaren aangesteld bij een Overijsselse overheid ingezet ten behoeve de subsidiabele activiteiten subsidiabel.
2. In afwijking van artikel 1.2.1 derde lid zijn de kosten gemaakt in de periode vanaf 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 subsidiabel.
1. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 12.1.4 eerste lid sub a moet voor 1 mei 2011 zijn ingediend. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om een aanvrager uitstel te verlenen.
2. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 12.1.4 eerste lid sub b moet voor 1 februari van het betreffende kalenderjaar worden ingediend; waarbij geldt dat aanvragen voor 2011 voor 1 mei 2011 moeten zijn ingediend.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 eerste lid bij de aanvraag tevens documenten:
a. waarin het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid is beschreven.
b. waaruit blijkt dat het gemeentebestuur de voortgang van het externe veiligheidsbeleid borgt.
c. waaruit blijkt dat de gemeente zich inzet voor het optimaal (ver)delen van informatie, kennis en capaciteit binnen en tussen Overijsselse overheden.
1. Het plafond voor de subsidies als bedoeld in artikel 12.1.4 eerste lid sub a is € 2.000.000 voor de gehele periode 2011-2014.
2. Het plafond voor de subsidies als bedoeld in artikel 12.1.4 eerste lid sub b is € 450.000 per kalenderjaar.
1. In afwijking van artikel 1.3.3 verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 12.1.4 eerste lid sub a jaarlijks een voorschot van 25% van het verleende subsidiebedrag.
2. In afwijking van artikel 1.3.3 verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 12.1.4. eerste lid sub b een voorschot van 100%.
1. De gemeente is verplicht om het door het college van burgemeester en wethouders en gemeenteraad vastgestelde externe veiligheidsbeleid in stand te houden en aan te laten sluiten bij ontwikkelingen in wet- en regelgeving.
2. De gemeente houdt rekening met het ‘Kwaliteitskader gemeentelijk externe veiligheidsbeleid'.
3. De gemeente zet zich in voor uitvoering van het ‘Meerjarenprogramma Externe veiligheid' van de provincie Overijssel.
4. De gemeente is verplicht om actief bij te dragen aan het delen van kennis, capaciteit en deskundigheid tussen Overijsselse overheden.
5. Jaarlijks wordt uiterlijk 1 februari verslag gedaan over het voorgaande jaar door het college van burgemeester en wethouders aan gedeputeerde staten. In het verslag is in ieder geval opgenomen:
De in het lopende kalenderjaar behaalde resultaten, betreffende:
Het aantal risicobronnen.
De ondernomen activiteiten om de kans op een calamiteit te reduceren.
Het aantal -kwetsbare- personen in de invloedsgebieden van risicobronnen.
De mate waarin calamiteiten bij risicobronnen beheersbaar zijn voor hulpdiensten.
De ondernomen activiteiten om de zelfredzaamheid van burgers te verhogen.
De mate waarin de gerapporteerde resultaten hebben bijgedragen aan het:
Realiseren van de ambities uit het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid
Borgen van structurele kennis, capaciteit en deskundigheid ten behoeve van de uitvoering van wettelijke externe veiligheidstaken in de eigen organisatie.
Delen van capaciteit en deskundigheid op het gebied van externe veiligheid ten behoeve van de uitvoering van wettelijke externe veiligheidstaken.
Voor de vaststelling van de subsidie is artikel 1.5.4 van toepassing.
In deze paragraaf wordt verstaan onder Nota: beleidsnota ‘Samen & Overijssel- Jeugd, Sociale Infrastructuur en Cultuur 2009-2012'.
1. Gedeputeerde Staten kunnen rechtspersonen uitnodigen om een subsidie aan te vragen om één of meer van de volgende steunfunctietaken als bedoeld in de Nota uit te voeren:
advies en informatieverstrekking;
onderzoek en innovatie;
deskundigheidsbevordering en professionalisering;
het onderhouden van netwerken in de Overijsselse samenleving.
2. Gedeputeerde Staten verstrekken een subsidie voor steunfunctietaken voor een periode van maximaal vier jaar, ingaande per 1 januari 2009.
Een aanvraag voor een eenmalige subsidie voor steunfunctietaken moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een rechtspersoon;
b. de aanvrager beschikt over aantoonbare expertise in de provincie Overijssel;
c. de aanvrager beschikt over een effectief netwerk;
d. de aanvrager genereert geen andere activiteiten of geldstromen die de uitvoering van de steunfunctietaken negatief beïnvloedt of tot een ongewenste rol- of belangenvermenging met betrekking tot die taken leidt.
De subsidie bedraagt maximaal het bedrag dat jaarlijks voor steunfunctietaken wordt vastgesteld in de provinciale begroting.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens een plan van aanpak waarin wordt beschreven:
a. door middel van welke prestaties de steunfunctietaak genoemd in artikel 13.2 eerste lid wordt uitgevoerd;
b. op welke wijze de mate van tevredenheid bij de afnemers, over de uitvoering van de steunfunctietaak, jaarlijks gemeten wordt.
c. een beschrijving van de wijze waarop aan de criteria genoemd artikel 13.3 wordt voldaan.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In aanvulling op artikel 1.4.1 derde lid overlegt de subsidieontvanger jaarlijks, voor 1 februari een voortgangsrapportage van:
a. de inhoudelijke voortgang met betrekking tot de uitvoering van de steunfunctietaak;
b. de uitkomsten van de gemeten tevredenheid bij de afnemers, als bedoeld in artikel 13.1.5, sub b.
1. Gedeputeerde Staten kunnen naar aanleiding van besluitvorming van Provinciale Staten danwel de voortgangsrapportage als bedoeld in artikel 13.1.7 de prestaties in overleg met de subsidieontvanger aanpassen.
2. De subsidieontvanger kan in overleg met Gedeputeerde Staten afwijken van de prestatieafspraken indien:
de prestatieafspraken niet effectief gerealiseerd kunnen worden door de gewijzigde vraag bij de afnemers en de gemeenten;
de wijziging minder dan 10% van het jaardeel van de subsidie bedraagt in welk geval kan worden volstaan met een schriftelijke melding aan Gedeputeerde Staten.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan gemeenten voor projecten die op enigerlei wijze bijdragen aan provinciale doelstellingen uit het coalitieakkoord 2007-2011, de Omgevngsvisie, Overijssel werkt of Samen&Overijssel.
1. De projecten hebben betrekking op één of meer van de volgende thema's:
Ruimtelijke Ordening
Mobiliteit
Regionale economie
Inrichting landelijk gebied
Waterbeheer
Milieu
Regionale culturele infrastructuur & erfgoed
Wettelijke taken waaronder jeugdzorg
Flankerend beleid sociale infrastructuur
2. De uitvoering van de projecten start uiterlijk in 2011.
De provinciale bijdrage is gelijk aan de bjidrage van de gemeente aan de projecten, met als maximum het bedrag dat de gemeente heeft ontvangen in 2009 uit de verkoop van aandelen Essent.
Gedeputeerde Staten kunnen bij subsidies op grond van dit hoofdstuk afwijken van het bepaalde in dit uitvoeringsbesluit.
Gedeputeerde Staten treffen de nodige voorzieningen of nemen de nodige besluiten in de gevallen waarin de verordening of dit besluit niet voorziet.
Subsidies die zijn aangevraagd of verstrekt vóór 1 juli 2011 worden afgehandeld overeenkomstig de bepalingen van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007.
Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2011'.
herstel en restauratiewerkzaamheden binnen een gebundelde aanpak;
planvorming en uitvoering met als doel het behoud van cultureel erfgoed.
inzicht in de bestaande situatie en de cultuurhistorische waarde vormt de basis;
het onderdeel ‘architectuurverkenning en verkenning van de mogelijkheden van functieverandering' is het creatieve deel van het transformatieplan. Het kan zijn dat er nog geen duidelijk beeld bestaat over de toekomstige functie. Het ligt dan voor de hand diverse alternatieve functies te bestuderen. Is de toekomstige functie van de gebouwen wel bekend dan beperkt de opgave zich tot de vraag of de beoogde functie op een zodanige wijze kan worden gerealiseerd, dat er sprake zal zijn van cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteit;
een goede inrichting van de omgeving van het erfgoed draagt ook bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Een terreinontwerp is daarom een wezenlijk onderdeel van het transformatieplan;
tenslotte gaat het transformatieplan ook in op belangrijke uitvoeringsaspecten, bijvoorbeeld op planologisch en financieel gebied.
inzicht in de historische ontwikkeling, de bestaande situatie en de cultuurhistorische waardering vormt de basis;
het onderdeel ‘architectuurverkenning en verkenning van de mogelijkheden van functieverandering' is het creatieve deel van het transformatieplan. Het kan zijn dat er nog geen duidelijk beeld bestaat over de toekomstige functie. Het ligt dan voor de hand diverse alternatieve functies te bestuderen. Is de toekomstige functie van de gebouwen wel bekend dan beperkt de opgave zich tot de vraag of de beoogde functie op een zodanige wijze kan worden gerealiseerd, dat er sprake zal zijn van behoud c.q. versterking cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteit;
een goede inrichting van de omgeving van de fabrieken of boerderijen draagt ook bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Een terreinontwerp of erfplan is daarom een wezenlijk onderdeel van het transformatieplan;
tenslotte gaat het transformatieplan ook in op belangrijke uitvoeringsaspecten, bijvoorbeeld op planologisch en financieel gebied.
een bijdrage leveren aan de identiteit c.q. uitstraling van de specifieke (ruimtelijke) kwaliteiten van Overijsselse regio's, steden, landschappen en dorpen door vernieuwing van het industrieel en agrarisch erfgoed;
het economisch belang van stad en land versterken doordat deze eigen identiteit een grotere herkenbaarheid betekent en wervingskracht bezit;
innovatieve ontwikkelingen stimuleren. Vernieuwing van industrieel en agrarisch erfgoed vergt namelijk een grote mate van creativiteit. De specifieke opgaven verbinden diverse werkvelden/specialismen met elkaar;
bevorderen van duurzaamheid door hergebruik van gebouwen, terreinen en grondstoffen;
het vergroten van het inzicht in cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten bij zowel een breed publiek als ook bij bestuurders en (agrarische) ondernemers;
cultuurtoerisme versterken door vernieuwing van het industrieel en agrarisch erfgoed, o.a. in de vorm van themaroutes en netwerken van ‘pleisterplaatsen' van agrarisch en industrieel erfgoed.
Ruimtelijke kwaliteit: stimulansen voor ruimtelijke kwaliteit (cultureel erfgoed, stedenbouwkundige en architectonische ontwerpen, overgang stad en platteland en verruiming van de openbare ruimte),
Energie & duurzaamheid (energiebesparing bij de sociale sector, stimuleringsregeling particuliere sector, loket voor begeleiding particulieren, pilotprojecten),
Woningbouwprogramma (minimaal en maximaal aantal woningen, maximale bestemmingsplancapaciteit),
Binnenstedelijke vernieuwing (percentage binnenstedelijk en uitleg, herstructurering, bodem, geluid),
Wonen, zorg en welzijn (realisatie van woonservicegebieden en huisvesting bijzondere doelgroepen),
Geluid,
Bodem en
Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO).
binnenstedelijke vernieuwing,
wonen, zorg en welzijn,
geluid.
maatregelen met betrekking tot het provinciaal verkeers- en vervoersbeleid die worden uitgevoerd door de provincie;
en maatregelen met betrekking tot het gemeentelijke en intergemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid die worden uitgevoerd door een gemeente of door een samenwerkingsverband.]
realisatie (ontwikkeling): zoals projectontwikkelaars, investeringsmaatschappijen, corporaties, branchevertegenwoordigingen, energiebedrijven, enz.;
uitvoering: zoals installatiebedrijven, bouwbedrijven en (maak)industrie.
extra proces en begeleidingskosten om dit duurzame concept te kunnen realiseren (b.v. inhuur deskundigen)
meerkosten van energiemaatregelen: investeringen in concrete energiebesparingsmaatregelen en in de maatregelen voor opwekking van duurzame energie.
kosten voor publiciteit en kennisoverdracht om dit concept gedurende 2 jaren na de bouw uit te dragen.
de versterking van de concurrentiekracht van de land- en bosbouwsector;
het verhogen van de kwaliteit van natuur en landschap;
de verbetering van de leefbaarheid op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie.
ten minste drie partijen dienen onroerende zaken in te brengen;
ten minste twee partijen daarvan onroerende zaken krijgen toebedeeld; eventueel kan de derde partij volstaan met het bedingen van slechts een geldsom;
er moet in elke kavelruil ruiling van grond plaatsvinden;
de gronden waarvoor subsidie wordt gevraagd, liggen in de provincie Overijssel;
de ruil moet leiden tot verbetering van de verkaveling van landbouwbedrijven (bijvoorbeeld afstandsverkorting, perceelsvergroting of perceelsvorm).
alle bij het bedrijf behorende grond, die in eigendom is, aan BBL wordt overgedragen of
in geval van hervestiging in herverkavelingsprojecten de grond, die in eigendom is, wordt ingebracht in een overeenkomst:
de eigenaar van het te verplaatsen bedrijf verklaart bij de aanvraag, dat de bijbehorende grond of een overeenkomstige oppervlakte (als onderdeel van een inrichtingsplan voor het gebied of ten behoeve van de EHS) zodanig wordt ingericht, dat de provinciale doelen worden gerealiseerd. Deze bepaling is met name bedoeld voor pachtsituaties (duurzaam gebruiksrecht), waarbij de pachter verplaatst naar een andere locatie en de eigenaar/verpachter de grond onttrekt aan landbouwkundig gebruik en zal gaan inrichten overeenkomstig het beoogde provinciaal doel, bijvoorbeeld als natuurgebied. Hiervoor moet de eigenaar een verklaring bij de aanvraag voor subsidie overleggen, waarbij de eigenaar zich verplicht de vrijkomende landbouwgrond in te richten ten behoeve van de realisatie van het beoogde provinciale doel op gebied van natuur, recreatie, water, landschap en of de verbetering van de ruimtelijke structuur.
Indien eigendom gelegen is in een aangewezen gebied en er onvoldoende ruilgrond in het gebied is aangekocht of is gelegen in een gebied waarvoor een realisatieplan is opgesteld kan subsidie worden toegewezen. Ook derde partijen, zoals waterschappen en gemeenten, kunnen in een gebied middelen ter beschikking stellen ten behoeve van deze regeling. In principe worden alle kosten voor de bedrijfsverplaatsing, naar rato doorberekend aan de (semi)overheid die de grond geleverd krijgt.
Buiten een aangewezen gebied of een gebied waarvoor een realisatieplan is opgesteld kan subsidie worden toegekend op basis van het aantal ha gerealiseerde Ecologische Hoofdstructuur. Dit kan door verkoop of een door aanvrager(s) in te dienen ruilverkavelingsvoorstel waardoor EHS gegarandeerd kan worden gerealiseerd.
de advieskosten in verband met verplaatsing (zoals bijvoorbeeld kosten van makelaar en accountant);
feitelijke verplaatsingskosten (zoals kosten van verhuizen van bedrijfsmiddelen en dieren naar de hervestigingslocatie);
notaris- en kadasterkosten;
overdrachtsbelasting die in verband met hervestiging is verschuldigd;
algemene (advies)kosten, zoals kosten voor architecten, ingenieurs en adviseurs, haalbaarheidsstudies; die verband houden met de hervestiging op de nieuwe locatie. De kosten voor leges (van vergunningen, wijziging bestemmingsplan, artikel 19-procedure, schone grondverklaringen e.d.) vallen hier niet onder.
investeringskosten van bedrijfsgebouwen en installaties op de hervestigingslocatie;
sloopkosten van niet bruikbare bedrijfsgebouwen op de hervestigingslocatie.
[Toelichting: Onder overmacht moeten in ieder geval de volgende situaties worden verstaan:
meerdere serieuze onderhandelingen over een hervestigingslocatie zijn niet succesvol geweest en voor de hervestigingslocatie moet een vergunningtraject doorlopen worden;
het traject voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen neemt door onvoorziene en niet verwijtbare omstandigheden langere tijd in beslag dan voorzien bij het afsluiten van de overeenkomst. ]
de oprichtingsakte of de statuten voor zover deze niet al eerder zijn overlegd, tenzij de aanvrager een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon is;
voor overige initiatiefnemers: het projectvoorstel. Groene en Blauwe dienstverlening begint met het inventariseren en concretiseren van vraag en aanbod. Het resultaat hiervan is opgenomen in het projectvoorstel. In dit voorstel gaat het om een heldere visie op behoud, ontwikkeling en recreatief medegebruik van het landschap. Om keuzes te maken welke diensten - bij voorrang - gecontracteerd moeten worden, is een landschapsplan of -visie nodig. Deze visie kan in een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) zijn vastgelegd. Vergelijkbare, bestaande planvormen zijn ook mogelijk. Voor de beoordeling van de kwaliteit hanteert de provincie de handreiking voor het LOP als referentie. In het projectvoorstel zijn ook de prestaties en de bijbehorende begroting opgenomen op basis waarvan subsidie wordt aangevraagd. Ingeval in het projectvoorstel activiteiten gericht op aanleg en herstel zijn opgenomen, moet nadrukkelijk zijn aangegeven hoe in deze gevallen het beheer is gegarandeerd. Met deze eis wordt toekomstig herstel vermeden;
een afschrift van de overeenkomst met het Nationaal Groenfonds waarin deze heeft aanvaard een rekening-courant te openen voor de rechtspersoon die subsidie aanvraagt. Het Nationaal Groenfonds zal als financieel beheerder gaan opereren. ]
uitvoering landgoedversterkingsplannen: voor deze prestatie komen alleen de onderdelen uit het landgoedversterkingsplan in aanmerking die dienen ter versterking van de landschappelijke- en cultuurhistorische waarden. Daarbij moet het zwaartepunt liggen bij groene elementen. Kleinere bouwwerken zoals bv bruggetjes en tuinmuren kunnen voor subsidie in aanmerking komen voor zover zij onderdeel uitmaken van de groene ambiance. Restauratie van gebouwen en herbestratingen vallen niet onder deze prestatie;
herstel cultuurhistorische elementen; hierbij gaat het om groene elementen of kleine bouwwerken die onderdeel uitmaken van een groen ensemble. De HET projecten zoals we die kennen van Landschap Overijssel kunnen onder deze prestatie worden ondergebracht;
integrale ervenprojecten: bij ervenprojecten gaat het om een aanpak waarbij integraal naar de ruimtelijke kwaliteit van de erven wordt gekeken, dwz zowel de inrichting, de gebouwen, de historische elementen en de erfbeplanting. De projecten Streekeigen Huis en Erf dienen hierbij als referentie;
innovatieve projecten (bv Knooperven); voor dit onderdeel komen initiatieven in aanmerking die op een vernieuwende manier bijdragen aan de verbetering van de landschappelijke kwaliteit;
aanleg landschapselementen in wettelijke herverkavelingsprojecten op grond van de wet inrichting landelijk gebied (voorheen waren dit de Landinrichtingsprojecten); Dit onderdeel is bedoeld om de realisatie van nieuwe landschapelementen in inrichtingsprojecten mogelijk te maken.