Overheidsorganisatie | Provincie Overijssel |
---|---|
Officiële naam regeling | Uitvoeringsbesluit Subsidies Overijssel 2011 |
Citeertitel | Uitvoeringsbesluit Subsidies Overijssel 2011 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Gedeputeerde Staten hebben het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2011 gewijzigd. Er zijn twee nieuwe paragrafen toegevoegd.
- Met de regeling Product Markt Partners Combinaties toerisme Overijssel worden ondernemers gestimuleerd om in samenwerking met partijen binnen en buiten de toeristische sector vernieuwende producten te realiseren.
- De regeling Natuur en samenleving biedt de mogelijkheid subsidie te verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de relatie tussen economie en natuur en activiteiten die de betekenis van natuur en landschap voor mensen vergroten. Voorbeelden van te subsidiëren activiteiten zijn het stimuleren van vergroenen van wijken, ontwikkeling van natuurwaarden dichtbij de mensen en het ondersteunen van groene burgerinitiatieven.
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 6-7-2016
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Provinciaal Blad nr. 3998
Onbekend.
Geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-07-2016 | 15-10-2016 | wijziging artikel(en) | 06-07-2016 Provinciaal Blad nr. 3998 | 2016/0209953 | |
09-04-2016 | 12-07-2016 | wijziging artikel(en) | 05-04-2016 Provinciaal Blad nr. 2069 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 5 april 2016 (kenmerk 2016/0096622) | |
26-01-2016 | 09-04-2016 | wijziging artikel(en) | 19-01-2016 Provinciaal Blad nr. 402 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 19 januari 2016 (kenmerk 2016/0002996) | |
01-01-2016 | 26-01-2016 | wijziging artikel(en) | 17-11-2015 Provinciale Bladen nrs. 7938 en 8404 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 17 november 2015 en 15 december 2015 (kenmerk resp. 2015/0322458 en 2015/0387359) | |
10-10-2015 | 01-01-2016 | wijziging artikel(en) | 06-10-2015 Provinciaal Blad nr. 6728 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 6 oktober 2015 (kenmerk 2015/0291200) | |
11-07-2015 | 10-10-2015 | wijziging artikel(en) | 30-06-2015 Provinciaal Blad nr. 4103 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 30 juni 2015 (kenmerk 2015/0164611) | |
07-07-2015 | 10-07-2014 | wijziging artikel(en) | 30-06-2015 Provinciaal Blad nr. 3972 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 30 juni 2015(kenmerk 2015/0185913). | |
27-04-2015 | 07-07-2015 | wijziging artikel(en) | 21-04-2015 Provinciaal Blad 2015/0113166 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 10 maart 2015 en 21 april 2015 (kenmerken 2015/0048385 en 2015/0101024). | |
16-04-2015 | 27-04-2015 | wijziging artikel(en) | 14-04-2015 Provinciale Blad 2015/0104340 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 14 april 2015 (kenmerk 2015/0079919). | |
26-03-2015 | 16-04-2015 | wijziging artikel(en) | 24-03-2015 Provinciale Blad 2015/0083118 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 24 maart 2015 (kenmerk 2015/0053579). | |
05-02-2015 | 26-03-2015 | wijziging artikel(en) | 16-12-2014 Provinciaal Blad 2015/0029181 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 3 februari 2015 (kenmerk 2015/0023181). | |
05-02-2015 | 26-03-2015 | wijziging artikel(en) | 03-02-2015 Provinciale Bladen 2015/0029181 en 2015/0040238 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 3 februari 2015 (kenmerk 2015/0023181). | |
01-01-2015 | 05-02-2015 | wijziging artikel(en) | 16-12-2014 Provinciaal Blad 2014/0354195 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 16 december 2014 (kenmerk 2014/0337684). | |
09-10-2014 | 01-01-2015 | wijziging artikel(en) | 07-10-2014 Provinciaal Blad 2014/0281022 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 7 oktober 2014 (kenmerk 2014/0264194). | |
06-09-2014 | 09-10-2014 | wijziging artikel(en) | 02-09-2014 Provinciaal Blad 2014/0128346 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 2 september 2014 (kenmerk 2014/0221177). | |
04-07-2014 | 06-09-2014 | Paragraaf 5.15 Breedbandinfrastructuur Overijssel | 01-07-2014 Provinciaal Blad 2014/0184021 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 1 juli 2014 (kenmerk 2014/0171584). | |
03-07-2014 | 04-07-2014 | wijziging artikel(en) | 01-07-2014 Provinciale Bladen 2014/0160291, 2014/0181988 en 2014/0182940 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 10 juni 2014 (kenmerk 2014/0142429) en 1 juli 2014 (kenmerk 2014/0160890). | |
02-06-2014 | 03-07-2014 | wijziging artikel(en) | 06-05-2014 Provinciaal Blad 2014/0128346 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 6 mei 2014 (kenmerk 2014/0117505). | |
10-04-2014 | 02-06-2014 | wijziging artikel(en) | 08-04-2014 Provinciaal Blad 2014/0101390 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 8 april 2014 (kenmerk 2014/0085079). | |
14-02-2014 | 10-04-2014 | wijziging artikel(en) | 11-02-2014 Provinciaal Blad 2014/0044023 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 11 februari 2014 (kenmerk 2014/0022388). | |
01-01-2014 | 14-02-2014 | wijziging artikel(en) | 20-12-2013 Provinciaal Blad 2013/0427606 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 20 december 2013 (kenmerk 2013/0386323). | |
22-11-2013 | 01-01-2014 | wijziging artikel(en) | 19-11-2013 Provinciale Bladen 2013/0383740 en 2013/0390849 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 1 oktober 2013 (kenmerk 2013/0322302) en 19 november 2013 (kenmerk 2013/0383633). | |
03-10-2013 | 22-11-2013 | wijziging artikel(en) | 01-10-2013 Provinciaal Blad 2013/0336530 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 1 oktober 2013 (kenmerk 2013/0322302). | |
13-09-2013 | 03-10-2013 | Artikelen 1.1.1, 5.9.3.2, 8.1.3, 8.9.3 en 8.9.7. | 10-09-2013 Provinciaal Blad 2013/0317804 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 10 september 2013 (kenmerk 2013/0310411). | |
19-08-2013 | 13-09-2013 | Artikel 8.1.3 is tekstueel gewijzigd | 13-08-2013 Provinciaal Blad 2013/0286841 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 13 augustus 2013 (kenmerk 2013/0267808). | |
12-07-2013 | 19-08-2013 | wijziging artikel(en) | 10-07-2013 Provinciaal Blad 2013/0238201 en 2013/0358320 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 10 juli 2013 (kenmerk 2013/0210927) en 29 oktober 2013 (kenmerk: 2013/0345039). | |
04-05-2013 | 30-05-2013 | art. 9.16.1 (toelichting) en 9.16.4 (artikel en toelichting) | 26-03-2013 Provinciaal Blad 2013/0094623 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 26 maart 2013 (kenmerk 2013/0094623). | |
02-11-2012 | 01-01-2013 | Hoofdstukken 3, 5, 8 en 9 | 30-10-2012 Provinciaal Blad 2012/0255880 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 30 oktober 2012 (kenmerk 2012/0243771). | |
20-07-2012 | 02-11-2012 | Hoofdstukken 2, 4, 5, 6, 7, 8, 12 en 13 |
| Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 17 juli 2012 (kenmerk 2012/0169476). | |
29-06-2012 | 20-07-2012 | Hoofdstuk 8. |
| Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 19 juni 2012 (kenmerk 2012/0152681). | |
02-05-2012 | 29-06-2012 | Hoofdstukken 1, 2, 4, 5, 8, 9, 12 en 13. |
| Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 10 april 2012 (kenmerk 2012/0089780). | |
01-02-2012 | 02-05-2012 | Hoofdstuk 8 | 31-01-2012 Provinciaal Blad 2012/0024987 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 31 januari 2012 (kenmerk 2012/0024991). | |
01-01-2012 | 01-02-2012 | Hoofdstukken 1, 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 13. |
Provinciaal Blad 2011/0337901 en Provinciaal Blad 2011/0336135 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 29 november 2011 (kenmerk 2011/0220529) en d.d. 20 december 2011 (kenmerk 2011/0320139). | |
17-11-2011 | 01-01-2012 | Hoofdstuk 9 |
| Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 15 november 2011 (kenmerk 2011/0210391). | |
13-10-2011 | 17-11-2011 | Hoofdstukken 5, 6, 8 en 9 |
Provinciaal Blad 2011/0159134 en Provinciaal blad 2011/0186018 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 23 augustus 2011 (kenmerk 2011/0152252) en 11 oktober 2011 (kenmerk 2011/0176424). | |
02-09-2011 | 13-10-2011 | Hoofdstukken 4, 5, 8 en 9 |
Provinciaal Blad 2011/0152917 en Provinciaal blad 2011/0159130 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 23 augustus 2011, met de kenmerken 2011/0152252 en 2011/0152917 | |
01-07-2011 | 02-09-2011 | nieuwe regeling |
| Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 24 mei 2011, kenmerk 2011/0096361 en d.d. 28 juni 2011, kenmerk 2011/0117164 |
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
a. de verordening: de algemene subsidieverordening Overijssel 2005;
b. Awb: Algemene wet bestuursrecht;
c. cofinanciering: ten minste een andere partij dan de aanvrager en de provincie draagt bij in de kosten van de gesubsidieerde activiteit;
d. eenmalige subsidie: de subsidievorm, waarbij de subsidieontvanger ten aanzien van de te subsidiëren activiteiten óf wordt gestuurd op verrichte resultaten óf op een combinatie van resultaten, bedrijfsvoering of middelen en waartegen geen rechtstreekse baat staat voor de provincie;
e. subsidietijdvak: een aaneengesloten periode waarvoor een subsidieplafond of deelplafond is vastgesteld;
f. bovengemeentelijk: de subsidieactiviteiten vinden plaats in ten minste twee Overijsselse gemeenten;
g. regionaal: de subsidieactiviteiten vinden plaats in ten minste drie Overijsselse gemeenten;
h. provinciaal: de subsidieactiviteiten vinden plaats in ten minste zestien Overijsselse gemeenten;
i. jaarlijkse subsidie: subsidie die per boekjaar of voor een bepaald aantal boekjaren aan subsidieontvanger voor een periode van maximaal vier boekjaren worden verstrekt;
j. Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Overijssel;
k. projectperiode: de periode vanaf datum van de ontvangst van de aanvraag tot en met de in de beschikking tot verlening of vaststelling van de subsidie opgenomen datum waarop de subsidiabele activiteit moet zijn afgerond;
l. de -minimisverordening: Verordening (EU) 1407/2013 van de commissie van 24 december 2013, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun;
m. vervallen
n. medeoverheden: gemeenten, waterschappen en provincies;
o. Vrijstellingsverordening Landbouw: Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Europese Commissie van 25 juni 2014, Pb L 193/1, waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard.
p. de-minimisverordening landbouw: Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector;
q. Algemene Groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EG) nr. 651/2014, Pb L187/1 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard.
Dit besluit is van toepassing op alle door Gedeputeerde Staten te verstrekken subsidies met uitzondering van de subsidies voor de exploitatie van het openbaar vervoer en op grond van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer.
Indien Gedeputeerde Staten een subsidieplafond vaststellen, worden subsidieaanvragen behandeld in volgorde van ontvangst. Hierbij geldt dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.
1. [vervallen]
2. De maximale subsidie die verstrekt wordt op basis van een paragraaf van dit uitvoeringsbesluit, wordt genoemd in de betreffende paragraaf.
3. De subsidie voor het verkrijgen van een door de provincie verplichte controleverklaring bedraagt 100% van de kosten derden, overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid. Deze kosten zijn altijd subsidiabel, ook indien in de betreffende paragraaf ‘kosten derden' is uitgesloten.
1. Interne loonkosten zijn subsidiabel indien deze rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn, een getrouw beeld geven, verifieerbaar zijn én de berekening ervan gebaseerd is op één van de volgende systematieken:
berekening van de loonkosten op basis van het Integraal kostprijstarief (IKT). Het IKT mag worden gehanteerd indien aan de vereisten zoals genoemd in ‘Toepassing Integraal kostprijstarief provincie Overijssel' is voldaan;
volgens de loonkosten plus vaste opslag. Voor de berekening van de loonkosten wordt de volgende formule gehanteerd: ((brutoloon op jaarbasis + sociale lasten) /(1600 * deeltijdfactor)) + 20%, waarbij het brutoloon inclusief vakantiegeld en eventuele eindejaarsuitkering is;
het hanteren van een forfaitair vastgesteld uurtarief van € 35.
2. Kosten voor gebruik van apparatuur, waaronder de afschrijvingskosten daarvan, zijn naar rato van het gebruik subsidiabel indien deze rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn.
3. Kosten voor gebruik van materiaal zijn subsidiabel indien het verbruik ervan geadministreerd wordt én deze kosten rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn. Indien sprake is van gebruik van materiaal uit voorraad wordt uitgegaan van historische aanschafprijzen. Voor materiaal dat speciaal voor de activiteit wordt aangeschaft is het vierde lid van toepassing.
4. Kosten derden zijn subsidiabel indien deze kosten op factuur aantoonbaar aan derden verschuldigd zijn, rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit zijn toe te rekenen, binnen de projectperiode gemaakt en betaald zijn en door een onafhankelijke derde worden geleverd. Indien sprake is van de kosten voor het verkrijgen van de controleverklaring van de accountant zijn deze kosten, in afwijking van artikel 1.1.6 sub c, wel subsidiabel wanneer ze buiten de projectperiode zijn gemaakt.
5. [vervallen]
De volgende kosten zijn niet subsidiabel:
a. boetes, gerechtskosten, kosten voor financieringen, debetrente, leges, kosten voor het inhuren van een subsidieadviesbureau of andere subsidiebemiddelaar, vergoedingen voor de inzet van vrijwilligers, kostenpost onvoorzien én andere kosten die niet rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn;
b. BTW, tenzij door de subsidieaanvrager kan worden aangetoond dat de BTW over de subsidiabele activiteiten niet met de fiscus of via het BTW compensatiefonds kan worden verrekend. Indien de gevraagde subsidie € 125.000 of meer bedraagt dient het aantonen te gebeuren door middel van een verklaring van de belastingdienst of door een verklaring van een accountant. Indien de gevraagde subsidie minder dan € 125.000 bedraagt, dient het aantonen te gebeuren door middel een getekende verklaring van de aanvrager;
c. kosten die betrekking hebben op de activiteiten die buiten de projectperiode zijn uitgevoerd.
d. gangbare apparaatkosten van medeoverheden, tenzij de aanvrager kan aantonen dat deze kosten specifiek worden gemaakt ten behoeve van de subsidiabele activiteit en anders niet zouden zijn gemaakt.
1. De aanvraag voor een subsidie wordt schriftelijk bij Gedeputeerde Staten ingediend. Als daarvoor een aanvraagformulier is vastgesteld, wordt van dat formulier gebruik gemaakt. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten dat aanvragen elektronisch kunnen of moeten worden ingediend.
2. Bij een aanvraag om subsidie overlegt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens:
een beschrijving van de activiteiten waar subsidie voor wordt aangevraagd;
de doelstellingen en resultaten die daarmee worden nagestreefd en hoe de activiteiten aan het provinciale doel van beleid bijdragen;
een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan.
3. De aanvrager maakt op verzoek bij de aanvraag melding van subsidies of andere vormen van staatssteun die de subsidieontvanger, alsmede het eventuele moederconcern danwel dochters van de onderneming of het eventuele moederconcern hebben ontvangen in de drie jaren voorafgaand aan de aanvraag voor subsidie. Tevens wordt melding gemaakt van eventuele andere aanvragen die in behandeling zijn op het moment van de aanvraag voor subsidie op grond van dit besluit.
1. Tenzij in enig ander hoofdstuk van dit besluit anders bepaald, kan een aanvraag voor een subsidie het hele kalenderjaar worden ingediend.
2. Een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie wordt ingediend uiterlijk op 1 oktober in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de aanvraag voor subsidie betrekking heeft.
1. Gedeputeerde Staten beslissen op een aanvraag om een eenmalige subsidie binnen 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag, dan wel, 13 weken na aanvang van het subsidietijdvak.
2. De in het eerste lid bedoelde termijn van 13 weken bedraagt 22 weken indien:
sprake is van cofinanciering van een door de Raad van de Europese Unie, het Europees parlement en de Raad gezamenlijk of de Commissie van de Europese Gemeenschappen goedgekeurd programma;
over de aanvraag advies wordt ingewonnen;
een nader onderzoek is ingesteld.
3. Gedeputeerde Staten beslissen op een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie uiterlijk vóór 31 december van het jaar waarop de aanvraag is ingediend.
1. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten de subsidie geheel of gedeeltelijk te weigeren indien de kosten van de subsidiabele activiteit redelijkerwijs anders kunnen worden gedekt.
2. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie in ieder geval als minder dan € 1.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.
3. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie aan een publieke instelling indien deze een jaarlijkse subsidie ontvangt en loon in welke vorm dan ook verstrekt aan een persoon die voor hem werkzaam is, dat uitgaat boven 100 procent van de bezoldiging van de minister, inclusief sociale verzekeringspremies, belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen en voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn.
4. Gedeputeerde staten weigeren de subsidie indien ten aanzien van de aanvrager een bevel tot terugvordering is opgelegd, ingevolge een beschikking van de Europese Commissie, waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.
5. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als voor de activiteiten al subsidie is verstrekt op grond van dit uitvoeringsbesluit of op grond van de verordening, met uitzondering van het verstrekken van subsidie uit Europese Fondsen en indien het verstrekken van subsidie een subsidie in de vorm van een geldlening betreft.
1. Tenzij een subsidie door Gedeputeerde Staten direct wordt vastgesteld, wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.
2. Bij het besluit tot verlenen van subsidie geven Gedeputeerde Staten aan op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaatsvindt.
1. Indien een beschikking tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 1.5.1 wordt gegeven, vindt de betaling van de gehele subsidie in één bedrag plaats.
2. Indien een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 1.5.2 of artikel 1.5.3 wordt gegeven, verlenen Gedeputeerde Staten aan de subsidieontvanger een voorschot van maximaal 90% van het verleende subsidiebedrag.
3. Bij jaarlijkse subsidie kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieontvanger voorschotten verlenen tot maximaal 100% van het verleende subsidiebedrag. De voorschotten worden, in termijnen, beschikbaar gesteld.
1. De subsidieontvanger doet binnen twee weken melding aan Gedeputeerde Staten, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of niet geheel vóór de in de beschikking vermelde datum waarop deze uiterlijk moeten zijn verricht, zullen worden verricht of dat vóór die datum niet of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.
2. De subsidieontvanger informeert Gedeputeerde Staten binnen twee weken schriftelijk over:
besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten van de subsidieontvanger dan wel ontbinding van de rechtspersoon;
relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;
wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de rechtspersoon, wijzigingen van de bestuurder(s) en het doel van de rechtspersoon.
3. Indien het verleende subsidiebedrag hoger is dan € 25.000 en de verlening betrekking heeft op activiteiten met een looptijd langer dan een jaar, kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Een dergelijke tussentijdse verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar gevraagd.
1. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot de wijze waarop bij de uitvoering van gesubsidieerde activiteiten bekend wordt gemaakt dat de provincie Overijssel daarvoor subsidie heeft verstrekt.
2. [Vervallen]
3. Gedeputeerde Staten kunnen een termijn bepalen waarbinnen een activiteit of project moet zijn gestart of afgerond. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van de subsidieontvanger die termijn verlengen indien sprake is van feiten en omstandigheden waarvan de subsidieaanvrager op het moment van de aanvraag niet op de hoogte kon zijn. Gedeputeerde Staten verlenen geen uitstel indien de verlenging in strijd is met het beoogde beleidsdoel van de provincie.
Indien de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 25.000 wordt de subsidie door Gedeputeerde Staten direct verleend en vastgesteld.
1. Indien de subsidieverlening € 25.000 of meer bedraagt, maar minder dan € 125.000, dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, of binnen een in de regeling of verleningsbeschikking op te nemen afwijkende termijn, een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.
2. De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat:
de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;
dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.
3. Indien de subsidieverlening € 25.000 of meer bedraagt , maar minder dan € 125.000, en de kosten en opbrengsten van de te verrichten activiteiten in verband met de aard van die activiteiten zodanig ongewis zijn dat een realistische begroting niet vereist kan worden, kan worden bepaald dat de subsidieontvanger op basis van een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten mag aantonen dat de activiteiten zijn verricht. De subsidieontvanger maakt hierbij gebruik van het beschikbaar gestelde format.
1. Indien de subsidieverlening € 125.000 of meer bedraagt, dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, of binnen een in de regeling of verleningsbeschikking op te nemen afwijkende termijn, een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.
2. De aanvraag tot vaststelling bevat:
een inhoudelijk verslag;
een kostenverantwoording, eventueel aangevuld met een accountantsverslag conform controleprotocol.
3. Uit het in het tweede lid onder a genoemde inhoudelijke verslag blijkt dat:
de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;
dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.
4. Uit de kostenverantworoding als bedoeld in het tweede lid onder b, blijkt:
wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is;
wat, in voorkomend geval, de stand van de egalisatiereserve is;
wat het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten, inclusief bijdragen van derden is; en
wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is.
5. Kostenverantwoording als bedoeld in het tweede lid onder b vindt plaats conform format. Gedeputeerde Staten kunnen per regeling aangeven of zij aanvullend een controleverklaring verwachten. Deze wordt dan aangeleverd conform het controleprotocol.
6. Bij subsidieverlening kunnen Gedeputeerde Staten, overeenkomstig artikel 4:79 Awb, bepalen dat de aanvrager, die geen publiekrechtelijk rechtspersoon is, bij de aanvraag tevens een controleverklaring overlegt over de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen.
7. Overeenkomstig het vierde lid wordt de verleende subsidie vastgesteld op werkelijk gemaakte kosten.
1. In afwijking van de artikelen 1.5.1 tot en met 1.5.3 verantwoorden gemeenten de regelingen die worden genoemd in de 'Kruisjeslijst ontvangende medeoverheden' jaarlijks volgens het Sisa-principe.
2. De Sisa-verantwoording geldt als aanvraag tot vaststelling van de subsidie.
3. In aanvulling op het tweede lid geldt voor meerjarige projecten de laatste Sisa verantwoording als de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.
Gedeputeerde Staten wijzigen of trekken de beschikking tot subsidieverlening of subsidievaststelling in, als de subsidie is aangemerkt als ontoelaatbare staatssteun.
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
[ingetrokken]
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
[ingetrokken]
De provincie heeft een wettelijke taak op het gebied van de Wmo. Gedeputeerde Staten dragen zorg voor het voeren van beleid betreffende steunfunctiewerk. Gedeputeerde Staten vullen deze taak in door het laten uitvoeren van steunfunctietaken en door het financieren van projecten van gemeenten in het kader van de Wmo. Deze subsidieregeling bevat de criteria waaraan deze projecten moeten voldoen.
In deze paragraaf wordt verstaan onder Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning, 29 juni 2006, Stb. 2006/351.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die gemeenten ondersteunen bij hun taken voor de uitvoering van de Wmo.
Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
1. De aanvrager is een Overijsselse gemeente;
2. De activiteit betreft de uitvoering ten minste één van de drie doelstellingen, zoals benoemd in de Wmo;
3. De activiteit is uiterlijk 31 december 2019 afgerond.
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 300.000 per aanvraag.
In afwijking van artikel 1.1.6 sub d zijn de gemeentelijke apparaatskosten wel subsidiabel.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Ondersteuning uitvoering Wet maatschappelijke ondersteuning.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1. een projectplan waarin is uitgewerkt:
de aanleiding voor het project;
aan welke doelstellingen van de Wmo dit project bijdraagt;
wat de beoogde concrete resultaten, doelen en effecten zijn;
de looptijd en fasering van het project;
wat de begrote kosten en inkomsten zijn;
welke andere gemeenten en andere participanten aantoonbaar betrokken zijn bij het project;
hoe de resultaten van het project beschikbaar worden gesteld aan andere gemeenten.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. In afwijking van artikel 1.2.2. geldt dat een aanvraag voor een subsidie ingediend kan worden vanaf 1 mei en ontvangen moet zijn uiterlijk op 1 juni van het betreffende kalenderjaar.
2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
1. In afwijking van artikel 1.1.3. plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.
2. Aanvullend op het eerste lid geldt voor de subsidieaanvragen dat de prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 1. Aan de hand van scoretabel 1 wordt berekend welke totale score het project behaalt voor de volgende onderdelen:
het aantal daadwerkelijk deelnemende gemeenten;
de mate waarin het project inhoudelijk bijdraagt aan de doelstellingen van de Wmo;
de hoogte van de investeringen van de aanvragende gemeente en andere financiers dan de provincie Overijssel in verhouding tot de bijdrage van de provincie Overijssel;
de mate waarin het ontwikkelde concept of de opgedane kennis aantoonbaar worden overgedragen aan andere Overijsselse gemeenten.
3. Bij een gelijke score bepaalt ten eerste het aantal daadwerkelijk deelnemende gemeenten de prioriteitsvolgorde, met dien verstande dat het project waar het aantal deelnemende gemeenten het hoogst is, een hogere prioriteit krijgt. Mocht dit resulteren in een gelijke score dan bepaalt de hoogte van de investeringen van de aanvragende gemeente en overige financiers, in verhouding tot de bijdrage van de provincie Overijssel, de prioriteitsvolgorde.
In aanvulling op artikel 1.4.1. en 1.4.2. dient de subsidieontvanger de opgedane kennis of het ontwikkelde concept beschikbaar te stellen aan andere Overijsselse gemeenten.
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. productie: het geheel van artistieke creatie, ontwikkeling en uitvoering van een nieuwe uiting op het terrein van ten minste één van de volgende kunstdisciplines: muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media, literaire cultuur, niet zijnde een festival, boek, cd- of dvd-uitgave of een tentoonstelling;
b. artistiek inhoudelijke kwaliteit: de artistiek inhoudelijke kwaliteit van een productie blijkt uit het vakmanschap, de zeggingskracht en de oorspronkelijkheid van de productie;
c. festival: een feest of openbare gebeurtenis met verschillende activiteiten of evenementen;
d. tentoonstelling: een tijdelijke of permanente gelegenheid waarbij één of meer personen of organisaties objecten tonen voor een publiek van particulieren of bedrijven, die voor dit doel naar deze gelegenheid komen;
e. kunstenaar: degene die een artistieke bijdrage levert aan de productie;
f. gevestigd in Overijssel: indien de maker of kunstenaar een bedrijf is dan is dit bedrijf statutair gevestigd in Overijssel tenzij het bedrijf geen rechtspersoonlijkheid heeft, dan moet het bedrijf een bedrijfspand bezitten of huren in Overijssel en vanuit daar ook zijn activiteiten of een deel van de activiteiten uitvoeren;
g. woonachtig in Overijssel: de persoon, zijnde de maker of kunstenaar, staat ingeschreven bij een Overijsselse gemeente als inwoner en woont daar ook daadwerkelijk;
h. maker: de artistiek leider of leiders van de productie of degene die een kunstwerk maakt.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. professionele producties met een hoge artistieke inhoudelijke kwaliteit en ten minste een nationale uitstraling;
b. professionele producties met ten minste een provinciale uitstraling.
1. De aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
de productie wordt ontwikkeld in Overijssel;
een deel van de uitvoeringen vindt plaats in Overijssel;
de maker of een deel van de makers en een deel van de bij de productie betrokken kunstenaars is gevestigd of woonachtig in Overijssel;
de productie maakt geen deel uit van regulier door Rijk of provincie Overijssel gesubsidieerde activiteiten van een instelling;
de productie is geen festival, boekuitgave, tentoonstelling, cd of dvd uitgave;
de productie staat onder leiding van personen die aantoonbaar beschikken over artistieke kwaliteiten als maker en ervaring hebben in het artistiek en productioneel leiden van projecten. Dit moet aangetoond worden aan de hand van CV's, met relevant arbeids- en opleidingsverleden;
de productie onderscheidt zich vanwege haar toegevoegde waarde voor het kunst- en cultuuraanbod van de in artikel 4.5.1.1 genoemde kunstdisciplines in Overijssel;
als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan de de-minimisverordening.
1. De subsidie als bedoeld in 5.4.1.2. onder sub a bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000 per aanvraag.
2. De subsidie als bedoeld in 5.4.1.2. onder sub b bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum tot € 25.000 per aanvraag.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Versterking productieaanbod Overijssel.
2. De aanvrager overlegt, in afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid, bij zijn aanvraag voor subsidie:
een productieplan betreffende het doel en het artistieke concept van de productie, de wijze waarop de beoogde doelen worden bereikt, de personen en instellingen uit Overijssel die bij de productie zijn betrokken, een beschrijving van een marketingstrategie betreffende de publieksgroep of publieksgroepen die aanvrager met de productie wil bereiken en de marketinginstrumenten die worden ingezet;
een gespecificeerde begroting, de geraamde kosten met dekkingsplan en de geraamde opbrengsten conform artikel 1.1.5;
CV's van de maker en artistieke leiding van de productie;
Een speellijst of een aantal intentieverklaringen waaruit een provinciale c.q. nationale uitstraling zichtbaar blijkt.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.5.1.2 sub a wordt om advies voorgelegd aan de Adviescommissie Productiefonds Overijssel 2013-2015 die advies geeft over:
a. De hoge artistieke inhoudelijke kwaliteit van de productie;
b. De nationale uitstraling van de productie;
c. De artistieke kwaliteit van de maker(s);
d. De toegevoegde waarde voor het bestaande kunst- en cultuuraanbod in Overijssel.
In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:
a. de te verstrekken subsidie als bedoeld in artikel 4.5.1.2 sub a minder dan € 25.000 bedraagt;
b. de te verstrekken subsidie als bedoeld in artikel 4.5.1.2 sub b minder dan € 10.000 bedraagt.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. nieuwe maker: Overijsselse maker of groep van nieuwe Overijsselse makers die zich nog niet of maar beperkt als professional heeft of hebben gemanifesteerd in de cultuursector;
b. professionele organisatie: organisatie die primair gericht is op het zelf ontwikkelen en produceren van artistieke producties of het uitvoeren daarvan;
c. ontwikkelingstraject: een periode waarin een bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van de nieuwe maker. Centraal staan de leerdoelen persoonlijk, artistiek en zakelijk van de maker;
d. productie: het geheel van artistieke creatie, ontwikkeling en uitvoering van een nieuwe uiting op het terrein van ten minste één kunstdiscipline zoals, muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media, literaire cultuur of fotografie;
e. maker: de artistiek leider van de productie of degene die een kunstwerk maakt;
f. artistieke verantwoordelijkheid: de verantwoordelijkheid voor alle artistieke keuzes die gemaakt worden binnen een productie en de keuzevrijheid om deze keuzes zelfstandig te maken.
Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verstrekken voor het ontwikkelingstraject van een nieuwe maker of een groep van nieuwe makers, waarin ten minste één productie wordt ontwikkeld en uitgevoerd.
Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een professionele organisatie of een samenwerking van professionele organisaties, met elk een vestigingsadres in Overijssel;
b. de nieuwe maker is woonachtig in Overijssel;
c. er is sprake van een intensieve samenwerking tussen de aanvrager en de nieuwe maker, zowel ten aanzien van de artistieke en zakelijke doelen als ten aanzien van de coaching op persoonlijke leerdoelen van de nieuwe maker;
d. er is aantoonbaar voorzien in deskundige begeleiding voor de duur van ten minste 12 maanden, zowel artistiek, zakelijk als coaching op persoonlijke leerdoelen van de nieuwe maker;
e. er wordt ten minste één productie in Overijssel gemaakt en uitgevoerd;
f. de artistieke verantwoordelijkheid voor de productie die tot stand komt, berust bij de nieuwe maker;
g. het ontwikkelingstraject inclusief de voorgenomen productie maakt geen deel uit van regulier door Rijk of de provincie gesubsidieerde activiteiten van de aanvrager;
h. als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan de de-minimisverordening;
i. de aanvraag moet vooraf zijn afgestemd met de beleidsmedewerker van de provincie Overijssel die betrokken is bij paragraaf 4.5 Productiefonds Overijssel.
De subsidie bedraagt maximaal 80% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000 per aanvraag.
In afwijking van artikel 1.1.5 eerste lid bedragen de loonkosten maximaal € 11,55 per uur met een maximum van € 2.000 bruto per maand of maximaal het geldende CAO-loon.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het Aanvraagformulier Nieuwe makers Overijssel.
2. De aanvrager overlegt, in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid, bij zijn aanvraag voor subsidie tevens:
een plan met daarin tenminste opgenomen het ontwikkelingstraject van de nieuwe maker zowel artistiek, zakelijk als coaching op persoonlijke leerdoelen en een omschrijving van de beoogde productie;
CV van de betreffende nieuwe maker of nieuwe makers én de CV's van de deskundige begeleider of begeleiders.
In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:
a. minder dan € 20.000 aan subsidie zal worden verstrekt;
b. voor de betreffende nieuwe maker al subsidie op basis van deze paragraaf is verstrekt;
c. de aanvrager al drie keer subsidie op basis van deze paragraaf verstrekt heeft gekregen;
d. voor de nieuwe maker subsidie is verstrekt op grond van de Deelregeling projectsubsidies Fonds Podiumkunsten;
e. de aanvrager een intermediair is tussen de professionele organisatie en de nieuwe maker;
f. de productie niet bijdraagt aan de spreiding over de in artikel 4.5.2.1 sub d genoemde kunstdisciplines.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 is de subsidieontvanger verplicht de subsidiabele activiteit binnen 2 jaar na subsidieverlening te hebben afgerond.
Een aanvraag voor vaststelling van een subsidie van € 25.000 of meer bevat, in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid, een door de nieuwe maker ondertekend evaluatieformulier.
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
[ingetrokken]
[ingetrokken]
[ingetrokken]
[Ingetrokken]
[ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. routebeleving: de mogelijkheid om ervaringen of verhalen op te doen tijdens het gebruik van de toeristische routenetwerken;
b. belevingselementen: al dan niet tastbare voorzieningen die een structurele bijdrage leveren aan de routebeleving van de toeristische routenetwerken voor gasten;
c. innovatieve technieken of technologieën:technieken of technologieën die nieuw zijn in Overijssel;
d. onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent;
e. recreatieve voorzieningen: zowel voorzieningen die in de openbare ruimte door de overheid als door bedrijven of particulieren zijn of worden ontwikkeld en bestemd zijn voor vrijetijdsbesteding;
f. toeristische routenetwerken: routes voor fietsen, wandelen, ruiteren of varen zoals genoemd in de Atlas van Overijssel;
g. structureel: blijvend of voortdurend.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. activiteiten die structureel bijdragen aan kwaliteitsverhoging van de bestaande toeristische routenetwerken in Overijssel;
b. activiteiten die structureel bijdragen aan de versterking van de routebeleving van de bestaande toeristische routenetwerken in Overijssel;
c. onderzoek naar- of monitoring van de activiteiten als bedoeld onder sub a of b;
d. ontwikkeling en inzet van innovatieve technieken of technologieën die bijdragen aan activiteiten als bedoeld onder sub a of b.
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.13.2 sub a moet een bijdrage leveren aan ten mniste één van de volgende doelen:
het wegnemen van knelpunten in het fietsroute- of wandelroutenetwerk;
bevorderen van toegankelijkheid van de bestaande routenetwerken;
het bevorderen van de verkeersveiligheid ten aanzien van de toeristische routenetwerken;
het verbinden van toeristische fiets-, wandel-, ruiter- en vaarroutenetwerken aan elkaar, inclusief verbindingen van stad naar platteland;
het verhogen van het aantal recreatieve voorzieningen langs de routenetwerken.
2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.13.2 onder sub b moet gericht zijn op de doelgroepen zoals genoemd in de leefstijlatlas van Overijssel en daarnaast moet het een bijdrage leveren aan ten minste één van de volgende doelen:
het verhogen van de routebeleving van de toeristische routenetwerken, met inbegrip van het versterken van de verbinding met het toeristische bedrijfsleven. Onder het verhogen van de thematische belevingswaarde wordt verstaan: het leveren van een bijdrage aan de identiteit van de toeristische A-merken of de toeristische thema's als bedoeld in de nota Regionaal Economisch Beleid De kracht van Overijssel 2012-2015;
het ontwikkelen van belevingselementen op, langs en in de buurt van de toeristische routenetwerken of het verbinden van deze elementen met de toeristische routenetwerken.
3. Indien de subsidie een steunmaatregel is moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met dien verstande dat:
a. de subsidie voor de aanleg van een recreatief pad maximaal € 120 per meter bedraagt;
b. de subsidie aan onderneming maximaal € 200.000 bedraagt.
1. In aanvulling op artikel 1.1.6. zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
kosten voor beheer en onderhoud van toeristische routenetwerken;
interne kosten;
afschrijvingskosten;
kosten van planschade;
kosten van werkzaamheden die verband houden met bodemsanering;
grondverwervingskosten.
2. De aanlegkosten van paden zijn alleen subsidiabel wanneer het gaat om een kwalitatieve verbetering van de bestaande routenetwerken of een essentiele verhoging van de routebeleving in de specifieke regio.
3. Ontwikkelkosten van routeapps zijn alleen subsidiabel wanneer met de app een bijdrage wordt geleverd aan de marketingstrategie van de toeristische A-merken of de toeristische thema's.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie indien:
a. de activiteit niet past binnen de speerpunten van het beleid, zoals opgenomen in de regionaal Economisch beleid De kracht van Overijssel 2012-2015;
b. binnen het project geen duidelijke projectverantwoordelijke is aangewezen;
c. minder dan € 25.000 aan subsidie zal worden verstrekt;
d. indien sprake is van uitsluitend een investering in een overnachting/uitgaansmogelijkheid, camping, bungalowpark, hotel, restaurant of café.
De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruikt van het aanvraagformulier Vrijetijdseconomie 2014-2015.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2. moet de subsidieontvanger:
a. de activiteiten binnen 24 maanden na datum subsidieverlening en uiterlijk op 31 december 2017 hebben afgerond;
b. de onderzoeksresultaten, als bedoeld in artikel 4.13.2 sub c, beschikbaar stellen aan derden indien daarom wordt gevraagd.
1. Gedurende vijf jaar na het tijdstip waarop de uit te voeren werken zijn opgeleverd, behoudt de subsidieontvanger, de onroerende zaak waarop de werken worden uitgevoerd in eigendom of erfpacht, dan wel het recht van opstal.
2. Gedurende deze in het eerste lid genoemde termijn van vijf jaar mag aan de onroerende zaken of werken geen andere bestemming worden gegeven dan die welke zij hadden ten tijde van de subsidieverlening. Door middel van een voorafgaande schriftelijke toestemming kunnen Gedeputeerde Staten hiervan afwijken.
[ingetrokken]
[Ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. cultuureducatie: het onderwijs gericht op het bereiken van de kerndoelen binnen het leergebied kunstzinnige oriëntatie van het primair onderwijs. De Kerndoelen zijn vastgesteld in het Besluit vernieuwde kerndoelen Wet Primair Onderwijs;
b. doorgaande leerlijn: de uitwerking per leerjaar van wat een kind aan het eind van het primair onderwijs moet kennen en kunnen. Deze uitwerking is gebaseerd op de kerndoelen kunstzinnige oriëntatie en geeft daarnaast zicht op de plaats van cultuur binnen andere vakken, de aansluiting tussen primair en voortgezet onderwijs en de aansluiting tussen binnenschools en buitenschools leren.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. een aanbod van cultuureducatieve activiteiten voor het primair onderwijs;
b. activiteiten gericht op de ontwikkeling, de verdieping en de vernieuwing van doorgaande leerlijnen cultuureducatie;
c. activiteiten die bijdragen aan de vakinhoudelijke deskundigheid van leerkrachten inclusief vakdocenten en educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatie;
d. activiteiten gericht op het versterken van de meerjarige samenwerking van de school met de lokale culturele omgeving ten behoeve van de kunstzinnige en culturele ontwikkeling van leerlingen.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente;
b. de aanvraag moet betrekking hebben op ten minste drie van de vier in artikel 4.16.2 genoemde subsidiabele activiteiten voor de periode 2013, 2014, 2015 en 2016;
c. er is aantoonbaar gemaakt door de aanvrager dat het bedrag voor cultuureducatie op de gemeentelijke cultuurbegroting voor de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 ten minste 75% bedraagt van het bedrag dat in 2012 op de gemeentelijke begroting was opgenomen voor cultuureducatie;
d. ten minste 50% van de scholen in een gemeente committeert zich uiterlijk 1 juni 2014 inhoudelijk en financieel aan het gemeentelijke cultuureducatieplan.
De subsidie bedraagt per gemeente maximaal het bedrag zoals opgenomen in tabel 1, waarbij de subsidie voor de activiteit als bedoeld onder 4.16.2 sub a maximaal 50% van de totale subsidie bedraagt.
In afwijking van artikel 1.2.2 kan een aanvraag worden ingediend vanaf 3 januari 2013 en moet deze ontvangen zijn uiterlijk op 1 april 2013.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Cultuureducatie ‘Cultuur aan de basis'.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1. tweede lid overlegt de aanvrager bij zijn aanvraag voor subsidie:
een vierjarig activiteitenplan, voor de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 met daarin het aantal, de aard en de frequentie van de activiteiten die worden uitgevoerd op gebied van cultuureducatie, de samenwerkingsafspraken met het onderwijs en culturele instellingen;
indien aanwezig, een intentieverklaring van het schoolbestuur voor deelname aan het gemeentelijke cultuureducatieplan;
indien aanwezig, een overzicht van scholen die zich financieel en inhoudelijk committeren aan het gemeentelijk cultuureducatieplan.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. cultuurmakelaar: een onafhankelijke adviseur, die ten dienste staat of in opdracht van culturele organisaties of gemeenten werkt;
b. culturele organisatie: een organisatie met een culturele doelstelling, die werkzaam is op ten minste één van de volgende disciplines: muziek, theater, beeldende kunst, erfgoed, literaire cultuur, cultuureducatie, podiumkunsten, volkscultuur en amateurkunst en ten minste twee jaar is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;
c. cultuurdisciplines: hieronder worden de volgende disciplines verstaan: muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, podiumkunsten, film, nieuwe media en literaire cultuur;
d. samenwerkingsverband: de samenwerking tussen gemeenten of culturele organisaties, waarbij sprake is van financiële betrokkenheid bij de activiteit van alle betrokken partijen.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een cultuurmakelaar.
1. Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvrager is
een samenwerkingsverband van ten minste twee Overijsselse gemeenten, waarbij één van de gemeenten de aanvrager is; of
een samenwerkingsverband van ten minste drie culturele organisaties, werkzaam in ten minste twee Overijsselse gemeenten, waarbij één van de
culturele organisaties de aanvrager is;
werkterrein van de cultuurmakelaar bevindt zich binnen de provinciegrenzen van Overijssel;
de activiteiten van de cultuurmakelaar hebben betrekking op ten minste drie cultuurdisciplines binnen het werkterrein van de cultuurmakelaar;
er is aantoonbaar voor ten minste 50% voorzien in de co-financiering van de totale subsidiabele kosten;
de cultuurmakelaar wordt ingezet voor ten minste vier uur per gemeente per week voor een periode van twee aaneensluitende jaren tot uiterlijk 1 juli 2017;
de inzet van de cultuurmakelaar bedraagt maximaal 24 uur per week per aanvraag;
de gevraagde en te verlenen subsidie per aanvraag bedraagt ten minste € 25.000;
als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
2. Aanvullend op het eerste lid moet een subsidie voor een activiteit die zich afspeelt in de gemeenten Deventer, Enschede, Hengelo of Zwolle aan het criterium voldoen dat de cultuurmakelaar in ten minste één andere Overijsselse gemeente dan de gemeenten Deventer, Enschede, Hengelo of Zwolle voor ten minste vier uur per week wordt ingezet.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 55.000 per aanvraag.
In afwijking van 1.1.5 eerste lid bedraagt het uurtarief van de cultuurmakelaar maximaal € 75 per uur.
1. In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag kan worden ingediend:
vanaf 1 januari 2013 en ontvangen moet zijn uiterlijk op 1 april 2013;
vanaf 1 oktober 2014 en ontvangen moet zijn uiterlijk op 1 december 2014.
2. [vervallen]
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier ‘Cultuurmakelaars'.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid overlegt de aanvrager bij zijn aanvraag voor subsidie:
een projectplan waarin is opgenomen een functieprofiel van de gewenste cultuurmakelaar, het aantal benodigde uren, de duur van de projectperiode, en een
voorstel voor de regeling van het formeel werkgeverschap van de cultuurmakelaar
een activiteitenplan met daarin het aantal, de aard en de frequentie van de activiteiten die worden uitgevoerd door de cultuurmakelaar, en de eventuele
samenwerkingsafspraken tussen de vragende partijen over de taken en de inhoudelijke aansturing van de cultuurmakelaar;
het ‘format Intentieverklaring Samenwerking Cultuurmakelaars' waarin de samenwerkende partners verklaren financieel aan het project bij te dragen.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In aanvulling op 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten een subsidie indien de financiering als bedoeld onder artikel 4.17.3 eerste lid onder sub d, een door de gemeente ontvangen provinciale subsidie is.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. cultuurparticipatie: actief deelnemen aan kunst en cultuur op de volgende deelgebieden: beeldende kunst, volkscultuur, podiumkunsten, erfgoed, muziek en literatuur;
b. amateurkunst: het actief beoefenen van kunst uit passie, liefhebberij of engagement, zonder daarmee primair in het levensonderhoud te willen voorzien;
c. receptieve activiteit: activiteit waarbij de doelgroep passief kijkt of luistert naar kunst- of cultuuruitingen;
d. innovatieve activiteiten: activiteiten op het gebied van amateurkunst of cultuurparticipatie die nieuw zijn voor de aanvrager met als doel de inhoudelijke of organisatorische innovatie of innovatie op het gebied van cultureel ondernemerschap te stimuleren;
e. artistiek inhoudelijke kwaliteit: de artistiek-inhoudelijke kwaliteit van een activiteit moet blijken uit een gedegen artistieke of inhoudelijke invulling, een haalbaar organisatorisch plan voorzien van een begroting en een doordachte en realistische doelgroepbenadering;
f. cultureel ondernemerschap: de aanvrager maakt gebruik van instrumenten en technieken uit de commerciële wereld om zoveel mogelijk kunstzinnig, artistiek-cultureel, zakelijk en maatschappelijk rendement te halen uit een activiteit;
g. culturele ontwikkeling deelnemers: het vergroten van de interesse in cultuur en de mate waarin actief wordt deelgenomen aan culturele activiteiten van en door deelnemers;
h. deelnemers: personen die actief deelnemen aan een culturele activiteit;
i. marketingplan: in een marketingplan staat beschreven hoe de aanvrager de doelgroep(en) gaat benaderen en waarom dit op die manier gebeurt;
j. bedrijfsmiddel: zaak of object die in de onderneming wordt gebruikt en die niet is aangekocht om te verkopen, en waarover moet worden afgeschreven.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die aantoonbaar bijdragen aan de toename en ontwikkeling van cultuurparticipatie of amateurkunst en de culturele ontwikkeling van de deelnemers, in combinatie met ten minste twee van de volgende activiteiten:
activiteiten die artistiek inhoudelijke innovatie beogen op het gebied van cultuurparticipatie, door samenwerkingen tussen verschillende amateurkunstdisciplines of samenwerkingen tussen de amateurkunstsector en professionele sector;
innovatieve activiteiten ter verbetering van de deskundigheid van een culturele organisatie op het gebied van ledenwerving, vrijwilligersbeleid, publieksbereik, fondsenwerving, marketing en communicatie;
innovatieve activiteiten op het gebied van cultureel ondernemerschap.
2. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, die na 1 januari 2013 al subsidie verleend heeft gekregen op basis van deze subsidieparagraaf een subsidie verstrekken voor activiteiten zoals genoemd in het eerste lid onder sub b, mits het niet dezelfde activiteiten zijn waar al eerder subsidie voor is verleend op basis van deze subsidieparagraaf.
1. Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvrager is een rechtspersoon;
de activiteit vindt plaats binnen de provinciegrenzen van Overijssel;
er is aantoonbaar voor ten minste 35% door de aanvrager of andere partijen dan de provincie Overijssel voorzien in de co-financiering van de totale subsidiabele kosten;
indien sprake is van een subsidie als bedoeld in artikel 4.18.2 eerste lid dan bedraagt de gevraagde en de te verlenen subsidie ten minste € 5.000;
[vervallen];
als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
2. In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.18.2 tweede lid aan het volgende criterium:
De aanvraag heeft betrekking op deskundigheidsbevordering van een reeds, op basis van artikel 4.18.2 eerste lid, na 1 januari 2013 gesubsidieerde activiteit;
1. De subsidie als bedoeld in artikel 4.18.2 eerste lid bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 4.18.2 tweede lid is eenmalig en bedraagt maximaal 65% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 7.500 per aanvrager.
Voor subsidie als bedoeld in artikel 4.18.2 tweede lid geldt dat uitsluitend inhuur van deskundigheid, overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid, subsidiabel is.
In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn kosten van bedrijfsmiddelen niet subsidiabel.
In afwijking van artikel 1.2.2 kan een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.18.2 tweede lid worden ingediend vanaf 1 november 2015.
1. De aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier Cultuurparticipatie 2013 t/m 2016.
2. De aanvrager overlegt, in afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid, bij zijn aanvraag voor subsidie:
een projectplan waarin is omschreven:
het doel van de activiteit;
de artistiek inhoudelijke kwaliteit van de activiteit;
de wijze waarop de activiteiten als bedoeld in 4.18.2 sub a, b of c worden bereikt;
het aantal deelnemers;
een gespecificeerde begroting, de geraamde kosten met dekkingsplan, geraamde opbrengsten inclusief een eventuele bijdrage van de deelnemers;
een marketingplan betreffende de publieksgroep of -groepen die de aanvrager met het project wil bereiken en de marketinginstrumenten die worden ingezet.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
[vervallen]
In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie:
a. voor boekuitgaven, geluidsdragers, films of dvd's, aanschaf van audiovisuele middelen, muziekinstrumenten, kleding/uniformen, tentoonstellingen, congressen of beurzen;
b. activiteiten met een receptieve doelstelling;
c. activiteiten gericht op het ontwikkelen van cultuureducatief aanbod in het primair onderwijs;
d. activiteiten op het gebied van de media met een journalistieke en informatieve invulling;
e. activiteiten die gericht zijn op het realiseren van een beeld of geluidregistratie van bijvoorbeeld concerten en voorstellingen;
f. activiteiten die primair gericht zijn op of plaatsvinden binnen het kunstvakonderwijs met inbegrip van de mbo-kunstopleidingen en de particuliere opleidingen;
g. vervallen
h. activiteiten die primair gericht zijn op het realiseren van reguliere scholingsactiviteiten voor professionals;
i. activiteiten die gefinancierd kunnen worden uit de reguliere bedrijfsvoering van de aanvrager of reeds gesubsidieerd worden door de gemeente of het Rijk;
j. vervallen
De subsidieontvanger is, in aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 verplicht om binnen 18 maanden na verlening van de subsidie de activiteit te hebben afgerond.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. archeologie: Overijsselse materiële overblijfselen van de menselijke geschiedenis die zich onder de grond bevinden. Ook grafheuvels, hunebedden, mottes en vergelijkbare overblijfselen van menselijk handelen in het verleden worden tot archeologie gerekend;
b. cultureel erfgoed: Overijsselse gebouwen, bouwwerken en cultuurlandschappen die vanuit het verleden zijn overgebleven, die het waard zijn om behouden te blijven en die bijdragen aan de karakteristieke identiteit van het gebied;
c. gebundelde aanpak: ten minste twee eigenaren nemen deel aan de activiteit. Voor terreinbeherende organisaties wordt hierop een uitzondering gemaakt als deze eigenaar zijn van een ensemble gebouwen, bouwwerken of cultuurhistorische elementen die bepalend zijn voor de karakteristieke identiteit van het gebied;
d. restauratiewerkzaamheden: noodzakelijke renovatiewerkzaamheden aan gevels, daken of cultuurhistorische elementen;
e. streekcultuur: de Overijsselse gewoonten, gebruiken, tradities en rituelen uit het verleden, die voor mensen van nu betekenis hebben.
f. Betrokken partijen: partijen die financieel of in natura bijdragen aan de uitvoering van de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. activiteiten ter verbetering van de zichtbaarheid en toegankelijkheid van de archeologie, inclusief aardkundige waarden;
b. de uitvoering van restauratie- en herstelwerkzaamheden, inclusief voorbereidende werkzaamheden, aan cultureel erfgoed binnen een gebundelde aanpak;
c. activiteiten op het gebied van streekcultuur die:
het verhaal en de geschiedenis achter een plek, karakteristiek gebouw of archeologische vondst uitdragen; of
bijdragen aan het uitdragen en behouden van streektaal en streekcultuur.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een rechtspersoon;
b. de activiteit richt zich op ten minste twee van de thema's archeologie, cultureel erfgoed, streekcultuur of immaterieel erfgoed;
c. de gevraagde en te verlenen subsidie bedraagt ten minste € 7.500;
d. de restauratie- en herstelwerkzaamheden als bedoeld in artikel 4.19.2 sub b dienen een substantiële bijdrage te leveren aan behoud, herstel of ontwikkeling van de karakteristieke identiteit van het gebied;
e. de activiteit wordt uitgevoerd of begeleid door een deskundige uit het veld;
f. als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met maximum van € 100.000 per aanvraag.
1. In afwijking van artikel 1.2.1 geldt dat een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend:
Vanaf 4 januari en ontvangen moet zijn uiterlijk op 1 februari voor 19.00 uur van het betreffende kalenderjaar.
[vervallen]
2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Erfgoed "Het Verhaal van Overijssel".
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag tevens een projectplan en een communicatie- en marketingplan waarin is uitgewerkt:
welke subsidiabele activiteiten in het project aan elkaar worden verbonden;
hoe de gekozen publieksgroep of publieksgroepen van het project wordt of worden bereikt en welke communicatie- en marketinginstrumenten daarvoor worden ingezet;
welke organisatie(s), met welke deskundigheid en ervaring, betrokken wordt/worden bij het project.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen in prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dat toelaat.
2. De prioriteitsvolgorde als bedoeld onder het eerste lid wordt bepaald op basis van scoretabel 1.
3. Bij een gelijke score bepaalt het aantal betrokken partijen de prioriteitsvolgorde. Mocht dit resulteren in een gelijkscore dan bepaalt de hoogte van de eigen bijdrage, zijnde het percentueel ten opzichte van de totale subsidiabele kosten de prioriteitsvolgorde.
Onderdeel | Cijfer | Weging | Score |
---|---|---|---|
Het aantal subsidiabele activiteiten dat het project aan elkaar verbindt | 2 of 3 | 40% | (Cijfer) x 0,4 = score 1 |
De mate van publieksbereik en de versterking van de Overijsselse identiteit | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 30% | (Cijfer) x 0,3 = score 2 |
De mate van verankering van de betrokken deskundigheid bij het project | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 30% | (Cijfer) x 0,3 = score 3 |
Totale score = score 1 + score 2 + score 3 |
De aanvragen worden voorgelegd aan de provinciale Monumentencommissie, die advies uitbrengt en de aanvragen in een prioriteitsvolgorde plaatst.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien:
a. het een aanvraag betreft voor enkel het uitbrengen van een boek.
b. [vervallen]
In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 is de subsidieontvanger verplicht de activiteiten binnen 18 maanden na subsidieverlening te hebben afgerond.
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. Brim: Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten;
b. groen monument: een van rijkswege beschermd monument of zelfstandig onderdeel zijnde een aanleg die geheel of gedeeltelijk bestaat uit beplanting;
c. energiebesparende maatregelen: het treffen van isolerend voorzieningen voor wanden, kappen, vloeren, glas en kozijnen, zoals naar voren gekomen in het betreffende energieonderzoek en met inachtneming van behoud van de monumentale waarden van het pand.
d. energieonderzoek: een onderzoek naar energiebesparingsmogelijkheden in gebouwen. Het onderzoek richt zich zowel op bouwkundige en technische aspecten als ook op gedragsmaatregelen. De rapportage van het onderzoek bevat standaard de quick wins en bevat verder minimaal:
het huidige energiegebruik;
de energiebalans waarin minimaal 90% van het energiegebruik is toebedeeld aan de energiegebruikers;
de energiebesparende maatregelen inclusief de verwachte investering en energiereductie.
e. herbestemmingsopgave: een project waarbij een nieuwe functie aan een rijksmonument of een belangrijk deel daarvan wordt gegeven.
f. herbouwwaarde: kosten om een rijksmonument of zelfstandig onderdeel in zijn geheel opnieuw te vervaardigen, met dezelfde constructie, materiaalsoorten en detaillering, zoals blijkt uit de voor het monument afgesloten verzekeringspolis of een door een verzekeraar geaccepteerde taxatie;
g. inspectierapport: rapport dat de technische of fysieke staat van een beschermd monument of zelfstandig onderdeel beschrijft, en dat is opgesteld door een ter zake deskundige persoon of instantie;
h. POM: een professionele organisatie voor monumentenbehoud zoals bedoeld in hoofdstuk 3 van de Subsidieregeling instandhouding monumenten;
i. Rijksmonument: een van rijkswege beschermd monument of zelfstandig onderdeel, voorzien van een monumentennummer en opgenomen in het landelijke Monumentenregister, niet zijnde een woonhuis;
j. Sim: de Subsidieregeling instandhouding monumenten;
k. woonhuis: beschermd rijksmonument of zelfstandig onderdeel dat in oorsprong is vervaardigd voor bewoning of dat thans voor meer dan de helft van de oppervlakte voor bewoning in gebruik is, met dien verstande dat niet als woonhuizen worden aangemerkt: gebouwen die deel uitmaken van een geregistreerd museum, kerkgebouwen, kastelen, paleizen, het hoofdhuis van buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens, gemalen, agrarische gebouwen en watertorens.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. de restauratie van een rijksmonument;
b. het uitvoeren van energiebesparende maatregelen in een rijksmonument.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is de eigenaar van het rijksmonument;
b. het rijksmonument bevindt zich binnen de Overijsselse provinciegrenzen;
c. de subsidiabele kosten voor restauratie van rijksmonumenten, met uitzondering van molens, groene monumenten en archeologische monumenten, bedragen ten minste 6% van de herbouwwaarde;
d. de subsidiabele kosten voor restauratie van rijksmonumentale molens bedragen ten minste € 120.000;
e. de subsidiabele kosten voor de restauratie van archeologische rijksmonumenten en groene rijksmonumenten bedragen ten minste € 25.000.
f. de restauratie wordt uitgevoerd door, of in samenwerking met, een aantoonbaar deskundig restauratiebedrijf;
g. op de restauratieplaats wordt ten minste één leerlingplaats voor een leerling in de restauratiebouw gerealiseerd;
h. het gebruik van het rijksmonument is voor ten minste vijf jaar gegarandeerd;
i. indien de aanvraag betrekking heeft op een subsidie als bedoeld in artikel 4.20.2 sub b dan geldt dat:
de energiebesparende maatregelen worden uitgevoerd zoals genoemd in het energieonderzoek;
het energieonderzoek is opgesteld door een gecertificeerd energieadviseur;
indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan de de-minimisverordening.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 4.20.2 sub a bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 4.20.2 sub b bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 60.000 per aanvrager.
In afwijking van artikel 1.1.5.is voor de berekening van de subsidiabele kosten voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 4.20.2 sub a artikel 4 en de bijbehorende Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten 2013 van de Sim van toepassing.
1. In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend vanaf 1 juni en ontvangen moet zijn uiterlijk op 1 juli voor 19:00 uur van het betreffende kalenderjaar.
2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier ‘Restauratie Rijksmonumenten';
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag tevens:
een inspectierapport, niet ouder dan twee jaar;
een restauratieplan waarin tevens is opgenomen: een actuele begroting die gespecificeerd is in hoeveelheden, manuren, materialen, stelposten en onderaannemers;
een lijst van restauratiebedrijven die worden uitgenodigd om offerte uit te brengen voor de uitvoering van het restauratieplan;
een document waarin aannemelijk wordt gemaakt dat de exploitatie van het rijksmonument voor een periode van ten minste vijf jaar is gegarandeerd;
een verzekeringspolis waaruit de herbouwwaarde van het rijksmonument blijkt, of voor zover geen verzekering is afgesloten of de herbouwwaarde niet uit de verzekeringspolis blijkt, een door een verzekeraar geaccepteerde taxatie van de herbouwwaarde. Deze bepaling geldt niet voor molens, groene en archeologische monumenten.
voor zover het een zelfstandig onderdeel betreft dat is aan te merken als een zelfstandige bouwkundige eenheid of als een toren van een kerkgebouw, een tekening waarop het zelfstandig onderdeel duidelijk is weergegeven ten opzichte van aangrenzende zelfstandige onderdelen;
voor zover het een zelfstandig onderdeel van een beschermd archeologisch monument betreft, een overzichtskaart waarop de betrokken kadastrale percelen zijn aangegeven;
voor zover het een groen monument betreft, een overzichtskaart van de groenaanleg met de plaats van de werkzaamheden en voor zover het een zelfstandig onderdeel betreft, de kadastrale percelen;
indien rijkssubsidie is ontvangen of is aangevraagd in het kader van de Brim of de Sim, een kopie van de subsidiebeschikking danwel de ontvangstbevestiging van de subsidieaanvraag;
indien voor het monument een laagrentende lening via het Nationaal Restauratiefonds is afgesloten een kopie van de akte van lening;
een vergunning van de gemeente voor de uit te voeren werkzaamheden, dan wel een verklaring van de gemeente waaruit blijkt dat de werkzaamheden niet vergunningplichtig zijn. Indien deze stukken bij het indienen van de aanvraag nog niet zijn verkregen, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde tot het verkrijgen van de betreffende vergunning dan wel verklaring van de gemeente waaruit blijkt dat de werkzaamheden niet vergunningplichtig zijn;
indien subsidie wordt aangevraagd voor energiemaatregelen als bedoeld in artikel 4.20.2 sub b: het uitgevoerde energieonderzoek.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen voor de restauratie van een rijksmonument als bedoeld in artikel 4.20.2 sub a in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dat toelaat.
2. De prioriteitsvolgorde als bedoeld in het eerste lid wordt op basis van scoretabel 1 bepaald.
3. Bij gelijke score bepaalt de hoogte van het eigen aandeel de rangorde, waarbij het hoogste eigen aandeel, percentueel ten opzichte van de totale subsidiabele kosten, voorrang krijgt.
4. De prioriteitsvolgorde die op basis van het eerste lid is bepaald voor de restauratie van rijksmonumenten geldt ook als prioriteitsvolgorde voor subsidie als bedoeld in artikel 4.20.2 sub b.
De aanvragen worden voorgelegd aan de provinciale Monumentencommissie, die advies uitbrengt en de aanvragen in een prioriteitsvolgorde plaatst.
1. In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien de exploitatie van het rijksmonument voor een periode van ten minste vijf jaren niet aannemelijk kan worden gemaakt.
2. De subsidie wordt geweigerd indien het een aanvraag betreft voor een rijksmonument dat in oorsprong is vervaardigd voor bewoning of dat thans voor meer dan de helft van de oppervlakte voor bewoning in gebruik is, met dien verstande dat niet als woonhuizen worden aangemerkt gebouwen die deel uitmaken van een geregistreerd museum, kerkgebouwen, kastelen, het hoofdhuis van buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens, gemalen, agrarische gebouwen en watertorens.
3. Het tweede lid is niet van toepassing op een aanvraag van een:
gemeente, waterschap of openbaar lichaam dat is ingesteld met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen, of
POM.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. cultureel erfgoed: Overijsselse gebouwen en bouwwerken met cultuurhistorische waarde, die het waard zijn om behouden te blijven en die bijdragen aan de karakteristieke identiteit van het gebied;
b. herbestemming: geven van een nieuwe functie aan cultureel erfgoed of een belangrijk deel daarvan;
c. transformatieplan: een beschrijving van de voorgenomen herbestemming van cultureel erfgoed die voldoet aan de criteria als genoemd in artikel 4.21.3 lid 1.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het uitvoeren van een herbestemming op basis van een transformatieplan.
De aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
a. De uitvoering van de herbestemming is gebaseerd op een transformatieplan die aan de volgende eisen voldoet:
het is opgesteld door deskundige en vakbekwame professionals;
het brengt de bestaande situatie van het cultureel erfgoed alsmede de directe omgeving in beeld;
het benoemt de nieuwe functie van het cultureel erfgoed alsmede het maatschappelijk draagvlak voor de nieuwe functie voor het cultureel erfgoed;
het beschrijft de specifieke kwaliteiten van het cultureel erfgoed alsmede de directe omgeving en de wijze waarop deze kwaliteiten voor de herbestemming ingezet zijn;
het omvat het ontwerp voor de herbestemming van het cultureel erfgoed, alsmede de nieuwe inrichting van de directe omgeving;
het geeft een beschrijving van de betrokkenheid van de gemeente bij de herbestemming van het cultureel erfgoed;
het onderbouwt hoe het cultureel erfgoed na de transformatie duurzaam geëxploiteerd kan worden.
b. Voor de uitvoering van het transformatieplan zijn de eventueel benodigde vergunningen verkregen.
c. Als de subsidie een steunmaatregel is, dan moet het voldoen aan de de-minimisverordening.
d. Bij de uitvoering van het transformatieplan wordt ten minste één leerlingwerkplaats gerealiseerd.
De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000 per herbestemming.
In afwijking van artikel 1.2.2 kan een subsidieaanvraag ingediend worden vanaf 2 februari 2016.
1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier Herbestemming cultureel erfgoed.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag voor subsidie tevens:
het transformatieplan als bedoeld in artikel 4.21.3 sub a;
een verklaring van de gemeente waaruit blijkt dat de gemeente instemt met de voorgestelde uitvoering van het transformatieplan;
de benodigde vergunningen of een verklaring van de gemeente dat er geen vergunningen voor de transformatie nodig zijn;
indien het geen Rijksmonument betreft een verklaring van de gemeente, waarin zij de cultuurhistorische waarde van het cultureel erfgoed erkent;
een toelichting op de deskundigheid en vakbekwaamheid van de betrokken professionals, die de transformatie van het culturele erfgoed gaan uitvoeren.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. Voor zover door verstrekking van subsidie voor volledige aanvragen die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden , wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld op basis van de procentuele hoogte van de eigen bijdrage en die van derden, waarbij een hogere percentage van de subsidiabele kosten voorgaat op een lagere bijdrage van de subsidiabele kosten.
2. Indien van toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat subsidieaanvragen op een gelijke plaats eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald op basis van de hoogte van de eigen bijdrage in absolute zin, waarbij een hogere bijdrage voorgaat op een lagere bijdrage.
Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieaanvraag om advies voorleggen aan de provinciale Monumentencommissie.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 dient de subsidieontvanger de activiteit uiterlijk binnen drie jaar na subsidieverlening te hebben uitgevoerd.
[Ingetrokken]
[ingetrokken]
[Ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. algemeen belang: datgene dat voor het welzijn van de samenleving in het algemeen nuttig, gewenst of nodig is;
b. maatschappelijk initiatief: gezamenlijke activiteit van burgers die het algemeen belang dient, die onverplicht is of wordt gestart én die geen winstoogmerk heeft.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een maatschappelijk initiatief in Overijssel.
Een aanvraag voor een subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een rechtspersoon die statutair of volgens het register van de Kamer van Koophandel gevestigd is in Overijssel;
b. de activiteit vindt plaats in Overijssel.
De subsidie bedraagt per aanvrager minimaal € 1.000 en maximaal € 3.000.
De kosten die direct aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn, worden aangemerkt als subsidiabele kosten. Artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 zijn niet van toepassing.
De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Maatschappelijke Initiatieven Overijssel 2014.
In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid sub c hoeft de aanvrager geen projectplan en geen dekkingsplan van de kosten van de activiteiten te overleggen. De aanvrager moet wel een begroting van de subsidiabele activiteit indienen.
In afwijking van artikel 1.2.2 kan een aanvraag voor subsidie ingediend worden vanaf 2 juni 2014.
Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt in afwijking op artikel 1.1.3, de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.
Gedeputeerde Staten weigeren, in aanvulling op artikel 1.3.1, de subsidie indien:
a. de activiteit een buurtfeest betreft. Een buurtfeest is een evenement dat georganiseerd wordt door of namens de bewoners van een bepaalde straat, buurt of wijk voor uitsluitend de bewoners uit die straat, buurt of wijk;
b. de activiteit gericht is op een persoonlijk belang;
c. naar het oordeel van Gedeputeerde Staten de activiteit het algemeen belang niet dient;
d. de aanvrager al subsidie heeft ontvangen op basis van deze paragraaf.
De subsidieontvanger is, in aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 verplicht:
a. de activiteit te publiceren op de website www.jijenoverijssel.nl;
b. de activiteit uiterlijk op 31 december 2015 te hebben gerealiseerd.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. de activiteiten van de volgende festivals en evenementen: Military Boekelo-Enschede, Deventer op Stelten, Dickens Festijn, Deventer Boekenmarkt, Bevrijdingsfestival Zwolle, IJsbeeldenfestival Zwolle, Zwolle Unlimited, Topsportevents Twente, Stoppelhaene Raalte, Ribs & Blues Raalte/Dauwpop Hellendoorn, Ronde van Overijssel, Kunsten op Straat (KOS), CSI Geesteren;
b. de activiteiten van het EK vrouwenvoetbal in Overijssel 2017, NK Veldrijden 2016 in Hellendoorn, Internationale Hanzedagen 2017 in Kampen en het NK Wielrennen 2017 in Ootmarsum/Denekamp;
c. de activiteiten van een kleinschalig festival of evenement.
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.26.1 onder sub a voldoet aan de volgende criteria:
de aanvrager van de subsidie is dezelfde aanvrager die subsidie heeft ontvangen van de provincie, of de rechtsopvolger van de aanvrager;
de activiteit is een herhaling danwel voortzetting van dezelfde activiteit waarvoor een driejarige subsidie is ontvangen van de provincie voor de periode 2013 t/m 2015;
de activiteiten worden in 2016 uitgevoerd of zijn in 2016 gestart.
2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.26.1 onder sub b voldoet aan de volgende criteria:
de aanvrager is een rechtspersoon;
de activiteiten worden in 2016 of 2017 uitgevoerd;
3. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.26.1 onder sub c voldoet aan de volgende criteria:
de aanvrager is een rechtspersoon;
de aanvraag heeft betrekking op een kleinschalig festival of evenement dat:
openbaar is en voor een ieder toegankelijk;
door en voor inwoners van Overijssel is opgezet;
in 2016 wordt uitgevoerd;
nieuw is voor de eigen leefomgeving van de inwoners;
zicht richt op cultuur, noaberschap, sport of bewegen.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 4.26.1 onder sub a bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met de volgende maximale subsidies per evenement of festival:
Military Boekelo-Enschede: €100.000
Deventer op Stelten: €98.660
Dickens Festijn: €58.476
Deventer Boekenmarkt: €49.250
Bevrijdingsfestival Zwolle: €99.660
IJsbeeldenfestival Zwolle: €50.000
Zwolle Unlimited: €82.000
Topsportevents Twente, bestaande uit FBK Games Hengelo, Enschede Marathon, Triathlon Holten, Military Boekelo en CSI Geesteren: €100.000
Stoppelhaene Raalte: €97.330
Ribs & Blues Raalte/Dauwpop Hellendoorn: €70.600
Ronde van Overijssel: €55.500
Kunsten op Straat (KOS) €90.000
CSI Geesteren: €30.000
2. De subsidie als bedoeld in artikel 4.26.1 onder sub b bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met de volgende maximale subsidies per evenement of festival:
EK vrouwenvoetbal Overijssel 2017: €100.000
NK Veldrijden 2016 Hellendoorn: €10.000
Internationale Hanzedagen 2017 Kampen: €500.000
NK Wielrennen 2017 Ootmarsum/Denekamp: €40.000
3. De subsidie als bedoeld in artikel 4.26.1 onder sub c bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 10.000 per festival of evenement.
De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Festivals en evenementen 2016.
Gedeputeerde Staten stellen eenmalig voor het jaar 2016 een subsidieplafond vast.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. businesscase: een document met de informatie die benodigd is om een gemotiveerde beslissing te nemen over het wel of niet realiseren van een PMPC. Een businesscase bevat in ieder geval een beschrijving van de doelstellingen van een PMPC inclusief een onderbouwing van de innovatie zoals bedoeld in de scoretabel bij artikel 4.27.9 eerste lid, een onderbouwing van de gerealiseerde samenwerking, een markt- en concurrentieanalyse, de benodigde investeringen, een kosten-batenanalyse en een overzicht van de risico's;
b. Product Markt Partner Combinatie (PMPC): een nieuwe vrijetijdseconomische product dat door samenwerkende ondernemers of organisaties uit Overijssel ontwikkeld is en die bijdraagt aan het aantrekkelijker en sterker maken van de vrijetijdssector in Overijssel met dien verstande dat ten minste één samenwerkingspartner een onderneming is;
c. onderneming: een natuurlijk of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die tegen betaling een product of dienst op de markt brengt, ongeacht de rechtsvorm of wijze van financiering;
d. organisatie: het geheel van productiefactoren, procedures en mensen die samenwerken om bepaalde doelstellingen te bereiken;
e. samenwerkingspartner: een partner van de PMPC, die aantoonbaar verantwoordelijkheid heeft in de ontwikkeling en uitvoering van de PMPC, blijkend uit een samenwerkingverklaring.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het opstellen van een businesscase ten behoeve van een PMPC;
b. het uitvoeren van een businesscase ten behoeve van een PMPC.
1. Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
de aanvrager is een onderneming of organisatie met de volgende SBI codes:
50.3 Binnenvaart (passagiersvaart en veerdiensten)
55 Logiesverstrekking
56 Eet- en drinkgelegenheden
85.51 Sport- en recreatieonderwijs
85.52 Cultureel onderwijs
90 Kunst
91 Culturele uitleencentra, openbare archieven, musea, dieren- en plantentuinen, natuurbehoud
93 Sport en Recreatie
96.04 Sauna's, solaria, baden e.d;
het vrijetijdseconomische product dat de samenwerkingspartners hebben ontwikkeld, wordt jaarlijks ten minste twee keer aangeboden of verstrekt;
er is sprake van sectoroverstijgende samenwerking. Dit betekent dat de PMPC bestaat uit ten minste twee samenwerkingspartners uit verschillende sectoren. De eerste twee cijfers van de SBI codes, op basis van de Standaard Bedrijfsindeling 2008 Versie 2016 CBS/KVK, dienen verschillend te zijn;
ten minste twee van de samenwerkingspartners dragen elk ten minste 10% van de begrote kosten bij;
indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107, lid 1 van het VWEU, dan moet voldaan worden aan de de-minimisverordening.
2. De businesscase als bedoeld in artikel 4.27.2 sub a, is alleen subsidiabel als:
deze op het moment van de aanvraag niet ouder is dan 12 maanden; én
het opgesteld is door een deskundige met relevante ervaring, aangetoond aan de hand van minstens twee referenties.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
1. Loonkosten van de aanvrager en de samenwerkingspartners zijn subsidiabel als deze voldoen aan artikel 1.1.5 eerste lid sub c, met een maximum van 20% van de begrote kosten en met een maximum van € 30.000.
2. Externe advieskosten zijn subsidiabel als deze voldoen aan artikel 1.1.5 vierde lid, met een maximum van 20% van de begrote kosten en met een maximum van € 30.000.
3. Kosten van bouwactiviteiten, zijnde nieuwbouw, aanbouw, verbouw inclusief sloop, zijn subsidiabel als deze voldoen aan artikel 1.1.5 met een maximum van 20% van de begrote kosten en met een maximum van € 30.000.
4. Indien sprake is van aanschaf van apparatuur, worden deze kosten in afwijking van artikel 1.1.5 tweede lid aangemerkt als kosten derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid.
5. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c, zijn de kosten van het opstellen van een businesscase subsidiabel, voordat de aanvraag is ontvangen.
In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
a. kosten van aankoop van grond en aankoop van gebouwen;
b. boekingsmodules.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 4.27.2 sub a bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 2.500 per aanvraag.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 4.27.2 sub b bedraagt maximaal 35% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000 per aanvraag.
3. De subsidie als bedoeld in artikel 4.27.2 sub a en b samen bedraagt maximaal € 50.000 per aanvraag.
1. In afwijking van artikel 1.2.2. geldt dat een aanvraag voor een subsidie ingediend kan worden:
vanaf 1 februari en ontvangen moet zijn uiterlijk 31 maart om 19.00 uur van het betreffende kalenderjaar;
vanaf 1 september en ontvangen moet zijn uiterlijk 3 oktober om 19.00 uur van het betreffende kalenderjaar.
2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen aangevuld worden voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
In afwijking van artikel 1.1.3. plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. De prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 1, waarbij geldt dat de subsidieaanvragen die een hogere score krijgen ook een hogere prioriteit krijgen. Aan de hand van scoretabel 1 wordt berekend welke totale score de PMPC behaalt voor de volgende onderdelen:
Toelichting: Scoretabel 1
Scoretabel 1
Criterium
Resultaat
Score
Innovatie, het product:
a. is nieuw voor Overijssel
Ja
3
b. is gebaseerd op trends/ontwikkelingen of best practice van elders
Ja
2
c. maakt gebruik van duurzame energie of leidt tot energiereductie
Ja
2
d. houdt rekening met specifieke doelgroepen
Ja
2
e. past in marketingstrategie van een of meer toeristische A-merken (Waterreijk, IJsseldelta, Vechtdal, Salland, Twente) of de Hanzesteden
Ja
3
Aantal investerende samenwerkingspartners
3
4 of meer
2
4
Aantal samenwerkingspartners
3
4 of meer
1
2
Verbinding met cultuur, SBI-categorieën 90 en 91
Ja
4
Verschillende sectoren, op basis van SBI-categorieën
3
4 of meer
2
4
Verhouding tussen te verlenen subsidie en begrote kosten
35% of minder
30% of minder
20% of minder
1
3
4
Maximaal
30
1. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.
2. Bij een gelijke score wordt prioriteit gegeven aan een aanvraag die het beste scoort op de volgende onderdelen in deze volgorde;
het aantal investerende samenwerkingspartners;
de verhouding tussen de te verlenen subsidie en de begrote kosten.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier 'Product Markt Partner Combinaties (PMPC's) toerisme Overijssel 2016;
2. De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.1.2 tweede lid bij de aanvraag voor subsidie de volgende stukken:
begroting op basis van het beschikbaar gestelde format;
indien sprake is van kosten van derden een getekende offerte of een opdrachtbevestiging waaruit de subsidiabele kosten blijken;
een businesscase als bedoeld in artikel 4.27.1 onder sub a;
een door de samenwerkingspartners ondertekende samenwerkingsverklaring;
een de-minimisverklaring van de samenwerkingspartners die een onderneming zijn;
indien subsidie wordt gevraagd voor het opstellen van de businesscase een factuur en betaalbewijs van de subsidiabele kosten.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd als:
a. de subsidie minder dan € 7.500 bedraagt;
b. de aanvraag betrekking heeft op uitsluitend het opstellen van een businesscase.
In afwijking van artikel 1.3.3 tweede lid wordt bij de verlening van de subsidie een voorschot van maximaal 25% van de verleende subsidie verstrekt. Op verzoek van de subsidieontvanger kan een tweede voorschot van 50% van de verleende subsidie worden verstrekt, indien de subsidieontvanger kan aantonen dat ten minste 50% van de verleende subsidie besteed en betaald is aan de activiteiten waarvoor subsidie verkregen is.
In aanvulling op artikel 1.4.1. en 1.4.2. dient de subsidieontvanger:
a. de PMPC uiterlijk binnen 18 maanden na subsidieverlening te hebben gerealiseerd;
b. de PMPC ten minste twee jaar na subsidievaststelling in stand te houden .
In afwijking van artikel 1.5.1 wordt de subsidie, ongeacht het verleende bedrag, vastgesteld op werkelijk gemaakte kosten, op basis van artikel 1.5.2 en een verklaring werkelijk gemaakte kosten en opbrengsten als bedoeld in artikel 1.5.2 derde lid.
In deze paragraaf wordt verstaan onder Omgevingsvisie: de op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgestelde visie en het uitvoeringsprogramma voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel, inclusief de actualisatie door Provinciale Staten vastgesteld op 3 juli 2013.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor onderzoek, visie- en planontwikkeling van ruimtelijke projecten die van provinciaal belang zijn op het gebied van ruimtelijke ordening en wonen.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente, een Overijssels gemeentelijk samenwerkingsverband, of een Overijssels rechtspersoon die zich inzet voor ruimtelijke activiteiten in Overijssel.
b. het ruimtelijk project past binnen de centrale beleidsambities en onderwerpen van provinciaal belang zoals vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel;
c. het ruimtelijk project heeft een regionale schaal, uitstraling of werking of vervult een voorbeeldwerking.
d. als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.
1. Uitsluitend kosten derden als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid zijn subsidiabel.
2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn kosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.
Aanvullend op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
a. kosten voor bouw- en sloop;
b. kosten voor investeringen;
c. exploitatiekosten;
d. overheadkosten.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In deze paragraaf wordt verstaan onder prestatieovereenkomst: prestatieafspraken Wonen 2010-2015, waarin Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders van een gemeente in de provincie Overijssel afspraken hebben gemaakt met betrekking tot de beleidsthema's; ruimtelijke kwaliteit, energie & duurzaamheid, binnenstedelijke vernieuwing, wonen zorg en welzijn, geluid, bodem en Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO).
1. Een ondertekende prestatieovereenkomst geldt als aanvraag voor een subsidie.
2. De indieningstermijn uit artikel 1.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag bij ondertekende prestatieovereenkomst wordt ingediend.
De gemeente overlegt jaarlijks vóór 1 mei een schriftelijke voortgangsrapportage met betrekking tot de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten, aan de hand van de verplichte rapportage indicatoren zoals genoemd in bijlage 1 van de prestatieovereenkomst.
Ingeval van subsidieverlening ex artikel 5.2.2.3 doet de gemeente hierbij tenminste een opgave van het aantal gereed gemelde woningen bij het Centraal bureau voor de Statistiek (CBS).
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond voor de subparagrafen vast.
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
a. feitelijk bebouwd gebied: een gebied dat per 1 januari 2010 in de provincie Overijssel geheel is omsloten door binnenstedelijke bebouwing(sranden);
b. transformatie: aanpassen- of vervangen van bestaande bebouwing met/door een andere functie dan een woonfunctie naar een woonfunctie;
c. ISV I: Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing I, periode 2000 t/m 2004;
d. ISV II: Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing II, periode 2005 t/m 2009;
e. Bouwimpuls: de subsidieregeling Bouwimpuls Overijssel vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van 1 november 2006, kenmerk RWB/2005/3061 en ingetrokken bij besluit van Gedeputeerde Staten van 15 december 2009, kenmerk 2009/0123586;
f. Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouw: subsidieregeling Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van 22 september 2009, kenmerk 2009/0123586;
g. woning: een binnen feitelijk bebouwd gebied tot bewoning bestemd gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, is bestemd voor permanente bewoning door één particulier huishouden;
h. Primos: Prognose-, Informatie- en Monitoringssysteem 2007, bevolkingsprognose opgesteld door ABF research in opdracht van het ministerie van VROM.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van woningen.
Een aanvraag voor subsidie voor het realiseren van woningen voldoet aan de volgende criteria:
a. de woningen worden gerealiseerd binnen feitelijk bebouwd gebied;
b. voor de woning is geen subsidie verleend op grond van ISV I, ISV II de Bouwimpuls of Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouw.
De subsidie bedraagt € 5.000,-- per gerealiseerde en per bij het CBS gereed gemelde woning.
1. In afwijking van artikel 1.3.3 derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager in het jaar 2010 een voorschot van 20% van de verleende subsidie.
2. Jaarlijks ontvangt de gemeente, nadat de voortgangsrapportage als bedoeld in artikel 5.2.1.3 is ontvangen, een aanvullend voorschot. Het aanvullend voorschot is gelijk aan de gereed gemelde woningen in het jaar waarover wordt gerapporteerd, maal € 5.000,--.
3. Het totaal van het eerste voorschot ex artikel 5.2.2.5 eerste lid en de aanvullende voorschotten ex artikel 5.2.2.5 tweede lid bedraagt maximaal het verleende subsidiebedrag.
4. Het aanvullend voorschot wordt uitbetaald binnen dertien weken nadat de jaarlijkse voortgangsrapportage is ontvangen.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 heeft de gemeente de woningen gereed gemeld bij het CBS vóór 31 december 2014.
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
a. realisatiekosten: kosten die worden gemaakt voor de uitvoering van de projecten van het uitvoeringsplan;
b. uitvoeringsplan: een door de gemeente vastgesteld projectplan met projecten ten behoeve van de realisatie van de ambitie met betrekking tot een woonservicegebied, zoals vermeld in paragraaf ‘wonen zorg en welzijn' van de prestatieovereenkomst;
c. beleidsvisie: een door de gemeente vastgesteld document waarin de gemeente een definitie formuleert van een woonservicegebied en formuleert op welke wijze de woonservicegebieden vorm zullen worden gegeven;
d. woonservicegebied: een door de gemeente in haar beleidsvisie over wonen en zorg vastgestelde definitie voor een gebied, waarin optimale condities worden geschapen langer zelfstandig wonen mogelijk maken.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het opstellen van een visie, inclusief definitie woonservicegebied en een uitvoeringsplan;
b. de realisatiekosten van de uitvoering van de projecten van het uitvoeringsplan.
Een aanvraag voor de realisatiekosten van de uitvoering van projecten in het uitvoeringsplan moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de gemeente heeft een beleidsvisie en een uitvoeringsplan vastgesteld door Burgemeester & Wethouders;
b. het uitvoeringsplan bevat een planning met een opleverdatum vóór 31 december 2014.
De subsidie bedraagt maximaal het bedrag dat genoemd is in de prestatieovereenkomst, onder paragraaf Wonen, zorg en welzijn, voor het opstellen van de visie, inclusief definitie woonservicegebied en de realisatie van de projecten uit het uitvoeringsplan tezamen.
1. In afwijking van artikel 1.3.3 derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager in het jaar 2010 een voorschot van 10% van de verleende subsidie.
2. Jaarlijks ontvangt de gemeente, op basis van de voortgangsrapportage als bedoelt in artikel 5.2.1.3, een aanvullend voorschot te bepalen door Gedeputeerde Staten. Het totaal van het eerste voorschot en de aanvullende voorschotten bedraagt maximaal het verleende subsidiebedrag.
3. Het aanvullende voorschot wordt uitbetaald binnen dertien weken nadat de jaarlijkse voortgangsrapportage is ontvangen.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 5.2.1.2 een beleidvisie en een uitvoeringsplan.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 dient het uitvoeringsplan gerealiseerd te zijn vóór 31 december 2014.
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
[ingetrokken]
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
[ingetrokken]
[ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Bedrijventerrein: een terrein van minimaal één hectare, dat in gebruik is door twee of meer bedrijven uit de sectoren industrie, nijverheid en/of commerciële en niet-commerciële dienstverlening. Daaronder niet begrepen een terrein dat in overwegende mate bestemd is voor kantoren, detailhandel of horeca.
b. Kwaliteitsscan: een systematische beoordeling van de aanwezige kwaliteit op een bedrijventerrein, als onderdeel van het kwaliteitsscoresysteem.
c. Herstructureringsplan: het plan bevat de visie(s) met betrekking tot de herstructurering van het betreffende bedrijventerrein. Het is de nadere uitwerking op uitvoeringsniveau, van de te nemen concrete activiteiten in de publieke ruimte en het daarbij behorende financieringsplan en de planning.
d. Publieke ruimte: de fysieke ruimte die het domein is van de overheid en door haar wordt beheerd.
e. Structuurvisie: een gemeentelijke structuurvisie op basis van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (nWro). De paragraaf Bedrijventerreinen bevat een samenhangende en zorgvuldige beleidsvisie voor de lange termijn voor bedrijventerreinen.
f. Herstructurering: alle eenmalige ingrepen op een bedrijventerrein waarvan de economische functie behouden blijft, die tot doel hebben veroudering van het terrein als geheel te bestrijden, en die niet tot het reguliere onderhoud gerekend worden.
g. Monitoring Kwaliteitsscan: na uitvoering van het herstructureringsproject wordt de kwaliteit als gevolg van de genomen maatregelen opnieuw met een scan bepaald. Deze monitoringscan heeft een vergelijkbare systematiek als de kwaliteitscan. Hiermee vindt monitoring van de kwaliteit plaats.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de kwaliteitsverbetering van bestaande bedrijventerreinen, opgenomen in het meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015, betreffende de volgende activiteiten:
a. het uitvoeren van een kwaliteitsscan;
b. het opstellen van een herstructureringsplan;
c. het uitvoeren van een herstructureringsplan;
d. project- en procesmanagement.
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub a moet voldoen aan het criterium dat het alleen de door de provincie Overijssel gehanteerde kwaliteitsscoresystematiek betreft.
2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub b moet voldoen aan de volgende criteria:
Het herstructureringsplan moet gebaseerd zijn op een actuele kwaliteitsscan;
De opstelling van de kwaliteitsscan en de opstelling, respectievelijk de uitvoering van het herstructureringsplan lopen niet teveel in tijd uiteen;
3. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub c, moeten voldoen aan de volgende criteria:
er moet een door het gemeentebestuur vastgesteld herstructureringsplan aan de uitvoering van de herstructurering van het bedrijventerrein ten grondslag liggen. Het herstructureringsplan is in overeenstemming met de provincie opgesteld;
de kosten voor werkzaamheden, als vermeld in het herstructureringsplan, hebben uitsluitend betrekking op werkzaamheden in de publieke ruimte;
de begroting van de werkzaamheden van de uitvoering van het herstructureringsplan is na de verlening van de provinciale subsidie sluitend;
met de uitvoeringswerkzaamheden van het herstructureringsplan moet zijn begonnen binnen 9 maanden na de vaststelling van het herstructureringsplan;
over de voortgang van de uitvoering van de werkzaamheden van het herstructureringsplan rapporteert het gemeentebestuur eenmaal per jaar aan Gedeputeerde Staten;
de uitvoering van de werkzaamheden van het herstructureringsplan zijn afgerond binnen 6 jaar na verlening van de subsidie. Na afronding moet een (monitoring)scan worden uitgevoerd.
4. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub d is gericht op de activiteiten als bedoeld in artikel 5.7.2 eerste lid, sub b en c.
5. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub b, c en d kan worden ingediend door gemeenten die een paragraaf Bedrijventerreinen in de gemeentelijke structuurvisie hebben opgenomen, dan wel een ander document met een gelijkwaardige status.
1. De subsidie voor het uitvoeren van een kwaliteitsscan als bedoeld in artikel 5.7.2 sub a bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 5.000,-- per kwaliteitsscan per bedrijventerrein.
2. De subsidie voor het opstellen van het herstructureringsplan als bedoeld in artikel 5.7.2 sub b bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000,--.
3. De subsidie voor het uitvoeren van het herstructureringsplan als bedoeld in artikel 5.7.2 sub c bedraagt € 50.000,-- per ha van het totale herstructureringsproject, als opgenomen in het herstructureringsplan. De subsidie bedraagt in totaal ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 500.000,-- per bedrijventerrein.
4. De subsidie voor project- en procesmanagement als bedoeld in artikel 5.7.2 sub d bedraagt 50% van de kosten met een maximum van € 50.000,--.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
a. interne kosten;
b. verrekenbare belastingen, BTW, heffingen of lasten, waaronder kosten van aanleg/herstel/vervanging van riolering;
c. rente, bank, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;
d. afschrijvingskosten;
e. kosten van planschade;
f. kosten van werkzaamheden die verband houden met bodemsanering;
g. kosten van werkzaamheden die tot het reguliere onderhoud worden gerekend;
h. de aanleg of verbetering van bovenwijkse infrastructuur.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag voor subsidie voor het opstellen en uitvoeren van het herstructureringsplan als bedoeld in artikel 5.7.2 sub b en sub c tevens:
a. de uitgevoerde kwaliteitsscan die ten grondslag ligt aan de opstelling van het herstructureringsplan, respectievelijk de uitvoering van dat plan;
b. de door het gemeentebestuur in de vastgestelde structuurvisie opgenomen paragraaf Bedrijventerreinen.
In afwijking van artikel 1.3.3 tweede lid verstrekken Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening:
a. voor het opstellen van het herstructureringsplan een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag;
b. voor het uitvoeren van het herstructureringsplan een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag, als met de uitvoeringswerkzaamheden van het herstructureringsplan is begonnen en de gemeente daarvan de provincie schriftelijk mededeling heeft gedaan;
c. voor project- en procesmanagement een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag, als de projectmanager met de feitelijke werkzaamheden is gestart en de gemeente daarvan de provincie schriftelijk mededeling heeft gedaan.
In de gevallen bedoeld in artikel 4:41 tweede lid Awb is de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan de provincie.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag voor vaststelling voor het uitvoeren van het herstructureringsplan tevens de resultaten van de achteraf uitgevoerde "Monitoring Kwaliteitsscan".
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. centrum: centrale deel van een stad of dorp dat een concentratie van diensten kent;
b. fysieke maatregelen: maatregelen die zichtbaar en tastbaar zijn;
c. kwaliteit van de leefomgeving: het vergroten van de belevings- en gebruikswaarde of het verhogen van de sociale veiligheid of het versterken van identiteit en imago of het verbeteren van de beschikbaarheid van voorzieningen;
d. ruimtelijke identiteiten: objecten of locaties die beeldbepalend zijn en het eigen karakter van een stad of dorp bepalen;
e. ruimtelijke kwaliteit: het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat mens, plant en dier belangrijk is;
f. uitvoeringsplan: beschrijving van de werkwijze en de maatregelen om tot uitvoering van een opgave te komen.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor fysieke maatregelen die de kwaliteit van een centrum of de ruimtelijke identiteiten van een stad of dorp verhogen.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente;
b. de activiteit draagt bij aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en de kwaliteit van de leefomgeving;
c. er is ten minste één partij die gezamenlijk met de gemeente financieel bijdraagt voor ten minste 50% van de subsidiabele kosten;
d. de aanvraag heeft betrekking op een project welke door B&W van de gemeente is goedgekeurd;
e. de financiële dekking van de activiteit is rond;
f. de uitvoering van de maatregel geschiedt op basis van het uitvoeringsplan en past binnen een door de gemeenteraad vastgestelde integrale visie of plan, waar de locatie onderdeel van uitmaakt;
g. de aanvraag is vooraf afgestemd met de adviseur Stedelijke Ontwikkeling van de provincie.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 500.000 per aanvraag.
Overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid, zijn uitsluitend kosten van derden subsidiabel.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Kwaliteit stad-of dorpcentrum.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager:
een schriftelijk en getekende verklaring van de cofinancier waaruit blijkt dat de cofinancier gezamenlijk met de gemeente voor ten minste 50% financieel bijdraagt;
het uitvoeringsplan.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien de te verlenen subsidie minder dan € 125.000 bedraagt.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1. en 1.4.2. moet de subsidieontvanger uiterlijk binnen 12 maanden nadat de aanvraag is ingediend gestart zijn met de uitvoering van de activiteit en deze binnen drie jaar na de datum van subsidieverlening hebben afgerond.
[Ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. fysieke maatregelen: maatregelen die zichtbaar en tastbaar zijn;
b. ruimtelijke kwaliteit: het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is;
c. kleine kern: een aaneengesloten bebouwd gebied met maximaal 8000 inwoners;
d. uitvoeringsplan: beschrijving van de werkwijze en de maatregelen om tot uitvoering van een opgave te komen.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor fysieke maatregelen, die de ruimtelijke kwaliteit, identiteit en leefbaarheid versterken van de kleine kernen.
De aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente of Overijssels waterschap;
b. de uitvoering van de maatregel geschiedt op basis van het uitvoeringsplan, waar de locatie onderdeel van uitmaakt;
c. de aanvraag is, voordat deze wordt ingediend, afgestemd met de provinciale beleidsmedewerker voor ruimtelijke ontwikkeling.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000 per aanvrager en maximaal twee subsidieverleningen per aanvrager.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier Leefbare kleine kernen.
2. De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag voor subsidie het uitvoeringsplan. Een uitvoeringsplan bevat onder andere de volgende onderdelen:
beschrijving van de opgave: de aanleiding, probleemstelling en het beoogde resultaat;
een beknopte beschrijving van de locatie en de situatie;
beschrijving van de bijdrage van de fysieke ingreep aan de ruimtelijke kwaliteit, in samenhang met het versterken van de identiteit en leefbaarheid ter plaatse;
alle voorgestelde maatregelen, ook die waarvoor geen subsidie wordt aangevraagd;
een beschrijving van het resultaat;
een beschrijving van draagvlak en participatie door derden;
een begroting van de kosten en financiering van de afzonderlijke maatregelen met daarbij het dekkingsvoorstel per maatregel;
de verwachte planning van de uitvoering.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien:
a. voor de activiteit subsidie is verstrekt op basis van paragraaf 5.8 van dit uitvoeringsbesluit;
b. de te verlenen subsidie minder dan € 25.000 bedraagt.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 moet de subsidieontvanger binnen 12 maanden na datum van subsidieverlening starten met de uitvoering en deze activiteit binnen drie jaar na datum van subsidieverlening hebben afgerond.
In afwijking van artikel 1.3.3 tweede lid wordt bij de verlening van de subsidie geen voorschot verstrekt. Het eerste voorschot wordt verleend na de start van de subsidiabele activiteit.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. duurzaam ontwikkelen: Toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden. Dit betekent dat er harmonie is tussen de leefbaarheid en het welbevinden van mensen (people), de kwaliteit van natuur en milieu (planet) en werkgelegenheid en bereikbaarheid (profit).
b. uitvoeringsplan: beschrijving van de maatregelen en de werkwijze om tot uitvoering van een opgave in de fysieke leefomgeving te komen. Een uitvoeringsplan bevat de volgende onderdelen:
beschrijving van de opgave: de aanleiding, probleemstelling en het beoogde resultaat;
een beknopte beschrijving van de locatie en de situatie;
beschrijving van het resultaat van de afweging tussen People, Planet en Profit, als bedoeld onder sub a;
beschrijving van de maatregel waarvoor subsidie wordt gevraagd waarbij wordt aangegeven:
wat het beoogde effect zal zijn op het evenwicht of het herstel van het evenwicht tussen People, Planet en Profit;
op welke thema's uit het Overijssels Ontwikkelmodel positief gescoord wordt;
op welke wijze de uitvoering plaats vindt;
welke materialen dan wel duurzame materialen worden gebruikt;
een beschrijving van de wijze waarop draagvlak en participatie door derden plaats vindt;
begroting van de kosten en de financiering voor de maatregel of maatregelen;
de verwachte planning van de uitvoering van de maatregel of maatregelen;
c. Overijssels Ontwikkelmodel: een hulpmiddel als bedoeld in de Omgevingsvisie Overijssel wat in stappen omschrijft hoe een duurzame ontwikkeling gestimuleerd kan worden.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het opstellen van een uitvoeringsplan
b. de uitvoering van een of meer maatregelen uit een uitvoeringsplan die een bijdrage leveren aan een duurzame ontwikkeling.
1. De aanvraag voor subsidie voldoet aan het criterium dat de aanvrager een Overijsselse gemeente of een Overijssels waterschap is;
2. In aanvulling op het eerste lid voldoet de aanvraag voor een subsidie als bedoeld onder artikel 5.11.2 sub b aan de volgende criteria:
de maatregel scoort positief op minimaal drie thema's uit het Overijssels Ontwikkelmodel;
de uitvoering van de maatregel geschiedt op basis van het uitvoeringsplan en past binnen een vastgestelde integrale visie of plan.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 5.11.2 sub a zijn de werkelijke kosten tot een maximum van € 15.000,-- per aanvraag.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 5.11.2 sub b bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000,-- per aanvraag.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier ‘Duurzame ontwikkeling Overijssel'.
2. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie als bedoeld onder 5.11.2 sub a de kosten voor het opstellen van een uitvoeringsplan inzichtelijk op basis van één offerte.
3. De aanvrager overlegt, in afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, bij de aanvraag voor subsidie als bedoeld onder 5.11.2 sub b het uitvoeringsplan.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 moet de subsidieontvanger binnen vier maanden na datum van subsidieverlening starten met de uitvoering van het uitvoeringsplan en dit hebben afgerond uiterlijk op 31 december 2016.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. goed functionerende kantorenmarkt: een kantorenvoorraad in Overijssel die toegesneden is op de diverse gebruikersvragen qua kwaliteit, locaties, gebouwfunctionaliteit en omvang;
b. [vervallen]
c. kantoorpand: bedrijfspand of bedrijfsruimte waar allerlei administratieve handelingen worden uitgevoerd of diensten worden verleend en dat binnen het vigerende bestemmingsplan is bestemd als kantoor;
d. leegstand of leegstaand kantoorpand: ruimte in een opgeleverd kantoorpand die beschikbaar is voor verhuur of verkoop en die nu niet in gebruik is als kantoor;
e. [vervallen]
f. [vervallen]
g. [vervallen
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een project om de leegstand van kantoren in Overijssel te reduceren dat leidt tot:
a. een uitgewerkte businesscase voor het betreffende pand of de betreffende panden;
b. een voor Overijssel nieuwe aanpak voor het terugdringen van leegstand;
c. een reductie van het aantal leegstaande meters verhuurbare kantoorruimte van minimaal 500 m2 volgens NEN2580 door transformatie van het pand zodat het pand daarmee geschikt wordt voor een andere functie; of
d. een reductie van het aantal leegstaande meters verhuurbare kantoorruimte van minimaal 500 m2 volgens NEN2580 door verbouw van een pand zonder dat dat leidt tot een andere functie.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. De activiteit is:
erop gericht om de leegstand in kantoren in Overijssel terug te dringen; óf
draagt bij aan een goed functionerende kantorenmarkt;
b. de aanvrager is een rechtspersoon, een vennootschap, maatschap of eenmanszaak;
c. er is ten minste één kantooreigenaar betrokken bij het project;
d. de activiteit draagt ertoe bij om de negatieve effecten van leegstand op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit te voorkomen;
e. de uitkomsten en resultaten van de activiteit dragen bij aan kennisontwikkeling op het gebied van aanpak van leegstand kantoorpanden in Overijssel die overgedragen wordt aan andere partijen in Overijssel;
f. voor aanvragen op grond van artikel 5.12.2 sub c en d geldt dat de te reduceren aantal m2 leegstand aangetoond moet worden en dat de ruimte(n) binnen zes maanden na verbouwen aantoonbaar in gebruik genomen wordt;
g. de activiteit past binnen de Kaderstelling Leegstand Kantoren en het Investeringsvoorstel Leegstand Kantoren die door Provinciale Staten op respectievelijk 14 november 2012 en 29 mei 2013 zijn vastgesteld;
h. als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 5.12.2 sub a en b bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000 per aanvraag.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 5.12.2 sub c bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 200.000 waarvan maximaal 25% besteed mag worden aan loonkosten.
3. De subsidie als bedoeld in artikel 5.12.2 sub d bedraagt maximaal 20% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000 waarvan maximaal 25% besteed mag worden aan loonkosten.
4. De totale subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 5.12.2 samen bedraagt maximaal € 200.000.
In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de kosten die verband houden met het daadwerkelijk slopen van kantoorpanden en afschrijvingskosten op een kantoorgebouw niet subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
In aanvulling op artikel 1.1.3 geldt dat indien op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt en er meer dan één aanvraag is ontvangen, Gedeputeerde Staten de onderlinge rangschikking van die aanvragen vaststelt door middel van de volgende werkwijze: aanvragen voor artikel 5.12.2 sub c komen eerst in aanmerking voor subsidie, aanvragen voor artikel 5.12.2 sub d daarna en vervolgens aanvragen voor artikel 5.12.2. sub a en tenslotte sub b.
Een subsidieaanvraag wordt om advies voorgelegd aan de adviescommissie Leegstand kantoorpanden Overijssel. De adviescommissie adviseert over of de aanvraag voldoet aan de subsidiabele activiteit zoals genoemd in artikel 5.12.2 en artikel 5.12.3 sub d en e.
In aanvulling op artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als minder dan € 5.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.
De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier ‘Aanpak leegstand kantoorpanden Overijssel'.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 is de aanvrager verplicht:
a. binnen maximaal 12 maanden na verlening van de subsidie resultaten te boeken die deelbaar zijn in het kader van kennisdeling als bedoeld in artikel 5.12.3 sub d;
b. de resultaten en de kennisontwikkeling kostenloos te delen met andere partijen die er om vragen of belang bij hebben.
[Ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. investeringsbesluit: de op 17 april 2013 door Provinciale Staten van Overijssel (PS/2013/182) vastgestelde selectie van prioritaire projecten van provinciaal belang;
b. ontwikkelagenda: de door Gedeputeerde Staten van Overijssel en Burgemeester en Wethouders van Deventer op 27 november 2012 vastgestelde Ontwikkelagenda Overijssel-Stedendriehoek-Deventer;
c. werkprogramma: het op 5 maart 2013 door Gedeputeerde Staten van Overijssel en Burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer vastgestelde Werkprogramma Overijssel-Stedendriehoek-Deventer 2013-2015.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van de volgende projecten, die in het investeringsbesluit zijn opgenomen:
Stadsaszone: Opwaarderen Stadsas Hanzetracé (tot aan de Snipperlingsdijk);
Stad aan de IJssel: versterken van de relatie met de IJssel: "beleef de Welle" en Stadsrandentree: Stad aan de IJssel meer etaleren, versterken relatie met de IJssel/Schipbeek;
Waardevast werklandschap: Doorontwikkelen Technicampus;
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor overige in het werkprogramma opgenomen projecten.
1. Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
de aanvrager is de gemeente Deventer;
de aanvrager voert de activiteit uit zoals opgenomen in het werkprogramma;
2. De uitvoering van het Hanzetracé in 2015-2017, loopt parallel aan de herprofilering van de Mr. H.F. de Boerlaan, eveneens opgenomen in het werkprogramma;
3. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.14.2 eerste lid onder b voldoet aanvullend op het eerste lid, aan de volgende criteria:
de activiteit heeft betrekking op het binnenstadsgebied aan de IJssel en het Sluiskwartier en draagt naast het versterken van de relatie met de IJssel bij aan de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van het gebied; of
de activiteit of het project draagt bij aan het versterken van de relatie tussen de IJssel, de Schipbeekzone en de Stadsrand en etaleert daarmee de kwaliteiten van Stad aan de IJssel in de stadsrand-entree.
4. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.14.2 eerste lid onder c betreffende de Technicampus voldoet, aanvullend op het eerste lid, aan het volgende criteria:
het bedrijfsleven is aantoonbaar betrokken bij de doorontwikkeling van de Technicampus;
het nieuwe opleidingsaanbod moet aantoonbaar na 2015 zonder deze subsidie kunnen worden voortgezet, aangetoond door middel van een businesscase.
5. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.14.2 tweede lid komt slechts in aanmerking voor subsidie als daarbij wordt aangetoond dat de aanvraag niet ten koste gaat van de realisering van projecten als bedoeld in artikel 5.14.2 eerste lid, dit doordat aangetoond wordt dat de kosten daarvan minder bedragen dan geraamd, of doordat de gemeente aanvullende financiering voor die projecten heeft bewerkstelligd.
De subsidie is een forfaitair vastgesteld bedrag van maximaal € 11.850.000,-- voor alle projecten als bedoeld in artikel 5.14.2 samen. Hierbij geldt dat de provinciale subsidie gelijk is aan de financiële bijdrage van de gemeente, de provinciale subsidie niet meer dan 50% van de totale kosten van de uitvoering van het werkprogramma bedraagt met een maximum subsidie van € 11.850.000.
1. In afwijking van de artikelen 1.1.5 en 1.1.6 sub d zijn alle kosten die direct aan de subsidiabele activiteit zijn toe te rekenen subsidiabel.
2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten die gemaakt zijn vanaf 17 april 2013 subsidiabel. Daarnaast zijn de planvoorbereidingskosten en kosten voor aankoop van gronden die gemaakt zijn buiten de projectperiode wel subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Overijssel-Stedendriehoek-Deventer.
2. Indien sprake is van een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.14.2 eerste lid onder c, overlegt de aanvrager, in aanvulling op artikel 1.2.1 een businesscase, waaruit blijkt dat het nieuwe opleidingsaanbod na 2015 zonder deze subsidie kan worden voortgezet.
De subsidieontvanger voldoet, aanvullend op artikel 1.4.1 aan de volgende verplichtingen:
a. het Hanzetracé, als bedoel onder artikel 5.14.2 lid 1 sub a, is uiterlijk op 31 december 2017 gerealiseerd.
b. de activiteiten als bedoeld in artikel 5.14.2 lid 1 b en c en in lid 2 zijn uiterlijk op 31 december 2015 afgerond dan wel onomkeerbaar in uitvoering.
Gedeputeerde Staten verstrekken, in afwijking van artikel 1.3.3, de subsidieontvanger een voorschot van maximaal 100% van de verleende subsidie.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. adviescommissie: de door Gedeputeerde Staten ingestelde Adviescommissie Breedband Overijssel, die adviseert over subsidieaanvragen op basis van deze paragraaf;
b. ACM: Autoriteit Consument en Markt;
c. business case: document met onder meer de informatie die benodigd is om een gemotiveerde beslissing te nemen over de uitvoering van een voorgesteld plan, waarin in elk geval is opgenomen de informatie uit bijlage 2 bij deze verordening.
d. eigen bijdrage eindgebruikers: eigen bijdrage die eindgebruikers dienen af te dragen om aansluiting van hun verblijfseenheid op het NGA-netwerk te ontvangen.
e. Garantie: aan subsidieaanvrager te verstrekken subsidie waarbij de provincie garant staat voor de gehele dan wel gedeeltelijke nakoming van de betalingsverplichtingen uit hoofde van een tussen kredietnemer en kredietgever gesloten overeenkomst;
f. homes activated : op het NGA-netwerk aangesloten verblijfseenheden met een actieve verbinding (door het afnemen van ten minste één dienst);
g. homes passed: verblijfseenheden die aangesloten kunnen worden op het NGA-netwerk, waarbij geldt dat het NGA-netwerk is aangelegd tot minimaal de straatkast;
h. NGA-netwerk: aansluitnetwerk dat volledig of gedeeltelijk gebruikmaakt van optische elementen en dat breedbandtoegangsdiensten kan leveren met aanzienlijk betere kenmerken [‘step change'] dan bestaande basisbreedbandnetwerken, zoals gedefinieerd in de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.
i. NGA-project: het realiseren van NGA-netwerken in een buitengebied of op een bedrijventerrein behorende tot een wit gebied, geografisch gelegen in de provincie Overijssel;
j. passief NGA-netwerk: het passieve deel van een NGA-netwerk, te weten het deel zonder enige actieve component dat gewoonlijk civieltechnische infrastructuur, buizen, dark fibre en straatkasten omvat;
k. Subsidie: subsidie in de vorm van een geldbedrag dat, voor het bedrag waarvoor het is vastgesteld, niet behoeft te worden terugbetaald;
l. totale uitstaande bedrag: het totale bedrag aan hoofdsom en rente dat de aanvrager op enig moment verschuldigd is uit hoofde van een geldlening aan een kredietgever, met uitzondering van nog niet opeisbare rente;
m. uitvoeringsovereenkomst: de overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb die de provincie Overijssel met de subsidieontvanger sluit ter uitwerking van de beschikking tot subsidieverlening;
n. verblijfseenheden: woonhuizen, instellingen of bedrijven;
o. [vervallen)
p. wit gebied: een buitengebied of bedrijventerrein waar geen NGA-netwerk aanwezig is en waar deze infrastructuur in de komende drie jaar niet wordt ontwikkeld, als gedefinieerd in de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.
1. Uitsluitend kosten derden als bedoeld in artikel 1.1.5 lid 4 voor de aanleg en installatie van passieve NGA-netwerken worden betrokken in de berekening van de grondslag van de Subsidie.
2. In afwijking van artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 worden voor de Garantie als subsidiabele kosten beschouwd alle investeringskosten van de aanvrager die noodzakelijk zijn om de businesscase uit te voeren en die zijn toe te rekenen aan deze activiteit. Alleen kosten van activiteiten die zijn gestart en uitgevoerd na het indienen van de aanvraag zijn subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
De Garantie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten waarin de rechten en verplichtingen zijn neergelegd die de provincie, kredietgever en subsidieaanvrager over en weer ten opzichte van elkaar hebben.
1. In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 is de subsidieontvanger verplicht:
met de provincie Overijssel uiterlijk acht weken na het verlenen van de Garantie een uitvoeringsovereenkomst te sluiten;
binnen een jaar na subsidieverlening te starten met de realisatie van het NGA-project;
binnen drie jaar na subsidieverlening de activiteiten waarvoor de Garantie of Subsidie wordt verstrekt te hebben uitgevoerd;
het netwerk voldoende te onderhouden volgens de in de betreffende industrie geldende standaarden en mutaties te registreren in een netwerkadministratie;
het netwerk niet te vervreemden dan wel met rechten te bezwaren zonder toestemming van Gedeputeerde Staten;
toegang te verlenen aan alle actieve operators tot buizen, masten, dark fibre en straatkasten en ontbundelde toegang tot local loop dan wel subloopontbundeling en bitstroomtoegang te verlenen tegen marktconforme voorwaarden, zoals gedefinieerd in de Algemene Groepsvrijstellingsverordening;
wholesaletoegang tot het gesubsidieerde netwerk te verlenen voor een periode van tenminste zeven jaar tegen eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden en indien van toepassing, volgens de door de ACM vastgestelde beginselen inzake tarifering en toegang tot buizen en masten niet in tijd te beperken, zoals gedefinieerd in de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.
2. Gedeputeerde Staten kunnen de verplichting opleggen om ter zake van de te verlenen Garantie zekerheden te verstrekken. Ter uitvoering van deze verplichting kunnen bepalingen worden opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst.
1. In afwijking van artikel 1.3.3 tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten de aanvrager een voorschot verstrekken tot een maximum van 100% van de verleende Subsidie.
2. Gedeputeerde Staten verlenen geen voorschot op een Garantie.
In aanvulling op artikel 1.5.2 eerste lid en artikel 1.5.3 eerste lid, wordt de aanvraag tot vaststelling van de Garantie ingediend uiterlijk 13 weken nadat de Garantietermijn is verstreken.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid:
a. bij de aanvraag tot vaststelling van de Garantie: een overzicht van de gerealiseerde contracten (homes activated) en een financieel verslag en een verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.
b. bij de aanvraag tot vaststelling van de Subsidie: een protocol oplevering van de aannemer waaruit de conformiteit met het bij de subsidieaanvraag ingediende businesscase blijkt en een verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.
1. Gedeputeerde Staten kunnen een Garantie verstrekken voor de aanleg en installatie van een NGA-netwerk in het buitengebied van Overijssel in de vorm van homes activated.
2. Gedeputeerde Staten kunnen een Subsidie verstrekken voor de aanleg en installatie van een NGA-netwerk in het buitengebied van Overijssel in de vorm van homes passed.
1. Een aanvraag voor een Garantie of een Subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvrager is:
een rechtspersoon die in het NGA-project investeert door het aanleggen of laten aanleggen van een NGA-netwerk ten behoeve van de gebruikers van dat netwerk; dan wel
een rechtspersoon die ten behoeve van de gebruikers van het te realiseren NGA-netwerk financiering faciliteert voor de aanleg van dat NGA-netwerk;
het NGA-project voorziet in het realiseren van een passief NGA-netwerk;
het NGA-project wordt uitgevoerd in een wit gebied;
het NGA-project voorziet in minimaal 2000 homes passed;
het NGA-project voorziet in minimaal 60% homes activated, blijkend uit een aanbetaling van de eigen bijdrage eindgebruikers van minimaal €100 per home activated.
het NGA-netwerk heeft een minimale technische levensduur van 20 jaar;
het NGA-netwerk moet de distributie van het gebruikelijke breedbanddienstenportfolio, te weten internet, telefonie en tv mogelijk maken;
de gemiddelde aanleg- en aansluitkosten per gerealiseerde home activated zijn hoger dan € 2.500.
de aanvraag bevat een sluitende business case die voldoende haalbaar en uitvoerbaar is en die voldoet aan de criteria die zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze paragraaf;
de debt service coverage ratio van het project is groter dan 1,2.
de Garantie en Subsidie dienen te voldoen aan de staatssteunregels en in het bijzonder artikel 52 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.
2. Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van:
de criteria genoemd onder lid 1 sub e, sub h en sub j van dit artikel mits dit geen invloed heeft op de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de business case;
van het criterium genoemd onder lid 1 sub d van dit artikel indien de ligging van het gebied de realisatie van een groter project onmogelijk maakt en mits het project minimaal gemeentedekkend is.
1. De Garantie als bedoeld in artikel 5.15.2.1 eerste lid bevat een passende risicoverdeling tussen de kredietgever en de provincie, waarbij de provincie maximaal 80% garandeert van de investeringskosten minus eventuele door de provincie verstrekte subsidies.
2. De looptijd van de Garantie is gelimiteerd tot aan het moment waarop het NGA-project zelfstandig financierbaar is, te bepalen aan de hand van de bij aanvraag ingediende business case, met een maximum van 20 jaar.
3. De lening waarvoor de Garantie wordt verstrekt bedraagt niet meer dan €4000 per home activated.
4. De Subsidie als bedoeld in artikel 5.15.2.1. tweede lid bedraagt een forfaitair tarief van maximaal €400 per gerealiseerde home passed.
5. De hoogte van het forfaitair tarief wordt bepaald aan de hand van de hoogte van de gemiddelde aansluitingskosten per home activated.
1. Gedeputeerde Staten weigeren de Garantie of Subsidie indien:
de aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert;
de aanvrager over onvoldoende financiële middelen kan beschikken om de business case uit te voeren.
2. In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid, weigeren Gedeputeerde Staten de Garantie of Subsidie indien de hoogte van de te verstrekken Garantie en Subsidie tezamen minder dan € 200.000 bedraagt.
3. (vervallen)
1. Alvorens een subsidieaanvraag te doen voor het realiseren van een NGA-project, dient de aanvrager een vooraanvraag in aan de hand van het formulier "Breedbandinfrastructuur - vooraanvraag".
2. Na publicatie van de vooraanvraag op de provinciale website kan een ieder binnen een periode van 4 weken aantonen dat er een reeds gefinancierd investerings- en realisatieplan ligt, dat voorzien is van voor de uitvoering benodigde goedkeuringen en dat binnen 3 jaar leidt tot tenminste een vergelijkbaar NGA aanbod. Dit plan wordt ingediend aan de hand van een door de rechtsgeldig vertegenwoordiger van de indiener geaccordeerd voorstel voorzien van een investeringplanning, een plan voor de vraagbundeling en een projectplanning. De indiener zal contractueel gehouden worden aan de uitvoering van de plannen.
3. Indien een plan in de zin van het voorgaand lid niet wordt ingediend, zullen Gedeputeerde Staten een ieder (inclusief de vooraanvrager) in staat stellen binnen een periode van 8 weken na openstelling van de aanvraagperiode een subsidieaanvraag in te dienen voor een NGA-project in het gebied waarop de vooraanvraag betrekking heeft.
4. Een vooraanvraag kan het gehele jaar worden ingediend.
1. In afwijking van artikel 1.1.3 wordt, als er sprake is van meerdere aanvragen voor een NGA-project in hetzelfde gebied die elk voldoen aan de gestelde criteria, de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld aan de hand van de prioriteringcriteria die in bijlage 1 bij deze paragraaf zijn opgenomen.
2. De subsidie zal worden verleend aan de subsidieaanvrager aan wie de meeste punten aan de hand van de prioriteringscriteria zijn toegekend.
3. Indien op enige dag meerdere aanvragen voor verschillende gebieden worden ingediend waarbij het subsidieplafond dreigt te worden overschreden en die elk voldoen aan de gestelde subsidiecriteria, vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen subsidieaanvragen plaats door middel van loting.
4. Een subsidieaanvraag kan uitsluitend worden ingediend binnen de periode van 8 weken die daarvoor is opengesteld overeenkomstig artikel 5.15.2.5 lid 3.
1. De subsidieaanvraag wordt ingediend aan de hand van het aanvraagformulier "Breedbandinfrastructuur- grote NGA-projecten buitengebied".
2. Aanvullend op artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager alle in het aanvraagformulier genoemde stukken.
3. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
1. De subsidieaanvraag voor het realiseren van een NGA-project wordt zodra deze volledig is, voor een niet-bindend advies voorgelegd aan de adviescommissie.
2. De adviescommissie brengt advies uit ten aanzien van de subsidieaanvraag en in het bijzonder ten aanzien van:
de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de business case;
de onderlinge rangschikking van aanvragers in de zin van artikel 5.15.2.6 lid 3;
de hoogte en voorwaarden waaronder de Garantie en Subsidie worden verstrekt;
de hoogte en het tempo van bevoorschotting.
1. Bij verkoop of vervreemding van het NGA-netwerk aan een derde, niet-zijnde een aan de subsidieontvanger verbonden persoon, binnen de looptijd van de Garantie en voor zover het bedrag waarvoor de Garantie wordt verstrekt en de Subsidie tezamen meer dan € 500.000 bedragen, wordt de door vervreemding verkregen bovenmatige winst naar rato van het aandeel van de beschikbaar gestelde Garantie en Subsidie in de totale financiering, tussen de subsidieontvanger en Gedeputeerde Staten verrekend. Onder bovenmatige winst wordt verstaan het positief verschil tussen de kosten van het netwerk bij aanleg inclusief een redelijk rendement en de transactiewaarde op het moment van vervreemding.
2. Indien de Garantie en Subsidie tezamen tot staatssteun leiden van meer dan € 10.000.000, geldt een terugvorderingsmechanisme in de zin van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening. Deze dient te voorkomen dat er winst wordt gemaakt die een redelijk rendement te boven gaat. Onder winst die het redelijk rendement te boven gaat wordt verstaan het positief verschil tussen de kosten van het netwerk bij aanleg inclusief een redelijk rendement en de actuele waarde op het moment van subsidievaststelling van de Geldlening.
3. Bij het bepalen van de hoogte van een vergoeding op grond van dit artikel wordt de waarde van het NGA-netwerk en het redelijk rendement vastgesteld door een college van deskundigen. Gedeputeerde Staten en de subsidieontvanger wijzen elk een deskundige aan, die in onderling overleg een derde deskundige aanwijzen.
Gedeputeerde Staten kunnen een Subsidie verstrekken voor het realiseren van een NGA-project van beperkte omvang.
Een aanvraag voor een Subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is:
een rechtspersoon die in het NGA-project investeert door het aanleggen of laten aanleggen van een NGA-netwerk ten behoeve van de gebruikers van dat netwerk; dan wel
een rechtspersoon die ten behoeve van de gebruikers van het te realiseren NGA-netwerk financiering faciliteert voor de aanleg van dat NGA-netwerk;
b. Het NGA-project voorziet in het realiseren van een passief NGA-netwerk;
c. Het NGA-project wordt uitgevoerd in een wit gebied;
d. Het NGA-netwerk heeft een minimale technische levensduur van 20 jaar;
e. De aanvraag bevat een projectplan dat voldoet aan de criteria opgenomen in bijlage 3 bij deze paragraaf;
f. Rendabele exploitatie van het NGA-netwerk zonder Subsidie is niet mogelijk;
g. Het NGA-project kan geen deel uitmaken van een groter NGA-project in de zin van subparagraaf 5.15.2 van dit Uitvoeringsbesluit.
h. De Subsidie wordt verstrekt met inachtneming van de staatssteunregels en in het bijzonder de de-minimis verordening.
1. De Subsidie als bedoeld in artikel 5.15.3.1 bedraagt een forfaitair tarief van maximaal € 400 per gerealiseerde home passed.
2. De hoogte van het forfaitair tarief wordt bepaald aan de hand van de hoogte van de gemiddelde aanleg- en aansluitingskosten per home activated.
3. De Subsidie bedraagt niet meer dan 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van €200.000.
1. In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid, weigeren Gedeputeerde Staten de Subsidie indien deze minder dan € 5.000 bedraagt.
2. (vervallen)
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier "Breedbandinfrastructuur - NGA-projecten van beperkte omvang".
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1. een projectplan dat tenminste de informatie bevat opgenomen in bijlage 3 bij deze paragraaf en de stukken die gevraagd worden in het aanvraagformulier.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. bio-energie: energieopwekking door benutting van biomassa, zijnde de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval, (conform Richtlijn 2001/77/EG;); bodemenergie: energieopwekking door benutting van warmte die in de bodem is opgeslagen. Tot een diepte van 500 meter wordt gesproken over warmte- en koudeopslag; op grotere dieptes, vanaf 500 meter, is sprake van geothermie;
b. duurzame ontwikkeling: toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden. Dit betekent dat er harmonie is tussen de leefbaarheid en het welbevinden van mensen (people), de kwaliteit van natuur en milieu (planet) en werkgelegenheid en bereikbaarheid (profit);
c. hernieuwbare energieopwekking: energieopwekkingvoorzieningen die geheel of gedeeltelijk gebruik maken van energie uit hernieuwbare energiebronnen;
d. integrale omgevingskwaliteit: balans tussen ruimtelijke kwaliteit, duurzame ontwikkeling en sociale kwaliteit;
e. Omgevingsvisie: op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgestelde visie en uitvoeringsprogramma voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel, inclusief de actualisatie door provinciale Staten vastgesteld op 3 juli 2013;
f. Omgevingsverordening:Omgevingsverordening Overijssel 2009, zoals vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 en nadien gewijzigd;
g. ruimtelijke kwaliteit: het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat belangrijk is voor mens, plant en dier;
h. sociale kwaliteit: het begrip sociale kwaliteit bevat vier componenten die in samenhang aanwezig zijn, te weten:
sociale cohesie: het geheel van sociale relaties en de kwaliteit van deze relaties tussen mensen in de samenleving, gebaseerd op gedeelde normen en waarden, sociale verbanden en identiteiten;
sociaal- economische zekerheid: de mate waarin mensen kunnen beschikken over materiële en immateriële bronnen om zo optimaal mogelijk te kunnen participeren;
eigen kracht: het versterken en ontwikkelen van eigen capaciteiten en het versterken van zelfredzaamheid;
maatschappelijke participatie: de mate waarin mensen toegang hebben tot of deel uit maken van sociale relaties in het economische, sociale en culturele leven.
j. Werkatelier Energielandschappen: een multidisciplinair ontwerpatelier dat zich richt op het benutten van de kansen van hernieuwbare energieopwekking voor ruimtelijke ontwikkelingen;
k. zonne-energie: energieopwekking door middel van Photo-voltaïsche panelen.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. procesondersteuning bij de voorbereiding van een plan voor hernieuwbare energieopwekking in de vorm van een werkatelier energielandschappen;
b. extra maatregelen of activiteiten rondom de realisatie van de inrichting hernieuwbare energieopwekking, die de integrale omgevingskwaliteit versterken.
1. Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
de hernieuwbare energieopwekking vindt plaats in Overijssel;
de hernieuwbare energieopwekking betreft bio-energie, bodemenergie, waterenergie of zonne-energie;
windenergie komt niet in aanmerking tenzij:
het een onderdeel is van integrale gebiedsprojecten waarbij meerdere vormen van duurzame energie gecombineerd worden; en
het past binnen de bestaande provinciale verplichtingen voor windenergie;
er is sprake van een ontwerpgericht planproces waarbij aantoonbaar:
aandacht is voor ruimtelijke kwaliteit en kenmerken van het plangebied en haar omgeving;
aandacht is voor de integrale omgevingskwaliteit;
rekening is gehouden met de belangen van bewoners, bedrijven, de gemeente en waterschap in het betreffende plangebied;
ontwerpers, stedenbouwkundigen, landschapsarchitecten of architecten, worden ingezet.
2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.16.2 sub a voldoet, in aanvulling op het eerste lid, aan de volgende criteria:
bewoners, bedrijven, gemeente en waterschap in het betreffende plangebied zijn betrokken bij het werkatelier;
het werkatelier wordt begeleid door een team met relevante expertise op het gebied van multidisciplinaire ontwerpateliers;
tijdens het werkatelier is kennis en kunde beschikbaar op het gebied van ontwerp, ruimtelijke kwaliteit, sociale kwaliteit, duurzame energie en provinciaal ruimtelijk beleid.
3. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.16.2 sub b, voldoet, in aanvulling op het eerste lid, aan de volgende criteria:
er is sprake van een ruimtelijk relevant hernieuwbare energieopwekking. Dit betekent dat de hernieuwbare energieopwekking zichtbare effecten of resultaten heeft in het plangebied en haar omgeving én
het plangebied 0,5 hectare of meer bedraagt; of
de totale investering in de hernieuwbare energieopwekking € 50.000,-- of meer bedraagt;
de activiteit past binnen de beleidsdoelstellingen zoals omschreven in de Omgevingsvisie;
indien de subsidie een steunmaatregel is voldoet de aanvraag aan artikel 2 van de-minimisverordening.
1. De subsidie als bedoeld onder artikel 5.16.2 sub a bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000,-- per aanvraag.
2. De subsidie als bedoeld onder artikel 5.16.2 sub b bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000,-- per aanvraag.
Voor de subsidie als bedoeld in artikel 5.16.2 sub a geldt dat uitsluitend kosten van derden, als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid subsidiabel zijn.
In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de kosten die voortvloeien uit verplichtingen op basis van de Omgevingsverordening niet subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
1. De aanvrager maakt gebruikt van het aanvraagformulier Energielandschappen Overijssel.
2. De aanvrager voor de subsidie als bedoeld in artikel 5.16.2 sub a overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid, een offerte waaruit de projectperiode en de subsidiabele kosten blijken.
Een aanvraag voor subsidie wordt, in aanvulling op artikel 1.4.1, geweigerd:
a. indien de aanvraag betrekking heeft op uitsluitend de investering in hernieuwbare energieopwekking;
b. voor de activiteit is geen subsidie verstrekt op basis van paragraaf 5.10 Ruimtelijke Kwaliteit stads- en dorpsranden of paragraaf 5.11 Duurzaam Ontwikkelen Overijssel.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 moet de subsidieontvanger de activiteit voor 31 december 2015 hebben afgerond.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. bedrijf: een privaatrechtelijke rechtspersoon, een vennootschap, een maatschap of een eenmanszaak;
b. kade: verharde oever waarlangs schepen kunnen afmeren en aanleggen voor het laden en lossen van goederen;
c. Omgevingsvisie:de op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgestelde visie en het uitvoeringsprogramma voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel, inclusief de actualisatie door Provinciale Staten vastgesteld op 3 juli 2013.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het oplossen van knelpunten op het gebied van ondiepten bij bruggen en sluizen;
b. [vervallen];
c. aanleggen, uitbreiden of verbeteren van een kade;
d. het verbeteren van de wacht- of ligplaatsfaciliteiten ten behoeve van de binnenvaart.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is:
een Overijsselse gemeente; of
een bedrijf met kadefaciliteiten bestemd voor goederenvervoer indien de subsidieaanvraag wordt ingediend voor de subsidie als bedoeld onder artikel 5.17.2 sub c of d;
b. de activiteit vindt plaats in Overijssel;
c. de activiteit past binnen de beleidsdoelstellingen zoals omschreven in de Omgevingsvisie;
d. de activiteit als bedoeld in artikel 5.17.2 sub a is gericht op het verbeteren van de haveninfrastructuur ter bevordering van het gebruik van een rivier of een kanaal voor goederenvervoer, met uitsluiting van de opwaardering van de Twentekanalen of de zijtak daarvan;
e. [vervallen];
f. de activiteit als bedoeld in artikel 5.17.2. sub c en sub d zijn uitsluitend bedoeld voor openbare voorzieningen;
g. een activiteit als bedoeld onder artikel 5.17.2 sub d, betreft een maatregel die gerealiseerd wordt in of nabij een binnenhaven ten behoeve van wachtende of tijdelijk afgemeerde binnenvaartschepen;
h. indien de subsidie een steunmaatregel is moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 5.17.2 sub a bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 250.000 per aanvraag.
2. [vervallen
3. De subsidie als bedoeld in artikel 5.17.2 sub c bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 150.000 per aanvraag.
4. De subsidie als bedoeld in artikel 5.17.2 sub d bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000 per aanvraag.
Uitsluitend kosten derden als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid zijn subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als bedoeld in artikel 5.17.2 sub a, c of d, indien minder dan € 25.000 aan subsidie zal worden verstrekt.
1. De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Goederenvervoer over water, Verbeteren van de haveninfrastructuur en -faciliteiten.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag tevens een offerte waaruit de subsidiabele kosten blijken.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 moet de subsidieontvanger:
a. de activiteit waarvoor subsidie is verstrekt op basis van artikel 5.17.2 sub a,c of d, uiterlijk op 31 december 2018 hebben afgerond;
b. [vervallen]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. afmeerlocatie: kade waarlangs binnenvaartschepen voor langere duur kunnen afmeren;
b. LNG: vloeibaar aardgas, bestemd als brandstof voor binnenvaartschepen;
c. LNG vulpunt: installatie op een bunkerstation of kade waarmee LNG wordt afgeleverd in de brandstoftanks van vaartuigen;
d. Omgevingsvisie: de op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgestelde visie en het uitvoeringsprogramma voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel, inclusief de actualisatie door Provinciale Staten vastgesteld op 3 juli 2013;
e. walstroomfaciliteit: een stroomaansluiting aan de wal die binnenvaartschepen voorziet van stroom aan boord en die stroomlevering door generatoren of aggregaten van het schip vervangt, zolang het schip afgemeerd ligt.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. de aanschaf en aanleg van een walstroom faciliteit;
b. de aanschaf en aanleg van een LNG vulpunt.
1. Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvrager is:
een Overijsselse gemeente; of
een bedrijf met een afmeerlocatie bestemd voor goederenvervoer;
de activiteit past binnen de beleidsdoelstellingen zoals omschreven in de Omgevingsvisie;
de activiteit is bestemd voor de scheepvaart in Overijssel;
indien de subsidie een steunmaatregel is moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
2. Aanvullend op het eerste lid voldoet een aanraag voor een walstroomfaciliteit aan de volgende criteria:
de walstroomfaciliteit:
voldoet aan de richtlijn Walstroom Binnenvaart 2009; en
wordt gerealiseerd op een afmeerlocatie;
er worden maximaal drie walstroomfaciliteiten per gemeente gesubsidieerd.
3. Aanvullend op het eerste lid voldoet een aanraag voor een LNG vulpunt aan de volgende criteria:
het LNG vulpunt
wordt gerealiseerd op een kade of in de nabijheid van een kade;
is openbaar toegankelijk voor binnenvaartschepen;
stoot geen onverbrand methaan uit;
er wordt maximaal één LNG vulpunt in de provincie Overijssel gesubsidieerd.
1. De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.18.2 sub a bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum € 15.000 per activiteit.
2. De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.18.2 sub b bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum € 450.000 per aanvraag.
Uitsluitend kosten derden, als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid, zijn subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Investeringsimpuls verduurzaming goederenvervoer over water.
2. Aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag tevens een offerte waaruit de subsidiabele kosten blijken.
In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie, indien voor de activiteit subsidie is verstrekt op basis van paragraaf 8.1 van dit Uitvoeringsbesluit.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 moet de subsidieontvanger de activiteit uiterlijk op 31 december 2018 hebben afgerond.
1. Gedurende vijf jaar na realisatie, behoudt de subsidieontvanger, de walstroomfaciliteit of het LNG vulpunt in eigendom.
2. Gedurende deze in het eerste lid genoemde termijn van vijf jaar blijft de walstroomfaciliteit of het LNG vulpunt operationeel op de bij de aanvraag vermelde locatie.
[Ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. bedrijfsverbreding: het toevoegen van een nieuwe functie die overgenomen is in tabel 1 Verbreding bedrijfsactiviteit, uit een andere categorie dan de op de locatie aanwezige functies.
b. gebiedsvisie: door Gedeputeerde Staten vastgestelde visie, waarin de ontwikkelingsrichting van Noordoost Twente verwoord is.
c. speerpunten Noordoost-Twente: de volgende thema's die in de gebiedsvisie te onderscheiden zijn: Demografie, Economische kracht en Natuur en Landschap.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het opstellen van een businesscase;
b. een investering in fysieke ruimtelijke maatregelen;
c. incidentele activiteiten, niet zijnde een investering als bedoel onder sub b, gericht op structurele kennisoverdracht of informatievoorziening over de kernkwaliteiten van het gebied.
1. Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
De locatie van de activiteit bevindt zich in Noordoost-Twente, behalve als het gaat om het beleefbaar maken en het verbeteren van de routestructuren tussen Noordoost-Twente en Duitsland of het verbeteren van de economische potentie van de grensovergangen; dan mag de activiteit zich voor 50% in de hiervoor bedoelde locatie bevinden;
De activiteit of de investering levert een bijdrage aan ten minste één van de volgende speerpunten Noordoost-Twente:
De demografie, in die zin dat de activiteit of investering is gericht op:
het herontwikkelen van vrijkomende en leegstaande gebouwen,
Het mobiliseren of organiseren van de samenleving om het mogelijk te maken dat zorgbehoevenden langer kunnen blijven participeren in de samenleving in Noordoost-Twente.
De economische kracht, in die zin dat de activiteit of investering is gericht op:
Bedrijfsverbreding, als bedoeld in artikel 5.21.1. onder sub a;
Het verbeteren van bestaande of toevoegen van nieuwe recreatieve accommodaties die bruikbaar zijn voor toeristen en recreanten. Waarbij aanvullend geldt day de toegang tot een recreatieve accommodatie toegankelijk moet zijn voor toersiten en recreanten zonder dat daarvoor een lidmaatschap of contributie wordt vereist én de recreatieve accommodatie wordt ten minste één dag per week opengesteld voor toeristen en recreanten;
Samen promoten van diensten, goederen of arrangementen;
Het beleefbaar maken en het verbeteren van de routestructuren tussen Noordoost-Twente en Duitsland of het verbeteren van de economische potentie van de grensovergangen;
Natuur en landschap, in die zin dat de activiteit bijdraagt aan:
Verduurzaming agrarische sector;
Vermindering stikstofdepositie;
Versterking van het Groen-Blauwe netwerk, zoals aangeduid in de gebiedsvisie;
Zichtbaar en beleefbaar maken van het watersysteem.
Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet:
De subsidie als bedoeld in artikel 5.21.2 sub a en c voldoen aan de de-minimisverordening dan wel de de-minimisverordening landbouw indien de aanvrager een landbouwonderneming is;
De subsidie als bedoeld in artikel 5.21.1 sub b ten behoeve van landbouwondernemingen die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten moet voldoen aan artikel 14 van de Vrijstellingsverordening Landbouw danwel de de-minimisverordening landbouw en de subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan de de-minimisverordening dan wel de de-minimisverordening landbouw.
2. Aanvullend op het eerste lid moet de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 5.21.2 onder sub a voldoen aan de volgende criteria:
De aanvrager is geen gemeente of een waterschap;
Het eindresultaat betreft een businesscase welke in ieder geval bevat:
De doelstellingen van het project;
De resultaten en daarvoor uit te voeren activiteiten;
De mate waarop het initiatief inspeelt op een vraag uit de samenleving;
Een markt- en concurrentieanalyse;
De benodigde investeringen;
Een kosten-batenanalyse en een verdienmodel;
Een risicoanalyse, inclusief verkenning ruimtelijk spoor;
Een beschrijving van het structurele effect op de werkgelegenheid voor Noordoost-Twente;
De activiteit of het concept is nieuw in Noordoost-Twente. Dit betekent dat de activiteit of investering niet eerder is gerealiseerd in Noordoost Twente.
3. Aanvullend op het eerste lid moet de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 5.21.2 onder sub b en sub c voldoen aan de volgende criteria:
De activiteit past binnen het bestemmingsplan en beleid van de gemeente of de provincie of de betreffende gemeente is bereid medewerking te verlenen aan de benodigde planologische procedure en ziet daarvoor op voorhand geen belemmeringen;
De activiteit of investering draagt voldoende bij aan de speerpunten Noordoost-Twente. Of de activiteit voldoende bijdraagt wordt aan de hand van tabel 1 beoordeeld. Hierbij geldt de volgende kwalificatie:
Indien de activiteit of investering minder dan 10 punten scoort draagt het onvoldoende bij aan de doelstellingen van deze subsidieparagraaf;
Indien de activiteit of investering 10 tot 13 punten scoort draagt het voldoende bij aan de doelstellingen van deze subsidieparagraaf;
Indien de activiteit of investering 14 of meer punten scoort draagt goed bij aan de doelstellingen van deze subsidieparagraaf.
Criterium | Beoordeling | Toelichting |
---|---|---|
a. Aantal speerpunten waaraan wordt bijgedragen. | 1 = 1 pt 2 of 3 = 2 pt | Het verbinden van speerpunten in 1 initiatief levert meer punten op. |
b. Mate waarin de aanvraag inspeelt op een vraag vanuit de samenleving. | Niet = 0 pt Matig = 1 pt Goed = 3 pt Uitstekend = 4 pt | De gebiedsvisie beoogt dat de samenleving aan zet is in Noordoost-Twente. De mate waarin de samenleving ‘zit te wachten' op uitvoering van het initiatief is daarvoor een indicator. |
c. Mate waarin wordt bijgedragen aan de directe structurele werkgelegenheid. Onder directe structurele werkgelegenheid word verstaan aantoonbaar aantal arbeidsplaatsen dat gecreëerd wordt als direct meetbaar resultaat van het initiatief en continu aanwezig blijft. Het gaat hier dus niet om tijdelijke werkgelegenheid als gevolg van een eenmalige investering en ook niet om meer arbeidsplaatsen in aan het initiatief rakende ondernemingen. | Niet = 0 pt Matig = 1 pt Goed = 3 pt Uitstekend = 4 pt | De bijdrage wordt voor de score beoordeeld i.r.t. de totale investering en de gevraagde subsidie. Bijv.: een toename van 3 FTE bij een gevraagde subsidie van €30.000, zal hoger scoren dan een toename van 3 FTE bij een gevraagde subsidie van €100.000. Andere economische stimulansen als gevolg van het initiatief kunnen worden opgevoerd onder criterium e. |
d. Mate waarin wordt samengewerkt met andere partijen. | Niet = 0 pt Matig = 1 pt Goed = 3 pt Uitstekend = 4 pt | De gebiedsvisie streeft naar een sociaal-economische impuls van Noordoost-Twente als geheel. Samenwerking wordt daarom beloond met punten, om te stimuleren dat initiatieven individuele belangen gaan overstijgen. Uitstekend kan alleen worden gescoord indien er sprake is van samenwerking met partijen uit alle NOT-gemeenten. |
e. Mate waarin een bijdrage wordt geleverd aan de volgende aspecten: Realisatie van Natura 2000/EHS/PAS/KRW Gevolgen van de demografische ontwikkelingen vergrijzing en krimp Economische impuls (anders dan beschreven bij criterium c) | Geen = 0 pt Matig, 1 aspect = 1 pt Matig, 2 aspecten = 2 pt Goed, 1 aspect = 3 pt Goed, 2 aspecten = 4 pt Uitstekend, 1 aspect = 5 pt Uitstekend, 2 aspecten = 6 pt | In Noordoost-Twente spelen een aantal problemen die om een oplossing vragen en opgaven die moeten worden gerealiseerd. Deze zijn benoemd in dit criterium. De aanvrager wordt gevraagd te beschrijven of en hoe zijn initiatief bijdraagt aan deze gestapelde problematiek. |
f. Mate van innovativiteit van het concept en mogelijkheid tot herhaalbaarheid in Noordoost-Twente. | Niet nieuw = 0 pt Nieuw, concept niet of beperkt herhaalbaar = 2 pt Nieuw, concept herhaalbaar = 4 pt | Nieuwe concepten zijn risicodragend en komen daarom eerder voor ondersteuning in aanmerking. De gebiedsvisie streeft naar een sociaal-economische impuls van Noordoost-Twente als geheel. Daarom worden initiatieven die breder toepasbaar zijn dan in één specifieke context of situatie als waardevoller gezien. |
1. De subsidie als bedoeld in 5.21.2 onder sub a bedraagt maximaal 80% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 8.000 per aanvraag.
2. De subsidie als bedoeld in 5.21.2 onder sub b bedraagt:
bij een score voldoende 25% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 100.000 per aanvraag;
bij een score goed 40% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 100.000 per aanvraag.
3. De subsidie als bedoeld in artikel 5.15.2 sub c bedraagt maximaal 50% van de subsidiabel kosten met een maximale subsidie van € 15.000 per aanvraag.
In aanvulling op artikel 1.1.6 geldt dat voor de subsidie als bedoeld in artikel 5.21.2 sub b de volgende kosten niet subsidiabel zijn:
a. kosten die gemaakt moeten worden om aan wettelijke kaders en beleid te voldoen;
b. vervangingsinvesteringen;
c. kosten voor planvorming;
d. kosten voor grondaankopen;
e. kosten voor sloop;
f. kosten voor nieuwbouw, tenzij afdoende wordt aangetoond dat herbouw niet wenselijk is vanuit vigerend beleid;
g. vervallen;
h. kosten voor functies die niet vallen onder bedrijfsverbreding.
Gedeputeerde staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Gebiedsontwikkeling Noordoost-Twente 2.0.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1:
een projectplan waarin de totale project is omschreven, met inbegrip van de niet subsidieabele activiteiten en de niet subsidiabele kosten;
een de-minimisverklaring.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien:
a. de aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.21.2 sub b betreft en de subsidie minder dan € 15.000 bedraagt.
b. de activiteit een Product Markt Partner Combinatie (PMPC) als bedoeld in artikel 4.23.1.1 sub a betreft;
c. voor de activiteit eerder al subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 moet de subsidieontvanger:
a. de activiteit uiterlijk op 31 december 2015 zijn gestart, bij fysieke projecten betekent dit dat de bouw- of sloopwerkzaamheden zijn begonnen, bij niet-fysieke projecten: benodigde contracten zijn afgesloten en er is een datum voor afronding;
b. indien de subsidie voor een businesscase als bedoeld in artikel 5.21.2 sub a betreft, wordt de businesscase opgestuurd naar de gebiedsontwikkeling Noordoost-Twente ter publicatie op de website http://www.mijnnoordoosttwente.nl/.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Collectief van initiatieven: tenminste vijf individuele aanvragen die gelijktijdig of in ieder geval binnen twee weken nadat de eerste aanvraag is ontvangen door de provincie, worden ingediend, voor activiteiten die op ten minste drie thema's uit de gebiedsvisie elkaar versterken;
b. Gebiedsvisie Noordoost-Twente: door Gedeputeerde Staten vastgestelde visie, waarin de ontwikkelingsrichting van Noordoost Twente verwoord is.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de Gebiedsontwikkeling Noordoost Twente.
1. Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvrager is geen gemeente of waterschap;
de aanvrager is woonachtig of gevestigd in Noordoost-Twente;
er is sprake van een collectief van initiatieven;
de activiteit draagt bij aan de ontwikkeling van Noordoost-Twente en past binnen de Gebiedsvisie Noordoost-Twente;
de activiteit overstijgt het belang van een individuele ondernemer, burger of organisatie;
de aanvraag is vooraf afgestemd met het programmabureau Gebiedsontwikkeling Noordoost-Twente;
g. de stuurgroep Gebiedsontwikkeling Noordoost-Twente heeft vooraf ingestemd met de aanvraag;
h. indien sprake is van een steunmaatregel moet de subsidie voldoen aan de-minimisverordening, de de-minimisverordening landbouw, de Algemene groepsvrijstellingsverordening of de Vrijstellingsverordening Landbouw.
De subsidie bedraagt maximaal 80% van de subsidiabele kosten.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Gebiedsontwikkeling Noordoost-Twente 3.0.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid een de-minimisverklaring.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie, indien voor de activiteit of initiatief reeds subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 is de subsidieontvanger verplicht samen te werken met andere aanvragers binnen het collectief van initiatieven om elkaars activiteiten te versterken.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. IJssel- Vechtdelta: gebied welke ligt binnen de gemeentegrenzen van de gemeentes Zwolle, Zwartewaterland en Kampen.
b. Klimaatbestendigheid: zodanig inrichten van een gebied, dat de effecten van klimaatverandering opgevangen kunnen worden.
c. Waterveiligheid: het beperken van de kansen op en effecten van overstromingen.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan waterveiligheid danwel klimaatbestendigheid van de IJssel-Vechtdelta.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. er is sprake van samenwerking met ten minste één andere partij;
b. de activiteit is innovatief in de IJssel-Vechtdelta;
c. activiteiten die bijdragen aan waterveiligheid zijn gebaseerd op het principe van meerlaagsveiligheid, dit betekent dat de activiteiten zich richten op preventie, waterrobuuste inrichting of crisisbeheersing;
d. activiteiten die bijdragen aan klimaatbestendigheid betreffen uitsluitend maatregelen ter voorkoming of beperking van wateroverlast, droogte of hittestress;
e. de activiteiten dragen bij aan de ambities en kaders zoals verwoord in het rapport ‘Leven met water, Strategie waterveiligheid en klimaatbestendigheid in de IJssel-Vechtdelta';
f. voordat een aanvraag wordt ingediend is de aanvraag besproken met een beleidsmedewerker of de programmaleider van het programma IJssel-Vechtdelta van de provincie;
g. indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107, lid 1 van het VWEU, dan voldoet de subsidie aan de-minimisverordening of de de-minimisverordening landbouw.
1. De subsidie bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten.
2. De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten indien de activiteit nieuw is in Nederland.
1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Waterveiligheid en Klimaatbestendigheid IJssel-Vechtdelta.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag tevens een plan van aanpak waarin in ieder geval is omschreven hoe de activiteiten bijdragen aan de ambities en kaders zoals verwoord in het rapport ‘Leven met water, Strategie waterveiligheid en klimaatbestendigheid in de IJssel-Vechtdelta' uitgewerkt aan de hand van de acht leidende principes als genoemd in dit rapport. Daarnaast bevat het plan van aanpak in ieder geval een planning, een risicoparagraaf, een resultaatbeschrijving, een begroting en een financieel plan.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien:
a. de te verlenen subsidie minder dan € 25.000 bedraagt;
b. de aanvraag betrekking heeft op activiteiten die wettelijk verplicht zijn;
c. de aanvraag betrekking heeft op waterveiligheid of klimaatbestendigheid welke tot de reguliere taak van de aanvrager of van de deelnemende partijen behoort.
Indien de aanvraag betrekking heeft op reguliere taken van bijvoorbeeld een waterschap of een gemeente, dan wordt de subsidie voor die activiteiten geweigerd.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Samenwerkingsverband Ruimte voor de Vecht: het samenwerkingsverband van de gemeenten Zwolle, Dalfsen, Ommen en Hardenberg, de waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen, Overijssels Particulier Grondbezit, Staatsbosbeheer, Natuur en Milieu Overijssel, LTO-Noord, VNO/NCW en Marketing Oost, die zich gezamenlijk verbonden hebben aan de doelstellingen en uitgangspunten zoals verwoord in het Masterplan Ruimte voor de Vecht;
b. Uitvoeringsprogramma 2016-2018 Ruimte voor de Vecht: een programma, inclusief beschrijvingen van projecten en clusters van projecten, dat door het Breed bestuurlijk overleg Ruimte voor de Vecht is vastgesteld op 14 oktober 2015 en door Provinciale Staten is vastgesteld op 20 januari 2016, kenmerk PS/2015/917. In dit uitvoeringsprogramma is eveneens de afronding van projecten, zijnde de inrichting van 95 hectare nieuwe natuur van de uitvoeringsperiode 2012-2015 opgenomen.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor projecten die zijn opgenomen in het Uitvoeringsprogramma 2016-2018 Ruimte voor de Vecht.
Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een partner van het samenwerkingsverband Ruimte voor de Vecht of een in het Clusterprojectplan behorende bij het Uitvoeringsprogramma 2016-2018 genoemde onderneming;
b. de gevraagde en de te verlenen subsidie bedraagt ten minste € 25.000;
c. de aanvraag is, voordat deze wordt ingediend, afgestemd met de provinciale beleidsmedewerker Ruimte voor de Vecht;
d. indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan de de-minimisverordening.
1. De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 500.000 per project.
2. De subsidie aan Marketing Oost bedraagt 77% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 300.000.
3. De subsidie aan LTO-Noord bedraagt 71% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 150.000.
In afwijking van de artikelen 1.1.5 en 1.1.6 bedraagt de subsidie voor natuurinrichting een forfaitair vastgesteld tarief van € 12.500 per hectare.
In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
a. kosten van planschade;
b. [vervallen]
In afwijking van artikel 1.3.1 vijfde lid wordt de subsidie niet geweigerd als de subsidie gestapeld wordt met subsidies verstrekt op basis van hoofdstuk 1A Investeren met Gemeenten van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007.
Een aanvraag om subsidie moet uiterlijk 1 juli 2018 zijn ontvangen.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Ruimte voor de Vecht.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een plan van aanpak.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 is de subsidieontvanger verplicht binnen 12 maanden na subsidieverlening te starten met de subsidiabele activiteit en deze te hebben afgerond uiterlijk op 31 december 2020.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. landelijk gebied: het grondgebied buiten het bestaande bebouwde gebied van steden en dorpen;
b. ruimtelijke kwaliteit: het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. participatie van een georganiseerde groep Overijsselse inwoners of omwonenden aan ruimtelijke ontwikkelingen met als doel verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied van Overijssel;
b. gebiedsgerichte bundeling van investeringen met als doel het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied van Overijssel.
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.25.2 sub a voldoet aan de volgende criteria:
de aanvrager is een rechtspersoon in de vorm van een stichting, vereniging of coöperatie van inwoners of omwonenden in Overijssel; Toelichting: particulieren kunnen geen aanvraag indienen.
de participatie is gericht op versterking van draagvlak en betrokkenheid bij concrete ruimtelijke initiatieven of concrete lokale ruimtelijke ontwikkelingen.
2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.25.2 sub b voldoet aan de volgende criteria:
de aanvrager is een Overijsselse gemeente;
de aanvraag heeft betrekking op een concreet ruimtelijk plan, een procesaanpak of manier van werken die leidt tot verbinden van belangen;
de bundeling van investeringen in de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit levert aantoonbare meerwaarde op voor de ruimtelijke kwaliteit ten opzichte van de individuele initiatieven of plannen.
3. De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.25.2 is, voordat deze wordt ingediend, afgestemd met de provinciale beleidsmedewerker voor ruimtelijke ontwikkeling.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 5.25.2 sub a bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000 per aanvrager.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 5.25.2 sub b bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000 per aanvrager.
In afwijking van artikel 1.1.6 sub a zijn kosten van vrijwilligers wel subsidiabel tot een maximum tarief van € 15 per uur.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Ruimtelijke kwaliteit groene omgeving.
In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de aanvraag betrekking heeft op:
a. reguliere activiteiten of de bedrijfsvoering van de aanvrager;
b. ruimtelijke projecten van overheden; toelichting: een aanvraag wordt geweigerd indien de aanvraag betrekking heeft op bijvoorbeeld aanpassing van wegen of uitbreiding van bedrijventerreinen.
c. de subsidie als bedoeld in artikel 5.25.2 sub a en de gevraagde en de te verlenen subsidie minder dan € 2.500 bedraagt;
d. de subsidie als bedoeld in artikel 5.25.2 sub b en de gevraagde en de te verlenen subsidie minder dan € 5.000 bedraagt.
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
[ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. agro&food sector: alle bedrijven in de voedselketen, inclusief de voor de voedingsmiddelen bestemde logistiek, handel, financiële dienstverlening en onderzoek en ontwikkeling. De afbakening van de bedrijven in de agro&foodsector is gebaseerd op de Monitor topsectoren, Methodebeschrijving en tabellenset van het CBS;
b. gezamenlijke activiteit: samenwerking tussen ten minste twee onderling onafhankelijke ondernemingen en organisaties, waarvan ten minste één uit de Agro&Food sector, met dezelfde kennisvraag.
c. innovatie; een nieuw product, techniek, dienst of proces dat bijdraagt aan versterking en verduurzaming van de agro&food sector;
d. kennisvraag: vraag naar kennis of onderzoek gericht op een innovatie;
e. onderneming: een natuurlijk persoon, een privaatrechtelijke persoon, vennootschap of eenmanszaak die gericht is op het maken van winst;
f. organisatie: het geheel van productiefactoren, procedures en mensen die samenwerken om bepaalde doelstellingen te bereiken;
g. Uitvoeringsprogramma Agro&food Overijssel 2013 - 2015: uitvoeringsprogramma, zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 5 februari 2013 met kenmerk 2013/0024142.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken ten behoeve van een kennisvraag gericht op versterking en verduurzaming van de Overijsselse agro&food sector.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een organisatie of een onderneming uit de agro&food sector, met een vestiging in Overijssel of de economische regio Zwolle;
b. de activiteit is nieuw voor de agro&food sector en risicodragend voor de aanvrager;
c. de activiteit draagt bij aan de ambities voor verduurzaming en innovatie in de agro&food sector zoals omschreven in het Uitvoeringsprogramma agro&food Overijssel 2013 - 2015.
d. als de verleende subsidie een steunmaatregel is, dan voldoet de subsidie aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 6.500 per aanvrager en een maximum van € 19.500 per gezamenlijke activiteit.
Overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid zijn uitsluitend kosten derden subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor een subsidieplafond vast.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier Kennisondersteuning Agro&food Overijssel.
2. De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid bij de aanvraag voor subsidie een door de aanvrager en een kennisinstelling getekende offerte waaruit de hoogte van de subsidiabele kosten blijkt.
Gedeputeerde Staten van Overijssel leggen de subsidieaanvragen voor aan de adviescommissie agro&food die binnen 6 weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt. De adviescommissie adviseert Gedeputeerde Staten over de innovatieve waarde en de kwaliteit van het project en of het project bijdraagt aan de ambities voor verduurzaming en innovatie in de agro&food sector zoals omschreven in het Uitvoeringsprogramma agro&fooed Overijssel 2013-2015.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien de subsidiabele kosten minder dan € 2.500 bedraagt.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1. en 1.4.2 moet de subsidieontvanger binnen drie maanden na datum van de subsidieverlening zijn gestart met de uitvoering van de subsidiabele activiteit en deze activiteit binnen twaalf maanden na datum van de subsidieverlening hebben afgerond.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Agro&food sector: alle ondernemingen of organisaties in de voedselketen, inclusief de voor de voedingsmiddelen bestemde logistiek, handel, financiële dienstverlening en onderzoek en ontwikkeling. De afbakening van de bedrijven in de Agro&foodsector is gebaseerd op de Monitor topsectoren, Methodebeschrijving en tabellenset van het CBS;
b. geldbedrag: subsidie in de vorm van een geldbedrag dat, voor het bedrag waarvoor het is vastgesteld, niet behoeft te worden terugbetaald;
c. geldlening: subsidie in de vorm van een lening van geld waarbij rente, tegen niet-marktconforme voorwaarden, over de af te lossen som moet worden betaald aan de Provincie;
d. innovatieproject: een project waarin de ‘proof of concept' van een nieuw product, techniek, dienst of proces wordt uitgeprobeerd in de praktijk om te kijken of het haalbaar en effectief is. Het betreffende product, techniek, dienst of proces is reeds ontwikkeld en getest, maar moet nog worden bewezen op haalbaarheid en effectiviteit in de praktijk;
e. Mededeling-rentepercentages: Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (Pb. 2008, C14/6) of diens opvolger;
f. MKB-onderneming: kleine, middelgrote of micro-onderneming als bedoeld in de Aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (Pb. 2003, L124/36) of diens opvolger;
g. onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent;
h. Programma Agro&food Overijssel 2013-2015: uitvoeringsprogramma, zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 5 februari 2013 met kenmerk 2013/0024142;
i. subsidie: geldbedrag of geldlening.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een innovatieproject dat bijdraagt aan verduurzaming van de Agro&food sector. De subsidie wordt verstrekt voor:
a. onderzoek naar de haalbaarheid en effectiviteit het nieuw product, techniek, dienst of proces in de praktijk;
b. inhuur deskundigen ten behoeve van de realisatie van een innovatieproject;
c. investering ten behoeve van de realisatie van een innovatieproject.
1. Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvrager is een organisatie of een onderneming uit de Agro&food sector, fysiek gevestigd in Overijssel;
er is sprake van een samenwerking tussen ten minste twee onderling onafhankelijke ondernemingen of organisaties in de Agro&food sector;
het innovatieproject draagt bij aan de ambities voor verduurzaming en innovatie in de Agro&food sector zoals omschreven in het Uitvoeringsprogramma Agro&food Overijssel 2013-2015;
de haalbaarheid en slagingskans van het innovatieproject is aangetoond aan de hand van een businesscase;
indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107, lid 1 van het VWEU, dan moet:
in het geval de aanvrager een onderneming is die actief is in de primaire productie van landbouwproducten, de onderneming een MKB-onderneming zijn en moet worden voldaan aan de voorwaarden van artikel 5, 7, 8 en 14 van de Vrijstellingsverordening Landbouw;
in het geval van andere ondernemingen moet worden voldaan aan de De-minimisverordening of De-minimisverordening Visserij.
2. Een geldlening wordt verstrekt indien de terugverdientijd van het innovatieproject, naar het oordeel van de Agro&food commissie, vijf jaar of minder bedraagt.
3. Een geldlening wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten. Gedeputeerde Staten kunnen aan het verstrekken van de geldlening de voorwaarde verbinden dat de aanvrager zekerheden aan de Provincie Overijssel verschaft tot terugbetaling van de geldlening.
De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 400.000 per aanvraag.
1. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 6.6.2 sub a geldt dat de kosten als bedoeld in artikel 1.1.5 subsidiabel zijn.
2. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 6.6.2 sub b geldt dat uitsluitend de kosten van derden, overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid, subsidiabel zijn.
3. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 6.6.2 sub c geldt dat uitsluitend de volgende kosten van derden, overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid, subsidiabel zijn:
kosten voor verwerving of verbetering van onroerende goederen;
de koop of huurkoop van machines en materieel.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier Innovatie Agro&food Overijssel.
2. De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.2.1 bij de aanvraag een businesscase die uit tenminste de volgende onderdelen bestaat:
een projectplan en een begroting, inclusief onderbouwing van de subsidiabele kosten aan de hand van offertes;
een investerings- en dekkingsplan, inclusief berekening van de terugverdientijd;
een exploitatiebegroting voor de eerste vijf jaar;
een cashflowoverzicht voor ten minste de duur van het project of looptijd van de geldlening;
3. Indien de aanvrager een onderneming is overlegt de aanvrager in aanvulling op het eerste en tweede lid de volgende stukken:
een de-minimisverklaring;
een MKB-verklaring;
een verklaring waaruit blijkt dat de aanvrager niet een onderneming in financiële moeilijkheden, als bedoeld in artikel 6.4.1 onder sub o, betreft.
4. Indien de Adviescommissie als bedoeld in artikel 6.6.8 adviseert om een lening te verstrekken, overlegt de aanvrager, aanvullend op het eerste, tweede en derde lid, de volgende stukken :
een ratingverklaring indien aanvrager een kredietverleden heeft of stukken die nodig zijn om de ratingcategorie als bedoeld in de Mededeling rentepercentages te kunnen bepalen;
de laatste drie vastgestelde jaarrekeningen, tenzij de aanvrager minder dan drie jaar geleden is opgericht, in welk geval het aantal jaarrekeningen gelijk is aan het aantal boekjaren dat is verstreken sinds de oprichting van aanvrager;
de laatste drie vastgestelde jaarrekeningen van de moedermaatschappij van de aanvrager, tenzij de moedermaatschappij minder dan drie jaar geleden is opgericht, in welk geval het aantal jaarrekeningen gelijk is aan het aantal boekjaren dat is verstreken sinds de oprichting van aanvrager, en tenzij de aanvrager geen moedermaatschappij heeft.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
Een aanvraag voor subsidie wordt voorgelegd aan de adviescommissie Agro&food die een advies uitbrengt over:
a. de vraag of sprake is van innovatieproject;
b. de haalbaarheid en de slagingskans van de businesscase;
c. berekening van de terugverdientijd;
d. de vraag welke vorm van subsidie: geldbedrag of geldlening geëigend is.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien:
a. de te verstrekken subsidie minder dan € 75.000 bedraagt;
b. de aanvraag betrekking heeft op uitsluitend een onderzoek of inhuur deskundigheid;
c. de aanvrager een onderneming in financiële moeilijkheden betreft, als bedoeld in artikel 6.4.1 onder sub o;
d. de subsidie betrekking heeft op een vervangingsinvestering;
e. de subsidie betrekking heeft op financiering van de oprichting en exploitatie van een distributienet in een ander land;
f. de totale subsidie voor de subsidiabele activiteit meer bedraagt dan 40% van de subsidiabele kosten.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 is de subsidieontvanger verplicht de activiteiten uiterlijk op 31 december 2017 te hebben afgerond. Ingeval van een geldlening:
a. tekent de subsidieontvanger uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie met de provincie een uitvoeringsovereenkomst;
b. betaalt de subsidieontvanger in ieder geval jaarlijks het overeengekomen aflossingsbedrag en verschuldigde rente met ingang van achttien maanden volgend op de datum van verlening van de subsidie, aan Gedeputeerde Staten terug. De rente is verschuldigd vanaf aanvang van de geldlening over het totale uitstaande bedrag. Terzake van de aflossing en de verschuldigde rente wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken en kunnen verplichtingen worden opgenomen ten aanzien van de kredietwaardigheid van de subsidieontvanger.
1. De hoogte van de geldlening per innovatieproject bedraagt maximaal de subsidiabele kosten;
2. De looptijd van de geldlening bedraagt een bepaalde tijd doch maximaal 5 jaar.
3. Ingeval van een geldlening wordt een nominale rente van minimaal 3% per jaar verleend. De te verlenen rente is afhankelijk van de geldende marktrente conform Mededeling rentepercenta en de ratingcategorie van de subsidieaanvrager.
4. De rente is gedurende de looptijd van de geldlening vast.
5. Gedeputeerde Staten kunnen boetevrije vervroegde aflossing van de geldlening toestaan.
6. De geldlening wordt onderhands verstrekt.
In afwijking van artikel 1.3.3 tweede of derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten in geval van een geldlening de aanvrager een voorschot van 100% van de verleende subsidie.
In afwijking van artikel 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling van een subsidie in geval van een geldlening ingediend uiterlijk 13 weken na de laatste aflossing van de geldlening.
De subsidie wordt in afwijking van artikel 1.5.2 en overeenkomstig artikel 1.5.3 vastgesteld op werkelijk gemaakte kosten.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. behouden of gecreëerde arbeidsplaats: de permanent bezette en tot volledige dagtaak omgerekende arbeidsplaats op jaarbasis (1 fte), gebaseerd op een arbeidsovereenkomst voor een aaneengesloten periode van minimaal 12 maanden welke met de businesscase wordt geschapen of in stand wordt gelaten na de realisatie van de businesscase;
b. businesscase: een document waarin op basis van de informatie als genoemd in artikel 6.7.3 sub d, de zakelijke afweging om een maatschappelijke ICT dienst te ontwikkelen en te implementeren beschreven wordt;
c. deskundige: een derde met voor het project relevante kennis en ervaring, aangetoond aan de hand van een cv, referentie of onderbouwing;
d. experimentele ontwikkeling en toegepast onderzoek: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden voor plannen, schema's of ontwerpen van nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, procedés of diensten. De ontwikkeling van commercieel bruikbare prototypes en proefprojecten valt eveneens onder experimentele ontwikkeling indien het prototype het commerciële eindproduct is en de productie ervan te duur is om alleen voor demonstratie- en validatiedoeleinden te worden gebruikt. Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan de routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien deze wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;
e. grootschalige uitrol: het beschikbaar krijgen van een maatschappelijke ICT dienst voor minimaal 10% van de potentiële gebruikers van de dienst in Overijssel;
f. maatschappelijke ICT dienst: een samenhangend geheel van IT infrastructuur, toepassingen en ondersteunende diensten, die gezamenlijk concrete bedrijfs- en werkprocessen van publieke organisaties ondersteunen;
g. maatschappelijk rendement: behouden of nieuw gecreëerde arbeidsplaatsen in Overijssel én de bijdrage aan duurzaamheid, veiligheid, leefbaarheid, gezondheid, welzijn, openbaar bestuur, uitgavenreductie of vermindering van de administratieve lastendruk;
h. MKB onderneming: kleine, middelgrote of micro-onderneming als bedoeld in de Aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (Pb. 2003, L124/36), of diens opvolger;
i. onderneming: een natuurlijke of rechtspersoon, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitvoert;
j. penvoerder: de onderneming of organisatie die namens het samenwerkingsverband is aangewezen als vertegenwoordiger;
k. proeftuin: een fysieke of virtuele plek waar maatschappelijke ICT diensten worden getest op de beoogde effecten, gebruikersgemak, gebruikersacceptatie en acceptatie van aanpassing van het werkproces;
l. publieke sector: overheid, semi-overheid en privaatrechtelijke organisaties die publieke taken uitvoeren;
m. samenwerkingsverband: een verband van tenminste één onderneming én tenminste één organisatie uit de publieke sector, waarbij iedere partij voor eigen rekening en risico kosten maakt en betaalt ten behoeve van de uitvoering van de businesscase.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten ter uitvoering van een businesscase:
a. experimentele ontwikkeling en toegepast onderzoek;
b. inhuur van deskundigen;
c. investeringen;
d. grootschalige uitrol van een maatschappelijke ICT dienst.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een samenwerkingverband;
b. de penvoerder vraagt namens het samenwerkingsverband de subsidie aan;
c. de businesscase richt zich op de ontwikkeling, het testen én de toepassing van een maatschappelijke ICT dienst;
d. de haalbaarheid en slagingskans van de maatschappelijke ICT dienst is aangetoond aan de hand van een businesscase, waarin in het bijzonder is ingegaan op:
aanwezige kennis bij de betrokken ondernemers of organisaties om de businesscase uit te voeren;
een beschrijving van de organisatie die de businesscase gaat uitvoeren;
juridische aspecten;
het onderliggende businessmodel c.q. verdienmodel en voor organisaties uit de publieke sector het exploitatiemodel;
onderscheidend vermogen van de te ontwikkelen dienst in vergelijking tot bestaande diensten;
getalsmatige onderbouwing van commercieel perspectief, marktomvang, concrete meerwaarde voor de eindgebruiker en beoogd marktaandeel;
wijze van vermarkten;
omzet- en resultaat prognose en voor organisaties uit de publieke sector een exploitatieprognose;
wie de maatschappelijke ICT dienst gaat betalen en of de kosten voor de eindgebruiker acceptabel zijn;
wat nodig is om gebruik van de maatschappelijke ICT dienst te continueren of op te schalen, zowel bij ‘afnemer en gebruiker' als bij ‘aanbieder en ondernemer'.
e. de businesscase draagt bij aan de realisatie van de provinciale opgaven op het gebied van Economie, Platteland, Mobiliteit en Energie, zoals omschreven in de vastgestelde provinciale beleidsnota's;
f. de businesscase wordt uitgevoerd in Overijssel;
g. de businesscase heeft maatschappelijk rendement in Overijssel;
h. indien sprake is van een steunmaatregel, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 25 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening II of aan artikel 2 van de De-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 300.000 per aanvraag.
1. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 6.7.2 sub b geldt dat uitsluitend de kosten voor derden, als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid, subsidiabel zijn.
2. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 6.7.2 lid sub c geldt dat uitsluitend de volgende kosten subsidiabel zijn:
de kosten voor aanpassingen van onroerende goederen;
de koop en of huurkoop van materieel en apparatuur.
3. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 6.7.2 sub d geldt dat uitsluitend de proceskosten die samenhangen met de grootschalige uitrol van een maatschappelijke ICT dienst subsidiabel zijn.
4. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 6.7.2 sub a tot en met sub d geldt dat de kosten diesamenhangen met het managen van de uitvoering van de businesscase subsidiabel zijn tot maximaal 15% van de totale projectkosten.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier Maatschappelijke ICT diensten Overijssel.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op van artikel 1.2.1 tweede lid, bij de aanvraag voor subsidie de volgende gegevens:
een onderbouwing van het maatschappelijke rendement;
de businesscase die voldoet aan de criteria zoals genoemd in artikel 6.7.3 sub d;
indien van toepassing een ingevulde en ondertekende MKB-verklaring;
een samenwerkingsverklaring waaruit blijkt dat alle partijen in het samenwerkingsverband verantwoordelijkheid dragen voor de uitvoering van de businesscase én waarin de penvoerder door de samenwerkende partijen wordt gemachtigd om als vertegenwoordiger namens deze partijen op te treden;
referenties of een cv van de in te huren deskundige(n), dan wel een omschrijving van de in te huren deskundigheid.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten weigeren in aanvulling van artikel 1.3.1. de subsidie indien:
a. de te verlenen subsidie minder bedraagt dan € 100.000;
b. de kosten van de subsidiabele activiteit redelijkerwijs anders kunnen worden gedekt;
c. de subsidieaanvraag een bijdrage in de exploitatie betreft;
d. de subsidie voor meer dan 70% wordt aangewend door slechts één van de samenwerkende partijen;
e. de subsidie betrekking heeft op een gewone vervangingsinvestering;
f. de werkelijke kosten naar het oordeel Gedeputeerde Staten niet in redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat.
Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen die op dezelfde dag zijn ontvangen het subsidieplafond wordt overschreden, wordt in afwijking van artikel 1.1.3. de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de totale punten die de aanvraag behaalt. De prioritering vindt plaats op basis van het hoogst aantal behaalde punten voor de volgende onderdelen samen:
a. het maatschappelijk rendement, maximaal 30 punten;
b. het perspectief voor opschaling van de dienst, maximaal 30 punten;
c. de bijdrage aan de realisatie van de provinciale opgaven op het gebied van Economie, Platteland, Mobiliteit en Energie, maximaal 30 punten
De subsidieontvanger is, in aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2, verplicht:
a. binnen een jaar na subsidieverlening te starten met de uitvoering van de businesscase en deze gerealiseerd te hebben binnen drie jaar na verlening van de subsidie;
b. de resultaten te verspreiden via conferenties, publicaties, open access-repositories, gratis of opensource-software.
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
a. conventioneel alternatief: een product, dienst of werk dat vergelijkbare functies vervult als het gekozen innovatief product;
b. Innovatiedriehoek: de projecten Hart van Zuid, Gebiedsontwikkeling Kennispark Twente, High Tech Campus Thales en Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente;
c. innovatief product: product, dienst of werk met innovatief karakter dat of die zich vlak voor marktintroductie bevindt (TRL 8-9);
d. launching customer: het optreden van de subsidieontvanger als opdrachtgever voor de levering van een innovatief product;
e. levenscyclus: de aanschaf, het gebruik, het behoud en het eventueel weer afstoten van een innovatief product;
f. opdrachtnemer: leverancier van het innovatief product;
g. opdrachtgever: inkoper van het innovatief product;
h. risicodekking: voorwaardelijke subsidie ter dekking van risico's die voorkomen in de levenscysclus van een innovatief product en die niet of niet in die mate voorkomen in de levenscyclus van het conventionele alternatief;
i. Total Cost of Ownership (TCO): kostenbenaderingsmethode waarbij alle directe en indirecte kosten en baten gerelateerd aan de levenscyclus in ogenschouw worden genomen;
j. TRL: Technological Readiness Level; internationale standaard om fase in technische ontwikkeling aan te duiden;
Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verstrekken in de vorm van een geldlening of in de vorm van een risicodekking voor de aanschaf en in geval van een werk de realisatie van een innovatief product, na het volgen van een proces van innovatiegericht inkopen waarbij de subsidieaanvrager als launching customer optreedt.
1. Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvrager is gemeente Enschede, gemeente Hengelo, regio Twente, ADT of de Universiteit Twente;
er is een businesscase waaruit blijkt dat het innovatief product voldoet aan de volgende criteria:
het heeft een TCO die gelijk is aan of lager is dan de TCO van het conventionele alternatief;
het draagt bij aan het oplossen van knelpunten binnen de thema's Mobiliteit, Veiligheid, Duurzaamheid of Verblijfskwaliteit;
het is kwalitatief hoogstaand conform de voor de betreffende industrie geldende standaarden;
het draagt bij aan het verbeteren van het vestigingsklimaat in de Innovatiedriehoek;
het draagt bij aan de zichtbaarheid van het High Tech Systemen en Materialen profiel van de Innovatiedriehoek;
het product is geselecteerd op basis van een proces van innovatiegericht inkopen welk proces in de business case is beschreven.
de businesscase is financieel haalbaar en uitvoerbaar, hetgeen moet blijken uit de uitwerking van de volgende onderdelen:
een beschrijving van het bedrijf of consortium van bedrijven dat het betreffende innovatieve product levert;
een beschrijving van de samenwerking tussen opdrachtnemer en subsidieaanvrager;
een beschrijving van het innovatieve product en de fases van ontwikkeling (TRL level);
een onderbouwing van de financiële positie van de opdrachtnemer op basis van huidige en verwachte kasstromen en de balans;
onderbouwing van de potentie om opgeschaald te kunnen worden naar andere gebruikers onder andere door;
een onderbouwing van de marktpotentie, beschrijving van de doelgroep, distributie-, productie-, of ketenpartners, doelmarkt binnen twee jaar, en een realisatieplan dat ingaat op de wijze waarop de opdrachtnemer deze verwacht te benutten;
een beschrijving van het onderscheidend vermogen van het innovatief product ten opzichte van concurrerende producten, diensten of systeemoplossingen en markten;
een onderbouwing van de wijze waarop de uitrol van het innovatieve product, wordt gefinancierd.
businessmodel, verdienmodel of exploitatiemodel;
getalsmatige onderbouwing van commercieel perspectief, marktomvang, concrete meerwaarde voor eindgebruiker, beoogd marktaandeel en kostprijsopbouw;
omzet-, resultaat- en liquiditeitsprognose;
financiële rendementsberekening voor de businesscase.
2. In aanvulling op het eerste lid, voldoet een aanvraag voor een geldlening tevens aan de volgende criteria:
de kosten voor het gebruiksklaar maken, zijnde de aanschaf-, aanloop-, en instellingskosten, van het betreffende innovatief product zijn hoger ten opzichte van het conventioneel alternatief;
de te verstrekken subsidie bedraagt ten minste € 50.000;
3. In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor een risicodekking aan de volgende criteria:
de risicodekking betreft risico's:
die niet voorkómen of vermeden kunnen worden en niet op andere wijze kunnen worden beheerst;
die zich niet voordoen tijdens gebruik, behoud of afstoten in de levensfase van een product; én
die zich voordoen binnen een termijn van 10 jaar na subsidieverlening.
de te verstrekken subsidie bedraagt ten minste € 25.000.
Een risicodekking wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat een risicio als bedoeld in artikel 6.8.1.3 derde lid sub a zich aantoonbaar heeft verwezenlijkt binnen een fase in de levenscyclus zoals beschreven in de business case.
1. Voor een geldlening geldt dat overeenkomstig de artikelen 1.1.5 en 1.1.6, uitsluitend het verschil tussen enerzijds de aanschaf, aanloop-, of instellingskosten van het innovatief product en anderzijds diezelfde of vergelijkbare kosten van het conventionele alternatief, subsidiabel is.
2. In aanvulling op artikel 1.1.6 geldt voor de risicodekking dat de kosten voortvloeiend uit immateriële schade, schade veroorzaakt door eigen schuld of schuld van een derde, indirecte of gevolgschade en schade die reeds verzekerd of op andere wijze gedekt is, niet subsidiabel zijn.
1. De subsidie in de vorm van een geldlening bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 1.000.000.
2. De subsidie in de vorm van een risicodekking bedraagt maximaal 33,3 % van de subsidiabele kosten met een maximum van € 350.000.
1. De subsidieaanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Innovatiedriehoek - Launching Customer.
2. De aanvrager overlegt, in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid, een businesscase als bedoeld in artikel 6.8.1.3 eerste lid sub b en c die naast de in artikel 6.8.1.3, eerste lid vermelde gegevens de volgende onderdelen bevat:
het bedrag van de benodigde subsidie en een financiële onderbouwing van dat bedrag;
een voorstel voor de duur van de geldlening en het tempo van bevoorschotting ;
een voorstel voor het tempo van terugbetaling van de geldlening indien wordt afgeweken van aflossing na het eerste jaar na verstrekking eerste voorschot;
een kwantitatieve en kwalitatieve beschrijving van de risico's ten opzichte van het conventionele alternatief;
een beschrijving hoe de benoemde risico's voorkomen, vermeden, gereduceerd, overgedragen of geaccepteerd worden.
het toedelen van de risico's naar fasen in de levenscyclus van het innovatief product
een overzicht en onderbouwing van de kosten die met elk van de benoemde risico's samenhangen.
Een subsidieaanvraag wordt voor advies voorgelegd aan de adviescommissie Innovatiedriehoek die een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt over:
a. de mate waarin sprake is van een innovatief product en de mate waarin dat product kwalitatief hoogstaand is;
b. de bijdrage aan een oplossing van een probleem binnen de thema's Mobiliteit, Veiligheid, Duurzaamheid of Verblijfskwaliteit;
c. de vraag of de business case toereikend is om bij te dragen aan de doelstelling van het programma "Innovatie zichtbaar in de Innovatiedriehoek";
d. de vraag in hoeverre bijgedragen wordt aan zichtbaarheid in relatie tot HTSM profiel van de Innovatiedriehoek.
e. de potentie om de afzet van het innovatieve product op te schalen naar andere gebruikers;
f. de vraag of de businesscase voor het overige financieel haalbaar en uitvoerbaar is.
Gedeputeerde Staten weigeren, in aanvulling op artikel 1.3.1, de subsidie als:
a. voor dezelfde subsidiabele kosten reeds subsidies zijn verstrekt door de provincie of een andere overheidsinstantie;
b. het inkoopproces niet voldoet aan de geldende regelgeving;
c. subsidieverlening in strijd is met de staatssteunregels.
1. De kenmerken van de geldleningsovereenkomst zijn:
de looptijd bedraagt een bepaalde tijd doch maximaal 10 jaar.
de rente van de geldlening staat gedurende de looptijd van de geldlening vast en bedraagt 1,5% per jaar;
Gedeputeerde Staten kunnen boetevrije vervroegde aflossing van de geldlening toestaan;
de geldlening wordt onderhands verstrekt.
2. De kenmerken van de overeenkomst risicodekking zijn:
de overeenkomst wordt afgesloten voor bepaalde tijd en maximaal 10 jaar.
de overeenkomst bevat een beschrijving van de risico's, van de termijn waarbinnen een risico zich kan verwezenlijken en van de wijze waarop en de termijn waarbinnen deze verwezenlijking moet worden aangetoond;
de overeenkomst bevat een beschrijving van de wijze waarop de risico's worden gedekt door subsidieontvanger en opdrachtnemer;
In afwijking van artikel 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend uiterlijk 13 weken na aflossing van de geldlening dan wel 13 weken na het einde van de risicodekking.
1. De subsidieontvanger is, in aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 verplicht:
uiterlijk 8 weken na het verlenen van de subsidie een uitvoeringsovereenkomst te sluiten;
binnen een jaar na subsidieverlening te starten met de uitvoering van de businesscase.
2. De subsidieontvanger betaalt in geval van een subsidieverlening in de vorm van een geldlening het overeengekomen aflossingsbedrag en de verschuldigde rente, met ingang van de in de uitvoeringsovereenkomst overeengekomen datum, aan Gedeputeerde Staten terug in de overeengekomen termijnen. Ter zake wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken.
3. De subsidieontvanger is in geval van een subsidieverlening in de vorm van een risicodekking, verplicht:
de risico's te minimaliseren;
er zorg voor te dragen dat subsidieaanvrager en opdrachtnemer elk een derde deel van de risico's dragen;
Gedeputeerde Staten na afloop van elke fase van de levenscyclus te informeren over de nog resterende risico's zoals beschreven in de business case.
4. Gedeputeerde Staten kunnen aan het verstrekken van de subsidie de verplichting verbinden dat de aanvrager zekerheden aan Gedeputeerde Staten verschaft ter nakoming van zijn verplichtingen. Ter uitvoering
van deze verplichting kunnen bepalingen worden opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst.
1. In afwijking van artikel 1.3.3 tweede of derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten in geval van een geldlening de aanvrager een voorschot van maximaal 100% van de verleende subsidie.
2. De hoogte en het tempo van bevoorschotting worden bepaald op basis van prestaties, besteding, liquiditeitsbehoefte en het risicoprofiel van de subsidieontvanger.
3. Het voorschot wordt verstrekt in termijnen waarvan de hoogte en de tijdstippen nader worden uitgewerkt in de uitvoeringsovereenkomst.
4. In afwijking van artikel 1.3.3 tweede of derde lid verstrekken Gedeputeerde staten, in geval van een risicodekking, geen voorschotten.
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
a. Innovatiegerichte uitvraag: een marktoriëntatie van de subsidieaanvrager als inkoper naar één of meerdere innovatieve producten met als doel zicht te krijgen op innovatieve oplossingen voor een vraagstuk. Het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek, het ontwikkelen en testen van prototypes als onderdeel van de marktoriëntatie valt hier ook onder.
b. innovatief product: product, dienst of werk met innovatief karakter dat/die zich vlak voor marktintroductie bevindt (TRL 8-9);
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een innovatiegerichte uitvraag.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is gemeente Enschede, gemeente Hengelo, regio Twente, Area Development Twente (ADT) of de Universiteit Twente;
b. de innovatiegerichte aanvraag maakt onderdeel uit van een proces van innovatiegericht inkopen als bedoeld in subparagraaf 6.8.1 van dit besluit.
c. het innovatieve product waar de innovatiegerichte uitvraag op betrekking heeft:
is gericht op het oplossen van knelpunten binnen de thema's Mobiliteit, Veiligheid, Duurzaamheid en Verblijfskwaliteit;
draagt bij aan het verbeteren van het vestigingsklimaat in de Innovatiedriehoek;
draagt bij aan de zichtbaarheid in relatie tot HTSM profiel van de Innovatiedriehoek.
d. Indien sprake is van een haalbaarheidsonderzoek als onderdeel van de marktoriëntatie dan moet deze zicht geven op de innovatie en de technische, economische en organisatorische haalbaarheid. De volgende aspecten moeten onderbouwd zijn:
Beschrijving van de innovatie en de fase van ontwikkeling (TRI level);
Onderbouwing van het onderscheidend vermogen ten opzichte van alternatieven;
Beschrijving van detecnische risico's, onzekerheden, afhankelijkheden;
Getalsmatige onderbouwing van de marktpotentie van de oplossing;
Beoogd marktaandeel en kostprijsopbouw;
Businessmodel, verdienmodel of exploitatiemodel;
Intellectueel eigendom;
Onderbouwing TCO van de oplossing en vergelijking met conventionele alternatieven;
Beschrijving van het bedrijf of consortium van bedrijven dat innovatie gaat leveren en verder vermarkten, inclusief distributie-, productie en ketenpartners;
Beschrijving van de samenwerking tussen het bedrijf of consortium van bedrijven en de launching customer voor de eerste toepassing.
e. Indien sprake is van de ontwikkel- en testfase dan moet de innovatie worden getest in een realistische omgeving, waarbij de eindgebruiker en de beoogde launching customer zijn betrokken.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 750.000.
Uitsluitend kosten derden als bedoeld in artikel 1.1.5 zijn subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
De aanvraag wordt ingediend door gebruik te maken van het aanvraagformulier Small Business Innovatie Regeling Twente.
Een subsidieaanvraag wordt voor advies voorgelegd aan de Adviescommissie Innovatiedriehoek die een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt over de mate waarin de subsidieaanvraag voldoet aan de criteria van artikel 6.8.2.3 sub b en c.
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
a. Innovatiedriehoek: de projecten Hart van Zuid, Gebiedsontwikkeling Kennispark Twente, High Tech Campus Thales en Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente;
b. innovatief product: product, dienst of werk met innovatief karakter dat/die zich vlak voor marktintroductie bevindt (TRL levels 8-9);
c. proeftuinfaciliteit: een open innovatie-omgeving voor het testen van technologische of marktinnovatie van nieuwe of vernieuwde producten of diensten (TRL levels 6 tot en met 8) die zich in het ontwikkelstadium bevinden waarbij ten minste één eindgebruiker en één ondernemer betrokken zijn en die zich kenmerkt door een realistische omgeving ("living lab");
d. TRL: Technological Readiness Level; internationale standaard om fase in technische ontwikkeling aan te duiden;
Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verstrekken voor het realiseren van een proeftuinfaciliteit in de Innovatiedriehoek.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een rechtspersoon;
b. de aanvrager heeft aantoonbare ervaring op het gebied van het stimuleren van innovatie bij bedrijven;
c. er is sprake van samenwerking tussen publiek private partijen waarbij ten minste één organisatie uit de publieke sector, één ondernemer en één eindgebruiker betrokken zijn;
d. de proeftuinfaciliteit:
draagt bij aan het oplossen van knelpunten binnen de thema's Mobiliteit, Veiligheid, Duurzaamheid of Verblijfskwaliteit;
vindt plaats in de Innovatiedriehoek en draagt bij aan de zichtbaarheid van innovatie in de Innovatiedriehoek;
e. er is sprake van een sluitende begroting voor de duur van het project;
f. de te verstrekken subsidie bedraagt ten minste € 100.000;
g. er is sprake van een schriftelijke goedkeuring voor vestiging van de Proeftuin door de directeur van het project binnen de Innovatiedriehoek waar de proeftuin zal worden gevestigd;
h. indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107, lid 1 van het VWEU: de subsidie voldoet aan artikel 27 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 750.000.
De aanvraag wordt ingediend door gebruik te maken van het aanvraagformulier Living Lab.
Gedeputeerde Staten weigeren, in aanvulling op artikel 1.3.1, de subsidie voor zover de totale subsidie die de subsidieontvanger van de provincie en andere subsidieverstrekkers tezamen ontvangt meer dan 50% bedraagt van de subsidiabele kosten.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder EFRO: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die subsidie ontvangen op basis van het Operationeel Programma 2014-2020 Oost-Nederland, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie op 11 november 2014.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de activiteit moet EFRO-cofinanciering ontvangen;
b. de aanvraag moet voldoen aan de voorwaarden zoals opgenomen in de subsidiebepalingen die gelden voor het Operationeel Programma 2014-2020 Oost-Nederland;
c. de activiteit moet bijdragen aan het Uitvoeringskader Kerntaak Regionale Economie 2012-2015 of het uitvoeringsprogramma Nieuwe Energie, of een document dat een van deze kaders vervangt;
d. de activiteit is niet in strijd met provinciale doelen.
Bij de afhandeling van de subsidie wordt de geldende Europese regelgeving gevolgd.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan projecten die passen binnen en die INTERREG-cofinancieringsmiddelen ontvangen uit het Samenwerkingsprogramma INTERREG A 2014-2020; Deutschland-Nederland.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. het project moet een INTERREG-cofinanciering ontvangen;
b. het project voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in de subsidiebepalingen die gelden voor het Samenwerkingsprogramma INTERREG A 2014-2020 Deutschland-Nederland;
c. het project dient bij te dragen aan één of meerdere provinciale doelen.
Bij de afhandeling van de subsidie wordt de geldende Europese regelgeving gevolgd.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan projecten die passen binnen en die EU-cofinancieringsmiddelen ontvangen uit de Europese thematische fondsen 2014-2020.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. het project moet een EU-cofinanciering ontvangen uit een thematisch fonds.
b. het project voldoet aan de voorwaarden die gelden voor het betreffende thematische fonds;
c. het project dient bij te dragen aan een of meerdere provinciale doelen.
Bij de afhandeling van de subsidie wordt de geldende Europese regelgeving gevolgd.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Arm's length-voorwaarden: de voorwaarden van de transactie tussen de contractspartijen die niet afwijken van die welke zouden zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, en die geen enkele vorm van heimelijke instandhouding behelzen. Iedere transactie die voortvloeit uit een open, transparante en niet-discriminerende procedure wordt geacht te voldoen aan het arm's length-beginsel;
b. Experimentele ontwikkeling: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten. Dit kan ook activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele ontwikkeling, de planning en documentering van alternatieve producten, procedés of diensten. Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie omvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vaststaan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatie doeleinden. Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden.
c. Haalbaarheidsproject: een project dat bestaat uit een haalbaarheidsstudie of een combinatie van een haalbaarheidsstudie en experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek;
d. Haalbaarheidsstudie: het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;
e. Industrieel onderzoek: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Het omvat de creatie van onderdelen voor complexe systemen en kan ook de bouw omvatten van prototypes in een laboratoriumomgeving of in een omgeving met gesimuleerde interfaces voor bestaande systemen, alsmede pilotlijnen, wanneer dat nodig is voor het industriële onderzoek en met name voor de validering van generieke technologie;
f. Innovatieadviesproject: een door een kennisinstelling of een onafhankelijke adviesorganisatie, niet zijnde de aanvrager, verrichte activiteit bestaande uit het, al dan niet op basis van te verrichten nader onderzoek, adviseren over een toepassingsgerichte kennisvraag van een ondernemer, uitgaande van voor de ondernemer nieuwe kennis met betrekking tot de vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten, dan wel het verstrekken van innovatiesteun in de vorm van innovatieadviesdiensten of innovatieondersteuningsdiensten als bedoeld in artikel 2, nummer 94 en 95 van de AGVV;
g. Innovatieprogramma Topsectoren: programma zoals bedoeld in artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies en gepubliceerd in de Staatscourant 2015, 10567 en te raadplegen op www.op-oost.eu of daarvoor in de plaats tredende programma's;
h. Innovatieve onderneming: een onderneming :
die aan de hand van een door een externe deskundige uitgevoerde evaluatie kan aantonen dat zij in de voorzienbare toekomst producten, procedés of diensten zal ontwikkelen die in technologisch opzicht nieuw zijn of een wezenlijke verbetering inhouden ten opzichte van de huidige stand van de techniek in deze sector, en die een risico op technologische of industriële mislukking inhouden, of
waarvan de kosten voor onderzoek en ontwikkeling ten minsten 10% bedragen van haar totale exploitatiekosten in ten minste één van de drie jaren voorafgaande aan de toekenning van de steun of, in het geval van een startende onderneming zonder enige financiële voorgeschiedenis, bij de audit van haar lopende belastingjaar, gecertificeerd door een onafhankelijke accountant;
i. ondersteunende sector: de sectoren ICT, water, creatieve industrie, chemie of maakindustrie;
j. startende onderneming: een kleine onderneming tot vijf jaar na haar registratie, die nog geen winst heeft uitgekeerd en niet uit een fusie is ontstaan. Voor een onderneming die zich niet hoeft te laten registreren, kan de periode van vijf jaar geacht worden aan te vangen op het tijdstip dat de onderneming ofwel haar economische activiteiten aanvangt of belastingplichtig wordt voor haar economische activiteiten;
k. S3-sector: de sectoren (Agro)Food, Health, High Tech Systemen & Materialen of Energie- en Milieutechnologie
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. de uitvoering van een haalbaarheidsproject;
b. een innovatieadviesproject.
1. Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
De aanvrager is een MKB-onderneming, een rechtspersoon of een ander persoon;
De activiteit vindt plaats in een S3-sector of een S3-sector in combinatie met een ondersteunende sector;
De activiteit past binnen het Regionaal Economisch Beleid van de provincie Overijssel.
2. In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.12.2 sub a aan de volgende criteria:
minimaal 60% van de subsidiabele kosten heeft betrekking op een haalbaarheidsstudie;
indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107, lid 1 van het VWEU, voldoet de subsidie aan de AGVV.
1. De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 6.12.2 sub a bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 50.000.
2. De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 6.12.2 sub b bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000.
1. In afwijking van artikel 1.1.5 zijn voor activiteiten als bedoel in artikel 6.12.2 sub a die betrekking hebben op experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek de volgende kosten subsidiabel:
personeelskosten voor onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;
kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en voor zolang zij voor het onderzoeksproject worden gebruikt. Indien deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het onderzoeksproject worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkend boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;
kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length-voorwaarden worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;
bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.
2. In afwijking van artikel 1.1.5 zijn voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.12.2 sub a die betrekking hebben op haalbaarheidsstudies de kosten van de studie subsidiabel.
3. In afwijking van artikel 1.1.5 zijn voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.12.2 sub b de volgende kosten subsidiabel:
De kosten, met inbegrip van personeelskosten, van het verstrekken van advies en procesbegeleiding;
De kosten verbonden aan innovatieadviesdiensten en diensten inzake innovatieondersteuning.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier MIT Oost. Het aanvraagformulier is te vinden op www.op-oost.eu.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager bij een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 6.12.2 sub a een schriftelijk bewijsstuk waar het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid alsmede de technische en financiële risico's van de te onderzoeken activiteiten uit blijken.
3. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager bij een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 6.12.2 sub b:
een beknopt plan met een beschrijving van de kennisvraag en de doelstelling van het innovatieadviesproject alsmede de vermelding van de kennisinstelling of adviesorganisatie die het innovatieadviesproject gaat uitvoeren;
een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de kennisinstelling of adviesorganisatie die met de aanvrager het innovatieadviesproject gaat uitvoeren organisatorisch en financieel onafhankelijk is van de aanvrager.
In afwijking van artikel 1.2.2 wordt een aanvraag om subsidie ingediend vanaf 10 mei 2016 en ontvangen uiterlijk op 1 september 2016 om 19.00 uur.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien:
a. de aanvrager in totaal reeds drie maal of maximaal € 100.000 subsidie heeft ontvangen dan wel binnen het ten tijde van de aanvraag geldende subsidieplafond reeds subsidie heeft ontvangen;
b. voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden;
c. bij een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.12.2 sub b de aanvrager en de kennisinstelling of adviesorganisatie die het innovatieadviesproject gaan uitvoeren voorafgaand aan het indienen van de subsidieaanvraag reeds verplichtingen jegens elkaar zijn aangegaan over het innovatieadviesproject.
In aanvulling op artikel 1.4.2 en artikel 1.4.3 heeft de subsidieontvanger de subsidiabele activiteit binnen 12 maanden na aanvang afgerond.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. DU V&V: Decentralisatie Uitkering Verkeer en Vervoer.
b. Bestedingsplan DU V&V: een jaarlijks door Gedeputeerde Staten op te stellen plan waarin de voorgenomen uitgaven, verdeling over de beleidssectoren en reserveringen zijn opgenomen. Het bestedingsplan bevat een verdeling van de DU V&V-middelen over:
maatregelen met betrekking tot het provinciaal verkeer- en vervoerbeleid die worden uitgevoerd door de provincie;maatregelen met betrekking tot het gemeentelijk en intergemeentelijk verkeer- en vervoerbeleid die worden uitgevoerd door een gemeente of door een samenwerkingsverband.
maatregelen met betrekking tot het gemeentelijk en intergemeentelijk verkeer- en vervoerbeleid die worden uitgevoerd door een gemeente of door een samenwerkingsverband.
c. samenwerkingsverband: een aantal gemeenten die met betrekking tot een bepaald project samenwerking gaan zoeken en daarvoor gezamenlijk een aanvraag voor subsidie indienen.
Gedeputeerde Staten kunnen een jaarlijkse subsidie verstrekken voor het realiseren van:
a. infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten of
b. gedragsbeïnvloedingsprojecten.
Een aanvraag voor het realiseren van activiteiten als bedoeld in artikel 7.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente, een waterschap of een samenwerkingsverband in West-Overijssel
b. het project past in de Omgevingsvisie Overijssel;
c. het project past in het bestedingsplan DU V&V;
d. het project is uitvoeringsgereed;
e. ten aanzien van een aanvraag voor subsidie voor de realisatie van infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten geldt dat de subsidiabele kosten van het project ten minste € 100.000,-- bedragen;
1. De subsidie voor infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten bedraagt:
maximaal 75% van de subsidiabele kosten voor openbaar vervoersprojecten en verkeersongevallen- concentratiepunten;
maximaal 50% van de subsidiabele kosten voor de overige infrastructuurprojecten.
2. De subsidie voor gedragsbeïnvloedingsprojecten bedraagt maximaal 75% van de projectkosten.
3. Gedeputeerde Staten kunnen voor specifieke projecten afwijken van de in het eerste en tweede lid genoemde maximale subsidiepercentages.
1. In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de kosten voor vervanging, beheer en onderhoud parkeerinfrastructuur niet subsidiabel.
2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen subsidiabel voor zover deze gemaakt zijn na 1 oktober 2015.
Gedeputeerde Staten kunnen voor specifieke projecten afwijken van de in artikel 1.2.2 tweede lid genoemde indieningstermijn.
In aanvulling op artikel 1.2.1 eerste lid hebben Gedeputeerde Staten voor zowel infrastructurele- als gedragsbeïnvloedingsprojecten een aanvraagformulier vastgesteld die bij de aanvraag dient te worden overlegd.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het Bestedingsplan DU V&V vast, waarmee tevens het subsidieplafond voor verkeers- en vervoersprojecten wordt vastgesteld. Voor het subsidieplafond wordt een begrotingsvoorbehoud gemaakt. Als achteraf blijkt dat de beschikbare middelen afwijken van deze begroting, dan kan besloten worden het subsidieplafond aan te passen.
In afwijking van artikel 1.1.3 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die in het betreffende subsidietijdvak zijn ontvangen en die voldoen aan de in artikel 7.1.3 genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde die het best aansluit bij de bestedingsdoelen zoals genoemd in het jaarlijks vast te stellen Bestedingsplan DU V&V. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dat toestaat.
In afwijking van artikel 1.2.3 derde lid beslissen Gedeputeerde Staten binnen dertien weken nadat het advies van het bestuurlijk vervoerberaad West-Overijssel is ontvangen. Gedeputeerde Staten
beslissen in ieder geval uiterlijk binnen 22weken nadat de indieningstermijn als bedoeld in artikel 7.1.6 is verstreken.
1. In afwijking van artikel 1.3.3 derde lid wordt voor infrastructurele projecten een voorschot verleend in overeenstemming met de voortgang van het project, met een maximum van 90%.
2. In afwijking van artikel 1.3.3 derde lid wordt voor gedragsbeïnvloedingsprojecten bij het versturen van de beschikking een voorschot van ten hoogste 50% van het verleende subsidiebedrag uitbetaald.
De aanvrager overlegt binnen twee maanden na afloop van het subsidietijdvak wat betreft gedragsbeïnvloedingsprojecten een verslag van de geleverde (deel)prestaties en de kosten daarvan.
1. In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en artikel 1.4.2 dient de subsidieontvanger voor infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten aan de hand van primaire documenten zichtbaar toezicht te houden.
2. Een infrastructureel project is pas gerealiseerd als een proces-verbaal van oplevering heeft plaatsgevonden en er verificatie van oplevering ter plaatse is uitgevoerd.
Gedeputeerde Staten kunnen in afwijking van artikel 1.5.3 tweede lid sub b, een kostenverantwoording vragen overeenkomstig de Sisa-systematiek.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. fietsverplaatsingen op een ketenrelatie: een verplaatsing in de vervoersketen fiets en openbaar vervoer of fiets en auto tijdens een reis van A naar B;
b. ketenrelatie: een reisverbinding waarop de fiets in combinatie met het openbaar vervoer of auto, een goed alternatief kan vormen voor een reis met de auto;
c. onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd, die een economische activiteit uitvoert;
d. programma Ketenmobiliteit: op 11 december 2013 door PS vastgesteld Kracht van Overijssel programma Ketenmobiliteit;
e. stedelijke netwerken Overijssel: Zwolle-Kampen, Twente, Overijsselse deel van de Stedendriehoek;
f. regionaal OV-knooppunt: treinstation, busstation of bushalte waar minimaal twee buslijnen met een frequentie van minimaal 4x per uur in de spits, een verbindingsmogelijkheid bieden.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende maatregelen die bijdragen aan een toename van het aandeel fietsverplaatsingen op de kansrijke ketenrelaties:
a. fysieke maatregelen;
b. [vervallen]
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een rechtspersoon, een vennootschap of een maatschap;
b. de activiteit past binnen de uitgangspunten en doelstellingen van het programma Ketenmobiliteit;
c. de aanvraag heeft betrekking op een kansrijke ketenrelatie, met de volgende kenmerken:
het fietsdeel van de reisverbinding heeft een herkomst of bestemming in ten minste één van de stedelijke netwerken binnen Overijssel; en
de ketenrelatie betreft een reisverbinding met een herkomst of bestemming in ten minste één van de stedelijke netwerken binnen Overijssel; en
het fietsdeel van de reisverbinding heeft een herkomst of bestemming op een regionaal OV-knooppunt; en
de reisverbinding betreft een verbinding voor, woon-werk, woon-school of woon-winkelverkeer, waarbij de minimale omvang reizigerstroom woon-werk woon-school ten minste 150 per richting per dag bedraagt;
d. er is aangetoond dat aan de kenmerken voor een kansrijke ketenrelatie, als bedoeld onder sub c, wordt voldaan door:
te verwijzen naar een kansrijke ketenrelatie uit de lijst opgenomen in Bijlage 1; of
de kansrijkheid van de relatie te onderbouwen, aan de hand van de kenmerken zoals genoemd in sub c, waarbij kenmerk als bedoeld onder sub c, iv, tevens is voorzien van een kwantitatieve onderbouwing;
e. de maatregel leidt tot een aantoonbare toename van het aandeel fietsverplaatsingen op betreffende kansrijke ketenrelatie;
f. [vervallen]
g. indien de subsidie een steunmaatregel is voldoet het aan artikel 2 van de-minimisverordening.
1. De subsidie als bedoeld onder artikel 7.2.1.2 sub a bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten meteen maximum van € 75.000,-- per aanvraag.
2. [vervallen]
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
1. De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Ketenmobiliteit Overijssel 2014 en 2015, Fiets in de keten.
2. Aanvullend op artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager tevens:
een plan van aanpak waarin de kwantitatieve onderbouwing van de verwachte toename van het aandeel fietsverplaatsingen op de betreffende kansrijke ketenrelatie, is beschreven;
een monitoringsplan waarin is beschreven hoe een bijdrage aan een toename van het aandeel fietsverplaatsingen op de kansrijke ketenrelaties met meetgegevens aangetoond gaat worden;
een offerte waaruit de projectperiode en de subsidiabele kosten blijken;
een ingevulde de-minimisverklaring indien de aanvrager een onderneming is;
indien de aanvraag betrekking heeft op een gedragsbeïnvloedende maatregel niet zijnde een eenmalige maatregel een exploitatiebegroting voor twee jaar na het einde van de projectperiode.
Een aanvraag voor subsidie wordt, in aanvulling op artikel 1.4.1, geweigerd indien:
a. [vervallen]
b. de subsidie minder dan € 10.000,-- bedraagt.
In aanvulling op artikel 1.4.1 moet de subsidieontvanger:
a. de bijdrage aan een toename van het aandeel fietsverplaatsingen op de kansrijke ketenrelaties met meetgegevens onderbouwen aan de hand van:
een nulmeting en een eindmeting in 2015; of
een nulmeting en indicatieve meting van het eerste effect in 2015;
b. [vervallen].
In deze paragraaf wordt verstaan onder fietsenstalling: overdekte of onoverdekte bergplaats waar fietsen kunnen worden neergezet.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren een nieuwe fietsenstalling of het uitbereiden van een bestaande fietsenstalling.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is één van de volgende gemeenten: Deventer, Zwolle, Kampen, Almelo, Hengelo, Enschede, Borne, Oldenzaal, Raalte, Hardenberg, Steenwijkerland, Hof van Twente, Rijssen-Holten of Twenterand;
b. de activiteit past binnen de uitgangspunten en doelstellingen van het programma Ketenmobiliteit, zoals omschreven onder artikel 7.2.1.1 sub d;
c. de fietsenstalling wordt gerealiseerd op in het stationsgebied van een treinstation in de aanvragende gemeente;
d. de aanvraag is gebaseerd op de prognose voor de aantal te realiseren fietsplaatsen zoals bepaald door ProRail;
e. de subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat 50% van de subsidiabele kosten wordt bijgedragen door ProRail.
De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabel kosten met een maximale subsidie van € 200.000,-- per aanvraag.
Uitsluitend kosten derden, als bedoeld onder artikel 1.1.5 vierde lid, zijn subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Ketenmobiliteit Overijssel 2014 en 2015, Ruimte voor de fiets.
In aanvulling op artikel 1.4.1 moet de subsidieontvanger:
a. binnen twee weken na ondertekening, een afschrift overleggen van het contract tussen de gemeente en ProRail met betrekking tot de realisatie van de fietsenstalling;
b. [vervallen]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. DVM-exchange:een landelijk open standaard voor Dynamisch Verkeersmanagement. Met DVM-exchange worden de verschillende soorten systemen van de verschillende leveranciers en wegbeheerders op een open, gestructureerde en kosteneffectieve manier gecombineerd ten behoeve van gecoördineerd netwerkmanagement;
b. GelOve project:een samenwerking tussen provincie Overijssel en Gelderland waarbij ervaring wordt opgedaan met de inzet van Regionaal Operationeel Verkeersmanagement (ROVM). Daartoe is een Netwerk Management Systeem ontwikkelt, waarmee regionale regelscenario's ingezet kunnen worden.
c. NMS: het Netwerk Management Systeem, is een systeem dat het mogelijk maakt om aangesloten DVM-instrumentarium vanuit één systeem te bedienen;
d. Verkeerscentrale: de verkeerscentrale van Rijkswaterstaat te Wolfheze vanwaar monitoring van het netwerk en bediening van DVM-systemen van Rijkswaterstaat in de regio Noord- en Oost-Nederland plaatsvindt.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het koppelen van DVM-instrumentarium van de verschillende wegbeheerders aan NMS. De subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor:
a. de aanschaf van, of aansluiting bij, een NMS, inclusief DVM-exchange-koppeling;
b. het geschikt maken van een bestaand NMS het behulp van DVM-exchange;
c. realiseren van de koppeling met de verkeerscentrale;
d. inhuur van procesondersteuning of inhoudelijke expertise om bovenstaande activiteiten te realiseren.
1. Een aanvraag voor subsidie moet aan de volgende criteria voldoen:
de aanvrager is gemeente Zwolle, Kampen, Deventer, Almelo, Hengelo of Enschede;
de activiteit past binnen de doelstellingen en kaders van het programma Ketenmobiliteit, zoals omschreven onder artikel 7.2.1.1 sub d;
de activiteit past binnen de doelstellingen en kaders van het GelOve project;
er wordt aangesloten bij het landelijk protocol voor het koppelen van de verschillende systemen, zijnde DVM Exchange 2.5.
De subsidie bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten voor de activiteiten als bedoeld in artikel 7.2.3.2 gezamenlijk, met een maximum van:
a. € 10.000,-- voor de gemeente Kampen;
b. € 15.000,-- per gemeente voor de gemeenten Zwolle, Almelo of Deventer;
c. € 35.000,-- per gemeente voor de gemeenten Hengelo of Enschede.
Uitsluitend kosten derden, als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid zijn subsidiabel. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten die betrekking hebben op de activiteiten die vanaf 1 juli 2013 zijn uitgevoerd, wel subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag voor subsidie ontvangen moet zijn uiterlijk op 30 januari 2015 vóór 19.00 uur.
1. De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Ketenmobiliteit Overijssel 2014 en 2015, Koppelen van systemen.
2. Aanvullend op artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager voor activiteiten benoemd in artikel 7.2.3.2 een offerte waaruit de subsidiabele kosten blijken.
In aanvulling op artikel 1.4.1 moet de subsidieontvanger de activiteit uiterlijk op 31 december 2015 hebben afgerond.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Rijksregeling: het programma Beter Benutten van het Rijk;
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan het:
a. het terug dringen van het autogebruik in het woon-werk- en zakelijk verkeer;
b. het mijden van de spits.
Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
a. de aanvraag heeft betrekking op een Beter Benutten project waarmee het Rijk mee heeft ingestemd, na 1 januari 2014, in het kader van de het programma Beter benutten van het Rijk;
b. de activiteit heeft aantoonbaar effect, in de stedelijke netwerken Zwolle Kampen Netwerkstad, Twente, of het Overijsselse deel van Stedendriehoek;
c. de activiteit past binnen de doelstellingen en kaders van het programma Ketenmobiliteit, zoals omschreven onder artikel 7.2.1.1 sub d;
d. de subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat het Rijk subsidie verstrekt in het kader van de Rijksregeling;
e. indien de subsidie een steunmaatregel is voldoet het aan artikel 2 van de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 1.000.000,--.
In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten die betrekking hebben op de activiteiten die vanaf 1 januari 2015 zijn uitgevoerd, wel subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten weigeren, in aanvulling op artikel 1.3.1 de subsidie indien:
a. de activiteit betrekking heeft op goederenvervoer;
b. voor de activiteit subsidie is verstrekt op basis van een ander paragraaf van dit uitvoeringsbesluit of de Asv.
1. De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Ketenmobiliteit Overijssel 2014 en 2015.
2. De aanvrager overlegt, in aanvulling op artikel, 1.2.1 tweede lid tevens:
een kopie van een door het Rijk ondertekende positief advies inzake de uitvoering van het Beter Benutten project in het kader van Beter Benutten;
indien de aanvrager een onderneming is, een ingevulde de-minimisverklaring.
De subsidieontvanger, in aanvulling op artikel 1.4.1, overlegt een afschrift van de monitoringsrapportages of tussenrapportages zoals verzonden aan het Rijk;
Indien de subsidie door het Rijk wordt gewijzigd, zal Gedeputeerde Staten de verstrekte subsidie conform het besluit van het Rijk wijzigen.
In afwijking van artikel 1.5.1 en artikel 1.5.2 wordt aangesloten bij het vaststellingsbesluit of vastgesteld Plan van Aanpak van het Rijk.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. nieuwe mobiliteit: het realiseren van nieuwe vormen van lokaal personenvervoer daar waar collectieve systemen zoals openbaar vervoer niet of laag frequent rijden en waarbij uit de marktanalyse is gebleken dat de markt geen optimale oplossing tot stand kan brengen;
b. kernnet: de volgende buslijnen in Overijssel:141 Emmeloord-Kampen, 71 Emmeloord-Zwolle, 29 en 83 Dedemsvaart-Zwolle, 165 Deventer-Raalte, en de volgende treinlijnen: Zwolle-Kampen, Zwolle-Emmen, Zwolle-Enschede, Zwolle-Meppel, Zwolle-Deventer, Zwolle-Kampen Zuid/Dronten, Deventer-Holten;
c. West-Overijssel: de gemeenten Dalfsen, Deventer, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Hardenberg, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle;
d. laag frequent: een dienstregeling van het openbaar vervoer, waarbij de frequentie op één keer per uur of lager ligt.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van nieuwe mobiliteit in West Overijssel.
Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een rechtspersoon;
b. de aanvraag heeft betrekking op een businesscase waaruit blijkt dat de nieuwe mobiliteit na de subsidieperiode van maximaal twee jaar op hetzelfde niveau voortgezet kan worden;
c. ten minste twee van de volgende partijen hebben een verantwoordelijkheid in de uitvoering: inwoners, gemeente, bedrijven of een lokale vereniging of stichting;
d. de deelnemende partijen leveren een substantiele bijdrage in de vorm van inzet van eigen uren, financieel of materiaal;
e. het vervoer:
is gericht op het ontsluiten van kernen of wijken buiten het directe invloedsgebied van het kernnet;
concurreert niet met het kernnet;
betreft niet uitsluitend een alternatief voor doelgroepenvervoer of instellingenvervoer, tenzij er sprake is van een verbreding van de doelgroep;
heeft vervoerkundig voldoende toegevoegde waarde.
f. indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan de de-minimisverordening;
g. de aanvraag is, voordat deze wordt ingediend, afgestemd met de provinciale beleidsmedewerker Nieuwe mobiliteit.
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
Uitsluitend kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid zijn subsidiabel. Toelichting: Indien sprake is van aanschaf van machines of apparatuur zijn deze kosten eveneens kosten van derden.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Nieuwe Mobiliteit.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager:
een businesscase waarin ten minste is uitgewerkt een beschrijving van de nieuwe mobiliteit, het verwachte aantal reizigers, de vervoerskundige toegevoegde waarde, de doelgroep, een markt- en concurrentieanalyse, de benodigde investeringen, een analyse van de juridische financiële en organisatorische risico's en de eventuele beheersing en aansprakelijkheid ervan, een kosten-batenanalyse en een verdienmodel;
een offerte ter onderbouwing van de subsidiabele kosten.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Energiebesparing: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals gedefinieerd in het protocol Monitoring energiebesparing 2001;
b. Energieopwekking: duurzame energie opwekkingsvoorzieningen die het geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van energie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken, zoals gedefinieerd in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie 2010;
c. Engineerings-en voorbereidingskosten: de kosten die gemaakt worden voor een detailontwerp of voor het testen;
d. Gebouwgebonden energiebesparing: maatregelen in of van de schil van een gebouw die leiden tot vermindering van energieverlies in dat gebouw;
e. Vermeden primaire energie: de theoretische energie-inhoud bepaald op basis van een referentietechnologie, als bedoeld in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie 2010;
f. Investering: de aanschaf van duurzaam kapitaalgoed, zijnde een machine, installatie of een gebouw, die op de balans worden opgevoerd als vaste activa. Investeringen in gronden of voertuigen op de openbare weg vallen niet onder deze definitie. Een kenmerk van een investering is dat het nut zich over meerdere jaren voor doet;
g. Netto-investering: de kosten van een investering minus de opbrengsten;
h. Opbrengsten: het vermeden primaire energiegebruik en de vergoeding voor de opgewekte energie over een periode van vijf jaar uitgedrukt in euro's. De berekening van de opbrengsten is gebaseerd op de in art. 8.1.1. sub a en b genoemde protocollen;
i. Particuliere woningeigenaar: een particulier die voor 100% het eigendomsrecht heeft van het vastgoed met de bestemming wonen;
j. EPC: Energieprestatiecoëfficiënt, coëfficiënt die de energieprestatie van een nieuwbouw woning of utiliteitsgebouw aangeeft. Deze coëfficiënt wordt berekend op basis van de gebouweigenschappen, de gebouwgebonden installaties en een gestandaardiseerd bewoners/gebruikersgedrag;
k. Biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval (conform Richtlijn 2001/77/EG);
l. [vervallen]
m. [vervallen]
n. Zonne-energie: elektriciteit- of warmteopwekking door middel van Photo-voltaïsche panelen, PVT-panelen, zonneboilers of zonnecollectoren;
o. bodemenergie: energieopwekking door benutting van warmte die in de bodem is opgeslagen. Tot een diepte van 500 meter wordt gesproken over warmte- en koudeopslag; op grotere dieptes, vanaf 500 meter, is sprake van geothermie;
p. energieneutrale woning: een woning met een EPC-waarde van 0,0, met benutting van 1.500 kWh duurzame energie die is opgewekt binnen een straal van 500 meter van het perceel;
q. utiliteitsgebouw: een gebouw niet zijnde een woning, zoals kantoren, scholen, fabrieken, ziekenhuizen, sportgebouwen, wijkcentra etc.
r. Energielijst: lijst met de investeringen in bedrijfsmiddelen of in onderdelen daarvan, als bedoeld in de brochure Energie en bedrijven, energielijst, van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO).
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor investeringen gericht op gebouwgebonden energiebesparing.
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor investeringen gericht op energieopwekking uit hernieuwbare energiebronnen, te weten bio-energie, bodemenergie of waterenergie.
3. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor investeringen gericht op energiebesparing door de distributie van restwarmte naar de eindgebruiker.
4. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor investeringen gericht op de optimalisatie van bedrijfsprocessen waarbij energiebesparing optreedt.
5. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een investering in zonne-energie in combinatie met ten minste één van de investeringen genoemd onder het eerste, tweede, derde of vierde lid.
1. De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
investering en de energie-effecten dienen in hoofdzaak, voor meer dan 50% van de subsidie, binnen de grenzen van de provincie Overijssel plaats te vinden;
de netto-investering voor de eerste periode van vijf jaar na subsidieverlening moet groter zijn dan nul;
voor de investering is geen lening of garantstelling verstrekt vanuit het Energiefonds;
als er sprake is van een investering in biomassa, dan moet de biomassa voldoen aan de duurzaamheidscriteria voor biomassa ten behoeve van energiedoeleinden, zoals bedoeld in NEN NTA 8080:2009 nl;
als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 38 dan wel artikel 41 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, de de-minimisverordening of de de-minimisverordening landbouw;
de investering heeft betrekking op één adres, tenzij er sprake is van investeringen op meerdere adressen die technisch met elkaar samenhangen.
2. Aanvullend op het eerste lid moet de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 eerste lid voldoen aan de volgende criteria:
De energiebesparende voorzieningen in de woningbouw moeten leiden tot ten minste 10 energieneutrale woningen die zijn gerealiseerd door renovatie of door nieuwbouw ter vervanging van bestaande bebouwing;
De energiebesparende voorzieningen voor nieuwbouw van utiliteitsgebouwen bereiken tenminste een 25% lagere EPC dan wettelijk voorgeschreven op moment van aanvraag;
[vervallen]
De energiebesparende voorzieningen voor bestaande utiliteitsgebouwen bereiken tenminste een energieprestatie van label A++ of voldoen aan minimaal 4 labelstappen of voldoen aan minimaal de eisen uit het bouwbesluit zoals die gelden voor nieuwbouw.
3. in aanvulling op het eerste lid moet de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 vierde lid voldoen aan het criterium dat de investering een technische voorziening betreft ten behoeve van energiebesparing bij processen als bedoeld in de Energielijst onder categorie B.
4. Aanvullend op het eerste lid moet de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2. vijfde lid voldoen aan de volgende criteria:
Voor de investering in zonne-energie is geen subsidie verstrekt door een ander bestuursorgaan.
Het dak waarop de zonne-energie wordt opgewekt bevat geen asbest..
1. De subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 eerste lid, tweede, derde en vierde lid, bedraagt maximaal 50% van de netto-investering met een maximum van € 199.000,-- per aanvraag.
2. De subsidie voor een project dat uit een combinatie van subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 8.1.2. bedraagt maximaal 50% van de netto-investering, met een maximale subsidie van € 199.000,-- per aanvraag.
3. In aanvulling op het eerste en tweede lid bedraagt de subsidie voor zonne-energie:
voor het onderdeel elektriciteitopwekking maximaal € 0,20 per Wattpiek geïnstalleerd vermogen;
voor het onderdeel warmteopwekking maximaal € 625 per GJ opgesteld vermogen.
de maximale subsidie voor lid 3a en lid b gezamenlijk is 30% van de investering met een maximum van € 100.000 per aanvraag.
1.In afwijking van artikel 1.1.5 is voor subsidie op grond van artikel 8.1.2 eerste, tweede, derde en vierde lid de netto-investering subsidiabel. De subsidiabele kosten van de investering zijn de volgende kosten van derden overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid: de kosten van de aanschaf van een duurzaam kapitaalgoed als bedoeld in artikel 8.1.1 sub f, alsmede de kosten voor het installeren van het kapitaalgoed en eventuele engineerings- en voorbereidingskosten waarbij geldt dat de advies- en loonkosten voor het installeren en de engineerings- en voorbereidingskosten in totaal maximaal 10% van de subsidiabele kosten bedragen. Interne loonkosten van de aanvrager of deelnemer zijn niet subsidiabel evenals kosten voor het aanvragen van vergunningen.
2. In afwijking van artikel 1.1.5 geldt voor de subsidie op grond van artikel 8.1.2 vijfde lid een forfaitair vastgesteld tarief voor elektriciteit van € 0.20 per Wattpiek geïnstalleerd vermogen en voor warmte € 625 per GJ opgesteld vermogen.
1. In afwijking van artikel 1.2.2 wordt een subsidieaanvraag ingediend:
vanaf 1 februari en ontvangen uiterlijk op 1 april 2016 voor 19.00 uur;
vanaf 11 juli en ontvangen uiterlijk op 9 september 2016 voor 19.00 uur.
2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
In aanvulling op artikel 1.2.1. overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens alle gegevens en stukken zoals genoemd in het Aanvraagformulier Duurzame Energieopwekking en energiebesparing. Indien de opbrengsten van de investering niet opgegeven zijn, bepalen Gedeputeerde Staten de opbrengsten door gebruik te maken van de Tabel energieprijzen.
Gedeputeerde Staten stellen een subsidieplafond vast per indieningstermijn.
1. In afwijking van artikel 1.1.3. plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.
2. Aanvullend op het eerste lid geldt voor de subsidieaanvragen op grond van artikel 8.1.2. dat de prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van de score die de investering haalt voor de volgende onderdelen:
Hoeveelheid vermeden primaire energiegebruik in GigaJoule. De score wordt bepaald aan de hand van de Score tabel investeringen;
Hoeveelheid vermeden primaire energie in GigaJoule per te subsidiëren euro. De score wordt bepaald aan de hand van de Score tabel investeringen;
De mate van slaagkans van het project, afhankelijk van de kwaliteit, kennis en expertise in de organisatie alsmede de technische, financiële en juridische haalbaarheid van de activiteit;
Praktische navolging van het project, afhankelijk van de openbaarheid van de toegepaste technologie, voorbeeldwerking en herhaalpotentieel van de activiteit;
Combinatie van subsidiabele activiteiten waarbij elk lid van artikel 8.1.2 geldt als afzonderlijke activiteit. De score wordt bepaald aan de hand van de Score tabel investeringen.
3. Bij een gelijke score bepaalt de hoeveelheid vermeden primaire energiegebruik in GigaJoule de prioriteitsvolgorde.
In aanvulling op artikel 1.3.1. weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als de aanvraag de volgende energiebesparende- en energieopwekkingsvoorzieningen betreft:
a. wettelijk vereiste onderzoeken en maatregelen;
b. [vervallen]
c. energiebesparende - en energieopwekkingsvoorzieningen in huurwoningen van woningcorporaties;
d. een puur plantaardige olie als energiebron in de sector mobiliteit en transport.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2. tweede lid of artikel 1.5.3. tweede lid bij de aanvraag tevens een ingevuld factsheet Subsidieregeling Duurzame energieopwekking en energiebesparing.
De subsidieontvanger dient de investeringen uiterlijk 3 jaar na datum van subsidieverlening gerealiseerd te hebben. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, die hierom onder opgave van redenen verzoekt, uitstel van de hiervoor bedoelde termijnen verlenen van maximaal één jaar indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.
[Vervallen]
[ingetrokken]
[ingetrokken]
[ingetrokken]
[ingetrokken]
[vervallen van rechtswege]
[ingetrokken]
[ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. energiebesparing: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals gedefinieerd in het protocol Monitoring energiebesparing;
b. energieopwekking: duurzame energie opwekkingsvoorzieningen die het geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van energie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken, zoals gedefinieerd in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie 2010;
c. energiescan: een energieonderzoek dat inzicht geeft in het energieverbruik van een onderneming;
d. haalbaarheidsstudie: een studie naar de toepassing van innovatieve technieken gericht op één of meerdere energiebesparende maatregelen of duurzame energie opwekkingsvoorzieningen waarvan het onduidelijk is, of deze toepassing technisch inpasbaar of economisch rendabel is. De studie richt zich zowel op bouwkundige, technische, logistieke en organisatorische aspecten als het industriële verbruik;
e. De-minimisverordening: verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10b van de Commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun;
f. brancheorganisatie: Organisatie voor de behartiging van de collectieve-, deel- of individuele belangen van de leden;
g. [vervallen].
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de volgende activiteiten:
a. een haalbaarheidsstudie energieopwekking of energiebesparing;
b. een stimuleringsproject energiescans.
1. Een aanvraag voor een haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 8.9.2. onder a voldoet aan de volgende criteria:
de aanvrager is geen natuurlijk persoon of holding, zijnde een moedermaatschappij van een concern;
een haalbaarheidsstudie heeft betrekking op één van de volgende investeringen:
energieopwekking uit hernieuwbare energiebronnen te weten bio-energie, geothermie, zonne-energie of waterenergie.
energiebesparing door de distributie van restwarmte rechtstreeks naar de eindgebruiker.
energiebesparing door bouwkundige, technische, logistieke of organisatorische aspecten.
de haalbaarheidsstudie is ten behoeve van inwoners of ondernemingen die gevestigd zijn in Overijssel;
[vervallen];
er is ten minste 10% financiering van de subsidiabele kosten door de aanvrager, niet zijnde subsidie van het Rijk, gemeente of waterschap;
de aanvrager heeft een aantoonbaar belang bij de uitkomsten van de haalbaarheidsstudie. Dat belang kan zijn dat de aanvrager op basis van de haalbaarheidsstudie de investeringsbeslissing neemt of dat de aanvrager eigenaar of mede-eigenaar is van het innovatieve concept dat wordt uitgewerkt.
een haalbaarheidsstudie naar energiebesparende maatregelen bij bedrijven is aantoonbaar uitgebreider dan het standaard energieonderzoek van MBK Nederland.
indien de te verlenen subsidie een steunmaatregel is, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de De-minimisverordening.
2. Een aanvraag voor een stimuleringsproject als bedoeld in artikel 8.9.2. sub b voldoet aan de volgende criteria:
De aanvrager is een Overijsselse gemeente of een brancheorganisatie;
Het project is gericht op het stimuleren van MKB-ondernemingen in Overijssel om energiebesparende maatregelen te realiseren;
Het project is aanvullend op de faciliteiten die MKB Nederland biedt via http://www.energiescanoverijssel.nl/.
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de totale subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000,-- per aanvrager.
1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier Haalbaarheidsstudies energie en energiescans
2. In aanvulling op artikel 1.2.1. overlegt een aanvrager voor een subsidie op grond van artikel 8.9.2. sub a een beschrijving van:
de potentiële hoeveelheid energie die wordt opgewekt of bespaard in joules;
vervallen;
vervallen.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
In aanvulling op artikel 1.3.1. wordt de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.9.2. sub a, geweigerd als het gaat om aanvragen die betreffen:
a. wettelijk vereiste onderzoeken en maatregelen;
b. een haalbaarheidsstudie die betrekking heeft op bewezen en rendabele technieken;
c. haalbaarheidsstudies naar energiebesparende maatregelen in de woningbouw die leiden tot verbetering van minder dan 50 woningen;
d. haalbaarheidsstudies die uitgaan van maatregelen voor nieuwbouw van utiliteitsgebouwen en van woningen met minder dan een 25% lagere EPC dan wettelijk voorgeschreven op moment van aanvraag;
e. haalbaarheidsstudies die uitgaan van maatregelen in nieuwbouw van kantoren, woningen en scholen met een energiewaarde lager dan 8 in de GPR-score;
f. haalbaarheidsstudies die uitgaan van maatregelen voor bestaande gebouwen die daarmee een energieprestatie bereiken lager dan label A of label B bij minder dan 3 labelstappen;
g. energiebesparing of -projecten in huishoudens;
h. een ingenieurs- of adviesbureau als aanvrager, tenzij het bureau de haalbaarheidsstudie uitvoert ter voorbereiding op een eigen investering in energiebesparing of energieopwekking;
i. een aanvrager die meer dan twee keer per jaar een subsidie voor haalbaarheidsstudies, als bedoeld in artikel 8.9.1., verleend heeft gekregen;
j. [vervallen].
1. Een haalbaarheidsstudie is uiterlijk 1 jaar na datum van subsidieverlening afgerond. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, die hierom onder opgave van redenen verzoekt, uitstel van de hiervoor bedoelde termijn verlenen van maximaal één jaar indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.
2. De subsidieontvanger stelt de haalbaarheidsstudie beschikbaar aan iedereen die er belangstelling voor heeft.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. MKB-Nederland: brancheorganisatie voor het midden -en kleinbedrijf;
b. Energieonderzoek: een onderzoek naar energiebesparingsmogelijkheden in gebouwen en industriële processen. Het onderzoek richt zich zowel op bouwkundige, technische en organisatorische aspecten als het industriële gebruik. De rapportage van het onderzoek omvat minimaal:
- het huidige energiegebruik,
- de energiebalans waarin minimaal 90% van het energiegebruik is toebedeeld aan de energiegebruikers,
- de energiebesparende maatregelen, gebaseerd op op de erkende maatregellijst en het overzicht van Infomil inclusief de verwachte investeting, energiereductie en een plan van aanpak voor de uitvoering van maatregelen met een terugverdientijd van 5 jaar of minder. De maatregelen hebben minimaal betrekking op de energiegebruikers die voor >40% van het energiegebruik verantwoordelijk zijn.
Standaard zijn in de rapportage de quick wins opgenomen;
c. Energiebesparende maatregelen: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals deze naar voren komen in het energieonderzoek en gedefinieerd is in het protocol Monitoring energiebesparing;
d. EPA-U: een Energie Prestatie Advies voor bestaande utiliteitsgebouwen.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. energiemaatregelen die genoemd zijn in het energieonderzoek;
b. een energieonderzoek.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. De aanvrager is een privaatrechtelijke rechtspersoon, een maatschap, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap of een eenmanszaak;
b. [vervallen]
c. Het energieonderzoek dient te zijn uitgevoerd na 1 januari 2012;
d. Het energieonderzoek is uitgevoerd:
door een gecertificeerd energie adviseur;
door één van de volgende initiërende partijen: MKB-Nederland, het energiecentrum MKB, RVO, EPA-, de achterliggende branchevereniging; of
in opdracht van of met subsidie van de provincie Overijssel of een Overijsselse gemeente.
e. De energiebesparende maatregelen hebben betrekking op het pand waarvoor het energieonderzoek is uitgevoerd;
f. Het vestigingsadres van het pand waarvoor de energiebesparende maatregelen worden toegepast is in Overijssel;
g. De energiebesparende maatregelen zijn gerealiseerd in de periode van maximaal zes maanden voorafgaand aan de subsidie-aanvraag;
h. [vervallen]
i. De minimale investering in een gerealiseerde energiebesparende maatregel per aanvraag bedraagt € 4.000. Bij een gezamenlijke aanvraag kan één van de MKB ondernemingen of een onafhankelijke energieadviseur, als aanvrager aangewezen worden. Deze aanvrgaer is de subsidieontvanger en draagt zorg voor de verdeling van de subsidie.
j. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 8.10.2 sub a bedraagt maximaal 25% van de subisidiabele kosten met een maximum van € 2.500 per aanvrager.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 8.10.2 sub b bedraagt € 200 of € 400, afhankelijk van de energiekosten per jaar, op basis van onderstaande tabel.
energiekosten/jaar | energiekosten/jaar | > 200.000kwh en/of 75.000m3 aardgas of aardgasequivalenten | |
---|---|---|---|
< € 10.000/jaar | € 10.000/jaar < € 30.000/jaar | > € 30.000/jaar | |
maximale subsidie | € 200 | € 400 | € 0 |
1. Uitsluitend kosten derden als bedoeld in artikel 1.1.5 zijn subsidiabel. Hierbij geldt dat de advieskosten van derden subsidiabel zijn tot een maximum van 5% van het totale investeringsbedrag.
2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijnde kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel, mits deze gemaakt en betaald zijn tot maximaal zes maanden voorafgaand aan de subsidieaanvraag.
1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier.
2. De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid bij de aanvraag de volgende stukken:
het energieonderzoek;
de betaallijsten, alle (kopie)facturen, van de gemaakte en betaalde kosten.
[vervallen]
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. In aanvulling op artikel 1.3.1. wordt de subsidie geweigerd als:
subsidie wordt aangevraagd voor uitsluitend een energieonderzoek;
het energieonderzoek is uitgevoerd na realisatie van de energiebesparende maatregelen;
voor het vestigingsadres al subsidie is verstrekt op basis van deze paragraaf.
2. De subsidie voor een energieonderzoek als bedoeld in artikel 8.10.2 sub b wordt geweigerd indien:
het onderzoek voor 3 juli 2014 is uitgevoerd;
het energieonderzoek als bedoeld in artikel 8.10.2. sub b een energieonderzoek ten behoeve van een sportvereniging is.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. aardgasvoertuig: een voertuig dat geschikt is voor het rijden op gasvormig (CNG) of vloeibaar (LNG) aardgas en groengas;
b. dual fuel voertuig: voertuig dat rijdt op een mengsel van aardgas of groengas en diesel of benzine met een systeem dat valt onder het Nederlandse RDW dual fuel test programma of een officiële typegoedkeuring dual fuel heeft ;
c. elektrisch voertuig: een voertuig dat uitsluitend voorzien is van een elektromotor. Toelichting: Dit betekent dat voertuigen waarvan de elektromotor gevoed kan worden door een motor/generator combinatie op fossiele brandstoffen en voertuigen voorzien van een elektromotor in combinatie met een verbrandingsmotor niet in aanmerking komen voor subsidie.
d. nieuw voertuig: het voertuig wordt vanuit de fabriek geleverd, nieuw op kenteken gezet van de eerste eigenaar. Het voertuig mag na het verlaten van de fabriek geschikt gemaakt worden als elektrisch voertuig, aardgasvoertuig of dual fuel voertuig. Onder nieuw wordt ook een demonstratievoertuig verstaan mits de eerste eigenaar een autodealer en tweede eigenaar de betreffende subsidieaanvrager is, het voertuig niet ouder is dan 6 maanden én niet meer dan 6000 km heeft gereden;
e. onderneming: ieder eenheid ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent;
f. voertuig: ieder motorvoertuig met of zonder carrosserie, met minimaal twee zitplaatsen naast elkaar gelegen, op ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 kilometer per uur, bestemd om aan het wegverkeer deel te nemen, alsmede aanhangwagens daarvan, met uitzondering van voertuigen die zich over rails voortbewegen, landbouwtrekkers en landbouwmachines.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de aanschaf of lease van een nieuw elektrisch-, aardgas- of dual fuel- voertuig;
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvraag heeft betrekking op een nieuw voertuig;
b. de aanvrager is op moment van het indienen van de aanvraag, ten minste zes maanden volgens het handelsregister fysiek gevestigd in of volgens het GBA woonachtig in Overijssel;
c. indien de aanvrager een onderneming is, wordt geen subsidie verstrekt voor de aanschaf van een voertuig voor goederenvervoer over de weg, met uitzondering van de aanschaf van een LNG voertuig, mits dit LNG voertuig nog niet is aangeschaft en geleverd. Voor alle andere aanvragen geldt dat het voertuig al geleverd is en de aanvraag voor subsidie is ingediend binnen 26 weken na levering van het voertuig;
d. het voertuig:
rijdt vanuit een vaste vestiging in Overijssel of heeft de standplaats in Overijssel;
wordt voor eigen gebruik aangeschaft of geleased;
e. indien de aanvrager een natuurlijk persoon, een ZZP-er of een eenmanszaak is wordt subsidie verstrekt voor maximaal één voertuig. Ingeval van andere aanvragers wordt subsidie verstrekt voor maximaal 30 voertuigen;
f. indien de subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107, lid 1 van het VWEU dan moet de subsidie aan een onderneming voor de aanschaf van een LNG voertuig voldoen aan artikel 36 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, alle andere aanvragen van ondernemingen moeten voldoen aan de de-miniminisverordening of de-minimisverordening landbouw.
De subsidie bedraagt maximaal:
a. € 1.000 per aardgasvoertuig, voertuigcategorie M1;
b. € 3.000 per aardgasvoertuig, voertuigcategorie, M2 en N1;
c. € 10.000 per aardgasvoertuig, voertuigcategorie, M3, N2 en N3;
d. € 1.000 per elektrisch voertuig, voertuigcategorie M1, M2, M3, N1, N2 en N3;
e. € 5.000 per dual fuel voertuig, voertuigcategorie, N2 en N3;
én bedraagt nooit meer dan €30.000 per aanvrager.
1. In afwijking van artikel 1.1.5 betreft de subsidie een forfaitair vastgesteld bedrag per voertuig.
2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel, met uitzondering van de kosten die gemaakt worden voor de aanschaf van een LNG voertuig.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruikt van het aanvraagformulier Rijden op groengas en elektriciteit.
2. Indien de aanvraag betrekking heeft op de aanschaf van een LNG voertuig dan moet de aanvrager in afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid een offerte van het nieuw aan te schaffen LNG voertuig overleggen waaruit de subsidiabele kosten blijken. In alle andere gevallen moet de aanvrager de volgende stukken overleggen:
het leasecontract of aankoopbewijs van het nieuw aangeschafte elektrische, aardgas of dual fuel voertuig;
een kopie van het kentekenbewijs inclusief tenaamstelling;
een bewijsstuk van de leverancier waaruit de afleverdatum van het voertuig blijkt;
indien de subsidie betrekking heeft op een demonstratievoertuig als bedoeld in artikel 8.11.1 sub e, een bewijsstuk van de kilometerstand van het betreffende voertuig;
indien de aanvrager een onderneming is een de-minimisverklaring.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
In aanvulling op artikel 1.3.1. weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:
a. voor de aanschaf of lease van het voertuig al een andere subsidie is ontvangen, met uitzondering van een subsidie op grond van de Subsidieregeling emissiearme taxi's en bestelauto's van het Rijk;
b. de te verstrekken subsidie meer dan 25% van de aanschaf- of totale leasekosten voor het voertuig bedraagt;
c. de aanvrager de provincie is.
De subsidieontvanger is, in aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 verplicht:
a. het betreffende voertuig ten minste 12 maanden zelf te gebruiken;
b. in geval van een subsidie voor de aanschaf van een LNG voertuig, het betreffende voertuig binnen 26 weken na datum van de verlening van de subsidie geleverd hebben gekregen.
Een subsidie van € 25.000 of meer wordt, in afwijking van artikel 1.5.2 direct verleend en vastgesteld, met uitzondering van de subsidie voor de aanschaf van een LNG voertuig, die wordt, in afwijking van artikel 1.5.1, verleend en dan vastgesteld.
In geval van een subsidie voor de aanschaf van een LNG voertuig dan moet bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie de volgende gegevens overlegd worden:
a. een leasecontract of aankoop- en betaalbewijs;
b. een kopie van het kentekenbewijs inclusief tenaamstelling;
c. een bewijsstuk van de leverancier waaruit de afleverdatum van het voertuig blijkt.
[ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval (conform Richtlijn 2001/77/EG).
b. Logistiek biomassaproject: een project voor het realiseren van een nieuwe biomassaketen met de activiteiten organiseren, plannen, besturen en uitvoeren van de goederenstroom biomassa. Onderdelen van een logistiek project zijn stappen als inzameling van biomassa, voorbewerking, tussenopslag, transport, bewerking van biomassa (transitie) en distributie van warmte, elektriciteit of biobrandstoffen naar de eindafnemer. Doel van deze projecten is om tegen optimale kosten en kapitaalgebruik de biomassawaardeketen te sluiten en nieuwe energie uit biomassa te produceren.
c. De-minimisverordening: verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10b van de commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun.
d. Deelnemer: een partij die aantoonbaar belang heeft bij het project, niet zijnde een natuurlijk persoon.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor logistieke biomassaprojecten.
De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.13.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
a. De activiteit dient in hoofdzaak, meer dan 80% van de subsidie, binnen de grenzen van de provincie Overijssel plaats te vinden.
b. De activiteit moet een terugverdientijd hebben van meer dan vijf jaar na subsidieverlening;
c. De biomassa moet voldoen aan de duurzaamheidscriteria voor biomassa ten behoeve van energiedoeleinden, zoals bedoeld in NEN NTA 8080:2009 nl.
d. De activiteit heeft als doel om tegen optimale kosten en kapitaalgebruik een nieuwe biomassawaardeketen te sluiten en hernieuwbare energie uit biomassa te produceren.
e. Indien de verleende subsidie een steunmaatregel is, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
f. er zijn minimaal twee deelnemers aan het logistieke biomassaproject, niet zijnde een ingenieurs- of adviesbureau.
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000 per aanvraag.
In aanvulling op artikel 1.1.5 eerste en vierde lid geldt dat de loonkosten subsidiabel zijn tot een maximum van 50% van de subsidiabele kosten.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als de aanvraag de volgende voorzieningen betreft:
a. wettelijk vereiste onderzoeken en maatregelen;
b. energiebesparende voorzieningen in huishoudens;
c. een puur plantaardige olie als energiebron in de sector mobiliteit en transport.
De subsidieontvanger realiseert de activiteit uiterlijk drie jaar na datum van subsidieverlening. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, die hierom onder opgave van redenen verzoekt, uitstel van de hiervoor bedoelde termijn verlenen van maximaal één jaar indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. energielijst: lijst met de investeringen in bedrijfsmiddelen of in onderdelen daarvan, als bedoeld in de actuele energielijst, van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO), met uitzondering van windturbines en ongeacht of de betreffende energiemaatregel met of zonder SDE is.
b. energiemaatregel: een maatregel uit de categorie A, B of D van de Energielijst, met uitzondering van windturbines.
c. energielening: stimuleringslening van Stimuleringsfonds Volkshuisvesting (SVn) ten behoeve van een energiemaatregel.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken in de vorm van rentekorting op een, bij het SVn afgesloten, energielening ten behoeve van energiemaatregelen uit de energielijst.
Een aanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een privaatrechtelijke rechtspersoon, een maatschap, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap, een eenmanszaak of een kerkgenootschap;
b. de aanvraag wordt gedaan voor een energiemaatregel ten behoeve van een vestiging in de provincie Overijssel, niet zijnde een vestigingsadres met bestemming wonen;
c. de energiemaatregel betreft:
een technische voorziening ten behoeve van energiebesparing in of bij bedrijfsgebouwen, als bedoeld in de Energielijst onder categorie A; of
een technische voorziening ten behoeve van energiebesparing bij processen, als bedoeld in de Energielijst onder categorie B;
een technische voorziening ten behoeve van Duurzame energie opwekking inof bij bedrijfsgebouwen, als bedoeld in de Energielijst onder categorie D, met uitzondering van windturbines.
d. de lening wordt aangevraagd bij het SvN en heeft
een looptijd van 10 jaar indien de aanvrager een stichting, vereniging of een kerkgenootschap betreft en
een looptijd van 5 jaar in alle andere gevallen;
e. de op de energielening te betalen rente bedraagt minimaal 1,5%;
f. de hoofdsom van de energielening, bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 10.000 en een maximum van € 100.000;
g. indien de energiemaatregel Photo-voltaïsche panelen betreft, bevat het dak waar de Photo-voltaïsche panelen worden geplaatst geen asbest;
h. de aanvrager staat ten minste drie jaar ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en kan ten minste drie jaarverslagen van de meest recente boekjaren overleggen;
i. als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan de de-minimisverordening of de de-minimisverordening landbouw indien de aanvrager een landbouwonderneming is.
De rentekorting bedraagt in beginsel 3% en is gebaseerd op de geldende 5 jaars marktrente of 10 jaars marktrente die geldt op het moment dat de aanvraag voor de energielening is ontvangen door SvN.
De in rekening gebrachte rente bedraagt minimaal 1,5%.
1. Uitsluitend de aanschafkosten, inclusief de kosten die betaald worden aan derden om de energiemaatregel bedrijfsklaar te krijgen zijn subsidiabel, conform artikel 1.1.5 vierde lid.
2. Indien de aanvrager geen landbouwonderneming betreft zijn in afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten die gemaakt zijn buiten de projectperiode wel subsidiabel mits de kosten gemaakt zijn in de periode van maximaal zes maanden voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag is ontvangen.
In aanvulling op artikel 1.1.6 sub a komen de volgende kosten niet in aanmerking voor de energielening:
a. kosten voor bedrijfsmiddelen die eerder gebruikt zijn;
b. kosten voor grond, woningen, personenauto's en vaartuigen die niet bestemd zijn voor goederenvervoer, dieren, effecten, vorderingen, goodwill, vergunningen, ontheffingen, concessies en andere publiekrechtelijke dispensaties;
c. onderhoudskosten.
1. Een aanvraag wordt ingediend met het aanvraagformulier Energieleningen Ondernemingen.
2. In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, overlegt de aanvrager bij de aanvraag de volgende stukken:
een offerte waaruit de subsidiabele kosten van de energiemaatregel blijken;
een de-minimisverklaring.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks de maximale leenruimte vast.
In afwijking van artikel 1.3.1. weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de benodigde vergunningen voor de energiemaatregel niet zijn verkregen.
In afwijking van artikel 1.3.3 eerste lid, wordt de rentekorting via de lening bij SvN verrekend.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 moet de subsidieontvanger uiterlijk binnen vier maanden na ontvangst van de subsidieverleningsbeschikking een aanvraag indienen bij SVn voor de duurzaamheidlening.
[ingetrokken]
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
adviescommissie: door Gedeputeerde Staten bij besluit d.d. 13 november 2012 ingestelde commissie;
AGV: Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (Pb. 2014, L 187/1), of diens opvolger;
bank: een bank zoals gedefinieerd in de Wet op het financieel toezicht of een aan een bank gelieerd beleggingsfonds, al dan niet via een beheerder, zoals gedefinieerd in de Wet op het financieel toezicht waarbij de bank of het beleggingsfonds handelt op grond van een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten;
basisniveau schilisolatie: per mogelijke soort woning is een basisniveau voor de schilisolatie vastgesteld; basisniveau van woninggebonden energieverbruik voor een: (a) rijwoning is 0,55 Gigajoule per m2, (b) galerijwoning 0,45 Gigajoule per m2, (c) portiekwoning 0,45 Gigajoule per m2 en voor (d) twee-onder-een-kap woning 0,50 Gigajoule per m2;
[vervallen]
biomassa: de energie-installatie die biomassa gebruikt als brandstof om energie op te wekken, waarbij de invoer voor de energie-installatie per kalenderjaar voor maximaal 20% mag bestaan uit eerste generatie biomassa, mits deze biomassa geheel afkomstig is uit een gebied binnen een straal van 150 kilometer rondom de locatie waar de bio-energie-installate is gevestigd. De overige invoer dient te bestaan uit tweede of derde generatie biomassa, waarbij ten aanzien van de tweede generatie geldt dat deze per kalenderjaar voor minimaal 50% afkomstig moet zijn uit een gebied binnen een straal van 150 kilometer rondom de locatie waar de bio-energie-installatie is gevestigd. De biomassa (zowel eerste, tweede als derde generatie) dient te allen tijde te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de NTA 8080 (Nederlandse Technische Afspraak). Voor houtige biomassa geldt dat deze voor 100% afkomstig moet zijn uit een van de lidstaten van de Europese Unie, waar bosbouw wordt geacht duurzaam plaats te vinden;
BW: het Nederlandse burgerlijk wetboek;
EU-norm:
een verplichte EU-norm waarbij de op milieugebied te bereiken normen per onderneming zijn vastgesteld, of
de verplichting op grond van Richtlijn 2010/75/EU om de beste beschikbare technieken (BAT's) te gebruiken en ervoor te zorgen dat de emissieniveaus van verontreinigende stoffen niet hoger zijn dan bij de toepassing van de BAT's. Voor de gevallen waarin de met de BAT's geassocieerde emissieniveaus zijn bepaald in uitvoeringshandelingen die op grond van Richtlijn 2010/75/EU zijn vastgesteld, zullen die niveaus gelden. Wanneer die niveaus als een bandbreedte zijn geformuleerd, zal de grens waar de BAT het eerst wordt bereikt, van toepassing zijn;
concern: een groep als bedoeld in artikel 2:24b BW waartoe de aanvrager voor een subsidie behoort, welke groep is gericht op een duurzame deelneming aan het economische verkeer;
de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden van de de-minimisverordening;
de-minimisverordening: Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (Pb. 2014, L 352/1), of diens opvolger;
dochtermaatschappij: een dochtermaatschappij als bedoeld in artikel 2:24a BW;
EBITDA: Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortization;
energie-efficiëntiemaatregelen: maatregelen die een subsidie-aanvrager in staat stellen zijn energieverbruik, met name in zijn productiecyclus, - of in geval van woningcorporaties van hun huurders - te verminderen, waaronder in het geval van woningcorporaties mede wordt begrepen de bouwkundige aanpassingen aan woningen die nodig zijn om de energiemaatregelen te realiseren of andere onderhoud- of verbetermaatregelen die fysieke samenhang hebben met de te realiseren energie-efficiëntiemaatregelen;
Energiefonds Overijssel II B.V.: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Energiefonds Overijssel II B.V. die in mandaat voor Gedeputeerde Staten deze subsidieparagraaf uitvoert;
energieproject: een project waarbij:
energie-efficiëntiemaatregelen worden genomen waardoor het verbruik van niet-hernieuwbare energie in de provincie Overijssel wordt gereduceerd door middel van een bekende en bewezen techniek; of
binnen de provincie Overijssel hernieuwbare energie wordt opgewekt c.q. de opwekking van hernieuwbare energie wordt vergroot;
garantie: de overeenkomst tussen Energiefonds Overijssel II B.V. en de bank betreffende de zekerheid tot aflossing van het krediet dat de aanvrager van de garantie ten aanzien van het energieproject van de bank heeft verkregen;
gecreëerde arbeidsplaats: de permanent bezette en tot volledige dagtaak omgerekende arbeidsplaats op jaarbasis (1 fte), gebaseerd op een arbeidsovereenkomst voor een aaneengesloten periode van minimaal 12 maanden welke met het energieproject wordt geschapen of in stand wordt gelaten;
grote onderneming: een onderneming die niet onder de definitie van middelgrote- en/of kleine onderneming valt;
hernieuwbare energie: energie opgewekt met installaties waarbij uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen wordt gebruikgemaakt, alsmede het aandeel in calorische waarde van de met hernieuwbare energiebronnen in hybride installaties opgewekte energie die ook met conventionele energiebronnen werken;
hernieuwbare energiebronnen: de volgende hernieuwbare, niet-fossiele energiebronnen: zonne-energie, geothermische energie, hydrothermische energie, aerothermische energie, waterkracht, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas, biogas;
in aanmerking komende kosten: de extra investeringskosten van het energieproject ten opzichte van de referentie-investering;
kleine onderneming: een onderneming in de zin van Bijlage I van de AGV, met minder dan 50 werknemers, met een jaaromzet of een jaarlijks balanstotaal van maximaal € 10 miljoen. Een onderneming wordt niet als een kleine onderneming aangemerkt indien één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen gezamenlijk direct of indirect zeggenschap heeft of hebben over 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten, behoudens de in artikel 3, tweede lid, tweede alinea van Bijlage I van de AGV bedoelde gevallen;
krediet: krediet dat de aanvrager van de garantie van de bank heeft gekregen voor het uitvoeren van een energieproject;
kredietovereenkomst: overeenkomst tussen de bank en de aanvrager van de garantie op grond waarvan de bank geld voor de uitvoering van een energieproject ter leen verstrekt of zal verstrekken;
maatschappelijk rendement: de als gevolg van de door de ontvangen subsidie gerealiseerde energie-efficiëntie c.q. opwekking van hernieuwbare energie en de als gevolg van de door de ontvangen subsidie gecreëerde arbeidsplaatsen gezamenlijk;
marktconforme premie: premie die wordt berekend conform de safe-harbour premies zoals opgenomen in paragraaf 3.3 van de Mededeling-garanties;
marktconforme rente: rente die wordt berekend conform de methode in de Mededeling-rentepercentages;
Mededeling-garanties: Mededeling van de Europese Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (Pb. 2008, C155/10) en de rectificatie van de Commissie daarop zoals gepubliceerd in Pb. 2008, C244/32, of diens opvolger;
Mededeling-rentepercentages: Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (Pb. 2008, C14/6) of diens opvolger;
middelgrote onderneming: een onderneming in de zin van Bijlage I van de AGV, met minder dan 250 werknemers, met een jaaromzet van maximaal € 50 miljoen, of een balanstotaal van maximaal € 43 miljoen. Een onderneming wordt niet als een middelgrote onderneming aangemerkt indien één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen gezamenlijk direct of indirect zeggenschap heeft of hebben over 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten, behoudens de in artikel 3, tweede lid, tweede alinea van Bijlage I van de AGV bedoelde gevallen;
moedermaatschappij: de nauwst met een aanvrager verbonden persoon ten aanzien van wie een ratingverklaring is of kan worden afgegeven;
niet-hernieuwbare energie: energie die niet voldoet aan de definitie van hernieuwbare energie;
onderneming: een natuurlijke of rechtspersoon die een economische activiteit uitoefent ongeacht de rechtsvorm of de wijze van financiering; een concern wordt als één onderneming aangemerkt;
ondernemingen in financiële moeilijkheden: middelgrote en kleine ondernemingen die voldoen aan artikel 2, lid 18, AGV;
premiekorting: de korting op de premie ten opzichte van de marktconforme premie;
projectplan: een inhoudelijk werkplan waarin onder andere een beschrijving c.q. gemotiveerde inschatting van de door de ontvangen subsidie te verwachten energie-efficiëntie c.q. toename van hernieuwbare energie is opgenomen. Grote ondernemingen tonen in dit projectplan aan dat de subsidie een stimulerend effect, zoals bedoeld in artikel 6, derde lid, van de AGV, op het energieproject heeft;
provincie: de publiekrechtelijke rechtspersoon de provincie Overijssel;
ratingverklaring: een door GS geaccepteerde verklaring waaruit de rating van de aanvrager van een subsidie blijkt conform de Mededeling-rentepercentages en Mededeling-garanties, dan wel van diens moedermaatschappij, indien de aanvrager geen rating heeft of kan verkrijgen vanwege het ontbreken van een kredietverleden;
referentie-investering:
bij energie-efficiëntiemaatregelen: een technisch vergelijkbare investering aan het energieproject die een lager niveau van milieubescherming biedt die overeenstemt met de verplichte EU-normen (voor zover die bestaan) en waarvan aannemelijk is dat zij zonder steun zou worden uitgevoerd. Een technisch vergelijkbare investering is een investering met dezelfde productiecapaciteit en alle andere technische eigenschappen (met uitzondering van die welke rechtstreeks op de extra investering voor milieubescherming betrekking hebben) die uit zakelijk oogpunt een geloofwaardig alternatief is voor het energieproject.
bij hernieuwbare energie: wanneer de kosten van investeringen in de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen kunnen worden vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht, levert dit verschil tussen de kosten van beide investeringen de met hernieuwbare energie verband houdende kosten op en geldt dit als de in aanmerking komende kosten;
rentekorting: de korting op rente ten opzichte van de marktconforme rente;
terugverdienplan: een plan waarin de haalbaarheid, de commerciële levensvatbaarheid en de terugverdientijd van het energieproject is uitgewerkt;
terugverdientijd: de tijd die nodig is om de extra investeringskosten terug te verdienen;
uitvoeringsovereenkomst: de overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb die de provincie Overijssel met de subsidieontvanger sluit ter uitwerking van de beschikking tot subsidieverlening;
verbonden persoon: met betrekking tot een tot het concern behorende rechtspersoon of vennootschap, elke persoon of vennootschap waarvan eerstbedoelde persoon of vennootschap een dochtermaatschappij is;
website: http://www.energiefondsoverijssel.nl/;
woningcorporatie: toegelaten instelling in de zin van artikel 70, eerste lid, van de Woningwet.
woonlasten: het totaal aan huur- en energiekosten per woning.
2. Van subsidie zijn expliciet uitgesloten:
exportsteun;
steun ten behoeve van werkzaamheden in de sectoren visserij en aquacultuur;
steun ten behoeve van werkzaamheden in de kolenindustrie;
steun aan ondernemingen in moeilijkheden;
steun ten behoeve van wind- en kernenergie.
3. De uitvoering van deze paragraaf is door Gedeputeerde Staten gemandateerd aan de besloten vennootschap Energiefonds Overijssel II B.V.
1. Gedeputeerde Staten kunnen aan een woningcorporatie die tevens partij is bij het "Convenant Energiebesparing Woningcorporaties Overijssel d.d. 28 juni 2012" op aanvraag subsidie verlenen in de vorm van een geldlening. De subsidie wordt conform artikel 8.20.1.13 terugbetaald.
2. De subsidie bedoeld in het vorige lid kan uitsluitend worden verstrekt voor de in aanmerking komende kosten van een energieproject:
voor energiebesparingsmaatregelen die worden genomen bij woningen door aanpassing of vervanging van een vloer, muur, plafond of beglazing indien en voor zover de woning na de uitvoering van deze energiebesparingsmaatregelen ten minste classificeert als een label C woning;
voor andere maatregelen ten behoeve van het energieproject die een hoger energielabel tot gevolg hebben, indien en voor zover de woning tenminste classificeert als een label C woning.
3. Subsidie voor een energieproject op grond van deze paragraaf wordt niet verleend, indien voor dat energieproject al subsidie is verleend of aangevraagd op grond van paragraaf 8.20.3 "Energiebesparingen door ondernemingen".
4. [vervallen]
Een aanvraag voor een geldlening moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvraag moet ingediend worden voor bestaande woningen in de provincie Overijssel van de woningcorporatie;
b. de in artikel 8.20.1.1 genoemde activiteiten dienen aan de onder a van dit artikel genoemde woning(en) plaats te vinden;
c. de aanvraag voldoet, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aan de voorwaarden van de de-minimisverordening of de AGV. Gedeputeerde Staten kunnen, in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGV aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van hernieuwbare energie en energiebesparingsmaatregelen de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen;
d. De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten;
e. De subsidie wordt verleend voor zover door de rentekorting de totale steun die de woningcorporatie met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende- in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie is verstrekt, niet hoger is dan:
bij hernieuwbare energie:
45% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een grote onderneming is;
55% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een middelgrote onderneming is; en
65% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een kleine onderneming is;
bij energiebesparingsmaatregelen:
20% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een grote onderneming is;
30% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een middelgrote onderneming is; en
40% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een kleine onderneming is;
f. De subsidie wordt verleend voor zover door de rentekorting de totale steun die de woningcorporatie met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie is verstrekt, niet hoger is dan € 7,5 miljoen;
g. Gedeputeerde Staten kunnen van de aanvrager verlangen dat de geldlening is geborgd door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw.
1 De subsidie bedraagt de subsidiabele kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.20.1.1. met een maximum van € 7.000.000 per woningcorporatie waarbij tevens een maximum geldt van € 15.000 per woning, voor de woningen die verduurzaamd worden tot label C. Ten aanzien van woningen die na het afronden van het energieproject minimaal classificeren als label B woningen geldt geen maximum ten aanzien van de subsidiabele kosten.
2. In het subsidiebesluit en de uitvoeringsovereenkomst wordt een regime voor betaling van rente en aflossing opgenomen, waaronder, in ieder geval de volgende voorwaarden:
De hoogte van de rente van de geldlening wordt jaarlijks voor de voor dat jaar te verstrekken geldlening door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Voor het jaar 2014 bedraagt de hoogte van het rentepercentage 1,5% of 150 basispunten.
De looptijd van de geldlening bedraagt een bepaalde tijd doch maximaal 15 jaar.
De rente is gedurende de looptijd van de geldlening vast.
1. In afwijking van artikel 1.1.5 worden als subsidiabele kosten beschouwd de in aanmerking komende kosten.
2. Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval niet:
administratieve kosten die gemaakt worden ten behoeve van het energieproject;
kosten die gemaakt worden ten behoeve van het aanvragen van de subsidie voor het energieproject;
kosten die anderszins al vergoed zijn o.a. door het Rijk, door andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of door de Europese Commissie.
1. afwijking van artikel 1.2.2 kan een subsidieaanvraag worden ingediend van 3 juli 2014 tot en met 3 oktober 2014 door inzending van een volledig ingevuld en daartoe opgesteld formulier. Het formulier vermeldt welke bijlagen bij de aanvraag dienen te worden overlegd.
2. In afwijking van artikel 1.2.2 moet een subsidieaanvraag volledig zijn ingediend uiterlijk op 3 oktober 2014. Aanvragen die na 3 oktober 2014 niet volledig zijn, worden niet in behandeling genomen.
3. In afwijking van artikel 1.2.3 eerste en tweede lid beslissen Gedeputeerde Staten op de aanvraag om een subsidie binnen 13 weken na 3 oktober 2014.
In afwijking van artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager bij de aanvraag een volledig ingevuld aanvraagformullier met de daarin genoemde bijlagen dat beschikbaar is op de website en dat in iedre geval de volgende gegevens dient te bevatten:
a. een beschrijving van de activiteiten waar subsidie voor wordt aangevraagd;
b. de doelstellingen en resultaten die daarmee worden nagestreefd en hoe de activiteiten aan het provinciale doel van beleid bijdragen;
c. een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan.
d. beschrijving c.q. inschatting van de door de ontvangen subsidie te verwachten verbeteringen van de energielabels van de woningen;
e. indien de aanvrager voor dezelfde -elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende- in aanmerking komende kosten waarvoor zij subsidie aanvraagt reeds van het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbae lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie een vergoeding c.q. subsidie heeft ontvangen of aangevaagd, de bewijsstukken waaruit deze vergoeding c.q. subsidie blijkt;
f. een berekening van de in aanmerking komende kosten op basis van Vabi of EPAview waarbij de kosten van het energieproject afgezet worden tegen de kosten vande referentie-investering;
g. het aantal te verwachten gecreëerde arbeidsplaatsen, waarbij tevens inzicht wordt gegeven in het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen dat na uitvoering van het energieproject waarvoor subsidie wordt aangevraagd zal blijven bestaan;
h. een motivatie waarom voor de voorgestelde maatregelen wordt gekozen en niet voor alternatieve maatregelen;
i. een terugverdienplan.
Een subsidieaanvraag wordt, nadat de aanvraag volledig is, om advies voorgelegd aan de adviescommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt. Deze termijn kan met een termijn van maximaal twee weken worden verlengd.
1. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als op basis van de aanvraag wordt beoordeeld dat het te verlenen subsidiebedrag minder dan € 150.000 is.
2. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie geheel of gedeeltelijk indien:
de werkelijke kosten naar het oordeel Gedeputeerde Staten niet in redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat;
de in de aanvraag begrote kosten voor de maatregelen waarvoor subsidie wordt aangevraagd niet in verhouding staan tot de werkelijke kosten voor deze energiemaatregelen.
het energieproject naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet haalbaar en/of uitvoerbaar is binnen drie jaar na subsidieverlening.
de geldlening niet ten behoeve van het energieproject wordt aangewend;
uit de ratingverklaring blijkt dat de aanvrager of diens moedermaatschappij tot de ratingcategorie CCC of lager behoort;
ten aanzien van de aanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering voor onrechtmatig verleende staatssteun geldt.
de aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert;
de activiteiten in het kader van het energieproject reeds zijn aangevangen op het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag;
indien de aanvrager, zijnde een grote onderneming, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten er niet in geslaagd is om het stimulerend effect van de subsidie in de zin van artikel 8, derde lid en overweging 29, van de AGV aan te tonen.
de aanvrager over onvoldoende financiële middelen beschikt om het energieproject uit te voeren.
1. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen het subsidieplafond wordt overschreden, wordt, met inachtneming van het advies van de adviescommissie, de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de volgende criteria:
het te realiseren energie-effect per energieproject. Dit energie-effect komt tot uitdrukking in een berekening van de totaal te besparen of op te wekken gigajoule per vierkante meter gbo (gebruiks oppervlak) per te investeren miljoen euro;
de hoogte van het absolute energie-effect gemeten in gigajoule per vierkante meter gbo;
het innovatiegehalte van de voorgestelde maatregelen;
de wijziging in de woonlasten per vierkante meter gbo die het gevolg zijn van de voorgestelde maatregelen ten behoeve van het energieproject;
de mogelijkheid om de voorgestelde maatregelen aan de woningen eenvoudig te reproduceren en op andere woningen toe te passen.
2. Bij de toepassing van de rangschikking als bedoeld in het eerste lid worden de aanvragen per energieproject beoordeeld; het is aldus mogelijk dat binnen een aanvraag een bepaald energieproject wel wordt toegewezen en een ander energieproject niet.
3. Bij de toepassing van de rangschikking zullen Gedeputeerde Staten de criteria uit het eerste lid van dit artikel eerst toepassen op de woningen met een label A of B (na doorvoering van de aanpassingen). Indien er nog subsidie beschikbaar is dan zullen de criteria uit het eerste lid van dit artikel worden toegepast op de woningen met een label C (na doorvoering van de aanpassingen).
4. Gedeputeerde Staten kennen voor de rangschikking zoals opgenomen in het eerste lid de volgende punten toe:
criterium a ten hoogste dertig punten, waarbij alle aanvragen per energieproject relatief aan elkaar worden gerangschikt en het energieproject met het grootste energie-effect 30 punten krijgt en het energieproject met het laagste energie-effect 0 punten;
criterium b ten hoogste twintig punten, waarbij alle aanvragen per energieproject relatief aan elkaar worden gerangschikt en het energieproject met het hoogste absolute energie-effect 20 punten krijgt en het energieproject met het laagste absolute besparing 0 punten;
criterium c ten hoogste dertig punten. Deze punten worden als volgt toegekend:
5 punten voor zonne-energie;
5 punten voor warmte-koude opslag;
5 punten voor warmte terugwinningsystemen;
5 punten voor innovatieve bouwkundige maatregelen;
5 punten voor innovatieve maatregelen die inzicht in het huishoudelijk energieverbruik
verschaffen;
maximaal 5 punten voor overige innovatieve maatregelen
criterium d ten hoogste tien punten, waarbij alle aanvragen per energieproject relatief aan elkaar worden gerangschikt en het energieproject met het grootste positief effect op de woonlasten 10 punten krijgt en het energieproject met het laagste effect op de woonlasten 0 punten;
criterium e ten hoogste 10 punten, als volgt:
voor niet reproduceerbare aanpassingen: 0 punten;
voor lastig reproduceerbare aanpassingen: 5 punten;
voor eenvoudig reproduceerbare aanpassingen 10 punten.
5. De eindscore wordt bepaald door optelling per energieproject op basis van de in lid 4 sub a tot en met e behaalde punten per criterium, waarbij het energieproject met het hoogst aantal punten als eerste wordt gerangschikt etc.
In afwijking van artikel 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend uiterlijk 13 weken voor aflossing van de lening.
1. De hoogte van de geldlening per energieproject is maximaal de subsidiabele kosten.
2. De looptijd van de geldlening bedraagt een bepaalde tijd doch maximaal 15 jaar.
3. [vervallen]
4. De rente van de geldlening is gedurende de looptijd van de geldlening vast.
5. Gedeputeerde Staten kunnen boetevrije vervroegde aflossing van de geldlening toestaan.
6. De geldlening wordt onderhands verstrekt.
1. De subsidie-ontvanger sluit met de provincie Overijssel uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie een uitvoeringsovereenkomst.
2. De subsidie-ontvanger betaalt in ieder geval jaarlijks het overeengekomen aflossingsbedrag, alsmede de verschuldigde rente, met ingang van 1 januari van het tweede jaar volgende op de datum van verlening van de subsidie, aan Gedeputeerde Staten terug. Terzake wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken en kunnen verplichtingen worden opgenomen ten aanzien van de kredietwaardigheid van de subsidie-ontvanger.
3. De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten van de omstandigheid dat hij verwacht niet binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn te beschikken over de vereiste vergunningen, ontheffingen of andere (rechtens benodigde) toestemmingen in verband met het energieproject.
4. De subsidie-ontvanger dient binnen drie jaar na subsidieverlening te starten met de uitvoering van het energieproject.
5. De subsidie-ontvanger dient uiterlijk na verloop van de duur van de geldlening, zoals vermeld in de uitvoeringsovereenkomst, aan te tonen dat het project conform de aanvraag is uitgevoerd en voltooid. Daarbij rapporteert de aanvrager ook over het maatschappelijk rendement van het energieproject. Indien de looptijd van de lening langer duurt dan één jaar, rapporteert de aanvrager jaarlijks aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van het project en overlegt daarbij in ieder geval de jaarrekening.
6. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie-ontvanger de verplichting opleggen om ter zake van de te verlenen subsidie zekerheden te verstrekken. Ter uitvoering van deze verplichting kunnen bepalingen worden opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst.
7. In afwijking van artikel 1.4.1, derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het vaker dan één keer per jaar afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden inkomsten.
8. [vervallen]
9. De activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt moeten binnen vijf jaar na verlening van de subsidie zijn uitgevoerd.
10. De aanvrager of diens moedermaatschappij dient tot en met de subsidievaststelling dezelfde ratingcategorie te behouden als hij ten tijde van de subsidieverlening had, tenzij de geldlening is geborgd door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw.
1. De subsidie-ontvanger kan Gedeputeerde Staten verzoeken om het subsidiebedrag in andere termijnen terug te betalen.
2. De subsidie-ontvanger kan Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 8.20.1.12 tweede lid.
3. De ontheffing, bedoeld in het tweede lid, kan worden verleend indien:
terugbetaling door bijzondere omstandigheden niet mogelijk is;
een strikte toepassing van artikel 8.20.1.12 naar het oordeel van Gedeputeerde Staten door bijzondere omstandigheden zou leiden tot een onredelijke beslissing.
4. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat bij het verzoek om ontheffing als bedoeld in het tweede lid van dit artikel een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het BW wordt overgelegd.
5. Er wordt geen uitstel of ontheffing verleend wanneer de ontheffing naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in strijd is met de toepasselijke staatssteunregels, zoals onder meer bedoeld in artikel 8.20.1.14.
De subsidie wordt verstrekt met inachtneming van:
a. de AGV; of
b. de de-minimisverordening; en
c. de Mededeling-rentepercentages.
In afwijking van artikel 1.3.3 tweede of derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager een voorschot van 100% van de verleende subsidie.
1. Gedeputeerde Staten kunnen aan een onderneming op aanvraag subsidie verlenen in de vorm van
een geldlening; of
een garantie.
Ingeval van een geldlening wordt de subsidie conform artikel 8.20.2.15, eerste, derde en vierde lid terugbetaald.
Ingeval een garantie door de bank wordt ingeroepen, wordt hetgeen de provincie aan de bank moet betalen door de onderneming aan de provincie conform artikel 8.20.2.15, eerste, tweede en vijfde lid terugbetaald.
2. De subsidie bedoeld in het vorige lid kan uitsluitend worden verstrekt voor de in aanmerking komende kosten van een energieproject:
voor de opwekking van hernieuwbare energie;
waarbij het energieproject een terugverdientijd heeft van meer dan drie jaar.
3. Per onderneming kan slechts één aanvraag per energieproject worden ingediend.
Een aanvraag voor een geldlening of garantie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvraag voldoet, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aan de voorwaarden van de de-minimisverordening of de AGV. Gedeputeerde Staten kunnen, in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGV aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van hernieuwbare energie en de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen.
b. De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten. Gedeputeerde Staten kunnen aan het verstrekken van de subsidie de voorwaarde verbinden dat de aanvrager zekerheden aan Gedeputeerde Staten verschaft ter zekerheid van de subsidie.
c. De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting, de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan:
45% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een grote onderneming is;
55% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een middelgrote onderneming is; en
65% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een kleine onderneming is;
d. De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting, de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan € 15 miljoen.
e. [vervallen]
1. De subsidie bedraagt bij energieprojecten ter zake van hernieuwbare energie maximaal 80% van de in aanmerking komende kosten op het gebied van:
geothermie;
zonne-energie;
bio-energie;
warmtepompen met een minimale Coefficient Of Performance (COP) van 4;
warmtekracht.
2. Indien een overheidsgarantie wordt afgegeven of gelijkwaardige zekerheid bedraagt de subsidie maximaal 100% van de in aanmerking komende kosten.
3. In geval van een garantie bedraagt de garantie van Gedeputeerde Staten maximaal 80% van het krediet.
1. In afwijking van artikel 1.1.5 worden als subsidiabele kosten beschouwd de in aanmerking komende kosten.
2. Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval niet:
administratieve kosten die gemaakt worden ten behoeve van het energieproject;
kosten die gemaakt worden ten behoeve van het aanvragen van de subsidie voor het energieproject;
kosten die anderszins al vergoed zijn o.a. door het Rijk, door andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of door de Europese Commissie.
1.In afwijking van artikel 1.2.2 kan een subsidieaanvraag tot twaalf weken voor het eind van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft worden ingediend door inzending van een daartoe opgesteld formulier. Het formulier vermeldt welke bijlagen bij de aanvraag dienen te worden overlegd.
2. In afwijking van artikel 1.2.2 moet een subsidieaanvraag volledig zijn ingediend uiterlijk vier weken voor het eind van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft.
1. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag tevens een projectplan, dat in ieder geval de volgende gegevens dient te bevatten:
beschrijving c.q. inschatting van de door de ontvangen subsidie te verwachten opwekking van hernieuwbare energie;
berekening van de in aanmerking komende kosten waarbij de kosten van het energieproject afgezet worden tegen de kosten van de referentie-investering;
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag een ratingverklaring, tenzij de aanvrager een special purpose vehicle is zonder kredietverleden en geen moedermaatschappij heeft.
3.Indien de aanvrager voor dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende- in aanmerking komende kosten waarvoor zij subsidie aanvraagt reeds van het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie een vergoeding c.q. subsidie heeft ontvangen, overlegt zij de bewijsstukken waaruit deze vergoeding c.q. subsidie blijkt.
4. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, bij de aanvraag tevens een bedrijfsplan.
5. Ingeval een garantie wordt aangevraagd, overlegt de aanvrager in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens een door een bank geoffreerde kredietovereenkomst en concept garantverklaring.
6. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, bij de aanvraag documentatie ten behoeve van het uitvoeren van een financiële due diligence, een technische due diligence, een duurzaamheidstoets en een fiscale en juridische due diligence.
1. Voor het bepalen van het bereiken van het van toepassing zijnde subsidieplafond, beslissen Gedeputeerde Staten op volgorde van het tijdstip van binnenkomst.
2. Indien de aanvraag nog niet volledig is, wordt het tijdstip van binnenkomst bepaald door het moment waarop de aanvraag wel volledig is.
3. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de hoogst verwachte energie-efficiëntie dan wel toename van hernieuwbare energie per aangevraagde Euro aan subsidie.
Een subsidieaanvraag wordt, nadat de aanvraag volledig is, om advies voorgelegd aan de adviescommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt. Deze termijn kan met een termijn van maximaal twee weken worden verlengd.
1. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als op basis van de aanvraag wordt beoordeeld dat het te verlenen subsidiebedrag minder dan € 1.000.000 is per energieproject. Indien de aanvrager op dezelfde dag subsidie aanvraagt op grond van paragraaf 8.20.3, wordt voor het bepalen van het minimum tevens het te verlenen subsidiebedrag van die aanvraag betrokken.
2. Indien de aanvraag ziet op een subsidie voor een zonne-energieproject weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als op basis van de aanvraag wordt beoordeeld dat het te verlenen subsidiebedrag minder dan € 500.000 is per energieproject, het zonne-energieproject niet dupliceerbaar is én de som van toegekende subsidies aan zonne-energieprojecten lager dan € 1.000.000 meer is dan € 2.500.000.
3. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie geheel of gedeeltelijk indien:
de werkelijke kosten naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet in redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat;
het bedrijfsplan en/of projectplan naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet haalbaar en/of uitvoerbaar is.
het verstrekte krediet of de geldlening niet ten behoeve van het energieproject wordt aangewend;
uit de ratingverklaring blijkt dat de aanvrager van een geldlening of diens moedermaatschappij tot de ratingcategorie CCC of lager behoort
uit de ratingverklaring blijkt dat de aanvrager van een garantie of diens moedermaatschappij tot de ratingcategorie CCC+ of lager behoort;
de aanvrager van een garantie een grote onderneming is;
ten aanzien van de aanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering voor onrechtmatig verleende staatssteun geldt;
de aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert;
de aanvrager over onvoldoende financiële middelen beschikt om het energieproject uit te voeren;
de aanvrager op de markt gehele financiering voor het energieproject kan verkrijgen en met die financiering de commerciële levensvatbaarheid van het project met een zelfde maatschappelijk rendement, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aannemelijk is;
de activiteiten reeds zijn aangevangen op het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag;
indien de aanvrager, zijnde een grote onderneming, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten er niet in geslaagd is om het stimulerend effect van de subsidie in de zin van artikel 6, derde lid van de AGV aan te tonen.
1. De hoogte van de geldlening en garantie per energieproject is maximaal de subsidiabele kosten.
2. De looptijd van de geldlening en kredietovereenkomst bedraagt een bepaalde tijd, doch maximaal 15 jaar. Voor zonneprojecten is een langere looptijd mogelijk, mits deze aansluit bij de termijnen van de SDE+-subsidie.
3. Ingeval van een geldlening wordt een rentekorting van maximaal 2% of 200 basispunten gehanteerd per jaar.
4. De rente van de geldlening is gedurende de looptijd van de geldlening vast.
5. Gedeputeerde Staten kunnen boetevrije vervroegde aflossing van de geldlening toestaan.
6. De geldlening wordt onderhands verstrekt.
7. Ingeval van een garantie is de maximale premiekorting gelijk aan het bedrag dat op grond van artikel 8.20.2.2 sub c, d en e van dit hoofdstuk is toegestaan.
8. De hoogte van de garantie wordt verminderd naar rato van de aflossingen die worden gedaan op de kredietovereenkomst waarvoor de garantie is verstrekt.
In afwijking van artikel 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend uiterlijk 13 weken voor aflossing van de lening of het einde van de garantie.
Ingeval van een garantie kan deze ambtshalve worden vastgesteld zodra:
a. het krediet waarvoor de provincie een garantie heeft afgegeven is afgelost; of
b. ingeval de bank de garantie heeft ingeroepen: de vordering van de provincie op de ontvanger van de garantie is voldaan dan wel de provincie heeft besloten af te zien van verdere invordering.
Als de ontvanger van de subsidie het energieproject niet uitvoert zoals is vastgelegd bij de beschikking tot het verlenen van de subsidie en niet heeft voldaan aan artikel 8.20.2.15 kunnen Gedeputeerde Staten besluiten eenmalig een premie van maximaal 5% van de hoogte van de afgegeven garantie bij de ontvanger van de garantie terugvorderen.
1. De aanvrager tekent uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie met de provincie Overijssel een uitvoeringsovereenkomst.
2. Ingeval van een garantie sluit de aanvrager uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie met een bank de bij de aanvraag overlegde door een bank geoffreerde kredietovereenkomst en definitieve garantverklaring.
3. De subsidie-ontvanger betaalt Gedeputeerde Staten jaarlijks rente over de geldlening. Ingeval van een garantie betaalt de subsidie-ontvanger aan Gedeputeerde Staten een jaarlijkse premie voor de verstrekte garantie.
4. Ingeval van een geldlening betaalt de subsidie-ontvanger in ieder geval halfjaarlijks het overeengekomen aflossingsbedrag, met ingang van 1 januari van het tweede jaar volgende op de datum van verlening van de subsidie, terug aan Gedeputeerde Staten.
5. Ingeval van een door de bank ingeroepen garantie, betaalt de subsidie-ontvanger aan Gedeputeerde Staten het door de provincie aan de bank betaalde terug.
6. Terzake van de in de leden 3 tot en met 5 genoemde verplichtingen wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken en kunnen daarin verplichtingen worden opgenomen ten aanzien van de kredietwaardigheid van de subsidie-ontvanger.
7. De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten van de omstandigheid dat hij verwacht niet binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn te beschikken over de vereiste vergunningen, ontheffingen of andere (rechtens benodigde) toestemmingen in verband met het energieproject. De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten indien de bank de garantie zal inroepen, dan wel in het geval verwacht kan worden dat de bank de garantie in zal roepen.
8. De subsidie-ontvanger dient binnen één jaar na subsidieverlening te starten met de uitvoering van het energieproject.
9. De subsidie-ontvanger dient uiterlijk na verloop van de duur van de geldlening c.q het krediet aan te tonen dat het energieproject conform de aanvraag is uitgevoerd en voltooid. Daarbij rapporteert de aanvrager ook over het maatschappelijk rendement van het energieproject. Indien de looptijd van de geldlening c.q. krediet langer duurt dan één jaar rapporteert de subsidie-ontvanger jaarlijks aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van het project en overlegt daarbij in ieder geval de jaarrekening.
10. In afwijking van artikel 1.4.1, derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het vaker dan één keer per jaar afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden inkomsten.
11. [vervallen]
12. Gedeputeerde Staten kunnen voorwaarden aan de subsidiebeschikking verbinden ten aanzien van:
de EBITDA ten opzichte van rente-en aflossingsverplichtingen;
het aanhouden van liquide middelen ten behoeve van onderhoud, rente en aflossingsverplichtingen en onvoorziene omstandigheden;
toestemming bij wijziging van aandeelhouders;
toestemming voor het aangaan van financiële verplichtingen met derden;
toestemming voor het wijzigen van overeenkomsten aangaande het energieproject;
toestemming voor uitkering van dividend en/of opname van cashflow ten behoeve van het concern.
13. De activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt moeten binnen vier jaar na verlening van de subsidie zijn uitgevoerd.
14. de aanvrager of diens moedermaatschappij dient tot en met de subsidievaststelling dezelfde ratingcategorie te behouden als hij ten tijde van de subsidieverlening had, tenzij de aanvrager een special purpose vehicle is zonder kredietverleden en geen moedermaatschappij heeft.
1. Ingeval van een geldlening kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten verzoeken om het subsidiebedrag in andere termijnen terug te betalen.
2. Ingeval van een geldlening kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 8.20.2.15 vierde lid.
Ingeval van een door de bank ingeroepen garantie kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 8.20.2.15 vijfde lid.
3. De ontheffing, bedoeld in het tweede lid, kan worden verleend indien:
terugbetaling door bijzondere omstandigheden niet mogelijk is;
een strikte toepassing van artikel 8.20.2.15 naar het oordeel van Gedeputeerde Staten door bijzondere omstandigheden zou leiden tot een onredelijke beslissing.
4. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat bij het verzoek om ontheffing als bedoeld in het tweede lid van dit artikel een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het BW wordt overgelegd.
5. Er wordt geen uitstel of ontheffing verleend wanneer de ontheffing naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in strijd is met de toepasselijke staatssteunregels, zoals onder meer bedoeld in artikel 8.20.2.17.
De subsidie wordt verstrekt met inachtneming van:
a. de AGV; of
b. de de-minimisverordening;
c. de Mededeling-rentepercentages;
d. de Mededeling-garanties.
In afwijking van artikel 1.3.3 tweede of derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten in geval van een geldlening de aanvrager een voorschot van 100% van de verleende subsidie.
1. Gedeputeerde Staten kunnen aan een onderneming op aanvraag subsidie verlenen in de vorm van
een geldlening; of
een garantie.
Ingeval van een geldlening wordt de subsidie conform artikel 8.20.3.15, eerste, derde en vierde lid terugbetaald.
Ingeval een garantie door de bank wordt ingeroepen, wordt hetgeen de provincie aan de bank moet betalen door de onderneming aan de provincie conform artikel 8.20.3.15, eerste, tweede en vijfde lid terugbetaald.
2. De subsidie bedoeld in het vorige lid kan uitsluitend worden verstrekt voor de in aanmerking komende kosten van:
een energieproject waarbij energie-efficiëntiemaatregelen worden genomen door
aanpassing/vervanging van bedrijfsruimten, of
aanpassing van de productie, niet zijnde mobiele productiemiddelen;
aanpassingen aan woningen middels energie service companies (ESCO);
waarbij het energieproject een terugverdientijd heeft van meer dan drie jaar.
3. Per onderneming kan slechts één aanvraag per energieproject worden ingediend.
4. Subsidie voor een energieproject op grond van deze paragraaf wordt niet verleend, indien voor dat energieproject al subsidie is verleend of aangevraagd op grond van paragraaf 8.20.1 "Hernieuwbare energie en energie-efficiëntie door woningcorporaties".
5. [vervallen].
Een aanvraag voor een geldlening of garantie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvraag voldoet, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aan de voorwaarden van de de-minimisverordening of de AGV. Gedeputeerde Staten kunnen, in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGV aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van energie-efficiëntiemaatregelen en de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen.
b. De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten. Gedeputeerde Staten kunnen aan het verstrekken van de subsidie de voorwaarde verbinden dat de aanvrager zekerheden aan haar verschaft ter zekerheid van de subsidie.
c. De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting, de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan:
30% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een grote onderneming is;
40% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een middelgrote onderneming is; en
50% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een kleine onderneming is.
d. De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting, de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan € 15 miljoen.
e. [vervallen].
1. De subsidie bedraagt maximaal 80% van de in aanmerking komende kosten.
2. Indien een overheidsgarantie wordt afgegeven of gelijkwaardige zekerheid bedraagt de subsidie maximaal 100% van de in aanmerking komende kosten.
3. In geval van een garantie bedraagt de garantie van Gedeputeerde Staten maximaal 80% van het krediet.
Bij de berekening van de steunintensiteit zijn alle gebruikte cijfers de cijfers vóór aftrek van belastingen en andere heffingen.
1. In afwijking van artikel 1.1.5 worden als subsidiabele kosten beschouwd de in aanmerking komende kosten.
2. Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval niet:
administratieve kosten die gemaakt worden ten behoeve van het energieproject;
kosten die gemaakt worden ten behoeve van het aanvragen van de subsidie voor het energieproject;
kosten die anderszins al vergoed zijn o.a. door het Rijk, door andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of door de Europese Commissie.
1.In afwijking van artikel 1.2.2 kan een subsidieaanvraag tot twaalf weken voor het eind van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft worden ingediend door inzending van een daartoe opgesteld formulier. Het formulier vermeldt welke bijlagen bij de aanvraag dienen te worden overlegd.
2. In afwijking van artikel 1.2.2 moet een subsidieaanvraag volledig zijn ingediend uiterlijk vier weken voor het eind van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft.
1. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag tevens een projectplan, dat in ieder geval de volgende gegevens dient te bevatten:
beschrijving c.q. inschatting van de door de ontvangen subsidie te verwachten energie-efficiëntie;
een berekening van de in aanmerking komende kosten waarbij de kosten van het energieproject afgezet worden tegen de kosten van de referentie-investering;
2. De aanvrager overlegt een ratingverklaring, tenzij de aanvrager een special purpose vehicle is zonder kredietverleden en geen moedermaatschappij heeft.
3. Indien de aanvrager voor dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende- in aanmerking komende kosten waarvoor zij subsidie aanvraagt reeds van het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie een vergoeding c.q. subsidie heeft ontvangen, overlegt zij de bewijsstukken waaruit deze vergoeding c.q. subsidie blijkt.
4. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens een bedrijfsplan.
5. Ingeval een garantie wordt aangevraagd, overlegt de aanvrager in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens een door een bank geoffreerde kredietovereenkomst en concept garantverklaring.
6. Indien de aanvraag een energieproject betreft waarbij energie-efficiëntiemaatregelen worden genomen door aanpassing of vervanging van bedrijfsruimten, wordt een taxatierapport van een taxateur, die is ingeschreven bij één van de taxatieregisters VastgoedCERT of SCVM, overgelegd dat bij aanvraag niet ouder is dan drie maanden.
7. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag documentatie ten behoeve van het uitvoeren van een financiële due diligence, een technische due diligence, een duurzaamheidstoets en een fiscale en juridische due diligence.
1. Voor het bepalen van het bereiken van het van toepassing zijnde subsidieplafond, beslissen Gedeputeerde Staten op volgorde van het tijdstip van binnenkomst.
2. Indien de aanvraag nog niet volledig is, wordt het tijdstip van binnenkomst bepaald door het moment waarop de aanvraag wel volledig is.
3. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de hoogst verwachte energie-efficiëntie dan wel toename van hernieuwbare energie per aangevraagde Euro aan subsidie.
Een subsidieaanvraag wordt, nadat de aanvraag volledig is, om advies voorgelegd aan de adviescommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt. Deze termijn kan met een termijn van maximaal twee weken worden verlengd.
1. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als op basis van de aanvraag wordt beoordeeld dat het te verlenen subsidiebedrag minder dan € 1.000.000 is per energieproject. Indien de aanvrager op dezelfde dag subsidie aanvraagt op grond van paragraaf 8.20.2, wordt voor het bepalen van het minimum tevens het te verlenen subsidiebedrag van die aanvraag betrokken.
2. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie geheel of gedeeltelijk indien:
de werkelijke kosten naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet in redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat;
het bedrijfsplan en/of projectplan naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet haalbaar en/of uitvoerbaar is.
het verstrekte krediet of de geldlening niet ten behoeve van het energieproject wordt aangewend;
uit de ratingverklaring blijkt dat de aanvrager van een geldlening of diens moedermaatschappij tot de ratingcategorie CCC of lager behoort;
uit de ratingverklaring blijkt dat de aanvrager van een garantie of diens moedermaatschappij tot de ratingcategorie CCC+ of lager behoort;
de aanvrager van een garantie een grote onderneming is;
ten aanzien van de aanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering voor onrechtmatig verleende staatssteun geldt;
de aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert;
de aanvrager over onvoldoende financiële middelen beschikt om het energieproject uit te voeren;
de aanvrager op de markt financiering voor het gehele energieproject kan verkrijgen en met die financiering de commerciële levensvatbaarheid van het project met een zelfde maatschappelijk rendement, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aannemelijk is;
de activiteiten reeds zijn aangevangen op het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag;
indien de aanvrager, zijnde een grote onderneming, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten er niet in geslaagd is om het stimulerend effect van de subsidie in de zin van artikel 6, derde lid van de AGV aan te tonen;
indien aanvraag kosten betreffen ten behoeve van een investering die de onderneming als gevolg van een Europese norm reeds verplicht is te doen.
1. De hoogte van de geldlening en garantie per energieproject is maximaal de subsidiabele kosten.
2. De looptijd van de geldlening en kredietovereenkomst bedraagt een bepaalde tijd doch maximaal 15 jaar.
3. Ingeval van een geldlening wordt een rentekorting van maximaal 2,5% of 250 basispunten gehanteerd per jaar.
4. De rente is gedurende de looptijd van de geldlening vast.
5. Gedeputeerde Staten kunnen boetevrije vervroegde aflossing van de geldlening toestaan.
6. De geldlening wordt onderhands verstrekt.
7. Ingeval van een garantie is de maximale premiekorting gelijk aan het bedrag dat op grond van artikel 8.20.3.2 sub c, d en e van dit hoofdstuk is toegestaan.
8. De hoogte van de garantie wordt verminderd naar rato van de aflossingen die worden gedaan op de kredietovereenkomst waarvoor de garantie is verstrekt.
In afwijking van 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend uiterlijk 13 weken voor aflossing van de lening of het einde van de garantie.
Ingeval van een garantie kan deze worden vastgesteld zodra:
a. het krediet waarvoor de provincie een garantie heeft afgegeven is afgelost; of
b. ingeval de bank de garantie heeft ingeroepen: de vordering van de provincie op de ontvanger van de garantie is voldaan dan wel de provincie heeft besloten af te zien van verdere invordering.
Als de ontvanger van de subsidie het energieproject niet uitvoert zoals is vastgelegd bij de beschikking tot het verlenen van de subsidie en niet heeft voldaan aan artikel 8.20.3.15 kunnen Gedeputeerde Staten besluiten eenmalig een premie van maximaal 5% van de hoogte van de afgegeven garantie bij de ontvanger van de garantie terugvorderen.
1. De aanvrager tekent uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie met de provincie Overijssel een uitvoeringsovereenkomst.
2. Ingeval van een garantie sluit de aanvrager uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie met een bank de bij de aanvraag overlegde door een bank geoffreerde kredietovereenkomst en definitieve garantverklaring.
3. De subsidie-ontvanger betaalt Gedeputeerde Staten jaarlijks rente over de geldlening. Ingeval van een garantie betaalt de subsidie-ontvanger aan Gedeputeerde Staten een jaarlijkse premie voor de verstrekte garantie.
4. Ingeval van een geldlening betaalt de subsidie-ontvanger in ieder geval halfjaarlijks het overeengekomen aflossingsbedrag, met ingang van 1 januari van het tweede jaar volgende op de datum van verlening van de subsidie, terug aan Gedeputeerde Staten.
5. Ingeval van een door de bank ingeroepen garantie, betaalt de subsidie-ontvanger aan Gedeputeerde Staten het door de provincie aan de bank betaalde terug.
6. Terzake van de in de leden 3 tot en met 5 genoemde verplichtingen wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken en kunnen daarin verplichtingen worden opgenomen ten aanzien van de kredietwaardigheid van de subsidie-ontvanger.
7. De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten van de omstandigheid dat hij verwacht niet binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn te beschikken over de vereiste vergunningen, ontheffingen of andere (rechtens benodigde) toestemmingen in verband met het energieproject. De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten indien de bank de garantie zal inroepen, dan wel in het geval verwacht kan worden dat de bank de garantie in zal roepen.
8. De subsidie-ontvanger dient binnen één jaar na subsidieverlening te starten met de uitvoering van het energieproject.
9. De subsidie-ontvanger dient uiterlijk na verloop van de duur van de geldlening c.q het krediet aan te tonen dat het energieproject conform de aanvraag is uitgevoerd en voltooid. Daarbij rapporteert de aanvrager ook over het maatschappelijk rendement van het energieproject. Indien de looptijd van de geldlening c.q. krediet langer duurt dan één jaar rapporteert subsidie-ontvanger jaarlijks aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van het project.
10. In afwijking van artikel 1.4.1, derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het vaker dan één keer per jaar afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden inkomsten.
11. [vervallen]
12. Gedeputeerde Staten kunnen voorwaarden aan de subsidiebeschikking verbinden ten aanzien van:
de EBITDA ten opzichte van rente-en aflossingsverplichtingen;
het aanhouden van liquide middelen ten behoeve van onderhoud, rente en aflossingsverplichtingen en onvoorziene omstandigheden;
toestemming bij wijziging van aandeelhouders;
toestemming voor het aangaan van financiële verplichtingen met derden;
toestemming voor het wijzigen van overeenkomsten aangaande het energieproject;
toestemming voor uitkering van dividend en/of opname van cashflow ten behoeve van het concern.
13. De activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt moeten binnen vier jaar na verlening van de subsidie zijn uitgevoerd.
14. de aanvrager of diens moedermaatschappij dient tot en met de subsidievaststelling dezelfde ratingcategorie te behouden als hij ten tijde van de subsidieverlening had, tenzij de geldlening is geborgd door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw.
1. Ingeval van een geldlening kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten verzoeken om het subsidiebedrag in andere termijnen terug te betalen.
2. Ingeval van een geldlening kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 8.20.3.15 vierde lid.
Ingeval van een door de bank ingeroepen garantie kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verleen van de verplichting genoemd in artikel 8.20.3.15 vijfde lid.
3. De ontheffing, bedoeld in het tweede lid, kan worden verleend indien:
terugbetaling door bijzondere omstandigheden niet mogelijk is;
een strikte toepassing van artikel 8.20.3.15 naar het oordeel van Gedeputeerde Staten door bijzondere omstandigheden zou leiden tot een onredelijke beslissing.
4. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat bij het verzoek om ontheffing als bedoeld in het tweede lid van dit artikel een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het BW wordt overgelegd.
5. Er wordt geen uitstel of ontheffing verleend wanneer de ontheffing naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in strijd is met de toepasselijke staatssteunregels, zoals onder meer bedoeld in artikel 8.20.3.17.
De subsidie wordt verstrekt met inachtneming van:
a. de AGV; of
b. de de-minimisverordening;
c. de Mededeling-rentepercentages;
d. de Mededeling-garanties.
In afwijking van artikel 1.3.3 tweede of derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten in geval van een geldlening de aanvrager een voorschot van 100% van de verleende subsidie.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. agrarisch bouwblok: perceel met agrarische bestemming, bedoeld om te worden bebouwd en gebruikt ten dienste van het agrarisch bedrijf;
b. agrarische onderneming: natuurlijke persoon of rechtspersoon die als economische activiteit gewassen, teelt of dieren houdt met als doel deze, of de producten die daaruit voortkomen, te verkopen;
c. asbest: vezelachtige silicaten zoals actinoliet (CAS-nummer 77536-66-4), amosiet (CAS-nummer 12172-73-5), anthofylliet (CAS-nummer 77536-67-5), chrysotiel (CAS-nummer 12001-29-5), crocidoliet (CAS-nummer 12001-28-4) en tremoliet (CAS-nummer 77536-68-6);
d. asbestdak: dak, dakgoot of gevel dat asbest bevat;
e. de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in Verordening (EG) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, PbEU L352/9 van 24 december 2013, met inbegrip van eventueel in de toekomst vast te stellen wijzigingen;
f. gecertificeerd bedrijf: bedrijf dat beschikt over de volgende certificering ten behoeve van het inventariseren of verwijderen van asbest:
°. SC 530: Asbestverwijdering;
°. SC 540: Asbestinventarisatie;
g. SO: Standaard Opbrengst zijnde de gestandaardiseerde opbrengst per ha of per dier die met het gewas of de diercategorie gemiddeld op jaarbasis wordt behaald;
h. zonnepanelen: photovoltaïsche panelen die zonne-energie omzetten in elektriciteit.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het verwijderen en afvoeren van asbestdaken.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.21.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is:
een agrarische onderneming;
een voormalig agrarisch ondernemer;
eigenaar van een voormalig agrarisch bouwblok.
b. 1. indien sprake is van een aanvrager als bedoeld in sub a onder 1 en onder 2, toont de aanvrager aan dat:
sinds 1993 de landbouwtelling, bedoeld in artikel 24 van de Landbouwwet tenminste een keer is ingevuld;
de onderneming op een agrarisch bouwblok werd of wordt uitgeoefend.
2. indien sprake is van een aanvrager als bedoeld in sub a onder 3, toont de aanvrager aan dat:
het te verwijderen en af te voeren asbestdak of asbestdaken is gelegen op het voormalig agrarisch bouwblok, en
het voormalig agrarisch bouwblok na 1 januari 1993 een agrarische bestemming heeft gehad;
c. de aanvrager is eigenaar, erfpachter of pachter van het asbestdak of de asbestdaken dat wordt verwijderd en afgevoerd;
d. het asbestdak of asbestdaken die worden verwijderd en afgevoerd, zijn gelegen op een agrarisch of voormalig agrarisch bouwblok op een bedrijfslocatie in de provincie Overijssel;
e. het te verwijderen en af te voeren asbestdak of asbestdaken heeft een oppervlakte van tenminste 250m2;
f. de inventarisatie van het te verwijderen asbestdak of asbestdaken is uitgevoerd door een daartoe gecertificeerd bedrijf;
g. het verwijderen en afvoeren van het asbestdak of asbestdaken wordt uitgevoerd door een daartoe gecertificeerd bedrijf;
h. de aanvrager plaatst zonnepanelen;
i. de te plaatsen zonnepanelen worden geplaatst op een asbestvrij dak;
j. de te plaatsen zonnepanelen hebben een capaciteit van tenminste 5 kiloWatt-piek;
k. de te plaatsen zonnepanelen worden geplaatst op een dak van een gebouw dat gelegen is in hetzelfde agrarische bouwblok als het te verwijderen en af te voeren asbestdak of asbestdaken;
l. de aanvrager is eigenaar, erfpachter of pachter van het dak waarop de zonnepanelen worden geplaatst;
m. de zonnepanelen worden geplaatst na of gelijktijdig met het verwijderen van asbest;
n. de aanvrager beschikt over de noodzakelijke vergunningen en voldoet ook overigens aan de geldende procedurevoorschrifen voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteit en het plaatsen van zonnepanelen;
o. de aanvrager voldoet aan de meldings- en informatieverplichtingen op grond van het Asbestverwijderingsbesluit 2005;
p. de aanvrager geeft goedkeuring aan Gedeputeerde Staten tot inzage in de gegevens van het Landelijk Asbestvolgsysteem zodra deze in werking is getreden.
De subsidie bedraagt € 4,50 per m2 asbestdak dat gesaneerd wordt, tot een maximum van € 15.000.
1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde aanvraagformulier.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid, overlegt de aanvrager bij de aanvraag de volgende stukken:
i. indien sprake is van een aanvrager bedoeld in artikel 8.21.3 sub a onder 1 en onder 2 de gegevens van de meest recente landbouwtelling , bedoeld in artikel 24 van de Landbouwwet, in enig jaar na 1993,
indien sprake is van een aanvrager als bedoeld in artikel 8.21.3 sub a onder 3 de gegevens van een landbouwtelling, bedoeld in artikel 24 van de Landbouwwet , in enig jaar na 1993.
een asbestinventarisatierapportage conform certificering SC-540 uit het Asbestverwijderingsbesluit 2005;
een getekende offerte of overeenkomst terzake de verwijdering van asbest;
een getekende offerte of overeenkomst terzake de zonnepanelen;
de noodzakelijke vergunningen of verrichte meldingen.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
De aanvraag voor subsidie moet, in afwijking van artikel 1.2.2, ontvangen zijn uiterlijk op 31 oktober 2016.
1. Subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst, met dien verstande dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de gevraagde aanvulling is ontvangen, met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.
2. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats op basis van de hoogte van het aangevraagde subsidiebedrag, waarbij een lager aangevraagd subsidiebedrag voorgaat op een hoger aangevraagd subsidiebedrag.
3. Indien toepassing van het tweede lid ertoe leidt dat subsidieaanvragen op een gelijke plaats eindigen, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen bepaald door middel van loting.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:
a. de subsidiabele activiteit is uiterlijk op 31 december 2016 afgerond;
b. de zonnepanelen zijn uiterlijk op 31 december 2016 geplaatst;
c. conform het Bouwbesluit 2012 is het bedrijf dat asbest verwijdert een ander bedrijf dan het bedrijf dat de asbestinventarisatie uitvoert.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. asbest: vezelachtige silicaten zoals actinoliet (CAS-nummer 77536-66-4), amosiet (CAS-nummer 12172-73-5), anthofylliet (CAS-nummer 77536-67-5), chrysotiel (CAS-nummer 12001-29-5), crocidoliet (CAS-nummer 12001-28-4) en tremoliet (CAS-nummer 77536-68-6);
b. asbestdak: een dak, dakgoot of gevel dat asbest bevat;
c. agrarische onderneming: privaatrechtelijke rechtspersoon, vennootschap of eenmanszaak die als economische activiteit gewassen teelt of dieren houdt met als doel deze, of de producten die daaruit voortkomen, te verkopen;
d. bedrijf: privaatrechtelijke rechtspersoon, vennootschap of eenmanszaak, met uitzondering van een agrarische onderneming;
e. bedrijfslocatie: een terrein waarop een bedrijf is gevestigd met een of meerdere gebouwen die op die locatie samen een eenheid vormen vanwege eigendom of bedrijfsvoering;
f. de-minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun;
g. gecertificeerd bedrijf: bedrijf dat beschikt over de volgende certificering ten behoeve van het inventariseren of verwijderen van asbest:
SC 530: Asbestverwijdering;
SC 540: Asbestinventarisatie.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het verwijderen en afvoeren van een asbestdak of asbestdaken.
Een aanvraag om subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een bedrijf met een bedrijfslocatie in Overijssel met op die locatie een of meerdere gebouwen die een asbestdak of asbestdaken bevatten; twee of meer aanvragers, vertegenwoordigd door één aanvrager, kunnen ook gezamenlijk een aanvraag indienen;
b. de aanvrager is eigenaar of erfpachter van de onder sub a genoemde gebouwen met een asbestdak of asbestdaken;
c. alle asbestdaken op de bedrijfslocatie worden verwijderd en afgevoerd;
d. de aanvrager heeft door een gecertificeerd bedrijf voor de bedrijfslocatie een asbestinventarisatie laten uitvoeren;
e. het asbestdak wordt verwijderd en afgevoerd door een gecertificeerd bedrijf;
f. de aanvrager beschikt over de noodzakelijke vergunningen c.q. heeft de benodigde meldingen gedaan;
g. als de subsidie een steunmaatregel is, voldoet het aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal € 3,- per m2 asbestdak dat verwijderd en afgevoerd wordt, met een maximum van € 25.000 per aanvrager.
[vervallen]
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
1. De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Verwijdering asbestdaken bedrijfslocaties Overijssel.
2. De aanvrager overlegt, in aanvulling op artikel 1.2.1, bij de aanvraag de volgende stukken:
een asbestinventarisatierapportage conform certificering SC-540 uit het Asbestverwijderingsbesluit 2005;
een getekende offerte of overeenkomst terzake de verwijdering van asbest. De offerte of overeenkomst is op het moment van de indiening van de aanvraag niet ouder dan 6 maanden;
noodzakelijke vergunningen of verrichte meldingen;
machtigingen tot vertegenwoordiging in geval de aanvraag door een aanvrager namens meerdere aanvragers wordt ingediend.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 is de subsidieontvanger verplicht de gesubsidieerde activiteit binnen 12 maanden na datum van de subsidieverlening te realiseren.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. bestaande woning: een woning van minimaal één jaar oud, die geschikt en bestemd is voor permanente bewoning;
b. EPC waarde: energieprestatiecoëfficiënt, coëfficiënt die de energieprestatie van een woning of utiliteitsgebouw aangeeft. Deze coëfficiënt wordt berekend op basis van de gebouweigenschappen, de gebouwgebonden installaties en een gestandaardiseerd bewoners of gebruikersgedrag;
c. energieneutrale woning: een bestaande woning met de volgende energiebesparing en energieopwekking:
een EPC-waarde van: 0,0 met benutting van 1.500 kWh duurzame energie die is opgewekt binnen een straal van 500 meter van het perceel.
een EPC-waarde van 0,1 - 0,29 met benutting van 2.000 kWh duurzame energie die is opgewekt binnen een straal van 500 meter van het perceel.
een EPC-waarde van 0,3 - 0, 59 met benutting van 3.000 kWh duurzame energie die is opgewekt binnen een straal van 500 meter van het perceel.
d. particuliere woningeigenaar: een meerderjarige natuurlijk persoon die volgens het kadaster de woning in eigendom heeft en die de woning op het moment van aanvraag feitelijk bewoont;
e. proeftuin: een project van onder andere de provincie Overijssel en de gemeenten Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Ommen en Zwolle die ruimte biedt om te experimenteren, innoveren, richting te geven aan transities en kennis en praktijk met elkaar te verbinden;
f. energiemaatregelen: energiebesparende maatregelen in de schil van de woning of duurzame energieopwekkende bronnen die bijdragen aan een energieneutrale woning;
g. Deelnamebewijs Proeftuin: een door de energieregisseur afgegeven bewijs van deelname aan de proeftuin, waarruit blijkt dat de subsidieaanvrager zich committeert aan de proeftuin.
Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verstrekken ten behoeve van energiemaatregelen die leiden tot een energieneutrale woning.
Een aanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een particuliere woningeigenaar;
b. de aanvraag wordt gedaan voor een bestaande woning die op het moment van de aanvraag voor subsidie een energielabel C, D, E, F of G heeft;
c. de bestaande woning staat in één van de gemeenten Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Ommen of Zwolle;
d. de aanvrager is eigenaar van de bestaande woning waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;
e. de aanvrager kan een Deelnamebewijs Proeftuin overleggen;
f. aan de proeftuin kunnen maximaal 50 deelnemers meedoen.
.
De subsidie bedraagt maximaal 20% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 8.000 per aanvrager.
In overeenstemming met artikel 1.1.5 vierde lid zijn uitsluitend de kosten derden subsidiabel.
1. Een subsidieaanvraag wordt ingediend aan de hand van het Aanvraagformulier Proeftuin Energieneutraal renoveren particuliere woningen Overijssel.
2. In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, overlegt de aanvrager bij de aanvraag voor een subsidie de volgende stukken:
een offerte waaruit de subsidiabele kosten blijken;
een Deelnamebewijs Proeftuin.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.2.2 dient een aanvraag voor subsidie uiterlijk op 1 februari 2015 ontvangen te zijn.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 moet de subsidieontvanger:
a. deelnemen aan de proeftuin. Dit betekent dat de subsidieontvanger:
een plan van aanpak opstelt dat goedgekeurd wordt door de energieregisseur van de proeftuin. Wijziging van het plan van aanpak mag alleen indien goedkeuring is verkregen door de energieregisseur;
bereid is een investering in tijd en geld te doen die voortkomen uit het plan van aanpak;
bereid is om ervaringen en kennis uit te wisselen binnen de proeftuin en de evaluatie ervan;
bereid is mee te doen aan een collectieve of gelijktijdige uitvraag aan de markt. De programma's van eisen van alle deelnemers van de proeftuin worden vertaald in een collectieve of gelijktijdige uitvraag aan de markt;
zelf formeel opdrachtgever van de uit te voeren maatregelen is;
de energieverbruikgegevens beschikbaar stelt voor het monitoren of vergelijken genomen energetische maatregelen;
mee werkt aan promotionele activiteiten.
b. de subsidiabele activiteit uiterlijk 24 maanden na datum van de subsidievaststelling gerealiseerd hebben. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, maximaal 12 maanden uitstel verlenen, indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien de gemeente geen bestuurlijk commitment heeft toegezegd aan de proeftuin.
[Ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. toeristische onderneming: een onderneming die valt onder de volgende bedrijfsgroepen van de standaardbedrijfsindeling 2008 versie 2012 van het Centraal Bureau voor de Statistiek:
55.1 Hotels e.d.
55.2 Verhuur van vakantiehuisjes en appartementen; jeugdherbergen en vakantiekampen;
55.3 Kampeerterreinen;
55.9 Overige logiesverstrekking;
93.15 Watersport;
93.21 Pret- en themaparken; kermisattracties; sauna's;
93.29.1 Jachthavens.
b. Onderneming: de natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, gericht op het maken van winst;
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende maatregelen:
a. maatregelen op het gebied van waterkwaliteitbeheer zijnde:
zoutelektrolyse;
koolstoffilters;
een regelsysteem voor het behoefte afhankelijk filteren;
b. maatregelen voor de optimalisatie van de zwembadinstallatie zijnde:
regelsystemen voor de afstemming tussen bezetting en suppletie;
dimensionering van de installaties en leidingen voor warm water;
regelsysteem voor het behoefte afhankelijk ventileren;
c. maatregelen voor afdekking van zwembaden, zijnde een afdekmat;
d. maatregelen voor de optimalisatie van de installaties voor warm tapwater of gebouwverwarming in centrale voorzieningen en verhuureenheden zijnde:
regeltechniek voor bivalente installaties;
ontmantelen of afkoppelen van overcapaciteit en centrale opwekking;
bemeteringssystemen voor afrekening per gebruiker;
warmte terugwinning bij het douchewater.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een toeristische onderneming;
b. de maatregel worden gerealiseerd in Overijssel;
c. de maatregel voldoet aan de kwaliteitscriteria als genoemd in tabel 1;
d. als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan de de-minimisverordening.
Tabel 1 | Maatregelen | energiereductie in m3/jaar | energiereductie in kWh/jaar | waterreductie in m3/jaar |
---|---|---|---|---|
Artikel 8.25.2 sub a onder i | zoutelektrolyse | gas: 15-20% | ||
Artikel 8.25.2 sub a onder ii | koolstoffilters | gas: 10-20% | 15-30% | |
Artikel 8.25.2 sub a onder iii | een regelsysteem voor het behoefte afhankelijk filteren | 40% | ||
Artikel 8.25.2 sub b onder i | regelsystemen voor de afstemming tussen bezetting en suppletie | 400-750 | geen | 200-500 |
Artikel 8.25.2 sub b onder ii | dimensionering van de installaties en leidingen voor warm water | 5% | geen | |
Artikel 8.25.2 sub b onder iii | regelsysteem voor het behoefte afhankelijk ventileren | 20-30% | 40% | 20% |
Artikel 8.25.2 sub c | afdekmat | 20% | 50% | 15% |
Artikel 8.25.2 sub d onder i | regeltechniek | 5-15% | nihil | nihil |
Artikel 8.25.2 sub d onder ii | ontmantelen en afkoppelen overcapaciteit/centralisatie opwekking | 10-15% | nihil | nihil |
Artikel 8.25.2 sub d onder iii | bemetering per gebruiker/afrekening per gebruiker | 10-15% | 10-15% | 10-15% |
Artikel 8.25.2 sub d onder iv | warmteterugwinning douchewater | 10-15% | 10-15% | 10-15% |
De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000 per aanvrager.
Uitsluitend kosten derden als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid zijn subsidiabel.
1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Duurzaamheidsmaatregelen toeristische ondernemingen.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens een door beide partijen getekende offerte.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd als de te verstrekken subsidie minder dan € 5.000 bedraagt.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 is de subsidieontvanger verplicht de activiteiten te hebben gerealiseerd binnen 12 maanden na datum van subsidieverlening.
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. bedrijfsplan: een plan voor het starten van een nieuwe lokale energie-onderneming, het bedrijfsplan bevat in ieder geval de onderwerpen zoals opgenomen in de door de provincie beschikbaar gestelde inhoudsopgave Bedrijfsplan Lokale energie-initiatieven;
b. energiebesparing: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals gedefinieerd in het Protocol Monitoring Energiebesparing 2001;
c. energieopwekking: duurzame energie opwekkingsvoorzieningen die het geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van energie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken, zoals gedefinieerd in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie 2010;
d. energieproject: een project waarbij energiebesparing of energieopwekking gerealiseerd wordt en bijgedragen wordt aan vergroting van het aandeel duurzame energie;
e. lokaal energie-initiatief: een initiatief met als doel om een energieproject te realiseren, waarbij:
het aandeel nieuwe energie toeneemt en deze ambitie breed wordt uitgedragen; en
bewoners, organisaties of bedrijven in een specifiek gebied binnen Overijssel actief worden uitgenodigd om vrijwillig lid of klant te worden; en
het initiatief open staat voor iedereen die wil deelnemen; en
leden en klanten profijt hebben van de opbrengsten die door realisatie van het energieproject worden gehaald; en
er sprake is van een samenwerkingsverband en een bestuur van minimaal twee personen.
f. Programma Nieuwe Energie: programma welke op 2 juli 2014 door Provinciale Staten is vastgesteld en aanpassingen ervan.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een lokaal energie-initiatief, waarbij subsidie kan worden verstrekt voor 3 verschillende fases van het lokaal energie-initiatief:
a. Fase 1: de activiteiten in de idee- en ontwerpfase van een energieproject.
b. Fase 2: het uitvoeren van de businesscase van het energieproject;
c. Fase 3: de professionalisering van het lokale energie-initiatief tot een toekomstbestendige onderneming;
1. Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
De aanvrager is een rechtspersoon, een maatschap, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap, een eenmanszaak of een kerkgenootschap. Als aanvrager wordt ook aangemerkt een aanvrager die in oprichting is om de hiervoor genoemde rechtsvorm te verkrijgen;
er is sprake van een lokaal energie-initiatief in Overijssel;
de activiteit draagt bij aan de doelstelling en ambities van het Programma Nieuwe Energie;
het energieproject is naar het oordeel van Gedeputeerde Staten realistisch en financieel haalbaar;
een aanvraag of het idee om een lokaal energie-initiatief te starten, is vooraf besproken met een beleidsmedewerker Programma Nieuwe Energie van de provincie.
2. Een subsidie als bedoeld in artikel 8.26.2 sub b voldoet, in aanvulling op het eerste lid, aan het criterium dat ter uitvoering van het energieproject een haalbare businesscase is opgesteld.
3. Een subsidie als bedoeld in artikel 8.26.2 sub c voldoet, in aanvulling op het eerste lid, aan het criterium dat de professionalisering van het lokale energie-initiatief tot een toekomstbestendige onderneming is gebaseerd op een haalbaar bedrijfsplan.
4. Indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107, lid 1 van het VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan de de-minimisverordening.
5. Indien sprake is van een aanvrager in oprichting, dan wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat de aanvrager de rechtspersoonlijkheid verkrijgt.
1. In afwijking van artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 zijn alle kosten subsidiabel die doelmatig, reëel en direct toe te rekenen zijn aan de subsidiabele activiteit. Indien sprake is van interne loonkosten van de aanvrager dan bedraagt het uurloon :
maximaal € 15,-- voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.26.2 sub a;
maximaal € 35,-- voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.26.2 sub b;
maximaal € 60,-- voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.26.2 sub c.
2. Indien sprake is van kosten derden dienen deze te voldoen aan artikel 1.1.5 vierde lid.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 8.26.2 sub a en b bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000 per lokaal energie-initiatief waarbij het maximum voor de activiteit als bedoeld in artikel 8.26.2 sub a € 20.000 bedraagt. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan afwijken indien sprake is van een energie-initiatief waarbij in fase 1 meer dan € 20.000 aan kosten derden gemaakt gaat worden.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 8.26.2 sub c bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 50.000 per lokaal energie-initiatief. Indien het ingediende bedrijfsplan naar het oordeel van Gedeputeerde Staten voldoende onderbouwd is en haalbaar lijkt, maar verdere uitwerking behoeft dan kan maximaal € 3.000 van de subsidie gebruikt worden voor de begeleiding door een externe deskundige om het bedrijfsplan te optimaliseren.
De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Lokale energie-initiatieven.
In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de aanvraag uitsluitend:
a. betrekking heeft op de subsidiabele activiteit als bedoeld in artikel 8.26.2 onder sub a of
b. betrekking heeft op subsidie voor het opstellen van een bedrijfsplan.
In aanvulling op artikel 1.3.3 verlenen Gedeputeerde Staten een voorschot op basis van de voortgang, behaalde resultaten en de benodigde financiële middelen. Om een voorschot te kunnen ontvangen voor de subsidie als bedoeld in artikel 8.26.2 sub b, moet de subsidieontvanger een businesscase overleggen. Om een voorschot te kunnen ontvangen voor de subsidie als bedoeld in artikel 8.26.2 sub c, moet de subsidieontvanger een bedrijfsplan overleggen. Er wordt geen voorschot verleend aan een subsidieontvanger die in oprichting is.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Energie/woonloket:een fysiek, digitaal en telefonisch informatiepunt waar de inwoners van de gemeente voldoende en effectief kennis kunnen verwerven over energiemaatregelen.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de activiteiten van een energie/woonloket in 2016 t/m 2019 inclusief de activiteiten ten behoeve van een verzelfstandigd energie/woonloket in 2020.
Een aanvraag voor een subsidie voldoet aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente die de woonafspraken met de provincie heeft getekend;
b. de totale kosten van de subsidiabele activiteit bedragen ten minste € 120.000. Bij de berekening van de totale kosten wordt een uurtarief gehanteerd van maximaal € 50 per uur;
c. de bijdrage van de gemeente en andere partijen uit de samenleving bedraagt, in uren of geld ten minste € 60.000.
De subsidie bedraagt een forfaitair vastgesteld tarief van € 60.000 per energieloket per gemeente.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier Doorontwikkeling energie/woonloketten.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een plan van aanpak voor de jaren 2016 t/m 2019 waarin in ieder geval is omschreven;
hoe de gemeente de ambities zoals opgenomen in de woonafspraken wil realiseren;
hoe het gemeentelijk energie/woonloket zo efficiënt mogelijk wordt georganiseerd;
hoe de gemeente vraag en aanbod verder gaat stimuleren richting een verzelfstandigde markt in 2020;
of sprake is van de verbreding naar thema's als langer thuis wonen, veiligheid of gezondheid en zo ja op welke wijze;
hoe de mark actief wordt betrokken;
de samenwerking met buurgemeenten.
In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de aanvraag uitsluitend betrekking heeft op de activiteiten van het energieloket en het verzelfstandigen van het energie/woonloket niet is betrokken.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 is de subsidieontvanger verplicht om:
a. vanaf 2017 jaarlijks voor 1 mei een voortgangsrapportage in te dienen middels een daarvoor beschikbaar gestelde format;
b. marktpartijen actief te betrekken bij de verzelfstandiging van het energie/woonloket.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. energiemaatregelen: de energiebesparende en energieopwekkende maatregelen als bedoeld in artikel 8.1.1 onder sub a en sub b;
b. energiepropositie: het in de markt zetten van energiemaatregelen gericht op de particuliere woningeigenaar;
c. cluster: een groep van MKB-ondernemingen die gezamenlijk energiemaatregelen bestemd voor de particuliere woningeigenaar aanbiedt of onder een gemeenschappelijke boodschap of naam gezamenlijk de particuliere woningeigenaar benadert;
d. MKB-onderneming: een kleine, middelgrote of micro-onderneming als bedoeld in de Aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (Pb. 2003, L124/36) of diens opvolger. Toelichting: MKB-ondernemingen zijn bijvoorbeeld ondernemingen met minder dan 250 personeelsleden en een jaaromzet of jaarlijks balanstotaal van maximaal € 10 miljoen.
e. kennisondersteuning: externe deskundigheid.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende vormen van kennisondersteuning:
a. het ontwikkelen van een energiepropositie;
b. het opstellen van een businesscase of verdienmodel ten behoeve van het ontwikkelen van een energiepropositie;
c. de begeleiding en ondersteuning bij het opzetten en uitvoeren van nieuwe clusters ten behoeve van het ontwikkelen van een energiepropositie;
d. het realiseren en inbedden van gedragsverandering op bedrijfsniveau of interne organisatie gericht op het verkrijgen van de juiste competenties voor het ontwikkelen van een energiepropositie.
Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een MKB-onderneming of een cluster die fysiek gevestigd is in Overijssel;
b. de ondernemer of het cluster is in staat om na besteding van de subsidie zelfstandig een energiepropositie te realiseren. Toelichting: om dit te beoordelen kunnen Gedeputeerde Staten één van de samenwerkingspartners van de Overijsselse Aanpak, te weten: Uneto VNI, Bouwend Nederland, Kamer van Koophandel, Kennispoort regio Zwolle, Stichting Pioneering en Kennisportaal, consulteren.
c. de realisatie van de eerste energiepropositie is gericht op particuliere woningen in Overijssel;
d. de kennisondersteuning is erop gericht om het energieaanbod actief naar de particuliere woningeigenaar te brengen;
e. indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan de de-minimisverordening.
Uitsluitend kosten van derden als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid zijn subsidiabel.
De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 1.500 per aanvrager.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Duurzame Ondernemersvoucher Energieaanbod.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de subsidieaanvrager tevens een offerte, voorzien van een beschrijving van de activiteit, datum, NAW gegevens van de opdrachtgever en opdrachtnemer, de geplande datum voor de uitvoering en de totale kosten.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien:
a. de aanvraag betrekking heeft op uitsluitend een reclamecampagne;
b. de aanvrager al subsidie heeft ontvangen op basis van deze paragraaf.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en artikel 1.4.2 is de subsidieontvanger verplicht de subsidiabele activiteit te hebben gerealiseerd binnen 12 maanden na subsidieverlening.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. particuliere woningeigenaar: een meerderjarig natuurlijk persoon die volgens het kadaster de bestaande woning waarvoor een aanvraag wordt ingediend in eigendom heeft.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten waarbij woningeigenaren geactiveerd worden om hun eigen woning in Overijssel te verduurzamen en daarbij het energielabel van hun woning op ten minste label B te brengen.
Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een rechtspersoon, een maatschap, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap, een eenmanszaak, een zelfstandige ondernemer of een kerkgenootschap;
b. indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan de de-minimisverordening;
c. de aanvraag is, voordat deze wordt ingediend, afgestemd met het gemeentelijk energieloket.
1. In afwijking van artikel 1.1.6 sub d zijn gemeentelijke apparaatskosten in welke vorm dan ook, niet subsidiabel.
2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub a zijn kosten van vrijwilligers wel subsidiabel tot een maximum tarief van € 15 per uur.
Indien sprake is van een investering waarbij een machine of apparatuur wordt aangeschaft, dan is in afwijking van artikel 1.1.5 tweede lid, de aanschaf van de machine of apparatuur subsidiabel conform artikel 1.1.5 vierde lid.
1. De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 150.000 per aanvraag.
2. De subsidie bedraagt 70% van de subsidiabele kosten indien de aanvraag betrekking heeft op een innovatieve aanpak. Er worden maximaal twee subsidies per jaar verstrekt voor een innovatieve aanpak.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Stimulering actieve marktaanpak verduurzaming woningen.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een projectplan met een omschrijving van het initiatief, de doelgroep, de aanpak, de betrokken marktpartijen en hun inbreng, de omvang van de activiteiten, de te behalen prestaties, de meetbare resultaten en verwachte conversiegraad, bijdrage aan de ambitie om het energielabel van de betreffende woningen planmatig op ten minste label B te brengen, de informatie-overdracht aan andere partijen, de planning, de kosten, de eigen bijdrage, bijdragen van de gemeente of derden, en of de aanvraag is afgestemd met het energieloket van de betreffende gemeente.
Een aanvraag om subsidie moet uiterlijk op 1 oktober 2019 zijn ontvangen.
In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:
a. de gemeente de aanvrager is en deze gemeente heeft de Bestuursovereenkomst Woonafspraken niet getekend;
b. de aanvraag betrekking heeft op de bekostiging van de energiemaatregelen;
c. de aanvraag betrekking heeft op uitsluitend een reclamecampagne.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 is de subsidieontvanger verplicht:
a. de opgedane kennis, de aanpak of het initiatief te delen of beschikbaar te stellen aan andere partijen die erom vragen;
b. binnen drie maanden na subsidieverlening te starten met de activiteiten en deze te hebben gerealiseerd uiterlijk op 1 juli 2020.
In aanvulling op de artikelen 1.5.1, 1.5.2 en 1.5.3 overlegt de aanvrager bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie de aantallen particuliere woningeigenaren die benaderd zijn en de bijbehorende conversiegraad.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. de minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun;
b. gebied: landelijke gebieden die in de systematiek van gebied gerichtwerken zijn aangewezen, te weten Noordoost-Twente, Zuidwest-Twente, Noordoost-Overijssel, Noordwest-Overijssel, Salland en Zwolle-Kampen;
c. gebiedsprogramma: jaarlijks voortschrijdend meerjarenprogramma voor de periode 2007 tot en met 2013 tot uitvoering van het pMJP in een gebied. Het programma wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten in overleg met gemeenten en waterschappen in een gebied;
d. plattelandsontwikkelingsprogramma: programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling voor Nederland met betrekking tot de programmeringsperiode 2007-2013, zoals goedgekeurd door de Commissie krachtens artikel 18 van verordening (EG) nr. 1698/2005 of herzien krachtens artikel 19 van die verordening;
e. pMJP: het provinciale meerjarenprogramma voor het landelijk gebied zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied;
f. POP-verordening: Verordening (EG) 1698/2005 Pb L277/113 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);
g. steunmaatregel: een steunmaatregel als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van het EG-verdrag;
h. uitvoeringsverordening POP: Verordening (EG) nr. 1974/2006 Pb L368/15 van de Raad van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling;
i. vrijstellingsverordening: een door de Europese Commissie vastgestelde verordening op basis van artikel 1, lid 1 van Verordening (EG) 994/98 Pb L142 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen;
j. vrijstellingsverordening Landbouw: Verordening (EG) 1857/2006 Pb L 358/3 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001;
k. Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EG) nr. 800/2008, Pb L 214/3 van de commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening);
l. POP-maatregel: maatregel die uitvoering krijgt binnen het plattelandsontwikkelingsprogramma. De criteria voor deze maatregelen zijn opgenomen in de onderscheiden maatregelfiches (http://www.regiebureau-pop.eu/nl/info/4/65/maatregelfiches).
m. BBL: Bureau Beheer Landbouwgronden.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de uitvoering van het pMJP en die passen in een gebiedsprogramma.
1. Gedeputeerde Staten kunnen ter uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de inhoudelijke prestaties in het pMJP.
2. POP-subsidie wordt uitsluitend verstrekt onder de ter uitvoering van bijlage II, punt 5 van de Uitvoeringsverordening POP opgenomen voorwaarden in het Plattelandsontwikkelingsprogramma. De voorwaarden zijn van toepassing op de totale subsidie voor de activiteit.
3. De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:
kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd;
kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de ontvangstbevestiging van de aanvraag, tenzij het betreft kosten van voorbereiding, planvorming, onderzoek en voorlichting;
verrekenbare belastingen, heffingen of lasten; voor overheden geldt dat de BTW niet voor subsidie in aanmerking komt;
kosten van bodemsanering voor zover verhaal op de vervuiler of een beroep op fondsen mogelijk is;
kosten van rente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, boetes of sancties;
kosten van activiteiten die redelijkerwijs kunnen worden gedekt uit de inkomsten die met deze activiteiten verband houden;
kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of aan gangbare minimumkwaliteitseisen;
normale exploitatiekosten;
de aankoop van grond voor een bedrag dat hoger is dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken concrete actie. In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen kan er een hoger percentage worden vastgesteld voor concrete acties ten behoeve van milieubehoud.
4. Aan POP-subsidie zijn de volgende voorschriften verbonden:
met de uitvoering van het project mag niet worden gestart voordat de ontvangstbevestiging van de aanvraag is ontvangen, tenzij het voorbereidings-, planvormings-, onderzoeks- of voorlichtingsactiviteiten betreft;
op moment van de beschikking tot subsidieverlening voor het project dienen de uit te voeren activiteiten obstakelvrij te zijn, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;
de activiteiten starten uiterlijk binnen twee maanden na subsidieverlening, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;
de activiteiten worden afgerond binnen twee jaren na subsidieverlening, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.
Gedeputeerde Staten kunnen hiervan op basis van een gemotiveerd verzoek afwijken, indien er sprake is van niet verwijtbare en/of onvoorziene omstandigheden.
5. De subsidieontvanger is verplicht een administratie te voeren die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor een juist inzicht in de realisatie van de te subsidiëren activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking, hetgeen inhoudt dat:
alle ontvangsten en uitgaven in de administratie zijn vastgelegd met onderliggende bewijsstukken;
bewijsstukken, als onderdeel van de administratie aanwezig zijn ten name van de gesubsidieerde en dat daaruit de aard van de geleverde goederen en diensten duidelijk blijkt;
de administratie en de daartoe behorende bescheiden worden bewaard tot 31 december 2020.
6. In afwijking van artikel 1.3.3 kunnen Gedeputeerde Staten op aanvraag voorschotten verlenen tot maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag. Daarbij geldt het volgende:
de aanvraag wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten op een daartoe vastgesteld formulier, vergezeld van kopieën van alle te declareren facturen.
het voorschot wordt berekend naar rato van gemaakte en betaalde kosten, voor zover deze nog niet eerder bij een verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen;
Gedeputeerde Staten kunnen, in afwijking van het bepaalde onder b, voordat kosten zijn betaald, een voorschot verstrekken aan een natuurlijk persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon als deze naar genoegen van Gedeputeerde Staten de financieringsbehoefte heeft aangetoond.
7. Tenzij anders bepaald brengt de subsidieontvanger drie maal per jaar schriftelijk verslag uit aan Gedeputeerde Staten over de inhoudelijke en financiële voortgang van de activiteiten en legt daarbij over een overzicht van boekingsbescheiden en een overzicht van betaalde facturen van die periode.
8. Binnen drie maanden na afloop van de activiteiten dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij Gedeputeerde Staten bij de subsidieverlening een andere termijn hebben aangegeven. De aanvrager overlegt, in aanvulling op artikel 1.5.1 en artikel 1.5.2, bij de aanvraag een inhoudelijk en financieel verslag alsmede een goedkeurende controleverklaring.
9. POP-subsidie wordt gefinancierd uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en is daarmee onderhavig aan de POP-verordening en de uitvoeringsverordening POP. Bij subsidieverstrekking op basis van POP zijn de bepalingen uit de POP-verordening en de uitvoeringsverordening POP leidend ten opzichte van hoofdstuk 1 van dit Uitvoeringsbesluit.
1. POP-subsidie kan worden verleend voor de LEADER-aanpak, zoals bedoelt in As 4 van het Plattelandsontwikkelingsprogramma en uitgewerkt in de plaatselijke ontwikkelingsstrategie.
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de kosten van alle maatregelen die voldoen aan de criteria van maatregel 411, 413, 421 en 431 van bijlage 4 bij het Plattelandsontwikkelingsprogramma.
3. In afwijking van artikel 1.2.2 wordt een aanvraag met betrekking tot de LEADER-aanpak ingediend vanaf zes weken vóór 1 maart en 1 oktober.
4. Op een aanvraag wordt niet eerder beschikt dan nadat de desbetreffende door Gedeputeerde Staten ingestelde Plaatselijke Groep als adviesorgaan ter zake een advies heeft uitgebracht.
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 9.1.2 wordt een aanvraag voor subsidie op grond van dit hoofdstuk geweigerd indien sprake is van een steunmaatregel en verlening van de subsidie niet in overeenstemming is met een vrijstellingsverordening of aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
2. Het eerste lid is niet van toepassing als voor de betreffende activiteit een POP-subsidie wordt verleend als bedoeld in artikel 9.1.3.
3. Het eerste lid is bovendien niet van toepassing als de omvang van de subsidie en de voorschriften waaronder de subsidie wordt verstrekt passen binnen een op grond van artikel 87, derde lid van het EG-Verdrag door de Commissie goedgekeurde regeling.
4. Indien de aanvrager niet tevens eindbegunstigde is, wordt bij de beoordeling van de aanvraag op grond van dit artikel uitgegaan van de positie van de eindbegunstigde.
1. Indien het gebiedprogramma is bekrachtigd in een convenant geldt de ondertekening van het convenant door de gemeente en waterschap als aanvraag voor een subsidie, onverminderd het bepaalde in artikel 9.1.3.
2. De indieningstermijn uit artikel 1.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag bij convenant wordt ingediend.
3. Indien en voorzover enig subsidieplafond niet is uitgeput kunnen aanvragen ook na aanvang van het subsidietijdvak worden ingediend. Gedeputeerde Staten zullen de betrokkenen voortijdig in kennis stellen van deze mogelijkheid.
Indien op grond van artikel 9 van de Wet Inrichting Landelijk gebied de bestuursovereenkomst tussen rijk en Gedeputeerde Staten van Overijssel wordt gewijzigd kan de subsidieverlening ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht.
1. Subsidie als bedoeld in deze paragraaf kan worden verleend voor prestaties in een reeks van jaren. In het besluit tot subsidieverlening wordt het totale subsidiebedrag verdeeld in jaarschijven, rekening houdend met het jaar waarin de prestaties worden voorzien.
2. In aanvulling op artikel 1.3.3 houden Gedeputeerde Staten bij het bepalen van de hoogte van het voorschot rekening met het jaar waarin prestaties worden gerealiseerd, alsmede met het bepaalde in artikel 11 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied.
3. De subsidieontvanger dient uiterlijk op 30 april een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie voor de prestaties die in het kalenderjaar daaraan voorafgaand zijn gerealiseerd.
[ingetrokken]
[ingetrokken]
[ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. kavelaanvaardingswerken: cultuurtechnische werken die nodig zijn om de toegedeelde kavels in redelijke mate vergelijkbaar te maken met de ingebrachte kavels. Het gaat daarbij om het vergelijkbaar maken van de bewerkbaarheid van de kavels en niet om het voortbrengend vermogen.
b. projectgebied: door de aanvrager op kaart begrensd gebied waarbinnen eigenaren kunnen deelnemen aan een herverkaveling.
c. planmatige vrijwillige kavelruil: herverkaveling op basis van een ruilplan waaraan inbrengers van grond op vrijwillige basis deelnemen.
d. wettelijke herverkaveling: herverkaveling als onderdeel van een landinrichtingsplan zoals omschreven in de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG).
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. de voorbereiding van projecten voor wettelijke herverkaveling;
b. de uitvoering van projecten voor wettelijke herverkaveling;
c. de voorbereiding en uitvoering van projecten voor planmatige vrijwillige kavelruil;
d. kavelaanvaardingswerken met uitzondering van draineerwerkzaamheden of irrigatieapparatuur en irrigatiewerkzaamheden.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvraag voor activiteiten genoemd in artikel 9.5.2, is afkomstig van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon;
b. de activiteit draagt bij aan de verbetering van de landbouwstructuur;
c. de omvang van het projectgebied is minimaal 300 ha;
d. de subsidie zoals bedoeld onder artikel 9.5.2 sub a, b en c moet voldoen aan het bepaalde in artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw;
e. de subsidie zoals bedoel onder artikel 9.5.2 sub d moet voldoen aan het bepaalde in artikel 14 van de Vrijstellingsverordening Landbouw;
f. met de activiteit mag pas worden begonnen nadat de aanvraag is ingediend en de subsidie is verstrekt;
g. de totale investeringssteun zoals bedoeld in de Vrijstellingsverordening Landbouw waaronder de subsidie voor kavelaanvaardingswerkzaamheden bedraagt niet meer dan € 400.000 per bedrijf per drie fiscale jaren.
1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.5.2, sub a, bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
2. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.5.2, sub b, bedraagt maximaal 90% van de subsidiabele kosten.
3. de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.5.2, sub c, bedraagt maximaal 80% van de subsidiabele kosten.
4. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.5.2, sub d bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten, met een maximale subsidie van € 100.000 per bedrijf.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruikt van het aanvraagformulier Kavelruil.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager een projectplan dat aan de volgende eisen voldoet:
een duidelijke begrenzing van het projectgebied op kaart;
beschrijving van de doelstelling en de beoogde resultaten. Hierin is aangegeven hoe de activiteit bijdraagt aan de toename van de gemiddelde kavelgrootte;
beschrijving van de aanpak en activiteiten;
planning;
een begroting met financieringsvoorstel waarbij de subsidiabele kosten per post en per jaarschijf worden aangegeven.
1. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 9.5.3 tevens een financieel verslag, een verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten en een berekening van het aantal hectares waarvan de landbouwstructuur is verbeterd.
2. Indien sprake is van planmatige vrijwillige kavelruil is de berekening gebaseerd op:
na een herverkaveling wordt per deelnemer het aantal toebedeelde hectares vergeleken met de totale bedrijfsgrootte na toedeling;
de toedeling wordt vermenigvuldigd met 10;
wanneer het aantal toebedeelde hectares x 10 groter is dan de bedrijfsgrootte, wordt het de oppervlakte van het hele bedrijf bechouwd als landbouwgrond met verbeterde structuur;
wanneer het aantal toebedeelde hectares x 10 kleiner is dan de bedrijfsgrootte, wordt de toedeling x 10 bechouwd als landouwgrond met verbeterde structuur;
het totaal aantal hectares landbouwgrond met verbeterde structuur van alle deelnemende bedrijven is de prestatie.
[ingetrokken]
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Landelijke regelgeving: de vigerende regelgeving van de Rijksoverheid ter beperking van stikstofemissies uit huisvestingssystemen van veehouderijen: de Wet ammoniak en veehouderij en het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderijen;
b. Beleidskader stikstof: Beleidskader Natura 2000 stikstof en veehouderijen (Besluit Gedeputeerde Staten van Overijssel van 27 april 2010);
c. Beleidsregel stikstof: Beleidsregel Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen (besluit Gedeputeerde staten van 13 april 2010);
d. Drempelwaarde: depositie, op de rand van een Natura 2000 gebied, van één procent van de kritische depositiewaarde van het meest kritische habitattype binnen datzelfde Natura 2000-gebied;
e. N-depositie: neerslag van stikstofverbindingen uit de atmosfeer op een habitat binnen een beschermd natuurgebied, waarbij de belasting op het meest belaste punt binnen het habitat uitgedrukt wordt in mol N/ha/jr en de belasting op het habitat als geheel in mol N/jr; De berekening vindt plaats overeenkomstig artikel 7, lid 2 van de Beleidsregel stikstof;
f. N-emissie: uitstoot van ammoniak vanuit een veehouderij. Deze wordt uitgedrukt in kilogram ammoniak per dierplaats per jaar;
g. Kritische depositiewaarde: de in Alterra-rapport 1654 per Natura 2000-gebied vastgelegde waarde die aangeeft wat de gevoeligheid van een in het betrokken gebied voorkomend habitattype is voor de invloed van stikstofdepositie;
h. Piekbelaster: N-depositie van 50% of meer van de kritische depositiewaarde van het meest kritische habitattype binnen een Natura 2000 gebied als gevolg van een individueel bedrijf op de meest belaste punten.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
1. projecten gericht op de kennisontwikkeling en de verspreiding van kennis met betrekking tot technieken en maatregelen voor de vermindering van stikstofemissie vanuit veehouderijbedrijven in Overijssel;
2. investeringen in stikstofemissiebeperkende maatregelen en technieken op landbouwbedrijven in Overijssel waarmee lagere stikstofemissies vanuit deze bedrijven gerealiseerd worden dan die op grond van de normen van de landelijke regelgeving vereist zijn.
Een aanvraag voor een activiteit genoemd in artikel 9.9.2. moet voldoen aan de volgende criteria:
1. De aanvraag voor de activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2 eerste lid moet betrekking hebben op projecten voor:
Kennisontwikkeling en kennisverspreiding door middel van praktijknetwerken.
Advisering aan landbouwers voor de opstelling en uitvoering van bedrijfsplannen voor de vermindering van de stikstofemissie.
2. Aanvragen voor activiteiten zoals bedoeld onder artikel 9.9.2 eerste lid kunnen worden ingediend door een samenwerkingsverband van landbouwbedrijven of van landbouwbedrijven met andere partners (keten en/of gebiedspartijen) en/of kennisinstellingen.
3. Aanvragen voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2 tweede lid kunnen worden ingediend door landbouwbedrijven met een minimale bedrijfsgrootte van 40 NGE.
4. Investeringen zoals bedoeld in artikel 9.9.2 tweede lid moeten gebruikt worden om lager gemiddelde stikstofemmissie per dierplaats te realiseren.
5. Subsidie als bedoeld in artikel 9.9.2 eerste lid, waarbij een landbouwbedrijf eindbegunstigde is moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie waarbij andere ondernemingen eindbegunstigde zijn moet voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
6. Subsidie als bedoeld in artikel 9.9.2, tweede lid, moet voldoen aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
7. Op subsidies die worden verstrekt op grond van artikel 9.9.2, is artikel 9.1.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 121.
1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2, eerste lid bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten.
2. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2, tweede lid bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten, met een maximum subsidiebedrag van € 400.000,-- per bedrijf in een periode van drie fiscale jaren, uitgaande van de datum van beschikking.
3. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2, tweede lid waarbij sprake is van investeringen die leiden tot extra kosten voor de bescherming van het milieu door de sanering van piekbelastingen op Natura 2000 gebieden middels technische maatregelen en die geen uitbreiding van de productiecapaciteit tot gevolg hebben, bedraagt maximaal 60% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 400.000,-- per bedrijf in een periode van drie fiscale jaren, uitgaande van de datum van beschikking.
1. In aanvulling op artikel 1.1.5 tweede en derde lid komen voor subsidie als bedoeld in artikel 9.9.2, tweede lid de volgende kosten in aanmerking:
de bouw en de aanpassing van de inrichting van bedrijfsgebouwen;
de aanschaf van machines en apparatuur;
met de onder sub a en b genoemde investeringen samenhangende advieskosten tot een maximum van 10% van de totale investering.
2. De subsidiabele kosten zoals genoemd in het eerste lid zijn maximaal de meerkosten van investeringen om lagere stikstofemissies te realiseren dan vereist op grond van de landelijke regelgeving ten opzichte van de kosten van de investeringen die gemaakt zouden moeten worden om te voldoen aan de normen van de landelijke regelgeving. Kosten die worden gemaakt om te voldoen aan de eisen waaraan op grond van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij in 2013 voldaan moet zijn, zijn niet subsidiabel. Deze bedrijven komen wel voor subsidie in aanmerking voor kosten van maatregelen die een minstens 10% lagere emissie opleveren dan waaraan in 2013 moet worden voldaan.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid bij de aanvraag om subsidie tevens:
a. een berekening en onderbouwing van de meerkosten van de investering om stikstofemissiebeperkende maatregelen te treffen, die verder gaan dan is voorgeschreven in de landelijke regelgeving;
b. een berekening van de huidige N-emissie van het landbouwbedrijf van de aanvrager en de N-emissie van dit landbouwbedrijf na de investering;
c. een berekening van de huidige N-depositie van het landbouwbedrijf van de aanvrager en de nieuwe N-depositie na de investering van dit landbouwbedrijf op het nabij gelegen Natura 2000 gebied, indien van toepassing.
1. In afwijking van artikel 1.1.3 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan het gestelde in de artikel 9.9.2 in een prioriteitsvolgorde:
Ten eerste wordt prioriteit gegeven aan aanvragen van landbouwbedrijven met een N-depositie op een Natura 2000-gebied boven de dempelwaarde van 1% van de kritische depositiewaarde.
Ten tweede worden de aanvragen geprioriteerd op basis van de door de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd verminderde N-depositie op een nabij gelegen Natura 2000 gebied.
Ten derde worden de aanvragen geprioriteerd op basis van de door de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd vermeden N-depositie op een nabij gelegen Natura 2000 gebied.
2. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dat toelaat
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als er sprake is van vervangingsinvesteringen of investeringen op intensieve veehouderijbedrijven in extensiveringsgebieden in het Reconstructiegebied Salland-Twente.
De activiteit moet binnen 2 jaar na subsidieverlening zijn uitgevoerd.
1. In afwijking van artikel 1.2.2. wordt een subsidieaanvraag vier keer per jaar, voor 1 maart, 1 juni, 1 september en 1 november van het betreffende kalenderjaar ingediend.
2. Een onvolledige subsidieaanvraag kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling c.q. wijziging van de aanvraag betreft.
vervallen.
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
[ingetrokken]
a. Beleidskader: het op 2 juli 2014 door Provinciale Staten geactualiseerde Beleidskader voor Groene en Blauwe diensten 2006-2015;
b. Groene en Blauwe diensten: maatregelen en activiteiten op het gebied van landschap, natuur en water, cultuurhistorie en recreatie die de kwaliteit en toegankelijkheid van het landelijk en stedelijk gebied verhogen, uitgevoerd door een of meerdere particuliere grondgebruikers. Bij Groene diensten gaat het om beheer, aanleg, herstel en vergroten van de toegankelijkheid van landschap en natuur. Bij Blauwe diensten gaat het om waterberging, waterconservering en verbetering van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit. Groene en Blauwe diensten betreffen bovenwettelijke activiteiten. Het gaat om actief beheer en is geen schaderegeling. Indien sprake is van aanleg en herstel moet het langjarig beheer gegarandeerd zijn;
c. Catalogus Groenblauwe diensten: een door de Europese Commissie goedgekeurde Nederlandse catalogus, waarin de maximale vergoeding per Groene en Blauwe Dienst is opgenomen;
d. contract: een schriftelijke overeenkomst voor levering van Groene en Blauwe diensten, tussen een particuliere beheerder en een uitvoeringsorganisatie, waarbij de particuliere beheerder zich verbindt tot nakoming van de verplichtingen waartoe de subsidieontvanger uit hoofde van deze paragraaf, met betrekking tot de gronden binnen het betreffende projectvoorstel gehouden is, zolang de beheerder beschikt over het recht tot gebruik en beheer van die gronden. Tevens verbindt de particuliere beheerder zich, de in de vorige volzin bedoelde verplichtingen als kettingbeding op te nemen bij overdracht van het betreffende gebruiksrecht. De looptijd van de overeenkomst is 30 jaar. Indien om aantoonbare redenen een beheercontract van 30 jaar niet mogelijk is, is 20 jaar acceptabel, met een ondergrens van 10 jaar;
e. particuliere beheerder:een natuurlijk persoon of rechtspersoon, niet zijnde het Rijk, provincie, gemeente of waterschap, die beschikt over het recht tot gebruik en beheer van de gronden;
f. uitvoeringsorganisatie:de stichting die in opdracht van een of meer gemeenten projectvoorstellen uitvoert, conform taakomschrijving en uitvoeringsproces zoals omschreven in het Beleidskader.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het opstellen van een projectvoorstel voor Groene en Blauwe diensten;
b. het uitvoeren van de contracten voor Groene en Blauwe diensten;
c. de activiteiten van een uitvoeringsorganisatie;
fondsbeheer en - werving;
gebiedsmakelaardij;
advies;
professionalisering en educatie;
communicatie;
controle en monitoring.
Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente;
b. de aanvraag past binnen de uitgangspunten en doelstellingen zoals beschreven in het Beleidskader;
c. de aanvraag is gebaseerd op een landschapsplan of vergelijkbaar gemeentelijk document;
d. de Groene en Blauwe diensten dienen te voldoen aan de eisen zoals omschreven in de Catalogus Groenblauwe diensten;
e. de dekking van 25% van de subsidiabele kosten is aantoonbaar geregeld.
1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.16.2 onder sub a en sub c bedraagt samen maximaal 15% van de totale subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 9.16.2.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b bedraagt maximaal 75% van de normbedragen per Groene en Blauwe dienst zoals opgenomen in de Catalogus Groenblauwe diensten. Bij de verlening van de subsidie wordt het verwachte rendement in mindering gebracht op de contractwaarde van de naar verwachting af te sluiten beheercontracten. Het rendementspercentage wordt gebaseerd op de IRS (Interest Rate Swap) met een looptijd van 10 jaar + een opslag van 100 punten (=1%). Ter compensatie van de te verwachten gemiddelde inflatie zal 3% aan de Netto Contante Waarde van de afgesloten beheercontracten worden toegevoegd.
1. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2. sub a geldt dat:
uitsluitend de kosten derden als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid subsidiabel zijn;
in afwijking van artikel 1.1.6 sub c, de kosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel, voor zover deze gemaakt zijn na 1 juli 2014.
2. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b geldt, in afwijking van artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6, een forfaitair vastgesteld tarief per Groene en Blauwe dienst zoals opgenomen in de geldende Catalogus Groenblauwe diensten op het moment van de datum van de aanvraag.
3. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub c geldt dat uitsluitend de kosten derden, zijnde de kosten van de uitvoeringsorganisatie, als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid, subsidiabel zijn.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier Groene en Blauwe diensten 2014-2015.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager voor de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b:
een projectvoorstel dat tenminste de volgende onderdelen bevat: een overzicht van de te contracteren Groene en Blauwe diensten, met vermelding van de landschapselementen, aanleg, herstel met in beide gevallen aansluitend langjarig beheer, of alleen langjarig beheer; type element; type beheer; nummer locatie aangegeven op digitale kaart waarop ook de reeds gecontracteerde landschapselementen in de gemeente zichtbaar zijn; NAW beoogde contractpartner; begroting en dekkingsplan inclusief cofinanciering;
berekening van de subsidie door gebruik te maken van Excel document Berekening subsidie Groene en Blauwe diensten;
voorzover nog niet eerder overlegd, een afschrift van de overeenkomst met een bank, die voldoet aan de voorwaarden van de wet FIDO, waarin de bank heeft aanvaard een rekening-courant voor de subsidieontvanger, te openen.
3. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager voor de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub a en sub c een offerte waaruit blijkt wat de subsidiabele kosten zijn.
Een aanvraag voor subsidie moet, in afwijking van artikel 1.2.2, ontvangen zijn uiterlijk op 1 juli 2015.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten weigeren, in aanvulling op artikel 1.1.3, de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b indien voor de activiteiten een subsidiemogelijkheid bestaat op grond van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel, de Subsidieregeling Natuur Overijssel of de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Overijssel.
De subsidieontvanger is, in aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 verplicht:
a. de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b over te maken naar een fonds waarvan het fondsbeheer wordt ondergebracht bij een bank die voldoet aan de voorwaarden van de wet FIDO;
b. de contracten als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b, te hebben afgesloten uiterlijk op 31 december 2015.
In afwijking van artikel 1.3.3 kunnen Gedeputeerde Staten de aanvrager een voorschot tot maximaal 100% van de verleende subsidie verlenen.
In aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid en artikel 1.5.3 tweede, derde en vierde lid wordt bij de aanvraag tot vaststelling, van de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b, als bijlage toegevoegd het Excel document Berekening vaststelling subsidie Groene en Blauwe diensten.
De subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b wordt vastgesteld op maximaal 75% van de normbedragen per Groene en Blauwe dienst zoals opgenomen in de Catalogus Groen Blauwe diensten. Bij de vaststelling van de subsidie wordt het verwachte rendement in mindering gebracht op de contractwaarde van de daadwerkelijk afgesloten beheercontracten. Het rendementspercentage wordt gebaseerd op de IRS (Interest Rate Swap) met een looptijd van 10 jaar + een opslag van 100 punten (=1%). Ter compensatie van de te verwachten gemiddelde inflatie zal 3% aan de Netto Contante Waarde van de afgesloten beheercontracten worden toegevoegd.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die in het kader van de pilot Boeren voor natuur Twickel worden uitgevoerd en waaraan de Europese Commissie op 27 juli 2006 respectievelijk 19 november 2007, steunnummers N476/2007 goedkeuring is verleend.
[Ingetrokken]
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die gericht zijn op behoud en verbetering van de weidevogelstand in Overijssel.
De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9.19.1 moet voldoen aan de volgende criteria:
1. De activiteit draagt direct of indirect bij aan het verbeteren van de weidevogelstand in Overijssel.
2. De activiteit is gebiedsoverstijgend of heeft een voorbeeldfunctie voor andere weidevogelgebieden.
3. De aanvraag is afkomstig van een samenwerkingsverband.
4. De financiering vindt plaats door meerdere partijen.
5. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
[Ingetrokken]
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van een faunabeheerplan.
Een aanvraag voor subsidie voor de uitvoering van een faunabeheerplan moet voldoen aan de volgende criteria:
1. de aanvraag wordt ingediend door een faunabeheereenheid, zoals vermeld in artikel 29 van de Flora- en Faunawet,
2. de aanvraag is gericht op de uitvoering van een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd faunabeheerplan op basis van artikel 30 van de Flora -en faunawet.
De subsidie als bedoeld in 9.21.1 bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
[ingetrokken]
[Ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. bestuurlijk overleg: het overleg dat alle partijen van Samen werkt beter op bestuurlijk niveau op regelmatige basis voeren;
b. uitvoeringsagenda: door de partners van het bestuurlijk akkoord Samen werkt beter, opgestelde agenda, waarin als bijlage de gebiedsprocessen en -projecten zijn opgenomen en de wijze van uitvoering is vastgelegd;
c. Samen werkt beter: het op 29 mei 2013 gesloten bestuurlijk akkoord voor een economisch en ecologisch vitale toekomst;
d. gebiedsproces: proces in een gebied met relatief complexe of grote opgaven, veelal met veel actoren en veel grotere belangenconflicten dat moet leiden tot een gedragen realisering van maatregelen;
e. gebiedsplan: plan dat is opgesteld door een SWB-partij om overheidsdoelen en -opgaven binnen de gestelde kaders van de PS-besluiten van 3 juli 2013 (kenmerk PS/2013/412) en 23 april 2014 (PS/2014/62) te realiseren;
f. gebiedsofferte: een door de relevante partijen in een gebied (ondernemers, bewoners, maatschappelijke organisaties) gedaan voorstel om overheidsdoelen en -opgaven binnen de gestelde kaders van de PS-besluiten van 3 juli 2013 (kenmerk PS/2013/412) en 23 april 2014 (PS/2014/62) te realiseren;
g. gebruik en beheer: fase na afronding van de realisatie waarbij de resultaten worden gebruikt en beheerd en - waar nodig - overgedragen naar exploitanten of beheerders, publieke of private partijen;
h. PAS (Programma Aanpak Stikstof): de landelijke aanpak die, in overeenstemming met de Minister van Defensie en Gedeputeerde Staten van de provincies, is vastgesteld door de Minister van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu ingevolge artikel 19kg van de Natuurbeschermingswet 1998. Het programma verbindt economie en ecologie door de realisering van de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden samen te laten gaan met economische ontwikkelingen;
i. PAS-maatregel: een gebiedsspecifieke maatregel of activiteit die wordt genomen ter uitvoering van het PAS en die tot doel heeft het herstellen en robuuster maken van de habitattypen en leefgebieden van soorten die gevoelig zijn voor stikstof, zodat deze beter beschermd zijn tegen de hoge stikstofbelasting. De maatregel of activiteit als zodanig is opgenomen in een PAS-gebiedsanalyse, dan wel een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd(e) aanpassing of alternatief van voornoemde maatregel of activiteit;
j. niet-PAS-maatregel: een gebiedsspecifieke maatregel of activiteit die wordt genomen ter realisering van de instandhoudingsdoelstellingen. De maatregel of activiteit is opgenomen in een (ontwerp-) beheerplan voor een Natura 2000-gebied in Overijssel of in het rapport 'Maatregelen voor Natura 2000-soorten in Overijssel en in De Wieden en Weerribben in het bijzonder' van 24 augustus 2012, dan wel in een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd(e) aanpassing of alternatief van voornoemde maatregel of activiteit;
k. beheerplan: een plan als bedoeld in artikel 19a van de Natuurbeschermingswet 1998 voor een Natura 2000-gebied in Overijssel;
l. Natura 2000-maatregelen: de PAS-maatregelen en niet-PAS-maatregelen tezamen;
m. EHS-maatregelen: de maatregelen die voortvloeien uit de afronding EHS, zoals door Provinciale Staten vastgesteld op 3 juli 2013 (PS/2013/413) in het kader van de Ontwikkelopgave, en gewijzigd door Provinciale Staten op 8 oktober 2014 (PS/2014/702);
n. interne Maatregelen: de inrichtings- en beheermaatregelen in de natuurterreinen binnen de Natura 2000-gebieden die bijdragen aan de duurzame instandhouding van deze gebieden en voortvloeien uit de PAS-gebiedsanalyse of het beheerplan van het betreffende gebied;
o. instandhoudingsdoelstelling: de doelstellingen, als bedoeld in artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998, voor een Natura2000-gebied;
p. PAS-gebiedsanalyse: een ecologische analyse van een stikstofgevoelig Natura2000-gebied in Overijssel, deel uitmakend van de passende beoordeling van het PAS. In de analyse zijn maatregelen opgenomen die dienen ter verzekering dat de kwaliteit van habitattypen en leefgebieden van soorten niet verder achteruit gaat of verbetert;
q. ontwikkelopgave: alle PAS- en niet-PAS-maatregelen die de provincie Overijssel in de beheerplannen laat vastleggen op basis van de PAS-gebiedsanalyses voor wat betreft de Natura 2000-gebieden en de EHS.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten:
a. de verkenning van een gebiedsproces, met als resultaat een programma van eisen (fase 1);
b. het opstellen van een plan van aanpak ten behoeve van fase 2, de planuitwerking, fase 3, de realisatie of fase 4, het beheer;
c. het opstellen van een gebiedsplan of gebiedsofferte op basis van programma van eisen (fase 2);
d. het uitvoeren van een gebiedsplan of -offerte dan wel het realiseren van interne maatregelen (fase 3);
e. het gebruik en beheer (fase 4).
1. Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
de aanvrager is:
een partner van Samen werkt Beter, zijnde Landschap Overijssel, LTO Noord, Natuurmonumenten, Natuur en Milieu Overijssel, Natuurlijk Platteland Oost, Overijssels Particulier Grondbezit, RECRON, Staatsbosbeheer, VNG Overijssel; een Overijsselse gemeente; VNO-NCW; of de Waterschappen Drents-Overijsselse Delta, Vechtstromen en Rijn & IJssel; dan wel
een natuurlijk persoon of een privaatrechtelijke rechtspersoon, die eigenaar is van gronden die relevant zijn voor de Ontwikkelopgave en waarvan de gronden vallen binnen de begrenzing van de Omgevingsvisie, waarbij de subsidiabele kosten zich beperken tot activiteiten in het kader van fase 2, 3 en 4;
De activiteit past binnen de kaders en doelstellingen zoals omschreven in de Omgevingsvisie, wateropgave (KRW), het investeringsbesluit sociaal flankerend beleid, de afspraken met het Rijk, Natura 2000, het akkoord ‘Samen werkt beter' en het PAS.
2. In aanvulling op het eerste lid moet de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9.24.2 sub a voldoen aan het criterium dat de voorzitter van het Bestuurlijk overleg een positief advies heeft gegeven over de aanvraag.
3. In aanvulling op het eerste lid moet de aanvraag voor de subsidie, als bedoeld in artikel 9.24.2 sub b tot en met e, vooraf zijn afgestemd met de programmaleider van de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000, inclusief een positief advies van de programmaleider.
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
1. Indien sprake is van loonkosten zoals bedoeld in artikel 1.1.5 eerste lid sub c dan geldt als maximum de uurlonen zoals opgenomen in de Handleiding Overheidstarieven, op basis van de tarieven uit de tabel ‘integrale loonkosten', kosten-plus tarief, voor een:
een projectleider of vergelijkbaar: schaal 12;
een omgevings-, technisch- dan wel contractmanager of een manager projectbeheersing of vergelijkbaar: schaal 11;
een projectsecretaris, specialist of vergelijkbaar: schaal 10;
een ondersteuner of vergelijkbaar: schaal 8.
2. De uurlonen zoals genoemd in het eerste lid kunnen vergoed worden tot een maximum van 135% van de onder dat lid genoemde kosten:
indien de inzet niet geleverd kan worden uit de eigen organisatie en er dientengevolge een functionaris ingehuurd moet worden die geen dienstverband heeft bij een medeoverheid en die wordt ingehuurd van of via een commerciële partij, of
indien er sprake is van een medewerker met unieke en onmisbare kennis van het betreffende gebied, met unieke kennis van de betreffende ecologie/hydrologie of met een bijzonder bruikbaar netwerk binnen de stakeholders in het gebied.
3. In afwijking van artikel 1.1.6 sub a zijn de kosten voor het inhuren van een subsidieadviesbureau of een andere subsidiebemiddelaar afkomstig uit de publieke of particuliere sector wel subsidiabel.
4. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel, voor zover deze zijn gemaakt na 1 januari 2015.
5. Voor zover apparaatskosten van medeoverheden op grond van artikel 1.1.6 sub d subsidiabel zijn gelden de bedragen als genoemd in het eerste lid.
In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
a. kosten van bodemsanering die voor vergoeding in aanmerking komen op grond van het bepaalde bij of krachtens de Wet bodembescherming;
b. kosten voor de opruiming van explosieven die door een gemeente worden vergoed;
c. kosten voor de bouw van opstallen zonder directe relatie met de Natura 2000-maatregelen;
d. kosten voor de aanschaf van machines;
e. kosten voor de aanschaf of plaatsing van recreatieve voorzieningen;
f. kosten voor de aanleg van parkeergelegenheid;
g. kosten die voortkomen uit achterstallig onderhoud;
h. kosten waarvoor een reguliere subsidie is verstrekt;
i. kosten die de subsidieontvanger op andere wijze vergoed kan krijgen;
j. kosten voor de aanschaf van materialen, anders dan ten behoeve van het treffen van Natura 2000-maatregelen.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9.24.2 sub a gebruik van het aanvraagformulier Samen werkt beter.
2. De aanvrager voor subsidie als bedoeld in artikel 9.24.2 sub b tot en met e:
maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Ontwikkelopgave EHS/N2000 en
dient de aanvraag in op basis van het Programma van eisen dat het programmabureau Ontwikkelopgave EHS/Natura2000 hiervoor naar aanleiding van de verkenning als bedoeld in artikel 9.24.2 sub a heeft opgesteld of heeft laten opstellen.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt subsidie geweigerd indien:
a. de maatregelen reeds voor 1 januari 2015 zijn uitgevoerd;
b. Gedeputeerde Staten of een andere overheid dan wel andere overheden reeds subsidie hebben verstrekt voor dezelfde maatregel, waardoor het totaal aan subsidie meer bedraagt dan 100% van de subsidiabele kosten van de Natura2000-maatregel.
1. In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 is de subsidieontvanger verplicht:
een boekhoudkundige scheiding tussen niet-economische activiteiten, zijnde de uitvoering van de afgesproken Natura2000-maatregelen, en economische c.q. andere activiteiten aan te houden;
de uitvoering van de EHS-/Natura2000-maatregelen te realiseren conform de beheerplannen dan wel de door Gedeputeerde Staten daartoe vastgestelde plannen waarin deze maatregelen worden beschreven. Voor zover voor de uitvoering nader onderzoek nodig is naar de vorm en maatvoering van de Natura2000-maatregelen, behoeft het uiteindelijke plan van uitvoering de goedkeuring van Gedeputeerde Staten.
2. Eventuele voordelen die de subsidieontvanger verkrijgt in het kader van de uitvoering van Natura 2000-maatregelen mogen niet ten gunste strekken van de economische activiteiten van de subsidieontvanger.
In aanvulling op de artikelen 1.5.2 en 1.5.3 bevat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie een verklaring van de subsidieontvanger of er al dan niet sprake is geweest van inkomsten op grond van economische activiteiten, die een gevolg zijn van de uitvoering van door deze regeling gesubsidieerde PAS- dan wel niet PAS-maatregelen. Deze inkomsten worden in mindering gebracht op de vast te stellen subsidie.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. [vervallen];
b. [vervallen];
c. bodemonderzoek: fysiek onderzoek in het veld naar de kwaliteit van de bodem en de waterhuishouding;
d. Kaders: Ontwikkelingsvisie Twickel en omstreken, het investeringsbesluit Pact van Twickel (PS/2012/89), het gewijzigde Uitvoeringsprogramma Pact van Twickel 2012 - 2015 (PS/2013/830); het Projectplan Landbouw (Stuurgroep Pact van Twickel, 20 november 2014) en de paragraaf ‘Landschap' in de Landbouwvisie van Twickel;
e. kleine opstal: opstal met een inhoud van maximum 100 m3;
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. de volgende maatregelen ten aanzien van het thema erven en gebouwen:
sloop van kleine opstallen;
maatregelen die een schuur, een stal of het agrarisch gebruik van een schuur of een stal verbeteren;
maatregelen die het gebruik van een erf bevorderen.
b. de volgende maatregelen ten aanzien van het thema bodem en water:
een fysiek bodemonderzoek;
maatregelen die voortkomen uit een bodemonderzoek;
c. activiteiten ten behoeve van het thema optimaliseren van landbouwkavels die het gebruik van percelen of kavels bevorderen;
d. de volgende maatregelen ten aanzien van het thema energie en asbest:
[vervallen];
energiebesparende maatregelen;
Realisatie van zonnepanelen, mits deze maatregel wordt gecombineerd met het verbeteren van een stal als bedoeld in artikel 9.25.2 sub a onder ii.;
e. activiteiten die bijdragen aan de verbreding van de bedrijfsdoelen door gebruik te maken van de recreatieve waarde van het gebied Twickel, ten behoeve van het thema beleef twickel .
1. Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
de aanvrager is een landbouwbedrijf met een vestiging op landgoed Twickel of stichting Twickel in haar hoedanigheid als agrarisch gebruiker; Toelichting: stichting Twickel kan ook middels een machtiging een aanvraag indienen namens de landbouwbedrijven.
de activiteit wordt gerealiseerd op landgoed Twickel in Overijssel;
de activiteit past binnen de kaders;
stichting Twickel heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen de uit te voeren activiteit die de eigenaarspositie van landgoed Twickel raakt;
Indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het VWEU, dan moet:
de subsidie als bedoeld in artikel 9.25.2 sub a onder ii en iii, sub b en sub c voldoen aan de voorwaarden van artikel 14 van de Vrijstellingsverordening Landbouw;
de subsidie als bedoeld in artikel 9.25.2 sub a onder i en sub e moet voldoen aan de de-minimisverordening Landbouw.
2. Een subsidie als bedoeld in artikel 9.25.2 sub a onder ii voldoet aanvullend op het eerste lid aan het criterium dat sprake moet zijn van een dak dat minimaal 250m2 asbest bevat.
1. Indien sprake is van loonkosten als bedoeld in artikel 1.1.5 eerste lid, dan zijn de loonkosten, onder sub c van dit artikel, subsidiabel tot een maximum van € 35,- per uur.
2. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 9.25.2 sub b onder i en d geldt dat uitsluitend de kosten van derden als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid subsidiabel zijn.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 9.25.2 sub e bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 9.25.2 sub a, b, c en d bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend door gebruik te maken van het aanvraagformulier ‘Ontwikkelopgave Twickel'.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager:
een verklaring waaruit blijkt dat stichting Twickel geen bezwaar heeft op de uit te voeren activiteit(en) die de eigenaarspositie van stichting Twickel raakt;
een prétoetsformulier van Stuurgroep Twickel;
indien sprake is van kosten derden als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid, een offerte waaruit deze kosten blijken.
1. In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid wordt een subsidie die minder dan € 1.000 bedraagt niet geweigerd.
2. In afwijking van artikel 1.3.1vijfde lid wordt een subsidie niet geweigerd indien voor de activiteiten als bedoeld in artikel 9.25.2 sub d, al subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 8.21 Subsidieregeling ‘Asbest eraf, zonnepanelen erop'.
3. In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd als de totale subsidie voor de subsidiabele activiteiten meer bedraagt dan 40% van de subsidiabele kosten of meer bedraagt dan € 500.000.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 is de subsidieontvanger verplicht de activiteiten af te ronden uiterlijk twee jaar na datum van subsidieverlening.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000: het treffen van maatregelen die de realisering van de EHS en de instandhouding van de Natura 2000 gebieden bewerkstelligen;
b. Uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000: gebieden waar maatregelen genomen moeten worden om natuurwaarden in nabijgelegen Natura 2000- gebieden te beschermen, die als zodanige gebiedscategorie zijn aangegeven op de bij Omgevingsverordening 2009 behorende kaarten van een deelgebied van de EHS;
c. verplaatsing: het demonteren, verhuizen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen eventueel gepaard gaande met modernisering van deze voorzieningen dan wel verhoging van de productiecapaciteit.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de verplaatsing van een landbouwbedrijfsgebouw ter bevordering van de grondverwerving ten behoeve van de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000.
1. Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvrager is een natuurlijk persoon of een rechtspersoon die, ten tijde van het sluiten van de onder sub d vermelde overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing, het eigendom, regulier pachtrecht of erfpachtrecht heeft van grond behorend bij een landbouwbedrijf dat vanwege de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000 wordt verplaatst;
het landbouwbedrijf dat vanwege de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000 wordt verplaatst, heeft een omvang van minimaal 50.000 eenheden Standaard Verdiencapaciteit;
cultuurgrond behorend tot het landbouwbedrijf is deels gelegen binnen het Uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000, niet zijnde Nadere Uitwerking Rivierengebied;
er is een overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing met de provincie Overijssel gesloten;
demontage is alleen subsidiabel indien uit de overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing blijkt dat de provincie sloop wenselijk acht van het binnen het Uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 gelegen landbouwbedrijfsgebouw.
2. Indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107, lid 1 van het VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 16 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
3. Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van het criterium genoemd in het eerste lid onder sub c mits het landbouwbedrijf dat wordt verplaatst een essentiële bijdrage levert aan de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000 in die zin dat het een sleutelpositie inneemt in het kader van de grondverwerving ten behoeve van de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000.
1. De subsidie bedraagt:
voor demonteren: maximaal 100% van de werkelijk gemaakte kosten van demonteren van de bestaande voorzieningen op de oude locatie, doch nooit meer dan € 25,- per m2 te slopen bedrijfsgebouw tot een maximum van totaal € 100.000,-;
voor verhuizing: maximaal 100% van de werkelijk gemaakte kosten van verhuizing van bestaande voorzieningen;
voor opbouw: maximaal 40% doch nooit meer dan € 400.000,- van het navolgende berekende verschil. Het betreft het verschil tussen enerzijds de waarde en eventuele investeringskosten van installaties en bedrijfsgebouwen op de hervestiginglocatie, exclusief de bedrijfswoning en de ondergrond en inclusief de sloop van niet bruikbare bedrijfsgebouwen op de hervestiginglocatie, en anderzijds de waarde van installaties en bedrijfsgebouwen, exclusief de bedrijfswoning en de ondergrond op de te verlaten locatie. Beide waarden worden vastgesteld door middel van een in opdracht van de provincie uitgevoerde taxatie. Sloopkosten van de niet bruikbare bedrijfsgebouwen op de hervestiginglocatie zullen tegen maximaal € 25,- per m2 te slopen bedrijfsgebouw opgevoerd kunnen worden.
Voor advieskosten die zien op verplaatsing: maximaal 100% van de werkelijk gemaakte kosten, met een maximum uurvergoeding van € 90,-;
2. De subsidie voor verhuizen en voor advieskosten die zien op verplaatsing, zoals bedoeld in het eerste lid onder sub b en d bedraagt tezamen maximaal € 100.000,- per landbouwbedrijf.
3. De subsidie en het aankoopbedrag van het te verplaatsen bedrijf gezamenlijk kan nooit meer bedragen dan de hoogte van een volledige schadeloosstelling op grond van de onteigeningswet indien het fictieve uitgangspunt gehanteerd zou worden dat het landbouwbedrijf in reconstructie zou worden gebracht.
1. Indien sprake is van interne loonkosten van de aanvrager, dan bedraagt deze overeenkomstig artikel 1.1.5 eerste lid sub c, € 35 per uur.
2. Voor de advieskosten, als bedoeld onder 9.26.4. lid 1 sub d geldt dat uitsluitend kosten van derden als bedoeld in artikel 1.1.5. subsidiabel zijn.
3. In aanvulling op artikel 1.1.5. is overdrachtsbelasting die in verband met hervestiging eventueel verschuldigd is, subsidiabel.
4. Voor de grondslag genoemd onder artikel 9.26.4 eerste lid sub c wordt, in afwijking van artikel 1.1.6. sub a, de kostenpost onvoorzien wel als subsidiabele kosten in de zin van artikel 1.1.5 aangemerkt tot een maximum van 15% van de totale investeringskosten.
In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
a. kosten voor het saneren van de bodem;
b. fiscale claims, met uitzondering van de hiervoor onder 9.26.5. lid 3 genoemde overdrachtsbelasting;
c. kosten die gefinancierd zijn op grond van een Rood voor Rood-regeling.
1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van het aanvraagformulier verplaatsing landbouwbedrijfsgebouwen vanwege de ontwikkelopgave EHS/Natura 2000.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag om subsidie tevens de volgende informatie:
een topografische kaart met een schaal van 1:10.000 waarop de ligging en oppervlakte van het te verplaatsen bedrijf en de bijbehorende gronden, alsmede de plaats van hervestiging indien deze ten tijde van de aanvraag reeds bekend is, zijn aangegeven;
een investeringsbegroting van de nieuwe bedrijfslocatie opgesteld door een onafhankelijk deskundige, waaruit tevens de financiële haalbaarheid van de investering blijkt;
een plan van uitvoering van de werkzaamheden met een daaraan gekoppelde tijdsplanning;
ten tijde van de aanvraag reeds beschikbare kopieën van verleende vergunningen die benodigd zijn ten behoeve van het volwaardig en feitelijk en juridisch obstakelvrij uitoefenen van het te hervestigen landbouwbedrijf;
indien eerder gebruik is gemaakt van een Rood voor Rood regeling: stukken waaruit blijkt dat de Rood voor Rood aanvraag niet betrekking had op dezelfde kosten als waarvoor nu subsidie wordt aangevraagd.
Gedeputeerde Staten stellen een subsidieplafond vast.
In afwijking of in aanvulling op 1.3.1. wordt de subsidie geweigerd:
a. Indien aanvrager een onderneming betreft die in één van navolgende financiële moeilijkheden verkeert:
in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (niet zijnde een kmo die minder dan drie jaar bestaat): wanneer meer dan de helft van haar geplaatste aandelenkapitaal door de opgebouwde verliezen is verdwenen. Dit is het geval wanneer het in mindering brengen van de opgebouwde verliezen op de reserves (en alle andere elementen die doorgaans worden beschouwd als een onderdeel van het eigen vermogen van de onderneming), een negatieve uitkomst oplevert die groter is dan de helft van het geplaatste aandelenkapitaal. Voor de toepassing van deze bepaling worden met „vennootschap met beperkte aansprakelijkheid" met name de in bijlage I bij Richtlijn 2013/34/EU bedoelde rechtsvormen van ondernemingen bedoeld en omvat het „aandelenkapitaal" ook het eventuele agio;
in het geval van een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming (niet zijnde een kmo die minder dan drie jaar bestaat): wanneer meer dan de helft van het kapitaal van de onderneming zoals dat in de boeken van de onderneming is vermeld, door de gecumuleerde verliezen is verdwenen. Voor de toepassing van deze bepaling worden met „een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming" met name de in bijlage II bij Richtlijn 2013/34/EU bedoelde rechtsvormen van ondernemingen bedoeld;
wanneer tegen de onderneming een collectieve insolventieprocedure loopt of de onderneming volgens het nationale recht aan de criteria voldoet om, op verzoek van haar schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen;
wanneer de onderneming reddingssteun heeft ontvangen en de lening nog niet heeft terugbetaald of de garantie nog niet heeft beëindigd, dan wel herstructureringssteun heeft ontvangen en nog steeds in een herstructureringsplan zit.
De subsidieontvanger dient in aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2:
a. binnen vierentwintig maanden na het sluiten van de in artikel 9.26.3 sub d genoemde overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing, een landbouwbedrijf op een andere plaats te vestigen. Indien door aantoonbare overmacht de hervestiging van een volwaardig bedrijf op een andere plaats binnen de gestelde termijn niet mogelijk is kan de termijn voor hervestiging verlengd worden met maximaal vierentwintig maanden. De hervestiging zal na verlenging nooit later zijn dan zestien maanden na het verkrijgen van de benodigde vergunningen voor de hervestiging van het landbouwbedrijf. Onder overmacht wordt in ieder geval verstaan:
De situatie waarbij aantoonbaar meerdere serieuze onderhandelingen over een hervestiginglocatie niet succesvol zijn geweest; ofwel;
Voor de hervestiginglocatie een vergunningtraject doorlopen moet worden: de situatie waarbij het traject voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen door onvoorziene en niet verwijtbare omstandigheden langere tijd in beslag neemt dan voorzien bij het afsluiten van de overeenkomst.
b. de hervestiging van het landbouwbedrijf op een volwaardige wijze te laten plaatsvinden op een locatie die als duurzaam voor landbouwdoeleinden wordt aangemerkt;
c. per ommegaande de provincie Overijssel een topografische kaart met een schaal van 1:10.000 te doen toekomen waarop de plaats van hervestiging is aangegeven voor zover deze informatie niet reeds ten tijde van de aanvraag kon worden overgelegd.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. activiteit: een maatregel die of een project dat opgenomen is in het werkprogramma;
b. bestuursovereenkomst: bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021 regio Oost, getekend op 7 september 2015 door de minister van I&M en door de regionale partijen in de periode juni - november 2015 en zoals gepubliceerd in de Staatscourant;
c. regionale partijen: de partijen die de bestuursovereenkomst getekend hebben, behoudens het Rijk;
d. initiatiefnemer: de partij die maatregelen uit het werkprogramma uitvoert;
e. werkprogramma: het door de regionale partijen opgestelde werkprogramma Zoetwatervoorziening Hogezandgronden 2016-2021 met als titel "Wel goed water geven!", waarin beschreven is welke maatregelen een initiatiefnemer of groep van initiatiefnemers gaat uitvoeren, waar de uitvoering globaal plaatsvindt en welke investeringen het betreft. Het werkprogramma is door het RBO op 27 mei 2015 vastgesteld. Het werkprogramma is een uitwerking van de bestuursovereenkomst;
f. RBO: Regionaal bestuurlijk Overleg Rijn-Oost: bestuurlijk overleg met vertegenwoordigers van regionale overheden, Rijk en drinkwatersector uit het deelstroomgebied Rijn-Oost. Het RBO coördineert de uitvoering van de bestuursovereenkomst en het werkprogramma.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan het behouden van voldoende zoetwater, die zijn gericht op het tegengaan van effecten van droogte én die opgenomen zijn in bijlage 2 van het werkprogramma.
De aanvraag voldoet aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een waterschap of de gemeente, die in het werkprogramma aangewezen is als zijnde de initiatiefnemer van die activiteit;
b. de activiteit wordt uitgevoerd binnen de provincie Overijssel in de periode 2016-2021;
c. de aanvrager realiseert zijn toegezegde aandeel in het investeringsvolume, zijnde het regionaal bod zoals opgenomen in bijlage 3 van de bestuursovereenkomst.
De subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat het Rijk de decentrale uitkering Deltafondsmiddelen voor Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden, zoals overeengekomen in de bestuursovereenkomst, ter beschikking stelt.
In afwijking van artikel 1.1.5 zijn kosten die aantoonbaar direct toe te rekenen zijn aan de activiteit subsidiabel.
1. In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
personeelskosten in welke vorm ook van de gemeente of het waterschap;
reguliere investeringen in de onderneming van de subsidieontvanger.
2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub a zijn legeskosten wel subsidiabel.
3. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten die gemaakt zijn vanaf 1 januari 2016 subsidiabel. Voorbereidingskosten zijn subsidiabel vanaf 1 januari 2015.
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met de volgende maximale subsidies per subsidieontvanger:
a. Waterschap Vechtstromen € 2.100.000
b. Waterschap Drents-Overijsselse Delta € 2.013.000
c. Gemeente Ommen € 7.841
d. Gemeente Hardenberg € 2.386
e. Gemeente Deventer € 23.523
f. Gemeente Kampen € 46.962
g. Gemeente Olst-Wijhe € 2.642
h. Gemeente Rijssen-Holten € 36.602
i. Gemeente Hengelo € 60.087
j. Gemeente Almelo € 125.544
k. Gemeente Losser € 128.271
l. Gemeente Wierden € 16.279
m. Gemeente Enschede € 555.246
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.2.1 eerste en tweede lid geldt de getekende bestuursovereenkomst als aanvraag voor subsidie.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 is de subsidieontvanger verplicht jaarlijks voor 1 februari, middels het daarvoor beschikbaar gestelde format, een voortgangsrapportage in te dienen met daarin opgenomen:
a. de reeds uitgevoerde activiteiten;
b. de geplande activiteiten;
c. een overzicht van de gedane investeringen in het afgelopen jaar, uitgesplitst naar eigen middelen en inzet subsidie;
d. een raming van de investering voor het komende jaar uitgesplitst naar eigen middelen en subsidie.
In afwijking van artikel 1.3.3 verlenen Gedeputeerde Staten een voorschot op basis van artikel 4f van de bestuursovereenkomst . Het voorschot kan niet meer bedragen dan de door de provincie ontvangen decentrale uitkering Deltafondsmiddelen voor Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden van het betreffende jaar.
Gedeputeerde Staten gaan niet eerder over tot eventuele lagere vaststelling van de subsidie dan na advies van het RBO.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. drugsafval: afval dat ontstaat bij de productie van drugs;
b. erkende verwijderaar: verwijderaar die over de benodigde milieuvergunningen beschikt om afval volgens juiste regelgeving te kunnen en mogen verwijderen;
c. synthetische drugs: uit chemische grondstoffen geproduceerde verdovende middelen;
d. zakelijk gerechtigde: personen met een zakelijk recht als bedoeld in boek 3 en 5 van het Burgerlijk Wetboek.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten:
a. het opruimen van drugsafval;
b. het opruimen van de bodemverontreiniging die voortvloeit uit het dumpen van drugsafval.
1. Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
aanvrager is een Overijsselse gemeente of een zakelijk gerechtigde;
er is sprake van een illegale dumping van drugsafval;
het drugsafval is afkomstig van productie van synthetische drugs;
de grond waarop illegaal drugsafval is gedumpt:
is gelegen binnen de gemeente grenzen; of
op de grond is een zakelijk recht van de aanvrager gevestigd.
van de illegale dumping is aangifte gedaan bij de politie;
de dumping, bedoeld onder b, heeft plaatsgevonden in het kalenderjaar voorafgaand aan de aanvraag;
indien de aanvrager een onderneming is voldoet de subsidie aan de-minimisverordening.
2. Onverminderd het eerste lid voldoet een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9.28.2, onder a, aan de volgende criteria:
het aangetroffen drugsafval is verwijderd conform de daartoe geldende wet- en regelgeving;
het aangetroffen drugsafval is verwijderd door een erkende verwijderaar.
3. Onverminderd het eerste lid, voldoet een subsidie als bedoeld in artikel 9.28.2, onder b, aan de volgende vereisten:
de bodemverontreiniging is een gevolg van de illegale dumping van drugsafval als bedoeld in het eerste lid, onder b;
de bodemverontreiniging is verwijderd conform artikel 6 tot en met artikel 13 van de Wet bodembescherming.
De daadwerkelijk gemaakte kosten van het opruimen van drugsafval of de uit de dumping voortvloeiende bodemverontreiniging zijn subsidiabel overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid, voor zover deze niet op een andere wijze zijn vergoed.
De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.2.1 kan een aanvraag ingediend worden vanaf 1 februari 2016 en moet deze ontvangen zijn uiterlijk 31 maart 2016.
1. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend met het aanvraagformulier Opruiming drugsafval.
2. In afwijking van artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager bij de aanvraag de volgende stukken:
een bewijs van aangifte van de politie met tenminste een kaart met de locatie waar het drugsafval is aangetroffen, foto's van de dumping en een beschrijving van de aangetroffen drugsgerelateerde afvalstoffen;
een bewijs van de gemaakte kosten voor verwijdering en afvoer van het drugsafval;
een bewijs van verwijdering en afvoer van het drugsafval.
Indien de binnen de periode als bedoeld in artikel 9.28.7 volledige ingediende subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, verdelen Gedeputeerde Staten de subsidie naar evenredigheid onder de voornoemde subsidieaanvragen.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt subsidie geweigerd indien de aanvrager medeverantwoordelijk geacht kan worden voor de productie of dumping van het drugsafval waarop de aanvraag is gericht.
In deze subparagrafen wordt verstaan onder:
a. pilot: proefproject of experiment;
b. doorontwikkeling van een pilot: het uitbreiden of verbeteren van het concept van een reeds gestarte en door de provincie gesubsidieerde pilot op het gebeid van Natuur en Samenleving;
c. natuur: de betekenis van natuur als bedoeld in de Omgevingsvisie.
Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is geen natuurlijk persoon;
b. de aanvraag heeft betrekking op een pilot of doorontwikkeling van een pilot.
c. de pilot richt zich op ten minste één van de volgende thema's: Kinderen en natuur, Groen in de stad, Zorg en groen of Werken in het groen;
d. de pilot richt zich op het betrekken van een nieuwe doelgroep, het uitproberen van een nieuwe werkvorm, het uitproberen van nieuwe verbindingen tussen doelen of doelgroepen of het uitvoeren van nieuwe activiteiten;
e. de activiteit draagt bij aan de versterking van de relatie tussen economie en natuur of vergroot de betekenis van natuur en landschap voor mensen;
f. de activiteit vindt plaats in Overijssel of is ten behoeve van de inwoners van de provincie Overijssel.
g. het project bevat onderdelen of uitgangspunten die ook toepasbaar zijn in toekomstige projecten op het gebied van Natuur en Samenleving;
h. indien sprake is van gebruik van een locatie of een openbare ruimte, dan dient de eigenaar daarvan toestemming te hebben gegeven;
i. indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107, lid 1 van het VWEU, dan moet voldaan worden aan de de-minimisverordening.
Uren van vrijwilligers zijn niet subsidiabel, maar kunnen in afwijking van artikel 1.1.6 sub a, tegen een maximum uurtarief van € 15 worden meegenomen in het dekkingsplan.
In aanvulling op artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de subsidiabele kosten € 10.000 of minder bedragen. Dit geldt niet voor de subsidie die verstrekt wordt op grond van subparagraaf 9.29.2.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 is de subsidieontvanger verplicht de activiteit binnen 18 maanden na subsidieverlening te hebben afgerond.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen van een plan van aanpak voor het uitvoeren van een pilot.
In aanvulling op artikel 9.29.1.2 voldoet een aanvraag om subsidie aan de volgende criteria:
a. aanvrager heeft extra professionele deskundigheid nodig om zijn idee voor een pilot uit te werken tot een plan van aanpak;
b. een aanvraag voor subsidie wordt vooraf afgestemd met een beleidsmedewerker voor Natuur en Samenleving van de provincie.
Uitsluitend kosten van derden als bedoel in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 2.000 per aanvraag.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Plan van aanpak pilot Natuur en Samenleving.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager tevens een offerte waaruit de hoogte van de subsidiabele kosten en de in te zetten extra professionele deskundigheid blijkt.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die de relatie tussen kinderen en natuur versterken of de betekenis van natuur bij kinderen vergroten.
Indien een aanvraag voor subsidie betrekking heeft op een natuurspeelplaats voldoet deze, aanvullend op artikel 9.29.1.2 aan het concept van Cool Nature.
1.De subsidie voor een pilot bedraagt maximaal 85% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000 per aanvraag.
2. De subsidie voor de doorontwikkeling van een pilot bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000 per aanvraag.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Kinderen en natuur.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager tevens een projectvoorstel waarin tenminste is uitgewerkt:
een omschrijving van de pilot of doorontwikkeling van een pilot. Hierbij wordt in ieder geval onderbouwd waarom sprake is van een nieuwe activiteit, een nieuwe doelgroep, een nieuwe werkvorm of een nieuwe verbinding tussen doelen of doelgroepen;
omschrijving van de wijze waarop de betekenis van natuur en landschap voor kinderen wordt vergroot;
omvang en diversiteit van de groep kinderen die bereikt wordt;
de wijze waarop de kinderen actief worden betrokken;
de mate waarin de kinderen toegang krijgen tot de natuur;
de wijze waarop buurtbewoners of andere groepen uit de samenleving worden betrokken;
de wijze waarop het beheer is geregeld;
of de pilot onderdelen of uitgangspunten bevat die ook toepasbaar zijn in toekomstige projecten op het gebied van Natuur en Samenleving;
hoe bijgedragen wordt aan andere provinciale doelen;
een begroting en een dekkingsplan waaruit in ieder geval de hoogte van de gevraagde subsidie ten opzichte van de eigen bijdrage van de aanvrager en bijdragen van derden blijkt.
1. In afwijking van artikel 1.2.2. geldt dat een aanvraag voor een subsidie ingediend kan worden vanaf 1 september 2016 en ontvangen moet zijn uiterlijk op 15 oktober 2016.
2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen aangevuld worden voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
1. In afwijking van artikel 1.1.3. plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.
2. Aanvullend op het eerste lid geldt voor de prioriteitsvolgorde dat deze wordt bepaald op basis van scoretabel 1. Aan de hand van scoretabel 1 wordt berekend welke totale score de pilot behaalt op de volgende onderdelen:
de mate waarin de kinderen toegang krijgen tot de natuur, aantal en diversiteit;
de wijze waarop kinderen actief worden betrokken;
de wijze waarop wordt bijgedragen aan andere provinciale doelen;
de hoogte van de gevraagde subsidie ten opzichte van de eigen bijdrage van de aanvrager en bijdragen van derden;
de wijze waarop buurtbewoners worden betrokken;
de mate waarin de biodiversiteit wordt versterkt.
Onderdeel | Cijfer | Weging | Score |
---|---|---|---|
a. de mate waarin kinderen toegang krijgen tot de natuur, omvang en diversiteit van de groep; | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 40% | Cijfer x 0,4 = score 1 |
b. de wijze waarop de kinderen actief worden betrokken | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 10% | Cijfer x 0,1 = score 2 |
c. de wijze waarop bijgedragen wordt aan andere provinciale doelen | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 10% | Cijfer x 0,1 = score 3 |
d. de hoogte van de gevraagde subsidie ten opzichte van de eigen bijdrage van de aanvrager en bijdragen derden | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 10% | Cijfer x 0,1 = score 4 |
e. de wijze waarop buurtbewoners worden betrokken | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 10% | Cijfer x 0,1 = score 5 |
f. de mate waarin de biodiversiteit wordt versterkt | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 20% | Cijfer x 0,2 = score 6 |
Totale score = score 1 + score 2 + score 3 + score 4 + score 5 + score 6 |
3. Bij een gelijke score bepaalt de mate waarin kinderen toegang krijgen tot de natuur de prioriteitsvolgorde. Mocht dit resulteren in een gelijke score dan bepaalt de mate waarin de biodiversiteit wordt versterkt de prioriteitsvolgorde.
Gedeputeerde Staten kunnen, in aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 de verplichting opleggen dat bij realisatie van een natuurspeelplaats leerervaringen uit voorgaande Cool Nature projecten worden meegenomen.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die de kwaliteit en de belevingswaarde van de natuur in steden en dorpen vergroten.
In aanvulling op artikel 9.29.1.2 voldoet een aanvraag om subsidie aan de volgende criteria:
a. er is sprake van een bewonersinitiatief. Dit betekent dat het idee voor de pilot of doorontwikkeling van een pilot vanuit de samenleving komt óf door of samen met inwoners van Overijssel wordt uitgevoerd;
b. ten minste één van de volgende partijen is betrokken bij de uitvoering van de pilot of doorontwikkeling van de pilot: de betreffende gemeente, een lokale stichting, vereniging, bewonersgroep, een onderneming of eigenaren van de gronden;
c. indien sprake is van aanleg van groen dan vindt dit plaats in de openbare ruimte of op een plek welke vrij toegankelijk is voor de samenleving.
1. De subsidie voor een pilot bedraagt maximaal 85% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000 per aanvraag.
2. De subsidie voor de doorontwikkeling van een pilot bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000 per aanvraag.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Groen in de stad.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager tevens een projectplan waarin tenminste is uitgewerkt:
een omschrijving van de pilot of doorontwikkeling van een pilot. Hierbij wordt in ieder geval onderbouwd waarom sprake is van een nieuwe activiteit, een nieuwe doelgroep, een nieuwe werkvorm of een nieuwe verbinding tussen doelen of doelgroepen;
op welke wijze de betekenis van natuur en landschap voor mensen wordt vergroot;
op welke wijze de samenleving wordt betrokken;
of de pilot onderdelen of uitgangspunten bevat die ook toepasbaar zijn in toekomstige projecten op het gebied van Natuur en Samenleving;
op welke doelgroepen wordt ingezet en hoe deze worden bereikt;
of sprake is van bewustwording en het op gang brengen van een vergroeningsproces van de directe omgeving;
de wijze waarop het beheer is geregeld;
de wijze waarop wordt bijgedragen aan andere provinciale doelen.
een begroting en een dekkingsplan waaruit in ieder geval de hoogte van de gevraagde subsidie ten opzichte van de eigen bijdrage van de aanvrager en bijdragen van derden blijkt;
1. In afwijking van artikel 1.2.2. geldt dat een aanvraag voor een subsidie ingediend kan worden vanaf 1 september 2016 en ontvangen moet zijn uiterlijk op 15 oktober 2016.
2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
1. In afwijking van artikel 1.1.3. plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.
2. Aanvullend op het eerste lid geldt voor de subsidieaanvragen dat de prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 2. Aan de hand van scoretabel 2 wordt berekend welke totale score het project behaalt voor de volgende onderdelen:
de wijze waarop de samenleving wordt betrokken;
de wijze waarop nieuwe doelgroepen worden betrokken;
de wijze waarop de pilot bijdraagt aan bewustwording en het op gang brengen van een vergroeningsproces van de directe omgeving;
de wijze waarop de pilot bijdraagt aan andere provinciale doelen;
hoe het beheer voor langere termijn is geregeld;
de mate waarin bijgedragen wordt aan versterking van de biodiversiteit.
Onderdeel | Cijfer | Weging | Score |
---|---|---|---|
a. de wijze waarop de samenleving wordt betrokken | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 20% | Cijfer x 0,2 = score 1 |
b. de wijze waarop nieuwe doelgroepen worden bereikt | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 10% | Cijfer x 0,1 = score 2 |
c. de wijze waarop de pilot bijdraagt aan bewustwording en het op gang brengen van een vergroeningsproces in de buurt | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 40% | Cijfer x 0,4 = score 3 |
d. de wijze waarop de pilot bijdraagt aan andere doelen van de provincie | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 10% | Cijfer x 0,1 = score 4 |
e. de mate waarin beheer voor langere termijn is geregeld | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 10% | Cijfer x 0,1 = score 5 |
f. de mate waarin de biodiversiteit wordt versterkt | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 10% | Cijfer x 0,1 = score 6 |
Totale score = score 1 + score 2 + score 3 + score 4 + score 5 + score 6 |
3. Bij een gelijke score bepaalt de mate waarin het beheer is geregeld de prioriteitsvolgorde. Mocht dit resulteren in een gelijke score dan bepaalt de mate waarin het proces bijdraagt aan de bewustwording en het op gang brengen van een vergroeningsproces van de directe omgeving de prioriteitsvolgorde.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de positieve werking van groen op cliënten in de zorg.
In aanvulling op artikel 9.29.1.2 is een zorginstelling actief betrokken bij de uitvoering.
1. De subsidie voor een pilot bedraagt maximaal 85% van de subsidiabele kosten met een maximum van €75.000,- per aanvraag.
2. De subsidie voor een doorontwikkeling van een pilot bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van €75.000,- per aanvraag.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Zorg en groen.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager tevens een projectplan waarin tenminste is uitgewerkt:
een omschrijving van de pilot of doorontwikkeling van een pilot. Hierbij wordt in ieder geval onderbouwd waarom sprake is van een nieuwe activiteit, een nieuwe doelgroep, een nieuwe werkvorm of een nieuwe verbinding tussen doelen of doelgroepen;
de wijze waarop de betekenis van natuur en landschap voor mensen wordt vergroot;
omschrijving van de innovatie;
omvang en aard van de groep cliënten die bereikt wordt in in relatie tot de context;
de mate waarin de cliënten toegang hebben tot de natuur;
de wijze waarop de pilot bijdraagt aan andere provinciale doelen.
1. In afwijking van artikel 1.2.2. geldt dat een aanvraag voor een subsidie ingediend kan worden vanaf 1 september 2016 en ontvangen moet zijn uiterlijk op 15 oktober 2016.
2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
1. In afwijking van artikel 1.1.3. plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.
2. Aanvullend op het eerste lid geldt voor de subsidieaanvragen dat de prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 3. Aan de hand van scoretabel 3 wordt berekend welke totale score het project behaalt voor de volgende onderdelen:
mate van het innovatieve karakter van de activiteit/project;
de hoogte van de gevraagde subsidie ten opzichte van de eigen bijdrage van de aanvrager en bijdragen van derden;
de mate waarin de cliënten in contact gebracht worden met de natuur;
de mate van navolgbaarheid van de activiteit;
de mate waarin de biodiversiteit wordt versterkt.
Onderdeel | Cijfer | Weging | Score |
---|---|---|---|
a. mater van het innovatieve karakter van de activiteit/project | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 20% | Cijfer x 0,2 = score 1 |
b. de hoogte van de gevraagde subsidie ten opzichte van de eigen bijdrage van de aanvrager en bijdragen van derden | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 20% | Cijfer x 0,2 = score 2 |
c. de mate waarin de cliënten in contact gebracht worden met de natuur (aantal en diversiteit) | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 40% | Cijfer x 0,4 = score 3 |
d. de mate van navolgbaarheid van de activiteit | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 10% | Cijfer x 0,1 = score 4 |
e. de mate waarin biodiversiteit wordt versterkt | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 10% | Cijfer x 0,1 = score 5 |
Totale score = score 1 + score 2 + score 3 + score 4 + score 5 |
3. Bij een gelijke score bepaalt de bijdrage aan andere provinciale doelen de prioriteitsvolgorde. Mocht dit resulteren in een gelijke score dan bepaalt de mate van innovatie de prioriteitsvolgorde.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt activeren en waar mogelijk kennis laten maken met werken in de groene sector.
1. De subsidie voor een pilot bedraagt maximaal 85% van de subsidiabele kosten met een maximum van €75.000,- per aanvraag.
2. De subsidie voor de doorontwikkeling van een pilot bedraagt 70% met een maximum van € 75.000 per aanvraag.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Werken in het groen.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager tevens een projectplan waarin tenminste is uitgewerkt:
een omschrijving van de pilot of doorontwikkeling van een pilot. Hierbij wordt in ieder geval onderbouwd waarom sprake is van een nieuwe activiteit, een nieuwe doelgroep, een nieuwe werkvorm of een nieuwe verbinding tussen doelen of doelgroepen;
op welke wijze de betekenis van natuur en landschap voor mensen wordt vergroot;
omschrijving van de innovatie;
aantal en soort werknemers dat bereikt wordt in relatie tot de context;
de wijze waarop wordt bijgedragen aan andere provinciale doelen.
1. In afwijking van artikel 1.2.2. geldt dat een aanvraag voor een subsidie ingediend kan worden vanaf 1 september 2016 en ontvangen moet zijn uiterlijk op 15 oktober 2016.
2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
1. In afwijking van artikel 1.1.3. plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.
2. Aanvullend op het eerste lid geldt voor de subsidieaanvragen dat de prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 4. Aan de hand van scoretabel 4 wordt berekend welke totale score het project behaalt voor de volgende onderdelen:
de mate waarin mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt worden bereikt;
de mate van het innovatieve karakter van de activiteit;
de wijze waarop de betekenis van natuur wordt vergroot;
de mate waarin wordt bijgedragen aan andere provinciale doelen;
de hoogte van de gevraagde subsidie ten opzichte van de eigen bijdrage van de aanvrager en bijdragen van derden;
de mate waarin de biodiversiteit wordt versterkt.
Onderdeel | Cijfer | Weging | Score |
---|---|---|---|
a. mate waarin mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt worden bereikt | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 20% | Cijfer x 0,2 = score 1 |
b. mate van het innovatieve karakter van de activiteit/project | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 10% | Cijfer x 0,1 = score 2 |
c. mate waarin de betekenis van natuur wordt vergroot | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 30% | Cijfer x 0,3 = score 3 |
d. de wijze waarop bijgedragen wordt aan andere provinciale doelen | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 10% | Cijfer x 0,1 = score 4 |
e. de hoogte van de gevraagde subsidie ten opzichte van de eigen bijdrage van de aanvrager en bijdragen van derden | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 10% | Cijfer x 0,1 = score 5 |
f. de mate waarin de biodiversiteit wordt versterkt | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 20% | Cijfer x 0,2 = score 6 |
Totale score = score 1 + score 2 + score 3 + score 4 + score 5 + score 6 |
3. Bij een gelijke score bepaalt mate van innovatie de prioriteitsvolgorde. Mocht dit resulteren in een gelijke score dan bepaalt de mate waarin mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt worden bereikt de prioriteitsvolgorde.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. arbeidsmarktpartijen: overheden, ondernemers, sociale partners en instellingen voor beroepsonderwijs;
b. RPA: Regionaal Platform Arbeidsmarkt;
c. POWI: Platform Onderwijs Werk en Inkomen;
d. RPA-regio's:: de 3 regio's in Overijssel waarbinnen samenwerking op het gebied van arbeidsmarktbeleid vorm krijgt. Het betreft het POWI-Twente ; RPA IJssel-Vecht en RPA Stedendriehoek;
e. regionale actieplannen: documenten waarin partijen die binnen het RPA of POWI samenwerken, de arbeidsmarktactiviteiten en projecten benoemen.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die:
a. bijdragen aan de oplossing van regionale arbeidsmarktknelpunten
b. de samenwerking tussen arbeidsmarktpartijen bevorderen.
c. de aansluiting tussen arbeidsmarkt en onderwijs verbeteren.
d. de transparantie van de (regionale) arbeidsmarkt bevorderen
Een aanvraag voor activiteiten bedoeld in artikel 10.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
a. Aanvragen dienen te passen in regionale actieplannen op het gebied van economie, arbeidsmarktbeleid en de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt;
b. de activiteit wordt bovengemeentelijk/regionaal in samenwerking gerealiseerd;
c. de activiteit is gericht op het bevorderen van een betere aansluiting tussen vraag en aanbod van arbeid, waarbij de vraag vanuit de markt leidend is;
d. de activiteit is gericht op het verhogen van de arbeidsparticipatie, waarbij speciale aandacht voor kwetsbare groepen op de regionale arbeidsmarkt;
e. de activiteit is voorwaardenscheppend;
f. er moet sprake zijn van cofinanciering door tenminste één andere partij dan de aanvrager;
g. aanvragen moeten schriftelijk ondersteund worden door een of meer regionale samenwerkingsverbanden arbeidsmarkt en/of economie.
De subsidie als bedoeld in artikel 10.1.2 bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.
In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
a. interne kosten;
b. verrekenbare heffingen, belastingen of lasten;
c. rente-, bank-, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;
d. afschrijvingskosten;
e. winstoplagen bij transacties binnen een groep van ondernemingen;
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.2.2 eerste lid wordt een aanvraag voor een nader door Gedeputeerde Staten te bepalen datum ingediend.
Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen die voor een bepaalde datum ex artikel 10.1.7 zijn ingediend en die voldoen aan de in artikel 10.1.3 genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat. Daarbij streven Gedeputeerde Staten naar een evenwichtige verdeling van de subsidietoekenning over de regio's IJssel-Vecht, Twente en Stedendriehoek waarbij het aandeel in de beroepsbevolking van de Provincie een belangrijk criterium is.
Een aanvraag voor subsidie wordt om advies en prioriteitsstelling voorgelegd aan de regionale samenwerkingsverbanden economie en arbeidsmarktbeleid.
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. praktijkscholing: onderwijsvorm waarin leren in de praktijk centraal staat;
b. onderzoeksrapport: rapport van 11 juni 2014 met resultaten van het onderzoek dat door EB-Management is uitgevoerd naar de knelpunten binnen de onderwijs- en arbeidsmarkt in de regio's IJssel-Vecht, Twente en Stedenvierkant met de titel ‘Praktijkleren Overijssel - op maat naar een regioaanpak'.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het proces om tot een plan van aanpak te komen voor de versterking van de regionale structuur van praktijkscholing in Overijssel.
Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een rechtspersoon die de aanvraag indient namens een samenwerkingsverband van tenminste één Overijsselse gemeente, tenminste één onderwijsinstelling uit Overijssel en tenminste één ondernemer uit Overijssel.
b. het plan van aanpak moet:
passen binnen de doelstellingen van het provinciaal Uitvoeringsprogramma Human Capital 2012-2015 en het Regionaal Economische Beleid Overijssel;
bijdragen aan de Human Capital agenda voor de regio's Twente, Zwolle of Stedenvierkant of de vastgestelde arbeidsmarktplannen;
gericht zijn op de aanpak van knelpunten zoals genoemd in het onderzoeksrapport;
inzicht geven in de manier waarop toegewerkt wordt naar de scenario's uit het onderzoeksrapport;
een aanpak beogen voor de gehele arbeidsmarktregio.
c. per regio IJssel-Vecht, regio Twente en regio Stedenvierkant wordt maximaal één subsidie verstrekt;
d. de te verstekken subsidie bedraagt ten minste € 25.000;
e. de aanvraag is vooraf afgestemd met de beleidsmedewerker Human Capital van de provincie Overijssel.
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000 per aanvraag.
Uitsluitend loonkosten als bedoeld in artikel 1.1.5 eerste lid en kosten derden als bedoel in artikel 1.1.5 vierde lid zijn subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
De aanvraag voor subsidie moet, in afwijking van artikel 1.2.1, ontvangen zijn uiterlijk op 1 oktober 2015.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Versterking regionale structuur praktijkscholing.
2. De aanvrager overlegt, in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid, bij de aanvraag voor subsidie de volgende stukken:
een samenwerkingsovereenkomst waaruit blijkt dat partijen deskundigheid inbrengen voor het opstellen van het plan van aanpak;
een bewijsstuk dat de aanvraag ondersteund wordt door het structureel arbeidsmarktoverleg in de betreffende arbeidsmarktregio.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 moet het plan van aanpak uiterlijk op 31 december 2015 zijn opgesteld.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Regeling Regionaal Investeringsfonds MBO: regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 11 april 2014, nr. MBO/602732
b. onderwijsinstelling: instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover het bekostigde beroepsopleidingen betreft.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten waarvoor een subsidie is of wordt verstrekt op grond van de Regeling Regionaal Investeringsfonds MBO.
Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een onderwijsinstelling;
b. de activiteit draagt bij aan de doelstellingen van het provinciaal Uitvoeringsprogramma Human Capital 2012-2015 en het Regionaal Economisch Beleid Overijssel;
c. indien de aanvrager nog geen beschikking tot verstrekking van de subsidie op grond van de Regeling Regionaal Investeringsfonds MBO van het Rijk heeft ontvangen, wordt de provinciale subsidie verstrekt onder de opschortende voorwaarde van subsidieverstrekking door het Rijk;
d. de aanvraag is vooraf afgestemd met de beleidsmedewerker Human Capital van de provincie Overijssel.
De subsidie bedraagt maximaal 33% van de subsidiabele kosten zoals opgenomen in de begroting die is verstuurd naar het Rijk met een maximum van € 200.000 per aanvraag.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
De aanvraag voor subsidie moet, in afwijking van artikel 1.2.1, ontvangen zijn uiterlijk op 1 oktober 2015.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Cofinanciering regeling investeringsfonds MBO.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager:
een kopie van de beschikking tot subsidieverlening door het Rijk; of
een kopie van de aanvraag zoals deze is ingediend bij het Rijk.
In afwijking van artikel 1.3.1 wordt het voorschot van maximaal 90% uitbetaald, nadat de provincie een kopie van de verleningsbeschikking van het Rijk, heeft ontvangen van de subsidieaanvrager.
De subsidieontvanger dient bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, in afwijking van artikel 1.5.2 tweede lid en artikel 1.5.3 derde lid, de vaststellingsbeschikking van het Rijk in.
Indien het Rijk de subsidie wijzigt of lager vaststelt dan zullen Gedeputeerde Staten, het besluit van het Rijk volgen.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor eerstelijns activiteiten gericht op netwerkvorming, kennisdeling en informatievoorziening ter ondersteuning van startende ondernemers.
Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is de gemeente Hardenberg, Steenwijkerland, Deventer, Zwolle, Enschede of Rijssen-Holten;
b. het betreft activiteiten over de eigen gemeentegrens heen waar startende ondernemers uit de aanpalende gemeenten ook aan deel kunnen nemen;
c. er is sprake van samenwerking met semi-marktpartijen zoals ondernemershuizen of lokale en regionale ondernemingsnetwerken.
De subsidie bedraagt een forfaitair vastgesteld tarief van € 13.000 per gemeente.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Externe veiligheid: de kans om buiten een risicobron te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval bij die risicobron. Waarbij als risicobron worden beschouwd de objecten die als zodanig op basis van wet- en regelgeving moeten worden ingevoerd in het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS) en het Informatiesysteem overige ramptypen (ISOR).
b. Kwaliteitskader gemeentelijk extern veiligheidsbeleid: een richtinggevend kwaliteitskader dat aandachtspunten aanreikt voor gemeentelijk extern veiligheidsbeleid.
c. Wettelijke externe veiligheidstaken: externe veiligheidstaken die voortvloeien uit wetgeving waaronder de algemene zorgplicht voor veiligheid.
Gedeputeerde Staten kunnen aan Overijsselse gemeenten subsidie verstrekken voor het borgen van structurele kennis, capaciteit en deskundigheid in de eigen organisatie ten behoeve van de uitvoering van wettelijke externe veiligheidstaken. Het borgen kan plaatsvinden in de eigen organisatie en door het delen van capaciteit en deskundigheid op het gebied van externe veiligheid. Het borgen kan tevens plaatsvinden in samenwerkingsverbanden tussen Overijsselse overheden waaronder die zoals bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen.
Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 12.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
1. De aanvrager beschikt over een door de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders vastgesteld extern veiligheidsbeleid.
2. De aanvrager verklaart voornemens te zijn:
externe veiligheid te verankeren in tenminste de beleidsvelden ruimtelijke ordening, omgevingsvergunning, vervoer en toezicht,
bij te dragen aan het delen van kennis, capaciteit en deskundigheid tussen Overijsselse overheden,
voor 4 jaar deel te nemen.
1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 12.1.2 bestaat uit twee delen en bedraagt:
Deel 1: een bedrag dat op basis van inwoneraantallen wordt verdeeld over de Overijsselse gemeenten en verstrekt voor de gehele looptijd van de subsidieregeling 2011 tot en met 2014.
Deel 2: een bedrag dat in 2011, 2012, 2013 en 2014 op basis van een door Gedeputeerde Staten vastgestelde verdeelsleutel wordt verdeeld over de Overijsselse gemeenten die voor dat kalenderjaar een aanvraag indienen.
2. De subsidies worden verleend onder het voorbehoud van het gestand doen van financiering door het Rijk. Indien het Rijk besluit om de bijdrage aan het provinciefonds bestemd voor externe veiligheid tussentijds te verhogen, te wijzigen of in te trekken, kunnen Gedeputeerde Staten dit besluit laten doorwerken in deze subsidieregeling.
1. In afwijking van artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 sub a zijn alleen de kosten van ambtenaren aangesteld bij een Overijsselse overheid ingezet ten behoeve van de subsidiabele activiteiten subsidiabel.
2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten gemaakt in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 subsidiabel.
1. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 12.1.4 eerste lid sub a moet voor 1 mei 2011 zijn ingediend. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om een aanvrager uitstel te verlenen.
2. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 12.1.4 eerste lid sub b moet voor 1 februari van het betreffende kalenderjaar worden ingediend; waarbij geldt dat aanvragen voor 2011 voor 1 mei 2011 moeten zijn ingediend.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 eerste lid bij de aanvraag tevens documenten:
a. waarin het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid is beschreven.
b. waaruit blijkt dat het gemeentebestuur de voortgang van het externe veiligheidsbeleid borgt.
c. waaruit blijkt dat de gemeente zich inzet voor het optimaal (ver)delen van informatie, kennis en capaciteit binnen en tussen Overijsselse overheden.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
1. In afwijking van artikel 1.3.3 verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 12.1.4 eerste lid sub a jaarlijks een voorschot van 25% van het verleende subsidiebedrag.
2. In afwijking van artikel 1.3.3 verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 12.1.4. eerste lid sub b een voorschot van 100%.
1. De gemeente is verplicht om het door het college van burgemeester en wethouders en gemeenteraad vastgestelde externe veiligheidsbeleid in stand te houden en aan te laten sluiten bij ontwikkelingen in wet- en regelgeving.
2. De gemeente houdt rekening met het ‘Kwaliteitskader gemeentelijk externe veiligheidsbeleid'.
3. De gemeente zet zich in voor uitvoering van het ‘Meerjarenprogramma Externe veiligheid' van de provincie Overijssel.
4. De gemeente is verplicht om actief bij te dragen aan het delen van kennis, capaciteit en deskundigheid tussen Overijsselse overheden.
5. Jaarlijks wordt uiterlijk 1 februari verslag gedaan over het voorgaande jaar door het college van burgemeester en wethouders aan gedeputeerde staten. In het verslag is in ieder geval opgenomen:
De in het lopende kalenderjaar behaalde resultaten, betreffende:
Het aantal risicobronnen.
De ondernomen activiteiten om de kans op een calamiteit te reduceren.
Het aantal -kwetsbare- personen in de invloedsgebieden van risicobronnen.
De mate waarin calamiteiten bij risicobronnen beheersbaar zijn voor hulpdiensten.
De ondernomen activiteiten om de zelfredzaamheid van burgers te verhogen.
De mate waarin de gerapporteerde resultaten hebben bijgedragen aan het:
Realiseren van de ambities uit het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid
Borgen van structurele kennis, capaciteit en deskundigheid ten behoeve van de uitvoering van wettelijke externe veiligheidstaken in de eigen organisatie.
Delen van capaciteit en deskundigheid op het gebied van externe veiligheid ten behoeve van de uitvoering van wettelijke externe veiligheidstaken.
Voor de vaststelling van de subsidies van € 25.000 en hoger is artikel 1.5.4 van toepassing.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. uitvoeringsplan: het op 30 oktober 2012 vastgestelde Uitvoeringsplan 2013-2016 steunfunctietaken Wmo, met kenmerk 2012/0247945;
b. steunfunctietaken WMO: de ondersteuningstaken die uitgevoerd worden door Arcon, Stimuland of Sportservice Overijssel, ter uitvoering van de Wmo door de gemeenten.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor één of meer van de volgende uit te voeren steunfunctietaken:
a. advies en informatieverstrekking;
b. onderzoek en innovatie;
c. deskundigheidsbevordering en professionalisering;
d. het onderhouden van netwerken in de Overijsselse samenleving.
Een aanvraag voor een subsidie voor steunfunctietaken moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is Arcon, Stimuland of Sportservice Overijssel;
b. de activiteiten hebben betrekking op ondersteuning van Overijsselse gemeenten in het kader van de uitvoering van de Wmo door de gemeente;
c. de activiteiten zijn gebaseerd op de behoefte van de Overijsselse gemeenten.
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met de volgende maximale subsidies per jaar:
a. voor het jaar 2014, maximaal 90% van de verstrekte subsidie in 2013;
b. voor het jaar 2015, maximaal 90% van de verstrekte subsidie in 2014;
c. voor het jaar 2016, maximaal 90% van de verstrekte subsidie in 2015.
In afwijking van artikel 1.2.2 wordt een aanvraag ingediend op uiterlijk 1 november 2015.
1. De aanvrager maakt voor de subsidieaanvraag voor 2016 gebruik van het aanvraagformulier Steunfunctietaken Wmo 2014-2016'.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens een plan van aanpak waarin wordt beschreven door middel van welke prestaties de steunfunctietaak wordt uitgevoerd.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. belangenorganisaties: organisaties die de belangen van verschillende doelgroepen in het maatschappelijke middenveld van de provincie Overijssel behartigen.
b.provinciale doelen: doelen als genoemd in het hoofdlijnenakkoord ‘De kracht van Overijssel' te weten Duurzame ruimtelijke ontwikkeling & waterbeheer, Milieu en energie, Inrichting landelijk gebied, Regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer, Regionale economie, Culturele infrastructuur en monumentenzorg en Kwaliteit van het openbaar bestuur.
c. sociale interventie: een ingreep in het sociale domein gericht op het versterken of versnellen of verbeteren van het resultaat van de provinciale kerntaken.
d. kwaliteit van de leefomgeving: het vergroten van de belevings- en gebruikswaarde of het verhogen van de sociale veiligheid of het versterken van identiteit en imago of het verbeteren van de beschikbaarheid van voorzieningen.
e. sociale interactie: het creëren of ondersteunen van sociale netwerken of het creëren van ontmoetingsmogelijkheden of het verbinden van diverse doelgroepen.
f. maatschappelijke participatie: het direct of indirect bevorderen van de deelname aan het economisch, sociaal en culturele leven.
g. sociaal-economische positie: het vergroten van maatschappelijke gelijkheid door het versterken van vaardigheden of capaciteiten of kennis.
h. draagvlak en betrokkenheid: het direct betrekken van belanghebbenden in verschillende fasen van beleid op een open wijze.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan een belangenorganisatie voor activiteiten die:
een bijdrage leveren aan de vergroting van de collectieve maatschappelijke acceptatie van de provinciale doelen en de bijbehorende investeringsopgave zoals omschreven in ‘De Kracht van Overijssel'; of
een bijdrage leveren aan een vermindering van de negatieve gevolgen op sociaal niveau van de provinciale doelen en de bijbehorende investeringsopgave zoals omschreven in ‘De Kracht van Overijssel'
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan een belangenorganisatie voor activiteiten die een bijdrage leveren of relevant zijn voor de transitie naar inzet van sociale kwaliteit bij provinciale projecten.
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 13.2.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
De aanvraag wordt ingediend door een belangenorganisatie of haar rechtsopvolgers die fysiek gevestigd is in Overijssel;
De aanvraag wordt ingediend door één van de volgende belangenorganisaties: Humanitas, Katholiek Centrum Welzijnsbevordering Overijssel (KCWO), Protestants Maatschappelijk activeringswerk Overijssel (Promo), Islamitisch Maatschappelijk Activeringswerk Overijssel (IMAO), Zijactief, NbvP, Carree, Scouting Overijssel, Jeugdwerkbureau STAP, Jeugdorganisatie van de Protestantse Kerk (JOP), YMCA Noord-Oost, Plattelandsjongeren Overijssel (PJO), Zorgbelang, SENtrum, Platform Mantelzorg Overijssel (PMO), Overijssels Platform Verstandelijk Gehandicapten en Overijsselse Vereniging voor Kleine Kernen (OVKK);
2. De activiteiten als bedoeld in artikel 13.2.2 voldoen aan de volgende criteria:
De activiteit betreft een sociale interventie die het resultaat van één of meer van de provinciale doelen versterkt.
De activiteit richt zich op één van de volgende gebieden: kwaliteit van de leefomgeving, sociale interactie, maatschappelijke participatie, sociaal-economische positie, draagvlak en betrokkenheid.
De activiteiten vinden plaats in de provincie Overijssel.
3. Aanvullend op het eerste en tweede lid voldoet de activiteit als bedoeld in artikel 13.2.2 tweede lid aan de volgende criteria:
De activiteit heeft een leereffect voor de belangenorganisatie op het gebied van inzet van sociale kwaliteit naar inzet van sociale kwaliteit bij provinciale projecten.
De belangenorganisatie werkt samen met ten minste één andere belangenorganisatie als genoemd in artikel 13.2.3 eerste lid sub b.
1. De subsidie voor activiteiten als bedoel in artikel 13.2.2 eerste lid bedraagt:
voor het jaar 2013, maximaal 65% van de verstrekte subsidie in 2011;
voor het jaar 2014, maximaal 50% van de verstrekte subsidie in 2011;
voor het jaar 2015, maximaal 40% van de verstrekte subsidie in 2011.
2. De subsidie voor activiteiten als bedoeld onder 13.2.2 tweede lid bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 50.000 per aanvraag.
In afwijking van artikel 1.2.2 wordt een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 13.2.2 eerste lid voor de jaren 2013, 2014 en 2015 ingediend uiterlijk op 1 oktober in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de aanvraag voor subsidie betrekking heeft.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
[ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. dodenherdenking: de herdenking in Zwolle, Enschede en Markelo van de gevallenen in de Tweede Wereldoorlog, zowel in Europa als in Zuidoost Azië.
b. bevrijdingsfestival Overijssel: de festiviteit die jaarlijks in de provinciehoofdstad Zwolle wordt georganiseerd als onderdeel van de nationale bevrijdingsfeesten.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. de jaarlijkse Dodenherdenking op kerstavond op de Canadese Begraafplaats in Holten;
b. de jaarlijkse herdenkingsplechtigheid in Enschede voor de gevallenen in Zuidoost Azië;
c. de jaarlijkse 4 meiherdenking in Markelo;
d. activiteiten tijdens het jaarlijkse Bevrijdingsfestival in de provinciehoofdstad Zwolle om de Overijsselse burgers vanuit het thema democratie en grondrechten bewust te maken van het feit dat vrijheid geen vanzelfsprekendheid is.
De aanvrager:
a. voor de activiteit als bedoeld in artikel 15.1.2 sub a is Stichting Welcome Again Veterans Holten;
b. voor de activiteit als bedoeld in artikel 15.1.2 sub b is Stichting Herdenking Gevallen in Zuid-Oost Azië 1941-1949;
c. voor de activiteit als bedoeld in artikel 15.1.2 sub c is Stichting Overijssels Verzetsmonument 1940-1945;
d. voor de activiteit als bedoeld in artikel 15.1.2 sub d is Stichting Bevrijdingsfestival Overijssel.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 15.1.2 sub a bedraagt € 1.000 per jaar.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 15.1.2 sub b bedraagt € 1.500 per jaar.
3. De subsidie als bedoeld in artikel 15.1.2 sub c bedraagt € 750 per jaar.
4. De subsidie als bedoeld in artikel 15.1.2 sub d bedraagt € 50.000 per jaar.
De subsidie bedraagt een forfaitair vastgesteld tarief per jaar per activiteit. Artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 zijn niet van toepassing.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Dodenherdenking en Bevrijdingsfestival.
In afwijking van artikel 1.2.1 lid 2 sub c hoeft de aanvrager voor subsidie als bedoeld in artikel 15.1.2 sub a, b en c geen projectplan, begroting en dekkingskosten van de activiteiten over te leggen.
[vervallen]
1. Subsidies die zijn aangevraagd of verstrekt vóór 1 juli 2011 worden afgehandeld overeenkomstig de bepalingen van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007.
2. Subsidies die zijn aangevraagd maar nog niet zijn verleend vóór een eventuele wijziging van het Uitvoeringsbesluit worden afgehandeld overeenkomstig de bepalingen van het Uitvoeringsbesluit die gelden op de datum van verlening van de subsidie, mits de wijziging niet ten nadele is van de aanvrager.
Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2011'.
loonkosten;
kosten voor gebruik van apparatuur, waaronder afschrijvingskosten;
kosten voor gebruik van materiaal;
kosten voor derden.
het IKT is gebruikelijk en stelselmatig in gebruik door de subsidieaanvrager. Van stelselmatigheid is sprake indien de subsidieaanvrager of -ontvanger een IKT al minimaal twee jaar toepast. Wanneer de subsidieaanvrager of -ontvanger pas 1 jaar met het IKT werkt kan stelselmatigheid worden vastgesteld indien deze kan aantonen wat de IKT's zouden zijn geweest in de voorgaande twee jaren;
het IKT is vooraf bepaald. Dat wil zeggen dat uiterlijk bij de subsidieverstrekking het tarief bepaald dient te zijn;
het IKT wordt jaarlijks voorcalculatorisch bepaald;
de werkelijke kosten dienen nacalculatorisch te worden vastgesteld;
de subsidieaanvrager of ontvanger hanteert een kostentoerekeningsmodel gebaseerd op bedrijfseconomisch en maatschappelijk aanvaardbare grondslagen;
het IKT bestaat enkel uit directe personeelskosten en algemene indirecte kosten (overhead);
het IKT bevat geen debetrente, boetes, financiële sancties en gerechtskosten;
het IKT is goedgekeurd door een accountant en gebaseerd op het voorgaande boekjaar. ]
er sprake is van inhuur voor het project (dan zijn de kosten subsidiabel conform artikel 1.1.5 vierde lid, kosten derden die rechtstreeks op het project drukken); of
er sprake is van inzet vaste formatie waarbij die vaste formatie aantoonbaar door tijdelijke inhuur of tijdelijke werktijduitbreiding gedurende de looptijd van het project wordt gerealiseerd; of
er sprake is van vast personeel dat ongedekt in de (gemeentelijke) begroting staat en zichzelf als het ware moeten terugverdienen.
Ruimtelijke kwaliteit: stimulansen voor ruimtelijke kwaliteit (cultureel erfgoed, stedenbouwkundige en architectonische ontwerpen, overgang stad en platteland en verruiming van de openbare ruimte),
Energie & duurzaamheid (energiebesparing bij de sociale sector, stimuleringsregeling particuliere sector, loket voor begeleiding particulieren, pilotprojecten),
Woningbouwprogramma (minimaal en maximaal aantal woningen, maximale bestemmingsplancapaciteit),
Binnenstedelijke vernieuwing (percentage binnenstedelijk en uitleg, herstructurering, bodem, geluid),
Wonen, zorg en welzijn (realisatie van woonservicegebieden en huisvesting bijzondere doelgroepen),
Geluid,
Bodem en
Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO).
binnenstedelijke vernieuwing,
wonen, zorg en welzijn,
geluid.
clustervorming en netwerken die leiden tot meer innovatiegerichte samenwerking tussen onderwijs, overheid en ondernemers (met name tussen MKB'ers onderling en MKB en kennisinstellingen);
bevordering van experimentele ontwikkeling van nieuwe producten, diensten, processen of toepassingen, inclusief het ontwikkelen en testen van prototypes, binnen het MKB.
clustervorming en netwerken gericht op innovatie en toepassing van CO2-arme technologieën die leiden tot meer innovatiegerichte samenwerking tussen onderwijs/onderzoek, overheid en ondernemers (met name tussen MKB'ers onderling en MKB en kennisinstellingen);
bevordering van experimentele ontwikkeling van nieuwe producten en product-marktcombinaties van koolstofarme technologieën, inclusief het ontwikkelen en testen van prototypes, binnen het MKB.
maatregelen met betrekking tot het provinciaal verkeers- en vervoersbeleid die worden uitgevoerd door de provincie;
en maatregelen met betrekking tot het gemeentelijke en intergemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid die worden uitgevoerd door een gemeente of door een samenwerkingsverband. ]
Aanpak verkeers-ongevallen-concentratiepunten
Scheiding van verkeerssoorten
Herinrichting van wegvakken, kruisingen, aansluitingen en oversteekplaatsen
Verbetering van de herkenbaarheid van de wegcategorie
Aanpassing van het wegontwerp aan CROW-richtlijnen
Infrastructurele maatregelen met het oog op verkeersveiligheid
het maximum voor de-minimissteun aan een onderneming bedraagt € 15.000 gerekend over de twee voorafgaande belastingjaren en het lopende belastingjaar;
het maximum geldt voor alle overheidssteun die als de-minimissteun kan worden aangemerkt. Het doet echter niet af aan de mogelijkheid voor de begunstigde om andere overheidssteun te ontvangen uit hoofde van door de Europese Commissie goedgekeurde regelingen;
het maximum geldt voor alle categorieën steun, in welke vorm en met welk doel dan ook verleend.
[Toelichting: Voor het verwijderen en afvoeren van asbest gelden op grond van het Bouwbesluit 2012 en het Asbestverwijderingsbesluit 2005 diverse procedurevoorschriften waaraan de aanvrager dient te voldoen. Ook voor het plaatsen van zonnepanelen gelden procedurevoorschriften zoals een vergunning voor het plaatsen van zonnepanelen indien het gebouw een monument is.
Om aan te tonen dat de activiteit uitgevoerd gaat worden en aan de vereisten kan worden voldaan, dienen dergelijke vergunningen reeds te zijn aangevraagd en verkregen danwel meldingen te zijn gedaan voordat een aanvraag om een subsidie wordt ingediend.]
[Toelichting: Een aanvrager kan slechts een keer subsidie aanvragen in een provincie op grond van deze regeling. Wel kan een aanvrager tegelijk voor meerdere bouwlocaties of bouwblokken subsidie vragen mits hij voor iedere verwijdering van een asbestdak aan de vereisten voldoet.
de versterking van de concurrentiekracht van de land- en bosbouwsector;
het verhogen van de kwaliteit van natuur en landschap;
de verbetering van de leefbaarheid op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie.
Na een herverkaveling wordt per deelnemer het aantal toebedeelde hectares vergeleken met de totale bedrijfsgrootte na toedeling.
De toedeling wordt vermenigvuldigd met 10.
Wanneer het aantal toebedeelde hectares x 10 groter is dan de bedrijfsgrootte, wordt het de oppervlakte van het hele bedrijf bechouwd als landbouwgrond met verbeterde structuur.
Wanneer het aantal toebedeelde hectares x 10 kleiner is dan de bedrijfsgrootte, wordt de toedeling x 10 beschouwd als landouwgrond met verbeterde structuur.
Het totaal aantal hectares landbouwgrond met verbeterde structuur van alle deelnemende bedrijven is de prestatie.
Bedrijf 1: oppervlakte 40 ha, in de ruil 2 ha toebedeeld
Bedrijf 2: oppervlakte 30 ha, in de ruil 10 ha toebedeeld
Bedrijf 3: oppervlakte 20 ha, in de ruil 5 ha toebedeeld