Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Provincie Overijssel

Uitvoeringsbesluit Subsidies Overijssel 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieProvincie Overijssel
Officiële naam regelingUitvoeringsbesluit Subsidies Overijssel 2011
CiteertitelUitvoeringsbesluit Subsidies Overijssel 2011
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Gedeputeerde Staten hebben het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2011 gewijzigd. Nieuw is de subsidieparagraaf voor Oplaadpunten voor elektrische voertuigen. Het doel van deze regeling is om gemeenten te stimuleren om openbare oplaadpunten voor elektrische voertuigen te realiseren. Hiervoor is een subsidieplafond vastgesteld van € 75.000.

Verder is een aantal paragrafen gedeeltelijk herzien, worden enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd en is een aantal subsidieplafonds opgehoogd.

De wijzigingen in paragraaf 11.2 hebben terugwerkende kracht tot 2 oktober 2013. De wijziging in paragraaf 4.24 heeft terugwerkende kracht tot 12 juli 2013.

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 7-10-2014

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Provinciaal Blad 2014/0281022

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-10-201401-01-2015wijziging artikel(en)

07-10-2014

Provinciaal Blad 2014/0281022

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 7 oktober 2014 (kenmerk 2014/0264194).
06-09-201409-10-2014wijziging artikel(en)

02-09-2014

Provinciaal Blad 2014/0128346

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 2 september 2014 (kenmerk 2014/0221177).
04-07-201406-09-2014Paragraaf 5.15 Breedbandinfrastructuur Overijssel

01-07-2014

Provinciaal Blad 2014/0184021

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 1 juli 2014 (kenmerk 2014/0171584).
03-07-201404-07-2014wijziging artikel(en)

01-07-2014

Provinciale Bladen 2014/0160291, 2014/0181988 en 2014/0182940

Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 10 juni 2014 (kenmerk 2014/0142429) en 1 juli 2014 (kenmerk 2014/0160890).
02-06-201403-07-2014wijziging artikel(en)

06-05-2014

Provinciaal Blad 2014/0128346

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 6 mei 2014 (kenmerk 2014/0117505).
10-04-201402-06-2014wijziging artikel(en)

08-04-2014

Provinciaal Blad 2014/0101390

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 8 april 2014 (kenmerk 2014/0085079).
14-02-201410-04-2014wijziging artikel(en)

11-02-2014

Provinciaal Blad 2014/0044023

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 11 februari 2014 (kenmerk 2014/0022388).
01-01-201414-02-2014wijziging artikel(en)

20-12-2013

Provinciaal Blad 2013/0427606

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 20 december 2013 (kenmerk 2013/0386323).
22-11-201301-01-2014wijziging artikel(en)

19-11-2013

Provinciale Bladen 2013/0383740 en 2013/0390849

Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 1 oktober 2013 (kenmerk 2013/0322302) en 19 november 2013 (kenmerk 2013/0383633).
03-10-201322-11-2013wijziging artikel(en)

01-10-2013

Provinciaal Blad 2013/0336530

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 1 oktober 2013 (kenmerk 2013/0322302).
13-09-201303-10-2013Artikelen 1.1.1, 5.9.3.2, 8.1.3, 8.9.3 en 8.9.7.

10-09-2013

Provinciaal Blad 2013/0317804

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 10 september 2013 (kenmerk 2013/0310411).
19-08-201313-09-2013Artikel 8.1.3 is tekstueel gewijzigd

13-08-2013

Provinciaal Blad 2013/0286841

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 13 augustus 2013 (kenmerk 2013/0267808).
12-07-201319-08-2013wijziging artikel(en)

10-07-2013

Provinciaal Blad 2013/0238201 en 2013/0358320

Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 10 juli 2013 (kenmerk 2013/0210927) en 29 oktober 2013 (kenmerk: 2013/0345039).
04-05-201330-05-2013art. 9.16.1 (toelichting) en 9.16.4 (artikel en toelichting)

26-03-2013

Provinciaal Blad 2013/0094623

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 26 maart 2013 (kenmerk 2013/0094623).
02-11-201201-01-2013Hoofdstukken 3, 5, 8 en 9

30-10-2012

Provinciaal Blad 2012/0255880

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 30 oktober 2012 (kenmerk 2012/0243771).
20-07-201202-11-2012Hoofdstukken 2, 4, 5, 6, 7, 8, 12 en 13

 

Provinciaal Blad 2012/0181284

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 17 juli 2012 (kenmerk 2012/0169476).
29-06-201220-07-2012Hoofdstuk 8.

 

Provinciaal Blad 2012/0157513

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 19 juni 2012 (kenmerk 2012/0152681).
02-05-201229-06-2012Hoofdstukken 1, 2, 4, 5, 8, 9, 12 en 13.

 

Provinciaal Blad 2012/0124865

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 10 april 2012 (kenmerk 2012/0089780).
01-02-201202-05-2012Hoofdstuk 8

31-01-2012

Provinciaal Blad 2012/0024987

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 31 januari 2012 (kenmerk 2012/0024991).
01-01-201201-02-2012Hoofdstukken 1, 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 13.

 

Provinciaal Blad 2011/0337901 en Provinciaal Blad 2011/0336135

Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 29 november 2011 (kenmerk 2011/0220529) en d.d. 20 december 2011 (kenmerk 2011/0320139).
17-11-201101-01-2012Hoofdstuk 9

 

Provinciaal Blad 2011/0215129

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 15 november 2011 (kenmerk 2011/0210391).
13-10-201117-11-2011Hoofdstukken 5, 6, 8 en 9

 

Provinciaal Blad 2011/0159134 en Provinciaal blad 2011/0186018

Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 23 augustus 2011 (kenmerk 2011/0152252) en 11 oktober 2011 (kenmerk 2011/0176424).
02-09-201113-10-2011Hoofdstukken 4, 5, 8 en 9

 

Provinciaal Blad 2011/0152917 en Provinciaal blad 2011/0159130

Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 23 augustus 2011, met de kenmerken 2011/0152252 en 2011/0152917
01-07-201102-09-2011nieuwe regeling

 

Provinciaal Blad 2011/0121942

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 24 mei 2011, kenmerk 2011/0096361 en d.d. 28 juni 2011, kenmerk 2011/0117164

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1

Paragraaf 1.1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1.1. Begripsomschrijvingen
  • 1

  • Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. de verordening: de algemene subsidieverordening Overijssel 2005;

  • b. Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • c. cofinanciering: ten minste een andere partij dan de aanvrager en de provincie draagt bij in de kosten van de gesubsidieerde activiteit;

  • d. eenmalige subsidie: de subsidievorm, waarbij de subsidieontvanger ten aanzien van de te subsidiëren activiteiten óf wordt gestuurd op verrichte resultaten óf op een combinatie van resultaten, bedrijfsvoering of middelen en waartegen geen rechtstreekse baat staat voor de provincie;

  • e. subsidietijdvak: een aaneengesloten periode waarvoor een subsidieplafond of deelplafond is vastgesteld;

  • f. bovengemeentelijk: de subsidieactiviteiten vinden plaats in ten minste twee Overijsselse gemeenten;

  • g. regionaal: de subsidieactiviteiten vinden plaats in ten minste drie Overijsselse gemeenten;

  • h. provinciaal: de subsidieactiviteiten vinden plaats in ten minste zestien Overijsselse gemeenten;

  • i. jaarlijkse subsidie: subsidie die per boekjaar of voor een bepaald aantal boekjaren aan subsidieontvanger voor een periode van maximaal vier boekjaren worden verstrekt;

  • j. Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Overijssel;

  • k. projectperiode: de periode vanaf datum van de ontvangst van de aanvraag tot en met de in de beschikking tot verlening of vaststelling van de subsidie opgenomen datum waarop de subsidiabele activiteit moet zijn afgerond;

  • l. de -minimisverordening: Verordening (EU) 1407/2013 van de commissie van 24 december 2013, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun;

  • m. Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EG) nr. 800/2008, Pb L 214/3 van de commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden;

  • n. medeoverheden: gemeenten, waterschappen en provincies;

  • o. Vrijstellingsverordening Landbouw: Verordening (EG) 1857/2006 Pb L 358/3 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001;

  • p. de-minimisverordening landbouw: Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector;

  • q. Algemene Groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EG) nr. 651/2014, Pb L187/1 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard.

Artikel 1.1.2. Toepassingsbereik

2

Dit besluit is van toepassing op alle door Gedeputeerde Staten te verstrekken subsidies met uitzondering van de subsidies voor de exploitatie van het openbaar vervoer en op grond van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer.

Artikel 1.1.3. Subsidieplafond en volgorde van behandeling

3

Indien Gedeputeerde Staten een subsidieplafond vaststellen, worden subsidieaanvragen behandeld in volgorde van ontvangst. Hierbij geldt dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.

Artikel 1.1.4. Stapeling
  • 1. Indien voor een activiteit subsidie kan worden verstrekt op grond van twee of meer hoofdstukken van dit besluit of op grond van de verordening dan kunnen Gedeputeerde Staten besluiten tot stapeling van de deelbedragen.

  • 4

  • 2. Stapeling is mogelijk tot een maximum van 80% van de subsidiabele kosten.

  • 5

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing bij cofinanciering uit de Europese structuurfondsen.

  • 6

  • 4. Voor zover de voorschriften die gelden ten aanzien van de deelbijdragen van elkaar verschillen, bepalen Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening welke voorschriften van toepassing zijn.

  • 7

Artikel 1.1.5. Subsidiabele kosten
  • 8

  • 1. Interne loonkosten zijn subsidiabel indien deze rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn, een getrouw beeld geven, verifieerbaar zijn én de berekening ervan gebaseerd is op één van de volgende systematieken:

    9

    • a.

      berekening van de loonkosten op basis van het Integraal kostprijstarief (IKT). Het IKT mag worden gehanteerd indien aan de vereisten zoals genoemd in ‘Toepassing Integraal kostprijstarief provincie Overijssel' is voldaan;

      10

    • b.

      volgens de loonkosten plus vaste opslag. Voor de berekening van de loonkosten wordt de volgende formule gehanteerd: ((brutoloon op jaarbasis + sociale lasten) /(1600 * deeltijdfactor)) + 20%, waarbij het brutoloon inclusief vakantiegeld en eventuele eindejaarsuitkering is;

    11

    • c.

      het hanteren van een forfaitair vastgesteld uurtarief van € 35.

    12

  • 2. Kosten voor gebruik van apparatuur, waaronder de afschrijvingskosten daarvan, zijn naar rato van het gebruik subsidiabel indien deze rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn.

  • 13

  • 3. Kosten voor gebruik van materiaal zijn subsidiabel indien het verbruik ervan geadministreerd wordt én deze kosten  rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn. Indien sprake is van gebruik van materiaal uit voorraad wordt uitgegaan van historische aanschafprijzen. Voor materiaal dat speciaal voor de activiteit wordt aangeschaft is het vierde lid van toepassing.

  • 14

  • 4. Kosten derden zijn subsidiabel indien deze kosten op factuur aantoonbaar aan derden verschuldigd zijn en rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit zijn toe te rekenen.

  • 15

Artikel 1.1.6 Niet subsidiabele kosten
  • De volgende kosten zijn niet subsidiabel:

  • a. boetes, gerechtskosten, kosten voor financieringen, debetrente, leges, kosten voor het inhuren van een subsidieadviesbureau of andere subsidiebemiddelaar, vergoedingen voor de inzet van vrijwilligers, kostenpost onvoorzien én andere kosten die niet rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn;

  • 16

  • b. BTW, tenzij door de subsidieaanvrager kan worden aangetoond dat de BTW over de subsidiabele activiteiten niet met de fiscus of via het BTW compensatiefonds kan worden verrekend. Indien de gevraagde subsidie € 125.000 of meer bedraagt dient het aantonen te gebeuren door middel van een verklaring van de belastingdienst of door een verklaring van een accountant. Indien de gevraagde subsidie minder dan € 125.000 bedraagt, dient het aantonen te gebeuren door middel een getekende verklaring van de aanvrager;

  • c. kosten die betrekking hebben op de activiteiten die buiten de projectperiode zijn uitgevoerd, met uitzondering van de kosten die gemaakt worden, om de verstrekte subsidie te verantwoorden aan Gedeputeerde Staten, waaronder de kosten voor het verkrijgen van de controleverklaring van de accountant.

  • 17

  • d. gangbare apparaatkosten van medeoverheden, tenzij de aanvrager kan aantonen dat deze kosten specifiek worden gemaakt ten behoeve van de subsidiabele activiteit en anders niet zouden zijn gemaakt.

    18

Paragraaf 1.2 De aanvraag

Artikel 1.2.1. Bij aanvraag in te dienen gegevens
  • 19

  • 1. De aanvraag voor een subsidie wordt schriftelijk bij Gedeputeerde Staten ingediend. Als daarvoor een aanvraagformulier is vastgesteld, wordt van dat formulier gebruik gemaakt. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten dat aanvragen elektronisch kunnen of moeten worden ingediend.

  • 20

  • 2. Bij een aanvraag om subsidie overlegt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens:

    21

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waar subsidie voor wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelstellingen en resultaten die daarmee worden nagestreefd en hoe de activiteiten aan het provinciale doel van beleid bijdragen;  

    • c.

      een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan.

  • 3. De aanvrager maakt op verzoek bij de aanvraag melding van subsidies of andere vormen van staatssteun die de subsidieontvanger, alsmede het eventuele moederconcern danwel dochters van de onderneming of het eventuele moederconcern hebben ontvangen in de drie jaren voorafgaand aan de aanvraag voor subsidie. Tevens wordt melding gemaakt van eventuele andere aanvragen die in behandeling zijn op het moment van de aanvraag voor subsidie op grond van dit besluit.

  • 22

Artikel 1.2.2. Indieningstermijn aanvraag
  • 23

  • 1. Tenzij in enig ander hoofdstuk van dit besluit anders bepaald, kan een aanvraag voor een subsidie het hele kalenderjaar worden ingediend.

  • 2. Een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie wordt ingediend uiterlijk op 1 oktober in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de aanvraag voor subsidie betrekking heeft.

Artikel 1.2.3. Beslistermijn
  • 24

  • 1. Gedeputeerde Staten beslissen op een aanvraag om een eenmalige subsidie binnen 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag, dan wel, 13 weken na aanvang van het subsidietijdvak.

  • 25

  • 2. De in het eerste lid bedoelde termijn van 13 weken bedraagt 22 weken indien:

    26

    • a.

      sprake is van cofinanciering van een door de Raad van de Europese Unie, het Europees parlement en de Raad gezamenlijk of de Commissie van de Europese Gemeenschappen goedgekeurd programma;

    • b.

      over de aanvraag advies wordt ingewonnen;

    • c.

      een nader onderzoek is ingesteld.

  • 3. Gedeputeerde Staten beslissen op een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie uiterlijk vóór 31 december van het jaar waarop de aanvraag is ingediend.

  • 27

Paragraaf 1.3 Verlening van de subsidie

Artikel 1.3.1. Weigeringsgrond
  • 28

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten de subsidie geheel of gedeeltelijk te weigeren indien de kosten van de subsidiabele activiteit redelijkerwijs anders kunnen worden gedekt.

  • 2. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie in ieder geval als minder dan € 1.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.

  • 3. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie aan een publieke instelling indien deze een jaarlijkse subsidie ontvangt en loon in welke vorm dan ook verstrekt aan een persoon die voor hem werkzaam is, dat uitgaat boven 130 procent van de bezoldiging van de minister, inclusief sociale verzekeringspremies, belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen en voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn.

  • 4. Gedeputeerde staten weigeren de subsidie indien ten aanzien van de aanvrager een bevel tot terugvordering is opgelegd, ingevolge een beschikking van de Europese Commissie, waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

Artikel 1.3.2. Verlening subsidie
  • 29

  • 1. Tenzij een subsidie door Gedeputeerde Staten direct wordt vastgesteld, wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 30

  • 2. Bij het besluit tot verlenen van subsidie geven Gedeputeerde Staten aan op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaatsvindt.

  • 31

Artikel 1.3.3. Betaling en bevoorschotting
  • 32

  • 1. Indien een beschikking tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 1.5.1 wordt gegeven, vindt de betaling van de gehele subsidie in één bedrag plaats.

  • 33

  • 2. Indien een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 1.5.2 of artikel 1.5.3 wordt gegeven, verlenen Gedeputeerde Staten aan de subsidieontvanger een voorschot van maximaal 90% van het verleende subsidiebedrag.

  • 34

  • 3. Bij jaarlijkse subsidie kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieontvanger voorschotten verlenen tot maximaal 100% van het verleende subsidiebedrag. De voorschotten worden, in termijnen, beschikbaar gesteld.

  • 35

Paragraaf 1.4 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 1.4.1. Informatieplicht
  • 1. De subsidieontvanger doet binnen twee weken melding aan Gedeputeerde Staten, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of niet geheel vóór de in de beschikking vermelde datum waarop deze uiterlijk moeten zijn verricht, zullen worden verricht of dat vóór die datum niet of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 36

  • 2. De subsidieontvanger informeert Gedeputeerde Staten binnen twee weken schriftelijk over:

    37

    • a.

      besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten van de subsidieontvanger dan wel ontbinding van de rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de rechtspersoon, wijzigingen van de bestuurder(s) en het doel van de rechtspersoon.

  • 3. Indien het verleende subsidiebedrag hoger is dan € 25.000 en de verlening betrekking heeft op activiteiten met een looptijd langer dan een jaar, kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Een dergelijke tussentijdse verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar gevraagd.

  • 38

Artikel 1.4.2. Overige verplichtingen van de subsidieontvanger
  • 39

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot de wijze waarop bij de uitvoering van gesubsidieerde activiteiten bekend wordt gemaakt dat de provincie Overijssel daarvoor subsidie heeft verstrekt.

  • 2. [Vervallen]

Paragraaf 1.5 Vaststelling van de subsidie

Artikel 1.5.1. Subsidies tot € 25.000

40

Indien de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 25.000 wordt de subsidie door Gedeputeerde Staten direct verleend en vastgesteld. 

Artikel 1.5.2. Subsidies vanaf € 25.000 tot € 125.000
  • 41

  • 1. Indien de subsidieverlening € 25.000 of meer bedraagt, maar minder dan € 125.000, dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, of binnen een in de regeling of verleningsbeschikking op te nemen afwijkende termijn, een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat:

    42

    • a.

      de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 3. Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 25.000, maar minder dan € 125.000, en de kosten en opbrengsten van de te verrichten activiteiten in verband met de aard van die activiteiten zodanig ongewis zijn dat een realistische begroting niet vereist kan worden, kan worden bepaald dat de subsidieontvanger op basis van een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten mag aantonen dat de activiteiten zijn verricht. De subsidieontvanger maakt hierbij gebruik van het beschikbaar gestelde format.

  • 43

Artikel 1.5.3. Subsidies vanaf € 125.000
  • 44

  • 1. Indien de subsidieverlening € 125.000 of meer bedraagt, dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, of binnen een in de regeling of verleningsbeschikking op te nemen afwijkende termijn, een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag;

    • b.

      een kostenverantwoording, eventueel aangevuld met een accountantsverslag conform controleprotocol.

  • 3. Uit het in het tweede lid onder a genoemde inhoudelijke verslag blijkt dat:

    • a.

      de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 4. Uit de kostenverantworoding als bedoeld in het tweede lid onder b, blijkt:

    • a.

      wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is;

    • b.

      wat, in voorkomend geval, de stand van de egalisatiereserve is;

    • c.

      wat het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten, inclusief bijdragen van derden is; en

    • d.

      wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is.

  • 5. Kostenverantwoording als bedoeld in het tweede lid onder b vindt plaats conform format. Gedeputeerde Staten kunnen per regeling aangeven of zij aanvullend een controleverklaring verwachten. Deze wordt dan aangeleverd conform het controleprotocol.

  • 6. Bij subsidieverlening kunnen Gedeputeerde Staten, overeenkomstig artikel 4:79 Awb, bepalen dat de aanvrager, die geen publiekrechtelijk rechtspersoon is, bij de aanvraag tevens een controleverklaring overlegt over de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 7. Overeenkomstig het vierde lid wordt de verleende subsidie vastgesteld op werkelijk gemaakte kosten.

Artikel 1.5.4. Verantwoordingssystematiek specifieke uitkeringen (Sisa)
  • 45

  • 1. In afwijking van de artikelen 1.5.1 tot en met 1.5.3 verantwoorden gemeenten de regelingen die worden genoemd in de 'Kruisjeslijst ontvangende medeoverheden' jaarlijks volgens het Sisa-principe.

  • 46

  • 2. De Sisa-verantwoording geldt als aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

  • 47

  • 3. In aanvulling op het tweede lid geldt voor meerjarige projecten de laatste Sisa verantwoording als de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 1.5.5. Vaststelling subsidie
  • 48

  • Gedeputeerde Staten stellen binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast.

  • 49

Paragraaf 1.6 Overige bepalingen

Artikel 1.6.1. Staatssteun

Gedeputeerde Staten wijzigen of trekken de beschikking tot subsidieverlening of subsidievaststelling in, als de subsidie is aangemerkt als ontoelaatbare staatssteun.

50

Hoofdstuk 2 Bijzondere bepalingen Familie, jeugd en gezin

Paragraaf 2.1 Jeugdactiviteiten Eigen Kracht

51

Artikel 2.1.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Activiteiten eigen kracht: activiteiten met betrekking tot inbedding of borging van het principe eigen kracht;

  • b. Beleidskader: Beleidskader Jeugdzorg Overijssel 2013-2014;

  • c. Cofinanciering: In afwijking van artikel 1.1 sub c wordt bij cofinanciering minimaal een bijdrage van de aanvrager of andere partijen in de totale kosten van het project/de activiteiten verwacht;

  • d. EK-c: een Eigen Kracht conferentie geeft mensen de mogelijkheid om zelf, samen met familie, vrienden en andere bekenden, een plan te maken voor een oplossing of voor hulp. De kracht voor de oplossing komt vanuit de familie en alle belangrijke mensen daaromheen. Gemaakte plannen zijn leidend voor de hulpverlening;

  • e. Uitvoeringsprogramma (UP): het uitvoeringsprogramma Jeugdzorg, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg (WJZ).

Artikel 2.1.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verstrekken voor activiteiten eigen kracht, voorzover deze aantoonbaar een voortzetting betreffen in de zin van borging of implementatie van al eerder door Gedeputeerde Staten gesubsidieerde activiteiten of projecten op het gebied van eigen kracht.

Artikel 2.1.3 Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een gemeente of organisatie, die geheel of gedeeltelijk werkzaam is in het jeugddomein en die reeds eerder een subsidie heeft ontvangen in het kader van ‘eigen kracht';

  • b. het gaat om activiteiten die binnen het gevoerde beleid op het terrein van de verdere inbedding of borging van eigen kracht passen, als omschreven in het vigerende UP en het Beleidskader en die aantoonbaar verband houden met een eerder in het kader van een ‘eigen kracht' gesubsidieerd project;

  • c. de resultaten van de activiteiten slaan neer in Overijssel.

Artikel 2.1.4 Grondslag

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.1.5 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 2.1.6 Weigeringsgrond

In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als minder dan € 5.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.

Artikel 2.1.7. Subsidiabele kosten

52

In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten van dat deel van de jeugdzorg dat al is uitgevoerd voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.

Paragraaf 2.2 Jeugdzorg

53

Artikel 2.2.1. Begripsbepalingen
  • 54

  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. WJZ: de Wet op de Jeugdzorg.

  • b. Uitvoeringsprogramma (hierna: UP): het Uitvoeringsprogramma jeugdzorg, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WJZ.

  • c. Beleidskader: het Beleidskader Jeugdzorg Overijssel, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de WJZ.

  • d. Nieuwe bezems sturings- en subsidiekader: Uitwerking en gespecificeerde uitleg per jaar van de uitvoering van het UP.

  • e. Cliënt-zorgtraject: Het gehele proces van activiteiten en behandeldoelen van een unieke cliënt(systeem), vanaf het in zorg nemen tot en met het einde van de jeugdzorgindicatie van deze cliënt. Een cliënt-zorgtraject start bij ontvangst door de instelling voor jeugd- en opvoedhulp van de aanmelding van de cliënt of een besluit spoedzorg en eindigt bij het vervallen van de laatste zorgaanspraak. Het formele moment van vervallen van de laatste zorgaanspraak is het moment waarop de stichting de indicatie formeel beëindigt.

  • f. Cliënttarief/trajecttarief: het door Gedeputeerde Staten vastgestelde bedrag, bedoeld voor de bekostiging van een cliënt-zorgtraject.

  • g. Regionalisering: De provincie Overijssel is verdeeld in bepaalde regio's. De verdeling hiervan wordt jaarlijks opgenomen in het UP.

  • h. Hoofdaannemer: De hoofdaannemer is een provinciale aanbieder van Jeugd- en Opvoedhulp en is eindverantwoordelijk voor het cliënt-zorgtraject. Per regio wordt met één instelling voor jeugd- en opvoedhulp prestatieafspraken gemaakt.

  • i. Onderaannemer: Een hoofdaannemer kan andere organisaties inschakelen ten behoeve van het realiseren van de einddoelen in het indicatiebesluit. Deze organisaties opereren als onderaannemer.

  • j. Bekostigingseenheid: een eenheid van jeugdzorg waarop op grond van de WJZ aanspraak bestaat en die door Gedeputeerde Staten als eenheid voor bekostiging van jeugdzorgaanbod zijn aangewezen.

  • k. Cofinanciering: In afwijking van artikel 1.1 sub c wordt bij cofinanciering minimaal een bijdrage van de aanvrager of andere partijen in de totale kosten van het project/de activiteiten verwacht.

  • l. EK-c: Een Eigen Kracht-conferentie (EK-c) geeft mensen de mogelijkheid om zelf, samen met familie, vrienden en andere bekenden, een plan te maken voor een oplossing of voor hulp. De kracht voor de oplossing komt vanuit de familie en alle belangrijke mensen daaromheen. Gemaakte plannen zijn leidend voor de hulpverlening.

  • m. Stichting: een stichting die een Bureau Jeugdzorg in stand houdt, als bedoeld in artikel 1f WJZ.

Artikel 2.2.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen een jaarlijkse subsidie verstrekken voor:

  • a. de toeleiding naar de jeugd- en opvoedhulp;

  • b. het uitvoeren van justitiële taken in het kader van het uitvoeren van maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering;

  • c. het uitvoeren van toegangstaken en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK);

  • d. het bieden van zorg aan Overijsselse cliënten.

Artikel 2.2.3. Criteria
  • 55

  • 1. Een aanvraag voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.2. moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      De aanvrager dient HKZ-gecertificeerd te zijn.

    • b.

      De administratie van de aanvrager moet op een zodanig overzichtelijke en doelmatige wijze gevoerd worden dat op ieder moment een actueel en betrouwbaar beeld bestaat over het functioneren op de volgende punten:

    • i.

      gegevens over de cliënten (inclusief indicatiebesluiten en hulpverleningsplannen);

    • ii.

      financiële gegevens.

    • c.

      [vervallen]

  • 2. Aanvullend op het eerste lid van dit artikel kan de stichting die in het UP is opgenomen voor het uitvoeren van de taken bedoeld als in artikelen 5 en 10 van de WJZ en overige taken bedoeld in artikel 10 derde lid, een aanvraag indienen voor de activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.2 sub a, b en c.

  • 3. Aanvullend op het eerste en tweede lid van dit artikel kan de stichting alleen een aanvraag indienen voor de taken of de functies die worden uitgevoerd voor cliënten die bij aanvang van de bemoeienis van de stichting duurzaam verblijven in Overijssel. Wanneer Gedeputeerde Staten dit noodzakelijk achten kunnen zij hiervan afwijken.

  • 4. Aanvullend op het eerste lid van dit artikel moet een aanvraag voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.2 sub d voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      De aanvrager dient een instelling van jeugd- en opvoedhulp te zijn waarmee Gedeputeerde Staten een subsidierelatie heeft;

    • b.

      Het moet zorg betreffen voor cliënt-zorgtrajecten waarvoor een indicatiebesluit of besluit spoedzorg is afgegeven door de stichting en voor cliënten die afkomstig zijn uit Overijssel;

    • c.

      Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van het sub b van dit artikel in verband met afspraken met andere provincies over buitenprovinciale plaatsingen;

    • d.

      Elke cliënt van Overijsselse herkomst dient door de instelling geaccepteerd te worden, conform de Wet op de Jeugdzorg.

Artikel 2.2.4. Grondslag subsidie
  • 56

  • 1. De subsidie aan de stichting wordt bepaald op basis van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven. Hiervoor geldt als basis de door het Rijk vastgestelde normprijzen voor de bekostiging van jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringstaken. De normprijs voor de overige activiteiten wordt door Gedeputeerde Staten vastgesteld. De normprijzen worden opgenomen in de beschikking.

  • 2. De subsidie aan een instelling voor jeugd- en opvoedhulp (alleen de hoofdaannemer) voor het uitvoeren van cliënt-zorgtrajecten, wordt bepaald op basis van het door Gedeputeerde Staten vastgesteld tarief per cliënt-zorgtraject. Dit tarief wordt opgenomen in het UP.

  • 3. De subsidie als bedoeld in het eerste en tweede lid bedraagt ten hoogste het bedrag dat Gedeputeerde Staten hiervoor hebben opgenomen in het UP van het jaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft. Dit bedrag kan worden aangepast op basis van de voor het jaar door de minister vastgestelde indexering.

Artikel 2.2.5. Subsidiabele kosten
  • 1. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten van het deel van de jeugdzorg dat al is uitgevoerd voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.

  • 57

  • 2. In afwijking van artikel 1.1.5 worden de subsidiabele kosten overeenkomstig artikel 2.2.4 bepaald.

Artikel 2.2.6. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. De stichting overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1. tweede lid bij de aanvraag voor subsidie tevens:

    • a.

      het bedrag van de aangevraagde subsidie en de opbouw daarvan op basis van de tarieven in overeenstemming met artikel 2.2.4., eerste lid, voorzien van een gedetailleerde toelichting en de onderbouwing daarvan;

    • b.

      de wettelijke taken of functies die de organisatie zal uitvoeren;

    • c.

      de geraamde aantallen cliënten voor het jaar waarop de aanvraag voor subsidie betrekking heeft per taak of functie als bedoeld in de artikelen 5 en 10, eerste lid van de WJZ;

    • d.

      het aantal cliënten per taak of functie waarvoor de betreffende taak of functie is uitgevoerd in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • e.

      de activiteiten die zullen worden uitgevoerd voor de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ.

  • 2. De instelling voor jeugd- en opvoedhulp (hoofdaannemer) overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1. tweede lid bij de aanvraag voor subsidie tevens:

    • a.

      een jaarplan, waarin onder andere aandacht is voor de samenwerking met andere instellingen (onderaannemers);

    • b.

      een raming van het aantal verwachte af te sluiten cliënt-zorgtrajecten in betreffend jaar tegen het vastgestelde tarief in haar regio.

    • c.

      [vervallen]

Artikel 2.2.7. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 2.2.8. Volgorde van behandeling

58

In afwijking van artikel 1.1.3. verdelen Gedeputeerde Staten het beschikbare bedrag naar evenredigheid over de subsidieaanvragen.

Artikel 2.2.9. Weigeringsgrond

In afwijking van artikel 1.3.1. tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als minder dan € 5.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.

Artikel 2.2.10. Voorschotverlening

Aanvullend op artikel 1.3.3. vierde lid worden de termijnen bepaald op basis van het door het Rijk gehanteerde schema van betaling van de jaarlijkse doeluitkering.

Artikel 2.2.11. Reserveringen en egalisatiereserve
  • 59

  • 1. De hoofdaannemer is vrij in de wijze waarop deze het cliënt-zorgtraject inricht en de middelen in een individueel cliënt-zorgtraject besteed. Overschotten en tekorten van de werkelijke kosten van een cliënt-zorgtraject ten opzichte van het cliënttarief komen ten goede of voor rekening van de hoofdaannemer.

  • 2. Reserveringen kunnen onderdeel zijn van de bedrijfsvoering en kunnen plaatsvinden conform goed gebruik in het economisch verkeer. Het in een jaar gerealiseerde exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de provinciale subsidie, wordt gedekt uit de egalisatiereserve. Indien deze reserve niet toereikend is dan wordt het resterende tekort in een termijn van maximaal 5 jaren ten laste van de exploitatierekening afgeschreven, deze afschrijvingen leiden niet tot extra subsidiëring.

  • 3. De egalisatiereserve die met provinciale subsidie is opgebouwd mogen alleen worden besteed aan kosten die direct verband houden met het uitvoeren van de taken/functies/cliëntt-zorgrajecten waarvoor deze zijn verkregen en voor zover deze niet bestreden kunnen worden uit de voor dat jaar verleende subsidie.

  • 4. [vervallen]

  • 5. Het is de door Gedeputeerde Staten gesubsidieerde jeugdzorginstellingen toegestaan om kosten die verband houden met de transitie van de jeugdzorg naar de gemeenten ten laste van de instellingsreserve te brengen.

Artikel 2.2.12. Vergoedingsplicht bij vermogensvorming
  • [vervallen]

Artikel 2.2.13. Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling

In afwijking van artikel 1.5.2. eerste lid dan wel artikel 1.5.3. eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend binnen vier maanden na afloop van de activiteiten of het subsidietijdvak waarvoor subsidie is verleend.

Artikel 2.2.14. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling
  • 60

  • 1. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tevens:

    • a.

      de jaarrekening, waarin zijn opgenomen:

    • i.

      het financiële verslag van het bestuur van de ontvanger;

    • ii.

      de balans met toelichting, waaruit blijkt wat de stand van de egalisatiereserve is;

    • iii.

      de resultatenrekening met toelichting, waarin substantiële afwijkingen ten opzichte van de begroting worden verklaard;

    • iv.

      de uitkomsten van de prestatie-indicatoren zoals deze zijn opgenomen in het UP;

    • b.

      een controleverklaring en assurance-rapport van de accountant. De accountant dient haar controle uit te voeren over het subsidietijdvak met inachtneming van de landelijke "Regeling bekostiging jeugdzorg" (inclusief bijlagen). Voor deze controlewerkzaamheden is het vigerende "Controleprotocol voor de accountantscontrole bij bureau jeugdzorg en de zorgaanbieders" van toepassing.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid van dit artikel overlegt de stichting tevens bij de aanvraag:

    • a.

      het totale aantal jeugdigen dat zich in het begrotingsjaar bij haar heeft gemeld en het aantal jeugdigen waarvoor de verschillende taken en/of functies als bedoeld in de artikelen 5 en 10, eerste lid van de WJZ zijn uitgevoerd;

    • b.

      het totale aantal cliënt-zorgtrajecten waarvoor door haar in het subsidiejaar een indicatiebesluit is afgegeven en het aantal afgesloten cliënt-zorgtrajecten;

    • c.

      het aantal van de cliënt-zorgtrajecten waarvoor door haar een indicatiebesluit is vastgesteld, voor zover deze in het desbetreffende jaar zijn uitgevoerd door een instelling voor jeugd- en opvoedhulp die daarvoor niet door Gedeputeerde Staten zijn gesubsidieerd en het totale aantal cliënten waarop dit betrekking heeft.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid van dit artikel overlegt de instelling van jeugd- en opvoedhulp (de hoofdaannemer) tevens bij de aanvraag:

    • a.

      een overzicht met het aantal cliënten in zorg per begindatum van het subsidietijdvak, de ingestroomde unieke cliënten/gestarte cliënt-zorgtrajecten en het totale aantal afgesloten cliënt-zorgtrajecten dat op basis van een indicatiebesluit door de instelling is uitgevoerd;

    • b.

      [vervallen]

    • c.

      het werkelijk aantal in de regio in het betreffende jaar ingezette aantal bekostigingseenheden inclusief de werkelijk gemiddelde kostprijs per bekostigingseenheid;

    • d.

      welke aantallen cliënten per balansdatum in zorg zijn en de kosten die hiervoor al gemaakt zijn (bedrag "onderhanden werk");

    • e.

      [vervallen];

    • f.

      het aantal bekostigingseenheden dat door de instelling voor jeugd- en opvoedhulp is uitgevoerd ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan het bieden van zorg niet duurzaam verbleven in de provincie Overijssel en het totale aantal cliënten waarop deze zorgeenheden betrekking hebben;

    • g.

      het jaardocument jeugdzorg.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen over de verantwoording nadere informatie vragen.

Artikel 2.2.15. Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. De Stichting rapporteert ten minste per kwartaal per regio het aantal afgesloten cliënt-zorgtrajecten en het aantal cliënt-zorgtrajecten in zorg ultimo het kwartaal.

  • 2. De hoofdaannemer levert beleidsinformatie aan de Stichting volgens het landelijk rapportageformat. De Stichting levert deze gegevens elk kwartaal aan de provincie aan.

  • 3. De hoofdaannemer rapporteert elk kwartaal de in- en uitstroom van het aantal cliënten aan de provincie. Hiervoor is een rapportageformat opgesteld.

  • 4. De hoofdaannemer is primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorgverlening door hoofdaannemer en onderaannemer.

  • 5. De effectiviteit van de zorg wordt gemeten aan de hand van de landelijk overeengekomen prestatie-indicatoren.

  • 6. De aanvrager zorgt ervoor dat haar accountant meewerkt aan een door of namens Gedeputeerde Staten in te stellen onderzoek naar de door haar accountant verrichte controlewerkzaamheden.

Paragraaf 2.3 Senioren

[ingetrokken]

Paragraaf 2.4 Transitie en transformatie jeugdzorg

61

Artikel 2.4.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. beleidskader: meerjarig beleidsprogramma jeugdzorg.

  • b. uitvoeringsprogramma (hierna: UP): het uitvoeringsprogramma Jeugdzorg, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg.

  • c. transitie jeugdzorg: de verschuiving van de wettelijke taken van jeugdzorg van de provincie naar gemeenten, zoals bedoeld in het regeerakkoord 2010.

  • d. transformatie jeugdzorg: de opgave van de gemeenten om het huidige stelsel te veranderen naar een nieuw jeugdstelsel.

  • e. jeugdzorg: provinciaal gefinancierde jeugdzorg conform de Wet op de jeugdzorg.

Artikel 2.4.2. Subsidiabele activiteiten

62

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen of relevant zijn voor de transitie en transformatie jeugdzorg in Overijssel.

Artikel 2.4.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente;

  • b. de activiteit past binnen het provinciaal jeugdzorgbeleid, zoals omschreven in het vigerende UP en beleidskader;

  • c. de activiteit is vernieuwend voor de aanvrager of betreft een doorontwikkeling van een vernieuwend project;

  • d. de activiteiten heeft een leereffect voor de gemeente op het gebied van toekomstige uitvoering van de jeugdzorg, eventueel in relatie met  aanpalende beleidsterreinen;

  • 63

  • e. de aanvraag is vooraf afgestemd met de provinciaal beleidsmedewerker jeugd.

Artikel 2.4.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.4.5. Subsidiabele kosten

[Vervallen]

Artikel 2.4.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 2.4.7. Weigeringsgrond
  • In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

  • a. de te verlenen subsidie minder dan € 5.000 bedraagt;

  • b. de activiteit in strijd is met het provinciale jeugdzorgbeleid.

Artikel 2.4.8. Stukken bij de aanvraag voor subsidie
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Transitie en Transformatie jeugdzorg.

  • 2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 een projectplan waaruit blijkt:

    • a.

      wat de gemeentelijke doelen, prestaties en inzet gemeentelijke middelen zijn met betrekking tot de transitie en transformatie jeugdzorg;

    • b.

      hoe de gemeente invulling zal geven aan uitwisseling van kennis en ervaring zowel in de voorbereiding als tijdens het uitvoeren van de activiteiten;

    • 64

    • c.

      hoe de resultaten van de activiteit geborgd worden in het gemeentelijk beleid.

Artikel 2.4.9. Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 is de aanvrager verplicht de relevante ervaringen of resultaten in de voorbereiding, tijdens de uitvoering en na afronding van de activiteit te delen met andere gemeenten.

Artikel 2.4.10. Vaststelling subsidie

In afwijking van artikel 1.5.3 wordt de subsidie van € 125.000,-- of meer vastgesteld conform artikel 1.5.2.

Paragraaf 2.5 Transitie Jeugdzorg Overijssel 2.0

65

Artikel 2.5.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. beleidskader:meerjarig beleidsprogramma "Beleidskader Jeugdzorg Overijssel 2013/2014";

  • b. jeugdzorg: jeugdzorg conform de Wet op de jeugdzorg;

  • c. Jeugdwet: de op 18 februari 2014 door de Eerste Kamer aangenomen regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;

  • d. uitvoeringsprogramma: het uitvoeringsprogramma Jeugdzorg 2014, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg;

  • e. transitie jeugdzorg: decentralisatie van jeugdzorg naar gemeenten;

  • f. 3 D's: de voorgenomen decentralisaties in het sociale domein, te weten: de Jeugdwet, de Participatiewet en de Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo).

Artikel 2.5.2 Subsidiabele activiteiten
  • 66

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten die bijdragen aan de transitie jeugdzorg in Overijssel:

  • a. bedrijfsvoering- en inrichtingsactiviteiten die de  gemeenten helpen de nieuwe verantwoordelijkheden op het gebied van jeugdhulp, conform de jeugdwet met ingang van 1 januari 2015 vorm te geven;

  • b. bedrijfsvoering- en inrichtingsactiviteiten gericht op de aansluiting van de jeugdzorg op de 3 D's.

Artikel 2.5.3 Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente;

  • b. de activiteit past binnen het provinciaal jeugdzorgbeleid, zoals omschreven in het vigerende uitvoeringsprogramma en beleidskader;

  • c. de eindtermijn van de projectperiode is uiterlijk 31 december 2014;

  • d. de aanvraag is vooraf afgestemd met medewerker transitie/jeugd van de provincie.

Artikel 2.5.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 150.000 per gemeente per project. Indien sprake is van een aanvraag namens samenwerkende gemeenten bedraagt de subsidie maximaal € 500.000 per project.

Artikel 2.5.5 Subsidiabele kosten

Onder kosten voor derden als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid wordt niet verstaan de inhuur of uitbesteding van de subsidiabele activiteit of een deel van die subsidiabel activiteit aan een andere Overijsselse gemeente.

67

Artikel 2.5.6 Niet subsidiabele kosten
  • Aanvullend op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:

  • a. kosten voor aanschaf van of afschrijving van software en hardware;

  • b. kosten voor huisvesting;

  • c. kosten voor aanschaf van of afschrijving van inventaris;

  • d. kosten voor aanschaf, verwerving en exploitatie van gebouwen.

Artikel 2.5.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 2.5.8 Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2 moet een aanvraag uiterlijk op 1 november 2014 ontvangen zijn.

Artikel 2.5.9 Weigeringsgrond

In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de te verlenen subsidie minder dan € 25.000 bedraagt.

Artikel 2.5.10 Stukken bij de aanvraag voor subsidie

De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Transitie Jeugdzorg Overijssel 2.0.

Artikel 2.5.11. Verplichtingen subsidieontvanger
  • In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 moet de aanvrager:

  • a. de ervaringen of resultaten in de voorbereiding, tijdens de uitvoering en na afronding van de activiteit delen met andere Overijsselse gemeenten;

  • b. de activiteiten uiterlijk op 31 december 2014 hebben afgerond. Uitstelverlening op de hiervoor genoemde datum is niet mogelijk.

Artikel 2.5.12 Vaststelling subsidie

In afwijking van artikel 1.5.3 wordt de subsidie van € 125.000 of meer vastgesteld conform artikel 1.5.2.

Hoofdstuk 3 Bijzondere bepalingen Zorg en gezondheid

Paragraaf 3.1 Zorg

[ingetrokken]

Paragraaf 3.2 Ondersteuning uitvoering Wet maatschappelijke ondersteuning

De provincie heeft een wettelijke taak op het gebied van de Wmo. Gedeputeerde Staten dragen zorg voor het voeren van beleid betreffende steunfunctiewerk. Gedeputeerde Staten vullen deze taak in door het laten uitvoeren van steunfunctietaken en door het financieren van projecten van gemeenten in het kader van de Wmo. Deze subsidieregeling bevat de criteria waaraan deze projecten moeten voldoen.

Artikel 3.2.1. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning, 29 juni 2006, Stb. 2006/351.

Artikel 3.2.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die gemeenten ondersteunen bij hun taken voor de uitvoering van de Wmo.

Artikel 3.2.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:

  • 1. De aanvrager is een Overijsselse gemeente;

  • 2. De activiteit betreft de uitvoering ten minste één van de negen prestatievelden, zoals benoemd in de Wmo;

  • 68

  • 3. De activiteit is uiterlijk 31 december 2017 afgerond.

Artikel 3.2.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 300.000 per aanvraag.

Artikel 3.2.4a Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.6 sub d zijn de gemeentelijke apparaatskosten wel subsidiabel.

69

Artikel 3.2.5. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Ondersteuning uitvoering Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1. een projectplan waarin is uitgewerkt:

    • a.

      de aanleiding voor het project;

    • b.

      aan de uitvoering van welk prestatieveld in de Wmo dit project bijdraagt;

    • c.

      wat de beoogde concrete resultaten, doelen en effecten zijn;

    • d.

      de looptijd en fasering van het project;

    • e.

      wat de begrote kosten en inkomsten zijn;

    • f.

      welke andere gemeenten en andere participanten aantoonbaar betrokken zijn bij het project;

    • g.

      hoe de resultaten van het project beschikbaar worden gesteld aan andere gemeenten.

Artikel 3.2.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 3.2.7. Indieningstermijn aanvraag
  • 1. In afwijking van artikel 1.2.2. geldt dat  een aanvraag voor een subsidie ingediend kan worden vanaf 1 mei en ontvangen moet zijn uiterlijk op 1 juni van het betreffende kalenderjaar.

  • 2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.

Artikel 3.2.8. Volgorde van behandeling
  • 70

  • 1. In afwijking van artikel 1.1.3. plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.

  • 2. Aanvullend op het eerste lid geldt voor de subsidieaanvragen dat de prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 1. Aan de hand van scoretabel 1 wordt berekend welke totale score het project behaalt voor de volgende onderdelen:

    • a.

      het aantal daadwerkelijk deelnemende gemeenten;

    • b.

      de mate waarin het project inhoudelijk bijdraagt aan de prestatievelden van de Wmo;

    71

    • c.

      de hoogte van de investeringen van de aanvragende gemeente en andere financiers dan de provincie Overijssel in verhouding tot de bijdrage van de provincie Overijssel;

    • d.

      de mate waarin het ontwikkelde concept of de opgedane kennis aantoonbaar worden overgedragen aan andere Overijsselse gemeenten.

  • 3. Bij een gelijke score bepaalt ten eerste het aantal daadwerkelijk deelnemende gemeenten de prioriteitsvolgorde, met dien verstande dat het project waar het aantal deelnemende gemeenten het hoogst is, een hogere prioriteit krijgt. Mocht dit resulteren in een gelijke score dan bepaalt de hoogte van de investeringen van de aanvragende gemeente en overige financiers, in verhouding tot de bijdrage van de provincie Overijssel, de prioriteitsvolgorde.

    72

Artikel 3.2.9. Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op artikel 1.4.1. en 1.4.2. dient de subsidieontvanger de opgedane kennis of het ontwikkelde concept beschikbaar te stellen aan andere Overijsselse gemeenten.

Hoofdstuk 4 Bijzondere bepalingen Cultuur, sport en vrije tijd

Paragraaf 4.1 Archeologie

[Ingetrokken]

Paragraaf 4.2 Restauratieachterstanden Rijksmonumenten

[Ingetrokken]

Paragraaf 4.3 Podiumplan

[Ingetrokken]

Paragraaf 4.4 Cultuurdeelname

[Ingetrokken]

Paragraaf 4.5 Productiefonds Overijssel 2013-2015

73

Artikel 4.5.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. productie: het geheel van artistieke creatie, ontwikkeling en uitvoering van een nieuwe uiting op het terrein van ten minste één van de volgende kunstdisciplines: muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media, literaire cultuur, niet zijnde een festival, boek, cd- of dvd-uitgave of een tentoonstelling;

  • b. artistiek inhoudelijke kwaliteit: de artistiek inhoudelijke kwaliteit van een productie blijkt uit het vakmanschap, de zeggingskracht en de oorspronkelijkheid van de productie;

    74

  • c. festival: een feest of openbare gebeurtenis met verschillende activiteiten of evenementen;

  • d. tentoonstelling: een tijdelijke of permanente gelegenheid waarbij één of meer personen of organisaties objecten tonen voor een publiek van particulieren of bedrijven, die voor dit doel naar deze gelegenheid komen.

Artikel 4.5.2. Subsidiabele activiteiten

75

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een productie.

Artikel 4.5.3. Criteria
  • 76

  • Een aanvraag voor subsidie voor een productie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. De productie wordt ontwikkeld in Overijssel;

  • b. Een deel van de uitvoeringen vindt plaats in Overijssel;

  • c. De maker of een deel van de bij de productie betrokken kunstenaars is gevestigd of woonachtig in Overijssel;

  • d. De productie maakt geen deel uit van regulier door Rijk of provincie Overijssel gesubsidieerde activiteiten van de instelling;

  • e. De productie is geen festival, boekuitgave, tentoonstelling, cd of dvd uitgave;

  • f. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening;

  • g. De productie heeft artistiek inhoudelijk kwaliteit;

  • h. De productie staat onder leiding van personen die aantoonbaar beschikken over artistieke kwaliteiten als maker en ervaring hebben in het artistiek en productioneel leiden van projecten. Dit moet aangetoond worden aan de hand van CV's, met relevant arbeids- en opleidingsverleden;

  • i. De productie onderscheidt zich vanwege haar toegevoegde waarde voor het kunst- en cultuuraanbod van de in artikel 4.5.1 genoemde kunstdisciplines in Overijssel;

  • j. De productie heeft een landelijke uitstraling.

Artikel 4.5.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 60.000,-- per aanvraag.

Artikel 4.5.5. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2. geldt dat een aanvraag kan worden ingediend vanaf 1 februari 2014.

Artikel 4.5.6. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. De aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier ‘Productiefonds Overijssel 2013-2015'.

  • 2. De aanvrager overlegt, in afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid, bij zijn aanvraag voor subsidie:

    • a.

      een productieplan betreffende het doel en het artistieke concept van de productie, de wijze waarop de beoogde doelen worden bereikt, de personen en instellingen uit Overijssel die bij de productie zijn betrokken, een beschrijving van een marketingstrategie betreffende de publieksgroep of publieksgroepen die aanvrager met de productie wil bereiken en de marketinginstrumenten die worden ingezet.

    • b.

      een gespecificeerde begroting, de geraamde kosten met dekkingsplan en de geraamde opbrengsten conform artikel 1.1.5;

    • c.

      [vervallen];

    • d.

      CV's van de maker en artistieke leiding van de productie;

    • e.

      indien aanwezig een speellijst.

Artikel 4.5.7. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 4.5.8. Volgorde van behandeling

[vervallen]

Artikel 4.5.9. Adviescommissie

Een aanvraag voor subsidie wordt om advies voorgelegd aan de adviescommissie Productiefonds Overijssel 2013-2015 die advies geeft over de artistieke kwaliteit van de productie, de artistieke kwaliteit van de maker(s), de toegevoegde waarde voor het bestaande kunst- en cultuuraanbod in Overijssel en de nationale uitstraling van de productie, zoals opgenomen in artikel 4.5.3 sub g t/m j.

Artikel 4.5.10. Weigeringsgrond
  • 1. [vervallen]

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten een subsidie als minder dan € 10.000 aan subsidie zal worden verstrekt.

Paragraaf 4.6 Beeldende Kunst en Vormgeving Art (E)motion

[Ingetrokken]

Paragraaf 4.7 Cultureel erfgoed

[Ingetrokken]

Paragraaf 4.8 Stimulering Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel

[ingetrokken]

Paragraaf 4.9 Sportaccommodaties en jeugd

[ingetrokken]

Paragraaf 4.10 Overijssel werkt! KwaliteitsImpuls Toerisme in Overijssel

[ingetrokken]

Paragraaf 4.11 Bedrijfsnatuurplannen recreatieondernemers (pMJP 3.2.5)

[Ingetrokken]

Paragraaf 4.12 Routenetwerken (pMJP 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3, 3.2.4)

[ingetrokken]

Paragraaf 4.13 Vrijetijdseconomie Routebeleving 2014-2015

Artikel 4.13.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. routebeleving: de mogelijkheid om ervaringen of verhalen op te doen tijdens het gebruik van de toeristische routenetwerken;

  • b. belevingselementen: al dan niet tastbare voorzieningen die een structurele bijdrage leveren aan de routebeleving van de toeristische routenetwerken voor gasten;

  • c. innovatieve technieken of technologieën:technieken of technologieën die nieuw zijn in Overijssel;

  • d. onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent;

  • e. recreatieve voorzieningen: zowel voorzieningen die in de openbare ruimte door de overheid als door bedrijven of particulieren zijn of worden  ontwikkeld en bestemd zijn voor vrijetijdsbesteding;

  • 77

  • f. toeristische routenetwerken: routes voor fietsen, wandelen, ruiteren of varen  zoals genoemd in de Atlas van Overijssel;

  • 78

  • g. structureel: blijvend of voortdurend.

Artikel 4.13.2 Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. activiteiten die structureel bijdragen aan kwaliteitsverhoging van de bestaande toeristische routenetwerken in Overijssel;

  • 79

  • b. activiteiten die structureel bijdragen aan de versterking van de routebeleving van de bestaande toeristische routenetwerken in Overijssel;

  • 80

  • c. onderzoek  naar- of monitoring van de activiteiten als bedoeld  onder sub a of b;

  • d. ontwikkeling en inzet van innovatieve technieken of technologieën die bijdragen aan activiteiten als bedoeld onder sub a of b.

Artikel 4.13.3. Criteria
  • 1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.13.2 sub a moet een bijdrage leveren aan ten mniste één van de volgende doelen:

    • a.

      het wegnemen van knelpunten in het fietsroute- of wandelroutenetwerk;

    • b.

      bevorderen van toegankelijkheid van de bestaande routenetwerken;

    • c.

      het bevorderen van de verkeersveiligheid  ten aanzien van de toeristische routenetwerken;

    • d.

      het verbinden van toeristische fiets-, wandel-, ruiter- en vaarroutenetwerken aan elkaar, inclusief  verbindingen van stad naar platteland;

    • e.

      het verhogen van het aantal recreatieve voorzieningen langs de routenetwerken.

  • 2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.13.2 onder sub b moet gericht zijn op de doelgroepen zoals genoemd  in de leefstijlatlas van Overijssel en daarnaast moet het een bijdrage leveren aan ten minste één van de volgende doelen:

    • a.

      het verhogen van de routebeleving van de toeristische routenetwerken, met inbegrip van het versterken van de verbinding met het toeristische bedrijfsleven. Onder het verhogen van de thematische belevingswaarde wordt verstaan: het leveren van een bijdrage aan de identiteit van de toeristische A-merken of de toeristische thema's  als bedoeld in de nota Regionaal Economisch Beleid De kracht van Overijssel 2012-2015;

    81

    • b.

      het ontwikkelen van belevingselementen op, langs en in de buurt van de toeristische routenetwerken of het verbinden van deze elementen met de toeristische routenetwerken.

  • 3. Indien de subsidie een steunmaatregel is moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 4.13.4. Grondslag subsidie
  • De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met dien verstande dat:

  • a. de subsidie voor de aanleg van een recreatief pad maximaal € 120 per meter bedraagt;

  • b. de subsidie aan onderneming maximaal € 200.000 bedraagt.

Artikel 4.13.5. Niet subsidiabele kosten
  • 1. In aanvulling op artikel 1.1.6. zijn de volgende kosten niet subsidiabel:

    • a.

      kosten voor beheer en onderhoud van toeristische routenetwerken;

    • b.

      interne kosten;

    • c.

      afschrijvingskosten;

    • d.

      kosten van planschade;

    • e.

      kosten van werkzaamheden die verband houden met bodemsanering;

    • f.

      grondverwervingskosten.

  • 2. De aanlegkosten van paden zijn alleen subsidiabel wanneer het gaat om een kwalitatieve verbetering van de bestaande routenetwerken of een essentiele verhoging van de routebeleving in de specifieke regio.

  • 3. Ontwikkelkosten van routeapps zijn alleen subsidiabel wanneer met de app een bijdrage wordt geleverd aan de marketingstrategie van de toeristische A-merken of de toeristische thema's.

Artikel 4.13.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 4.13.7. Weigeringsgrond
  • Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie indien:

  • a. de activiteit niet past binnen de speerpunten van het beleid, zoals opgenomen in de regionaal Economisch beleid De kracht van Overijssel 2012-2015;

  • b. binnen het project geen duidelijke projectverantwoordelijke is aangewezen;

  • c. minder dan € 25.000 aan subsidie zal worden verstrekt;

  • d. indien sprake is van uitsluitend een investering in een overnachting/uitgaansmogelijkheid, camping, bungalowpark, hotel, restaurant of café.

Artikel 4.13.8. Bij de aanvraag in te dienen stukken

De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruikt van het aanvraagformulier Vrijetijdseconomie 2014-2015.

Artikel 4.13.9 Verplichtingen subsidieontvanger
  • In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2. moet de subsidieontvanger:

  • a. de activiteiten binnen 24 maanden na datum subsidieverlening en uiterlijk op 31 december 2017 hebben afgerond;

  • b. de onderzoeksresultaten, als bedoeld in artikel 4.13.2 sub c,  beschikbaar stellen aan derden indien daarom wordt gevraagd.

Artikel 4.13.10. Verbod vervreemding
  • 1. Gedurende vijf jaar na het tijdstip waarop de uit te voeren werken zijn opgeleverd, behoudt de subsidieontvanger, de onroerende zaak waarop de werken worden uitgevoerd in eigendom of erfpacht, dan wel het recht van opstal.

  • 2. Gedurende deze in het eerste lid genoemde termijn van vijf jaar mag aan de onroerende zaken of werken geen andere bestemming worden gegeven dan die welke zij hadden ten tijde van de subsidieverlening. Door middel van een voorafgaande schriftelijke toestemming kunnen Gedeputeerde Staten hiervan afwijken.

Paragraaf 4.14 Vrijwilligers

[ingetrokken]

Paragraaf 4.15 Evenementen en festivals

83

Artikel 4.15.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. festival: een feest of openbare gebeurtenis met verschillende activiteiten of evenementen;

  • b. economische spin off: het totaal van de volgende effecten:  meer bezoekers, uitbreiding sponsoring, meer werkgelegenheid, meer publiciteitswaarde en vergroten economische betekenis;

  • c. evenement: een georganiseerde openbare gebeurtenis rond een thema, dag of week;

  • d. innovatief project: een project rondom een evenement of een festival met als doel het vergroten van de economische spin off van het evenement of festival;

  • 84

  • e. [vervallen];

  • f. [vervallen].

Artikel 4.15.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. [vervallen];

  • b. een innovatief project rondom een evenement of festival dat in 2014 of 2015 plaatsvindt in Overijssel niet zijnde de exploitatie van een evenement of festival.

    85

Artikel 4.15.3. Criteria
  • 1. [vervallen].

  • 2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.15.2 sub b voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is een rechtspersoon die een evenement of festival organiseert in Overijssel;

    • b.

      het project is innovatief, experimenteel en draagt bij aan het duurzaam vergroten van  de economische spin off van het evenement of festival;

    • 86

    • c.

      de activiteit is nieuw voor de aanvrager;

    • d.

      de activiteit dient als voorbeeld of is overdraagbaar naar andere evenementen of festivals;

    • e.

      als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 4.15.4. Grondslag subsidie
  • 1. [vervallen].

  • 2. De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 4.15.2. sub b bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van  € 50.000 per aanvraag.

Artikel 4.15.5. Indieningstermijn aanvraag
  • 1. In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat:

    • a.

      [vervallen].

    • b.

      een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 4.15.2 onder sub b kan worden ingediend vanaf 1 augustus 2014 en moet zijn ontvangen uiterlijk op 1 oktober 2014 voor 19.00 uur.

  • 2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.

Artikel 4.15.6. Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Evenementen en Festivals.

  • 2. [vervallen].

  • 3. [vervallen]

Artikel 4.15.7. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 4.15.8. Volgorde van behandeling
  • 1. Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen voor een subsidie als bedoeld in artikel 4.15.2. in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verlenen de subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit,  voor zover het subsidieplafond dit toelaat.

  • 2. [vervallen].

  • 3. De prioriteitsvolgorde als bedoeld in het eerste lid wordt voor subsidies op basis van artikel 4.15.2 sub b  bepaald op basis van scoretabel 2. Aan de hand van scoretabel 2 wordt berekend welke totaalscore  het innovatief project behaalt voor de volgende onderdelen:

    • a.

      de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het duurzaam vergroten van de economische spin off van het festival of evenement;

    • b.

      de mate van innovativiteit;

    • 87

    • c.

      in hoeverre de activiteit als voorbeeld kan dienen of overdraagbaar is.

      88

Artikel 4.15.9. Weigeringsgrond
  • In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd voor zover:

  • a. de te verlenen subsidie minder dan € 10.000 bedraagt;

  • b. de aanvraag een sponsorverzoek betreft;

  • c. de aanvraag ten behoeve van kermissen, carnavalsoptochten, braderieën, circussen, dance-events, congressen of beurzen is;

  • d. de aanvraag een nieuw evenement of festival betreft.

Artikel 4.15.10. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen].

Paragraaf 4.16 Cultuureducatie ‘Cultuur aan de basis'

Artikel 4.16.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. cultuureducatie: het onderwijs gericht op het bereiken van de kerndoelen binnen het leergebied kunstzinnige oriëntatie van het primair onderwijs. De Kerndoelen zijn vastgesteld in het Besluit vernieuwde kerndoelen Wet Primair Onderwijs;

  • b. doorgaande leerlijn: de uitwerking per leerjaar van wat een kind aan het eind van het primair onderwijs moet kennen en kunnen. Deze uitwerking is gebaseerd op de kerndoelen kunstzinnige oriëntatie en geeft daarnaast zicht op de plaats van cultuur binnen andere vakken, de aansluiting tussen primair en voortgezet onderwijs en de aansluiting tussen binnenschools en buitenschools leren.

Artikel 4.16.2 Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. een aanbod van cultuureducatieve activiteiten voor het primair onderwijs;

  • b. activiteiten gericht op de ontwikkeling, de verdieping en de vernieuwing van doorgaande leerlijnen cultuureducatie;

  • c. activiteiten die bijdragen aan de vakinhoudelijke deskundigheid van leerkrachten inclusief vakdocenten en educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatie;

  • 89

  • d. activiteiten gericht op het versterken van de meerjarige samenwerking van de school met de lokale culturele omgeving ten behoeve van de kunstzinnige en culturele ontwikkeling van leerlingen.

  • 90

Artikel 4.16.3 Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente;

  • b. de aanvraag moet betrekking hebben op ten minste drie van de vier in artikel 4.16.2 genoemde subsidiabele activiteiten voor de periode 2013, 2014, 2015 en 2016;

  • c. er is aantoonbaar gemaakt door de aanvrager dat het bedrag voor cultuureducatie op de gemeentelijke cultuurbegroting voor de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 ten minste 75% bedraagt van het bedrag dat in 2012 op de gemeentelijke begroting was opgenomen voor cultuureducatie;

  • 91

  • d. ten minste 50% van de scholen in een gemeente committeert zich uiterlijk 1 juni 2014 inhoudelijk en financieel aan het gemeentelijke cultuureducatieplan.

Artikel 4.16.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt per gemeente maximaal het bedrag zoals opgenomen in tabel 1, waarbij de subsidie voor de activiteit als bedoeld onder 4.16.2 sub a maximaal 50% van de totale subsidie bedraagt.

92

Artikel 4.16.5 Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2 kan een aanvraag worden ingediend vanaf 3 januari 2013 en moet deze ontvangen zijn uiterlijk op 1 april 2013.

Artikel 4.16.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Cultuureducatie ‘Cultuur aan de basis'.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.2.1. tweede lid overlegt de aanvrager bij zijn aanvraag voor subsidie:

    • a.

      een vierjarig activiteitenplan, voor de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 met daarin het aantal, de aard en de frequentie van de activiteiten die worden uitgevoerd op gebied van cultuureducatie, de samenwerkingsafspraken met het onderwijs en culturele instellingen;

    • b.

      indien aanwezig, een intentieverklaring van het schoolbestuur voor deelname aan het gemeentelijke cultuureducatieplan;

    • 93

    • c.

      indien aanwezig, een overzicht van scholen die zich financieel en inhoudelijk committeren aan het gemeentelijk cultuureducatieplan.

    • 94

Artikel 4.16.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 4.17 Cultuurmakelaars

Artikel 4.17.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. cultuurmakelaar: een onafhankelijke adviseur, die ten dienste staat of in opdracht van culturele organisaties of gemeenten werkt;

  • 95

  • b. culturele organisatie: een organisatie met een culturele doelstelling, die werkzaam is op ten minste één van de volgende disciplines: muziek, theater, beeldende kunst, erfgoed, literaire cultuur, cultuureducatie, podiumkunsten, volkscultuur en amateurkunst en ten minste twee jaar is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

  • c. cultuurdisciplines: hieronder worden de volgende disciplines verstaan: muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, podiumkunsten, film, nieuwe media en literaire cultuur;

  • d. samenwerkingsverband: de samenwerking tussen gemeenten of culturele organisaties, waarbij sprake is van financiële betrokkenheid bij de activiteit van alle betrokken partijen.

Artikel 4.17.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een cultuurmakelaar.

Artikel 4.17.3 Criteria
  • 1. Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is

    • i.

      een samenwerkingsverband van ten minste twee Overijsselse gemeenten, waarbij één van de gemeenten de aanvrager is; of

    • ii.

      een samenwerkingsverband van ten minste drie culturele organisaties, werkzaam in ten minste twee Overijsselse gemeenten, waarbij één van de

        culturele organisaties de aanvrager is;

    • b.het

      werkterrein van de cultuurmakelaar bevindt zich binnen de provinciegrenzen van Overijssel;

    • c.

      de activiteiten van de cultuurmakelaar hebben betrekking op ten minste drie cultuurdisciplines binnen het werkterrein van de cultuurmakelaar;

    • 96

    • d.

      er is aantoonbaar voor ten minste 50% voorzien in de co-financiering van de totale subsidiabele kosten;

    • 97

    • e.

      de cultuurmakelaar wordt ingezet voor ten minste vier uur per gemeente per week voor een periode van twee aaneensluitende jaren tot uiterlijk 1 juli 2017;

    • f.

      de inzet van de cultuurmakelaar bedraagt maximaal 24 uur per week per aanvraag;

    • g.

      de gevraagde en te verlenen subsidie per aanvraag bedraagt ten minste € 25.000;

    • h.

      als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

  • 2. Aanvullend op het eerste lid moet een subsidie voor een activiteit die zich afspeelt in de gemeenten Deventer, Enschede, Hengelo of Zwolle aan het criterium voldoen dat de cultuurmakelaar in ten minste één andere Overijsselse gemeente dan de gemeenten Deventer, Enschede, Hengelo of Zwolle voor ten minste vier uur per week wordt ingezet.

Artikel 4.17.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 55.000 per aanvraag.

Artikel 4.17.5 Subsidiabele kosten

In afwijking van 1.1.5 eerste lid bedraagt het uurtarief van de cultuurmakelaar maximaal € 75 per uur.

Artikel 4.17.6 Indieningstermijn aanvraag
  • 1. In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag kan worden ingediend:

    • a.

      vanaf 1 januari 2013 en ontvangen moet zijn uiterlijk op 1 april 2013;

    • b.

      vanaf 1 oktober 2014 en ontvangen moet zijn uiterlijk op 1 december 2014.

  • 2. [vervallen]

Artikel 4.17.7 Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier ‘Cultuurmakelaars'.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid overlegt de aanvrager bij zijn aanvraag voor subsidie:

    • a.

      een projectplan waarin is opgenomen een functieprofiel van de gewenste cultuurmakelaar, het aantal benodigde uren, de duur van de projectperiode, en een

       voorstel voor de regeling van het formeel werkgeverschap van de cultuurmakelaar

    • b.

      een activiteitenplan met daarin het aantal, de aard en de frequentie van de activiteiten die  worden uitgevoerd door de cultuurmakelaar, en de eventuele

       samenwerkingsafspraken tussen de vragende partijen over de taken en de inhoudelijke aansturing van de cultuurmakelaar;

    • c.

      het ‘format Intentieverklaring Samenwerking Cultuurmakelaars' waarin de samenwerkende partners verklaren financieel aan het project bij te dragen.

Artikel 4.17.8 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 4.17.9 Weigeringsgrond

In aanvulling op 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten een subsidie indien de financiering als bedoeld onder artikel 4.17.3 eerste lid onder sub d, een door de gemeente ontvangen provinciale subsidie is.

Paragraaf 4.18 Cultuurparticipatie

Artikel 4.18.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. cultuurparticipatie: actief deelnemen aan kunst en cultuur op de volgende deelgebieden: beeldende kunst, volkscultuur, podiumkunsten, erfgoed, muziek en literatuur;

  • b. amateurkunst: het actief beoefenen van kunst uit passie, liefhebberij of engagement, zonder daarmee primair in het levensonderhoud te willen voorzien;

  • c. receptieve activiteit: activiteit waarbij de doelgroep passief kijkt of luistert naar kunst- of cultuuruitingen;

  • 98

  • d. innovatieve activiteiten: activiteiten op het gebied van amateurkunst of cultuurparticipatie die nieuw zijn voor de aanvrager met als doel de inhoudelijke of organisatorische innovatie of innovatie op het gebied van cultureel ondernemerschap te stimuleren;

  • 99

  • e. artistiek inhoudelijke kwaliteit: de artistiek-inhoudelijke kwaliteit van een activiteit moet blijken uit een gedegen artistieke of inhoudelijke invulling, een haalbaar organisatorisch plan voorzien van een begroting en een doordachte en realistische doelgroepbenadering;

  • f. cultureel ondernemerschap: de aanvrager maakt gebruik van instrumenten en technieken uit de commerciële wereld om zoveel mogelijk kunstzinnig, artistiek-cultureel, zakelijk en maatschappelijk rendement te halen uit een activiteit;

  • g. culturele ontwikkeling deelnemers: het vergroten van de interesse in cultuur en de mate waarin actief wordt deelgenomen aan culturele activiteiten van en door deelnemers;

  • h. deelnemers: personen die actief deelnemen aan een culturele activiteit;

  • i. marketingplan: in een marketingplan staat beschreven hoe de aanvrager de doelgroep(en) gaat benaderen en waarom dit op die manier gebeurt.

Artikel 4.18.2 Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die aantoonbaar bijdragen aan de toename en ontwikkeling van cultuurparticipatie of amateurkunst en de culturele ontwikkeling van de deelnemers, in combinatie met ten minste twee van de volgende activiteiten:

  • a. activiteiten die artistiek inhoudelijke innovatie beogen op het gebied van cultuurparticipatie, door samenwerkingen tussen verschillende amateurkunstdisciplines of samenwerkingen tussen de amateurkunstsector en professionele sector;

  • b. innovatieve activiteiten ter verbetering van de deskundigheid van een culturele organisatie op het gebied van ledenwerving, vrijwilligersbeleid, publieksbereik, fondsenwerving, marketing en communicatie;

  • 100

  • c. innovatieve activiteiten op het gebied van cultureel ondernemerschap.

  • 101

Artikel 4.18.3 Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een rechtspersoon;

  • b. de activiteit vindt plaats binnen de provinciegrenzen van Overijssel;

  • c. er is aantoonbaar voor ten minste 35% door de aanvrager of andere partijen dan de provincie Overijssel voorzien in de co-financiering van de totale subsidiabele kosten;

  • d. de gevraagde en de te verlenen subsidie bedraagt ten minste € 5.000;

  • e. de activiteit wordt afgerond uiterlijk 18 maanden na ontvangstdatum van de aanvraag.

  • 102

  • f. als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 4.18.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 40% van de totale kosten van de subsidiabele activiteiten met een maximum van € 20.000.

Artikel 4.18.5 Indieningstermijn aanvraag
  • [vervallen]

Artikel 4.18.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. De aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier Cultuurparticipatie 2013 t/m 2016.

  • 2. De aanvrager overlegt, in afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid, bij zijn aanvraag voor subsidie:

    • a.

      een projectplan waarin is omschreven:

    • i.

      het doel van de activiteit;

    • ii.

      de artistiek inhoudelijke kwaliteit van de activiteit;

    • iii.

      de wijze waarop de activiteiten als bedoeld in 4.18.2 sub a, b of c worden bereikt;

    • iv.

      het aantal deelnemers;

    • b.

      een gespecificeerde begroting, de geraamde kosten met dekkingsplan, geraamde opbrengsten inclusief een eventuele bijdrage van de deelnemers;

    • c.

      een marketingplan betreffende de publieksgroep of -groepen die de aanvrager met het project wil bereiken en de marketinginstrumenten die worden ingezet.

Artikel 4.18.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 4.18.8 Volgorde van behandeling
  • [vervallen]

Artikel 4.18.9 Weigeringsgrond
  • In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie:

  • a. voor boekuitgaven, geluidsdragers, films of dvd's, aanschaf van audiovisuele middelen, muziekinstrumenten, kleding/uniformen, tentoonstellingen, congressen of beurzen;

  • b. activiteiten met een receptieve doelstelling;

  • c. activiteiten gericht op het ontwikkelen van cultuureducatief aanbod in het primair onderwijs;

  • d. activiteiten op het gebied van de media met een journalistieke en informatieve invulling;

  • e. activiteiten die gericht zijn op het realiseren van een beeld of geluidregistratie van bijvoorbeeld concerten en voorstellingen;

  • f. activiteiten die primair gericht zijn op of plaatsvinden binnen het kunstvakonderwijs met inbegrip van de mbo-kunstopleidingen en de particuliere opleidingen;

  • g. activiteiten die tot doel hebben subsidie te verwerven voor investeringen in bedrijfsmiddelen of bouwkundige voorzieningen;

  • 103

  • h. activiteiten die primair gericht zijn op het realiseren van reguliere scholingsactiviteiten voor professionals;

  • i. activiteiten die gefinancierd kunnen worden uit het reguliere taakstellingbudget van aanvragers;

  • j. indien de aanvrager voor de activiteit al subsidie heeft ontvangen op basis van deze paragraaf.

Artikel 4.18.10 Verplichtingen subsidieontvanger

De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de resultaten en de methodiek van het gesubsidieerde project overdraagbaar zijn aan andere partijen.

Paragraaf 4.19 Erfgoed ‘Het verhaal van Overijssel'

Artikel 4.19.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. archeologie: Overijsselse materiële overblijfselen van de menselijke geschiedenis die zich onder de grond bevinden. Ook grafheuvels, hunebedden, mottes en vergelijkbare overblijfselen van menselijk handelen in het verleden worden tot archeologie gerekend;

  • b. cultureel erfgoed: Overijsselse gebouwen en bouwwerken die vanuit het verleden zijn overgebleven, die het waard zijn om behouden te blijven en die bijdragen aan de karakteristieke identiteit van het gebied;

  • c. gebundelde aanpak: ten minste twee eigenaren nemen deel aan de activiteit;

  • d. restauratiewerkzaamheden: noodzakelijke renovatiewerkzaamheden aan gevels, daken of cultuurhistorische elementen;

  • e. streekcultuur: de Overijsselse gewoonten, gebruiken, tradities en rituelen uit het verleden, die voor mensen van nu betekenis hebben.

  • 104

Artikel 4.19.2 Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • 105

  • a. activiteiten ter verbetering van de zichtbaarheid en toegankelijkheid van de archeologie, inclusief aardkundige waarden;

  • b. de uitvoering van restauratiewerkzaamheden, inclusief voorbereidende werkzaamheden, aan cultureel erfgoed binnen een gebundelde aanpak. De restauraties dienen een substantiële bijdrage te leveren aan behoud, herstel of ontwikkeling van de karakteristieke identiteit van het gebied;

  • c. activiteiten op het gebied van streekcultuur die:

    • i.

      het verhaal en de geschiedenis achter een plek, karakteristiek gebouw of archeologische vondst uitdragen; of

    • ii.

      bijdragen aan het uitdragen en behouden van streektaal en streekcultuur. 

Artikel 4.19.3 Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een rechtspersoon;

  • b. de activiteit wordt uiterlijk 18 maanden na verzenddatum van de subsidiebeschikking afgerond;

  • c. de gevraagde en te verlenen subsidie bedraagt ten minste € 7.500;

  • d. de activiteit wordt uitgevoerd of begeleid door een deskundige uit het veld;

  • e. als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 4.19.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met maximum van € 100.000 per aanvraag.

Artikel 4.19.5 Indieningstermijn
  • 1. In afwijking van artikel 1.2.1 geldt dat een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend:

    • a.

      vanaf 1 januari en ontvangen moet zijn uiterlijk op 3 februari voor 19.00 uur van het betreffende kalenderjaar;

    • b.

      [vervallen]

  • 2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.

Artikel 4.19.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Erfgoed "Het Verhaal van Overijssel".

  • 2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag tevens een projectplan waarin is uitgewerkt: 

    • a.

      welke subsidiabele activiteiten in het project aan elkaar worden verbonden;

    • b.

      hoe de activiteit vorm geeft en bijdraagt aan het publieksbereik en de versterking van de identiteit van Overijssel;

    • c.

      welke organisatie(s), met welke deskundigheid en ervaring, betrokken wordt/worden bij het project.

Artikel 4.19.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 4.19.8 Volgorde van behandeling
  • 1. Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen in prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten  verstrekken de subsidie in volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dat  toelaat.

  • 2. De prioriteitsvolgorde als bedoeld onder het eerste lid wordt bepaald op basis van scoretabel 1.

  • 3. Bij gelijke score bepalen de hoogte van de eigen bijdrage , zijnde het percentueel ten opzichte van de totale subsidiabele kosten, en het aantal betrokken partijen de rangorde.

  • 106

    Scoretabel 1
    Het aantal subsidiabele activiteiten dat het project aan elkaar verbindt1, 2 of 340%(Cijfer) x 0,4 = score 1
    De mate van publieksbereik en de versterking van de Overijsselse identiteitmatig (1), goed (3), uitstekend (4)30%(Cijfer) x 0,3 = score 2
    De mate van verankering van de betrokken deskundigheid bij het projectmatig (1), goed (3), uitstekend (4)30%(Cijfer) x 0,3 = score 3
         Totale score = score 1 + score 2 + score 3
Artikel 4.19.9 Adviescommissie

De aanvragen worden voorgelegd aan de provinciale Monumentencommissie, die advies uitbrengt en de aanvragen in een prioriteitsvolgorde plaatst.

107

Artikel 4.19.10 Weigeringsgrond
  • In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien:

  • a. het een aanvraag betreft voor enkel het uitbrengen van een boek;

  • b. de aanvrager voor de activiteit al subsidie heeft ontvangen op basis van dit Uitvoeringsbesluit.

Paragraaf 4.20 Restauratie Rijksmonumenten

108

Artikel 4.20.1 Begripsbepaling
  • In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. Brim: Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten; 

  • b. herbestemmingsopgave: cultureel erfgoed krijgt door aanpassing aan nieuwe functies en economische dragers een duurzame bestemming;

  • c. herbouwwaarde: kosten om een beschermd monument of zelfstandig onderdeel in zijn geheel opnieuw te vervaardigen, met dezelfde constructie, materiaalsoorten en detaillering, zoals blijkt uit de voor het monument afgesloten verzekeringspolis of een door een verzekeraar geaccepteerde taxatie;

  • d. inspectierapport: rapport dat de technische of fysieke staat van een beschermd monument of zelfstandig onderdeel beschrijft, en dat is opgesteld door een ter zake deskundige persoon of instantie;

  • e. POM: een professionele organisatie voor monumentenbehoud zoals bedoeld in hoofdstuk 3 van de Subsidieregeling instandhouding monumenten;

  • f. rijksmonument: een van rijkswege beschermd monument of zelfstandig onderdeel, niet zijnde een groen monument als bedoeld in de Subsidieregeling instandhouding monument hoofdstuk 1 artikel 1.a of archeologisch monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988 hoofdstuk 1 artikel 1.c, en niet zijnde een woonhuis;

  • g. Sim: de Subsidieregeling instandhouding monumenten zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 9 oktober 2012;  

  • h. woonhuis: beschermd monument of zelfstandig onderdeel dat in oorsprong is vervaardigd voor bewoning of dat thans voor meer dan de helft van de oppervlakte voor bewoning in gebruik is, met dien verstande dat niet als woonhuizen worden aangemerkt: gebouwen die deel uitmaken van een geregistreerd museum, kerkgebouwen, kastelen, paleizen, het hoofdhuis van buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens, gemalen, agrarische gebouwen en watertorens.

Artikel 4.20.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de restauratie van een rijksmonument.

Artikel 4.20.3 Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is de eigenaar van het rijksmonument;

  • b. het rijksmonument bevindt zich binnen de Overijsselse provinciegrenzen;

  • c. de subsidiabele kosten voor rijksmonumenten,  niet zijnde molens, bedragen ten minste 6% van de herbouwwaarde;

  • 109

  • d. de subsidiabele kosten voor rijksmonumentale molens bedragen ten minste € 120.000;

  • 110

  • e. de restauratie wordt uitgevoerd door, of in samenwerking met, een aantoonbaar deskundig restauratiebedrijf;

  • f. op de restauratie wordt ten minste één leerlingplaats voor een leerling in de restauratiebouw gerealiseerd;

  • 111

  • g. de exploitatie van het rijksmonument is voor ten minste vijf jaar gegarandeerd.

Artikel 4.20.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten.

Artikel 4.20.5 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.5. eerste lid is voor de berekening van de subsidiabele kosten artikel 4 van de Sim van toepassing.

Artikel 4.20.6 Indieningstermijn
  • 1. In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend vanaf 1 juni en ontvangen moet zijn uiterlijk op 1 juli voor 19:00 uur van het betreffende kalenderjaar.

  • 2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.

Artikel 4.20.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier ‘Restauratie Rijksmonumenten';

  • 2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag tevens:

    • a.

      een  inspectierapport, niet ouder dan twee jaar;

    • b.

      een restauratieplan waarin tevens is opgenomen: een actuele begroting die gespecificeerd is in hoeveelheden, manuren, materialen, stelposten en onderaannemers;

    • c.

      een lijst van restauratiebedrijven die worden uitgenodigd om offerte uit te brengen voor de uitvoering van het restauratieplan;

    • d.

      een document waarin aannemelijk wordt gemaakt dat de exploitatie van het rijksmonument voor een periode van ten minste vijf jaar is gegarandeerd;

    • e.

      een verzekeringspolis waaruit de herbouwwaarde van het rijksmonument blijkt, of voor zover geen verzekering is afgesloten of de herbouwwaarde niet uit de verzekeringspolis blijkt, een door een verzekeraar geaccepteerde taxatie van de herbouwwaarde. Deze bepaling geldt niet voor molens.

    • f.

      voor zover het een zelfstandig onderdeel betreft dat is aan te merken als een zelfstandige bouwkundige eenheid of als een toren van een kerkgebouw, een tekening waarop het zelfstandig onderdeel duidelijk is weergegeven ten opzichte van aangrenzende zelfstandige onderdelen;

    • g.

      indien rijkssubsidie is ontvangen of is aangevraagd in het kader van de Brim of de Sim, een kopie van de subsidiebeschikking danwel de ontvangstbevestiging van de subsidieaanvraag;

    • h.

      indien voor het monument een laagrentende lening via het Nationaal Restauratiefonds is afgesloten een kopie van de akte van lening.

Artikel 4.20.8 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 4.20.9 Volgorde van behandeling
  • 1. Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dat  toelaat.

  • 112

  • 2. De prioriteitsvolgorde als bedoeld in het eerste lid wordt op basis van scoretabel 1 bepaald.

    113

  • 3. Bij gelijke score bepaalt de hoogte van het eigen aandeel de rangorde, waarbij het hoogste eigen aandeel, percentueel ten opzichte van de totale subsidiabele kosten, voorrang krijgt.

Artikel 4.20.10 Adviescommissie

De aanvragen worden voorgelegd aan de provinciale Monumentencommissie, die advies uitbrengt en de aanvragen in een prioriteitsvolgorde plaatst.

Artikel 4.20.11 Weigeringsgrond

In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien de exploitatie van het rijksmonument voor een periode van ten minste vijf jaren niet aannemelijk kan worden gemaakt.

Paragraaf 4.21 Herbestemming cultureel erfgoed

Artikel 4.21.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. cultureel erfgoed: Overijsselse gebouwen en bouwwerken die vanuit het verleden zijn overgebleven, die het waard zijn om behouden te blijven en die bijdragen aan de karakteristieke identiteit van het gebied;

  • 114

  • b. herbestemming: geven van een nieuwe functie aan cultureel erfgoed of een belangrijk deel daarvan;

  • c. transformatieplan: verkenning en beschrijving van de mogelijkheden van functieverandering in vrijkomend of vrijgekomen cultureel erfgoed, die bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en een nieuwe toekomst en exploitatie kunnen bieden. Het transformatieplan wordt opgesteld aan de hand van de "checklist transformatieplan cultureel erfgoed".

  • 115

Artikel 4.21.2 Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten:

  • a. het opstellen van een transformatieplan;

  • b. het uitvoeren van een herbestemming op basis van een transformatieplan.

Artikel 4.21.3 Criteria
  • 1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.21.2 sub a voldoet aan de volgende criteria:

    • a. de activiteit heeft betrekking op een in cultuurhistorisch opzicht waardevol gebouw of bouwwerk;

    • b. [vervallen];

    • c. ontwerpende partijen van het transformatieplan zijn professionals met relevante expertise.

    116

  • 2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.21.2 sub b voldoet aan de volgende criteria:

    • a. de activiteit is gebaseerd op een transformatieplan als bedoeld in artikel 4.21.1 sub c en bevat alle in de "Checklist transformatieplan cultureel erfgoed" opgenomen onderdelen;

    • b. de noodzakelijke vergunningen zijn verkregen.

    • 117

  • 3. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 4.21.4 Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 4.21.2 sub a bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000 per transformatieplan.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 4.21.2 sub b bedraagt 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000 per transformatieplan.

Artikel 4.21.5 Indieningstermijn

In afwijking van artikel 1.2.2 kan een subsidieaanvraag ingediend worden vanaf 1 maart 2013.

Artikel 4.21.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier ‘Herbestemming cultureel erfgoed'.

  • 2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.21.2 sub a tevens:

    • a. kaarten en fotomateriaal van het betreffende erfgoed en het gebied waarin het is gelegen;

    • b. een beknopte toelichting over de aanwezige cultuurhistorische waarden;

    • c. documenten waaruit blijkt dat de desbetreffende gemeente instemt met het opstellen van het transformatieplan;

    • d. informatie over opleiding en ervaring van de deskundigen die het transformatieplan zullen opstellen en begeleiden.

  • 3. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.21.2 sub b tevens het opgestelde transformatieplan.

Artikel 4.21.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 4.21.9 Adviescommissie

Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieaanvraag om advies voorleggen aan de provinciale Monumentencommissie.

Artikel 4.21.10 Weigeringsgrond

In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie als bedoeld in artikel 4.21.2 sub a geweigerd indien de te verlenen subsidie gestapeld wordt met een andere subsidie voor het opstellen van een transformatieplan of het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek ten behoeve van herbestemming.

Artikel 4.21.11 Verplichtingen subsidieontvanger
  • In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 dient de subsidieontvanger:

  • a. binnen drie maanden na subsidieverlening te zijn gestart met het opstellen van het transformatieplan;

  • b. het transformatieplan binnen één jaar na de start te hebben afgerond.

Paragraaf 4.22 Renovatie buitenpodia

[Ingetrokken]

Paragraaf 4.23 Product Markt Partner Combinaties (PMPC'S) Toerisme Overijssel

Subparagraaf 4.23.1 Algemeen

Artikel 4.23.1.1 Begripsbepalingen
  • In deze subparagraaf en de subparagrafen 4.23.2 en 4.23.3  wordt verstaan onder:

  • a. Product Markt Partner Combinatie (PMPC): arrangementen van combinaties van vrijetijdseconomische producten of diensten die door samenwerkende ondernemers of organisaties uit de regio uit, binnen of buiten de vrijetijdsector, ontwikkeld zijn voor, en afgestemd zijn op de wensen van, specifieke bezoekers of bewoners van de provincie Overijssel;

  • b. toeristische A-merken: de A-merken WaterReijk, IJsseldelta, Vechtdal, Salland en Twente of de Hanzesteden zoals bedoeld in de nota Economisch beleid: De kracht van Overijssel 2012-2015;

  • c. toeristische onderneming: een onderneming die valt onder de volgende  bedrijfsgroepen van de standaardbedrijfsindeling 2008 versie 2012 van het Centraal Bureau voor de Statistiek:

    • i. 55.1 Hotels e.d.

    • ii. 55.2 Verhuur van vakantiehuisjes en appartementen; jeugdherbergen en vakantiekampen

    • iii. 55.3 Kampeerterreinen

    • iv. 55.9 Overige logiesverstrekking 

    • v. 91.02.1 Musea

    • vi. 91.04 Dieren- en plantentuinen; natuurbehoud

    • vii. 93.15 Watersport

    • viii. 93.21 Pret- en themaparken; kermisattracties

    • ix. 93.29.1 Jachthavens.

  • d. onderneming: de natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, gericht op het maken van winst;

  • e. organisatie: het geheel van productiefactoren, procedures en mensen die samenwerken om bepaalde doelstellingen te bereiken.

Artikel 4.23.1.2 Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie op grond van de subparagrafen 4.23.2 en 4.23.3 moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een toeristische onderneming of een organisatie werkzaam in ten minste één van de sectoren natuur, cultuur, sport of zorg;

  • b. de PMPC versterkt jaarlijks ten minste twee keer de vrijetijdseconomische producten of diensten van één of meerdere toeristische A-merken;

  • c. de PMPC bestaat uit ten minste twee samenwerkende ondernemingen of organisaties, waarvan ten minste één een toeristische onderneming is;

  • d. als de subsidie een steunmaatregel is moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 4.23.1.3  Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 4.23.1.4 Volgorde van behandeling

In aanvulling op artikel 1.1.3 geldt dat indien op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt en er meer dan één aanvraag is ontvangen, Gedeputeerde Staten een aanvraag voor subsidie uit het WaterReijk of  Noordoost Twente prioriteit geven op de eventuele overige aanvragen.

Subparagraaf 4.23.2 Businesscase PMPC

Artikel 4.23.2.1 Begripsbepalingen

In deze subparagraaf wordt verstaan onder businesscase : een document met de informatie die benodigd is om een gemotiveerde beslissing te nemen over het wel of niet realiseren van een PMPC. Een businesscase bevat in ieder geval een beschrijving van de doelstellingen van een PMPC, een markt- en concurrentieanalyse, de benodigde investeringen, de consequenties van het al dan niet uitvoeren ervan, een analyse van de risico's, een kosten-batenanalyse en een verdienmodel.

Artikel 4.23.2.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen van een businesscase ten behoeve van een PMPC.

Artikel 4.23.2.3 Criteria
  • In aanvulling op artikel 4.23.1.2. moet een aanvraag voor subsidie voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de businesscase wordt opgesteld door een adviesbureau met relevante ervaring, aangetoond aan de hand van referenties;

  • b. de projectperiode bedraagt maximaal 12 maanden.

Artikel 4.23.2.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt 70% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 7.000,-- per businesscase.

Artikel 4.23.2.5 Subsidiabele kosten

Overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid zijn uitsluitend kosten derden subsidiabel.

118

Artikel 4.23.2.6 Stukken bij de aanvraag voor subsidie
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier 'Product Markt Partner Combinaties (PMPC's) toerisme Overijssel- Businesscase';

  • 2. De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.1.2 tweede lid bij de aanvraag voor subsidie de volgende stukken:

    • a. door de aanvrager en adviesbureau getekende offerte of een overeenkomst, waaruit de subsidiabele kosten en de projectperiode blijken;

    • b. indien de aanvrager een onderneming is een de-minimisverklaring.

Artikel 4.23.2.7  Weigeringsgrond
  • In aanvulling op  artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd als:

  • a.  de subsidiabele kosten minder dan € 2.500,-- bedragen;

  • b. er subsidie is verstrekt op basis van paragraaf 5.9.1.

Subparagraaf 4.23.3 Realisatie PMPC

Artikel 4.23.3.1 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de realisatie van een PMPC.

Artikel 4.23.3.2 Criteria
  • In aanvulling op artikel 4.23.1.2 moet een aanvraag voor subsidie voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de PMPC past ten minste binnen één van de voor toerisme genoemde thema's: Cultuurparels, Plezier varen, Puur genieten of Beleving Routestructuren;

  • b. de totale subsidiabele kosten zijn ten minste € 25.000,--;

  • c. de projectperiode bedraagt maximaal 27 maanden.

  • 119

Artikel 4.23.3.3 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 200.000,-- per aanvrager.

Artikel 4.23.3.3a Subsidiabele kosten
  • 1. Indien sprake is van kosten als bedoeld in artikel 1.1.5 tweede lid, dan worden deze kosten aangemerkt als kosten derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid.

  • 2. Ontwikkelkosten van boekingsmodules zijn alleen subsidiabel wanneer hiermee een bijdrage wordt geleverd aan de marketingstrategie van de toeristische A-merken of de toeristische thema's.

  • 120

Artikel 4.23.3.4 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier ‘Product Markt Partner Combinaties (PMPC's) Toerisme Overijssel- Realisatie PMPC'.

  • 2. De aanvrager overlegt aanvullend op artikel 1.1.2 tweede lid de volgende stukken:

    • a. een businesscase als bedoeld in artikel 4.23.2.1;

    • b. indien de aanvrager een onderneming is een de-minimisverklaring.

Artikel 4.23.3.5 Voorschot

In afwijking van artikel 1.3.3 tweede lid wordt bij de verlening van de subsidie een voorschot van maximaal 25% verstrekt. Op verzoek van de subsidieontvanger kan een tweede voorschot van 35% worden verstrekt, indien de subsidieontvanger kan aantonen dat ten minste 50% van de subsidiabele kosten gemaakt en betaald zijn.

Paragraaf 4.24 Initiatieven van Onderop ‘Sociaal Kapitaal Overijssel'

Artikel 4.24.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. fysieke maatregelen: maatregelen die tastbaar en zichtbaar zijn in de leefomgeving;

  • b. initiatief van onderop: een initiatief waarbij een groep van ten minste twee inwoners van Overijssel het initiatief neemt;

  • c. sociale kwaliteit: het begrip sociale kwaliteit bevat vier componenten die in samenhang aanwezig zijn, te weten:

    • i. sociale cohesie: het geheel van sociale relaties en de kwaliteit van deze relaties tussen mensen in de samenleving, gebaseerd op gedeelde normen en waarden, sociale verbanden en identiteiten;

    • ii. sociaal-economische zekerheid: de mate waarin mensen kunnen beschikken over materiële en immateriële bronnen om zo optimaal mogelijk te kunnen participeren;

    • iii. eigen kracht: het versterken en ontwikkelen van eigen capaciteiten en het versterken van zelfredzaamheid;

    • iv. maatschappelijke participatie: de mate waarin mensen toegang hebben tot of deel uit maken van sociale relaties in het economische, sociale en culturele leven.

  • d. niet fysieke maatregelen: alle maatregelen die niet vallen onder de definitie van fysieke maatregelen als bedoeld onder sub a.

  • 121

Artikel 4.24.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verstrekken voor een initiatief van onderop die bijdraagt aan de sociale kwaliteit in Overijssel.

Artikel 4.24.3 Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een rechtspersoon of een groep van natuurlijke personen;

  • b. de activiteit past binnen het provinciaal beleid zoals verwoord in het coalitieakkoord ‘Kracht van Overijssel 2011-2015';

  • c. de activiteit vindt plaats in de provincie Overijssel;

  • d. het resultaat van de activiteit kan aantoonbaar drie jaar lang, na het einde van de projectperiode, geëxploiteerd worden;

  • e. de benodigde vergunningen zijn verkregen;

  • f. als de subsidie een steunmaatregel is moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 4.24.4 Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie voor fysieke maatregelen of voor een combinatie tussen fysieke en niet-fysieke maatregelen bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000 per aanvraag.

  • 2. De subsidie voor uitsluitend niet-fysieke maatregelen bedraagt maximaal 80% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000 per aanvraag.

Artikel 4.24.5 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 4.24.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformlier ‘Initiatieven van onderop ‘Sociaal Kapitaal Overijssel'.

  • 2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag voor subsidie de volgende stukken:

    • a. een exploitatiebegroting voor ten minste drie jaren, voor de periode na afloop van de projectperiode; 

    • b. indien de aanvraag een groep van natuurlijke personen betreft, een machtigingsverklaring waaruit blijkt dat de aanvrager gemachtigd is om als subsidieaanvrager en als subsidieontvanger op te treden.

Artikel 4.24.7 Indieningstermijn aanvraag
  • 1. In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag voor een subsidie ingediend kan worden vanaf 12 juli 2013 en ontvangen moet zijn uiterlijk op 1 september 2013 voor 19.00 uur.

  • 2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.

Artikel 4.24.8  Volgorde van behandeling
  • 122

  • 1. In afwijking van artikel 1.1.3 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit voor zover het subsidieplafond dit toelaat.

  • 2. De prioriteitsvolgorde als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald op basis van scoretabel 1, waarbij de subsidieaanvragen met een hogere score prioriteit krijgen. Aan de hand van scoretabel 1 wordt berekend welke totale score de subsidieaanvraag behaalt voor de volgende onderdelen:

    • a. de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de sociale kwaliteit;

    • b. de gevraagde subsidie ten opzichte van de totale begroting;

    • c. realiteitsgehalte van de exploitatiebegroting.

  • 3. Bij een gelijke score bepaalt de relatieve hoogte van de private financiële bijdrage ten opzichte van de publieke bijdrage op de begroting de rangorde,  waarbij het percentage van de subsidieaanvraag waar de private financiële bijdrage groter is een hogere prioriteit krijgt.

    123

    Scoretabel 1
    1. Mate waarin de activiteit bijdraagt aan de sociale kwaliteitmatig (1), goed (3), uitstekend (4)50%Cijfer x 0,5 = score 1
    2.  Hoogte van de gevraagde subsidie ten opzichte van de totale begroting in de investeringskosten- de gevraagde subsidie is minder dan 25% van de totale begroting (4) - de gevraagde subsidie is minder dan 50% van de totale begroting (3); - de gevraagde subsidie is meer dan 50% van de totale begroting (1)25%Cijfer x 0,25 = score 2
    3. Realiteitsgehalte van de exploitatiebegrotingmatig (1), goed (3), uitstekend (4)25%Cijfer x 0,25 = score 3
         Totale score = score 1 + score 2 + score 3
Artikel 4.24.9 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 moet de subsidieotvanger binnen zes maanden na datum van subsidieverlening gestart zijn met de subsidiabele activiteit en deze activiteit binnen vierentwintig maanden na datum van subsidieverlening hebben afgerond.

Artikel 4.24.10 Weigeringsgrond

In aanvulling op artikel 1.1.3 wordt de subsidie geweigerd indien voor de subsidiabele activiteit reeds een subsidie is verstrekt op basis van deze paragraaf of één of meerdere van de volgende paragrafen: paragraaf 5.4 Ontwikkeling van woonzorgzones, paragraaf  5.5 Kulturhusen of paragraaf 5.6 Dorpsplanplus (DOP+).

124

Paragraaf 4.25 Maatschappelijke initiatieven Overijssel 2014

125

Artikel 4.25.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. algemeen belang: datgene dat voor het welzijn van de samenleving in het algemeen nuttig, gewenst of nodig is;

  • b. maatschappelijk initiatief: gezamenlijke activiteit van burgers die het algemeen belang dient, die onverplicht is of wordt gestart én die geen winstoogmerk heeft.

Artikel 4.25.2. Subsidiabele activiteit

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een maatschappelijk initiatief in Overijssel.

Artikel 4.25.3 Criteria
  • Een aanvraag voor een subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een rechtspersoon die statutair of volgens het register van de Kamer van Koophandel gevestigd is in Overijssel;

  • 126

  • b. de activiteit vindt plaats in Overijssel.

Artikel 4.25.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt per aanvrager minimaal € 1.000 en maximaal € 3.000.

127

Artikel 4.25.5 Subsidiabele kosten

De kosten die direct aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn, worden aangemerkt als subsidiabele kosten. Artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 zijn niet van toepassing.

Artikel 4.25.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen voor 2014 een subsidieplafond vast.

128

Artikel 4.25.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie

De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Maatschappelijke Initiatieven Overijssel 2014.

Artikel 4.25.8 Stukken bij de aanvraag voor subsidie

In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid sub c hoeft de aanvrager geen projectplan en geen dekkingsplan van de kosten van de activiteiten te overleggen. De aanvrager moet wel een begroting van de subsidiabele activiteit indienen.

Artikel 4.25.9 Indieningstermijn

In afwijking van artikel 1.2.2 kan een aanvraag voor subsidie ingediend worden vanaf 2 juni 2014.

Artikel 4.25.10. Volgorde van behandeling

Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt in afwijking op artikel 1.1.3, de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 4.25.11 Weigeringsgrond

Gedeputeerde Staten weigeren, in aanvulling op artikel 1.3.1, de subsidie indien:

a. de activiteit een buurtfeest betreft. Een buurtfeest is een evenement dat georganiseerd wordt door of namens de bewoners van een bepaalde straat, buurt of wijk voor uitsluitend de bewoners uit die straat, buurt of wijk;

129

b. de activiteit gericht is op een persoonlijk belang;

c. naar het oordeel van Gedeputeerde Staten de activiteit het algemeen belang niet dient;

d. de aanvrager al subsidie heeft ontvangen op basis van deze paragraaf.

Artikel 4.25.12. Verplichtingen subsidieontvanger

De subsidieontvanger is, in aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 verplicht:

a. de activiteit te publiceren  op de website www.jijenoverijssel.nl;

b. de activiteit uiterlijk op 31 december 2015 te hebben gerealiseerd.

Hoofdstuk 5 Bijzondere bepalingen Wonen en leefomgeving

Paragraaf 5.1 Effectuering Ruimtelijk Beleid

130

Artikel 5.1.1. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder Omgevingsvisie: de op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgestelde visie en het uitvoeringsprogramma voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel, inclusief de actualisatie door Provinciale Staten vastgesteld op 3 juli 2013.

Artikel 5.1.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor onderzoek, visie- en planontwikkeling van ruimtelijke projecten die van provinciaal belang zijn op het gebied van ruimtelijke ordening en wonen.

Artikel 5.1.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente, een Overijssels gemeentelijk samenwerkingsverband, of een Overijssels rechtspersoon die zich krachtens zijn statuten inzet voor de bevordering van de ruimtelijke ordening in Overijssel.

  • 131

  • b. het ruimtelijk project past binnen de centrale beleidsambities en onderwerpen van provinciaal belang zoals vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel;

  • c. het ruimtelijk project heeft een regionale schaal, uitstraling of werking of vervult een voorbeeldwerking.

  • 132

  • d. als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 5.1.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 5.1.5. Subsidiabele kosten
  • 1. Uitsluitend kosten derden als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid zijn subsidiabel.

  • 2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn kosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.

  • 133

Artikel 5.1.6 Niet subsidiabele kosten
  • Aanvullend op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:

  • a. kosten voor bouw- en sloop;

  • b. kosten voor investeringen;

  • c. exploitatiekosten;

  • d. overheadkosten.

Artikel 5.1.7. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 5.2 Samen bouwen aan de toekomst van Overijssel

134

Subparagraaf 5.2.1 Algemeen

Artikel 5.2.1.1. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder prestatieovereenkomst: prestatieafspraken Wonen 2010-2015, waarin Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders van een gemeente in de provincie Overijssel afspraken hebben gemaakt met betrekking tot de beleidsthema's; ruimtelijke kwaliteit, energie & duurzaamheid, binnenstedelijke vernieuwing, wonen zorg en welzijn, geluid, bodem en Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO).

Artikel 5.2.1.2. Bijzondere bepalingen over aanvraag van gemeenten
  • 1. Een ondertekende prestatieovereenkomst geldt als aanvraag voor een subsidie.

  • 2. De indieningstermijn uit artikel 1.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag bij ondertekende prestatieovereenkomst wordt ingediend.

Artikel 5.2.1.3. Jaarlijkse voortgangsrapportage

De gemeente overlegt jaarlijks vóór 1 mei een schriftelijke voortgangsrapportage met betrekking tot de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten, aan de hand van de verplichte rapportage indicatoren zoals genoemd in bijlage 1 van de prestatieovereenkomst.

Ingeval van subsidieverlening ex artikel 5.2.2.3 doet de gemeente hierbij tenminste een opgave van het aantal gereed gemelde woningen bij het Centraal bureau voor de Statistiek (CBS).

Artikel 5.2.1.4. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond voor de subparagrafen vast.

Subparagraaf 5.2.2 Binnenstedelijk vernieuwing

Artikel 5.2.2.1. Begripsbepalingen
  • In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • a. feitelijk bebouwd gebied: een gebied dat per 1 januari 2010 in de provincie Overijssel geheel is omsloten door binnenstedelijke bebouwing(sranden);

  • b. transformatie: aanpassen- of vervangen van bestaande bebouwing met/door een andere functie dan een woonfunctie naar een woonfunctie;

  • c. ISV I: Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing I, periode 2000 t/m 2004;

  • d. ISV II: Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing II, periode 2005 t/m 2009;

  • e. Bouwimpuls: de subsidieregeling Bouwimpuls Overijssel vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van 1 november 2006, kenmerk RWB/2005/3061 en ingetrokken bij besluit van Gedeputeerde Staten van 15 december 2009, kenmerk 2009/0123586;

  • f. Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouw: subsidieregeling Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van 22 september 2009, kenmerk 2009/0123586;

  • g. woning: een binnen feitelijk bebouwd gebied tot bewoning bestemd gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, is bestemd voor permanente bewoning door één particulier huishouden;

  • h. Primos: Prognose-, Informatie- en Monitoringssysteem 2007, bevolkingsprognose opgesteld door ABF research in opdracht van het ministerie van VROM.

Artikel 5.2.2.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van woningen.

Artikel 5.2.2.3. Criteria
  • 135

  • Een aanvraag voor subsidie voor het realiseren van woningen voldoet aan de volgende criteria:

  • a. de woningen worden gerealiseerd binnen feitelijk bebouwd gebied;

  • b. voor de woning is geen subsidie verleend op grond van ISV I, ISV II de Bouwimpuls of Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouw.

Artikel 5.2.2.4. Grondslag subsidie

136

De subsidie bedraagt € 5.000,-- per gerealiseerde en per bij het CBS gereed gemelde woning.

Artikel 5.2.2.5. Voorschotverlening
  • 137

  • 1. In afwijking van artikel 1.3.3 derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager in het jaar 2010 een voorschot van 20% van de verleende subsidie.

  • 2. Jaarlijks ontvangt de gemeente, nadat de voortgangsrapportage als bedoeld in artikel 5.2.1.3 is ontvangen, een aanvullend voorschot. Het aanvullend voorschot is gelijk aan de gereed gemelde woningen in het jaar waarover wordt gerapporteerd, maal € 5.000,--.

  • 3. Het totaal van het eerste voorschot ex artikel 5.2.2.5 eerste lid en de aanvullende voorschotten ex artikel 5.2.2.5 tweede lid bedraagt maximaal het verleende subsidiebedrag.

  • 4. Het aanvullend voorschot wordt uitbetaald binnen dertien weken nadat de jaarlijkse voortgangsrapportage is ontvangen.

Artikel 5.2.2.6. Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 heeft de gemeente de woningen gereed gemeld bij het CBS vóór 31 december 2014.

Subparagraaf 5.2.3 Wonen, zorg en welzijn

Artikel 5.2.3.1. Begripsbepalingen
  • In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • a. realisatiekosten: kosten die worden gemaakt voor de uitvoering van de projecten van het uitvoeringsplan;

  • b. uitvoeringsplan: een door de gemeente vastgesteld projectplan met projecten ten behoeve van de realisatie van de ambitie met betrekking tot een woonservicegebied, zoals vermeld in paragraaf ‘wonen zorg en welzijn' van de prestatieovereenkomst;

  • c. beleidsvisie: een door de gemeente vastgesteld document waarin de gemeente een definitie formuleert van een woonservicegebied en formuleert op welke wijze de woonservicegebieden vorm zullen worden gegeven;

  • d. woonservicegebied: een door de gemeente in haar beleidsvisie over wonen en zorg vastgestelde definitie voor een gebied, waarin optimale condities worden geschapen langer zelfstandig wonen mogelijk maken.

Artikel 5.2.3.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. het opstellen van een visie, inclusief definitie woonservicegebied en een uitvoeringsplan;

  • b. de realisatiekosten van de uitvoering van de projecten van het uitvoeringsplan.

Artikel 5.2.3.3. Criteria
  • Een aanvraag voor de realisatiekosten van de uitvoering van projecten in het uitvoeringsplan moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de gemeente heeft een beleidsvisie en een uitvoeringsplan vastgesteld door Burgemeester & Wethouders;

  • b. het uitvoeringsplan bevat een planning met een opleverdatum vóór 31 december 2014.

Artikel 5.2.3.4. Grondslag subsidie

138

De subsidie bedraagt maximaal het bedrag dat genoemd is in de prestatieovereenkomst, onder paragraaf Wonen, zorg en welzijn, voor het opstellen van de visie, inclusief definitie woonservicegebied en de realisatie van de projecten uit het uitvoeringsplan tezamen.

Artikel 5.2.3.5. Voorschotverlening
  • 139

  • 1. In afwijking van artikel 1.3.3 derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager in het jaar 2010 een voorschot van 10% van de verleende subsidie.

  • 2. Jaarlijks ontvangt de gemeente, op basis van de voortgangsrapportage als bedoelt in artikel 5.2.1.3, een aanvullend voorschot te bepalen door Gedeputeerde Staten. Het totaal van het eerste voorschot en de aanvullende voorschotten bedraagt maximaal het verleende subsidiebedrag.

  • 3. Het aanvullende voorschot wordt uitbetaald binnen dertien weken nadat de jaarlijkse voortgangsrapportage is ontvangen.

Artikel 5.2.3.6. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidieverlening

140

De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 5.2.1.2 een beleidvisie en een uitvoeringsplan.

Artikel 5.2.3.7. Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 dient het uitvoeringsplan gerealiseerd te zijn vóór 31 december 2014.

Subparagraaf 5.2.4 Geluid

[Ingetrokken]

Subparagraaf 5.2.5 Bodem

[Ingetrokken]

Subparagraaf 5.2.6 Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO)

Artikel 5.2.6.1. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO): een groep particulieren, georganiseerd in een vereniging of stichting, die in eigen met beheer, met zelfgekozen partners, zonder winstoogmerk voor eigen gebruik, een (woning-) bouwproject ontwikkelt en realiseert.

Artikel 5.2.6.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan:

  • a. een groep particulieren voor activiteiten ter voorbereiding van een eigen woningbouwproject.

  • b. een gemeente voor het inhuren van externe deskundigheid dat leidt tot vergroting van interne deskundigheid en/of voor het stimuleren van concrete activiteiten zoals genoemd in sub a.

Artikel 5.2.6.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.2.6.2. sub a moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de groep particulieren is aantoonbaar georganiseerd in een vereniging of stichting;

  • b. het woningbouwproject van de groep particulieren bestaat uit minimaal 3 woningen.

Artikel 5.2.6.4. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 5.2.6.5. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie voor de activiteit zoals genoemd in artikel 5.2.6.2. sub a bedraagt maximaal € 2.500,-- per woning tot maximaal € 25.000,-- per project.

  • 2. De subsidie voor de activiteit zoals genoemd in artikel 5.2.6.2. sub b bedraagt maximaal 50% van de kosten tot maximaal € 10.000,--.

Artikel 5.2.6.6. Subsidiabele kosten
  • 1. Overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid zijn alleen kosten derden subsidiabel.

  • 2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de voorbereidingskosten subsidiabel, indien op het moment van de aanvraag voor de subsidie de feitelijke bouw van het CPO project waarvoor subsidie wordt aangevraagd nog niet is gestart.

Artikel 5.2.6.7. Vaststelling van de subsidie

In afwijking van artikel 1.5.2. wordt een subsidie van € 25.000,-- direct vastgesteld.

Artikel 5.2.6.8 Aanvullende stukken bij aanvraag
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier ‘CPO'.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager bij de aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 5.2.6.2 sub a tevens:

    • i.

      een oprichtingsakte van de vereniging of stichting;

    • ii.

      een verklaring van de vereniging of stichting getekend door alle afzonderlijke particulieren die zich verbonden hebben aan het project;

    • iii.

      een opdrachtverlening welke aansluit bij de begrote kosten in het aanvraagformulier.

Artikel 5.2.6.9 Weigeringsgrond

In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien de aanvrager voor de activiteit al subsidie heeft ontvangen op basis van deze paragraaf.

Paragraaf 5.3 Ruimtelijke kwaliteit

[Ingetrokken]

Paragraaf 5.4 Ontwikkelen van woonzorgzones (pMJP 4.1.2)

[Ingetrokken]

Paragraaf 5.5. Kulturhusen (pMJP 4.1.1)

141

Artikel 5.5.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. kulturhus: een openbaar toegankelijke voorziening, waarin diensten worden aangeboden op minimaal drie van de gebieden van welzijn, sport, cultuur, educatie, zorg, maatschappelijke dienstverlening en commerciële dienstverlening;

  • b. haalbaarheidsonderzoek: een onderzoek naar de financiële en inhoudelijke haalbaarheid van de bouw, verbouw en exploitatie van een kulturhus;

  • c. pMJP: het provinciale meerjarenprogramma voor het landelijk gebied zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied;

  • d. gebiedsprogramma: jaarlijks voortschrijdend meerjarenprogramma voor de periode 2007 tot en met 2013 tot uitvoering van het pMJP in een gebied. Het programma wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten in overleg met gemeenten en waterschappen in een gebied.

Artikel 5.5.2. Subsidiabele activiteiten
  • 142

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. een haalbaarheidsonderzoek;

  • b. de bouw of verbouw van een kulturhus;

  • c. experimenten die bijdragen aan kennis en ervaring voor het ontwikkelen van toekomstbestendige kulturhusen;

  • d. het leveren van een extra impuls aan de gezamenlijke programmering of het gezamenlijke beheer van een kulturhus.

Artikel 5.5.3. Criteria
  • 1. Een aanvraag voor een subsidie voor een haalbaarheidonderzoek als bedoeld in artikel 5.5.2 sub a voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is een Overijsselse gemeente;

    • b.

      er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering, in ieder geval door de aanvragende gemeente;

    • c.

      het haalbaarheidsonderzoek moet inzicht geven in de volgende aspecten:

    • i.

      de financiële haalbaarheid van de bouw/verbouw;

    • ii.

      de exploitatie van het kulturhus in de eerste 5 jaren na realisatie van de bouw of verbouw;

    • iii.

      mate van burgerparticipatie en draagvlak onder de lokale bevolking in de voorbereidende fase, opstartfase en exploitatiefase;

    • iv.

      afstemming tussen behoeften van de lokale bevolking op (middel)lange termijn en aanbod van het te verbouwen of op te richten kulturhus;

    • v.

      indien er sprake is van verbouwing van een bestaande voorziening wordt aangetoond dat er substantieel nieuwe activiteiten worden ontplooid of dat nieuwe doelgroepen worden bereikt of dat, zonder deze impuls, voorzieningen uit de kern dreigen te verdwijnen.

    • d.

      de aanvraag voldoet aan de bepalingen genoemd in paragraaf 9.1.

  • 2. Een aanvraag voor een subsidie voor de bouw en verbouw van een kulturhus als bedoeld in artikel 5.5.2 sub b voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvraag voldoet aan de bepalingen genoemd in paragraaf 9.1;

    • b.

      de aanvrager is een Overijsselse gemeente;

    • c.

      het kulturhus ligt in een kern, niet zijnde de stadskern van Zwolle, Deventer, Enschede, Hengelo en Almelo;

    • d.

      er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering, tenminste door de aanvragende gemeente;

    • e.

      er is een haalbaarheidsonderzoek bijgevoegd als bedoeld in artikel 5.5.2 sub a en deze is op alle genoemde punten positief;

  • 3. Een aanvraag voor experimenten als bedoeld in artikel 5.5.2 sub c voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is een rechtspersoon;

    • b.

      het project is innovatief;

    • c.

      de resultaten van het project zijn overdraagbaar aan andere kulturhusen. In het projectplan wordt aangegeven hoe de projectuitvoerder actief zal bijdragen aan deze overdracht;

    • d.

      bij experimenten met commerciële partijen dient het project aantoonbaar een bijdrage te leveren aan de duurzame exploitatie van kulturhusen.

  • 4. Een aanvraag voor gezamenlijk beheer of gezamenlijke programmering als bedoeld in artikel 5.5.2. sub d voldoet aan de volgende criteria:

  • 143

    • a.

      de aanvrager is een rechtspersoon;

    • b.

      de activiteiten dragen aantoonbaar bij aan het ontwikkelen van gezamenlijk beheer en/of gezamenlijke programmering van het betrokken kulturhus;

    • c.

      er is in het verleden geen provinciale subsidie van 500.000 gulden ontvangen voor het betreffende kulturhus.

Artikel 5.5.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 5.5.2 sub a en d, bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met als maximum subsidiebedrag € 25.000,--.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 5.5.2. sub b, bedraagt driemaal de gemeentelijke bijdrage, tot maximaal 50% van de subsidiabel kosten met als maximale subsidie € 100.000,--.

  • 3. De subsidie als bedoeld in artikel 5.5.2. sub c, bedraagt maximaal € 40.000,--.

Artikel 5.5.5. Subsidiabele kosten
  • 1. Voor subsidie als bedoeld in artikel 5.5.2 sub a geldt dat:

    • a.

      in aanvulling op artikel 1.1.5 eerste lid alleen de directe loonkosten inclusief sociale lasten, maar exclusief overhead, subsidiabel zijn.

    • b.

      in afwijking van artikel 1.1.6 sub a eigen apparaatskosten subsidiabel zijn indien de gemeente zelf het haalbaarheidsonderzoek uitvoert. De gemeente toont dan expliciet aan dat deze uren specifiek gemaakt zijn ten behoeve van de pMJP-prestatie en anders niet zouden zijn gemaakt.

  • 2. Voor subsidie als bedoeld in artikel 5.5.2 sub b geldt:

    • a.

      in afwijking van artikel 1.1.5 dat de investeringskosten in bouw of verbouw van het kulturhus en met de bouw of verbouw samenhangende aard- en nagelvaste inventaris, en onkosten(vergoedingen) die gemaakt worden door of voor vrijwilligers subsidiabel zijn.

    • b.

      in aanvulling op artikel 1.1.6 zelfwerkzaamheid bij de (ver)bouw niet subsidiabel is.

Artikel 5.5.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 5.6 Dorpsplanplus (DOP+)

Artikel 5.6.1. Begripsbepalingen

Onder een dorpsplanplus wordt verstaan een dorpsagenda met een uitvoeringsplan. In de agenda staan de wensen en behoeften voor de komende jaren. Het uitvoeringsplan is een lijst van uitvoeringsgerede projecten die voortkomen uit de agenda.

Artikel 5.6.2. Subsidiabele activiteiten

144

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het maken van een integraal dorpsplan via de DOP+-regeling, waarin samenhangende knelpunten of kansen binnen een dorpskern worden aangepakt.

Artikel 5.6.3. Criteria
  • 145

  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. Aanvrager is een Overijsselse gemeente.

  • b. Het dorpsplan heeft betrekking op een kern tussen 500 en 4.000 inwoners.

  • 146

  • c. Met behulp van de hiertoe ontwikkelde Toolkit wordt de bevolking uitgedaagd en gestimuleerd een bijdrage te leveren aan het dorpsplan en de uitvoering.

  • 147

  • d. Het resultaat van de DOP+ is een korte ontwikkelingsvisie met een uitvoeringsprogramma (UP). Toelichting: Het UP bestaat uit een aantal uitvoeringsgerede projecten. Dat wil zeggen dat het projectvoorstel is voorzien van een probleemeigenaar (trekker), financieringsplan, plan van aanpak en tijdpad. Tevens dienen de projecten obstakelvrij te zijn of op korte termijn te kunnen worden gemaakt.

  • e. De dop+-systematiek betreft een integrale aanpak, waarbij de sociale, economische en fysieke pijlers in kaart zijn gebracht.

  • 148

  • f. Er wordt specifieke expertise ingezet voor het aanpakken van knelpunten en kansen uit elk van de drie pijlers.

  • 149

  • g. Gedurende vier jaar of tot de uitvoering van het UP is afgerond wordt er een aantoonbare inspanning geleverd om het UP uit te voeren. De gemeente dient binnen een jaar na oplevering van het DOP+ een tussenrapportage in over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het DOP+.

  • 150

Artikel 5.6.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 67% van de subsidiabel kosten tot een maximum subsidiebedrag van € 35.000,-- per integraal dorpsplan en wordt besteed aan het bij artikel 5.6.3, onder sub f en sub g, bedoelde inzet van expertise en het nazorgtraject.

Artikel 5.6.5. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 5.7 Herstructurering van bedrijventerreinen

Artikel 5.7.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Bedrijventerrein: een terrein van minimaal één hectare, dat in gebruik is door twee of meer bedrijven uit de sectoren industrie, nijverheid en/of commerciële en niet-commerciële dienstverlening. Daaronder niet begrepen een terrein dat in overwegende mate bestemd is voor kantoren, detailhandel of horeca.

  • 151

  • b. Kwaliteitsscan: een systematische beoordeling van de aanwezige kwaliteit op een bedrijventerrein, als onderdeel van het kwaliteitsscoresysteem.

  • 152

  • c. Herstructureringsplan: het plan bevat de visie(s) met betrekking tot de herstructurering van het betreffende bedrijventerrein. Het is de nadere uitwerking op uitvoeringsniveau, van de te nemen concrete activiteiten in de publieke ruimte en het daarbij behorende financieringsplan en de planning.

  • 153

  • d. Publieke ruimte: de fysieke ruimte die het domein is van de overheid en door haar wordt beheerd.

  • e. Structuurvisie: een gemeentelijke structuurvisie op basis van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (nWro). De paragraaf Bedrijventerreinen bevat een samenhangende en zorgvuldige beleidsvisie voor de lange termijn voor bedrijventerreinen.

  • f. Herstructurering: alle eenmalige ingrepen op een bedrijventerrein waarvan de economische functie behouden blijft, die tot doel hebben veroudering van het terrein als geheel te bestrijden, en die niet tot het reguliere onderhoud gerekend worden.

  • g. Monitoring Kwaliteitsscan: na uitvoering van het herstructureringsproject wordt de kwaliteit als gevolg van de genomen maatregelen opnieuw met een scan bepaald. Deze monitoringscan heeft een vergelijkbare systematiek als de kwaliteitscan. Hiermee vindt monitoring van de kwaliteit plaats.

  • 154

Artikel 5.7.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de kwaliteitsverbetering van bestaande bedrijventerreinen, opgenomen in het meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015, betreffende de volgende activiteiten:

  • a. het uitvoeren van een kwaliteitsscan;

  • 155

  • b. het opstellen van een herstructureringsplan;

  • 156

  • c. het uitvoeren van een herstructureringsplan;

  • 157

  • d. project- en procesmanagement.

  • 158

Artikel 5.7.3. Criteria
  • 1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub a moet voldoen aan het criterium dat het alleen de door de provincie Overijssel gehanteerde kwaliteitsscoresystematiek betreft.

  • 2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub b moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      Het herstructureringsplan moet gebaseerd zijn op een actuele kwaliteitsscan;

    • b.

      De opstelling van de kwaliteitsscan en de opstelling, respectievelijk de uitvoering van het herstructureringsplan lopen niet teveel in tijd uiteen;

  • 3. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub c, moeten voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      er moet een door het gemeentebestuur vastgesteld herstructureringsplan aan de uitvoering van de herstructurering van het bedrijventerrein ten grondslag liggen. Het herstructureringsplan is in overeenstemming met de provincie opgesteld;

    • b.

      de kosten voor werkzaamheden, als vermeld in het herstructureringsplan, hebben uitsluitend betrekking op werkzaamheden in de publieke ruimte;

    • c.

      de begroting van de werkzaamheden van de uitvoering van het herstructureringsplan is na de verlening van de provinciale subsidie sluitend;

    • d.

      met de uitvoeringswerkzaamheden van het herstructureringsplan moet zijn begonnen binnen 9 maanden na de vaststelling van het herstructureringsplan;

    • e.

      over de voortgang van de uitvoering van de werkzaamheden van het herstructureringsplan rapporteert het gemeentebestuur eenmaal per jaar aan Gedeputeerde Staten;

    • f.

      de uitvoering van de werkzaamheden van het herstructureringsplan zijn afgerond binnen 6 jaar na verlening van de subsidie. Na afronding moet een (monitoring)scan worden uitgevoerd.

    • 159

  • 4. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub d is gericht op de activiteiten als bedoeld in artikel 5.7.2 eerste lid, sub b en c.

  • 5. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub b, c en d kan worden ingediend door gemeenten die een paragraaf Bedrijventerreinen in de gemeentelijke structuurvisie hebben opgenomen, dan wel een ander document met een gelijkwaardige status.

Artikel 5.7.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie voor het uitvoeren van een kwaliteitsscan als bedoeld in artikel 5.7.2 sub a bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 5.000,-- per kwaliteitsscan per bedrijventerrein.

  • 2. De subsidie voor het opstellen van het herstructureringsplan als bedoeld in artikel 5.7.2 sub b bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000,--.

  • 3. De subsidie voor het uitvoeren van het herstructureringsplan als bedoeld in artikel 5.7.2 sub c bedraagt € 50.000,-- per ha van het totale herstructureringsproject, als opgenomen in het herstructureringsplan. De subsidie bedraagt in totaal ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 500.000,-- per bedrijventerrein.

  • 4. De subsidie voor project- en procesmanagement als bedoeld in artikel 5.7.2 sub d bedraagt 50% van de kosten met een maximum van € 50.000,--.

Artikel 5.7.4a. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 5.7.5. Subsidiabele kosten
  • In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:

  • a. interne kosten;

  • b. verrekenbare belastingen, BTW, heffingen of lasten, waaronder kosten van aanleg/herstel/vervanging van riolering;

  • c. rente, bank, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;

  • d. afschrijvingskosten;

  • e. kosten van planschade;

  • f. kosten van werkzaamheden die verband houden met bodemsanering;

  • g. kosten van werkzaamheden die tot het reguliere onderhoud worden gerekend;

  • h. de aanleg of verbetering van bovenwijkse infrastructuur.

Artikel 5.7.6. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag voor subsidie voor het opstellen en uitvoeren van het herstructureringsplan als bedoeld in artikel 5.7.2 sub b en sub c tevens:

  • a. de uitgevoerde kwaliteitsscan die ten grondslag ligt aan de opstelling van het herstructureringsplan, respectievelijk de uitvoering van dat plan;

  • b. de door het gemeentebestuur in de vastgestelde structuurvisie opgenomen paragraaf Bedrijventerreinen.

Artikel 5.7.7. Voorschotverlening
  • In afwijking van artikel 1.3.3 tweede lid verstrekken Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening:

  • a. voor het opstellen van het herstructureringsplan een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag;

  • b. voor het uitvoeren van het herstructureringsplan een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag, als met de uitvoeringswerkzaamheden van het herstructureringsplan is begonnen en de gemeente daarvan de provincie schriftelijk mededeling heeft gedaan;

  • c. voor project- en procesmanagement een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag, als de projectmanager met de feitelijke werkzaamheden is gestart en de gemeente daarvan de provincie schriftelijk mededeling heeft gedaan.

Artikel 5.7.8. Vergoedingsplicht bij vermogensvorming

In de gevallen bedoeld in artikel 4:41 tweede lid Awb is de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan de provincie.

Artikel 5.7.9. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling

De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag voor vaststelling voor het uitvoeren van het herstructureringsplan tevens de resultaten van de achteraf uitgevoerde "Monitoring Kwaliteitsscan".

Paragraaf 5.8 Kwaliteit Stedelijke Leefomgeving

Artikel 5.8.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. herinrichting: werkzaamheden op zowel stedebouwkundig als op sociaal, economisch, cultureel of milieuhygiënisch terrein, gericht op behoud, herstel en verbetering, herindeling of sanering van een gebied;

  • b. gebouw: elk bouwwerk met een minimale oppervlakte van 20m2 dat een voor mensen toegankelijk overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt en bestaat uit minimaal twee muren en een overkapping met een permanent karakter, bedoeld voor verblijf, handel, verkeer of arbeid. Kassen en opslagtanks zijn hierbij niet inbegrepen;

  • c. transformatie: het proces waarbij een gebouw opnieuw wordt ingericht waarbij de bestaande functie wordt omgezet naar een andere functie;

  • d. kwaliteit van de leefomgeving: het vergroten van de belevings- en gebruikswaarde of het verhogen van de sociale veiligheid of het versterken van identiteit en imago of het verbeteren van de beschikbaarheid van voorzieningen;

  • e. stedelijke leefomgeving: feitelijk bebouwd gebied dat geheel is omsloten door binnenstedelijke bebouwing(sranden), met uitzondering van bedrijventerreinen die vallen onder het Meerjarenprogramma vitale bedrijvigheid 2009-2015;

  • 160

  • f. ruimtelijke kwaliteit: het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.

Artikel 5.8.2. Subsidiabele activiteiten
  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die de kwaliteit van het stedelijke leefomgeving verhogen.

  • 2. De activiteit als bedoeld onder het eerste lid betreft één van de volgende activiteiten:

    • a.

      het deels of geheel verwijderen van een gebouw gevolgd door herinrichting;

    • b.

      transformatie van een gebouw.

Artikel 5.8.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente;

  • b. de activiteit betreft een stedelijke leefomgeving waar ten minste één van de volgende problemen zich voordoen: een verloedering van het straatbeeld, ongewenst gebruik van de openbare ruimte, onveiligheid, vandalisme, hangproblematiek of overlast; de problemen worden aantoonbaar veroorzaakt door de aanwezigheid van een al meer dan 12 maanden leeg staand gebouw, dat zijn functie heeft verloren;

  • c. de activiteit draagt bij aan het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving.

Artikel 5.8.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 200.000 per aanvraag, geldend per 15 juli 2013.

Artikel 5.8.5. Subsidiabele kosten

[vervallen]

Artikel 5.8.6. Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie

De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Kwaliteit Stedelijke Leefomgeving.

Artikel 5.8.7. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 5.8.8. Weigeringsgrond
  • In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien:

  • a. de gemeente, na 15 juli 2013, al twee keer subsidie op basis van deze paragraaf verstrekt heeft gekregen;

  • b. de te verlenen subsidie minder dan € 25.000,-- bedraagt.

Artikel 5.8.9. Verplichtingen subsidieontvanger
  • In aanvulling op de artikelen 1.4.1. en 1.4.2. moet de subsidieontvanger voldoen aan de volgende verplichtingen:

  • a. de aanvrager start binnen 12 maanden na de datum van subsidieverlening met de uitvoering van de activiteit en rond deze af binnen drie jaar na de datum van subsidieverlening.

  • b. voor zover subsidie is verstrekt op basis van artikel 5.8.2. tweede lid sub b, dient er binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening door de subsidieontvanger een herinrichtingsplan te worden vastgesteld. Het herinrichtingsplan moet worden vastgelegd in een bestemmingsplan of gebiedsvisie.

Paragraaf 5.9 Gebiedsontwikkeling Noordoost Twente

Subparagraaf 5.9.1 Businesscase uitvoering projecten

Artikel 5.9.1.1 Begripsbepalingen
  • In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • a. businesscase: een document met de informatie die de subsidieaanvrager nodig heeft om een gemotiveerde beslissing te kunnen nemen over de uitvoering van een project. De businesscase bevat in ieder geval:

    • i.

      de doelstellingen van het project;

    • ii.

      de resultaten en daarvoor uit te voeren activiteiten;

    • iii.

      een markt- en concurrentieanalyse;

    • iv.

      de benodigde investeringen;

    • v.

      een kosten-batenanalyse en een verdienmodel;

    • vi.

      een risicoanalyse;

    • vii.

      een beschrijving van het structurele effect op de werkgelegenheid voor Noordoost Twente;

    • viii.

      indien sprake van een fysiek uitvoeringsproject, een visualisatie van het eindresultaat en een beschrijving van de bijdrage aan sociale kwaliteit, ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid in Noordoost Twente;

  • b. fysiek uitvoeringsproject: een project dat een tastbaar en zichtbaar resultaat oplevert in de leefomgeving;

  • c. gebiedsvisie: door Gedeputeerde Staten vastgestelde visie, waarin de ontwikkelingsrichting van Noordoost Twente verwoord is.

  • 161

  • d. onderneming: een natuurlijk persoon, een privaatrechtelijke rechtspersoon, vennootschap of eenmanszaak die gericht is op het maken van winst;

  • e. gezamenlijke activiteit: een aanvraag voor dezelfde subsidiabele activiteit van meerdere ondernemingen of organisaties die potentiële afnemers van de uitkomsten van de businesscase zijn.

Artikel 5.9.1.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen van een businesscase voor de uitvoering van een project.

Artikel 5.9.1.3 Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de activiteit past binnen de gebiedsvisie en draagt bij aan de daarin beschreven te realiseren doelen;

  • b. de aanvrager is geen gemeente of waterschap;

  • c. het project heeft effect in Noordoost Twente;

  • 162

  • d. als de subsidie een steunmaatregel is, moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening;

Artikel 5.9.1.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 8.000,-- per aanvrager en een maximum van € 16.000,-- per gezamenlijke activiteit.

Artikel 5.9.1.5 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 5.9.1.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Gebiedsontwikkeling Noordoost Twente-Businesscase uitvoering projecten.

Artikel 5.9.1.7 Weigeringsgrond
  • In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd als:

  • a. de te verlenen subsidie minder dan € 2.500,-- bedraagt;

  • b. al subsidie is verstrekt op basis van paragraaf 4.23.2.

Artikel 5.9.1.8 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2. moet de subsidieontvanger de activiteit uiterlijk op 31 december 2015 hebben afgerond.

Subparagraaf 5.9.2 Bronnen en Bovenlopen

Artikel 5.9.2.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. bron: plaats waar water uit de grond komt;

  • b. bovenloop: het bovendeel van een beek nabij de bron.

Artikel 5.9.2.2 Subsidieabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het herstel van bronnen en bovenlopen in Noordoost-Twente.

Artikel 5.9.2.3 Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:

  • a. de activiteit past binnen de gebiedsvisie, zoals bedoeld in artikel 5.9.1.1 sub c, én draagt bij aan de daarin beschreven te realiseren doelen;

  • b. de aanvrager is een waterschap of een gemeente in Noordoost Twente;

  • c. de aanvrager draagt zelf minimaal 25% van de totale subsidiabele kosten bij;

  • d. het project heeft als doel het tegengaan van verdroging van de bron of bovenloop.

Artikel 5.9.2.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 700.000,-- per aanvraag.

Artikel 5.9.2.5 Subsidiabele kosten

Overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid zijn alleen kosten derden subsidiabel.

Artikel 5.9.2.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 5.9.2.7 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2. moet de subsidieontvanger de activiteit uiterlijk op 31 december 2015 hebben afgerond.

Subparagraaf 5.9.3 Herbestemming bestaande agrarische bebouwing

Artikel 5.9.3.1 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het geschikt maken van bestaande agrarische gebouwen voor een nieuwe functie , al dan niet door geheel of gedeeltelijke sloop en herbouw en de herinrichting of transformatie van het erf om te zorgen dat de nieuwe functie mogelijk wordt.

Artikel 5.9.3.2 Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.9.3.1 moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is eigenaar van het bestaande agrarische gebouw;

  • b. de activiteit past binnen de gebiedsvisie, zoals bedoeld in artikel 5.9.1.1 sub c, én draagt bij aan de daarin beschreven te realiseren doelen;

  • c. zowel de bestaande agrarische gebouwen als de nieuwe functie bevinden zich in Noordoost Twente;

  • d. de nieuwe functie kan aantoonbaar drie jaar lang, na het einde van de projectperiode, geëxploiteerd worden;

  • e. de activiteit draagt positief bij aan de ruimtelijke kwaliteit in samenhang met het versterken van duurzaamheid, en het vergroten van sociale kwaliteit, als ook de structurele werkgelegenheid in Noordoost Twente;

  • f. de benodigde vergunningen zijn verkregen;

  • g. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening of aan artikel 15 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening of artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.

Artikel 5.9.3.3 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 20% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000,-- per aanvraag.

Artikel 5.9.3.4 Subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de kosten die moeten worden gemaakt vanwege het beleid voor Kwaliteits impuls Groene Omgeving niet subsidiabel.

163

Artikel 5.9.3.5 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 5.9.3.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1.De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier Gebiedsontwikkeling Noordoost Twente- Herbestemming bestaande agrarische bebouwing.

  • 2.De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens

    • a.

      een businesscase, die voldoet aan de definitie zoals genoemd in artikel 5.9.1.1 sub a;

    • b.

      een exploitatiebegroting voor ten minste drie jaren, voor de periode na afloop van de projectperiode;

    • c.

      indien de aanvrager een onderneming is een de-minimisverklaring en een MKBverklaring.

Artikel 5.9.3.7 Weigeringsgrond
  • In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien:

  • a. voor de activiteit eerder subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten op basis van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007, 2011 of de Algemene Subsidieverordening;

  • b. subsidie wordt gevraagd voor het ombouwen of geschikt maken van een bestaand agrarisch gebouw voor stalling of opslag.

Artikel 5.9.3.8 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2. moet de subsidieontvanger de activiteit uiterlijk op 31 december 2015 hebben afgerond.

Paragraaf 5.10 Ruimtelijke kwaliteit steden, dorpen en randen

Artikel 5.10.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. fysieke maatregelen: maatregelen die zichtbaar en tastbaar zijn;

  • b. ruimtelijke kwaliteit: het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat mens, plant en dier belangrijk is;

  • c. randen: multifunctionele dan wel gemengde zones in de overgang tussen stad of dorp en groene omgeving;

  • d. uitvoeringsplan: beschrijving van de werkwijze en de maatregelen om tot uitvoering van een opgave te komen.

Artikel 5.10.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor fysieke maatregelen, die de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid versterken in steden, dorpen of randen.

164

Artikel 5.10.3. Criteria

De aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente of Overijssels waterschap;

b. de maatregel draagt bij aan de provinciale kwaliteitsambities zoals verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel waaronder de versterking van de identiteit en verscheidenheid van kernen;

165

c. de maatregel draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit, in samenhang met het versterken van duurzaamheid en het vergroten van sociale kwaliteit in de stad, dorp of rand;

d. de uitvoering van de maatregel geschiedt op basis van het uitvoeringsplan en past binnen een vastgestelde integrale visie of plan, waar de locatie onderdeel van uitmaakt;

e. de aanvraag is vooraf afgestemd met de provinciale beleidsmedewerker voor ruimtelijke ontwikkeling.

Artikel 5.10.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 250.000 per gemeente, geldend voor de aanvragen die vanaf 1 april 2014 zijn ontvangen.

Artikel 5.10.5. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 5.10.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier Ruimtelijke kwaliteit steden, dorpen en randen.

  • 2. De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag voor subsidie het uitvoeringsplan. Een uitvoeringsplan bevat onder andere de volgende onderdelen:

    • i.

      beschrijving van de opgave: de aanleiding, probleemstelling en het beoogde resultaat;

    • ii.

      een beknopte beschrijving van de locatie en de situatie;

    • iii.

      beschrijving van de bijdrage van de fysieke ingreep aan de ruimtelijke kwaliteit, in samenhang met het versterken van duurzaamheid en het vergroten van sociale kwaliteit ter plaatse;

    • iv.

      alle voorgestelde maatregelen, ook die waarvoor geen subsidie wordt aangevraagd;

    • v.

      een beschrijving van het resultaat;

    • vi.

      beschrijving van draagvlak en participatie door derden;

    • vii.

      begroting van de kosten en financiering van de afzonderlijke maatregelen met daarbij het dekkingsvoorstel per maatregel;

    • viii.

      de verwachte planning van de uitvoering.

Artikel 5.10.7. Weigeringsgrond
  • In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien:

  • a. voor de activiteit subsidie is verstrekt op basis van paragraaf 5.8 van dit uitvoeringsbesluit;

  • b. de te verlenen subsidie minder dan € 25.000 bedraagt.

Artikel 5.10.8. Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 moet de subsidieontvanger binnen 12 maanden na datum van subsidieverlening starten met de uitvoering en deze activiteit binnen drie jaar na datum van subsidieverlening hebben afgerond.

Artikel 5.10.9 Voorschot

In afwijking van artikel 1.3.3 tweede lid wordt bij de verlening van de subsidie geen voorschot verstrekt. Het eerste voorschot wordt verleend na de start van de subsidiabele activiteit.

Paragraaf 5.11 Duurzaam Ontwikkelen Overijssel

166

Artikel 5.11.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. duurzaam ontwikkelen: Toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden. Dit betekent dat er harmonie is tussen de leefbaarheid en het welbevinden van mensen (people), de kwaliteit van natuur en milieu (planet) en werkgelegenheid en bereikbaarheid (profit).

  • b. uitvoeringsplan: beschrijving van de maatregelen en de werkwijze om tot uitvoering van een opgave in de fysieke leefomgeving te komen. Een uitvoeringsplan bevat de volgende onderdelen:

    • i.

      beschrijving van de opgave: de aanleiding, probleemstelling en het beoogde resultaat;

    • ii.

      een beknopte beschrijving van de locatie en de situatie;

    • iii.

      beschrijving van het resultaat van de afweging tussen People, Planet en Profit, als bedoeld onder sub a;

    • iv.

      beschrijving van de maatregel waarvoor subsidie wordt gevraagd waarbij wordt aangegeven:

    • i.

      wat het beoogde effect zal zijn op het evenwicht of het herstel van het evenwicht tussen People, Planet en Profit;

    • ii.

      op welke thema's uit het Overijssels Ontwikkelmodel positief gescoord wordt;

    • iii.

      op welke wijze de uitvoering plaats vindt;

    • iv.

      welke materialen dan wel duurzame materialen worden gebruikt;

    • v.

      een beschrijving van de wijze waarop draagvlak en participatie door derden plaats vindt;

    • vi.

      begroting van de kosten en de financiering voor de maatregel of maatregelen;

    • vii.

      de verwachte planning van de uitvoering van de maatregel of maatregelen;

  • c. Overijssels Ontwikkelmodel: een hulpmiddel als bedoeld in de Omgevingsvisie Overijssel wat in stappen omschrijft hoe een duurzame ontwikkeling gestimuleerd kan worden.

Artikel 5.11.2 Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. het opstellen van een uitvoeringsplan

  • b. de uitvoering van een of meer maatregelen uit een uitvoeringsplan die een bijdrage leveren aan een duurzame ontwikkeling.

  • 167

Artikel 5.11.3. Criteria
  • 1. De aanvraag voor subsidie voldoet aan het criterium dat de aanvrager een Overijsselse gemeente of een Overijssels waterschap is;

  • 2. In aanvulling op het eerste lid voldoet de aanvraag voor een subsidie als bedoeld onder artikel 5.11.2 sub b aan de volgende criteria:

    • a.

      de maatregel scoort positief op minimaal drie thema's uit het Overijssels Ontwikkelmodel;

    • b.

      de uitvoering van de maatregel geschiedt op basis van het uitvoeringsplan en past binnen een vastgestelde integrale visie of plan.

Artikel 5.11.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 5.11.2 sub a zijn de werkelijke kosten tot een maximum van € 15.000,-- per aanvraag.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 5.11.2 sub b bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000,-- per aanvraag.

Artikel 5.11.5. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 5.11.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier ‘Duurzame ontwikkeling Overijssel'.

  • 2. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie als bedoeld onder 5.11.2 sub a de kosten voor het opstellen van een uitvoeringsplan inzichtelijk op basis van één offerte.

  • 3. De aanvrager overlegt, in afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, bij de aanvraag voor subsidie als bedoeld onder 5.11.2 sub b het uitvoeringsplan.

Artikel 5.11.7 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 moet de subsidieontvanger binnen vier maanden na datum van subsidieverlening starten met de uitvoering van het uitvoeringsplan en dit hebben afgerond uiterlijk op 31 december 2015.

Paragraaf 5.12 Aanpak leegstand kantoorpanden Overijssel

168

Artikel 5.12.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. goed functionerende kantorenmarkt: een kantorenvoorraad in Overijssel die toegesneden is op de diverse gebruikersvragen qua kwaliteit, locaties, gebouwfunctionaliteit en omvang;

  • b. innovatief concept: een voor de kantorenmarkt binnen Overijssel nieuwe methode of aanpak om de leegstand van kantoren te verminderen of te voorkomen;

  • 169

  • c. kantoorpand: bedrijfspand of bedrijfsruimte waar allerlei administratieve handelingen worden uitgevoerd of diensten worden verleend en dat binnen het bestemmingsplan is bestemd als kantoor;

  • d. leegstand of leegstaand kantoorpand: ruimte in een opgeleverd kantoorpand die beschikbaar is voor verhuur of verkoop en die nu niet in gebruik is als kantoor, uitgedrukt in percentage van de Kantorenvoorraad;

  • e. monitoringsinstrument: de ontwikkeling van een methode om de veranderingen in of ontwikkeling van de leegstand van kantoren bij te houden;

  • f. pilot of experiment: een proefproject dat een indicatie oplevert over omvang, inpassing en haalbaarheid van een project;

  • g. procesbegeleiding: een extern ingeschakelde partij die de verschillende deelnemers begeleidt om gezamenlijk de leegstand van een bepaald kantorenpand of kantorengebied aan te pakken. Door inzet van procesbegeleiding dient een vliegwiel te worden gecreëerd.

  • 170

Artikel 5.12.2. Subsidiabele activiteit
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. een pilot of experiment voor een innovatief concept;

  • b. een pilot of experiment om de effecten van leegstand van kantoren op de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid te beperken of te voorkomen;

  • c. het ontwikkelen van nieuwe monitoringsinstrumenten, mede in relatie tot regionale afstemming van de vraag naar en het aanbod van kantoren;

  • d. inhuur van expertise van derden die een knelpunt in het proces van de aanpak van leegstand van kantoorpanden kunnen oplossen;

  • e. inhuur van procesbegeleiding ten behoeve van een innovatief concept.

Artikel 5.12.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. De activiteit is:

    • i.

      erop gericht om de leegstand in kantoren in Overijssel terug te dringen; óf

    • ii.

      draagt bij aan een goed functionerende kantorenmarkt;

  • b. de aanvrager is een rechtspersoon, een vennootschap, maatschap of eenmanszaak;

  • c. er is ten minste één marktpartij betrokken bij het project;

  • d. de activiteit draagt bij om de negatieve effecten van leegstand op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit te voorkomen;

  • e. de uitkomsten en resultaten van de activiteit dragen bij aan kennisontwikkeling op het gebied van aanpak van leegstand kantoorpanden in Overijssel;

  • 171

  • f. de activiteit past binnen de Kaderstelling Leegstand Kantoren en het Investeringsvoorstel Leegstand Kantoren die door Provinciale Staten op respectievelijk 14 november 2012 en 29 mei 2013 zijn vastgesteld;

  • 172

  • g. als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 5.12.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie als bedoeld onder 5.12.2 sub a, b of c bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 200.000,-- per aanvraag.

  • 2. De subsidie als bedoeld onder artikel 5.12.2 sub d of e bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000,-- per aanvraag.

  • 3. De totale subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 5.12.2. bedraagt maximaal € 200.000,--.

Artikel 5.12.5 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de kosten die verband houden met het daadwerkelijk slopen van kantoorpanden en afschrijvingskosten op een kantoorgebouw niet subsidiabel.

Artikel 5.12.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 5.12.7 Volgorde van behandeling

In aanvulling op artikel 1.1.3 geldt dat indien op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt en er meer dan één aanvraag is ontvangen, Gedeputeerde Staten de onderlinge rangschikking van die aanvragen vaststelt door middel van prioritering op basis van het criterium ‘bijdrage aan provinciale doelen'.

173

Artikel 5.12.8 Adviescommissie Leegstand kantoorpanden Overijssel
  • Een subsidieaanvraag wordt om advies voorgelegd aan een adviescommissie Leegstand kantoorpanden Overijssel. De adviescommissie adviseert over:

  • a. of de uitkomsten en resultaten van de activiteit bijdragen aan kennisontwikkeling op het gebied van aanpak van leegstand van kantoorpanden in Overijssel; en

  • b. of de activiteit bijdraagt om de negatieve effecten van leegstand op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit te voorkomen.

Artikel 5.12.9 Weigeringsgrond

In aanvulling op artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als minder dan € 5.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.

Artikel 5.12.10 Stukken bij de aanvraag voor subsidie

De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier ‘Aanpak leegstand kantoorpanden Overijssel'.

Artikel 5.12.11 Verplichtingen subsidieontvanger
  • In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 is de aanvrager verplicht:

  • a. binnen maximaal 12 maanden na verlening van de subsidie resultaten te boeken die deelbaar zijn in het kader van kennisdeling als bedoeld in artikel 5.12.3 sub d;

  • b. de resultaten en de kennisontwikkeling kostenloos te delen met andere partijen die er om vragen of belang bij hebben.

Paragraaf 5.13 Aanpak winkelleegstand Overijssel

[Ingetrokken]

Paragraaf 5.14 Overijssel-Stedendriehoek-Deventer

Artikel 5.14.1 begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. investeringsbesluit: de op 17 april 2013 door Provinciale Staten van Overijssel (PS/2013/182) vastgestelde selectie van prioritaire projecten van provinciaal belang;

  • b. ontwikkelagenda: de door Gedeputeerde Staten van Overijssel en Burgemeester en Wethouders van Deventer op 27 november 2012 vastgestelde Ontwikkelagenda Overijssel-Stedendriehoek-Deventer;

  • c. werkprogramma: het op 5 maart 2013 door Gedeputeerde Staten van Overijssel en Burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer vastgestelde Werkprogramma Overijssel-Stedendriehoek-Deventer 2013-2015.

Artikel 5.14.2. Subsidiabele activiteiten
  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van de volgende projecten, die in het investeringsbesluit zijn opgenomen:

    • a.

      Stadsaszone: Opwaarderen Stadsas Hanzetracé (tot aan de Snipperlingsdijk);

    • b.

      Stad aan de IJssel: versterken van de relatie met de IJssel: "beleef de Welle" en Stadsrandentree: Stad aan de IJssel meer etaleren, versterken relatie met de IJssel/Schipbeek;

    • c.

      Waardevast werklandschap: Doorontwikkelen Technicampus;

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor overige in het werkprogramma opgenomen projecten.

Artikel 5.14.3. Criteria
  • 1. Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is de gemeente Deventer;

    • b.

      de aanvrager voert de activiteit uit zoals opgenomen in het werkprogramma;

  • 2. De uitvoering van het Hanzetracé in 2015-2017, loopt parallel aan de herprofilering van de Mr. H.F. de Boerlaan, eveneens opgenomen in het werkprogramma;

  • 3. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.14.2 eerste lid onder b voldoet aanvullend op het eerste lid, aan de volgende criteria:

    • a.

      de activiteit heeft betrekking op het binnenstadsgebied aan de IJssel en het Sluiskwartier en draagt naast het versterken van de relatie met de IJssel bij aan de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van het gebied; of

    • b.

      de activiteit of het project draagt bij aan het versterken van de relatie tussen de IJssel, de Schipbeekzone en de Stadsrand en etaleert daarmee de kwaliteiten van Stad aan de IJssel in de stadsrand-entree.

  • 4. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.14.2 eerste lid onder c betreffende de Technicampus voldoet, aanvullend op het eerste lid, aan het volgende criteria:

    • a.

      het bedrijfsleven is aantoonbaar betrokken bij de doorontwikkeling van de Technicampus;

    • b.

      het nieuwe opleidingsaanbod moet aantoonbaar na 2015 zonder deze subsidie kunnen worden voortgezet, aangetoond door middel van een businesscase.

  • 5. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.14.2 tweede lid komt slechts in aanmerking voor subsidie als daarbij wordt aangetoond dat de aanvraag niet ten koste gaat van de realisering van projecten als bedoeld in artikel 5.14.2 eerste lid, dit doordat aangetoond wordt dat de kosten daarvan minder bedragen dan geraamd, of doordat de gemeente aanvullende financiering voor die projecten heeft bewerkstelligd.

Artikel 5.14.4 Grondslag

De subsidie is een forfaitair vastgesteld bedrag van maximaal € 11.850.000,-- voor alle projecten als bedoeld in artikel 5.14.2 samen. Hierbij geldt dat de provinciale subsidie gelijk is aan de financiële bijdrage van de gemeente, de  provinciale subsidie niet meer dan 50% van de totale kosten van de uitvoering van het werkprogramma bedraagt met een maximum subsidie van € 11.850.000.

Artikel 5.14.5 Subsidiabele kosten
  • 1. In afwijking van de artikelen 1.1.5 en 1.1.6 sub d zijn alle kosten die direct aan de subsidiabele activiteit zijn toe te rekenen subsidiabel.

  • 2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de planvoorbereidingskosten en kosten voor aankoop van gronden die gemaakt zijn buiten de projectperiode wel subsidiabel.

Artikel 5.14.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 5.14.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie
  • 1. De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Overijssel-Stedendriehoek-Deventer.

  • 2. Indien sprake is van een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.14.2 eerste lid onder c, overlegt de aanvrager, in aanvulling op artikel 1.2.1 een businesscase, waaruit blijkt dat het nieuwe opleidingsaanbod na 2015 zonder deze subsidie kan worden voortgezet.

Artikel 5.14.8 Verplichtingen subsidieontvanger
  • De subsidieontvanger voldoet, aanvullend op artikel 1.4.1 aan de volgende verplichtingen:

  • a. het Hanzetracé, als bedoel onder artikel 5.14.2 lid 1 sub a, is uiterlijk op 31 december 2017 gerealiseerd.

  • 174

  • b. de activiteiten als bedoeld in artikel 5.14.2 lid 1 b en c en in lid 2 zijn uiterlijk op 31 december 2015 afgerond dan wel onomkeerbaar in uitvoering.

Paragraaf 5.15 Breedbandinfrastructuur Overijssel

175

Subparagraaf 5.15.1 Algemene bepalingen

Artikel 5.15.1.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. business case: document met onder meer  de informatie die benodigd is om een gemotiveerde beslissing te nemen over de uitvoering van een voorgesteld plan, waarin onder meer zijn opgenomen de doelstellingen van een project, een markt- en concurrentieanalyse, de benodigde investeringen, de consequenties van het al dan niet uitvoeren ervan, een analyse van de risico's, een kosten-batenanalyse, een verdienmodel e.d.

  • b. homes activated / businesses activated: het aantal op het NGA-netwerk aangesloten respectievelijk woonhuizen of bedrijven met een actieve verbinding (door het afnemen van ten minste één dienst);

  • c. businesses connected: het aantal bedrijven dat aangesloten kan worden op het NGA-netwerk, waarbij geldt dat het NGA-netwerk is aangelegd tot in het bedrijfspand, maar waarover nog geen diensten worden afgenomen;

  • d. homes passed: het aantal woonhuizen dat aangesloten kan worden op het NGA-netwerk, waarbij geldt dat het NGA-netwerk is aangelegd tot minimaal de straatkast, maar afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden tot aan de erfgrens of de gevel

  • e. AGVV (Algemene Groepsvrijstellingsverordening): Verordening (EG) nr. 651/2014, Pb L187/1 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard;

  • f. NGA-netwerk: aansluitnetwerk dat volledig of gedeeltelijk gebruikmaakt van optische elementen en die breedbandtoegangsdiensten kan leveren met aanzienlijk betere kenmerken [‘step change'] dan bestaande basisbreedbandnetwerken, zoals bedoeld in de AGVV.

  • 176

  • g. NGA-project: het realiseren van NGA-netwerken in een buitengebied of een bedrijventerrein behorende tot een wit gebied, geografisch gelegen in de provincie Overijssel;

  • h. passief NGA-netwerk: het passieve deel van een NGA-netwerk, te weten het deel zonder enige actieve component dat gewoonlijk civieltechnische infrastructuur, buizen, dark fibre en straatkasten omvat;

  • i. wit gebied: een buitengebied of bedrijventerrein waar geen NGA-netwerk aanwezig is en waar deze infrastructuur in de komende drie jaar niet wordt ontwikkeld, als bedoeld in de AGVV;

  • j. uitvoeringsovereenkomst: de overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb die de provincie Overijssel met de subsidieontvanger sluit ter uitwerking van de beschikking tot subsidieverlening;

  • k. Wet Bibob: Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

  • l. Subsidie: subsidie in de vorm van een geldbedrag dat, voor het bedrag waarvoor het is vastgesteld, niet behoeft te worden terugbetaald;

  • m. Geldlening: subsidie in de vorm van een lening tegen niet-marktconforme voorwaarden die, voor het bedrag waarvoor het is vastgesteld, terugbetaald moet worden.

Artikel 5.15.1.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen een Geldlening en een Subsidie verstrekken ten behoeve van het realiseren van een NGA-project onder de voorwaarden hierna opgenomen in subparagraaf 5.15.2 en subparagraaf 5.15.3.

Artikel 5.15.1.3 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.5 worden uitsluitend kosten voor de aanleg en installatie van passieve NGA-netwerken betrokken in de berekening van de grondslag van de Geldlening of Subsidie.

177

Artikel 5.15.1.4 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 5.15.1.5 Procedure toekenning
  • 1. Alvorens een subsidieaanvraag te doen voor het realiseren van een NGA-project, dient de aanvrager een vooraanvraag in aan de hand van het formulier voor een vooraanvraag.

  • 2. Na publicatie op de website van de vooraanvraag kan een ieder binnen een periode van 4 weken aantonen dat er een reeds gefinancierd investerings- en realisatieplan ligt, dat voorzien is van voor de uitvoering benodigde goedkeuringen en dat binnen 3 jaar leidt tot tenminste een vergelijkbaar NGA aanbod. Dit plan wordt ingediend aan de hand van een door de Raad van Bestuur van de indiener geaccordeerd voorstel voorzien van een investeringplanning, een plan voor de vraagbundeling en een projectplanning. De indiener zal contractueel gehouden worden aan de uitvoering van de plannen.

  • 3. Indien een plan in de zin van het voorgaand lid niet wordt ingediend, zullen Gedeputeerde Staten een ieder (inclusief de vooraanvrager) in staat stellen binnen een periode van 8 weken een subsidieaanvraag in te dienen voor een NGA-project in minimaal hetzelfde gebied waarop de vooraanvraag betrekking heeft. De subsidieaanvraag wordt ingediend aan de hand van het aanvraagformulier.

  • 4. In afwijking van artikel 1.1.3 wordt, als er sprake is van meerdere aanvragen voor een NGA-project in hetzelfde gebied die elk voldoen aan de gestelde criteria, de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld aan de hand van de prioriteringcriteria die in bijlage 1 bij deze paragraaf zijn opgenomen.

  • 178

  • 5. De subsidie zal worden verleend aan de subsidieaanvrager die eindigt met de hoogste score.

  • 6. Indien op enige dag meerdere aanvragen voor verschillende gebieden worden ingediend waarbij het subsidieplafond dreigt te worden overschreden en die elk voldoen aan de gestelde criteria, vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 5.15.1.6 Adviescommissie
  • 1. De subsidieaanvraag voor het realiseren van een NGA-project wordt voor een niet-bindend advies voorgelegd aan een  adviescommissie die daartoe wordt ingesteld.

  • 2. De adviescommissie brengt advies uit ten aanzien van:

    • a.

      De haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de business case

    • b.

      De onderlinge rangschikking van aanvragers in de zin van artikel 5.15.1.5 lid 5

    • c.

      De hoogte van de te verstrekken Geldlening en Subsidie

    • d.

      De hoogte en het tempo van bevoorschotting

Artikel 5.15.1.7 Voorwaarden subsidieverlening
  • 1. De Geldlening en Subsidie worden verstrekt met inachtneming van de staatssteunregels en in het bijzonder Hoofdstuk 10 van de AGVV.

  • 2. De Geldlening wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten.

Artikel 5.15.1.8 Kenmerken uitvoeringsovereenkomst
  • 1. De  Geldlening wordt aangegaan voor bepaalde tijd doch voor maximaal twintig jaar.

  • 2. De rente van de Geldlening staat gedurende de looptijd van de lening vast op 3%. Van dit percentage kan worden afgeweken indien de bijzondere situatie van een wit gebied daar aanleiding toe geeft.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen boetevrij vervroegde aflossing van de Geldlening toestaan.

  • 4. De Geldlening wordt onderhands verstrekt.

Artikel 5.15.1.9 Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. De subsidieontvanger sluit met de provincie Overijssel uiterlijk acht weken na het verlenen van de Geldlening een uitvoeringsovereenkomst, waarvan een concept is gevoegd bij het aanvraagformulier.

  • 2. De subsidieontvanger betaalt het overeengekomen aflossingsbedrag en de verschuldigde rente, met ingang van de in de uitvoeringsovereenkomst overeengekomen datum, aan Gedeputeerde Staten terug in de overeengekomen termijnen. Ter zake wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken en kunnen verplichtingen worden opgenomen ten aanzien van de kredietwaardigheid van de subsidieontvanger.

  • 3. De subsidieontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten van de omstandigheid dat hij verwacht niet binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn te beschikken over de vereiste vergunningen, ontheffingen  of andere (rechtens benodigde) toestemmingen in verband met het realiseren van het NGA-project of indien hij verwacht dat het NGA-project om andere redenen (gedeeltelijk) niet uitvoerbaar is dan wel hij zijn verplichtingen niet kan nakomen.

  • 4. De subsidieontvanger dient binnen een jaar na subsidieverlening te starten met de realisatie van het NGA-project.

  • 5. De activiteiten waarvoor de Geldlening of Subsidie wordt verstrekt moeten binnen vijf jaar na subsidieverlening zijn uitgevoerd.

  • 6. Indien de looptijd van de Geldlening langer duurt dan één jaar, rapporteert de subsidieontvanger jaarlijks aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van de business case en overlegt daarbij in ieder geval de jaarrekening.

  • 7. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger de verplichting opleggen om ter zake van de te verlenen Geldlening zekerheden te verstrekken. Ter uitvoering van deze verplichting kunnen bepalingen worden opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst.

  • 8. In afwijking van artikel 1.4.1, derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het vaker dan één keer per jaar afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden inkomsten.

  • 9. De subsidieontvanger of diens moedermaatschappij dient tot en met de subsidievaststelling een minimale ratingcategorie te behouden op basis waarvan de continuïteit gewaarborgd kan worden.

  • 10. De subsidieontvanger zal het netwerk voldoende onderhouden volgens de in de betreffende industrie geldende standaarden en zal mutaties registreren in een netwerkadministratie.

  • 11. De subsidieontvanger zal het netwerk niet vervreemden dan wel met rechten bezwaren zonder toestemming van de provincie.

  • 12. De subsidieontvanger is verplicht toegang aan alle actieve operators te verlenen tot buizen, masten, dark fiber en straatkasten tegen marktconforme voorwaarden en met in achtneming van de bepalingen van de AGVV.

  • 13. De wholesale toegang tot het gesubsidieerde netwerk tegen eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden moet overeenkomstig de AGVV voor een periode van tenminste zeven jaar worden aangeboden en toegang tot buizen en masten mag niet in tijd worden beperkt.

  • 14. De subsidieontvanger stelt een vrije, transparante ethernetpoort ter beschikking aan de eindgebruiker.

Artikel 5.15.1.10 Uitstel of ontheffing betalingsverplichting
  • 1. De subsidieontvanger kan Gedeputeerde Staten verzoeken om de Geldlening in andere termijnen terug te betalen.

  • 2. De subsidieontvanger kan Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 5.15.1.9 tweede lid.

  • 3. De ontheffing, bedoeld in het tweede lid, kan worden verleend indien:

    • a.

      terugbetaling door bijzondere omstandigheden niet mogelijk is;

    • b.

      een strikte toepassing van artikel 5.15.1.9 tweede lid naar het oordeel van Gedeputeerde Staten door bijzondere omstandigheden zou leiden tot een onredelijke beslissing.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat bij het verzoek om ontheffing als bedoeld in het tweede lid van dit artikel een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het BW wordt overgelegd.

  • 5. Er wordt geen uitstel of ontheffing verleend wanneer de ontheffing naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in strijd is met de toepasselijke staatssteunregels.

Artikel 5.15.1.11 Voorschotverlening
  • 1. In afwijking van artikel 1.3.3 tweede lid verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager een voorschot tot een maximum van 100% van de verleende Geldlening of Subsidie.

  • 2. De hoogte van het voorschot wordt bepaald op basis van prestaties, besteding, liquiditeitsbehoefte en het risicoprofiel van de subsidieontvanger.

  • 3. Het voorschot wordt betaald in termijnen waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.

Artikel 5.15.1.12 Vermogensvorming en claw back
  • 1. Bij verkoop of vervreemding van het NGA-netwerk binnen de looptijd van de lening en voor zover het een Geldlening van een bedrag hoger dan € 500.000 betreft, wordt de door vervreemding verkregen extra winst naar rato van het aandeel van de beschikbaar gestelde lening tussen de begunstigde en de overheid verrekend. Onder de extra winst wordt verstaan het positief verschil tussen de kosten van het netwerk bij aanleg inclusief het gebruikelijke rendement en de waarde op het moment van vervreemding.

  • 179

  • 2. Indien de Geldlening en Subsidie tezamen meer dan € 10.000.000 bedragen, zal in de uitvoeringsovereenkomst een ‘clawbackregeling' worden opgenomen in de zin van de AGVV. Deze dient te voorkomen dat er winst wordt gemaakt die het gebruikelijke rendement te boven gaat.

  • 180

Artikel 5.15.1.13 Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling

In aanvulling op artikel 1.5.2 eerste lid en artikel 1.5.3 eerste lid, wordt de aanvraag tot vaststelling van de Geldlening ingediend uiterlijk 13 weken voor aflossing van de lening.

Artikel 5.15.1.14 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidievaststelling
  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid:

  • a. Bij de aanvraag tot vaststelling van de Geldlening een overzicht van de gerealiseerde contracten (homes activated en business activated) en een financieel verslag en een verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.

  • b. Bij de aanvraag tot vaststelling van de Subsidie een protocol oplevering van de aannemer waaruit de conformiteit met het bij de subsidieaanvraag ingediende projectplan blijkt en een verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.

Subparagraaf 5.15.2 NGA-project in buitengebied

Artikel 5.15.2.1 Subsidiabele activiteiten buitengebieden
  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen een Geldlening verstrekken voor het realiseren van een NGA-project waarbij minimaal 60% van de hoeveelheid woonhuizen contractueel als homes activated zal worden aangesloten.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen aanvullend op de Geldlening een Subsidie dan wel een aanvullende Geldlening verstrekken voor het realiseren van een NGA-project in de vorm van homes passed.

Artikel 5.15.2.2 Criteria
  • 1. Een aanvraag voor een Geldlening of een Subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is:

    • i.

      een rechtspersoon die in het NGA-project investeert door het aanleggen of laten aanleggen van een NGA-netwerk ten behoeve van de gebruikers van dat netwerk; dan wel

    • ii.

      een rechtspersoon die ten behoeve van de gebruikers van het te realiseren NGA-netwerk financiering faciliteert voor de aanleg van dat NGA-netwerk;

    • b.

      het NGA-project voorziet in het realiseren van een passief NGA-netwerk;

    • c.

      het NGA-project wordt uitgevoerd in een wit gebied;

    • d.

      het NGA-netwerk heeft een minimale levensduur van 20 jaar;

    • e.

      derden-exploitanten, waaronder maatschappelijke operators, hebben  gedurende minimaal 7 jaar wholesale toegang tot het NGA-netwerk tegen eerlijke en non-discriminatoire voorwaarden, zoals bedoeld in de AGVV en indien van toepassing, volgens de door de ACM vastgestelde beginselen inzake tarifering;

    • f.

      de aanvraag bevat een sluitende business case die voldoende haalbaar en uitvoerbaar is en die voldoet aan de criteria die zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze paragraaf;

    181

    • g.

      de debt service coverage ratio van het project is groter dan 1,2.

    • 182

  • 2. In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor een Geldlening  tevens aan de volgende criteria:

    • a.

      het NGA-project voorziet in minimaal 2000 homes passed;

    • b.

      het NGA-netwerk moet de distributie van het gebruikelijke breedbanddienstenportfolio, te weten internet, telefonie en tv mogelijk maken;

    • c.

      de gemiddelde aansluitkosten per gerealiseerde home passed zijn hoger dan € 1.000

  • 3. In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor een Subsidie  tevens aan het volgende criterium:

    • de gemiddelde aansluitkosten per gerealiseerde home activated zijn hoger dan € 2.500.

Artikel 5.15.2.3 Grondslag subsidie
  • 1. De Geldlening als bedoeld in artikel 5.15.2.1 eerste lid bedraagt maximaal € 650 per gerealiseerde home activated.

  • 2. De Subsidie als bedoeld in artikel 5.15.2.1. tweede lid bedraagt maximaal € 500 per gerealiseerde home passed.

  • 3. De hoogte van de Subsidie wordt bepaald door het verschil tussen de aansluitkosten per home activated, minus het drempelbedrag van €2.500.

  • 183

  • 4. Indien de business case hiertoe aanleiding geeft, kan het maximale subsidiebedrag als bedoeld in het tweede lid  minus het reeds als Subsidie te verstrekken bedrag, in de vorm van een aanvullende Geldlening worden verstrekt tegen dezelfde condities als de Geldlening als bedoeld in het eerste lid.

  • 5. Op verzoek van de aanvrager kan de onder het tweede lid  bedoelde Subsidie ook in de vorm van een Geldlening worden verstrekt.

  • 6. De Geldlening en Subsidie tezamen bedragen niet meer dan 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 5.15.2.4 Weigerings- en intrekkingsgrond
  • 1. Gedeputeerde Staten weigeren de Geldlening of Subsidie indien de aanvrager voor de activiteit al subsidie heeft ontvangen op basis van dit Uitvoeringsbesluit of de Algemene Subsidieverordening.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat een Geldlening of Subsidie wordt geweigerd of wordt ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.

  • 3. In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid, weigeren Gedeputeerde Staten de Geldlening of Subsidie indien het door de provincie ter beschikking te stellen bedrag minder dan € 250.000 bedraagt.

Subparagraaf 5.15.3 NGA-project op bedrijventerrein

Artikel 5.15.3.1 Subsidiabele activiteiten
  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen een Geldlening verstrekken voor het realiseren van een NGA-project op een bedrijventerrein.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen aanvullend op de Geldlening een Subsidie dan wel een aanvullende Geldlening verstrekken voor het realiseren van een NGA-project.

Artikel 5.15.3.2 Criteria
  • 1. Een aanvraag voor een Geldlening of een Subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is:

    • -

      een rechtspersoon die in het NGA-project investeert door het aanleggen of laten aanleggen van een NGA-netwerk ten behoeve van de gebruikers van dat netwerk; dan wel

    • -

      een rechtspersoon die ten behoeve van de gebruikers van het te realiseren NGA-netwerk financiering faciliteert voor de aanleg van dat NGA-netwerk;

    • b.

      het NGA-project voorziet in het realiseren van een passief NGA-netwerk;

    • c.

      het NGA-project wordt uitgevoerd in een wit gebied;

    • d.

      het NGA-netwerk heeft een minimale levensduur van 20 jaar;

    • e.

      derden-exploitanten, waaronder maatschappelijke operators, hebben  gedurende minimaal 7 jaar wholesale toegang tot het NGA-netwerk tegen eerlijke en non-discriminatoire voorwaarden, zoals bedoeld in de AGVV en indien van toepassing, volgens de door de ACM vastgestelde beginselen inzake tarifering;

    • f.

      de aanvraag bevat een sluitende business case die voldoende haalbaar en uitvoerbaar is en die voldoet aan de criteria opgenomen in bijlage 2 bij deze paragraaf;

    184

    • g.

      de debt service coverage ratio van het project is groter dan 1,2.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor een Geldlening tevens aan de volgende criteria:

    • a.

      het NGA-project voorziet in minimaal 20% businesses activated;

    • b.

      de gemiddelde aansluitkosten per gerealiseerde business connected zijn hoger dan €1.500 voor aansluitingen op bedrijventerreinen.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor een Subsidie  tevens aan het volgende criterium:

    • de gemiddelde aansluitkosten per gerealiseerde business activated zijn hoger dan €3.500.

Artikel 5.15.3.3 Grondslag subsidie
  • 1. De Geldlening als bedoeld in artikel 5.15.3.1 eerste lid bedraagt maximaal € 1500 per gerealiseerde business activated.

  • 2. De Subsidie als bedoeld in artikel 5.15.3.1 tweede lid bedraagt maximaal € 500 per gerealiseerde business connected.

  • 3. De hoogte van de Subsidie wordt bepaald door het verschil tussen de aansluitkosten per business activated, minus het drempelbedrag van €3.500.

  • 185

  • 4. Indien de business case hiertoe aanleiding geeft, kan het maximale Subsidiebedrag als bedoeld in lid 2 minus het reeds als Subsidie te verstrekken bedrag in de vorm van een aanvullende Geldlening worden verstrekt tegen dezelfde condities als de Geldlening als bedoeld onder lid 1.

  • 5. Op verzoek van de aanvrager kan de  in het tweede lid  bedoelde Subsidie ook in de vorm van een Geldlening worden verstrekt.

  • 6. De Geldlening en Subsidie tezamen bedragen niet meer dan 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 5.15.3.4 Weigerings- en intrekkingsgronden
  • 1. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie indien de aanvrager voor de activiteit al subsidie heeft ontvangen op basis van dit Uitvoeringsbesluit of de Algemene Subsidieverordening.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat een subsidie wordt geweigerd of wordt ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.

  • 3. In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid, weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien het door de provincie ter beschikking te stellen bedrag minder dan € 30.000 bedraagt.

Subparagraaf 5.15.4 Voorbereiding burgerinitiatief buitengebied

Artikel 5.15.4.1 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen een Subsidie verstrekken om de realisatie van een NGA-project in de zin van subparagraaf 5.15.2 (buitengebieden) voor te bereiden (door middel van het uitvoeren van een marktconsultatie, het uitvoeren van een bankconsultatie dan wel het opstellen van een businesscase).

Artikel 5.15.4.2 Criteria
  • Een aanvraag voor een Subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. aanvrager heeft concrete voornemens om een NGA-project te realiseren.

  • b. het voorgenomen NGA-project voldoet aan de criteria genoemd in subparagraaf 5.15.2

  • c. aanvrager is geen marktpartij maar komt voort uit een initiatief van eindgebruikers in het betreffende gebied

  • d. de Subsidie is onontbeerlijk om de voorbereiding mogelijk te maken.

  • 186

  • e. het NGA-project wordt aantoonbaar gesteund door het bestuur van de betreffende gemeente in wier gebied het NGA-project gerealiseerd zal worden.

  • f. de Subsidie voldoet aan de eisen van de De minimis-verordening.

  • 187

Artikel 5.15.4.3 Grondslag subsidie

De Subsidie als bedoeld in artikel 5.15.4.1 bedraagt maximaal € 200.000

Artikel 5.15.4.4 Subsidiabele kosten
  • 1. In afwijking van artikel 1.1.5 zijn uitsluitend kosten derden subsidiabel en uitsluitend indien deze kosten op factuur aantoonbaar aan derden verschuldigd zijn en rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit zijn toe te rekenen.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.1.6. zijn de volgende kosten niet subsidiabel: bestuurskosten, vacatiegelden, onkostenvergoedingen, kosten voor activiteiten die reeds uitgevoerd zijn in het gebied (door aanvrager dan wel door een derde), kosten gemaakt ten behoeve van vraagbundeling en kosten van derden die tevens een functie bekleden als bestuurder of commissaris bij aanvrager.

Paragraaf 5.16 Energielandschappen Overijssel

Artikel 5.16.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. bio-energie: energieopwekking door benutting van biomassa, zijnde de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval, (conform Richtlijn 2001/77/EG;); bodemenergie: energieopwekking door benutting van warmte die in de bodem is opgeslagen. Tot een diepte van 500 meter wordt gesproken over warmte- en koudeopslag; op grotere dieptes, vanaf 500 meter, is sprake van geothermie;

  • b. duurzame ontwikkeling: toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden. Dit betekent dat er harmonie is tussen de leefbaarheid en het welbevinden van mensen (people), de kwaliteit van natuur en milieu (planet) en werkgelegenheid en bereikbaarheid (profit);

  • c. hernieuwbare energieopwekking: energieopwekkingvoorzieningen die geheel of gedeeltelijk gebruik maken van energie uit hernieuwbare energiebronnen;

  • d. integrale omgevingskwaliteit: balans tussen ruimtelijke kwaliteit, duurzame ontwikkeling en sociale kwaliteit;

  • e. Omgevingsvisie: op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgestelde visie en uitvoeringsprogramma voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel, inclusief de actualisatie door provinciale Staten vastgesteld op 3 juli 2013;

  • f. Omgevingsverordening:Omgevingsverordening Overijssel 2009, zoals vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 en nadien gewijzigd;

  • g. ruimtelijke kwaliteit: het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat belangrijk is voor mens, plant en dier;

  • h. sociale kwaliteit: het begrip sociale kwaliteit bevat vier componenten die in samenhang aanwezig zijn, te weten:

    • i.

      sociale cohesie: het geheel van sociale relaties en de kwaliteit van deze relaties tussen mensen in de samenleving, gebaseerd op gedeelde normen en waarden, sociale verbanden en identiteiten;

    • ii.

      sociaal- economische zekerheid: de mate waarin mensen kunnen beschikken over materiële en immateriële bronnen om zo optimaal mogelijk te kunnen participeren;

    • iii.

      eigen kracht: het versterken en ontwikkelen van eigen capaciteiten en het versterken van zelfredzaamheid;

    • iv.

      maatschappelijke participatie: de mate waarin mensen toegang hebben tot of deel uit maken van sociale relaties in het economische, sociale en culturele leven.

  • j. Werkatelier Energielandschappen: een multidisciplinair ontwerpatelier dat zich richt op het benutten van de kansen van hernieuwbare energieopwekking voor ruimtelijke ontwikkelingen;

  • k. zonne-energie: energieopwekking door middel van Photo-voltaïsche panelen.

Artikel 5.16.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. procesondersteuning bij de voorbereiding van een plan voor hernieuwbare energieopwekking in de vorm van een werkatelier energielandschappen;

  • b. extra maatregelen of activiteiten rondom de realisatie van de inrichting hernieuwbare energieopwekking, die de integrale omgevingskwaliteit versterken.

Artikel 5.16.3. Criteria
  • 1. Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de hernieuwbare energieopwekking vindt plaats in Overijssel;

    • b.

      de hernieuwbare energieopwekking betreft bio-energie, bodemenergie, waterenergie of zonne-energie;

    • c.

      windenergie komt niet in aanmerking tenzij:

    • i.

      het een onderdeel is van integrale gebiedsprojecten waarbij meerdere vormen van duurzame energie gecombineerd worden; en

    • ii.

      het past binnen de bestaande provinciale verplichtingen voor windenergie;

    • d.

      er is sprake van een ontwerpgericht planproces waarbij aantoonbaar:

    • i.

      aandacht is voor ruimtelijke kwaliteit en kenmerken van het plangebied en haar omgeving;

    • ii.

      aandacht is voor de integrale omgevingskwaliteit;

    • iii.

      rekening is gehouden met de belangen van bewoners, bedrijven, de gemeente en waterschap in het betreffende plangebied;

    • iv.

      ontwerpers, stedenbouwkundigen, landschapsarchitecten of architecten, worden ingezet.

  • 2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.16.2 sub a voldoet, in aanvulling op het eerste lid, aan de volgende criteria:

    • a.

      bewoners, bedrijven, gemeente en waterschap in het betreffende plangebied zijn betrokken bij het werkatelier;

    • b.

      het werkatelier wordt begeleid door een team met relevante expertise op het gebied van multidisciplinaire ontwerpateliers;

    • c.

      tijdens het werkatelier is kennis en kunde beschikbaar op het gebied van ontwerp, ruimtelijke kwaliteit, sociale kwaliteit, duurzame energie en provinciaal ruimtelijk beleid.

  • 3. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.16.2 sub b, voldoet, in aanvulling op het eerste lid, aan de volgende criteria:

    • a.

      er is sprake van een ruimtelijk relevant hernieuwbare energieopwekking. Dit betekent dat de hernieuwbare energieopwekking zichtbare effecten of resultaten heeft in het plangebied en haar omgeving én

    • i.

      het plangebied 0,5 hectare of meer bedraagt; of

    • ii.

      de totale investering in de hernieuwbare energieopwekking € 50.000,-- of meer bedraagt;

    • b.

      de activiteit past binnen de beleidsdoelstellingen zoals omschreven in de Omgevingsvisie;

    • c.

      indien de subsidie een steunmaatregel is voldoet de aanvraag aan artikel 2 van de-minimisverordening.

Artikel 5.16.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie als bedoeld onder artikel 5.16.2 sub a bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000,-- per aanvraag.

  • 2. De subsidie als bedoeld onder artikel 5.16.2 sub b bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000,-- per aanvraag.

Artikel 5.16.5. Subsidiabele kosten

Voor de subsidie als bedoeld in artikel 5.16.2 sub a geldt dat uitsluitend kosten van derden, als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid subsidiabel zijn.

Artikel 5.16.6 niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de kosten die voortvloeien uit verplichtingen op basis van de Omgevingsverordening niet subsidiabel.

Artikel 5.16.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 5.16.8 Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie
  • 1. De aanvrager maakt gebruikt van het aanvraagformulier Energielandschappen Overijssel.

  • 2. De aanvrager voor de subsidie als bedoeld in artikel 5.16.2 sub a overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid, een offerte waaruit de projectperiode en de subsidiabele kosten blijken.

Artikel 5.16.9 Weigeringsgrond
  • Een aanvraag voor subsidie wordt, in aanvulling op artikel 1.4.1, geweigerd:

  • a. indien de aanvraag betrekking heeft op uitsluitend de investering in hernieuwbare energieopwekking;

  • b. voor de activiteit is geen subsidie verstrekt op basis van paragraaf 5.10 Ruimtelijke Kwaliteit stads- en dorpsranden of paragraaf 5.11 Duurzaam Ontwikkelen Overijssel.

Artikel 5.16.10 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 moet de subsidieontvanger de activiteit voor 31 december 2015 hebben afgerond.

Paragraaf 5.17 Verbeteren van de haveninfrastructuur en -faciliteiten

Artikel 5.17.1 begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. bedrijf: een privaatrechtelijke rechtspersoon, een vennootschap, een maatschap of een eenmanszaak;

  • b. kade: verharde oever waarlangs schepen kunnen afmeren en aanleggen voor het laden en lossen van goederen;

  • c. Omgevingsvisie:de op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgestelde visie en het uitvoeringsprogramma voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel, inclusief de actualisatie door Provinciale Staten vastgesteld op 3 juli 2013.

Artikel 5.17.2 Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. het oplossen van knelpunten op het gebied van ondiepten bij bruggen en sluizen;

  • b. onderzoek of een studie die bijdraagt aan het verkorten van de wachttijden of andere verkeersknelpunten bij bruggen en sluizen, zowel voor wegverkeer als voor waterverkeer;

  • 188

  • c. aanleggen, uitbreiden of verbeteren van een kade;

  • 189

  • d. het verbeteren van de wacht- of ligplaatsfaciliteiten ten behoeve van de binnenvaart.

Artikel 5.17.3 Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is:

    • i.

      een Overijsselse gemeente; of

    • ii.

      een bedrijf met kadefaciliteiten bestemd voor goederenvervoer indien de subsidieaanvraag wordt ingediend voor de subsidie als bedoeld onder artikel 5.17.2 sub c of d;

  • b. de activiteit vindt plaats in Overijssel;

  • c. de activiteit past binnen de beleidsdoelstellingen zoals omschreven in de Omgevingsvisie;

  • d. de activiteit als bedoeld in artikel 5.17.2 sub a is gericht op het verbeteren van de haveninfrastructuur ter bevordering van het gebruik van een rivier of een kanaal voor goederenvervoer, met uitsluiting van de opwaardering van de Twentekanalen of de zijtak daarvan;

  • 190

  • e. een onderzoek of studie als bedoeld in artikel 5.17.2 sub b wordt uitgevoerd door een deskundige met aantoonbaar kennis en ervaring op het gebied van wachttijdenproblematiek of verkeersknelpunten bij bruggen en sluizen;

  • f. de activiteit als bedoeld in artikel 5.17.2. sub c en sub d zijn uitsluitend bedoeld voor openbare voorzieningen;

  • g. een activiteit als bedoeld onder artikel 5.17.2 sub d, betreft een maatregel die gerealiseerd wordt in of nabij een binnenhaven ten behoeve van wachtende of tijdelijk afgemeerde binnenvaartschepen;

  • h. indien de subsidie een steunmaatregel is moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 5.17.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 5.17.2 sub a bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 250.000 per aanvraag.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 5.17.2 sub b bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000 per aanvraag.

  • 3. De subsidie als bedoeld in artikel 5.17.2 sub c bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 150.000 per aanvraag.

  • 4. De subsidie als bedoeld in artikel 5.17.2 sub d bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000 per aanvraag.

Artikel 5.17.5 Subsidiabele kosten

Uitsluitend kosten derden als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid zijn subsidiabel.

Artikel 5.17.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 5.17.7 Weigeringsgrond

In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als bedoeld in artikel 5.17.2 sub a, c of d, indien minder dan € 25.000 aan subsidie zal worden verstrekt.

Artikel 5.17.8 Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie
  • 1. De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Goederenvervoer over water, Verbeteren van de haveninfrastructuur en -faciliteiten.

  • 2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag tevens een offerte waaruit de subsidiabele kosten blijken.

Artikel 5.17.9 Verplichtingen subsidieontvanger
  • In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 moet de subsidieontvanger:

  • a. de activiteit waarvoor subsidie is verstrekt op basis van artikel 5.17.2 sub a,c of d, uiterlijk op 31 december 2016 hebben afgerond;

  • b. de activiteit waarvoor subsidie is verstrekt op basis van artikel 5.17.2 sub b uiterlijk op 31 december 2015 hebben afgerond en de studie- of onderzoeksresultaten beschikbaar stellen aan derden, indien daarom gevraagd wordt.

Paragraaf 5.18. Investeringsimpuls verduurzaming goederenvervoer over water

Artikel 5.18.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. afmeerlocatie: kade waarlangs binnenvaartschepen voor langere duur kunnen afmeren;

  • b. LNG: vloeibaar aardgas, bestemd als brandstof voor binnenvaartschepen;

  • c. LNG vulpunt: installatie op een bunkerstation of kade waarmee LNG wordt afgeleverd in de brandstoftanks van vaartuigen;

  • d. Omgevingsvisie: de op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgestelde visie en het uitvoeringsprogramma voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel, inclusief de actualisatie door Provinciale Staten vastgesteld op 3 juli 2013;

  • e. walstroomfaciliteit: een stroomaansluiting aan de wal die binnenvaartschepen voorziet van stroom aan boord en die stroomlevering door generatoren of aggregaten van het schip vervangt, zolang het schip afgemeerd ligt.

Artikel 5.18.2 Subsidieabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. de aanschaf en aanleg van een walstroom faciliteit;

  • b. de aanschaf en aanleg van een LNG vulpunt.

Artikel 5.18.3 Criteria
  • 1. Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is:

    • i.

      een Overijsselse gemeente; of

    • ii.

      een bedrijf met een afmeerlocatie bestemd voor goederenvervoer;

    • b.

      de activiteit past binnen de beleidsdoelstellingen zoals omschreven in de Omgevingsvisie;

    • c.

      de activiteit is bestemd voor de scheepvaart in Overijssel;

    • d.

      indien de subsidie een steunmaatregel is moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

  • 2. Aanvullend op het eerste lid voldoet een aanraag voor een walstroomfaciliteit aan de volgende criteria:

    • a.

      de walstroomfaciliteit:

    • i.

      voldoet aan de richtlijn Walstroom Binnenvaart 2009; en

    • ii.

      wordt gerealiseerd op een afmeerlocatie;

    191

    • b.

      er worden maximaal drie walstroomfaciliteiten per gemeente gesubsidieerd.

  • 3. Aanvullend op het eerste lid voldoet een aanraag voor een LNG vulpunt aan de volgende criteria:

    • a.

      het LNG vulpunt

    • i.

      wordt gerealiseerd op een kade of in de nabijheid van een kade;

    • ii.

      is openbaar toegankelijk voor binnenvaartschepen;

    • iii.

      stoot geen onverbrand methaan uit;

    • b.

      er wordt maximaal één LNG vulpunt in de provincie Overijssel gesubsidieerd.

Artikel 5.18.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.18.2 sub a bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum € 15.000 per activiteit.

  • 2. De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.18.2 sub b bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum € 450.000 per aanvraag.

Artikel 5.18.5 Subsidiabele kosten

Uitsluitend kosten derden, als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid, zijn subsidiabel.

Artikel 5.18.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 5.18.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie
  • 1. De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Investeringsimpuls verduurzaming goederenvervoer over water.

  • 2. Aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag tevens een offerte waaruit de subsidiabele kosten blijken.

Artikel 5.18.8 Weigeringsgrond

In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie, indien voor de activiteit subsidie is verstrekt op basis van paragraaf 8.1 van dit Uitvoeringsbesluit.

Artikel 5.18.9 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 moet de subsidieontvanger de activiteit uiterlijk op 31 december 2016 hebben afgerond.

Artikel 5.18.10 Verbod vervreemding
  • 1. Gedurende vijf jaar na realisatie, behoudt de subsidieontvanger, de walstroomfaciliteit of het LNG vulpunt in eigendom.

  • 2. Gedurende deze in het eerste lid genoemde termijn van vijf jaar blijft de walstroomfaciliteit of het LNG vulpunt operationeel op de bij de aanvraag vermelde locatie.

Paragraaf 5.19 Blue Road platform Overijssel goederenvervoer over water

Artikel 5.19.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Financieringsmodel: een voor een periode van vijf jaar uitgewerkt model met als belangrijkste elementen: een opsomming van de te ondernemen activiteiten van het Blue Road Platform na de projectperiode; de kosten van het platform over deze periode, onderverdeeld in kosten van de activiteiten en kosten van de organisatie, en de wijze waarop deze kosten gefinancierd kunnen worden.

  • 192

  • b. Blue Road platform Overijssel: een verband van samenwerking en kennisuitwisseling van verladend en vervoerend bedrijfsleven en overheden in Overijssel met als doel de positie van de binnenvaart en goederenvervoer over water in Overijssel te versterken.

Artikel 5.19.2 Subsidiabele activiteiten
  • 193

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van een Blue Road plaform Overijssel.

Artikel 5.19.3 Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een rechtspersoon;

  • b. er is sprake van aansluiting met de doelstelling en de activiteiten van lopende initiatieven op het gebied van logistieke samenwerking in Overijssel;

  • 194

  • c. de aanvrager kan aanneembaar maken dat het Blue Road platform ook na het einde van de projectperiode voortgezet kan worden voor ten minste 5 jaren, aangetoond aan de hand van een realistisch financieringsmodel;

  • d. er worden deskundigen ingezet die aantoonbaar kennis en ervaring met betrekking tot goederenvervoer over water hebben;

  • e. er wordt subsidie verstrekt voor maximaal één Blue Road platform te vestigen in de provincie Overijssel.

Artikel 5.19.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 350.000.

Artikel 5.19.5 Subsidiabele kosten

Uitsluitend loonkosten en kosten derden als bedoeld in artikel 1.1.5 eerste en vierde lid zijn subsidiabel.

Artikel 5.19.6 Niet subsidiabele kosten
  • 1. In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:

    • a.

      aanschaf van apparatuur;

    • b.

      aanschaf of lease van transportmiddelen;

    • c.

      reiskosten.

Artikel 5.19.7. Indieningstermijn aanvraag
  • 1. In afwijking van artikel 1.2.2. geldt dat een aanvraag voor subsidie ingediend kan worden vanaf 9 oktober 2014 en moet ontvangen zijn uiterlijk op 20 november 2014 voor 19:00 uur.

  • 2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.

  • 195

Artikel 5.19.8 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie, gebruik van het aanvraagformulier Blue Road platform Overijssel goederenvervoer over water.

  • 2. De aanvrager overlegt, in afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, bij de aanvraag voor subsidie tevens een projectplan met daarin de volgende uitgewerkte onderdelen:

    • a.

      een beschrijving van de voorziene activiteiten van het Blue Road platform Overijssel;

    • b.

      een plan van aanpak om deze activiteiten en de bijbehorende organisatie tot stand te brengen inclusief planning;

    • c.

      een financieringsmodel waarin is beschreven hoe het Blue Road platform kan worden voortgezet, voor ten minste 5 jaren, na de projectperiode;

    • d.

      een beschrijving waarin de aanvrager de neutraliteit van de positie die de aanvrager inneemt in de sector van verladende en vervoerende bedrijven in Overijssel aannemelijk maakt.

Artikel 5.19.9 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 5.19.10 Volgorde van behandeling
  • 196

  • 1. In afwijking van artikel 1.1.3 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie aan de subsidieaanvraag die de hoogste prioriteit krijgt.

  • 2. De prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 1. Aan de hand van scoretabel 1 wordt berekend welke totale score het project behaalt voor de volgende onderdelen:

    • a.

      mate waarin sprake is van aansluiting met doelstellingen en activiteiten van lopende initiatieven op het gebied van samenwerking in Overijssel;

    • b.

      de kwaliteit en het realiteitsgehalte van het financieringsmodel voor het zelfstandig voortbestaan van het Blue Road platform na de projectperiode;

    • c.

      de kwaliteit van het plan van aanpak voor het opzetten en in stand houden van de activiteiten van het Blue Road platform inclusief een organisatiemodel en planning;

    • d.

      de mate waarin deskundigen worden ingezet met kennis en ervaring met betrekking tot goederen vervoer over water;

    • e.

      de mate van neutraliteit van de positie die de aanvrager inneemt in de sector van verladende en vervoerende bedrijven in Overijssel.

      Scoretabel 1

      1. Mate waarin aansluiting is met de doelstellingen en de activiteiten van lopende initiatieven op het gebied van samenwerking in Overijssel.

      matig (1), goed (3), uitstekend (4)

      20%

      Cijfer x 0,20 = score 1

      2. De kwaliteit en het realiteitsgehalte van het financieringsmodel voor het zelfstandig voortbestaan van het Blue Road platform na de projectperiode.

      matig (1), goed (3), uitstekend (4)

      20%

      Cijfer x 0,20 = score 2

      3. De kwaliteit van het plan van aanpak voor het opzetten en in stand houden van de activiteiten van het Blue Road platform inclusief een organisatiemodel en planning.

      matig (1), goed (3), uitstekend (4)

      20%

      Cijfer x 0,20 = score 3

      4. De mate waarin deskundigen worden ingezet met kennis en ervaring.

      matig (1), goed (3), uitstekend (4)

      20%

      Cijfer x 0,20 = score 4

      5. De mate van neutraliteit van de positie die de aanvrager inneemt in de sector van verladende en vervoerende bedrijven in Overijssel.

      matig (1), goed (3), uitstekend (4)

      20%

      Cijfer x 0,20 = score 5

           

       Totale score = score 1 + score 2 + score 3 + score 4 + score 5

  • 3. Bij een gelijke score bepaalt de kwaliteit en het realiteitsgehalte van het financieringsmodel waarmee het Blue Road platform na het einde van de projectperiode voortgezet kan worden de prioriteitsvolgorde.

Artikel 5.19.11 Weigeringsgrond

In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt.

Artikel 5.19.12 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 moet de subsidieontvanger het Blue Road platform uiterlijk op 31 december 2016 zodanig gerealiseerd en operationeel hebben, dat vanaf deze datum het Blue Road platform zelfstandig voortgezet kan worden.

Paragraaf 5.20 Kennisondersteuning goederenvervoer over water

[Ingetrokken]

Paragraaf 5.21 Gebiedsontwikkeling Noordoost-Twente 2.0

197

Artikel 5.21.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. bedrijfsverbreding: het toevoegen van een nieuwe functie die opgenomen is in tabel 1 Verbreding bedrijfsactiviteit, uit een andere categorie dan de op de locatie aanwezige functies én anders dan de door de initiatiefnemer elders in Noordoost-Twente uitgevoerde functies;

    198

  • b. gebiedsvisie: door Gedeputeerde Staten vastgestelde visie, waarin de ontwikkelingsrichting van Noordoost Twente verwoord is.

  • 199

  • c. speerpunten Noordoost-Twente: de volgende thema's die in de gebiedsvisie te onderscheiden zijn: Demografie, Economische kracht en Natuur en Landschap.

Artikel 5.21.2 Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. het opstellen van een businesscase;

  • b. een investering in fysieke ruimtelijke maatregelen;

  • c. incidentele activiteiten, niet zijnde een investering als bedoel onder sub b, gericht op structurele kennisoverdracht of informatievoorziening over de kernkwaliteiten van het gebied zijnde:

    • i.

      het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;

    • ii.

      de grote mate van kleinschaligheid;

    • iii.

      het groene karakter.

Artikel 5.21.3 Criteria
  • 1. Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      De locatie van de activiteit bevindt zich in Noordoost-Twente;

    • b.

      De activiteit of de investering levert een bijdrage aan ten minste één van de volgende speerpunten NoordOost-Twente:

    • i.

      De demografie, in die zin dat de activiteit of investering is gericht op het herontwikkelen van vrijkomende en leegstaande gebouwen;

    • ii.

      De economische kracht, in die zin dat de activiteit of investering is gericht op:

    • a.

      Bedrijfsverbreding, als bedoeld in artikel 5.21.1. onder sub a;

    • b.

      Het verbeteren van bestaande of toevoegen van nieuwe recreatieve accommodaties die bruikbaar zijn voor toeristen en recreanten. Waarbij aanvullend geldt day de toegang tot een recreatieve accommodatie toegankelijk moet zijn voor toersiten en recreanten zonder dat daarvoor een lidmaatschap of contributie wordt vereist én de recreatieve accommodatie wordt ten minste één dag per week opengesteld voor toeristen en recreanten;

    • c.

      Samen promoten van diensten, goederen of arrangementen;

    • d.

      Het beleefbaar maken en het verbeteren van de routestructuren tussen Noordoost-Twente en Duitsland of het verbeteren van de economische potentie van de grensovergangen;

    • iii.

      Natuur en landschap, in die zin dat de activiteit bijdraagt aan:

    • a.

      Verduurzaming agrarische sector;

    • b.

      Vermindering stikstofdepositie;

    • c.

      Versterking van het Groen-Blauwe netwerk, zoals aangeduid in de gebiedsvisie;

    • d.

      Zichtbaar en beleefbaar maken van het watersysteem.

    • c.

      Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet:

    • i.

      De subsidie als bedoeld in artikel 5.21.2 sub a en c voldoen aan de de-minimisverordening dan wel de de-minimisverordening landbouw indien de aanvrager een landbouwonderneming is;

    • ii.

      De subsidie als bedoed in artikel 5.21.1 sub b ten behoeve van landbouwondernemingen die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten voldoen aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw en de subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan de de-minimisverordening dan wel de de-minimisverordening landbouw.

  • 2. Aanvullend op het eerste lid moet de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 5.21.2 onder sub a voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      De aanvrager is geen gemeente of een waterschap;

    • b.

      Het eindresultaat betreft een businesscase welke in ieder geval bevat:

    • i.

      De doelstellingen van het project;

    • ii.

      De resultaten en daarvoor uit te voeren activiteiten;

    • iii.

      De mate waarop het initiatief inspeelt op een vraag uit de samenleving;

    • iv.

      Een markt- en concurrentieanalyse;

    • v.

      De benodigde investeringen;

    • vi.

      Een kosten-batenanalyse en een verdienmodel;

    • vii.

      Een risicoanalyse, inclusief verkenning ruimtelijk spoor;

    • viii.

      Een beschrijving van het structurele effect op de werkgelegenheid voor Noordoost-Twente;

    • c.

      De activiteit of het concept is nieuw in Noordoost-Twente. Dit betekent dat de activiteit of investering niet eerder is gerealiseerd in Noordoost Twente.

  • 3. Aanvullend op het eerste lid moet de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 5.21.2 onder sub b en sub c voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      De activiteit past binnen het bestemmingsplan en beleid van de gemeente of de provincie of de betreffende gemeente is bereid medewerking te verlenen aan de benodigde planologische procedure en ziet daarvoor op voorhand geen belemmeringen;

    • b.

      De activiteit of investering draagt voldoende bij aan de speerpunten Noordoost-Twente. Of de activiteit voldoende bijdraagt wordt aan de hand van tabel 1 beoordeeld. Hierbij geldt de volgende kwalificatie:

    • i.

      Indien de activiteit of investering minder dan 10 punten scoort draagt het onvoldoende bij aan de doelstellingen van deze subsidieparagraaf;

    • ii.

      Indien de activiteit of investering 10 tot 13 punten scoort draagt het voldoende bij aan de doelstellingen van deze subsidieparagraaf;

    • ii.

      Indien de activiteit of investering 14 of meer punten scoort draagt goed bij aan de doelstellingen van deze subsidieparagraaf.

      Scoretabel 1

      a. Aantal speerpunten waaraan wordt bijgedragen.

      1 = 1 pt

      2 of 3 = 2 pt

      Het verbinden van speerpunten in 1 initiatief levert meer punten op.

      b. Mate waarin de aanvraag inspeelt op een vraag vanuit de samenleving.

      Niet = 0 pt

      Matig = 1 pt

      Goed = 3 pt

      Uitstekend = 4 pt

      De gebiedsvisie beoogt dat de samenleving aan zet is in Noordoost-Twente. De mate waarin de samenleving ‘zit te wachten' op uitvoering van het initiatief is daarvoor een indicator.

      c. Mate waarin wordt bijgedragen aan de directe structurele werkgelegenheid. Onder directe structurele werkgelegenheid word verstaan aantoonbaar aantal arbeidsplaatsen dat gecreëerd wordt als direct meetbaar resultaat van het initiatief en continu aanwezig blijft. Het gaat hier dus niet om tijdelijke werkgelegenheid als gevolg van een eenmalige investering en ook niet om meer arbeidsplaatsen in aan het initiatief rakende ondernemingen.

      Niet = 0 pt

      Matig = 1 pt

      Goed = 3 pt

      Uitstekend = 4 pt

      De bijdrage wordt voor de score beoordeeld i.r.t. de totale investering en de gevraagde subsidie. Bijv.: een toename van 3 FTE bij een gevraagde subsidie van €30.000, zal hoger scoren dan een toename van 3 FTE bij een gevraagde subsidie van €100.000. Andere economische stimulansen als gevolg van het initiatief kunnen worden opgevoerd onder criterium e.

      d. Mate waarin wordt samengewerkt met andere partijen.

      Niet = 0 pt

      Matig = 1 pt

      Goed = 3 pt

      Uitstekend = 4 pt

      De gebiedsvisie streeft naar een sociaal-economische impuls van Noordoost-Twente als geheel. Samenwerking wordt daarom beloond met punten, om te stimuleren dat initiatieven individuele belangen gaan overstijgen. Uitstekend kan alleen worden gescoord indien er sprake is van samenwerking met partijen uit alle NOT-gemeenten.

      e. Mate waarin een bijdrage wordt geleverd aan de volgende aspecten:

      Realisatie van Natura 2000/EHS/PAS/KRW

      Gevolgen van de demografische ontwikkelingen vergrijzing en krimp

      Economische impuls (anders dan beschreven bij criterium c)

      Geen = 0 pt

      Matig, 1 aspect = 1 pt

      Matig, 2 aspecten = 2 pt

      Goed, 1 aspect = 3 pt

      Goed, 2 aspecten = 4 pt

      Uitstekend, 1 aspect = 5 pt

      Uitstekend, 2 aspecten = 6 pt

      In Noordoost-Twente spelen een aantal problemen die om een oplossing vragen en opgaven die moeten worden gerealiseerd. Deze zijn benoemd in dit criterium. De aanvrager wordt gevraagd te beschrijven of en hoe zijn initiatief bijdraagt aan deze gestapelde problematiek.

      f. Mate van innovativiteit van het concept en mogelijkheid tot herhaalbaarheid in Noordoost-Twente.

      Niet nieuw = 0 pt

      Nieuw, concept niet of beperkt herhaalbaar = 2 pt

      Nieuw, concept herhaalbaar = 4 pt

      Nieuwe concepten zijn risicodragend en komen daarom eerder voor ondersteuning in aanmerking. De gebiedsvisie streeft naar een sociaal-economische impuls van Noordoost-Twente als geheel. Daarom worden initiatieven die breder toepasbaar zijn dan in één specifieke context of situatie als waardevoller gezien.

Artikel 5.21.4 Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie als bedoeld in 5.21.2 onder sub a bedraagt maximaal 80% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 8.000 per aanvraag.

  • 2. De subsidie als bedoeld in 5.21.2 onder sub b bedraagt:

    • a.

      bij een score voldoende 25% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 100.000 per aanvraag;

    • b.

      bij een score goed 40% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 100.000 per aanvraag.

  • 3. De subsidie als bedoeld in artikel 5.15.2 sub c bedraagt maximaal 50% van de subsidiabel kosten met een maximale subsidie van € 15.000 per aanvraag.

Artikel 5.21.5 Niet subsidiabele kosten
  • In aanvulling op artikel 1.1.6 geldt dat de volgende kosten niet subsidiabel zijn:

  • a. kosten die gemaakt moeten worden om aan wettelijke kaders en beleid te voldoen;

  • 200

  • b. vervangingsinvesteringen;

  • 201

  • c. kosten voor planvorming;

  • d. kosten voor grondaankopen;

  • e. kosten voor sloop;

  • f. kosten voor nieuwbouw, tenzij afdoende wordt aangetoond dat herbouw niet wenselijk is vanuit vigerend beleid;

  • g. kosten voor functies in andere categorieën dan opgenomen in Tabel 1 Verbreding bedrijfsactiviteiten;

  • 202

  • h. kosten voor functies die niet vallen onder bedrijfsverbreding.

Artikel 5.21.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 5.21.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Gebiedsontwikkeling Noordoost-Twente 2.0.

  • 2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1:

    • a.

      een projectplan waarin de totale project is omschreven, met inbegrip van de niet subsidieabele activiteiten en de niet subsidiabele kosten;

    • 203

    • b.

      een de-minimisverklaring.

Artikel 5.21.8 Weigeringsgrond
  • In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien:

  • a. de aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.21.2 sub b betreft en de subsidie minder dan € 15.000 bedraagt.

  • b. de activiteit een Product Markt Partner Combinatie (PMPC) als bedoeld in artikel 4.23.1.1 sub a betreft;

  • c. voor de activiteit eerder al subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten.

Artikel 5.21.9 Verplichtingen subsidieontvanger
  • In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 moet de subsidieontvanger:

  • a. de activiteit uiterlijk op 31 december 2015 zijn gestart, bij fysieke projecten betekent dit dat de bouw- of sloopwerkzaamheden zijn begonnen, bij niet-fysieke projecten: benodigde contracten zijn afgesloten en er is een datum voor afronding;

  • b. indien de subsidie voor een businesscase als bedoeld in artikel 5.21.2 sub a betreft, wordt de businesscase opgestuurd naar de gebiedsontwikkeling Noordoost-Twente ter publicatie op de website http://www.mijnnoordoosttwente.nl/.

  • 204

Hoofdstuk 6 Bijzondere bepalingen Innovatie

Paragraaf 6.1 Economische Innovatie

[ingetrokken]

Paragraaf 6.2 Operationeel Programma EFRO 2007-2013; GO-Oost Nederland

205

Artikel 6.2.1. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan projecten die passen binnen en die EFRO-cofinancieringsmiddelen ontvangen uit: het Operationeel programma EFRO 2007-2013 Regio Oost-Nederland, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie d.d. 27 juli 2007, nr. C(2007) 3724.

Artikel 6.2.2. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.2.1 moet voldoen aan de volgende criteria:

  • 1. Projecten moeten een EFRO-cofinanciering ontvangen.

  • 2. De aanvraag dient te voldoen aan de voorwaarden die gelden voor het Operationeel programma EFRO 2007-2013 Regio Oost-Nederland, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie d.d. 27 juli 2007, nr. C(2007) 3724.

Artikel 6.2.3. Subsidiabele kosten

Kosten zijn subsidiabel indien deze voldoen aan de voorwaarden die gelden voor het Operationeel programma EFRO 2007-2013 Regio Oost-Nederland, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie d.d. 27 juli 2007, nr. C(2007) 3724.

Artikel 6.2.4. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 6.3 Innovatievouchers

206

Artikel 6.3.1. begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. de-minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun;

  • b. [vervallen];

  • c. [vervallen];

  • d. [vervallen];

  • e. [vervallen];

  • f. [vervallen];

  • g. MKB-onderneming: onderneming als bedoeld in Aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie van 6 mei 2003 (Publicatieblad Europese Gemeenschappen, L124, 20 mei 2003, p.36);

  • h. Open innovatiecentrum (OIC): een rechtspersoon die voldoet aan de volgende criteria:

    • i.

      er zijn gedeelde faciliteiten zoals opleidingsfaciliteiten of een open access onderzoeksinfrastructuur, zoals laboratoria en testfaciliteiten;

    • ii.

      de toegang tot de panden, faciliteiten en activiteiten mogen niet zijn beperkt;

    • iii.

      er is geen sprake van een winstoogmerk, de vergoedingen die voor het gebruik van de faciliteiten van  het cluster en voor deelneming aan de activiteiten ervan worden gevraagd, moeten een afspiegeling zijn van de kosten daarvan;

    • iv.

      doel van het OIC is samenwerking met mkb bedrijven te bevorderen;

    • v.

      het OIC heeft aantoonbaar kennis van één van de volgende sectoren: HTSM, Chemie, Life sciences/health;

    • vi.

      het OIC is gevestigd in Overijssel.

Artikel 6.3.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • 1. onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten bij een Open innovatiecentrum.

  • 2. ondersteuning door het Open innovatiecentrum van een MKB-er bij het opstellen van een businesscase.

Artikel 6.3.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is:

    • i.

      een MKB-onderneming, met een vestiging in Overijssel of in één van de gemeenten de Wolden, Westerveld, Noordoostpolder, Dronten, Oldebroek, Hattem, Heerde of Meppel; of

    • ii.

      een MKB-onderneming, met een vestiging buiten het onder i genoemde gebied;

  • b. [vervallen];

  • c. de onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteit is nieuw en risicodragend voor de aanvrager;

  • d. de onderzoeks en ontwikkelingsactiviteit heeft verband met een proces waarbij kennis en technologie worden samengebracht voor nieuwe of betere produkten, diensten of processen ten opzichte van hetgeen al op de markt beschikbaar is;

  • e. indien de verleende subsidie een steunmaatregel is, dan moet de subside voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 6.3.4. Grondslag
  • 1. De subsidie op basis van artikel 6.3.2 bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,-- per aanvrager per open innovatiecentrum.

  • 2. [vervallen]

  • 3. [vervallen]

Artikel 6.3.5 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.5 zijn alle bij het Open innovatiecentrum gemaakte kosten subsidiabel.

Artikel 6.3.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor een subsidieplafond vast.

Artikel 6.3.7. Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie
  • De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid bij de aanvraag:

  • a. een door de aanvrager en door het Open innovatiecentrum getekende offerte waaruit de hoogte van de subsidiabele kosten blijken;

  • b. een ingevulde MKB-toets;

  • c. een de-minimisverklaring

Artikel 6.3.8. Weigeringsgrond

In aanvulling op artikel 1.1.3 wordt de subsidie geweigerd voor zover de  de te verlenen subsidie minder dan € 2.500 bedraagt.

Artikel 6.3.9. Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1. en 1.4.2 moeten de subsidiabele activiteiten starten binnen drie maanden en zijn afgerond binnen twaalf maanden na subsidieverlening.

Paragraaf 6.4  Innovatiefonds Overijssel

Artikel 6.4.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Adviescommissie Innovatiefonds: de door Gedeputeerde Staten van Overijssel ingestelde adviescommissie, die adviseert over subsidieaanvragen op basis van deze paragraaf, ingesteld op 10 juni 2014;

  • b. behouden of gecreëerde arbeidsplaats: de permanent bezette en tot volledige dagtaak omgerekende arbeidsplaats op jaarbasis (1 fte), gebaseerd op een arbeidsovereenkomst voor een aaneengesloten periode van minimaal 12 maanden welke met de businesscase wordt geschapen of in stand wordt gelaten na de realisatie van de businesscase;

  • c. businesscase: een document waarin is omschreven hoe de aanvrager verwacht geld te gaan verdienen met het te ontwikkelen, het ontwikkelde of het te vermarkten product, proces of de dienst;

  • d. dekkingsplan: een overzicht van de wijze waarop de aanvrager voorziet in de benodigde financiën voor de realisatie van de businesscase;

  • e. doorgroeifase: de fase van eerste winst naar uitbreiding activiteiten;

  • f. duurzaamheid: de mate waarin de businesscase bijdraagt aan maatschappelijke vraagstukken;

  • 207

  • g. financieringstekort: de kosten minus de middelen die de aanvrager blijkens het dekkingsplan en de laatstelijk vastgestelde jaarrekening of tussentijdse balans en resultatenrekening kan aanwenden voor de financiering van de businesscase;

  • 208

  • h. groeifase: de fase van omzet uit operationele activiteiten naar eerste winst;

  • i. marktconforme rente: rentetarief en opslag dat hoger of gelijk is aan de berekening overeenkomstig de methode in de Mededeling-rentepercentages;

  • j. Mededeling-rentepercentages: Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (Pb. 2008, C14/6) of diens opvolger;

  • k. MKB-onderneming: kleine, middelgrote of micro- onderneming als bedoeld in de Aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (Pb. 2003, L124/36), of diens opvolger;

  • l. moedermaatschappij: de nauwst met een aanvrager verbonden persoon ten aanzien van wie een ratingverklaring is of kan worden afgegeven;

  • m. omzet uit operationele activiteiten: vóór de indiening van de aanvraag van subsidie reeds gerealiseerde omzet van minimaal € 100.000,- die voortkomt uit de verkoop van producten, diensten, processen, productmarktcombinaties die in de businesscase verder worden

    ontwikkeld of vermarkt;

  • 209

  • n. onderneming: een natuurlijke of rechtspersoon die een economische activiteit uitoefent ongeacht de rechtsvorm of de wijze van financiering; een concern wordt als één onderneming aangemerkt;

  • o. ondernemingen in financiële moeilijkheden: MKB-ondernemingen die voldoen aan de criteria die genoemd zijn in punt 10 op pagina 3 van de Communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (Pb. 2004, C244/2) of diens opvolger;

  • 210

  • p. ratingverklaring: een door Gedeputeerde Staten geaccepteerde verklaring waaruit de rating van de aanvrager van een subsidie blijkt conform de Mededeling-rentepercentages, dan wel van diens moedermaatschappij, indien de aanvrager geen rating heeft of kan verkrijgen vanwege het ontbreken van een kredietverleden;

  • q. rente: marktconforme rente.

  • r. samenwerkingsverband: een verband met rechtspersoonlijkheid van één of meerdere ondernemingen of één of meerdere kennisinstellingen. Deze rechtspersoonlijkheid moet een dochtermaatschappij, in de zin van artikel 2:24a BW, zijn van ten minste één mkb-onderneming in de groei- of doorgroeifase;

  • 211

  • s. special-purpose-vehicle: een vennootschap die voor een specifiek project wordt opgericht en gebruikt;

  • t. totale uitstaande bedrag: het totale bedrag aan hoofdsom en rente dat de aanvrager op enig moment verschuldigd is aan Gedeputeerde Staten uit hoofde van de geldlening, met uitzondering van nog niet opeisbare rente;

  • u. uitvoeringsovereenkomst: de overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb die Gedeputeerde Staten met de subsidieontvanger sluit ter uitwerking van de beschikking tot subsidieverlening;

  • v. verbonden persoon: met betrekking tot een tot het concern behorende rechtspersoon of vennootschap, elke persoon of vennootschap waarvan eerstbedoelde persoon of vennootschap een dochtermaatschappij, in de zin van artikel 2:24a BW, is.

Artikel 6.4.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie in de vorm van een geldlening verstrekken, tegen marktconforme rente, voor het uitvoeren van een businesscase.

Artikel 6.4.3. Criteria
  • Een aanvraag voor een subsidie in de vorm van een geldlening moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is:

    • i.

      een mkb-onderneming in de groei- of de doorgroeifase; of

    • ii.

      een samenwerkingsverband;

  • b. er is sprake van een uitgewerkte en onderbouwde businesscase. Voor de onderbouwing van de businesscase moeten actuele gegevens, van maximaal drie maanden oud, worden gebruikt. Naast een beschrijving van eventuele bestaande activiteiten, dient duidelijk het belang van de businesscase voor de onderneming te blijken. In het bijzonder dient te worden ingegaan op de volgende aspecten:

    • i.

      aanwezige kennis en ervaring bij ondernemer of ondernemers, management en belangrijke medewerkers met organigram;

    • ii.

      aandeelhouders en juridische structuur van de onderneming of de groep van ondernemingen;

    • iii.

      strategie en businessmodel;

    • iv.

      marktanalyse van bestaande alternatieven, concurrenten en trends;

    • v.

      onderscheidend vermogen van het te ontwikkelen product in vergelijking tot bestaande producten;

    • vi.

      getalsmatige onderbouwing van commercieel perspectief, marktomvang, concrete meerwaarde voor eindgebruiker, beoogde marktaandeel en kostprijsopbouw;

    • vii.

      wijze van vermarkten;

    • viii.

      omzet-, en resultaat- en liquiditeitsprognose;

    • ix.

      financiële rendementsberekening voor de businesscase

    • x.

      de behouden of nieuw gecreëerde arbeidsplaatsen in Overijssel en de bijdrage aan duurzaamheid.

  • c. de businesscase heeft betrekking op één van de volgende sectoren:

    • i.

      High Tech Systems & Materials (HTSM);

    • ii.

      Kunststoffen & chemie;

    • iii.

      Gezondheidszorg/Life Sciences;

    • iv.

      Crossovers die tot stand komen tussen de in sub i tot en met iii van dit lid genoemde sectoren en de sectoren Agrofood, Vrijetijdseconomie, Energie en Bouw;

  • d. de businesscase wordt uitgevoerd in de provincie Overijssel;

  • e. door de businesscase worden arbeidsplaatsen behouden of gecreëerd in de provincie Overijssel;

  • 212

  • f. de subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten.

  • 213

Artikel 6.4.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, maximaal het financieringstekort en heeft een minimum van € 250.000 en een maximum van € 1.000.000 per aanvrager gedurende de gehele looptijd van de financiering.

214

Artikel 6.4.5 Subsidiabele kosten
  • 1. In afwijking van artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 worden als subsidiabele kosten beschouwd alle kosten van de aanvrager die noodzakelijk zijn om de businesscase uit te voeren en die zijn toe te rekenen aan deze activiteit. Alleen kosten van activiteiten die zijn gestart en uitgevoerd na het indienen van de aanvraag zijn subsidiabel.

  • 2. Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval niet:

    • a

      ) kosten die gemaakt worden ten behoeve van het aanvragen van de subsidie voor de businesscase;

    • b

      ) kosten die anderszins al vergoed zijn o.a. door het Rijk, door andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of door de Europese Commissie.

    • c

      ) Het aflossen van een lening.

Artikel 6.4.6. Stukken bij de aanvraag
  • 215

  • 1. De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Innovatiefonds Overijssel 2014.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager bij de aanvraag voor subsidie de volgende gegevens:

    • a.

      de businesscase die voldoet aan de criteria zoals genoemd in artikel 6.4.3 sub b;

    • b.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, waarbij onder meer wordt aangegeven op welke sector de activiteiten betrekking hebben;

    • c.

      de doelstellingen en resultaten die worden nagestreefd met de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • d.

      een overzicht van de subsidiabele kosten;

    • e.

      een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd, met vermelding van de startdatum van de activiteit. Inclusief een liquiditeitsbegroting waaruit de voorgestelde bevoorschotting van de subsidie blijkt;

    • f.

      een overzicht van subsidies die aangevraagd zijn of gaan worden, in behandeling of verstrekt zijn, voor de subsidiabele activiteit;

    • g.

      een onderbouwing van de bijdrage aan duurzaamheid en het aantal behouden en gecreëerde arbeidsplaatsen;

    • h.

      een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, niet ouder dan een half jaar, waaruit in ieder geval ook de tekenbevoegdheid blijkt;

    • i.

      een ingevulde MKB-verklaring;

    216

    • j.

      verklaring dat de aanvrager niet een onderneming in financiële moeilijkheden is;

    • k.

      de laatste drie vastgestelde jaarrekeningen, tenzij de aanvrager minder dan drie jaar geleden is opgericht, in welk geval het aantal jaarrekeningen gelijk is aan het aantal boekjaren dat is verstreken sinds de oprichting van aanvrager;

    • l.

      de laatste drie vastgestelde jaarrekeningen van de moedermaatschappij van de aanvrager, tenzij de moedermaatschappij minder dan drie jaar geleden is opgericht, in welk geval het aantal jaarrekeningen gelijk is aan het aantal boekjaren dat is verstreken sinds de oprichting van aanvrager, en tenzij de aanvrager geen moedermaatschappij heeft;

    • m.

      stukken die nodig zijn om de ratingcategorie en zekerheidsstelling zoals bedoeld in de Mededeling-rentepercentages te kunnen bepalen;

    217

    • n.

      bewijsstukken waaruit blijkt dat de aanvrager over middelen beschikt die kunnen worden aangewend ter financiering van de businesscase;

    • o.

      documentatie ten behoeve van het uitvoeren van een management, financiële, een technische, een fiscale en juridische due diligence;

    • p.

      een recent bankafschrift waaruit de tenaamstelling van de subsidieaanvrager blijkt.

Artikel 6.4.7. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 6.4.8. Volgorde van behandeling
  • 1. Voor het bepalen van het bereiken van het van toepassing zijnde subsidieplafond, beslissen Gedeputeerde Staten op volgorde van het tijdstip van ontvangst.

  • 2. Indien de aanvraag nog niet volledig is, wordt het tijdstip van ontvangst bepaald door het moment waarop de aanvraag wel volledig is.

  • 3. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de totale punten die de aanvraag behaalt. De prioritering vindt plaats op basis van het hoogst aantal behaalde punten voor de volgende onderdelen samen:

    • a.

      de aangevraagde lening in verhouding tot de financiële bijdrage van de aanvrager en overige partijen aan de businesscase, maximaal 60 punten;

    • b.

      de behouden of nieuw gecreëerde arbeidsplaatsen in Overijssel, maximaal 15 punten;

    • c.

      de bijdrage aan duurzaamheid, maximaal 15 punten;

    • d.

      subsidieaanvraag is ingediend door een samenwerkingsverband, maximaal 10 punten.

      218

Artikel 6.4.9. Adviescommissie

Een subsidieaanvraag wordt, nadat de aanvraag volledig is, om advies voorgelegd aan de Adviescommissie Innovatiefonds, die binnen 12 weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt.

Artikel 6.4.10.Weigeringsgronden
  • Gedeputeerde Staten weigeren in afwijking van artikel 1.3.1. de subsidie indien:

  • a. de te verlenen subsidie minder bedraagt dan € 250.000;

  • b. de werkelijke kosten naar het oordeel Gedeputeerde Staten niet in redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat;

  • c. de businesscase naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet haalbaar of uitvoerbaar is in een periode van vier jaar na verlening van de subsidie;

  • d. de geldlening niet ten behoeve van de businesscase wordt aangewend;

  • e. uit de ratingverklaring blijkt dat de aanvrager van een geldlening of diens moedermaatschappij tot de ratingcategorie CCC of lager behoort, tenzij geen ratingverklaring kan worden afgegeven bijvoorbeeld omdat de aanvrager een special-purpose-vehicle is of een startende onderneming in de groei- of doorgroeifase zonder kredietverleden en zonder moedermaatschappij;

  • f. ten aanzien van de aanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering voor onrechtmatig verleende staatssteun geldt;

  • g. de aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert;

  • h. de aanvrager over onvoldoende financiële middelen kan beschikken om de businesscase uit te voeren;

  • i. de aanvrager tijdens de looptijd van de subsidie loon in welke vorm dan ook verstrekt aan een persoon die voor hem werkzaam is, dat uitgaat boven 130 procent van de bezoldiging van de minister, inclusief sociale verzekeringspremies, belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen en voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn;

  • j. de kosten van de subsidiabele activiteit redelijkerwijs anders kunnen worden gedekt;

  • k. de lening en rente naar het oordeel Gedeputeerde Staten niet conform artikel 6.4.11 kunnen worden terugbetaald;

  • l. voor de activiteit subsidie kan worden aangevraagd op grond van een paragraaf van hoofdstuk 8 "Milieu".

  • 219

Artikel 6.4.11. Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. De subsidieontvanger sluit met Gedeputeerde Staten uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie een uitvoeringsovereenkomst.

  • 2. De subsidieontvanger betaalt in ieder geval jaarlijks het overeengekomen aflossingsbedrag en verschuldigde rente met ingang van achttien maanden volgend op de datum van verlening van de subsidie, aan Gedeputeerde Staten terug. De rente is verschuldigd vanaf aanvang van de geldlening over het totale uitstaande bedrag. Terzake van de aflossing en de verschuldigde rente wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken en kunnen verplichtingen worden opgenomen ten aanzien van de kredietwaardigheid van de subsidieontvanger.

  • 3. De subsidieontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten van de omstandigheid dat hij verwacht niet binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn te beschikken over de vereiste vergunningen, ontheffingen of andere rechtens benodigde toestemmingen in verband met het realiseren van de businesscase.

  • 4. De subsidieontvanger dient binnen een jaar na subsidieverlening te starten met de uitvoering van de businesscase.

  • 5. De businesscase moet binnen vier jaar na verlening van de subsidie zijn gerealiseerd.

  • 6. De subsidieontvanger dient uiterlijk na verloop van de duur van de geldlening, zoals vermeld in de uitvoeringsovereenkomst, aan te tonen dat de businesscase conform de aanvraag is uitgevoerd en voltooid. Daarbij rapporteert de aanvrager ook over de bijdrage aan duurzaamheid en de bruto behouden en gecreëerde werkgelegenheid door de businesscase. In afwijking van artikel 1.4.1, derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het vaker dan één keer per jaar afleggen van rekening en verantwoording omtrent de voortgang van de businesscase en de stukken die daarbij worden overgelegde daaraan verbonden inkomsten. Dit wordt in de uitvoeringsovereenkomst vastgelegd.

  • 7. Gedeputeerde Staten kan de subsidieontvanger de verplichting opleggen om ter zake van de te verlenen subsidie zekerheden te verstrekken. Ter uitvoering van deze verplichting kunnen bepalingen worden opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst.

  • 8. De subsidieontvanger doet binnen twee weken melding aan Gedeputeerde Staten, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of niet geheel vóór de in de beschikking vermelde datum waarop deze uiterlijk moeten zijn verricht, zullen worden verricht of dat vóór die datum niet of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 9. De subsidieontvanger informeert Gedeputeerde Staten binnen twee weken schriftelijk over:

    • a.

      besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten van de subsidieontvanger dan wel ontbinding van de rechtspersoon van de subsidieontvanger;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden of besluiten daartoe;

    • c.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de rechtsvorm van de rechtspersoon, het doel van de rechtspersoon of besluiten daartoe en wijzigingen van de bestuurssamenstelling.

  • 10. De subsidieontvanger of diens moedermaatschappij dient tot en met de subsidievaststelling ten minste ratingcategorie CCC behouden.

  • 220

  • 11. De subsidieontvanger is verplicht bij de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten bekend te maken dat de realisatie van de businesscase (mede) mogelijk gemaakt is door "Innovatiefonds Overijssel".

  • 12. De subsidieontvanger verstrekt ten minste één maal per kalenderjaar financiële overzichten en verslagen waarin in ieder geval is opgenomen de jaarlijks op te stellen begroting, alsmede de jaarlijks op te stellen jaarstukken alsmede een verklaring van de externe accountant van de subsidieontvanger, welke (ten minste) een beoordelingsverklaring dient te zijn, en het voorstel tot bestemming van het nettoresultaat, inclusief een eventuele managementletter.

    221

Artikel 6.4.12. Uitstel of ontheffing betalingsverplichting
  • 1. De subsidieontvanger kan Gedeputeerde Staten verzoeken om het subsidiebedrag in andere termijnen terug te betalen.

  • 2. De subsidieontvanger kan Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 6.4.11 tweede lid.

  • 3. De ontheffing, bedoeld in het tweede lid, kan worden verleend indien:

    • a.

      terugbetaling door bijzondere omstandigheden niet mogelijk is;

    • b.

      een strikte toepassing van artikel 6.4.11 tweede lid naar het oordeel van Gedeputeerde Staten door bijzondere omstandigheden zou leiden tot een onredelijke beslissing.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat bij het verzoek om ontheffing als bedoeld in het tweede lid van dit artikel een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het BW wordt overgelegd.

  • 5. Er wordt geen uitstel of ontheffing verleend wanneer de ontheffing naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in strijd is met de toepasselijke staatssteunregels, zoals onder meer bedoeld in artikel 6.4.15.

Artikel 6.4.13. Kenmerken uitvoeringsovereenkomst
  • Ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening wordt een uitvoeringsovereenkomst gesloten met de volgende kenmerken:

  • a. De hoogte van de geldlening per businesscase is maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

  • b. De looptijd van de geldlening bedraagt een bepaalde tijd doch maximaal tien jaar en eindigt in ieder geval vóór 31 december 2024.

  • c. De rente van de geldlening is gedurende de looptijd van de geldlening vast.

  • d. Gedeputeerde Staten kunnen een boetevrije vervroegde aflossing van de geldlening toestaan.

  • 222

Artikel 6.4.14. Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling
  • 223

  • 1. In afwijking van artikel 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling  uiterlijk 13 weken voor aflossing van de lening ingediend.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat in afwijking van artikel 1.5.3:

    • a.

      een eindverslag omtrent de uitvoering en de resultaten van de businesscase waaruit blijkt dat de businesscase is gerealiseerd,

    • b.

      inzicht in het met de businesscase gerealiseerde behouden en gecreëerde arbeidsplaatsen en bijdrage aan duurzaamheid en

    • c.

      de laatstelijk vastgestelde jaarrekening van de subsidieontvanger voorzien van een verklaring van een accountant, welke verklaring tenminste dient te zijn een beoordelingsverklaring.

Artikel 6.4.15. Europese regelgeving en staatssteun

De subsidie wordt verstrekt met inachtneming van de Mededeling-rentepercentages.

224

Artikel 6.4.16. Voorschotverlening
  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen in afwijking van artikel 1.3.3 de aanvrager een voorschot van maximaal 100 % van de verleende subsidie verlenen.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie in gedeelten uitbetalen.

  • 3. Een voorschot wordt uitbetaald indien:

    • a.

      de aanvrager een daartoe strekkend rechtsgeldig namens de aanvrager ondertekend verzoek doet conform het aan de uitvoeringsovereenkomst aangehechte standaardverzoek, en

    • b.

      Gedeputeerde Staten van oordeel is dat de businesscase nog steeds realiseerbaar is en voldaan is aan de overige bepalingen uit artikel 6.4.11, en

    • c.

      een verklaring dat de onderneming niet in financiële moeilijkheden is, en

    • d.

      een kopie recent bankafschrift van de aanvrager.

Paragraaf 6.5 Kennisondersteuning Agro en Food Overijssel

225

Artikel 6.5.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. agro&food sector: alle bedrijven in de  voedselketen, inclusief de voor de voedingsmiddelen bestemde logistiek, handel, financiële dienstverlening en onderzoek en ontwikkeling. De afbakening van de bedrijven in de agro&foodsector is gebaseerd op de Monitor topsectoren, Methodebeschrijving en tabellenset van het CBS;

  • 226

  • b. gezamenlijke activiteit: samenwerking tussen ten minste twee onderling onafhankelijke ondernemingen en organisaties, waarvan ten minste één uit de Agro&Food sector, met dezelfde kennisvraag.

  • 227

  • c. innovatie; een nieuw product, techniek, dienst of proces dat bijdraagt aan versterking en verduurzaming van de agro&food sector;

  • d. kennisvraag: vraag naar kennis of onderzoek gericht op een innovatie;

  • e. onderneming: een natuurlijk persoon, een privaatrechtelijke persoon, vennootschap of eenmanszaak die gericht is op het maken van winst;

  • f. organisatie: het geheel van productiefactoren, procedures en mensen die samenwerken om bepaalde doelstellingen te bereiken;

  • g. Uitvoeringsprogramma Agro&food Overijssel 2013 - 2015: uitvoeringsprogramma, zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 5 februari 2013 met kenmerk 2013/0024142.

Artikel 6.5.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken ten behoeve van een kennisvraag gericht op versterking en verduurzaming van de Overijsselse agro&food sector.

Artikel 6.5.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een organisatie of een onderneming uit de agro&food sector, met een vestiging in Overijssel;

  • b. de activiteit is nieuw voor de agro&food sector en risicodragend voor de aanvrager;

  • c. de activiteit draagt bij aan de ambities voor verduurzaming en innovatie in de agro&food sector zoals omschreven in het Uitvoeringsprogramma agro&food Overijssel 2013 - 2015.

  • d. als de verleende subsidie een steunmaatregel is, dan voldoet de subsidie aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 6.5.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 6.500 per aanvrager en een maximum van € 19.500 per gezamenlijke activiteit.

Artikel 6.5.5 Subsidiabele kosten

Overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid zijn uitsluitend kosten derden subsidiabel.

228

Artikel 6.5.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor een subsidieplafond vast.

Artikel 6.5.7. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1.De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier Kennisondersteuning Agro&food Overijssel.

  • 2. De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid bij de aanvraag voor subsidie een door de aanvrager en een kennisinstelling getekende offerte waaruit de hoogte van de subsidiabele kosten en de projectperiode blijkt.

  • 229

Artikel 6.5.8 Adviescommissie agro&food

Gedeputeerde Staten van Overijssel leggen de subsidieaanvragen voor aan de adviescommissie agro&food die binnen 6 weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt. De adviescommissie adviseert Gedeputeerde Staten over de innovatieve waarde en de kwaliteit van het project en of het project bijdraagt aan de ambities voor verduurzaming en innovatie in de agro&food sector zoals omschreven in het Uitvoeringsprogramma agro&fooed Overijssel 2013-2015.

Artikel 6.5.9. Weigeringsgrond

In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien de subsidiabele kosten minder dan € 2.500 bedraagt.

Artikel 6.5.10. Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1. en 1.4.2 moet de subsidieontvanger binnen drie maanden na datum van de subsidieverlening zijn gestart met de uitvoering van de subsidiabele activiteit en deze activiteit binnen twaalf maanden na datum van de subsidieverlening hebben afgerond.

Paragraaf 6.6 Innovatie Agro&food Overijssel

Artikel 6.6.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Agro&food sector: alle ondernemingen of organisaties in de  voedselketen, inclusief de voor de voedingsmiddelen bestemde logistiek, handel, financiële dienstverlening en onderzoek en ontwikkeling. De afbakening van de bedrijven in de Agro&foodsector is gebaseerd op de Monitor topsectoren, Methodebeschrijving en tabellenset van het CBS;

  • 230

  • b. deskundige: een derde met voor het innovatief project relevante kennis en ervaring,  aangetoond aan de hand van en referentie of een cv van deze deskundige;

  • c. onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent;

  • d. Programma Agro&food Overijssel 2013-2015: uitvoeringsprogramma, zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 5 februari 2013 met kenmerk 2013/0024142.

Artikel 6.6.2 Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een innovatief project dat bijdraagt aan verduurzaming van de Agro&food sector. De subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor:

  • a. onderzoek naar de haalbaarheid en effectiviteit een nieuw product, techniek, dienst of proces;

  • b. inhuur deskundigen ten behoeve van de realisatie van een innovatief project;

  • c. investering ten behoeve van de  realisatie van een innovatief project.

Artikel 6.6.3 Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een organisatie of een onderneming uit de Agro&food sector met een vestiging in Overijssel;

  • b. het innovatieve project omvat een een proof of concept, dit betekent dat de activiteit gericht is op het bewijzen van de haalbaarheid en effectiviteit van een innovatief project in de praktijk;

  • c. het innovatieve project behelst samenwerking tussen ten minste twee onderling onafhankelijke ondernemingen of organisaties in de Agro&food sector;

  • d. het innovatief project draagt bij aan de ambities voor verduurzaming en innovatie in de Agro&food sector zoals omschreven in het Uitvoeringsprogramma Agro&food Overijssel 2013-2015;

  • e. de haalbaarheid en slagingskans van het innovatieve project is  aangetoond  aan de hand van een businesscase;

  • f. indien sprake is van een steunmaatregel dan moet de subsidie als bedoeld in artikel 6.6.2 sub c aan landbouwbedrijven die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten voldoen aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw en de subsidie  aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening;

  • g. na het oordeel van de adviescommissie als bedoeld in artikel 6.6.8 is subsidie een passend financieringsvorm ter realisatie van het innovatief project.

Artikel 6.6.4 Grondslag subsidie
  • De subsidie bedraagt maximaal  € 200.000 per deelnemer en maximaal € 400.000 per innovatief project, met dien verstande dat:

  • a. de subsidie voor onderzoek, als bedoel in artikel 6.6.2 sub a maximaal 70% van de subsidiabele kosten bedraagt;

  • b. de subsidie voor inhuur deskundige, als bedoeld in artikel 6.6.2 sub b maximaal 70% van de subsidieabele  kosten bedraagt;

  • c. de subsidie voor investeringen, als bedoeld in artikel 6.6.2 sub c maximaal 40% van de subsidiabele kosten bedraagt.

Artikel 6.6.5 Subsidiabele kosten
  • 1. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 6.6.2 sub b geldt dat uitsluitend de kosten voor derden, als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid, subsidiabel zijn.

  • 2. Voor de subsidie als bedoeld in artikel  6.6.2 sub c geldt dat  uitsluitend de volgende kosten van derden subsidiabel zijn:

    • a.

      kosten voor verwerving of verbetering van onroerende goederen;

    • b.

      de koop of huurkoop van machines en materieel.

Artikel 6.6.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier Innovatie Agro&food Overijssel.

  • 2. De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.2.1 bij de aanvraag een business case die uit tenminste de volgende onderdelen bestaat:

    • a.

      een projectplan;

    • b.

      een investeringsplan met een begroting;

    • c.

      een exploitatiebegroting van de eerste drie jaar;

    • d.

      een financieringsplan.

Artikel 6.6.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 6.6.8 Adviescommissie

Een aanvraag voor subsidie wordt voor advies voorgelegd aan de adviescommissie Agro&food die een advies uitbrengt over het innovatieve karakter, de haalbaarheid en de slagingskans van het innovatief project. Daarnaast adviseert de adviescommissie of subsidie een passend financieringvorm voor het innovatief project is.

Artikel 6.6.9 Weigeringsgrond
  • In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien:

  • a. minder dan € 75.000 aan subsidie zal worden verstrekt;

  • b. de aanvraag betrekking heeft op uitsluitend een onderzoek of inhuur deskundigheid;

  • c. de aanvrager een landbouwonderneming in moeilijkheden betreft;

  • d. de investering betrekking heeft op een gewone vervangingsinvestering.

Artikel 6.6.10 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op artikel 1.4.1 moet de subsidieontvanger de activiteiten uiterlijk op 31 december 2017 hebben afgerond.

Paragraaf 6.7 Maatschappelijke ICT diensten Overijssel

231

Artikel 6.7.1 Begripsbepaling
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. behouden of gecreëerde arbeidsplaats: de permanent bezette en tot volledige dagtaak omgerekende arbeidsplaats op jaarbasis (1 fte), gebaseerd op een arbeidsovereenkomst voor een aaneengesloten periode van minimaal 12 maanden welke met de businesscase wordt geschapen of in stand wordt gelaten na de realisatie van de businesscase;

  • b. businesscase: een document waarin op basis van de informatie als genoemd in artikel 6.7.3 sub d, de zakelijke afweging om een maatschappelijke ICT dienst te ontwikkelen en te implementeren beschreven wordt;

  • c. deskundige: een derde met voor het project relevante kennis en ervaring, aangetoond aan de hand van een cv, referentie of onderbouwing;

  • d. experimentele ontwikkeling en toegepast onderzoek: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden voor plannen, schema's of ontwerpen van nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, procedés of diensten. De ontwikkeling van commercieel bruikbare prototypes en proefprojecten valt eveneens onder experimentele ontwikkeling indien het prototype het commerciële eindproduct is en de productie ervan te duur is om alleen voor demonstratie- en validatiedoeleinden te worden gebruikt. Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan de routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien deze wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;

  • e. grootschalige uitrol: het beschikbaar krijgen van een maatschappelijke ICT dienst voor minimaal 10% van de potentiële gebruikers van de dienst in Overijssel;

  • f. maatschappelijke ICT dienst: een samenhangend geheel van IT infrastructuur, toepassingen en ondersteunende diensten, die gezamenlijk concrete bedrijfs- en werkprocessen van publieke organisaties ondersteunen;

  • g. maatschappelijk rendement: behouden of nieuw gecreëerde arbeidsplaatsen in Overijssel én de bijdrage aan duurzaamheid, veiligheid, leefbaarheid, gezondheid, welzijn, openbaar bestuur, uitgavenreductie of vermindering van de administratieve lastendruk;

  • h. MKB onderneming: kleine, middelgrote of micro-onderneming als bedoeld in de Aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (Pb. 2003, L124/36), of diens opvolger;

  • i. onderneming: een natuurlijke of rechtspersoon, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitvoert;

  • j. penvoerder: de onderneming of organisatie die namens het samenwerkingsverband is aangewezen als vertegenwoordiger;

  • k. proeftuin: een fysieke of virtuele plek waar maatschappelijke ICT diensten worden getest op de beoogde effecten, gebruikersgemak, gebruikersacceptatie en acceptatie van aanpassing van het werkproces;

  • l. publieke sector: overheid, semi-overheid en privaatrechtelijke organisaties die publieke taken uitvoeren;

  • m. samenwerkingsverband: een verband van tenminste één onderneming én tenminste één organisatie uit de publieke sector, waarbij iedere partij voor eigen rekening en risico kosten maakt en betaalt ten behoeve van de uitvoering van de businesscase.

Artikel 6.7.2 Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten ter uitvoering van een businesscase:

  • a. experimentele ontwikkeling en toegepast onderzoek;

  • b. inhuur van deskundigen;

  • c. investeringen;

  • d. grootschalige uitrol van een maatschappelijke ICT dienst.

Artikel 6.7.3 Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een samenwerkingverband;

  • b. de penvoerder vraagt namens het samenwerkingsverband de subsidie aan;

  • c. de businesscase richt zich op de ontwikkeling, het testen én de toepassing van een maatschappelijke ICT dienst;

  • d. de haalbaarheid en slagingskans van de maatschappelijke ICT dienst is aangetoond aan de hand van een businesscase, waarin in het bijzonder is ingegaan op:

    • i.

      aanwezige kennis bij de betrokken ondernemers of organisaties om de businesscase uit te voeren;

    • ii.

      een beschrijving van de organisatie die de businesscase gaat uitvoeren;

    • iii.

      juridische aspecten;

    • iv.

      het onderliggende businessmodel c.q. verdienmodel en voor organisaties uit de publieke sector het exploitatiemodel;

    • v.

      onderscheidend vermogen van de te ontwikkelen dienst in vergelijking tot bestaande diensten;

    • vi.

      getalsmatige onderbouwing van commercieel perspectief, marktomvang, concrete meerwaarde voor de eindgebruiker en beoogd marktaandeel;

    • vii.

      wijze van vermarkten;

    • viii.

      omzet- en resultaat prognose en voor organisaties uit de publieke sector een exploitatieprognose;

    • ix.

      wie de maatschappelijke ICT dienst gaat betalen en of de kosten voor de eindgebruiker acceptabel zijn;

    • x.

      wat nodig is om gebruik van de maatschappelijke ICT dienst te continueren of op te schalen, zowel bij ‘afnemer en gebruiker' als bij ‘aanbieder en ondernemer'.

  • e. de businesscase draagt bij aan de realisatie van de provinciale opgaven op het gebied van Economie, Platteland, Mobiliteit en Energie, zoals omschreven in de vastgestelde provinciale beleidsnota's;

  • f. de businesscase wordt uitgevoerd in Overijssel;

  • g. de businesscase heeft maatschappelijk rendement in Overijssel;

  • h. indien sprake is van een steunmaatregel, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 25 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening II of aan artikel 2 van de De-minimisverordening.

Artikel 6.7.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 300.000 per aanvraag.

Artikel 6.7.5 Subsidiabele kosten
  • 1. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 6.7.2 sub b geldt dat uitsluitend de kosten voor derden, als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid, subsidiabel zijn.

  • 2. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 6.7.2 lid sub c geldt dat uitsluitend de volgende kosten subsidiabel zijn:

    • a.

      de kosten voor aanpassingen van onroerende goederen;

    232

    • b.

      de koop en of huurkoop van materieel en apparatuur.

  • 3. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 6.7.2 sub d geldt dat uitsluitend de proceskosten die samenhangen met de grootschalige uitrol van een maatschappelijke ICT dienst subsidiabel zijn.

  • 233

  • 4. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 6.7.2 sub a tot en met sub d geldt dat de kosten diesamenhangen met het managen van de uitvoering van de businesscase subsidiabel zijn tot maximaal 15% van de totale projectkosten.

Artikel 6.7.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier Maatschappelijke ICT diensten Overijssel.

  • 2. De aanvrager overlegt in aanvulling  op van artikel 1.2.1 tweede lid, bij de aanvraag voor subsidie de volgende gegevens:

    • a.

      een onderbouwing van het maatschappelijke rendement;

    • b.

      de businesscase die voldoet aan de criteria zoals genoemd in artikel 6.7.3 sub d;

    • c.

      indien van toepassing een ingevulde en ondertekende MKB-verklaring;

    • d.

      een samenwerkingsverklaring waaruit blijkt dat alle partijen in het samenwerkingsverband verantwoordelijkheid dragen voor de uitvoering van de businesscase én waarin de penvoerder door de samenwerkende partijen wordt gemachtigd om als vertegenwoordiger namens deze partijen op te treden;

    • e.

      referenties of een cv van de in te huren deskundige(n), dan wel een omschrijving van de in te huren deskundigheid.

Artikel 6.7.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 6.7.8 Weigeringsgronden
  • Gedeputeerde Staten weigeren in aanvulling van artikel 1.3.1. de subsidie indien:

  • a. de te verlenen subsidie minder bedraagt dan € 100.000;

  • b. de kosten van de subsidiabele activiteit redelijkerwijs anders kunnen worden gedekt;

  • c. de subsidieaanvraag een bijdrage in de exploitatie betreft;

  • d. de subsidie voor meer dan 70% wordt aangewend door slechts één van de samenwerkende partijen;

  • e. de subsidie betrekking heeft op een gewone vervangingsinvestering;

  • 234

  • f. de werkelijke kosten naar het oordeel Gedeputeerde Staten niet in redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat.

Artikel 6.7.9. Volgorde van behandeling
  • Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen die op dezelfde dag zijn ontvangen het subsidieplafond wordt overschreden, wordt in afwijking van artikel 1.1.3. de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de totale punten die de aanvraag behaalt. De prioritering vindt plaats op basis van het hoogst aantal behaalde punten voor de volgende onderdelen samen:

  • a. het maatschappelijk rendement, maximaal 30 punten;

  • b. het perspectief voor opschaling van de dienst, maximaal 30 punten;

  • c. de bijdrage aan de realisatie van de provinciale opgaven op het gebied van Economie, Platteland, Mobiliteit en Energie, maximaal 30 punten

  • 235

Artikel 6.7.10 Verplichtingen subsidieontvanger
  • De subsidieontvanger is, in aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2, verplicht:

  • a. binnen een jaar na subsidieverlening te starten met de uitvoering van de businesscase en deze gerealiseerd te hebben binnen drie jaar na verlening van de subsidie;

  • b. de resultaten te verspreiden via conferenties, publicaties, open access-repositories, gratis of opensource-software.

Hoofdstuk 7 Bijzondere bepalingen Verkeer, vervoer en wegen

Paragraaf 7.1 Realisatie van verkeers- en vervoersprojecten

236

Artikel 7.1.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. BDU: Brede Doeluitkering.

  • b. Bestedingsplan BDU: een jaarlijks door Gedeputeerde Staten op te stellen plan waarin de voorgenomen uitgaven, verdeling over de beleidssectoren en reserveringen zijn opgenomen. Het bestedingsplan bevat een verdeling van de BDU-middelen over:

    • i.

      maatregelen met betrekking tot het provinciaal verkeer- en vervoerbeleid die worden uitgevoerd door de provincie;maatregelen met betrekking tot het gemeentelijk en intergemeentelijk verkeer- en vervoerbeleid die worden uitgevoerd door een gemeente of door een samenwerkingsverband.

    • ii.

      maatregelen met betrekking tot het gemeentelijk en intergemeentelijk verkeer- en vervoerbeleid die worden uitgevoerd door een gemeente of door een samenwerkingsverband.

  • c. samenwerkingsverband: een aantal gemeenten die met betrekking tot een bepaald project samenwerking gaan zoeken en daarvoor gezamenlijk een aanvraag voor subsidie indienen.

Artikel 7.1.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen een jaarlijkse subsidie verstrekken voor het realiseren van:

  • a. infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten of

  • b. gedragsbeïnvloedingsprojecten.

Artikel 7.1.3. Criteria
  • 237

  • Een aanvraag voor het realiseren van activiteiten als bedoeld in artikel 7.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente, een waterschap of een samenwerkingsverband in West-Overijssel

  • b. het project past in de Omgevingsvisie Overijssel;

  • c. het project past in het bestedingsplan BDU als bedoeld in artikel 6 van de Wet BDU verkeer en vervoer;

  • d. het project is uitvoeringsgereed;

  • e. ten aanzien van een aanvraag voor subsidie voor de realisatie van infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten geldt dat de subsidiabele kosten van het project ten minste € 100.000,-- bedragen;

Artikel 7.1.4. Grondslag subsidie
  • 238

  • 1. De subsidie voor infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten bedraagt:

    • a.

      maximaal 75% van de subsidiabele kosten voor openbaar vervoersprojecten en verkeersongevallen- concentratiepunten;

    • b.

      maximaal 50% van de subsidiabele kosten voor de overige infrastructuurprojecten.

  • 2. De subsidie voor gedragsbeïnvloedingsprojecten bedraagt maximaal 75% van de projectkosten.

  • 239

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen voor specifieke projecten afwijken van de in het eerste en tweede lid genoemde maximale subsidiepercentages.

Artikel 7.1.5. Subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de kosten voor vervanging, beheer en onderhoud parkeerinfrastructuur niet subsidiabel.

Artikel 7.1.6. Indieningstermijn aanvraag

240

Gedeputeerde Staten kunnen voor specifieke projecten afwijken van de in artikel 1.2.2 tweede lid genoemde indieningstermijn.

Artikel 7.1.7. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

241

In aanvulling op artikel 1.2.1 eerste lid hebben Gedeputeerde Staten voor zowel infrastructurele- als gedragsbeïnvloedingsprojecten een aanvraagformulier vastgesteld die bij de aanvraag dient te worden overlegd.

Artikel 7.1.8. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het Bestedingsplan BDU vast, waarmee tevens het subsidieplafond voor verkeers- en vervoersprojecten wordt vastgesteld. Voor het subsidieplafond wordt een begrotingsvoorbehoud gemaakt. Als achteraf blijkt dat de beschikbare middelen afwijken van deze begroting, dan kan besloten worden het subsidieplafond aan te passen.

Artikel 7.1.9. Volgorde van behandeling

242

In afwijking van artikel 1.1.3 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die vóór 1 oktober zijn ontvangen en die voldoen aan de in artikel 7.1.3 genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde die het best aansluit bij de bestedingsdoelen zoals genoemd in het jaarlijks vast te stellen Bestedingsplan BDU. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dat toestaat.

Artikel 7.1.10. Beslistermijn

In afwijking van artikel 1.2.3 derde lid beslissen Gedeputeerde Staten binnen dertien weken nadat het advies van het bestuurlijk vervoerberaad West-Overijssel is ontvangen. Gedeputeerde Staten

beslissen in ieder geval uiterlijk binnen 22weken nadat de indieningstermijn als bedoeld in artikel 7.1.6 is verstreken.

Artikel 7.1.11. Voorschotverlening
  • 1. In afwijking van artikel 1.3.3 derde lid wordt voor infrastructurele projecten een voorschot verleend in overeenstemming met de voortgang van het project, met een maximum van 90%.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.3 derde lid wordt voor gedragsbeïnvloedingsprojecten bij het versturen van de beschikking een voorschot van ten hoogste 50% van het verleende subsidiebedrag uitbetaald.

Artikel 7.1.12. Aanleveren beleidsinformatie

243

De aanvrager overlegt binnen twee maanden na afloop van het subsidietijdvak wat betreft gedragsbeïnvloedingsprojecten een verslag van de geleverde (deel)prestaties en de kosten daarvan.

Artikel 7.1.13. Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en artikel 1.4.2 dient de subsidieontvanger voor infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten aan de hand van primaire documenten zichtbaar toezicht te houden.

  • 2. Een infrastructureel project is pas gerealiseerd als een procesverbaal van oplevering heeft plaatsgevonden en er verificatie van oplevering ter plaatse is uitgevoerd.

Paragraaf 7.2 Ketenmobiliteit Overijssel 2014 en 2015

Subparagraaf 7.2.1 Fiets in de keten

244

Artikel 7.2.1.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. fietsverplaatsingen op een ketenrelatie: een verplaatsing in de vervoersketen fiets en openbaar vervoer of fiets en auto tijdens een reis van A naar B;

  • b. ketenrelatie: een reisverbinding waarop de fiets in combinatie met het openbaar vervoer of auto, een goed alternatief kan vormen voor een reis met de auto;

  • c. onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd, die een economische activiteit uitvoert;

  • d. programma Ketenmobiliteit: op 11 december 2013 door PS vastgesteld Kracht van Overijssel programma Ketenmobiliteit;

  • e. stedelijke netwerken Overijssel: Zwolle-Kampen, Twente, Overijsselse deel van de Stedendriehoek;

  • f. regionaal OV-knooppunt: treinstation, busstation of bushalte waar minimaal twee buslijnen met een frequentie van minimaal 4x per uur in de spits, een verbindingsmogelijkheid bieden.

Artikel 7.2.1.2 Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende maatregelen die bijdragen aan een toename van het aandeel fietsverplaatsingen op de kansrijke ketenrelaties:

  • a. fysieke maatregelen;

  • 245

  • b. gedragsbeïnvloedende maatregelen.

  • 246

Artikel 7.2.1.3 Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een rechtspersoon, een vennootschap of een maatschap;

  • b. de activiteit past binnen de uitgangspunten en doelstellingen van het programma Ketenmobiliteit;

  • c. de aanvraag heeft betrekking op een kansrijke ketenrelatie, met de volgende kenmerken:

    • i.

      het fietsdeel van de reisverbinding heeft een herkomst of bestemming in ten minste één van de stedelijke netwerken binnen Overijssel; en

    • ii.

      de ketenrelatie betreft een reisverbinding met een herkomst of bestemming in ten minste één van de stedelijke netwerken binnen Overijssel; en

    • iii.

      het fietsdeel van de reisverbinding heeft een herkomst of bestemming op een regionaal OV-knooppunt; en

    • iv.

      de reisverbinding betreft een verbinding voor, woon-werk, woon-school of woon-winkelverkeer, waarbij de minimale omvang reizigerstroom woon-werk woon-school ten minste 150 per richting per dag bedraagt;

  • d. er is aangetoond dat aan de kenmerken voor een kansrijke ketenrelatie, als bedoeld onder sub c, wordt voldaan door:

    • i.

      te verwijzen naar een kansrijke ketenrelatie uit de lijst opgenomen in Bijlage 1; of

    247

    • ii.

      de kansrijkheid van de relatie te onderbouwen, aan de hand van de kenmerken zoals genoemd in sub c, waarbij kenmerk als bedoeld onder sub c, iv, tevens is voorzien van een kwantitatieve onderbouwing;

  • e. de maatregel leidt tot een aantoonbare toename van het aandeel fietsverplaatsingen op betreffende kansrijke ketenrelatie;

  • f. indien de subsidiabele activiteit een gedragsbeïnvloedende maatregel betreft die niet eenmalig van aard is, dient deze maatregel aantoonbaar aannemelijk twee jaar na het einde van de projectperiode, zonder provinciale subsidie geëxploiteerd te kunnen worden;

  • g. indien de subsidie een steunmaatregel is voldoet het aan artikel 2 van de-minimisverordening.

Artikel 7.2.1.4 Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie als bedoeld onder artikel 5.16.1.2 sub a bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten meteen maximum van € 75.000,-- per aanvraag.

  • 2. De subsidie als bedoeld onder artikel 5.16.1.2 sub b bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000,-- per aanvraag.

Artikel 7.2.1.5 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 7.2.1.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie
  • 1. De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Ketenmobiliteit Overijssel 2014 en 2015, Fiets in de keten.

  • 2. Aanvullend op artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager tevens:

    • a.

      een plan van aanpak waarin de kwantitatieve onderbouwing van de verwachte toename van het aandeel fietsverplaatsingen op de betreffende kansrijke ketenrelatie, is beschreven;

    • b.

      een monitoringsplan waarin is beschreven hoe een bijdrage aan een toename van het aandeel fietsverplaatsingen op de kansrijke ketenrelaties met meetgegevens aangetoond gaat worden;

    • c.

      een offerte waaruit de projectperiode en de subsidiabele kosten blijken;

    • d.

      een ingevulde de-minimisverklaring indien de aanvrager een onderneming is;

    • e.

      indien de aanvraag betrekking heeft op een gedragsbeïnvloedende maatregel niet zijnde een eenmalige maatregel  een exploitatiebegroting voor twee jaar na het einde van de projectperiode.

Artikel 7.2.1.7 Weigeringsgronden
  • Een aanvraag voor subsidie wordt, in aanvulling op artikel 1.4.1, geweigerd indien:

  • a. voor de activiteit subsidie is verstrekt op basis van een andere paragraaf van dit uitvoeringsbesluit of de Asv;

  • b. de subsidie minder dan € 10.000,-- bedraagt.

Artikel 7.2.1.8 Verplichtingen subsidieontvanger
  • In aanvulling op artikel 1.4.1 moet de subsidieontvanger:

  • a. de bijdrage aan een toename van het aandeel fietsverplaatsingen op de kansrijke ketenrelaties met meetgegevens onderbouwen aan de hand van:

    • i.

      een nulmeting en een eindmeting in 2015; of

    • ii.

      een nulmeting en indicatieve meting van het eerste effect in 2015;

  • b. de activiteiten uiterlijk op 31 december 2015 hebben afgerond.

Subparagraaf 7.2.2 Ruimte voor de fiets

Artikel 7.2.2.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder fietsenstalling: overdekte of onoverdekte bergplaats waar fietsen kunnen worden neergezet.

Artikel 7.2.2.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren een nieuwe fietsenstalling of het uitbereiden van een bestaande fietsenstalling.

Artikel 7.2.2.3 Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is één van de volgende gemeenten: Deventer, Zwolle, Kampen, Almelo, Hengelo, Enschede, Borne, Oldenzaal, Raalte, Hardenberg, Steenwijkerland, Hof van Twente, Rijssen-Holten of Twenterand;

  • b. de activiteit past binnen de uitgangspunten en doelstellingen van het programma Ketenmobiliteit, zoals omschreven onder artikel 7.2.1.1 sub d;

  • c. de fietsenstalling wordt gerealiseerd op in het stationsgebied van een treinstation in de aanvragende gemeente;

  • d. de aanvraag is gebaseerd op de prognose voor de aantal te realiseren fietsplaatsen zoals bepaald door ProRail;

  • e. de subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat 50% van de subsidiabele kosten wordt bijgedragen door ProRail.

Artikel 7.2.2.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabel kosten met een maximale subsidie van € 200.000,-- per aanvraag.

Artikel 7.2.2.5 Subsidiabele kosten

Uitsluitend kosten derden, als bedoeld onder artikel 1.1.5 vierde lid, zijn subsidiabel.

Artikel 7.2.2.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 7.2.2.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie

De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Ketenmobiliteit Overijssel 2014 en 2015, Ruimte voor de fiets.

Artikel 7.2.2.8 Verplichtingen subsidieontvanger
  • In aanvulling op artikel 1.4.1 moet de subsidieontvanger:

  • a. binnen twee weken na ondertekening, een afschrift overleggen van het contract tussen de gemeente en ProRail met betrekking tot de realisatie van de fietsenstalling;

  • b. de activiteit uiterlijk op 31 december 2015 hebben afgerond.

Subparagraaf 7.2.3 Koppelen van systemen

Artikel 7.2.3.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. DVM-exchange:een landelijk open standaard voor Dynamisch Verkeersmanagement. Met DVM-exchange worden de verschillende soorten systemen van de verschillende leveranciers en wegbeheerders op een open, gestructureerde en kosteneffectieve manier gecombineerd ten behoeve van gecoördineerd netwerkmanagement;

  • b. GelOve project:een samenwerking tussen provincie Overijssel en Gelderland waarbij ervaring wordt opgedaan met de inzet van Regionaal Operationeel Verkeersmanagement (ROVM). Daartoe is een Netwerk Management Systeem ontwikkelt, waarmee regionale regelscenario's ingezet kunnen worden.

  • 248

  • c. NMS: het Netwerk Management Systeem, is een systeem dat het mogelijk maakt om aangesloten DVM-instrumentarium vanuit één systeem te bedienen;

  • d. Verkeerscentrale: de verkeerscentrale van Rijkswaterstaat te Wolfheze vanwaar monitoring van het netwerk en bediening van DVM-systemen van Rijkswaterstaat in de regio Noord- en Oost-Nederland plaatsvindt.

Artikel 7.2.3.2 Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het koppelen van DVM-instrumentarium van de verschillende wegbeheerders aan NMS. De subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor:

  • a. de aanschaf van, of aansluiting bij, een NMS, inclusief DVM-exchange-koppeling;

  • b. het geschikt maken van een bestaand NMS het behulp van DVM-exchange;

  • c. realiseren van de koppeling met de verkeerscentrale;

  • d. inhuur van procesondersteuning of inhoudelijke expertise om bovenstaande activiteiten te realiseren.

Artikel 7.2.3.3 Criteria
  • 1. Een aanvraag voor subsidie moet aan de volgende criteria voldoen:

    • a.

      de aanvrager is gemeente Zwolle, Kampen, Deventer, Almelo, Hengelo of Enschede;

    • b.

      de activiteit past binnen de doelstellingen en kaders van het programma Ketenmobiliteit, zoals omschreven onder artikel 7.2.1.1 sub d;

    • c.

      de activiteit past binnen de doelstellingen en kaders van het GelOve project;

    • d.

      er wordt aangesloten bij het landelijk protocol voor het koppelen van de verschillende systemen, zijnde DVM Exchange 2.5.

Artikel 7.2.3.4 Grondslag subsidie
  • De subsidie bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten voor de activiteiten als bedoeld in artikel 7.2.3.2 gezamenlijk, met een maximum van:

  • a. € 10.000,-- voor de gemeente Kampen;

  • b. € 15.000,-- per gemeente voor de gemeenten Zwolle, Almelo of Deventer;

  • c. € 35.000,-- per gemeente voor de gemeenten Hengelo of Enschede.

Artikel 7.2.3.5 Subsidiabele kosten

Uitsluitend kosten derden, als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid zijn subsidiabel. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten die betrekking hebben op de activiteiten die vanaf 1 juli 2013 zijn uitgevoerd, wel subsidiabel.

Artikel 7.2.3.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 7.2.3.6a Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag voor subsidie ontvangen moet zijn uiterlijk op 30 januari 2015 vóór 19.00 uur.

Artikel 7.2.3.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie
  • 1. De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Ketenmobiliteit Overijssel 2014 en 2015, Koppelen van systemen.

  • 2. Aanvullend op artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager voor activiteiten benoemd in artikel 7.2.3.2 een offerte waaruit de subsidiabele kosten blijken.

Artikel 7.2.3.8 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op artikel 1.4.1 moet de subsidieontvanger de activiteit uiterlijk op 31 december 2015 hebben afgerond.

Subparagraaf 7.2.4 Beter Benutten

Artikel 7.2.4.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • Rijksregeling: het programma Beter Benutten van het Rijk;

Artikel 7.2.4.2 Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan het:

  • a. het terug dringen van het autogebruik in het woon-werk- en zakelijk verkeer;

  • b. het mijden van de spits.

Artikel 7.2.4.3 Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:

  • a. de aanvraag heeft betrekking op een Beter Benutten project waarmee het Rijk mee heeft ingestemd, na 1 januari 2014, in het kader van de het programma Beter benutten van het Rijk;

  • b. de activiteit heeft aantoonbaar effect uiterlijk in 2015, in de stedelijke netwerken Zwolle Kampen Netwerkstad, Twente, of het Overijsselse deel van Stedendriehoek;

  • c. de activiteit past binnen de doelstellingen en kaders van het programma Ketenmobiliteit, zoals omschreven onder artikel 7.2.1.1 sub d;

  • d. de subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat het Rijk subsidie verstrekt in het kader van de Rijksregeling;

  • e. indien de subsidie een steunmaatregel is voldoet het aan artikel 2 van de-minimisverordening.

Artikel 7.2.4.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 1.000.000,--.

Artikel 7.2.4.5 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 7.2.4.6 Weigeringsgrond
  • Gedeputeerde Staten weigeren, in aanvulling op artikel 1.3.1 de subsidie indien:

  • a. de activiteit betrekking heeft op goederenvervoer;

  • b. voor de activiteit subsidie is verstrekt op basis van een ander paragraaf van dit uitvoeringsbesluit of de Asv.

Artikel 7.2.4.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie
  • 1. De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Ketenmobiliteit Overijssel 2014 en 2015.

  • 2. De aanvrager overlegt, in aanvulling op artikel, 1.2.1 tweede lid tevens:

    • a.

      een kopie van een door het Rijk ondertekende positief advies inzake de uitvoering van het Beter Benutten project in het kader van Beter Benutten;

    • b.

      indien de aanvrager een onderneming is, een ingevulde de-minimisverklaring.

Artikel 7.2.4.8 Verplichtingen subsidieontvanger

De subsidieontvanger, in aanvulling op artikel 1.4.1, overlegt een afschrift van de monitoringsrapportages of tussenrapportages zoals verzonden aan het Rijk;

Artikel 7.2.4.9 Wijziging subsidie

Indien de subsidie door het Rijk wordt gewijzigd, zal Gedeputeerde Staten de verstrekte subsidie conform het besluit van het Rijk wijzigen.

Artikel 7.2.4.10 Vaststelling subsidie

In afwijking van artikel 1.5.1 en artikel 1.5.2 wordt aangesloten bij het vaststellingsbesluit of vastgesteld Plan van Aanpak van het Rijk.

Hoofdstuk 8 Bijzondere bepalingen Milieu

Paragraaf 8.1 Duurzame energieopwekking en energiebesparing

249

Artikel 8.1.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Energiebesparing: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals gedefinieerd in het protocol Monitoring energiebesparing 2001;

  • 250

  • b. Energieopwekking: duurzame energie opwekkingsvoorzieningen die het geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van energie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken, zoals gedefinieerd in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie 2010;

  • 251

  • c. Engineerings-en voorbereidingskosten: de kosten die gemaakt worden voor een detailontwerp of voor het testen;

  • d. Gebouwgebonden energiebesparing: maatregelen in of van de schil van een gebouw die leiden tot vermindering van energieverlies in dat gebouw;

  • e. Vermeden primaire energie: de theoretische energie-inhoud bepaald op basis van een referentietechnologie, als bedoeld in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie 2010;

  • 252

  • f. Investering: de aanschaf van duurzaam kapitaalgoed, zijnde een machine, niet zijnde een voertuig op de openbare weg, installatie of een gebouw, die op de balans worden opgevoerd als vaste activa. Investeringen in gronden vallen niet onder deze definitie. Een kenmerk van een investering is dat het nut zich over meerdere jaren voor doet;

  • g. Netto-investering: de kosten van een investering minus de opbrengsten;

  • h. Opbrengsten: het vermeden primaire energiegebruik en de vergoeding voor de opgewekte energie over een periode van vijf jaar uitgedrukt in euro's. De berekening van de opbrengsten is gebaseerd op de in art. 8.1.1. sub a en b genoemde protocollen;

  • i. Particuliere woningeigenaar: een particulier die voor 100% het eigendomsrecht heeft van het vastgoed met de bestemming wonen;

  • j. EPC: Energieprestatiecoëfficiënt, coëfficiënt die de energieprestatie van een nieuwbouw woning of utiliteitsgebouw aangeeft. Deze coëfficiënt wordt berekend op basis van de gebouweigenschappen, de gebouwgebonden installaties en een gestandaardiseerd bewoners/gebruikersgedrag;

  • k. Biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval (conform Richtlijn 2001/77/EG);

  • l. [vervallen]

  • m. [vervallen]

  • n. Zonne-energie: energieopwekking door middel van Photo-voltaïsche panelen;

  • o. bodemenergie: energieopwekking door benutting van warmte die in de bodem is opgeslagen. Tot een diepte van 500 meter wordt gesproken over warmte- en koudeopslag; op grotere dieptes, vanaf 500 meter, is sprake van geothermie;

  • p. energieneutrale woning: een woning met een EPC-waarde van 0,0, met benutting van 1.500 kWh duurzame energie die is opgewekt binnen een straal van 500 meter van het perceel;

  • q. utiliteitsgebouw: een gebouw niet zijnde een woning, zoals kantoren, scholen, fabrieken, ziekenhuizen, sportgebouwen, wijkcentra etc.

Artikel 8.1.2. Subsidiabele activiteiten
  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor investeringen gericht op gebouwgebonden energiebesparing.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor investeringen gericht op energieopwekking uit hernieuwbare energiebronnen, te weten bio-energie, bodemenergie of waterenergie.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor investeringen gericht op energiebesparing door de distributie van restwarmte naar de eindgebruiker.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor investeringen gericht op de optimalisatie van bedrijfsprocessen waarbij energiebesparing optreedt.

  • 5. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een investering in zonne-energie in combinatie met ten minste één van de investeringen genoemd onder het eerste, tweede, derde of vierde lid.

Artikel 8.1.3. Criteria
  • 1. De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      De investering dient in hoofdzaak, voor meer dan 50% van de subsidie, binnen de grenzen van de provincie Overijssel plaats te vinden.

    • b.

      De investering moet een terugverdientijd hebben van meer dan vijf jaar na subsidieverlening;

    • c.

      voor de investering is geen lening of garantstelling verstrekt vanuit het Energiefonds;

    • d.

      Als er sprake is van een investering in biomassa, dan moet de biomassa voldoen aan de duurzaamheidscriteria voor biomassa ten behoeve van energiedoeleinden, zoals bedoeld in NEN NTA 8080:2009 nl.

    • e.

      Als de subsidie een steunmaatregel is, moet de subsidie voldoen aan artikel 21 of artikel 23 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening of aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw;

    • f.

      De investering heeft betrekking op één adres, tenzij er sprake is van investeringen op meerdere adressen die technisch met elkaar samenhangen.

    • 253

  • 2. Aanvullend op het eerste lid moet de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 eerste lid voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      De energiebesparende voorzieningen in de woningbouw moeten leiden tot ten minste 15 energieneutrale nieuwbouwwoningen;

    • b.

      De energiebesparende voorzieningen voor nieuwbouw van utiliteitsgebouwen bereiken tenminste een 25% lagere EPC dan wettelijk voorgeschreven op moment van aanvraag;

    • c.

      [vervallen]

    • d.

      De energiebesparende voorzieningen voor bestaande utiliteitsgebouwen bereiken tenminste een energieprestatie van label A++ of voldoen aan minimaal 4 labelstappen of voldoen aan minimaal de eisen uit het bouwbesluit zoals die gelden voor nieuwbouw.

  • 3. [vervallen]

  • 4. Aanvullend op het eerste lid moet de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2. vijfde lid voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      Voor de investering in zonne-energie  is geen subsidie verstrekt door een ander bestuursorgaan.

    • b.

      Het dak waarop de Photo-voltaïsche panelen worden geplaatst bevat geen asbest.

Artikel 8.1.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 eerste lid, tweede, derde en vierde lid, bedraagt maximaal 50% van de netto-investering met een maximum van € 199.000,-- per aanvraag.

  • 2. De subsidie voor een project dat uit een combinatie van subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 8.1.2. bedraagt maximaal 50% van de netto-investering, met een maximale subsidie van € 199.000,-- per aanvraag.

  • 3. In aanvulling op het eerste en tweede lid bedraagt de subsidie voor het onderdeel zonne-energie maximaal € 0,20 per Wattpiek geïnstalleerd vermogen, met een maximum van 30% van de investering met een maximale subsidie van € 100.000,-- per aanvraag.

Artikel 8.1.5. Subsidiabele kosten
  • 1. In afwijking van artikel 1.1.5 is voor subsidie op grond van artikel 8.1.2 eerste, tweede, derde en vierde lid de netto-investering subsidiabel. De subsidiabele kosten van de investering zijn de kosten van de aanschaf van een duurzaam kapitaalgoed als bedoeld in artikel 8.1.1 sub f, alsmede de kosten voor het installeren van het kapitaalgoed en eventuele engineerings- en voorbereidingskosten waarbij geldt dat de advies- en loonkosten voor het installeren en de engineerings- en voorbereidingskosten in totaal maximaal 10% van de subsidiabele kosten bedragen. Interne loonkosten van de aanvrager of deelnemer zijn niet subsidiabel evenals kosten voor het aanvragen van vergunningen.

  • 2. In afwijking van artikel 1.1.5 geldt voor de subsidie op grond van artikel 8.1.2 vijfde lid een forfaitair vastgesteld tarief van € 0.20 per Wattpiek geïnstalleerd vermogen.

Artikel 8.1.6. Indieningstermijn aanvraag
  • 254

  • 1. In afwijking van artikel 1.2.2 wordt een subsidieaanvraag ingediend:

    • a.

      vanaf 3 februari en ontvangen uiterlijk op 31 maart 2014 voor 19.00 uur;

    • b.

      vanaf 14 juli en ontvangen uiterlijk op 15 september 2014 voor 19.00 uur.

  • 2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.

Artikel 8.1.7. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

In aanvulling op artikel 1.2.1. overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens alle gegevens en stukken zoals genoemd in het Aanvraagformulier Duurzame Energieopwekking en energiebesparing. Indien de opbrengsten van de investering niet opgegeven zijn, bepalen Gedeputeerde Staten de opbrengsten door gebruik te maken van de Tabel energieprijzen.

255

Artikel 8.1.8. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen een subsidieplafond vast per indieningstermijn.

Artikel 8.1.9. Volgorde van behandeling
  • 256

  • 1. In afwijking van artikel 1.1.3. plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.

  • 2. Aanvullend op het eerste lid geldt voor de subsidieaanvragen op grond van artikel 8.1.2. dat de prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van de score die de investering haalt voor de volgende onderdelen:

    • a.

      Hoeveelheid vermeden primaire energiegebruik in GigaJoule. De score wordt bepaald aan de hand van de Score tabel investeringen;

      257

    • b.

      Hoeveelheid vermeden primaire energie in GigaJoule per te subsidiëren euro. De score wordt bepaald door aan de hand van de Score tabel investeringen;

    258

    • c.

      De mate van slaagkans van het project, afhankelijk van de kwaliteit, kennis en expertise in de organisatie alsmede de technische, financiële en juridische haalbaarheid van de activiteit;

    259

    • d.

      Praktische navolging van het project, afhankelijk van de openbaarheid van de toegepaste technologie, voorbeeldwerking en herhaalpotentieel van de activiteit;

    260

    • e.

      De score wordt bepaald door aan de hand van de Score tabel investeringen. Elk lid van artikel 8.1.2. geldt als afzonderlijke activiteit.

    261

Artikel 8.1.10. Weigeringsgrond
  • In aanvulling op artikel 1.3.1. weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als de aanvraag de volgende energiebesparende- en energieopwekkingsvoorzieningen betreft:

  • a. wettelijk vereiste onderzoeken en maatregelen;

  • b. energiebesparende voorzieningen in bestaande woningbouw;

  • 262

  • c. energiebesparende - en energieopwekkingsvoorzieningen in huurwoningen van woningcorporaties;

  • 263

  • d. een puur plantaardige olie als energiebron in de sector mobiliteit en transport.

Artikel 8.1.11. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling

De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2. tweede lid of artikel 1.5.3. tweede lid bij de aanvraag tevens een ingevuld factsheet Subsidieregeling Duurzame energieopwekking en energiebesparing.

264

Artikel 8.1.12. Verplichtingen subsidieontvanger

265

De subsidieontvanger dient de investeringen uiterlijk 3 jaar na datum van subsidieverlening gerealiseerd te hebben. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, die hierom onder opgave van redenen verzoekt, uitstel van de hiervoor bedoelde termijnen verlenen van maximaal één jaar indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.

Artikel 8.1.13. Vaststelling subsidie

[Vervallen]

Paragraaf 8.2 Gemeentelijke voorbeeldwoningen

[ingetrokken]

Paragraaf 8.3 Ruimte voor de Vecht

[ingetrokken]

Paragraaf 8.4 Klimaatbestendig bouwen

[ingetrokken]

Paragraaf 8.5 Kwantitatief en kwalitatief waterbeheer (pMJP 5.1.1 - 5.2.9)

[ingetrokken]

Paragraaf 8.6 Asbestsanering bodem voor particulieren en agrariërs

[vervallen van rechtswege]

Paragraaf 8.7 Stimulering bodemonderzoek

[ingetrokken]

Paragraaf 8.8 Leren voor duurzame ontwikkeling

[ingetrokken]

Paragraaf 8.9 Haalbaarheidsstudies nieuwe energie en energiescans

Artikel 8.9.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. energiebesparing: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals gedefinieerd in het protocol Monitoring energiebesparing;

  • b. energieopwekking: duurzame energie opwekkingsvoorzieningen die het geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van energie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken, zoals gedefinieerd in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie 2010;

  • c. energiescan: een energieonderzoek dat inzicht geeft in het energieverbruik van een onderneming;

  • 266

  • d. haalbaarheidsstudie: een studie naar de toepassing van innovatieve technieken gericht op één of meerdere energiebesparende maatregelen of duurzame energie opwekkingsvoorzieningen waarvan het onduidelijk is, of deze toepassing technisch inpasbaar of economisch rendabel is. De studie richt zich zowel op bouwkundige, technische, logistieke en organisatorische aspecten als het industriële verbruik;

  • e. De-minimisverordening: verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10b van de Commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun;

  • f. brancheorganisatie: Organisatie voor de behartiging van de collectieve-, deel- of individuele belangen van de leden;

  • g. deelnemer: een partij die aantoonbaar belang heeft bij de haalbaarheidsstudie, niet zijnde een natuurlijk persoon.

Artikel 8.9.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de volgende activiteiten:

  • a. een haalbaarheidsstudie energieopwekking of energiebesparing;

  • b. een stimuleringsproject energiescans.

Artikel 8.9.3. Criteria
  • 1. Een aanvraag voor een haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 8.9.2. onder a voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is geen natuurlijk persoon of holding, zijnde een moedermaatschappij van een concern;

    • b.

      een haalbaarheidsstudie heeft betrekking op één van de volgende investeringen:

    • i.

      energieopwekking uit hernieuwbare energiebronnen te weten bio-energie, geothermie, zonne-energie of waterenergie.

    • ii.

      energiebesparing door de distributie van restwarmte rechtstreeks naar de eindgebruiker.

    • iii.

      energiebesparing door bouwkundige, technische, logistieke of organisatorische aspecten.

    • c.

      de haalbaarheidsstudie is ten behoeve van inwoners of ondernemingen die gevestigd zijn in Overijssel;

    • d.

      er zijn minimaal twee deelnemers aan de haalbaarheidsstudie;

    • e.

      er is ten minste 10% cofinanciering van de subsidiabele kosten door één van de deelnemers, niet zijnde subsidie van het Rijk, gemeente of waterschap;

    • f.

      de aanvrager en minimaal één van de deelnemers zijn een potentiële afnemer van en hebben belang bij de energiebesparende maatregelen of duurzame energie opwekkingsvoorziening die wordt onderzocht op haalbaarheid. Een holding wordt niet aangemerkt als een potentiële afnemer van de energiebesparende maatregelen of duurzame energie opwekkingsvoorziening die wordt onderzocht op haalbaarheid, tenzij wordt aangetoond dat de holding dit wel is.

    • g.

      een haalbaarheidsstudie naar energiebesparende maatregelen bij bedrijven is aantoonbaar uitgebreider dan het standaard energieonderzoek van MBK Nederland.

    • h.indien

      de te verlenen subsidie een steunmaatregel is, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de De-minimisverordening. 

  • 2. Een aanvraag voor een stimuleringsproject als bedoeld in artikel 8.9.2. sub b voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      De aanvrager is een Overijsselse gemeente of een brancheorganisatie;

    • b.

      Het project is gericht op het stimuleren van MKB-ondernemingen in Overijssel om energiebesparende maatregelen te realiseren;

    • c.

      Het project is aanvullend op de faciliteiten die MKB Nederland biedt via http://www.energiescanoverijssel.nl/.

Artikel 8.9.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de totale subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000,-- per aanvrager.

Artikel 8.9.5. Aanvullende stukken bij de aanvraag
  • 1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier Haalbaarheidsstudies energie en energiescans

  • 2. In aanvulling op artikel 1.2.1. overlegt een aanvrager voor een subsidie op grond van artikel 8.9.2. sub a een beschrijving van:

    • a.

      de potentiële hoeveelheid energie die wordt opgewekt of bespaard in joules;

    • b.

      vervallen;

    • c.

      vervallen.

Artikel 8.9.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 8.9.7. Weigeringsgrond
  • In aanvulling op artikel 1.3.1. wordt de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.9.2. sub a, geweigerd als het gaat om aanvragen die betreffen:

  • a. wettelijk vereiste onderzoeken en maatregelen;

  • b. een haalbaarheidsstudie die betrekking heeft op bewezen en rendabele technieken;  

  • 267

  • c. haalbaarheidsstudies naar energiebesparende maatregelen in de woningbouw die leiden tot verbetering van minder dan 50 woningen;

  • d. haalbaarheidsstudies die uitgaan van maatregelen voor nieuwbouw van utiliteitsgebouwen en van woningen met minder dan een 25% lagere EPC dan wettelijk voorgeschreven op moment van aanvraag;

  • e. haalbaarheidsstudies die uitgaan van maatregelen in nieuwbouw van kantoren, woningen en scholen met een energiewaarde lager dan 8 in de GPR-score;

  • f. haalbaarheidsstudies die uitgaan van maatregelen voor bestaande gebouwen die daarmee  een energieprestatie bereiken lager dan label A of label B bij minder dan 3 labelstappen;

  • g. energiebesparing of -projecten in huishoudens;

  • h. een ingenieurs- of adviesbureau als één van de deelnemers;

  • i. een aanvrager die meer dan twee keer per jaar een subsidie voor haalbaarheidsstudies, als bedoeld in artikel 8.9.1., verleend heeft gekregen;

  • j. [vervallen].

Artikel 8.9.8. Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. Een haalbaarheidsstudie is uiterlijk 1 jaar na datum van subsidieverlening afgerond. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, die hierom onder opgave van redenen verzoekt, uitstel van de hiervoor bedoelde termijn verlenen van maximaal één jaar indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.

  • 2. De subsidieontvanger stelt de resultaten van een haalbaarheidsstudie beschikbaar aan iedereen die er belangstelling voor heeft.

Paragraaf 8.10 Energiebesparende maatregelen ondernemingen

268

Artikel 8.10.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. MKB-Nederland: brancheorganisatie voor het midden -en kleinbedrijf;

  • b. Energieonderzoek: een onderzoek naar energiebesparingsmogelijkheden in gebouwen en industriële processen. Het onderzoek richt zich zowel op bouwkundige, technische en organisatorische aspecten als het industriële gebruik. De rapportage van het onderzoek omvat minimaal:

    - het huidige energiegebruik,

    - de energiebalans waarin minimaal 90% van het energiegebruik is toebedeeld aan de energiegebruikers,

    - de energiebesparende maatregelen, gebaseerd op op de erkende maatregellijst en het overzicht van Infomil inclusief de verwachte investeting, energiereductie en een plan van aanpak voor de uitvoering van maatregelen met een terugverdientijd van 5 jaar of minder. De maatregelen hebben minimaal betrekking op de energiegebruikers die voor >40% van het energiegebruik verantwoordelijk zijn.

    Standaard zijn in de rapportage de quick wins opgenomen;

  • 269

  • c. Energiebesparende maatregelen: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals deze naar voren komen in het energieonderzoek en gedefinieerd is in het protocol Monitoring energiebesparing;

  • d. EPA-U: een Energie Prestatie Advies voor bestaande utiliteitsgebouwen.

Artikel 8.10.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. energiemaatregelen die genoemd zijn in het energieonderzoek;

  • b. een energieonderzoek.

Artikel 8.10.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. De aanvrager is een privaatrechtelijke rechtspersoon, een maatschap, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap of een eenmanszaak;

  • b. [vervallen]

  • c. Het energieonderzoek dient te zijn uitgevoerd na 1 januari 2012;

  • d. Het energieonderzoek is uitgevoerd:

    • i.

      door een gecertificeerd energie adviseur;

    • ii.

      door één van de volgende initiërende partijen: MKB-Nederland, het energiecentrum MKB, RVO, EPA-, de achterliggende branchevereniging; of

    • iii.

      in opdracht van of met subsidie van de provincie Overijssel of een Overijsselse gemeente.

  • 270

  • e. De energiebesparende maatregelen hebben betrekking op het pand waarvoor het energieonderzoek is uitgevoerd;

  • f. Het vestigingsadres van het pand waarvoor de energiebesparende maatregelen worden toegepast is in Overijssel;

  • g. De energiebesparende maatregelen zijn gerealiseerd in de periode van maximaal zes maanden voorafgaand aan de subsidie-aanvraag;

  • h. [vervallen]

  • i. De minimale investering in een gerealiseerde energiebesparende maatregel per aanvraag bedraagt € 4.000. Bij een gezamenlijke aanvraag kan één van de MKB ondernemingen of een onafhankelijke energieadviseur, als aanvrager aangewezen worden. Deze aanvrgaer is de subsidieontvanger en draagt zorg voor de verdeling van de subsidie.

  • 271

  • j. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2  van de de-minimisverordening.

Artikel 8.10.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 8.10.2 sub a bedraagt maximaal 25% van de subisidiabele kosten met een maximum van € 2.500 per aanvrager.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 8.10.2 sub b bedraagt € 200 of € 400, afhankelijk van de energiekosten per jaar, op basis van onderstaande tabel. 

    Tabel energiekosten per jaar
     < € 10.000/jaar< € 30.000/jaar> € 30.000/jaar
    maximale subsidie € 200€ 400€ 0
Artikel 8.10.5. Subsidiabele kosten
  • 1. Uitsluitend kosten derden als bedoeld in artikel 1.1.5 zijn subsidiabel. Hierbij geldt dat de advieskosten van derden subsidiabel zijn tot een maximum van 5% van het totale investeringsbedrag.

  • 2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijnde kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel, mits deze gemaakt en betaald zijn tot maximaal zes maanden voorafgaand aan de subsidieaanvraag.

Artikel 8.10.6. Aanvullende stukken bij de aanvraag
  • 1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 2. De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid bij de aanvraag de volgende stukken:

    • a.

      het energieonderzoek;

    • b.

      de betaallijsten, alle (kopie)facturen, van de gemaakte en betaalde kosten.

    • c.

      [vervallen]

Artikel 8.10.7. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 8.10.8. Weigeringsgrond
  • 1. In aanvulling op artikel 1.3.1. wordt de subsidie geweigerd als:

    • a.

      subsidie wordt aangevraagd voor uitsluitend een energieonderzoek;

    • b.

      het energieonderzoek is uitgevoerd na realisatie van de energiebesparende maatregelen;

    • c.

      voor het vestigingsadres al subsidie is verstrekt op basis van deze paragraaf.

  • 2. De subsidie voor een energieonderzoek als bedoeld in artikel 8.10.2 sub b wordt geweigerd indien:

    • a.

      het onderzoek voor 3 juli 2014 is uitgevoerd;

    • b.

      het energieonderzoek als bedoeld in artikel 8.10.2. sub b een energieonderzoek ten behoeve van een sportvereniging is.

Paragraaf 8.11 Rijden op groengas en elektriciteit

272

Artikel 8.11.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Voertuig: ieder motorvoertuig met of zonder carrosserie, met minimaal 2 zitplaatsen naast elkaar gelegen, op ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 kilometer per uur, bestemd om aan het wegverkeer deel te nemen, alsmede aanhangwagens daarvan, met uitzondering van voertuigen die zich over rails voortbewegen, landbouwtrekkers en landbouwmachines.

  • b. Aardgasvoertuig: een voertuig dat geschikt is voor het rijden op gasvormig (CNG) of vloeibaar (LNG) aardgas en groengas.

  • c. Elektrisch voertuig: een voertuig dat uitsluitend voorzien is van een elektromotor.

  • 273

  • d. Dual fuel voertuig: voertuig dat rijdt op een mengsel van aardgas of groengas en diesel met een systeem dat valt onder het Nederlandse RDW dual fuel test programma of een officiële typegoedkeuring dual fuel heeft .

  • e. Lessee: De gebruiker die het gebruik van een lease-object verwerft; dit is degene die de leaseovereenkomst met de lessor aangaat.

Artikel 8.11.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de aanschaf of lease van een nieuw elektrisch voertuig, aardgasvoertuig of dual fuel voertuig.

Artikel 8.11.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. Het betreft een nieuw elektrisch voertuig, aardgasvoertuig of dual fuel voertuig. Onder nieuw wordt verstaan dat het voertuig vanuit de fabriek wordt geleverd, nieuw op kenteken wordt gezet van de eerste eigenaar, waarna binnen zes maanden na levering de subsidie door de eerste eigenaar of lessee wordt aangevraagd. Het voertuig mag na het verlaten van de fabriek geschikt gemaakt worden als elektrisch voertuig, aardgasvoertuig of dual fuel voertuig;

  • b. Op moment van indienen van de aanvraag is de aanvrager minimaal een half jaar fysiek gevestigd, volgens KvK, of wonende, volgens het GBA, in de provincie Overijssel;

  • c. [vervallen]

  • d. Het voertuig rijdt vanuit een vaste vestiging in Overijssel of heeft de standplaats in Overijssel;

  • e. Het voertuig is voor eigen gebruik aangeschaft of geleased; indien de aanvrager een natuurlijk persoon is, wordt het voertuig niet gebruikt voo rhet bedrijfsmatig vervoeren van vracht voor rekening van derden;

  • f. Het voertuig wordt minimaal een jaar door de aanvrager gebruikt;

  • g. [vervallen]

  • h. [vervallen]

  • i. [vervallen]

  • j. [vervallen]

  • k. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening;

  • l. Als de subsidie is ten behoeve van de aanschaf van een aardgasvoertuig dat geschikt is voor het rijden op LNG voor vracht, door ondernemingen die vrachtvervoer voor rekening van derden uitvoeren, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 19 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 8.11.4. Grondslag subsidie
  • 274

  • 1. De subsidie bedraagt:

    • a.

      € 1.000 per aardgasvoertuig, voertuigcategorie M1;

    • b.

      € 3.000 per aardgasvoertuig, voertuigcategorie, M2 en N1;

    • c.

      € 10.000 per aardgasvoertuig, voertuigcategorie, M3, N2 en N3;

    • d.

      € 1.000 per elektrisch voertuig, voertuigcategorie M1, M2, M3, N1, N2 en N3;

    • e.

      € 5.000 per dual fuel voertuig, voertuigcategorie, N2 en N3.

  • 2. Als de aanvrager een natuurlijk persoon, een eenmanszaak of ZZP-er is, wordt de subsidie verleend voor maximaal één aan te schaffen voertuig. Voor de overige aanvragers wordt subsidie verleend voor maximaal 30 voertuigen met een maximum subsidiebedrag van € 30.000.

  • 3. [vervallen]

  • 4. [vervallen]

Artikel 8.11.4a Subsidiabele kosten
  • 1. In afwijking van artikel 1.1.5 geldt een forfaitair vastgesteld bedrag per voertuig.

  • 2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.

Artikel 8.11.5. Bij aanvraag te overleggen gegevens
  • In afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid moet bij de aanvraag de volgende gegevens overlegd worden:

  • a. Een leasecontract of aankoopbewijs van het nieuw aangeschafte elektrische voertuig, aardgasvoertuig of dual fuel voertuig;

  • b. Een kopie van het kentekenbewijs inclusief tenaamstelling;

  • c. Een bewijsstuk van de leverancier waaruit de afleverdatum van het voertuig blijkt;

  • d. Indien de aanvrager een onderneming is dient de aanvrager een ingevulde en ondertekende de-minimissteunverklaring te overleggen, tenzij artikel 8.11.3 lid l van toepassing is;

  • e. [vervallen].

Artikel 8.11.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 8.11.7. Weigeringsgrond
  • In aanvulling op artikel 1.3.1. weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als

  • a. voor de aanschaf of lease van het voertuig al een andere subsidie is ontvangen, met uitzondering van een subsidie op grond van de Subsidieregeling emissiearme taxi's en bestelauto's of de Subsidieregeling ongebruikte vrachtwagens en bussen EUROVI, beiden van het Rijk;

  • b. de gevraagde en de te verstrekken subsidie meer dan 25% van de aanschaf- of totale leasekosten voor het voertuig bedraagt;

  • c. de aanvrager de provincie is.

Artikel 8.11.8. Vaststelling subsidie
  • 1. In aanvulling op artikel 1.5.1. worden subsidies van meer dan € 25.000,-- direct vastgesteld.

  • 2. Artikel 1.5.2. en 1.5.5. zijn niet van toepassing.

Paragraaf 8.12 Duurzaam Dorp Overijssel

[ingetrokken]

Paragraaf 8.13 Logistieke biomassaprojecten

Artikel 8.13.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval (conform Richtlijn 2001/77/EG).

  • b. Logistiek biomassaproject: een project voor het organiseren, plannen, besturen en uitvoeren van de goederenstroom biomassa. Onderdelen van een logistiek project zijn stappen als inzameling van biomassa, voorbewerking, tussenopslag, transport, bewerking van biomassa (transitie) en distributie van warmte, elektriciteit of biobrandstoffen naar de eindafnemer. Doel van deze projecten is om tegen optimale kosten en kapitaalgebruik de biomassawaardeketen te sluiten en nieuwe energie uit biomassa te produceren.

    275

  • c. De-minimisverordening: verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10b van de commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun.

  • d. Deelnemer: een partij die aantoonbaar belang heeft bij het project, niet zijnde een natuurlijk persoon.

Artikel 8.13.2. Subsidiabele activiteiten

276

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor logistieke biomassaprojecten.

Artikel 8.13.3. Criteria
  • De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.13.2 moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. De activiteit dient in hoofdzaak, meer dan 80% van de subsidie, binnen de grenzen van de provincie Overijssel plaats te vinden.

  • b. De activiteit moet een terugverdientijd hebben van meer dan vijf jaar na subsidieverlening;

  • c. De biomassa moet voldoen aan de duurzaamheidscriteria voor biomassa ten behoeve van energiedoeleinden, zoals bedoeld in NEN NTA 8080:2009 nl.

  • d. De activiteit heeft als doel om tegen optimale kosten en kapitaalgebruik de biomassawaardeketen te sluiten en hernieuwbare energie uit biomassa te produceren.

  • e. Indien de verleende subsidie een steunmaatregel is, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

  • f. er zijn minimaal twee deelnemers aan het logistieke biomassaproject, niet zijnde een ingenieurs- of adviesbureau.

Artikel 8.13.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000 per aanvraag.

Artikel 8.13.5. Subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.1.5 eerste en vierde lid geldt dat de loonkosten subsidiabel zijn tot een maximum van 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 8.13.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 8.13.7. Weigeringsgrond
  • Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als de aanvraag de volgende voorzieningen betreft:

  • a. wettelijk vereiste onderzoeken en maatregelen;

  • b. energiebesparende voorzieningen in huishoudens;

  • c. een puur plantaardige olie als energiebron in de sector mobiliteit en transport.

Artikel 8.13.8. Verplichtingen subsidieontvanger

De subsidieontvanger realiseert de activiteit uiterlijk drie jaar na datum van subsidieverlening. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, die hierom onder opgave van redenen verzoekt, uitstel van de hiervoor bedoelde termijn verlenen van maximaal één jaar indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.

Paragraaf 8.14 Energielening ondernemingen

277

Artikel 8.14.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. energielijst: lijst met de investeringen in bedrijfsmiddelen of in onderdelen daarvan, als bedoeld in de brochure, Energie en bedrijven, energielijst 2014, van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO), met uitzondering van windturbines.

    278

  • b. energiemaatregel: een maatregel uit de categorie A, B of D van de Energielijst, met uitzondering van windturbines.

  • 279

  • c. energielening: stimuleringslening van Stimuleringsfonds Volkshuisvesting (SVn) ten behoeve van een energiemaatregel.

Artikel 8.14.2. Subsidiabele activiteit

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken in de vorm van rentekorting op een, bij het SVn afgesloten, energielening ten behoeve van energiemaatregelen uit de energielijst 2014.

Artikel 8.14.3. Criteria
  • Een aanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een privaatrechtelijke rechtspersoon, een maatschap, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap, een eenmanszaak of een kerkgenootschap;

  • b. de aanvraag wordt gedaan voor een  energiemaatregel  ten behoeve van een vestiging  in de provincie Overijssel, niet zijnde een vestigingsadres met bestemming wonen;

  • c. de energiemaatregel betreft:

    • i.

      een technische voorziening ten behoeve van energiebesparing in of bij bedrijfsgebouwen, als bedoeld in de Energielijst onder categorie A; of

    • ii.

      een technische voorziening ten behoeve van energiebesparing bij processen, als bedoeld in de Energielijst onder categorie B;

    • iii.

      een technische voorziening ten behoeve van Duurzame energie opwekking inof bij bedrijfsgebouwen, als bedoeld in de Energielijst onder categorie D, met uitzondering van windturbines.

  • d. de lening wordt aangevraagd bij het SvN en heeft

    • i.

      een looptijd van 10 jaar indien de aanvrager een stichting, vereniging of een kerkgenootschap betreft en

    • ii.

      een looptijd van 5 jaar in alle andere gevallen;

  • e. de op de energielening te betalen rente bedraagt minimaal 1,5%;

  • f. de hoofdsom van de energielening, bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 10.000 en een maximum van € 100.000;

  • g. indien de energiemaatregel Photo-voltaïsche panelen betreft, bevat het dak waar de Photo-voltaïsche panelen worden geplaatst geen asbest;

  • h. de aanvrager staat ten minste drie jaar ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en kan ten minste drie jaarverslagen van de meest recente boekjaren overleggen;

  • 280

  • i. als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de-minimisverordening of aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw indien de aanvrager een landbouwonderneming is.

Artikel 8.14.4. Grondslag subsidie

De rentekorting bedraagt in beginsel 3% en is gebaseerd op de geldende 5 jaars marktrente of 10 jaars marktrente die geldt op het moment dat de aanvraag voor de energielening is ontvangen door SvN.

De in rekening gebrachte rente bedraagt minimaal 1,5%.

Artikel 8.14.5. Subsidiabele kosten
  • 1. Uitsluitend de aanschafkosten, inclusief de kosten die betaald worden aan derden om de energiemaatregel bedrijfsklaar te krijgen zijn subsidiabel, conform artikel 1.1.5 vierde lid.

  • 2. Indien de aanvrager geen landbouwonderneming betreft zijn in afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten die gemaakt zijn buiten de projectperiode wel subsidiabel mits de kosten gemaakt zijn in de periode van maximaal zes maanden voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag is ontvangen.

Artikel 8.14.6 Niet subsidiabele kosten
  • In aanvulling op artikel 1.1.6 sub a komen de volgende kosten niet in aanmerking voor de energielening:

  • a. kosten voor bedrijfsmiddelen die eerder gebruikt zijn;

  • b. kosten voor grond, woningen, personenauto's en vaartuigen die niet bestemd zijn voor goederenvervoer, dieren, effecten, vorderingen, goodwill, vergunningen, ontheffingen, concessies en andere publiekrechtelijke dispensaties;

  • c. onderhoudskosten.

Artikel 8.14.7. Stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. Een aanvraag wordt ingediend met het aanvraagformulier Energieleningen Ondernemingen.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, overlegt de aanvrager bij de aanvraag de volgende stukken:

    • a.

      een offerte waaruit de subsidiabele kosten van de energiemaatregel blijken;

    • b.

      een de-minimisverklaring.

Artikel 8.14.8. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks de maximale leenruimte vast.

Artikel 8.14.9. Weigeringsgrond

In afwijking van artikel 1.3.1. weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de benodigde vergunningen voor de energiemaatregel niet zijn verkregen.

Artikel 8.14.10. Betaling en bevoorschotting

In afwijking van artikel 1.3.3 eerste lid, wordt de rentekorting via de lening bij SvN verrekend.

Paragraaf 8.15 Gemeentelijk energieloket 2.0

[ingetrokken]

Paragraaf 8.16 Duurzaamheid-, buren-, energie-investeringspremie particuliere woningeigenaar

281

Artikel 8.16.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. bestaande woning: een woning in de provincie Overijssel, die op het moment van de aanvraag voor subsidie al een jaar opgeleverd is en bewoond wordt, of aantoonbaar binnen afzienbare tijd bewoond gaat worden door de aanvrager en die geschikt en bestemd is voor permanente bewoning;

b. particuliere woningeigenaar: een meerderjarig natuurlijk persoon die volgens het kadaster de bestaande woning in eigendom heeft en volgens de Basisregistratie Personen (BRP)ook daadwerkelijk bewoont of aantoonbaar binnen afzienbare tijd gaat bewonen;

c. dakisolatie: het aanbrengen van isolatiemateriaal ter plaatse van het dak van de woning;

d. gevelisolatie: het aanbrengen van isolatiemateriaal ter plaatse van de gevel van de woning;

e. spouwmuurisolatie: het aanbrengen van isolatiemateriaal in de spouw tussen de buiten- en binnenmuur van de woning;

f. vloerisolatie: het aanbrengen van isolatiemateriaal ter plaatse van de vloer van de woning;

g. isolatieglas: het aanbrengen van isolatieglas met een U-waarde ter plaatse van transparante delen van de woning;

h. isolatiekozijn: het aanbrengen van een geïsoleerd kozijn inclusief isolatieglas met een U-waarde ter plaatse van transparante delen van de woning;

i. lage temperatuur verwarming (LTV): de ontwerptemperatuur voor de met een duurzame energiebron opgewekte warmte voor het distributienet is gelijk aan of lager dan 50°C;

j. groen dak: een groendak is een vegetatiedak dat bestaat uit een wortelkerende laag, een drainagelaag, een substraatlaag en een vegetatielaag;

k. groene gevel: een gevel waarvan de muur volledig wordt voorzien van vegetatie die verticaal bevestigd is aan de gevel;

l. gezamenlijke aanvraag: een aanvraag van de initiatiefnemende aanvrager met nog ten minste één andere aanvrager die in dezelfde postcodegebied woont, waarvan de vier cijfers en de eerste letter hetzelfde zijn;

m. energie-investering: investeringen in energiebesparende of energieopwekkende maatregelen zoals opgenomen in tabel 1a energie-investeringen.

Tabel 1a: energie-investeringen
DakisolatieRd groter of gelijk aan 2,50 m2K/W
GevelisolatieRd groter of gelijk aan 2,50 m2K/W
SpouwmuurisolatieRd groter of gelijk aan 1,30 m2K/W
VloerisolatieRd groter of gelijk aan 2,50 m2K/W
IsolatieglasUglas kleiner of gelijk aan 1,60 W/m2.K
Isolatiekozijn inclusief isolatieglasUraam kleiner of gelijk aan 1,60 W/m2.K
Warmtepomp met de bodem als warmtebronCOP (bij 7/45°C) groter of gelijk aan 4
Warmtepomp met lucht als warmtebronCOP (bij 7/45°C) groter of gelijk aan 3
Warmtepompboiler/Combiwarmtepomp (tap)COP (bij 7/45°C) groter of gelijk aan 3
HR-eketel / Micro-WKK (elektrisch opwekking)Geen
ZonneboilerGeen
WTW voor ventilatieGeen
Douchewater WTWGeen
Lage temperatuur verwarming (LTV)Geen
Groen dakGeen
Groene gevelGeen
Artikel 8.16.2 Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen:

  • a. een duurzaamheidpremie verstrekken voor gerealiseerde isolatiemaatregelen;

  • b. een burenpremie verstrekken voor gerealiseerde isolatiemaatregelen in de vorm van eengezamenlijke aanvraag;

  • c. een energie-investeringspremie verstrekken voor een gerealiseerde energie-investering met een omvang van ten minste € 5.000.

Artikel 8.16.3. Criteria
  • 1. Een aanvraag voor een duurzaamheidpremie, een burenpremie of een energie-investeringspremie als bedoeld onder 8.16.2 sub a, b en c moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is een particuliere woningeigenaar;

    • b.

      de aanvraag wordt gedaan voor een bestaande woning, die door de aanvrager bewoond wordt, of aantoonbaar binnen afzienbare tijd bewoond gaat worden.

  • 2. Een aanvraag voor een duurzaamheidpremie als bedoeld onder 8.16.2 sub a, moet in aanvulling op het eerste lid voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      aanvrager heeft voorafgaand aan de aanvraag een verzoek om een premiereservering bij stichting Meer met Minder ingediend en heeft hiervan een bevestiging ontvangen;

    • b.

      de isolatiemaatregelen betreffen dak-, gevel-, spouwmuur-, vloerisolatie of isolatieglas;

    • c.

      de isolatiemaatregelen voldoen aan de kwaliteits- en kwantiteitseisen genoemd in tabel 1b en 1c.

      282

    • d.

      met de realisatie van de isolatiemaatregelen is begonnen nadat een verzoek voor een premiereservering is ingediend en hiervan een bevestiging is ontvangen;

    • 283

    • e.

      de isolatiemaatregelen zijn gerealiseerd en de gemaakte kosten zijn betaald binnen 26 weken na indiening van de premiereservering;

    • f.

      de gemaakte kosten ten behoeve van de realisatie van de isolatiemaatregelen bedragen ten minste € 1750.

  • 3. Aanvullend op het eerste lid moet een aanvraag voor een burenpremie als bedoeld onder 8.16.2. sub b voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      aanvraag betreft een gezamenlijke aanvraag;

    • b.

      de initiatiefnemende aanvrager alsmede de andere aanvrager hebben ieder in zijn of haar woning waarvoor de premie wordt aangevraagd, minimaal twee isolatiemaatregelen gerealiseerd;

    • c.

      binnen twee weken nadat door de initiatiefnemende aanvrager een verzoek voor de premiereservering is ingediend, heeft ook de andere aanvrager een verzoek voor de premiereservering ingediend.

  • 4. Aanvullend op het eerste lid moet een aanvraag voor een energie-investeringspremie als bedoeld onder 8.16.2. sub c voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      aanvrager heeft voorafgaand aan de aanvraag een verzoek om een premiereservering bij stichting Meer met Minder ingediend en heeft hiervan een bevestiging ontvangen;

    • 284

    • b.

      met de realisatie van de energie-investeringspremie is begonnen nadat een verzoek voor een premiereservering is ingediend en hiervan een bevestiging is ontvangen;

    • 285

    • c.

      de isolatie- of duurzame energieopwekkende maatregelen zijn gerealiseerd en de gemaakte kosten zijn betaald binnen 26 weken na indiening van de premiereservering;

    • d.

      de energie-investering voldoet aan de kwaliteitscriteria genoemd in tabel 1a energie-investering.

Artikel 8.16.4. Grondslag subsidie
  • 1. De duurzaamheidpremie als bedoeld onder 8.16.2. sub a bedraagt per woning:

    • a.

      [vervallen]

    • b.

      € 600 voor twee of meer gerealiseerde isolatiemaatregelen;

  • 2. De burenpremie als bedoeld onder artikel 8.16.2. sub b bedraagt per woning € 150.

  • 3. De energie-investeringspremie als bedoeld in artikel 8.16.2 sub c bedraagt per woning € 300.

8.16.4a. Subsidiabele kosten
  • 1. In afwijking van artikel 1.1.5 geldt een forfaitair vastgesteld tarief per isolatiemaatregel.

  • 2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn kosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen en nadat de premiereservering is ingediend wel subsidiabel.

Artikel 8.16.5. Indieningstermijn aanvraag subsidie

In afwijking van artikel 1.2.2. wordt een aanvraag voor de subsidie als bedoeld in artikel 8.16.2 sub a, b of c ingediend binnen 26 weken nadat een verzoek voor een premiereservering  is ingediend en hiervan een bevestiging is ontvangen.

286

Artikel 8.16.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van het daarvoor beschikbaar gestelde aanvraagformulier.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, overlegt de aanvrager bij de aanvraag:

    • a.

      een kopie van de factuur, voorzien van NAW-gegevens, handtekening en datum ondertekening door de leverancier. Uit de factuur moet blijken dat er kosten zijn gemaakt ten behoeve van de realisatie van een isolatiemaatregel en/of een energieopwekkende maatregel waar de premie voor wordt aangevraagd en dat de kosten zijn gemaakt en betaald door de aanvrager. Voor zover sprake is van aanschaf van materiaal wordt de originele aankoopbon meegestuurd;

    • b.

      een kopie van een bankafschrift waaruit blijkt dat onder sub a bedoelde factuur is betaald.

Artikel 8.16.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 8.16.8 Weigeringsgrond
  • In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als:

  • a. de bestaande woning waar de aanvraag voor wordt gedaan gevestigd is in een Overijsselse gemeente, die niet beschikt over een gemeentelijk energieloket 2.0;

  • b. de aanvrager voor de bestaande woning al een duurzaamheidpremie op basis van deze subsidieregeling heeft ontvangen.

Artikel 8.16.9 Overgangsrecht
  • 1. Een aanvraag voor de duurzaamheidpremie als bedoeld in artikel 8.16.2 sub a waarvan een verzoek voor een premiereservering is ingediend én is ontvangen vóór 3 juli 2014, wordt getoetst aan het geldende Uitvoeringsbesluit van de datum waarop de aanvraag voor de duurzaamheidpremie is ontvangen.

  • 2. Een aanvraag voor een burenpremie als bedoeld in artikel 8.16.2 sub b, waarvan een verzoek voor een premiereservering is ingediend én is ontvangen vóór 3 juli 2014, wordt getoetst aan het geldende Uitvoeringsbesluit van de datum waarop het verzoek tot premiereservering is ontvangen.

  • 3. Een aanvraag voor een energie-investeringspremie als bedoeld in artikel 8.16.2 sub c, waarvan een verzoek voor een premiereservering is ingediend en is ontvangen voor 3 juli 2014, wordt getoetst aan het geldende Uitvoeringsbesluit van de datum waarop het verzoek tot premiereservering is ontvangen.

Paragraaf 8.17  Duurzaamheidlening particuliere woningeigenaar

287

Artikel 8.17.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Bestaande woning: een woning in de provincie Overijssel, die op het moment van de aanvraag voor subsidie al een jaar opgeleverd is en bewoond wordt of aantoonbaar binnen afzienbare tijd bewoond gaat worden door de aanvrager en die geschikt en bestemd is voor permanente bewoning.

  • b. Particuliere woningeigenaar: een meerderjarig natuurlijk persoon die volgens het kadaster de bestaande woning in eigendom heeft en volgens het GBA ook daadwerkelijk bewoont of aantoonbaar binnen afzienbare tijd gaat bewonen.

  • c. Duurzaamheidlening: een door het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting (SVn) verstrekte lening aan een particuliere woningeigenaar ten behoeve van energiemaatregelen, waarbij een deel van de lening aangewend mag worden voor woningverbetering.

  • d. Energiemaatregel: een maatregel genoemd in de bijlage onder tabel 1 ‘Maatregelen duurzaamheidlening'.

  • e. Hoofdsom lening: het bedrag waarover rente wordt berekend.

  • f. Woningverbetering: bouwkundige aanpassingen die nodig zijn om energiemaatregelen te realiseren of andere onderhouds- of verbetermaatregelen die relatie hebben met de te realiseren energiemaatregel;

  • g. HR houtkachel: een kachel waarin, in plaats van fossiele brandstof, als brandstof hout wordt gestookt, met een rendement van verbranding van 80% of meer.

Artikel 8.17.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie in de vorm van een rentekorting op een duurzaamheidlening verstrekken.

Artikel 8.17.3. Criteria
  • Een aanvraag  moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. De aanvrager is een particuliere woningeigenaar.

  • b. De aanvraag wordt gedaan voor een bestaande woning in Overijssel in een gemeente die een gemeentelijk energieloket 2.0 heeft;.

  • c. De aan te vragen duurzaamheidlening heeft een looptijd van 10 jaar of 15 jaar, op basis van annuïteiten, zonder een aflossingsvrije periode.

  • d. De hoofdsom van de duurzaamheidlening bedraagt:

    • i.

      minimaal € 7.500 en maximaal € 20.000 bij een looptijd van 15 jaren,

    • ii.

      minimaal € 2.500 euro en maximaal € 7.499 bij een looptijd van 10 jaren;

  • e. De energiemaatregel voldoet aan de kwalitatieve criteria zoals genoemd in  tabel 1 ‘Maatregelen duurzaamheidlening'.

  • f. Maximaal 30% van de hoofdsom van de lening wordt besteed ten behoeve van woningverbetering.

  • 288

Artikel 8.17. 4. Grondslag subsidie

De rentekorting bedraagt maximaal 3% en wordt in mindering gebracht op het 10- of 15 jaars rentetarief, zoals op het moment van toekennen van de Duurzaamheidlening door SVn wordt gepubliceerd, met een minimum van 0,5%.

Artikel 8.17.5 Subsidiabele kosten
  • Overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid zijn voor een duurzaamheidlening alleen de volgende kosten derden subsidiabel:

  • a. afsluitkosten duurzaamheidlening;

  • b. de aanschaf-, installatie- of montagekosten.

Artikel 8.17.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik  van het daarvoor beschikbaar gestelde aanvraagformulier.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, overlegt de aanvrager bij de aanvraag  een offerte voorzien van NAW-gegevens van de aanvrager en een omschrijving van de te realiseren energiebesparende maatregel of woningverbetering. Uit de offerte moeten de kosten ten behoeve van de realisatie van de energiebesparende maatregel of eventueel woningverbetering blijken.

Artikel 8.17.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 8.17.8 Weigeringsgrond
  • In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als:

  • a. De bestaande woning waar de aanvraag voor wordt gedaan gevestigd is in een Overijsselse gemeente, die niet beschikt over een  gemeentelijk energieloket 2.0 .

  • b. De aanvrager een tweede duurzaamheidlening aanvraagt en de status van de eerste duurzaamheidlening staat nog niet op depot gesloten.

  • 289

  • c. De aanvrager al twee keer een duurzaamheidlening heeft ontvangen.

Artikel 8.17.9. Verplichtingen subsidieontvanger
  • Indien de subsidieontvanger PV-panelen of zonnecollectoren gaat realiseren, moeten de:

  • a. PV-panelen geplaatst worden op het dak of het erf van de aanvrager; en

  • b. het dak waarop de PV-panelen ofzonnecollectoren geplaatst worden mag geen asbest bevatten.

    Tabel

    Tabel 1: energiemaatregelen duurzaamheidlening
    DakisolatieRd groter of gelijk aan 2,50 m2K/W
    GevelisolatieRd groter of gelijk aan 2,50 m2K/W
    SpouwmuurisolatieRd groter of gelijk aan 1,30 m2K/W
    VloerisolatieRdgroter of gelijk aan 2,50 m2K/W
    IsolatieglasUglas kleiner of gelijk aan 1,60 W/m2.K
    IsolatiekozijnUraam kleiner of gelijk aan 1,70 W/m2.K
    Warmtepomp bron bodemCOP(bij 7/45°C) groter of gelijk aan 4
    Warmtepomp bron luchtCOP(bij 7/45°C) groter of gelijk aan 3
    Warmtepompboiler/Combiwarmtepomp (tap)COP(bij 7/45°C) groter of gelijk aan 3
    Pelletketel/pelletkachel/HR houtkachelgeen
    Micro-WKK/Hre-ketelgeen
    WTW voor ventilatiegeen
    PV-cellen/Zonecollectorengeen
    LTV (laag temperatuur verwarming)geen
    Douchewater WTWgeen
    Vraag-/Druk-/CO2gestuurde ventilatieroostersgeen
    Groene dak/gevelsgeworteld in de constructie(gevel/dak)

Paragraaf 8.18 Duurzaamheidpremie Vereniging van eigenaren

290

Artikel 8.18.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Vereniging van Eigenaren: de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging van eigenaren zoals bedoeld in artikel 5:124 e.v van het Burgerlijk Wetboek;

  • 291

  • b. VvE wooncomplex: een wooncomplex in de provincie Overijssel vertegenwoordigd door een VvE, dat op het moment van de aanvraag voor subsidie al een jaar opgeleverd is en bewoond wordt en dat geschikt en bestemd is voor permanente bewoning;

  • c. splitsingsakte: notariële akte waarin het gebouw en de daarbij behorende grond gesplitst is in meerdere appartementsrechten en waarmee zeggenschap en verplichtingen met betrekking tot het gemeenschappelijk eigendom is geregeld;

  • d. appartementsrechten: de combinatie van het aandeel in de bij de splitsing betrokken goederen, het uitsluitend gebruiksrecht op een privé-gedeelte en het verplichte lidmaatschap van een Vereniging van eigenaren, indien een gebouw juridisch is gesplitst in appartementen;

  • e. dakisolatie: het aanbrengen van isolatiemateriaal ter plaatse van het dak van het VvE wooncomplex;

  • f. gevelisolatie: het aanbrengen van isolatiemateriaal ter plaatse van de gevel van het VvE wooncomplex;

  • g. isolatieglas: het aanbrengen van isolatieglas met een Ugl-waarde ter plaatse van transparante delen van het VvE wooncomplex;

  • h. vloerisolatie: het aanbrengen van isolatiemateriaal ter plaatse van de vloer van het VvE wooncomplex;

Artikel 8.18.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen een duurzaamheidpremie verstrekken voor het realiseren van  isolatiemaatregelen.

Artikel 8.18.3. Criteria
  • 1. Een aanvraag voor een duurzaamheidpremie als bedoeld onder 8.18.2 moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is een VvE, die voor meer dan 75% uit particuliere appartementsrechten bestaat;

    • b.

      de aanvraag wordt gedaan voor een bestaand VvE wooncomplex in een Overijsselse gemeente die een energieloket 2.0 heeft ;

    • c.

      de isolatiemaatregel betreft dak-, gevel-, vloerisolatie of isolatieglas;

    • d.

      de isolatiemaatregel voldoet aan de kwaliteitseisen genoemd in tabel 1.

      Tabel 1: Kwaliteitseisen isolatiemaatregelen

      Dakisolatie

      Rd-waarde groter of gelijk aan 2,50 m2K/W

      Gevelisolatie

      Rd-waarde groter of gelijk aan 1,30 m2K/W, voor spouwmuurisolatie Rd-waarde groter of gelijk aan 1,30 m2K/W

      Vloerisolatie

      Rd-waarde groter of gelijk aan 2,50 m2K/W

      Isolatieglas

      U-waarde kleiner of gelijk aan 1,60 W/m2.K(6)

      292

Artikel 8.18.4. Grondslag subsidie
  • 293

  • De duurzaamheidpremie bedraagt:

  • a. bij een aanvraag voor één isolatiemaatregel maximaal 10% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 199.000 per VvE;

  • b. bij een aanvraag voor twee isolatiemaatregelen;

    • i.

      maximaal 10% van de subsidiabele kosten van de maatregel met de hoogste subsidiabele kosten tot een maximum van € 199.000 per VvE; en

    • ii.

      maximaal 20% van de subsidiabele kosten van de maatregel met de laagste subsidiabele kosten tot een maximum van € 199.000 per VvE.

Artikel 8.18.5 Subsidiabele kosten

Overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid zijn alleen kosten derden subsidiabel.

Artikel 8.18.6 Indieningstermijn aanvraag subsidie

In afwijking van artikel 1.2.2 wordt een aanvraag voor 1 juli 2014 ingediend.

Artikel 8.18.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van het daarvoor beschikbaar gestelde aanvraagformulier.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, overlegt de aanvrager bij de aanvraag:

    • a.

      een offerte voorzien van NAW-gegevens van de aanvrager en een omschrijving van de te realiseren energiebesparende maatregel of woningverbetering. Uit de offerte moeten de kosten ten behoeve van de realisatie van de isolatiemaatregelen blijken;

    • b.

      een rechtsgeldig vergaderbesluit van de VvE waaruit blijkt dat tot de aanvraag is besloten;

    • c.

      splitsingsakte(n) waaruit de verdeling van de appartementsrechten blijkt, eventueel  aangevuld met een lijst van eigenaars;

    • d.

      een realistische planning van de uitvoering van de werkzaamheden;

    • e.

      een kopie van het identiteitsbewijs van de bestuursleden van de aanvrager;

    • f.

      reglementen en statuten van de VvE;

    • g.

      de gegevens van de beheerder van het gebouw van de aanvrager.

Artikel 8.18.8 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 8.18.9 Weigeringsgrond
  • In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als:

  • a. het VvE wooncomplex waar de aanvraag voor wordt gedaan gevestigd is in een Overijsselse gemeente, die niet beschikt over een gemeentelijk energieloket 2.0;

  • b. de VvE al een duurzaamheidpremie op basis van deze paragraaf of een subsidie op basis van paragraaf 8.1, 8.16 of 8.20 heeft ontvangen;

  • c. meer dan 25% van de stemmen binnen de VvE in handen is van één enkele appartementseigenaar.

  • 294

Artikel 8.18.10 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 wordt de isolatiemaatregel gerealiseerd binnen 52 weken na datum beschikking tot verlening van de duurzaamheidpremie.

Artikel 8.18.11 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidievaststelling

In aanvulling op artikel 1.5.2 en artikel 1.5.3 overlegt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling van de duurzaamheidpremie een factuur en een betalingsbewijs, waaruit blijkt dat de subsidiabele kosten gemaakt en betaald zijn binnen de projectperiode.

Paragraaf 8.19 Duurzaamheidlening Vereniging van Eigenaren

295

Artikel 8.19.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Vereniging van Eigenaren (VvE): de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging van eigenaren zoals bedoeld in artikel 5:124 e.v van het Burgerlijk Wetboek;

  • 296

  • b. VvE wooncomplex: een wooncomplex in de provincie Overijssel vertegenwoordigd door een VvE, dat op het moment van de aanvraag voor subsidie al een jaar opgeleverd is en bewoond wordt en dat geschikt en bestemd is voor permanente bewoning;

  • c. splitsingsakte: Notariële akte waarin het gebouw en de daarbij behorende grond gesplitst is in meerdere appartementsrechten en waarmee zeggenschap en verplichtingen met betrekking tot het gemeenschappelijk eigendom is geregeld;

  • d. appartementsrechten: de combinatie van het aandeel in de bij de splitsing betrokken goederen, het uitsluitend gebruiksrecht op een privé-gedeelte en het verplichte lidmaatschap van een Vereniging van eigenaren, indien een gebouw juridisch is gesplitst in appartementen;

  • e. particuliere appartementseigenaar: een privé persoon die beschikt over een  appartementsrecht in een VvE wooncomplex;

  • f. duurzaamheidlening: een door het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting (SVn) verstrekte lening aan een VvE ten behoeve van energiemaatregelen, waarbij een deel van de lening aangewend mag worden voor woningverbetering;

  • g. energiemaatregel: een maatregel genoemd in de bijlage onder tabel 1 ‘Maatregelen duurzaamheidlening';

  • h. hoofdsom lening: het bedrag waarover rente wordt berekend;

  • i. woningverbetering: bouwkundige aanpassingen die nodig zijn om energiemaatregelen te realiseren of andere onderhouds- of verbetermaatregelen die een directe relatie hebben met de te realiseren energiemaatregel.

Artikel 8.19.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie in de vorm van een rentekorting op een duurzaamheidlening verstrekken, waarbij geldt dat PV-panelen en zonnecollectoren alleen subsidiabel zijn indien ze gecombineerd worden met ten minste één andere maatregel uit tabel 1.

Artikel 8.19.3. Criteria
  • Een aanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een VvE, die voor minimaal 25% uit particuliere appartementsrechten bestaat;

  • b. de aanvraag wordt gedaan voor een VvE wooncomplex in een Overijsselse gemeente die een energieloket 2.0 heeft;

  • c. de aan te vragen duurzaamheidlening heeft een looptijd van 10 jaar of 15 jaar, op basis van annuïteiten, zonder een aflossingsvrije periode;

  • d. de hoofdsom van de duurzaamheidlening is minimaal € 25.000 en maximaal € 750.000 per VvE en maximaal € 20.000 per particuliere appartementseigenaar. Hierbij geldt eveneens dat de hoofdsom van de duurzaamheidslening voor een VvE met minder dan 75% aan particuliere appartementsrechten maximaal gelijk is aan de formule: % particuliere appartementseigenaren * de begrote kosten voor de totale investering in energiemaatregelen;

  • e. de looptijd van de lening wordt bepaald door de hoofdsom van de duurzaamheidlening te delen door het aantal particuliere appartementseigenaren:

    • i.

      indien dit bedrag minder is dan € 7.500, geldt een looptijd van 10 jaar;

    • ii.

      indien dit bedrag minimaal € 7.500 en maximaal € 20.000 is, geldt een looptijd van 15 jaar;

  • f. de energiemaatregel voldoet aan de kwalitatieve criteria zoals genoemd in tabel 1 ‘Maatregelen duurzaamheidlening';

    297

  • f. maximaal 30% van de hoofdsom van de lening wordt besteed ten behoeve van woningverbetering;

  • 298

  • g. de VvE bestaat uit ten minste 10 particuliere appartementseigenaren.

  • 299

Artikel 8.19.4. Grondslag subsidie

De rentekorting bedraagt maximaal 3% en wordt in mindering gebracht op het 10- of 15 jaars rentetarief, zoals op het moment van toekennen van de Duurzaamheidlening door SVn wordt gepubliceerd, met een minimum van 0,5%.

Artikel 8.19.5 Subsidiabele kosten

Overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid zijn alleen de afsluitkosten duurzaamheidlening en de aanschaf-, installatie- of montagekosten die op basis van een factuur betaald worden aan derden subsidiabel.

Artikel 8.19.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van het daarvoor beschikbaar gestelde aanvraagformulier.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, overlegt de aanvrager bij de aanvraag:

    • a.

      een offerte voorzien van NAW-gegevens van de aanvrager en een omschrijving van de te realiseren energiebesparende maatregel of woningverbetering. Uit de offerte moeten de kosten ten behoeve van de realisatie van de energiebesparende maatregel of woningverbetering blijken.;

    • b.

      een rechtsgeldig vergaderbesluit van de VvE waaruit blijkt dat tot de aanvraag is besloten;

    • c.

      meerjaren onderhoudsplanning;

    • d.

      jaarrekeningen over de afgelopen drie jaar;

    • e.

      opgave van debiteuren over het afgelopen jaar;

    • f.

      opgave van servicekosten over de afgelopen drie jaar;

    • g.

      splitsingsakte(n) waaruit de verdeling van de appartementsrechten blijkt, evt. aangevuld met een lijst van eigenaars;

    • h.

      gespecificeerde opgave van de te treffen energiemaatregelen en een specificatie per type isolatiemaatregel van oppervlakte en prestatie;

    • i.

      een op naam gestelde gespecificeerde offerte/prijsopgave van de te treffen energiemaatregelen voor de aanvrager;

    • j.

      een realistische planning van de uitvoering van de werkzaamheden;

    • k.

      een kopie van het identiteitsbewijs van de bestuursleden van de aanvrager;

    • l.

      reglementen en statuten van de VvE;

    • m.

      de gegevens van de beheerder van het gebouw van de aanvrager.

Artikel 8.19.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks de maximale leenruimte vast.

Artikel 8.19.8 Weigeringsgrond
  • In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als:

  • a. het VvE wooncomplex waar de aanvraag voor wordt gedaan gevestigd is in een Overijsselse gemeente, die niet beschikt over een gemeentelijk energieloket 2.0;

  • b. de aanvrager al eerder een duurzaamheidlening heeft ontvangen.

Artikel 8.19.9. Verplichtingen subsidieontvanger
  • Indien de subsidieontvanger PV-panelen of zonnecollectoren gaat realiseren:

  • a. moeten de PV-panelen geplaatst worden op het dak of het erf van de aanvrager; en

  • b. mag het dak waarop de PV-panelen of zonnecollectoren geplaatst worden geen asbest bevatten;

  • c. mag er niet gestapeld worden met subsidie op basis van de paragrafen 8.1, 8.17 dan wel 8.20.

Artikel 8.19.10 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 wordt de isolatiemaatregel gerealiseerd binnen 52 weken na datum beschikking tot verlening van de subsidie.

Artikel 8.19.11 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidievaststelling

In aanvulling op artikel 1.5.2 en artikel 1.5.3 overlegt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie een factuur en een betalingsbewijs, waaruit blijkt dat de subsidiabele kosten gemaakt en betaald zijn binnen de projectperiode.

Paragraaf 8.20 Hernieuwbare energie en energiebesparing

Artikel 8.20.1 Begripsbepalingen en uitsluitingsgronden
  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    300

    • a.

      adviescommissie: door Gedeputeerde Staten bij besluit d.d. 13 november 2012 ingestelde commissie;

    • b.

      AGV: Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (PB. 2008, L 214/3), of diens opvolger;

    • c.

      bank: een bank zoals gedefinieerd in de Wet op het financieel toezicht of een aan een bank gelieerd beleggingsfonds, al dan niet via een beheerder, zoals gedefinieerd in de Wet op het financieel toezicht waarbij de bank of het beleggingsfonds handelt op grond van een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten;

    • d.

      basisniveau schilisolatie: per mogelijke soort woning is een basisniveau voor de schilisolatie vastgesteld; basisniveau van woninggebonden energieverbruik voor een: (a) rijwoning is 0,55 Gigajoule per m2, (b) galerijwoning 0,45 Gigajoule per m2, (c) portiekwoning 0,45 Gigajoule per m2 en voor (d) twee-onder-een-kap woning 0,50 Gigajoule per m2;

    • e.

      [vervallen]

    • f.

      biomassa: de energie-installatie die biomassa gebruikt als brandstof om energie op te wekken, waarbij de invoer voor de energie-installatie per kalenderjaar voor maximaal 20% mag bestaan uit eerste generatie biomassa, mits deze biomassa geheel afkomstig is uit een gebied binnen een straal van 150 kilometer rondom de locatie waar de bio-energie-installate is gevestigd. De overige invoer dient te bestaan uit tweede of derde generatie biomassa, waarbij ten aanzien van de tweede generatie geldt dat deze per kalenderjaar voor minimaal 50% afkomstig moet zijn uit een gebied binnen een straal van 150 kilometer rondom de locatie waar de bio-energie-installatie is gevestigd. Voor houtige biomassa geldt dat deze voor 100% afkomstig moet zijn uit een van de lidstaten van de Europese Unie. De biomassa (zowel eerste, tweede als derde generatie) dient te allen tijde te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de NTA 8080 (Nederlandse Technische Afspraak);

    • g.

      BW: het Nederlandse burgerlijk wetboek;

    • h.

      communautaire norm:

    • -

      een verplichte communautaire norm waarbij de op milieugebied te bereiken normen per onderneming zijn vastgesteld, of

    • -

      de verplichting op grond van Richtlijn 2008/1/EG de beste beschikbare technische middelen (BAT) te gebruiken, zoals uiteengezet in meest recente relevante informatie die de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 2, van die richtlijn heeft bekendgemaakt;

    • i.

      concern: een groep als bedoeld in artikel 2:24b BW waartoe de aanvrager voor een subsidie behoort, welke groep  is gericht op een duurzame deelneming aan het economische verkeer;

    • j.

      de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden van de de-minimisverordening;

    • k.

      de-minimisverordening: Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (Pb. 2006, L 379/5) of diens opvolger;

    • l.

      dochtermaatschappij: een dochtermaatschappij als bedoeld in artikel 2:24a BW;

    • m.

      EBITDA: Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortization;

    • n.

      energiebesparingsmaatregelen: maatregelen die een subsidie-aanvrager in staat stellen zijn energieverbruik, met name in zijn productiecyclus, - of in geval van woningcorporaties van hun huurders - te verminderen, waaronder in het geval van woningcorporaties mede wordt begrepen de bouwkundige aanpassingen aan woningen die nodig zijn om de energiemaatregelen te realiseren of andere onderhoud- of verbetermaatregelen die fysieke samenhang hebben met de te realiseren energiebesparingsmaatregelen;

    • o.

      Energiefonds Overijssel II B.V.: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Energiefonds Overijssel II B.V. die in mandaat voor Gedeputeerde Staten deze subsidieparagraaf uitvoert;

    • p.

      energieproject: een project waarbij:

    • -

      energiebesparingsmaatregelen worden genomen waardoor het verbruik van niet-hernieuwbare energie in de provincie Overijssel wordt gereduceerd door middel van een bekende en bewezen techniek; of

    • -

      binnen de provincie Overijssel hernieuwbare energie wordt opgewekt c.q. de opwekking van hernieuwbare energie wordt vergroot;

    • q.

      garantie: de overeenkomst tussen Energiefonds Overijssel II B.V. en de bank betreffende de zekerheid tot aflossing van het krediet dat de aanvrager van de garantie ten aanzien van het energieproject van de bank heeft verkregen;

    • r.

      gecreëerde arbeidsplaats: de permanent bezette en tot volledige dagtaak omgerekende arbeidsplaats op jaarbasis (1 fte), gebaseerd op een arbeidsovereenkomst voor een aaneengesloten periode van minimaal 12 maanden welke met het energieproject wordt geschapen of in stand wordt gelaten;

    • s.

      grote onderneming: een onderneming die niet onder de definitie van middelgrote- en/of kleine onderneming valt;

    • t.

      hernieuwbare energie: energie opgewekt met installaties waarbij uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen wordt gebruikgemaakt, alsmede het aandeel in calorische waarde van de met hernieuwbare energiebronnen in hybride installaties opgewekte energie die ook met conventionele energiebronnen werken;

    • u.

      hernieuwbare energiebronnen: de volgende hernieuwbare, niet-fossiele energiebronnen: zonne-energie, geothermische energie, golfenergie, getijdenenergie, waterkrachtinstallaties, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas, biogas;

    • v.

      in aanmerking komende kosten: de extra investeringskosten van het energieproject ten opzichte van de referentie-investering;

    • w.

      kleine onderneming: een onderneming in de zin van Bijlage I van de AGV, met minder dan 50 werknemers, met een jaaromzet of een jaarlijks balanstotaal van maximaal € 10 miljoen. Een onderneming wordt niet als een kleine onderneming aangemerkt indien één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen gezamenlijk direct of indirect zeggenschap heeft of hebben over 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten, behoudens de in artikel 3, tweede lid, tweede alinea van Bijlage I van de AGV bedoelde gevallen;

    • x.

      krediet: krediet dat de aanvrager van de garantie van de bank heeft gekregen voor het uitvoeren van een energieproject;

    • y.

      kredietovereenkomst: overeenkomst tussen de bank en de aanvrager van de garantie op grond waarvan de bank geld voor de uitvoering van een energieproject ter leen verstrekt of zal verstrekken;

    • z.

      maatschappelijk rendement: de als gevolg van de door de ontvangen subsidie gerealiseerde energiebesparing c.q. opwekking van hernieuwbare energie en de als gevolg van de door de ontvangen subsidie gecreëerde arbeidsplaatsen gezamenlijk;

    • aa.

      marktconforme premie: premie die wordt berekend conform de safe-harbour premies zoals opgenomen in paragraaf 3.3 van de Mededeling-garanties;

    • bb.

      marktconforme rente: rente die wordt berekend conform de methode in de Mededeling-rentepercentages;

    • cc.

      Mededeling-garanties: Mededeling van de Europese Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (Pb. 2008, C155/10) en de rectificatie van de Commissie daarop zoals gepubliceerd in Pb. 2008, C244/32, of diens opvolger;

    • dd.

      Mededeling-rentepercentages: Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (Pb. 2008, C14/6) of diens opvolger;

    • ee.

      middelgrote onderneming: een onderneming in de zin van Bijlage I van de AGV, met minder dan 250 werknemers, met een jaaromzet van maximaal € 50 miljoen, of een balanstotaal van maximaal € 43 miljoen. Een onderneming wordt niet als een middelgrote onderneming aangemerkt indien één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen gezamenlijk direct of indirect zeggenschap heeft of hebben over 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten, behoudens de in artikel 3, tweede lid, tweede alinea van Bijlage I van de AGV bedoelde gevallen;

    • ff.

      moedermaatschappij: de nauwst met een aanvrager verbonden persoon ten aanzien van wie een ratingverklaring is of kan worden afgegeven;

    • gg.

      niet-hernieuwbare energie: energie die niet voldoet aan de definitie van hernieuwbare energie;

    • hh.

      onderneming: een natuurlijke of rechtspersoon die een economische activiteit uitoefent ongeacht de rechtsvorm of de wijze van financiering; een concern wordt als één onderneming aangemerkt;

    • ii.

      ondernemingen in financiële moeilijkheden: middelgrote en kleine ondernemingen die voldoen aan artikel 1, zevende lid, AGV en grote ondernemingen die voldoen aan paragraaf 2.1 van de Communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (Pb. 2004, C244/2);

    • jj.

      premiekorting: de korting op de premie ten opzichte van de marktconforme premie;

    • kk.

      projectplan: een inhoudelijk werkplan waarin onder andere een beschrijving c.q. gemotiveerde inschatting van de door de ontvangen subsidie te verwachten energiebesparing c.q. toename van hernieuwbare energie is opgenomen. Grote ondernemingen tonen in dit projectplan aan dat de subsidie een stimulerend effect, zoals bedoeld in artikel 8, derde lid, van de AGV, op het energieproject heeft;

    • ll.

      provincie: de publiekrechtelijke rechtspersoon de provincie Overijssel;

    • mm.

      ratingverklaring: een door GS geaccepteerde verklaring waaruit de rating van de aanvrager van een subsidie blijkt conform de Mededeling-rentepercentages en Mededeling-garanties, dan wel van diens moedermaatschappij, indien de aanvrager geen rating heeft of kan verkrijgen vanwege het ontbreken van een kredietverleden;

    • nn.

      referentie-investering:

    • -

      bij energiebesparingsmaatregelen: een technisch vergelijkbare investering aan het energieproject die een lager niveau van milieubescherming biedt die overeenstemt met de verplichte communautaire normen (voor zover die bestaan) en waarvan aannemelijk is dat zij zonder steun zou worden uitgevoerd. Een technisch vergelijkbare investering is een investering met dezelfde productiecapaciteit en alle andere technische eigenschappen (met uitzondering van die welke rechtstreeks op de extra investering voor milieubescherming betrekking hebben) die uit zakelijk oogpunt een geloofwaardig alternatief is voor het energieproject.

    • -

      bij hernieuwbare energie: een traditionele stroomcentrale of een traditioneel verwarmingssysteem met dezelfde capaciteit inzake daadwerkelijke energieopwekking als het energieproject, waarvan aannemelijk is dat zij zonder steun zou worden uitgevoerd en dat zij uit zakelijk oogpunt een geloofwaardig alternatief is voor het energieproject;

    • oo.

      rentekorting: de korting op rente ten opzichte van de marktconforme rente;

    • pp.

      terugverdienplan: een plan waarin de haalbaarheid, de commerciële levensvatbaarheid en de terugverdientijd van het energieproject is uitgewerkt;

    • qq.

      terugverdientijd: de tijd die nodig is om de extra investeringskosten terug te verdienen;

    • rr.

      uitvoeringsovereenkomst: de overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb die de provincie Overijssel met de subsidieontvanger sluit ter uitwerking van de beschikking tot subsidieverlening;

    • ss.

      verbonden persoon: met betrekking tot een tot het concern behorende rechtspersoon of vennootschap, elke persoon of vennootschap waarvan eerstbedoelde persoon of vennootschap een dochtermaatschappij is;

    • tt.

      website: http://www.energiefondsoverijssel.nl/; 

    • uu.

      woningcorporatie: toegelaten instelling in de zin van artikel 70, eerste lid, van de Woningwet.

    • vv.

      woonlasten: het totaal aan huur- en energiekosten per woning.

  • 2. Van subsidie zijn expliciet uitgesloten:

    301

    • a.

      exportsteun;

    • b.

      steun ten behoeve van werkzaamheden in de sectoren visserij en aquacultuur;

    • c.

      steun ten behoeve van werkzaamheden in de primaire productie van landbouwproducten;

    • d.

      steun ten behoeve van werkzaamheden in de kolenindustrie;

    • e.

      steun aan ondernemingen in moeilijkheden;

    • f.

      steun ten behoeve van wind- en kernenergie.

  • 3. De uitvoering van deze paragraaf is door Gedeputeerde Staten gemandateerd aan de besloten vennootschap Energiefonds Overijssel II B.V.

  • 302

Subparagraaf 8.20.1 Hernieuwbare energie en energiebesparing door woningcorporaties

Artikel 8.20.1.1 Subsidiabele activiteiten
  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen aan een woningcorporatie die tevens partij is bij het "Convenant Energiebesparing Woningcorporaties Overijssel d.d. 28 juni 2012" op aanvraag subsidie verlenen in de vorm van een geldlening. De subsidie wordt conform artikel 8.20.1.13 terugbetaald.

  • 2. De subsidie bedoeld in het vorige lid kan uitsluitend worden verstrekt voor de in aanmerking komende kosten van een energieproject:

    • a.

      voor energiebesparingsmaatregelen die worden genomen bij woningen door aanpassing of vervanging van een vloer, muur, plafond of beglazing indien en voor zover de woning na de uitvoering van deze energiebesparingsmaatregelen ten minste classificeert als een label C woning;

    • b.

      voor andere maatregelen ten behoeve van het energieproject die een hoger energielabel tot gevolg hebben, indien en voor zover de woning tenminste classificeert als een label C woning. 

  • 3. Subsidie voor een energieproject op grond van deze paragraaf wordt niet verleend, indien voor dat energieproject al subsidie is verleend of aangevraagd op grond van paragraaf 8.20.3 "Energiebesparingen door ondernemingen".

  • 4. [vervallen]

  • 303

Artikel 8.20.1.2. Criteria
  • Een aanvraag voor een geldlening moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvraag moet ingediend worden voor bestaande woningen in de provincie Overijssel van de woningcorporatie;

  • 304

  • b. de in artikel 8.20.1.1 genoemde activiteiten dienen aan de onder a van dit artikel genoemde woning(en) plaats te vinden;

  • c. de aanvraag voldoet, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aan de voorwaarden van de de-minimisverordening of de AGV. Gedeputeerde Staten kunnen, in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGV aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van hernieuwbare energie en energiebesparingsmaatregelen de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen;

  • 305

  • d. De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten;

  • 306

  • e. De subsidie wordt verleend voor zover door de rentekorting de totale steun die de woningcorporatie met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende- in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie is verstrekt, niet hoger is dan:

    • -

      bij hernieuwbare energie:

    • i.

      45% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een grote onderneming is;

    • ii.

      55% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een middelgrote onderneming is; en

    • iii.

      65% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een kleine onderneming is;

    • -

      bij energiebesparingsmaatregelen:

    • i.

      20% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een grote onderneming is;

    • ii.

      30% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een middelgrote onderneming is; en

    • iii.

      40% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een kleine onderneming is;

      307

  • f. De subsidie wordt verleend voor zover door de rentekorting de totale steun die de woningcorporatie met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie is verstrekt, niet hoger is dan € 7,5 miljoen;

    308

  • g. Gedeputeerde Staten kunnen van de aanvrager verlangen dat de geldlening is geborgd door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw.

Artikel 8.20.1.3 Grondslag subsidie
  • 309

  • 1 De subsidie bedraagt de subsidiabele kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.20.1.1. met een maximum van € 7.000.000 per woningcorporatie waarbij tevens een maximum geldt van € 15.000 per woning, voor de woningen die verduurzaamd worden tot label C. Ten aanzien van woningen die na het afronden van het energieproject minimaal classificeren als label B woningen geldt geen maximum ten aanzien van de subsidiabele kosten.

  • 2. In het subsidiebesluit en de uitvoeringsovereenkomst wordt een regime voor betaling van rente en aflossing opgenomen, waaronder, in ieder geval de volgende voorwaarden:

    • a.

      De hoogte van de rente van de geldlening wordt jaarlijks voor de voor dat jaar te verstrekken geldlening door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Voor het jaar 2014 bedraagt de hoogte van het rentepercentage 1,5% of 150 basispunten.

    • b.

      De looptijd van de geldlening bedraagt een bepaalde tijd doch maximaal 15 jaar.

    • c.

      De rente is gedurende de looptijd van de geldlening vast.

Artikel 8.20.1.4 Subsidiabele kosten
  • 310

  • 1. In afwijking van artikel 1.1.5 worden als subsidiabele kosten beschouwd de in aanmerking komende kosten.

  • 2. Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval niet:

    • a.

      administratieve kosten die gemaakt worden ten behoeve van het energieproject;

    • b.

      kosten die gemaakt worden ten behoeve van het aanvragen van de subsidie voor het energieproject;

    • c.

      kosten die anderszins al vergoed zijn o.a. door het Rijk, door andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of door de Europese Commissie.

Artikel 8.20.1.5 Indieningstermijn aanvraag
  • 311

  • 1. afwijking van artikel 1.2.2 kan een subsidieaanvraag worden ingediend van 3 juli 2014 tot en met 3 oktober 2014 door inzending van een volledig ingevuld en daartoe opgesteld formulier. Het formulier vermeldt welke bijlagen bij de aanvraag dienen te worden overlegd.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.2 moet een subsidieaanvraag volledig zijn ingediend uiterlijk op 3 oktober 2014. Aanvragen die na 3 oktober 2014 niet volledig zijn, worden niet in behandeling genomen.

  • 3. In afwijking van artikel 1.2.3 eerste en tweede lid beslissen Gedeputeerde Staten op de aanvraag om een subsidie binnen 13 weken na 3 oktober 2014.

Artikel 8.20.1.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag
  • 312

  • In afwijking van artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager bij de aanvraag een volledig ingevuld aanvraagformullier met de daarin genoemde bijlagen dat beschikbaar is op de website en dat in iedre geval de volgende gegevens dient te bevatten:

  • a. een beschrijving van de activiteiten waar subsidie voor wordt aangevraagd;

  • b. de doelstellingen en resultaten die daarmee worden nagestreefd en hoe de activiteiten aan het provinciale doel van beleid bijdragen;

  • c. een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan.

  • d. beschrijving c.q. inschatting van de door de ontvangen subsidie te verwachten verbeteringen van de energielabels van de woningen;

  • e. indien de aanvrager voor dezelfde -elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende-  in aanmerking komende kosten waarvoor zij subsidie aanvraagt reeds van het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbae lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie een vergoeding c.q. subsidie heeft ontvangen of aangevaagd, de bewijsstukken waaruit deze vergoeding c.q. subsidie blijkt;

  • f. een berekening van de in aanmerking komende kosten op basis van Vabi of EPAview waarbij de kosten van het energieproject afgezet worden tegen de kosten vande referentie-investering;

  • g. het aantal te verwachten gecreëerde arbeidsplaatsen, waarbij tevens inzicht wordt gegeven in het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen dat na uitvoering van het energieproject waarvoor subsidie wordt aangevraagd zal blijven bestaan;

  • h. een motivatie waarom voor de voorgestelde maatregelen wordt gekozen en niet voor alternatieve maatregelen;

  • i. een terugverdienplan.

Artikel  8.20.1.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen een subsidieplafond vast.

313

Artikel 8.20.1.8 Adviescommissie

Een subsidieaanvraag wordt, nadat de aanvraag volledig is, om advies voorgelegd aan de adviescommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt. Deze termijn kan met een termijn van maximaal twee weken worden verlengd.

314

Artikel 8.20.1.9 Weigeringsgronden
  • 315

  • 1. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als op basis van de aanvraag wordt beoordeeld dat het te verlenen subsidiebedrag minder dan € 150.000 is.

  • 2. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie geheel of gedeeltelijk indien:

    • a.

      de werkelijke kosten naar het oordeel Gedeputeerde Staten niet in redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat;

    • b.

      de in de aanvraag begrote kosten voor de maatregelen waarvoor subsidie wordt aangevraagd niet in verhouding staan tot de werkelijke kosten voor deze energiemaatregelen.

    • c.

      het energieproject naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet haalbaar en/of uitvoerbaar is binnen drie jaar na subsidieverlening.

    • d.

      de geldlening niet ten behoeve van het energieproject wordt aangewend;

    • e.

      uit de ratingverklaring blijkt dat de aanvrager of diens moedermaatschappij tot de ratingcategorie CCC of lager behoort;

    • f.

      ten aanzien van de aanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering voor onrechtmatig verleende staatssteun geldt.

    • g.

      de aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert;

    • h.

      de activiteiten in het kader van het energieproject reeds zijn aangevangen op het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag;

    • i.

      indien de aanvrager, zijnde een grote onderneming, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten er niet in geslaagd is om het stimulerend effect van de subsidie in de zin van artikel 8, derde lid en overweging 29, van de AGV aan te tonen.

    • j.

      de aanvrager over onvoldoende financiële middelen beschikt om het energieproject uit te voeren.

Artikel 8.20.1.10 Volgorde van behandeling
  • 1. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen het subsidieplafond wordt overschreden, wordt, met inachtneming van het advies van de adviescommissie, de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de volgende criteria:

    • a.

      het te realiseren energie-effect per energieproject. Dit energie-effect komt tot uitdrukking in een berekening van de totaal te besparen of op te wekken gigajoule per vierkante meter gbo (gebruiks oppervlak) per te investeren miljoen euro;

    • b.

      de hoogte van het absolute energie-effect gemeten in gigajoule per vierkante meter gbo;

    • c.

      het innovatiegehalte van de voorgestelde maatregelen;

    • d.

      de wijziging in de woonlasten per vierkante meter gbo die het gevolg zijn van de voorgestelde maatregelen ten behoeve van het energieproject;

    • e.

      de mogelijkheid om de voorgestelde maatregelen aan de woningen eenvoudig te reproduceren en op andere woningen toe te passen.

  • 2. Bij de toepassing van de rangschikking als bedoeld in het eerste lid worden de aanvragen per energieproject beoordeeld; het is aldus mogelijk dat binnen een aanvraag een bepaald energieproject wel wordt toegewezen en een ander energieproject niet.

  • 3. Bij de toepassing van de rangschikking zullen Gedeputeerde Staten de criteria uit het eerste lid van dit artikel eerst toepassen op de woningen met een label A of B (na doorvoering van de aanpassingen). Indien er nog subsidie beschikbaar is dan zullen de criteria uit het eerste lid van dit artikel worden toegepast op de woningen met een label C (na doorvoering van de aanpassingen).

  • 4. Gedeputeerde Staten kennen voor de rangschikking zoals opgenomen in het eerste lid de volgende punten toe:

    • a.

      criterium a ten hoogste dertig punten, waarbij alle aanvragen per energieproject relatief aan elkaar worden gerangschikt en het energieproject met het grootste energie-effect 30 punten krijgt en het energieproject met het laagste energie-effect 0 punten;

    • b.

      criterium b ten hoogste twintig punten, waarbij alle aanvragen per energieproject relatief aan elkaar worden gerangschikt en het energieproject met het hoogste absolute energie-effect 20 punten krijgt en het energieproject met het laagste absolute besparing 0 punten;

    • c.

      criterium c ten hoogste dertig punten. Deze punten worden als volgt toegekend:

    • i.

      5 punten voor zonne-energie;

    • ii.

      5 punten voor warmte-koude opslag;

    • iii.

      5 punten voor warmte terugwinningsystemen;

    • iv.

      5 punten voor innovatieve bouwkundige maatregelen;

    • v.

      5 punten voor innovatieve maatregelen die inzicht in het huishoudelijk energieverbruik

      verschaffen;

    • vi.

      maximaal 5 punten voor overige innovatieve maatregelen

    • d.

      criterium d ten hoogste tien punten, waarbij alle aanvragen per energieproject relatief aan elkaar worden gerangschikt en het energieproject met het grootste positief effect op de woonlasten 10 punten krijgt en het energieproject met het laagste effect op de woonlasten 0 punten;

    • e.

      criterium e ten hoogste 10 punten, als volgt:

    • voor niet reproduceerbare aanpassingen: 0 punten;

    • voor lastig reproduceerbare aanpassingen: 5 punten;

    • voor eenvoudig reproduceerbare aanpassingen 10 punten.

  • 5. De eindscore wordt bepaald door optelling per energieproject op basis van de in lid 4 sub a tot en met e behaalde punten per criterium, waarbij het energieproject met het hoogst aantal punten als eerste wordt gerangschikt etc.

Artikel 8.20.1.11 Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling

In afwijking van artikel 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend uiterlijk 13 weken voor aflossing van de lening.

316

Artikel 8.20.1.12 Kenmerken uitvoeringsovereenkomst
  • 317

  • 1. De hoogte van de geldlening per energieproject is maximaal de subsidiabele kosten.

  • 2. De looptijd van de geldlening bedraagt een bepaalde tijd doch maximaal 15 jaar.

  • 3. [vervallen]

  • 4. De rente van de geldlening is gedurende de looptijd van de geldlening vast.

  • 5. Gedeputeerde Staten kunnen boetevrije vervroegde aflossing van de geldlening toestaan.

  • 6. De geldlening wordt onderhands verstrekt.

Artikel 8.20.1.13 Verplichtingen subsidieontvanger
  • 318

  • 1. De subsidie-ontvanger sluit met de provincie Overijssel uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie een uitvoeringsovereenkomst.

  • 2. De subsidie-ontvanger betaalt in ieder geval jaarlijks het overeengekomen aflossingsbedrag, alsmede de verschuldigde rente, met ingang van 1 januari van het tweede jaar volgende op de datum van verlening van de subsidie, aan Gedeputeerde Staten terug. Terzake wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken en kunnen verplichtingen worden opgenomen ten aanzien van de kredietwaardigheid van de subsidie-ontvanger.

  • 3. De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten van de omstandigheid dat hij verwacht niet binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn te beschikken over de vereiste vergunningen, ontheffingen of andere (rechtens benodigde) toestemmingen in verband met het energieproject.

  • 4. De subsidie-ontvanger dient binnen drie jaar na subsidieverlening te starten met de uitvoering van het energieproject.

  • 5. De subsidie-ontvanger dient uiterlijk na verloop van de duur van de geldlening, zoals vermeld in de uitvoeringsovereenkomst, aan te tonen dat het project conform de aanvraag is uitgevoerd en voltooid. Daarbij rapporteert de aanvrager ook over het maatschappelijk rendement van het energieproject. Indien de looptijd van de lening langer duurt dan één jaar, rapporteert de aanvrager jaarlijks aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van het project en overlegt daarbij in ieder geval de jaarrekening.

  • 6. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie-ontvanger de verplichting opleggen om ter zake van de te verlenen subsidie zekerheden te verstrekken. Ter uitvoering van deze verplichting kunnen bepalingen worden opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst.

  • 7. In afwijking van artikel 1.4.1, derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het vaker dan één keer per jaar afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden inkomsten.

  • 8. [vervallen]

  • 9. De activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt moeten binnen vijf jaar na verlening van de subsidie zijn uitgevoerd.

  • 10. De aanvrager of diens moedermaatschappij dient tot en met de subsidievaststelling dezelfde ratingcategorie te behouden als hij ten tijde van de subsidieverlening had, tenzij de geldlening is geborgd door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw.

Artikel 8.20.1.14 Uitstel of ontheffing betalingsverplichting
  • 1. De subsidie-ontvanger kan Gedeputeerde Staten verzoeken om het subsidiebedrag in andere termijnen terug te betalen.

  • 2. De subsidie-ontvanger kan Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 8.20.1.12 tweede lid.

  • 3. De ontheffing, bedoeld in het tweede lid, kan worden verleend indien:

    • a.

      terugbetaling door bijzondere omstandigheden niet mogelijk is;

    • b.

      een strikte toepassing van artikel 8.20.1.12 naar het oordeel van Gedeputeerde Staten door bijzondere omstandigheden zou leiden tot een onredelijke beslissing.

    319

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat bij het verzoek om ontheffing als bedoeld in het tweede lid van dit artikel een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het BW wordt overgelegd.

  • 5. Er wordt geen uitstel of ontheffing verleend wanneer de ontheffing naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in strijd is met de toepasselijke staatssteunregels, zoals onder meer bedoeld in artikel 8.20.1.14.

Artikel 8.20.1.15 Europese regelgeving
  • 320

  • De subsidie wordt verstrekt met inachtneming van:

  • a. de AGV; of

  • b. de de-minimisverordening; en

  • c. de Mededeling-rentepercentages.

Artikel 8.20.1.16 Voorschotverlening

In afwijking van artikel 1.3.3 tweede of derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager een voorschot van 100% van de verleende subsidie.

321

Subparagraaf 8.20.2 Hernieuwbare energie door ondernemingen

322

Artikel 8.20.2.1 Subsidiabele activiteiten
  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen aan een onderneming op aanvraag subsidie verlenen in de vorm van

    • a.

      een geldlening; of

    • b.

      een garantie.

      Ingeval van een geldlening wordt de subsidie conform artikel 8.20.2.15, eerste, derde en vierde lid terugbetaald.

      Ingeval een garantie door de bank wordt ingeroepen, wordt hetgeen de provincie aan de bank moet betalen door de onderneming aan de provincie conform artikel 8.20.2.15, eerste, tweede en vijfde lid terugbetaald.

  • 2. De subsidie bedoeld in het vorige lid kan uitsluitend worden verstrekt voor de in aanmerking komende kosten van een energieproject:

    • a.

      voor de opwekking van hernieuwbare energie;

    • b.

      waarbij het energieproject een terugverdientijd heeft van meer dan drie jaar en maximaal 15 jaar.

  • 3. Per onderneming kan slechts één aanvraag per energieproject worden ingediend.

  • 323

Artikel 8.20.2.2 Criteria
  • 324

  • Een aanvraag voor een geldlening of garantie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvraag voldoet, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aan de voorwaarden van de de-minimisverordening of de AGV. Gedeputeerde Staten kunnen, in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGV aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van hernieuwbare energie en de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen.

  • b. De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten. Gedeputeerde Staten kunnen aan het verstrekken van de subsidie de voorwaarde verbinden dat de aanvrager zekerheden aan Gedeputeerde Staten verschaft ter zekerheid van de subsidie.

  • 325

  • c. De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting, de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie is verstrekt, niet hoger is dan:

    • i.

      45% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een grote onderneming is;

    • ii.

      55% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een middelgrote onderneming is; en

    • iii.

      65% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een kleine onderneming is;

      326

  • d. De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting, de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie is verstrekt, niet hoger is dan € 7,5 miljoen.

    327

  • e. de in sub c van dit artikel genoemde percentages respectievelijk het in d genoemde bedrag worden met 50% verlaagd indien de aanvrager, in een periode van drie jaar voorafgaand aan zijn aanvraag op grond van deze paragraaf, risicokapitaalsteun heeft ontvangen uit hoofde van artikel 29 van de AGV, met dien verstande dat deze verlaging het totale aan risicokapitaal ontvangen bedrag niet overschrijdt.

Artikel 8.20.2.3 Grondslag subsidie
  • 328

  • 1. De subsidie bedraagt bij energieprojecten ter zake van hernieuwbare energie op het gebied van:

    • a.

      geothermie: maximaal 60% van de in aanmerking komende kosten;

    • b.

      zonne-energie: maximaal 75% van de in aanmerking komende kosten;

    • c.

      bio-energie: maximaal 60% van de in aanmerking komende kosten;

    • d.

      warmtepompen met een minimale Coefficient Of Performance (COP) van 4: maximaal 75% van de in aanmerking komende kosten;

    • e.

      warmtekracht: maximaal 60% van de in aanmerking komende kosten.

  • 2. In geval van een garantie bedraagt de garantie van Gedeputeerde Staten maximaal 80% van het krediet.

Artikel 8.20.2.4 Subsidiabele kosten
  • 329

  • 1. In afwijking van artikel 1.1.5 worden als subsidiabele kosten beschouwd de in aanmerking komende kosten.

  • 2. Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval niet:

    • a.

      administratieve kosten die gemaakt worden ten behoeve van het energieproject;

    • b.

      kosten die gemaakt worden ten behoeve van het aanvragen van de subsidie voor het energieproject;

    • c.

      kosten die anderszins al vergoed zijn o.a. door het Rijk, door andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of door de Europese Commissie.

Artikel 8.20.2.5 Indieningstermijn aanvraag
  • 330

  • 1.In afwijking van artikel 1.2.2 kan een subsidieaanvraag tot twaalf weken voor het eind van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft worden ingediend door inzending van een daartoe opgesteld formulier. Het formulier vermeldt welke bijlagen bij de aanvraag dienen te worden overlegd.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.2 moet een subsidieaanvraag volledig zijn ingediend uiterlijk vier weken voor het eind van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 8.20.2.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag
  • 331

  • 1. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag tevens een projectplan, dat in ieder geval de volgende gegevens dient te bevatten:

    • a.

      beschrijving c.q. inschatting van de door de ontvangen subsidie te verwachten opwekking van hernieuwbare energie;

    • b.een

      berekening van de in aanmerking komende kosten waarbij de kosten van het energieproject afgezet worden tegen de kosten van de referentie-investering;

    332

  • 2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag een ratingverklaring, tenzij de aanvrager een special purpose vehicle is zonder kredietverleden en geen moedermaatschappij heeft.

  • 3.Indien de aanvrager voor dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende-  in aanmerking komende kosten waarvoor zij subsidie aanvraagt reeds van het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie een vergoeding c.q. subsidie heeft ontvangen, overlegt zij de bewijsstukken waaruit deze vergoeding c.q. subsidie blijkt.

  • 4. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, bij de aanvraag tevens een bedrijfsplan.

  • 333

  • 5. Ingeval een garantie wordt aangevraagd, overlegt de aanvrager in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens een door een bank geoffreerde kredietovereenkomst en concept garantverklaring.

  • 6. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, bij de aanvraag documentatie ten behoeve van het uitvoeren van een financiële due diligence, een technische due diligence, een duurzaamheidstoets en een fiscale en juridische due diligence.

  • 334

Artikel 8.20.2.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen een subsidieplafond vast.

335

Artikel 8.20.2.8 Volgorde van behandeling
  • 336

  • 1. Voor het bepalen van het bereiken van het van toepassing zijnde subsidieplafond, beslissen Gedeputeerde Staten op volgorde van het tijdstip van binnenkomst.

  • 2. Indien de aanvraag nog niet volledig is, wordt het tijdstip van binnenkomst bepaald door het moment waarop de aanvraag wel volledig is.

  • 3. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de hoogst verwachte energiebesparing dan wel toename van hernieuwbare energie per aangevraagde Euro aan subsidie.

Artikel 8.20.2.9 Adviescommissie

Een subsidieaanvraag wordt, nadat de aanvraag volledig is, om advies voorgelegd aan de adviescommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt. Deze termijn kan met een termijn van maximaal twee weken worden verlengd.

337

Artikel 8.20.2.10 Weigeringsgronden
  • 338

  • 1. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als op basis van de aanvraag wordt beoordeeld dat het te verlenen subsidiebedrag minder dan € 1.000.000 is per energieproject. Indien de aanvrager op dezelfde dag subsidie aanvraagt op grond van paragraaf 8.20.3, wordt voor het bepalen van het minimum tevens het te verlenen subsidiebedrag van die aanvraag betrokken.

  • 2. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie geheel of gedeeltelijk indien:

    • a.

      de werkelijke kosten naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet in redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat;

    • b.

      het bedrijfsplan en/of projectplan naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet haalbaar en/of uitvoerbaar is.

    339

    • c.

      het verstrekte krediet of de geldlening niet ten behoeve van het energieproject wordt aangewend;

    • d.

      uit de ratingverklaring blijkt dat de aanvrager van een geldlening of diens moedermaatschappij tot de ratingcategorie CCC of lager behoort

    • e.

      uit de ratingverklaring blijkt dat de aanvrager van een garantie of diens moedermaatschappij tot de ratingcategorie CCC+ of lager behoort;

    • f.

      de aanvrager van een garantie een grote onderneming is;

    • g.

      ten aanzien van de aanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering voor onrechtmatig verleende staatssteun geldt;

    • h.

      de aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert;

    • i.

      de aanvrager over onvoldoende financiële middelen beschikt om het energieproject uit te voeren;

    340

    • j.

      de aanvrager op de markt financiering voor het energieproject kan verkrijgen en met die financiering de commerciële levensvatbaarheid van het project, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aannemelijk is;

    • k.

      de activiteiten reeds zijn aangevangen op het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag;

    • l.

      indien de aanvrager, zijnde een grote onderneming, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten er niet in geslaagd is om het stimulerend effect van de subsidie in de zin van artikel 8, derde lid, en overweging 29 van de AGV aan te tonen.

Artikel 8.20.2.11 Kenmerken van uitvoeringsovereenkomst, kredietovereenkomst en garantie
  • 341

  • 1. De hoogte van de geldlening en garantie per energieproject is maximaal de subsidiabele kosten.

  • 2. De looptijd van de geldlening en kredietovereenkomst bedraagt een bepaalde tijd doch maximaal 15 jaar en eindigt in ieder geval vóór 31 december 2028.

  • 3. Ingeval van een geldlening wordt een rentekorting van maximaal 2% of 200 basispunten gehanteerd per jaar.

  • 4. De rente van de geldlening is gedurende de looptijd van de geldlening vast.

  • 5. Gedeputeerde Staten kunnen boetevrije vervroegde aflossing van de geldlening toestaan.

  • 6. De geldlening wordt onderhands verstrekt.

  • 7. Ingeval van een garantie is de maximale premiekorting gelijk aan het bedrag dat op grond van artikel 8.20.2.2 sub c, d en e van dit hoofdstuk is toegestaan.

  • 8. De hoogte van de garantie wordt verminderd naar rato van de aflossingen die worden gedaan op de kredietovereenkomst waarvoor de garantie is verstrekt.

Artikel 8.20.2.12 Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling

In afwijking van artikel 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend uiterlijk 13 weken voor aflossing van de lening of het einde van de garantie.

342

Artikel 8.20.2.13 Ambtshalve vaststellen subsidie

Ingeval van een garantie kan deze ambtshalve worden vastgesteld zodra:

a. het krediet waarvoor de provincie een garantie heeft afgegeven is afgelost; of

b. ingeval de bank de garantie heeft ingeroepen: de vordering van de provincie op de ontvanger van de garantie is voldaan dan wel de provincie heeft besloten af te zien van verdere invordering.

343

Artikel 8.20.2.14 Terugvordering

Als de ontvanger van de subsidie het energieproject niet uitvoert zoals is vastgelegd bij de beschikking tot het verlenen van de subsidie en niet heeft voldaan aan artikel 8.20.2.15 kunnen Gedeputeerde Staten besluiten eenmalig een premie van maximaal 5% van de hoogte van de afgegeven garantie bij de ontvanger van de garantie terugvorderen.

344

Artikel 8.20.2.15 Verplichtingen subsidieontvanger
  • 345

  • 1. De aanvrager tekent uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie met de provincie Overijssel een uitvoeringsovereenkomst.

  • 2. Ingeval van een garantie sluit de aanvrager uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie met een bank de bij de aanvraag overlegde door een bank geoffreerde kredietovereenkomst en definitieve garantverklaring.

  • 3. De subsidie-ontvanger betaalt Gedeputeerde Staten jaarlijks rente over de geldlening. Ingeval van een garantie betaalt de subsidie-ontvanger aan Gedeputeerde Staten een jaarlijkse premie voor de verstrekte garantie.

  • 4. Ingeval van een geldlening betaalt de subsidie-ontvanger in ieder geval halfjaarlijks het overeengekomen aflossingsbedrag, met ingang van 1 januari van het tweede jaar volgende op de datum van verlening van de subsidie, terug aan Gedeputeerde Staten.

  • 5. Ingeval van een door de bank ingeroepen garantie, betaalt de subsidie-ontvanger aan Gedeputeerde Staten het door de provincie aan de bank betaalde terug.

  • 6. Terzake van de in de leden 3 tot en met 5 genoemde verplichtingen wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken en kunnen daarin verplichtingen worden opgenomen ten aanzien van de kredietwaardigheid van de subsidie-ontvanger.

  • 7. De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten van de omstandigheid dat hij verwacht niet binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn te beschikken over de vereiste vergunningen, ontheffingen of andere (rechtens benodigde) toestemmingen in verband met het energieproject. De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten indien de bank de garantie zal inroepen, dan wel in het geval verwacht kan worden dat de bank de garantie in zal roepen.

  • 8. De subsidie-ontvanger dient binnen één jaar na subsidieverlening te starten met de uitvoering van het energieproject.

  • 9. De subsidie-ontvanger dient uiterlijk na verloop van de duur van de geldlening c.q het krediet aan te tonen dat het energieproject conform de aanvraag is uitgevoerd en voltooid. Daarbij rapporteert de aanvrager ook over het maatschappelijk rendement van het energieproject.  Indien de looptijd van de geldlening c.q. krediet langer duurt dan één jaar rapporteert de subsidie-ontvanger jaarlijks aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van het project en overlegt daarbij in ieder geval de jaarrekening.

  • 10. In afwijking van artikel 1.4.1, derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het vaker dan één keer per jaar afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden inkomsten.

  • 11. [vervallen]

  • 12. Gedeputeerde Staten kunnen voorwaarden aan de subsidiebeschikking verbinden ten aanzien van:

    • -

      de EBITDA ten opzichte van rente-en aflossingsverplichtingen;

    • -

      het aanhouden van liquide middelen ten behoeve van onderhoud, rente en aflossingsverplichtingen en onvoorziene omstandigheden;

    • -

      toestemming bij wijziging van aandeelhouders;

    • -

      toestemming voor het aangaan van financiële verplichtingen met derden;

    • -

      toestemming voor het wijzigen van overeenkomsten aangaande het energieproject;

    • -

      toestemming voor uitkering van dividend en/of opname van cashflow ten behoeve van het concern.

  • 13. De activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt moeten binnen vier jaar na verlening van de subsidie zijn uitgevoerd.

  • 14. de aanvrager of diens moedermaatschappij dient tot en met de subsidievaststelling dezelfde ratingcategorie te behouden als hij ten tijde van de subsidieverlening had, tenzij de aanvrager een special purpose vehicle is zonder kredietverleden en geen moedermaatschappij heeft.

Artikel 8.20.2.16 Uitstel of ontheffing betalingsverplichting
  • 1. Ingeval van een geldlening kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten verzoeken om het subsidiebedrag in andere termijnen terug te betalen.

  • 2. Ingeval van een geldlening kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 8.20.2.15 vierde lid.

    Ingeval van een door de bank ingeroepen garantie kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 8.20.2.15 vijfde lid.

  • 3. De ontheffing, bedoeld in het tweede lid, kan worden verleend indien:

    • a.

      terugbetaling door bijzondere omstandigheden niet mogelijk is;

    • b.

      een strikte toepassing van artikel 8.20.2.15 naar het oordeel van Gedeputeerde Staten door bijzondere omstandigheden zou leiden tot een onredelijke beslissing.

    346

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat bij het verzoek om ontheffing als bedoeld in het tweede lid van dit artikel een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het BW wordt overgelegd.

  • 5. Er wordt geen uitstel of ontheffing verleend wanneer de ontheffing naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in strijd is met de toepasselijke staatssteunregels, zoals onder meer bedoeld in artikel 8.20.2.17.

Artikel 8.20.2.17 Europese regelgeving
  • 347

  • De subsidie wordt verstrekt met inachtneming van:

  • a. de AGV; of

  • b. de de-minimisverordening;

  • c. de Mededeling-rentepercentages;

  • d. de Mededeling-garanties.

Artikel 8.20.2.18 Voorschotverlening

In afwijking van artikel 1.3.3 tweede of derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten in geval van een geldlening de aanvrager een voorschot van 100% van de verleende subsidie.

348

Subparagraaf 8.20.3 Energiebesparing door ondernemingen

349

Artikel 8.20.3.1 Subsidiabele activiteiten
  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen aan een onderneming op aanvraag subsidie verlenen in de vorm van

    • a.

      een geldlening; of

    • b.

      een garantie.

      Ingeval van een geldlening wordt de subsidie conform artikel 8.20.3.15, eerste, derde en vierde lid terugbetaald.

      Ingeval een garantie door de bank wordt ingeroepen, wordt hetgeen de provincie aan de bank moet betalen door de onderneming aan de provincie conform artikel 8.20.3.15, eerste, tweede en vijfde lid terugbetaald.

  • 2. De subsidie bedoeld in het vorige lid kan uitsluitend worden verstrekt voor de in aanmerking komende kosten van:

    • a.

      een energieproject waarbij energiebesparingsmaatregelen worden genomen door

    • -

      aanpassing/vervanging van bedrijfsruimten, of

    • -

      aanpassing  van de productie, niet zijnde mobiele productiemiddelen;

    • b.

      waarbij het energieproject een terugverdientijd heeft van meer dan drie jaar en maximaal 15 jaar.

    350

  • 3. Per onderneming kan slechts één aanvraag per energieproject worden ingediend.

  • 351

  • 4. Subsidie voor een energieproject op grond van deze paragraaf wordt niet verleend, indien voor dat energieproject al subsidie is verleend of aangevraagd op grond van paragraaf 8.20.1 "Hernieuwbare energie en energiebesparing door woningcorporaties".

  • 352

  • 5. Om op grond van deze paragraaf voor subsidie in aanmerking te komen, is het niet toegestaan dat slechts woningcorporaties deelnemen in de onderneming.

  • 353

Artikel 8.20.3.2 Criteria
  • 354

  • Een aanvraag voor een geldlening of garantie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvraag voldoet, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aan de voorwaarden van de de-minimisverordening of de AGV. Gedeputeerde Staten kunnen, in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGV aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van energiebesparingsmaatregelen en de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen.

  • b. De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten. Gedeputeerde Staten kunnen aan het verstrekken van de subsidie de voorwaarde verbinden dat de aanvrager zekerheden aan haar verschaft ter zekerheid van de subsidie.

  • c. De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting, de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht  of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie is verstrekt, niet hoger is dan:

    • i.

      20% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een grote onderneming is;

    • ii.

      30% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een middelgrote onderneming is; en

    • iii.

      40% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een kleine onderneming is.

      355

  • d. De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting,  de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht  of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie is verstrekt, niet hoger is dan € 7,5 miljoen.

    356

  • e. de in sub c van dit artikel genoemde percentages respectievelijk het in d genoemde bedrag, worden met 50% verlaagd indien de aanvrager, in een periode van drie jaar voorafgaand aan zijn aanvraag op grond van deze paragraaf, risicokapitaalsteun heeft ontvangen uit hoofde van artikel 29 van de AGV, met dien verstande dat deze verlaging het totale aan risicokapitaal ontvangen bedrag niet overschrijdt.

Artikel 8.20.3.3 Grondslag subsidie
  • 357

  • 1. De subsidie bedraagt maximaal 40% van de in aanmerking komende kosten.

  • 2. In geval van een garantie bedraagt de garantie van Gedeputeerde Staten maximaal 80% van het krediet.

Artikel 8.20.3.4 Subsidiabele kosten
  • Bij de berekening van de steunintensiteit zijn alle gebruikte cijfers de cijfers vóór aftrek van belastingen en andere heffingen.

  • 358

  • 1. In afwijking van artikel 1.1.5 worden als subsidiabele kosten beschouwd de in aanmerking komende kosten.

  • 2. Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval niet:

    • a.

      administratieve kosten die gemaakt worden ten behoeve van het energieproject;

    • b.

      kosten die gemaakt worden ten behoeve van het aanvragen van de subsidie voor het energieproject;

    • c.

      kosten die anderszins al vergoed zijn o.a. door het Rijk, door andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of door de Europese Commissie.

Artikel 8.20.3.5 Indieningstermijn aanvraag
  • 359

  • 1.In afwijking van artikel 1.2.2 kan een subsidieaanvraag tot twaalf weken voor het eind van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft worden ingediend door inzending van een daartoe opgesteld formulier. Het formulier vermeldt welke bijlagen bij de aanvraag dienen te worden overlegd.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.2 moet een subsidieaanvraag volledig zijn ingediend uiterlijk vier weken voor het eind van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 8.20.3.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag
  • 360

  • 1. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag tevens een projectplan, dat in ieder geval de volgende gegevens dient te bevatten:

    • a.

      beschrijving c.q. inschatting van de door de ontvangen subsidie te verwachten energiebesparing;

    • b.

      een berekening van de in aanmerking komende kosten waarbij de kosten van het energieproject afgezet worden tegen de kosten van de referentie-investering;

    361

  • 2. De aanvrager overlegt een ratingverklaring, tenzij de aanvrager een special purpose vehicle is zonder kredietverleden en geen moedermaatschappij heeft.

  • 3. Indien de aanvrager voor dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende- in aanmerking komende kosten waarvoor zij subsidie aanvraagt reeds van het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie een vergoeding c.q. subsidie heeft ontvangen, overlegt zij de bewijsstukken waaruit deze vergoeding c.q. subsidie blijkt.

  • 4. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens een bedrijfsplan.

  • 362

  • 5. Ingeval een garantie wordt aangevraagd, overlegt de aanvrager in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens een door een bank geoffreerde kredietovereenkomst en concept garantverklaring.

  • 6. Indien de aanvraag een energieproject betreft waarbij energiebesparingsmaatregelen worden genomen door

    aanpassing of vervanging van bedrijfsruimten, wordt een taxatierapport van een taxateur, die is ingeschreven bij één van de taxatieregisters VastgoedCERT of SCVM, overgelegd dat bij aanvraag niet ouder is dan drie maanden.

  • 363

  • 7. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag documentatie ten behoeve van het uitvoeren van een financiële due diligence, een technische due diligence, een duurzaamheidstoets en een fiscale en juridische due diligence.

Artikel 8.20.3.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen een subsidieplafond vast.

364

 Artikel 8.20.3.8 Volgorde van behandeling
  • 365

  • 1. Voor het bepalen van het bereiken van het van toepassing zijnde subsidieplafond, beslissen Gedeputeerde Staten op volgorde van het tijdstip van binnenkomst.

  • 2. Indien de aanvraag nog niet volledig is, wordt het tijdstip van binnenkomst bepaald door het moment waarop de aanvraag wel volledig is.

  • 3. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de hoogst verwachte energiebesparing dan wel toename van hernieuwbare energie per aangevraagde Euro aan subsidie.

Artikel 8.20.3.9 Adviescommissie

Een subsidieaanvraag wordt, nadat de aanvraag volledig is, om advies voorgelegd aan de adviescommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt. Deze termijn kan met een termijn van maximaal twee weken worden verlengd.

366

Artikel 8.20.3.10 Weigeringsgronden
  • 367

  • 1. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als op basis van de aanvraag wordt beoordeeld dat het te verlenen subsidiebedrag minder dan € 1.000.000 is per energieproject. Indien de aanvrager op dezelfde dag subsidie aanvraagt op grond van paragraaf 8.20.2, wordt voor het bepalen van het minimum tevens het te verlenen subsidiebedrag van die aanvraag betrokken.

  • 2. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie geheel of gedeeltelijk indien:

    • a.

      de werkelijke kosten naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet in redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat;

    • b.

      het bedrijfsplan en/of projectplan naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet haalbaar en/of uitvoerbaar is.

    368

    • c.

      het verstrekte krediet of de geldlening niet ten behoeve van het energieproject wordt aangewend;

    • d.

      uit de ratingverklaring blijkt dat de aanvrager van een geldlening of diens moedermaatschappij tot de ratingcategorie CCC of lager behoort;

    • e.

      uit de ratingverklaring blijkt dat de aanvrager van een garantie of diens moedermaatschappij tot de ratingcategorie CCC+ of lager behoort;

    • f.

      de aanvrager van een garantie een grote onderneming is;

    • g.

      ten aanzien van de aanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering voor onrechtmatig verleende staatssteun geldt;

    • h.

      de aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert;

    • i.

      de aanvrager over onvoldoende financiële middelen beschikt om het energieproject uit te voeren;

    369

    • j.

      de aanvrager op de markt financiering voor het energieproject kan verkrijgen en met die financiering de commerciële levensvatbaarheid van het project, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aannemelijk is;

    • k.

      de activiteiten reeds zijn aangevangen op het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag;

    • l.

      indien de aanvrager, zijnde een grote onderneming, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten er niet in geslaagd is om het stimulerend effect van de subsidie in de zin van artikel 8 derde lid en overweging 29 AGV aan te tonen.

Artikel 8.20.3.11 Kenmerken van uitvoeringsovereenkomst, kredietovereenkomst en garantie
  • 370

  • 1. De hoogte van de geldlening en garantie per energieproject is maximaal de subsidiabele kosten.

  • 2. De looptijd van de geldlening en kredietovereenkomst bedraagt een bepaalde tijd doch maximaal 15 jaar en eindigt in ieder geval vóór 31 december 2028.

  • 3. Ingeval van een geldlening wordt een rentekorting van maximaal 2,5% of 250 basispunten gehanteerd per jaar.

  • 4. De rente is gedurende de looptijd van de geldlening vast.

  • 5. Gedeputeerde Staten kunnen boetevrije vervroegde aflossing van de geldlening toestaan.

  • 6. De geldlening wordt onderhands verstrekt.

  • 7. Ingeval van een garantie is de maximale premiekorting gelijk aan het bedrag dat op grond van artikel 8.20.3.2 sub c, d en e van dit hoofdstuk is toegestaan.

  • 8. De hoogte van de garantie wordt verminderd naar rato van de aflossingen die worden gedaan op de kredietovereenkomst waarvoor de garantie is verstrekt.

Artikel 8.20.3.12 Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling

In afwijking van 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend uiterlijk 13 weken voor aflossing van de lening of het einde van de garantie.

371

Artikel 8.20.3.13 Ambtshalve subsidievaststelling
  • 372

  • Ingeval van een garantie kan deze worden vastgesteld zodra:

  • a. het krediet waarvoor de provincie een garantie heeft afgegeven is afgelost; of

  • b. ingeval de bank de garantie heeft ingeroepen: de vordering van de provincie op de ontvanger van de garantie is voldaan dan wel de provincie heeft besloten af te zien van verdere invordering.

Artikel 8.20.3.14 Terugvordering

Als de ontvanger van de subsidie het energieproject niet uitvoert zoals is vastgelegd bij de beschikking tot het verlenen van de subsidie en niet heeft voldaan aan artikel 8.20.3.15 kunnen Gedeputeerde Staten besluiten eenmalig een premie van maximaal 5% van de hoogte van de afgegeven garantie bij de ontvanger van de garantie terugvorderen.

373

Artikel 8.20.3.15 Verplichtingen subsidieontvanger
  • 374

  • 1. De aanvrager tekent uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie met de provincie Overijssel een uitvoeringsovereenkomst.

  • 2. Ingeval van een garantie sluit de aanvrager uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie met een bank de bij de aanvraag overlegde door een bank geoffreerde kredietovereenkomst en definitieve garantverklaring.

  • 3. De subsidie-ontvanger betaalt Gedeputeerde Staten jaarlijks rente over de geldlening. Ingeval van een garantie betaalt de subsidie-ontvanger aan Gedeputeerde Staten een jaarlijkse premie voor de verstrekte garantie.

  • 4. Ingeval van een geldlening betaalt de subsidie-ontvanger in ieder geval halfjaarlijks het overeengekomen aflossingsbedrag, met ingang van 1 januari van het tweede jaar volgende op de datum van verlening van de subsidie, terug aan Gedeputeerde Staten.

  • 5. Ingeval van een door de bank ingeroepen garantie, betaalt de subsidie-ontvanger aan Gedeputeerde Staten het door de provincie aan de bank betaalde terug.

  • 6. Terzake van de in de leden 3 tot en met 5 genoemde verplichtingen wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken en kunnen daarin verplichtingen worden opgenomen ten aanzien van de kredietwaardigheid van de subsidie-ontvanger.

  • 7. De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten van de omstandigheid dat hij verwacht niet binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn te beschikken over de vereiste vergunningen, ontheffingen of andere (rechtens benodigde) toestemmingen in verband met het energieproject. De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten indien de bank de garantie zal inroepen, dan wel in het geval verwacht kan worden dat de bank de garantie in zal roepen.

  • 8. De subsidie-ontvanger dient binnen één jaar na subsidieverlening te starten met de uitvoering van het energieproject.

  • 9. De subsidie-ontvanger dient uiterlijk na verloop van de duur van de geldlening c.q het krediet aan te tonen dat het energieproject conform de aanvraag is uitgevoerd en voltooid. Daarbij rapporteert de aanvrager ook over het maatschappelijk rendement van het energieproject. Indien de looptijd van de geldlening c.q. krediet langer duurt dan één jaar rapporteert subsidie-ontvanger jaarlijks aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van het project.

  • 10. In afwijking van artikel 1.4.1, derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het vaker dan één keer per jaar afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden inkomsten.

  • 11. [vervallen]

  • 12. Gedeputeerde Staten kunnen voorwaarden aan de subsidiebeschikking verbinden ten aanzien van:

    • -

      de EBITDA ten opzichte van rente-en aflossingsverplichtingen;

    • -

      het aanhouden van liquide middelen ten behoeve van onderhoud, rente en aflossingsverplichtingen en onvoorziene omstandigheden;

    • -

      toestemming bij wijziging van aandeelhouders;

    • -

      toestemming voor het aangaan van financiële verplichtingen met derden;

    • -

      toestemming voor het wijzigen van overeenkomsten aangaande het energieproject;

    • -

      toestemming voor uitkering van dividend en/of opname van cashflow ten behoeve van het concern.

  • 13. De activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt moeten binnen vier jaar na verlening van de subsidie zijn uitgevoerd.

  • 14. de aanvrager of diens moedermaatschappij dient tot en met de subsidievaststelling dezelfde ratingcategorie te behouden als hij ten tijde van de subsidieverlening had, tenzij de geldlening is geborgd door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw.

Artikel 8.20.3.16 Uitstel of ontheffing betalingsverplichting
  • 1. Ingeval van een geldlening kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten verzoeken om het subsidiebedrag in andere termijnen terug te betalen.

  • 2. Ingeval van een geldlening kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 8.20.3.15 vierde lid.

    Ingeval van een door de bank ingeroepen garantie kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verleen van de verplichting genoemd in artikel 8.20.3.15 vijfde lid.

  • 3. De ontheffing, bedoeld in het tweede lid, kan worden verleend indien:

    • a.

      terugbetaling door bijzondere omstandigheden niet mogelijk is;

    • b.

      een strikte toepassing van artikel 8.20.3.15 naar het oordeel van Gedeputeerde Staten door bijzondere omstandigheden zou leiden tot een onredelijke beslissing.

    375

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat bij het verzoek om ontheffing als bedoeld in het tweede lid van dit artikel een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het BW wordt overgelegd.

  • 5. Er wordt geen uitstel of ontheffing verleend wanneer de ontheffing naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in strijd is met de toepasselijke staatssteunregels, zoals onder meer bedoeld in artikel 8.20.3.17.

Artikel 8.20.3.17 Europese regelgeving
  • 376

  • De subsidie wordt verstrekt met inachtneming van:

  • a. de AGV; of

  • b. de de-minimisverordening;

  • c. de Mededeling-rentepercentages;

  • d. de Mededeling-garanties.

Artikel 8.20.3.18 Voorschotverlening

In afwijking van artikel 1.3.3 tweede of derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten in geval van een geldlening de aanvrager een voorschot van 100% van de verleende subsidie.

377

Paragraaf 8.21 Subsidieregeling "Asbest eraf, zonnepanelen erop"

378

Artikel 8.21.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. agrarisch bouwblok: perceel met agrarische bestemming, bedoeld om te worden bebouwd en gebruikt ten dienste van het agrarisch bedrijf;

  • 379

  • b. agrarische onderneming: natuurlijke persoon of rechtspersoon die als economische activiteit gewassen, teelt of dieren houdt met als doel deze, of de producten die daaruit voortkomen, te verkopen;

  • c. asbest: vezelachtige silicaten zoals actinoliet (CAS-nummer 77536-66-4), amosiet (CAS-nummer 12172-73-5), anthofylliet (CAS-nummer 77536-67-5), chrysotiel (CAS-nummer 12001-29-5), crocidoliet (CAS-nummer 12001-28-4) en tremoliet (CAS-nummer 77536-68-6);

  • d. asbestdak: dak, dakgoot of gevel dat asbest bevat;

  • e. de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in Verordening (EG) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, PbEU L352/9 van 24 december 2013, met inbegrip van eventueel in de toekomst vast te stellen wijzigingen;

  • f. gecertificeerd bedrijf: bedrijf dat beschikt over de volgende certificering ten behoeve van het inventariseren of verwijderen van asbest:

  • 380

    • 1

      °. SC 530: Asbestverwijdering;

    • 2

      °. SC 540: Asbestinventarisatie;

  • g. SO: Standaard Opbrengst zijnde de gestandaardiseerde opbrengst per ha of per dier die met het gewas of de diercategorie gemiddeld op jaarbasis wordt behaald;

  • h. zonnepanelen: photovoltaïsche panelen die zonne-energie omzetten in elektriciteit.

Artikel 8.21.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het verwijderen en afvoeren van asbestdaken.

Artikel 8.21.3 Criteria
  • 381

  • Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.21.2 moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is:

    • 1.

      een agrarische onderneming;

    • 2.

      een voormalig agrarisch ondernemer;  

    382

    • 3.

      eigenaar van een voormalig agrarisch bouwblok.

  • b. 1. indien sprake is van een aanvrager als bedoeld in sub a onder 1 en onder 2, toont de aanvrager aan dat:

    • i.

      sinds 1993 de landbouwtelling, bedoeld in artikel 24 van de Landbouwwet tenminste een keer is ingevuld;

    • ii.

      de onderneming op een agrarisch bouwblok werd of wordt uitgeoefend.

    2. indien sprake is van een aanvrager als bedoeld in sub a onder 3, toont de aanvrager aan dat:  

    383

    • i.

      het te verwijderen en af te voeren asbestdak of asbestdaken is gelegen op het voormalig agrarisch bouwblok, en

    • ii.

      het voormalig agrarisch bouwblok na 1 januari 1993 een agrarische bestemming heeft gehad;

  • c. de aanvrager is eigenaar, erfpachter of pachter van het asbestdak of de asbestdaken dat wordt verwijderd en afgevoerd;

  • 384

  • d. het asbestdak of asbestdaken die worden verwijderd en afgevoerd, zijn gelegen op een agrarisch of voormalig agrarisch bouwblok op een bedrijfslocatie in de provincie Overijssel;

  • e. het te verwijderen en af te voeren asbestdak of asbestdaken heeft een oppervlakte van tenminste 250m2;

  • 385

  • f. de inventarisatie van het te verwijderen asbestdak of asbestdaken is uitgevoerd door een daartoe gecertificeerd bedrijf;

  • 386

  • g. het verwijderen en afvoeren van het asbestdak of asbestdaken wordt uitgevoerd door een daartoe gecertificeerd bedrijf;

  • h. de aanvrager plaatst zonnepanelen;

  • 387

  • i. de te plaatsen zonnepanelen worden geplaatst op een asbestvrij dak;

  • j. de te plaatsen zonnepanelen hebben een capaciteit van tenminste 5 kiloWatt-piek;

  • 388

  • k. de te plaatsen zonnepanelen worden geplaatst op een dak van een gebouw dat gelegen is in hetzelfde agrarische bouwblok als het te verwijderen en af te voeren asbestdak of asbestdaken;

  • l. de aanvrager is eigenaar, erfpachter of pachter van het dak waarop de zonnepanelen worden geplaatst;

  • m. de zonnepanelen worden geplaatst na of gelijktijdig met het verwijderen van asbest;

  • n. de aanvrager beschikt over de noodzakelijke vergunningen en voldoet ook overigens aan de geldende procedurevoorschrifen voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteit en het plaatsen van zonnepanelen;

    389

  • o. de aanvrager voldoet aan de meldings- en informatieverplichtingen op grond van het Asbestverwijderingsbesluit 2005;

  • p. de aanvrager geeft goedkeuring aan Gedeputeerde Staten tot inzage in de gegevens van het Landelijk Asbestvolgsysteem zodra deze in werking is getreden.

  • 390

Artikel 8.21.4 Grondslag

391

De subsidie bedraagt € 4,50 per m2 asbestdak dat gesaneerd wordt, tot een maximum van € 15.000.

Artikel 8.21.5 Aanvullende stukken bij de aanvraag
  • 1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde aanvraagformulier.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid, overlegt de aanvrager bij de aanvraag de volgende stukken:

    • a.

      i. indien sprake is van een aanvrager bedoeld in artikel 8.21.3 sub a onder 1 en onder 2 de gegevens van de meest recente landbouwtelling , bedoeld in artikel 24 van de Landbouwwet, in enig jaar na 1993,

    • ii.

      indien sprake is van een aanvrager als bedoeld in artikel 8.21.3 sub a onder 3 de gegevens van een landbouwtelling, bedoeld in artikel 24 van de Landbouwwet , in enig jaar na 1993.

    • b.

      een asbestinventarisatierapportage conform certificering SC-540 uit het Asbestverwijderingsbesluit 2005;

    • c.

      een getekende offerte of overeenkomst terzake de verwijdering van asbest;

    • d.

      een getekende offerte of overeenkomst terzake de zonnepanelen;

    • e.

      de noodzakelijke vergunningen of verrichte meldingen.

Artikel 8.21.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 8.21.7 Weigeringsgrond
  • In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

  • a. aan de aanvrager reeds op grond van deze regeling subsidie is verstrekt;

    392

  • b. de subsidiabele activiteit reeds is uitgevoerd voor het indienen van de subsidieaanvraag.

  • 393

Artikel 8.21.8  Volgorde van behandeling
  • 394

  • 1. Subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst, met dien verstande dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de gevraagde aanvulling is ontvangen, met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.

  • 2. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats op basis van de hoogte van het aangevraagde subsidiebedrag, waarbij een lager aangevraagd subsidiebedrag voorgaat op een hoger aangevraagd subsidiebedrag.

  • 3. Indien toepassing van het tweede lid ertoe leidt dat subsidieaanvragen op een gelijke plaats eindigen, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen bepaald door middel van loting.

Artikel 8.21.9 Verplichtingen subsidieontvanger
  • In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

  • a. de subsidiabele activiteit  is uiterlijk op  31 oktober 2015 afgerond;

  • b. de zonnepanelen zijn uiterlijk op 31 oktober 2015 geplaatst;

  • c. conform het Bouwbesluit 2012 is het bedrijf dat asbest verwijdert een ander bedrijf dan het bedrijf dat de asbestinventarisatie uitvoert.

Paragraaf 8.22 Verwijdering asbestdaken bedrijfslocaties Overijssel

Artikel 8.22.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. asbest: vezelachtige silicaten zoals actinoliet (CAS-nummer 77536-66-4), amosiet (CAS-nummer 12172-73-5), anthofylliet (CAS-nummer 77536-67-5), chrysotiel (CAS-nummer 12001-29-5), crocidoliet (CAS-nummer 12001-28-4) en tremoliet (CAS-nummer 77536-68-6);

  • b. asbestdak: een dak, dakgoot of gevel dat asbest bevat;

  • c. agrarische onderneming: privaatrechtelijke rechtspersoon, vennootschap of eenmanszaak die als economische activiteit gewassen teelt of dieren houdt met als doel deze, of de producten die daaruit voortkomen, te verkopen;

  • 395

  • d. bedrijf: privaatrechtelijke rechtspersoon, vennootschap of eenmanszaak, met uitzondering van een agrarische onderneming;

  • 396

  • e. bedrijfslocatie: een terrein waarop een bedrijf is gevestigd met een of meerdere gebouwen die op die locatie samen een eenheid vormen vanwege eigendom of bedrijfsvoering;

  • f. de-minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun;

  • g. gecertificeerd bedrijf: bedrijf dat beschikt over de volgende certificering ten behoeve van het inventariseren of verwijderen van asbest:

    • i.

      SC 530: Asbestverwijdering;

    • ii.

      SC 540: Asbestinventarisatie.

Artikel 8.22.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het verwijderen en afvoeren van een asbestdak of asbestdaken.

Artikel 8.22.3 Criteria
  • 397

  • Een aanvraag om subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een bedrijf met een bedrijfslocatie in Overijssel met op die locatie een of meerdere gebouwen die een asbestdak of asbestdaken bevatten; twee of meer aanvragers, vertegenwoordigd door één aanvrager, kunnen ook gezamenlijk een aanvraag indienen;

  • b. de aanvrager is eigenaar of erfpachter van de onder sub a genoemde gebouwen met een asbestdak of asbestdaken;

  • c. alle asbestdaken op de bedrijfslocatie worden verwijderd en afgevoerd;

  • d. de aanvrager heeft door een gecertificeerd bedrijf voor de bedrijfslocatie een asbestinventarisatie laten uitvoeren;

  • e. het asbestdak wordt verwijderd en afgevoerd door een gecertificeerd bedrijf;

  • f. de aanvrager beschikt over de noodzakelijke vergunningen c.q. heeft de benodigde meldingen gedaan;

  • g. als de subsidie een steunmaatregel is, voldoet het aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 8.22.4 Grondslag subsidie

398

De subsidie bedraagt maximaal € 3,- per m2 asbestdak dat verwijderd en afgevoerd wordt, met een maximum van € 25.000 per aanvrager.

Artikel 8.22.5 Subsidiabele kosten

399

Overeenkomstig 1.1.5 vierde lid zijn uitsluitend kosten derden subsidiabel.

Artikel 8.22.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 8.22.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Verwijdering asbestdaken bedrijfslocaties Overijssel.

  • 2. De aanvrager overlegt, in aanvulling op artikel 1.2.1, bij de aanvraag de volgende stukken:

    • a.

      een asbestinventarisatierapportage conform certificering SC-540 uit het Asbestverwijderingsbesluit 2005;

    • b.

      een getekende offerte of overeenkomst terzake de verwijdering van asbest. De offerte of overeenkomst is op het moment van de indiening van de aanvraag niet ouder dan 6 maanden;

    • c.

      noodzakelijke vergunningen of verrichte meldingen;

    • d.

      machtigingen tot vertegenwoordiging in geval de aanvraag door een aanvrager namens meerdere aanvragers wordt ingediend.

Artikel 8.22.8 Verplichtingen subsidieontvanger

400

In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 is de subsidieontvanger verplicht de gesubsidieerde activiteit binnen 12 maanden na datum van de subsidieverlening te realiseren.

Paragraaf 8.23 Proeftuin energieneutraal renoveren particuliere woningen Overijssel

Artikel 8.23.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. bestaande woning: een woning van minimaal één jaar oud, die geschikt en bestemd is voor permanente bewoning;

  • b. EPC waarde: energieprestatiecoëfficiënt, coëfficiënt die de energieprestatie van een woning of utiliteitsgebouw aangeeft. Deze coëfficiënt wordt berekend op basis van de gebouweigenschappen, de gebouwgebonden installaties en een gestandaardiseerd bewoners of gebruikersgedrag;

  • c. energieneutrale woning: een bestaande woning met de volgende energiebesparing en energieopwekking:

    • i.

      een EPC-waarde van: 0,0 met benutting van 1.500 kWh duurzame energie die is opgewekt binnen een straal van 500 meter van het perceel.

    • ii.

      een EPC-waarde van 0,1 - 0,29 met benutting van 2.000 kWh duurzame energie die is opgewekt binnen een straal van 500 meter van het perceel.

    • iii.

      een EPC-waarde van 0,3 - 0, 59 met benutting van 3.000 kWh duurzame energie die is opgewekt binnen een straal van 500 meter van het perceel.

  • d. particuliere woningeigenaar: een meerderjarige natuurlijk persoon die volgens het kadaster de woning in eigendom heeft en die de woning op het moment van aanvraag feitelijk bewoont;

  • e. proeftuin: een project van onder andere de provincie Overijssel en de gemeenten Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Ommen en Zwolle die ruimte biedt om te experimenteren, innoveren, richting te geven aan transities en kennis en praktijk met elkaar te verbinden;

  • f. energiemaatregelen: energiebesparende maatregelen in de schil van de woning of duurzame energieopwekkende bronnen die bijdragen aan een energieneutrale woning;

  • g. Deelnamebewijs Proeftuin: een door de energieregisseur afgegeven bewijs van deelname aan de proeftuin, waarruit blijkt dat de subsidieaanvrager zich committeert aan de proeftuin.

  • 401

Artikel 8.23.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verstrekken ten behoeve van energiemaatregelen die leiden tot een energieneutrale woning.

Artikel 8.23.3. Criteria
  • Een aanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een particuliere woningeigenaar;

  • 402

  • b. de aanvraag wordt gedaan voor een bestaande woning die op het moment van de aanvraag voor subsidie een energielabel C, D, E, F of G heeft;

  • c. de bestaande woning staat in één van de gemeenten Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Ommen of Zwolle;

  • d. de aanvrager is eigenaar van de bestaande woning waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

  • e. de aanvrager kan een Deelnamebewijs Proeftuin overleggen;

  • f. aan de proeftuin kunnen maximaal 50 deelnemers meedoen.

    .

Artikel 8.23.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 20% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 8.000 per aanvrager.

Artikel 8.23.5 Subsidiabele kosten

In overeenstemming met artikel 1.1.5 vierde lid zijn uitsluitend de kosten derden subsidiabel.

Artikel 8.23.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. Een subsidieaanvraag wordt ingediend aan de hand van het Aanvraagformulier Proeftuin Energieneutraal renoveren particuliere woningen Overijssel.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, overlegt de aanvrager bij de aanvraag voor een subsidie de volgende stukken:

    • a.

      een offerte waaruit de subsidiabele kosten blijken;

    • b.

      een Deelnamebewijs Proeftuin.

Artikel 8.23.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 8.23.8 Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2 dient een aanvraag voor subsidie uiterlijk op 1 februari 2015 ontvangen te zijn.

Artikel 8.23.9 Verplichtingen subsidieontvanger
  • In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2  moet de subsidieontvanger:

  • a. deelnemen aan de proeftuin. Dit betekent dat de subsidieontvanger:

    • i.

      een plan van aanpak opstelt dat goedgekeurd wordt door de energieregisseur van de proeftuin. Wijziging van het plan van aanpak mag alleen indien goedkeuring is verkregen door de energieregisseur;

    • ii.

      bereid is een investering in tijd en geld te doen die voortkomen uit het plan van aanpak;

    • iii.

      bereid is om ervaringen en kennis uit te wisselen binnen de proeftuin en de evaluatie ervan;

    • iv.

      bereid is mee te doen aan een collectieve of gelijktijdige uitvraag aan de markt. De programma's van eisen van alle deelnemers van de proeftuin worden vertaald in een collectieve of gelijktijdige uitvraag aan de markt;

    • v.

      zelf formeel opdrachtgever van de uit te voeren maatregelen is;

    • vi.

      de energieverbruikgegevens beschikbaar stelt voor het monitoren of vergelijken genomen energetische maatregelen;

    • vii.

      mee werkt aan promotionele activiteiten.

  • b. de subsidiabele activiteit uiterlijk 24 maanden na datum van de subsidievaststelling gerealiseerd hebben. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, maximaal 12 maanden uitstel verlenen,  indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.

  • 403

Artikel 8.23.10 Weigeringsgrond

In aanvulling op  artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien de gemeente geen bestuurlijk commitment heeft toegezegd aan de proeftuin.

Paragraaf  8.24 Oplaadpunten voor elektrische voertuigen

404

Artikel 8.24.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. elektrisch voertuig: met behulp van het oplaadpunt oplaadbaar (A) volledig elektrisch personen - of bedrijfsvoertuig met vier of meer wielen, voorzien van een Europese typegoedkeuring, of (B) 'Plug-in hybride' motorvoertuig met vier of meer wielen, dat minimaal beschikt over een bereik van ten minste 60 volledig elektrisch aangedreven kilometers met een maximumsnelheid van ten minste 60 km/h en tevens is voorzien van een Europese typegoedkeuring;

  • b. oplaadpunt: voorziening waar een elektrisch voertuig kan worden opgeladen;

  • c. onderzoek: in opdracht van de provincie uitgevoerde verkenning naar openbare oplaadinfrastructuur voor elektrische auto's in de provincie Overijssel.

Artikel  8.24.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een oplaadpunt voor elektrische voertuigen.

Artikel 8.24.3 Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente;

  • b. het oplaadpunt wordt binnen de gemeentegrenzen van de aanvragende gemeente geplaatst, op een locatie passend bij de resultaten uit het onderzoek;

  • c. het te plaatsen oplaadpunt moet:

    • i.

      voorzien zijn van een Nederlands erkend veiligheidskeurmerk en worden geplaatst door een erkende installateur;

    • ii.

      permanent openbaar toegankelijk zijn;

    • iii.

      op verschillende kaarten en websites met openbare oplaadpunten worden getoond;

    • iv.

      het oplaadpunt moet met alle pasjes voor het opladen van een elektrisch voertuig te gebruiken zijn (inter-operabel);

    • v.

      tenminste voldoen aan Type 2(mode 3) ondersteuning;

    • vi.

      een systeem bevatten dat de stroom kan worden aan - en uitgeschakeld door gebruiker;

    • vii.

      een systeem van persoonlijke identificatie en beveiliging bevatten dat van toepassing is op het aan en uitschakelen van stroom.

Artikel 8.24.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt € 1.000 per oplaadpunt. Voor de gemeente Zwolle, Deventer, Enschede, Almelo en Hengelo, bedraagt de maximale subsidie € 20.000 per gemeente en voor de overige gemeenten bedraagt de maximale subsidie € 10.000 per gemeente.

Artikel 8.24.5 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 sub a en sub d,  bedraagt de subsidie een forfaitair vastgesteld tarief.

Artikel 8.24.6 Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2 kan een aanvraag voor subsidie worden ingediend vanaf 1 november 2014.

Artikel 8.24.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie

De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Oplaadpunten voor elektrische voertuigen, waarbij geldt dat de aanvraagvereisten als genoemd in artikel 1.2.1 tweede en derde lid niet van toepassing zijn.

Artikel 8.24.8 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Hoofdstuk 9 Bijzondere bepalingen Landbouw natuur en landschap

Paragraaf 9.1. Algemene bepalingen

Artikel 9.1.1. Definities
  • In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. de minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun;

  • b. gebied: landelijke gebieden die in de systematiek van gebied gerichtwerken zijn aangewezen, te weten Noordoost-Twente, Zuidwest-Twente, Noordoost-Overijssel, Noordwest-Overijssel, Salland en Zwolle-Kampen;

  • c. gebiedsprogramma: jaarlijks voortschrijdend meerjarenprogramma voor de periode 2007 tot en met 2013 tot uitvoering van het pMJP in een gebied. Het programma wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten in overleg met gemeenten en waterschappen in een gebied;

  • d. plattelandsontwikkelingsprogramma: programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling voor Nederland met betrekking tot de programmeringsperiode 2007-2013, zoals goedgekeurd door de Commissie krachtens artikel 18 van verordening (EG) nr. 1698/2005 of herzien krachtens artikel 19 van die verordening;

  • e. pMJP: het provinciale meerjarenprogramma voor het landelijk gebied zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied;

  • f. POP-verordening: Verordening (EG) 1698/2005 Pb L277/113 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);

  • g. steunmaatregel: een steunmaatregel als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van het EG-verdrag;

  • h. uitvoeringsverordening POP: Verordening (EG) nr. 1974/2006 Pb L368/15 van de Raad van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling;

  • i. vrijstellingsverordening: een door de Europese Commissie vastgestelde verordening op basis van artikel 1, lid 1 van Verordening (EG) 994/98 Pb L142 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen;

  • j. vrijstellingsverordening Landbouw: Verordening (EG) 1857/2006 Pb L 358/3 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001;

  • k. Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EG) nr. 800/2008, Pb L 214/3 van de commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening);

  • l. POP-maatregel: maatregel die uitvoering krijgt binnen het plattelandsontwikkelingsprogramma. De criteria voor deze maatregelen zijn opgenomen in de onderscheiden maatregelfiches (http://www.regiebureau-pop.eu/nl/info/4/65/maatregelfiches).

  • m. BBL: Bureau Beheer Landbouwgronden.

Artikel 9.1.2. Criteria

405

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de uitvoering van het pMJP en die passen in een gebiedsprogramma.

Artikel 9.1.3. POP-subsidie Algemeen
  • 406

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen ter uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de inhoudelijke prestaties in het pMJP.

  • 407

  • 2. POP-subsidie wordt uitsluitend verstrekt onder de ter uitvoering van bijlage II, punt 5 van de Uitvoeringsverordening POP opgenomen voorwaarden in het Plattelandsontwikkelingsprogramma. De voorwaarden zijn van toepassing op de totale subsidie voor de activiteit.

  • 408

  • 3. De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:

    409

    • a.

      kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd;

    • b.

      kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de ontvangstbevestiging van de aanvraag, tenzij het betreft kosten van voorbereiding, planvorming, onderzoek en voorlichting;

    • c.

      verrekenbare belastingen, heffingen of lasten; voor overheden geldt dat de BTW niet voor subsidie in aanmerking komt;

    • d.

      kosten van bodemsanering voor zover verhaal op de vervuiler of een beroep op fondsen mogelijk is;

    • e.

      kosten van rente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, boetes of sancties;

    • f.

      kosten van activiteiten die redelijkerwijs kunnen worden gedekt uit de inkomsten die met deze activiteiten verband houden;

    • g.

      kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of aan gangbare minimumkwaliteitseisen;

    • h.

      normale exploitatiekosten;

    • i.

      de aankoop van grond voor een bedrag dat hoger is dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken concrete actie. In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen kan er een hoger percentage worden vastgesteld voor concrete acties ten behoeve van milieubehoud.

  • 4. Aan POP-subsidie zijn de volgende voorschriften verbonden:

    • a.

      met de uitvoering van het project mag niet worden gestart voordat de ontvangstbevestiging van de aanvraag is ontvangen, tenzij het voorbereidings-, planvormings-, onderzoeks- of voorlichtingsactiviteiten betreft;

    • b.

      op moment van de beschikking tot subsidieverlening voor het project dienen de uit te voeren activiteiten obstakelvrij te zijn, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • c.

      de activiteiten starten uiterlijk binnen twee maanden na subsidieverlening, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • d.

      de activiteiten worden afgerond binnen twee jaren na subsidieverlening, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

    • e.

      Gedeputeerde Staten kunnen hiervan op basis van een gemotiveerd verzoek afwijken, indien er sprake is van niet verwijtbare en/of onvoorziene omstandigheden.

  • 5. De subsidieontvanger is verplicht een administratie te voeren die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor een juist inzicht in de realisatie van de te subsidiëren activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking, hetgeen inhoudt dat:

    410

    • a.

      alle ontvangsten en uitgaven in de administratie zijn vastgelegd met onderliggende bewijsstukken;

    • b.

      bewijsstukken, als onderdeel van de administratie aanwezig zijn ten name van de gesubsidieerde en dat daaruit de aard van de geleverde goederen en diensten duidelijk blijkt;

    • c.

      de administratie en de daartoe behorende bescheiden worden bewaard tot 31 december 2020.

  • 6. In afwijking van artikel 1.3.3 kunnen Gedeputeerde Staten op aanvraag voorschotten verlenen tot maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag. Daarbij geldt het volgende:

    • a.

      de aanvraag wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten op een daartoe vastgesteld formulier, vergezeld van kopieën van alle te declareren facturen.

    • b.

      het voorschot wordt berekend naar rato van gemaakte en betaalde kosten, voor zover deze nog niet eerder bij een verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen;

    • c.

      Gedeputeerde Staten kunnen, in afwijking van het bepaalde onder b, voordat kosten zijn betaald, een voorschot verstrekken aan een natuurlijk persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon als deze naar genoegen van Gedeputeerde Staten de financieringsbehoefte heeft aangetoond.

  • 7. Tenzij anders bepaald brengt de subsidieontvanger drie maal per jaar schriftelijk verslag uit aan Gedeputeerde Staten over de inhoudelijke en financiële voortgang van de activiteiten en legt daarbij over een overzicht van boekingsbescheiden en een overzicht van betaalde facturen van die periode.

  • 8. Binnen drie maanden na afloop van de activiteiten dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij Gedeputeerde Staten bij de subsidieverlening een andere termijn hebben aangegeven. De aanvrager overlegt, in aanvulling op artikel 1.5.1 en artikel 1.5.2, bij de aanvraag een inhoudelijk en financieel verslag alsmede een goedkeurende controleverklaring.

  • 9. POP-subsidie wordt gefinancierd uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en is daarmee onderhavig aan de POP-verordening en de uitvoeringsverordening POP. Bij subsidieverstrekking op basis van POP zijn de bepalingen uit de POP-verordening en de uitvoeringsverordening POP leidend ten opzichte van hoofdstuk 1 van dit Uitvoeringsbesluit.

Artikel 9.1.4. LEADER-aanpak
  • 1. POP-subsidie kan worden verleend voor de LEADER-aanpak, zoals bedoelt in As 4 van het Plattelandsontwikkelingsprogramma en uitgewerkt in de plaatselijke ontwikkelingsstrategie.

  • 411

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de kosten van alle maatregelen die voldoen aan de criteria van maatregel 411, 413, 421 en 431 van bijlage 4 bij het Plattelandsontwikkelingsprogramma.

  • 412

  • 3. In afwijking van artikel 1.2.2 wordt een aanvraag met betrekking tot de LEADER-aanpak ingediend vanaf zes weken vóór 1 maart en 1 oktober.

  • 413

  • 4. Op een aanvraag wordt niet eerder beschikt dan nadat de desbetreffende door Gedeputeerde Staten ingestelde Plaatselijke Groep als adviesorgaan ter zake een advies heeft uitgebracht.

  • 414

Artikel 9.1.5. Staatssteun
  • 415

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 9.1.2 wordt een aanvraag voor subsidie op grond van dit hoofdstuk geweigerd indien sprake is van een steunmaatregel en verlening van de subsidie niet in overeenstemming is met een vrijstellingsverordening of aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing als voor de betreffende activiteit een POP-subsidie wordt verleend als bedoeld in artikel 9.1.3.

  • 3. Het eerste lid is bovendien niet van toepassing als de omvang van de subsidie en de voorschriften waaronder de subsidie wordt verstrekt passen binnen een op grond van artikel 87, derde lid van het EG-Verdrag door de Commissie goedgekeurde regeling.

  • 416

  • 4. Indien de aanvrager niet tevens eindbegunstigde is, wordt bij de beoordeling van de aanvraag op grond van dit artikel uitgegaan van de positie van de eindbegunstigde.

Artikel 9.1.6. Bijzondere bepaling over aanvragen van gemeenten en waterschappen
  • 417

  • 1. Indien het gebiedprogramma is bekrachtigd in een convenant geldt de ondertekening van het convenant door de gemeente en waterschap als aanvraag voor een subsidie, onverminderd het bepaalde in artikel 9.1.3.

  • 2. De indieningstermijn uit artikel 1.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag bij convenant wordt ingediend.

  • 3. Indien en voorzover enig subsidieplafond niet is uitgeput kunnen aanvragen ook na aanvang van het subsidietijdvak worden ingediend. Gedeputeerde Staten zullen de betrokkenen voortijdig in kennis stellen van deze mogelijkheid.

Artikel 9.1.7. Wijzigen van de subsidieverlening

Indien op grond van artikel 9 van de Wet Inrichting Landelijk gebied de bestuursovereenkomst tussen rijk en Gedeputeerde Staten van Overijssel wordt gewijzigd kan de subsidieverlening ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 9.1.8. Meerjarige subsidies
  • 418

  • 1. Subsidie als bedoeld in deze paragraaf kan worden verleend voor prestaties in een reeks van jaren. In het besluit tot subsidieverlening wordt het totale subsidiebedrag verdeeld in jaarschijven, rekening houdend met het jaar waarin de prestaties worden voorzien.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.3.3 houden Gedeputeerde Staten bij het bepalen van de hoogte van het voorschot rekening met het jaar waarin prestaties worden gerealiseerd, alsmede met het bepaalde in artikel 11 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied.

  • 3. De subsidieontvanger dient uiterlijk op 30 april een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie voor de prestaties die in het kalenderjaar daaraan voorafgaand zijn gerealiseerd.

Paragraaf 9.2 Verplaatsing van intensieve veehouderijen (pMJP 1.1.1)

[ingetrokken]

Paragraaf 9.3 Omvorming van intensieve veehouderijbedrijven (pMJP 1.1.2)

[ingetrokken]

Paragraaf 9.4 Duurzame ontwikkeling landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's - pMJP 1.1.3)

[ingetrokken]

Paragraaf 9.5 Kavelruil 2013 t/m 2015

419

Artikel 9.5.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. kavelaanvaardingswerken: cultuurtechnische werken die nodig zijn om de toegedeelde kavels in redelijke mate vergelijkbaar te maken met de ingebrachte kavels. Het gaat daarbij om het vergelijkbaar maken van de bewerkbaarheid van de kavels en niet om het voortbrengend vermogen.

  • b. projectgebied: door de aanvrager op kaart begrensd gebied waarbinnen eigenaren kunnen deelnemen aan een herverkaveling.

  • c. planmatige vrijwillige kavelruil: herverkaveling op basis van een ruilplan waaraan inbrengers van grond op vrijwillige basis deelnemen.

  • 420

  • d. wettelijke herverkaveling: herverkaveling als onderdeel van een landinrichtingsplan zoals omschreven in de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG).

  • 421

Artikel 9.5.2. Subsidiabele activiteiten
  • 422

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. de voorbereiding van projecten voor wettelijke herverkaveling;

  • 423

  • b. de uitvoering van projecten voor wettelijke herverkaveling;

  • 424

  • c. de voorbereiding en uitvoering van projecten voor planmatige vrijwillige kavelruil;

  • 425

  • d. kavelaanvaardingswerken met uitzondering van draineerwerkzaamheden of irrigatieapparatuur en irrigatiewerkzaamheden.

  • 426

Artikel 9.5.3. Criteria
  • 427

  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvraag voor activiteiten genoemd in artikel 9.5.2, is afkomstig van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon;

  • b. de activiteit draagt bij aan de verbetering van de landbouwstructuur;

  • c. de omvang van het projectgebied is minimaal 300 ha;

  • d. de subsidie zoals bedoeld onder artikel 9.5.2 sub a, b en c moet voldoen aan het bepaalde in artikel 13 van de Vrijstellingsverordening Landbouw;

  • e. de subsidie zoals bedoel onder artikel 9.5.2 sub d moet voldoen aan het bepaalde in artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw;

  • f. met de activiteit mag pas worden begonnen nadat de aanvraag is ingediend en de subsidie is verstrekt;

  • 428

  • g. de totale investeringssteun zoals bedoeld in de Vrijstellingsverordening Landbouw waaronder de subsidie voor kavelaanvaardingswerkzaamheden bedraagt niet meer dan € 400.000 per bedrijf per drie fiscale jaren.

Artikel 9.5.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.5.2, sub a, bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie voor activiteiten  als bedoeld in artikel 9.5.2, sub b, bedraagt maximaal 90% van de subsidiabele kosten.

  • 3. de subsidie voor activiteiten  als bedoeld in artikel 9.5.2, sub c, bedraagt maximaal 80% van de subsidiabele kosten.

  • 4. De subsidie voor activiteiten  als bedoeld in artikel 9.5.2, sub d bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten, met een maximale subsidie van € 100.000 per bedrijf.

Artikel 9.5.5. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 9.5.6. Stukken bij de aanvraag voor subsidie
  • 429

  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruikt van het aanvraagformulier Kavelruil 2013 t/m 2015.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager een projectplan dat aan de volgende eisen voldoet:

    • a.

      een duidelijke begrenzing van het projectgebied op kaart;

    • b.

      beschrijving van de doelstelling en de beoogde resultaten. Hierin is aangegeven hoe de activiteit bijdraagt aan de toename van de gemiddelde kavelgrootte;

    • c.

      beschrijving van de aanpak en activiteiten;

    • d.

      planning;

    • e.

      een begroting met financieringsvoorstel waarbij de subsidiabele kosten per post en per jaarschijf worden aangegeven.

Artikel 9.5.7. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling
  • 430

  • 1. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 9.5.3 tevens een financieel verslag, een verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten en een berekening van het aantal hectares waarvan de landbouwstructuur is verbeterd.

  • 2. Indien sprake is van planmatige vrijwillige kavelruil is de berekening gebaseerd op:

    • a.

      na een herverkaveling wordt per deelnemer het aantal toebedeelde hectares vergeleken met de totale bedrijfsgrootte na toedeling;

    • b.

      de toedeling wordt vermenigvuldigd met 10;

    • c.

      wanneer het aantal toebedeelde hectares x 10 groter is dan de bedrijfsgrootte, wordt het de oppervlakte van het hele bedrijf bechouwd als landbouwgrond met verbeterde structuur;

    • d.

      wanneer het aantal toebedeelde hectares x 10 kleiner is dan de bedrijfsgrootte, wordt de toedeling x 10 bechouwd als landouwgrond met verbeterde structuur;

    • e.

      het totaal aantal hectares landbouwgrond met verbeterde structuur van alle deelnemende bedrijven is de prestatie.

Paragraaf 9.6 Verplaatsing landbouwbedrijf (pMJP 1.1.5, 2.1.1 en 2.1.5)

[ingetrokken]

Paragraaf 9.7 Innovatie in het agrocluster (pMJP 1.2.1)

431

Artikel 9.7.1. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. het inkopen van kennis voor het beantwoorden van een concrete kennisvraag met betrekking op een innovatief project in de landbouw- en voedselsector (vouchers);

  • b. activiteiten gericht op het versterken van het innovatieve vermogen van de agrarische bedrijven en samenwerkingsverbanden van agrarische bedrijven en andere bedrijven;

  • c. innovatieve projecten waarin wordt samengewerkt aan de ontwikkeling van nieuwe producten, productiewijzen en/of technologieën (keteninnovatie).

Artikel 9.7.2. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie ten behoeve van stimulering van innovatie in het agrocluster moet voldoen aan de volgende criteria:

  • 1. de aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub a, heeft betrekking op het gebruik van adviesdiensten en/of kennisinstellingen door (een) landbouwondernemer(s) voor een innovatief project en is afkomstig van een landbouwbedrijf, van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven of van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven en andere bedrijven of organisaties.

  • 2. de aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub b, heeft betrekking op ondersteuning van de vorming en professionalisering van clusters, ketens en netwerken van bedrijven gericht op een of meer van de volgende activiteiten:

    • a.

      innovatie;

    • b.

      kennisontwikkeling;

    • c.

      kennisspreiding in het agrocluster en is afkomstig van een landbouwbedrijf of van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven of van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven en andere bedrijven of organisaties, waarbij minimaal 10 bedrijven deelnemen in het project of waarbij het project direct bijdraagt aan het verhogen van het innovatief vermogen van een aanzienlijk gedeelte van de landbouw- en voedselsector.

  • 3. de aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub c, heeft betrekking op een samenwerkingsproject van landbouwbedrijven of van landbouwbedrijven met andere partners (keten en/of gebiedspartijen) en/of kennisinstellingen, gericht op product-, proces- en systeeminnovaties in de landbouw- en voedselsector.

  • 4. de activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1 hebben een innovatieve waarde voor de sector of een deel daarvan.

  • 5. subsidieverlening aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 4 dan wel artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 9.7.3. Grondslag subsidie
  • 1. De steun voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub a wordt in natura in de vorm van een gesubsidieerde dienst toegekend. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub a bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten per project, met een maximum subsidiebedrag van € 6.500,-- (een voucher) en voor samenwerkingsverbanden € 13.000, -- (twee vouchers).

  • 2. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub b, bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten, met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per driejarige periode per eindbegunstigde.

  • 3. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub c, bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten per project met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per deelnemer en maximum subsidiebedrag van € 250.000,-- in totaal.

Artikel 9.7.4. Indieningstermijn aanvraag
  • 1. In afwijking van artikel 1.2.2. geldt voor een aanvraag op grond van artikel 9.7.1. sub c dat :

    • a.

      een aanvraag ingediend kan worden vanaf 1 juli van het betreffende kalenderjaar;

    • b.

      een aanvraag  ontvangen moet zijn vóór 1 september van het betreffende kalenderjaar.

  • 2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.

Artikel 9.7.5. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 9.7.6. Adviescommissie
  • 1. Gedeputeerde Staten leggen subsidieaanvragen op grond van artikel 9.7.1, sub a en sub c, voor aan respectievelijk de adviescommissie landbouwinnovatie keteninnovatieregeling en de adviescommissie landbouwinnovatie agrokennisvouchers, die binnen 6 weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengen.

  • 2. De adviescommissies adviseren Gedeputeerde Staten over de innovatieve waarde en de kwaliteit van het project.

Artikel 9.7.7. Volgorde van behandeling

Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub c, die voor 1 september zijn ingediend en die voldoen aan de in artikel 9.7.2 genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dat toestaat.

Artikel 9.7.8. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling
  • 432

  • 1. De vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 9.7.1, sub b en c, tot een bedrag van € 25.000,-- vindt plaats overeenkomstig artikel 1.5.2, met dien verstande dat de aanvrager tevens een financieel verslag en verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten overlegt.

  • 2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 9.7.1, sub b en c tevens een financieel verslag en een verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.

Paragraaf 9.8 Hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing (VAB - pMJP 3.1.1)

433

Artikel 9.8.1. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. het opstellen van een erfinrichtingsplan en het geschikt maken van de vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) voor andere economische functies dan landbouw;

  • 434

  • b. het vergroten van landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de VAB waarin een nieuwe economische functie komt en/of het erf waarop dit plaatsvindt, mits dit gebaseerd is op een transformatieplan dat voldoet aan het bepaalde in hoofdstuk 4, paragraaf 8 (industrieel en agrarisch erfgoed).

Artikel 9.8.2. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie voor het bevorderen hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. De nieuwe functie past binnen het gemeentelijk VAB-beleid.

  • b. Het moet gaan om een renderende investering die een substantieel (extra) inkomen oplevert.

  • c. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening, danwel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.

  • d. Geen subsidie wordt verleend voor het ombouwen of geschikt maken van de VAB voor het stallen van caravans.

  • e. Subsidie voor sloop wordt alleen toegekend wanneer het een cultuurhistorisch waardevol gebouw betreft met een slechte bouwkundige staat dat in de oorspronkelijke staat met gebruik van oorspronkelijke materialen wordt herbouwd.

Artikel 9.8.3. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie voor het opstellen van een erfinrichtingsplan en het geschikt maken van een VAB als bedoeld in artikel 9.8.1, sub a, bedraagt maximaal 25% van de werkelijke kosten met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per 3 jaar, uitgaande van de datum van beschikking.

  • 2. Subsidie voor het geschikt maken van een VAB als bedoeld in artikel 9.8.1, sub a, in combinatie met subsidie voor het vergroten van landschappelijke en cultuurhistorische waarden als bedoeld in artikel 9.8.1, sub b, bedraagt maximaal 40% van de werkelijke kosten met een maximum subsidiebedrag van € 150.000,-- per 3 jaar, uitgaande van de datum van beschikking.

Artikel 9.8.4. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens een bedrijfsplan.

Artikel 9.8.5. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 9.9 Toepassing stikstof emissiebeperkende maatregelen en technieken op landbouwbedrijven in het kader van Natura 2000 (pMJP 1.3.2)

435

Artikel 9.9.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Landelijke regelgeving: de vigerende regelgeving van de Rijksoverheid ter beperking van stikstofemissies uit huisvestingssystemen van veehouderijen: de Wet ammoniak en veehouderij en het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderijen;

  • b. Beleidskader stikstof: Beleidskader Natura 2000 stikstof en veehouderijen (Besluit Gedeputeerde Staten van Overijssel van 27 april 2010);

  • c. Beleidsregel stikstof: Beleidsregel Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen (besluit Gedeputeerde staten van 13 april 2010);

  • d. Drempelwaarde: depositie, op de rand van een Natura 2000 gebied, van één procent van de kritische depositiewaarde van het meest kritische habitattype binnen datzelfde Natura 2000-gebied;

  • e. N-depositie: neerslag van stikstofverbindingen uit de atmosfeer op een habitat binnen een beschermd natuurgebied, waarbij de belasting op het meest belaste punt binnen het habitat uitgedrukt wordt in mol N/ha/jr en de belasting op het habitat als geheel in mol N/jr; De berekening vindt plaats overeenkomstig artikel 7, lid 2 van de Beleidsregel stikstof;

  • f. N-emissie: uitstoot van ammoniak vanuit een veehouderij. Deze wordt uitgedrukt in kilogram ammoniak per dierplaats per jaar;

  • g. Kritische depositiewaarde: de in Alterra-rapport 1654 per Natura 2000-gebied vastgelegde waarde die aangeeft wat de gevoeligheid van een in het betrokken gebied voorkomend habitattype is voor de invloed van stikstofdepositie;

  • h. Piekbelaster: N-depositie van 50% of meer van de kritische depositiewaarde van het meest kritische habitattype binnen een Natura 2000 gebied als gevolg van een individueel bedrijf op de meest belaste punten.

Artikel 9.9.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • 1. projecten gericht op de kennisontwikkeling en de verspreiding van kennis met betrekking tot technieken en maatregelen voor de vermindering van stikstofemissie vanuit veehouderijbedrijven in Overijssel;

  • 436

  • 2. investeringen in stikstofemissiebeperkende maatregelen en technieken op landbouwbedrijven in Overijssel waarmee lagere stikstofemissies vanuit deze bedrijven gerealiseerd worden dan die op grond van de normen van de landelijke regelgeving vereist zijn.

  • 437

Artikel 9.9.3. Criteria
  • Een aanvraag voor een activiteit genoemd in artikel 9.9.2. moet voldoen aan de volgende criteria:

  • 1. De aanvraag voor de activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2 eerste lid moet betrekking hebben op projecten voor:

    • a.

      Kennisontwikkeling en kennisverspreiding door middel van praktijknetwerken.

    • b.

      Advisering aan landbouwers voor de opstelling en uitvoering van bedrijfsplannen voor de vermindering van de stikstofemissie.

  • 2. Aanvragen voor activiteiten zoals bedoeld onder artikel 9.9.2 eerste lid kunnen worden ingediend door een samenwerkingsverband van landbouwbedrijven of van landbouwbedrijven met andere partners (keten en/of gebiedspartijen) en/of kennisinstellingen.

  • 3. Aanvragen voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2 tweede lid kunnen worden ingediend door landbouwbedrijven met een minimale bedrijfsgrootte van 40 NGE.

  • 4. Investeringen zoals bedoeld in artikel 9.9.2 tweede lid moeten gebruikt worden om lager   gemiddelde stikstofemmissie per dierplaats te realiseren.

  • 5. Subsidie als bedoeld in artikel 9.9.2 eerste lid, waarbij een landbouwbedrijf eindbegunstigde is moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie waarbij andere ondernemingen eindbegunstigde zijn moet voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

  • 6. Subsidie als bedoeld in artikel 9.9.2, tweede lid, moet voldoen aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.

  • 7. Op subsidies die worden verstrekt op grond van artikel 9.9.2, is artikel 9.1.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 121.

Artikel 9.9.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2, eerste lid bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2, tweede lid bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten, met een maximum subsidiebedrag van € 400.000,-- per bedrijf in een periode van drie fiscale jaren, uitgaande van de datum van beschikking.

  • 3. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2, tweede lid waarbij sprake is van investeringen die leiden tot extra kosten voor de bescherming van het milieu door de sanering van piekbelastingen op Natura 2000 gebieden middels technische maatregelen en die geen uitbreiding van de productiecapaciteit tot gevolg hebben, bedraagt maximaal 60% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 400.000,-- per bedrijf in een periode van drie fiscale jaren, uitgaande van de datum van beschikking.

Artikel 9.9.5. Subsidiabele kosten
  • 1. In aanvulling op artikel 1.1.5 tweede en derde lid komen voor subsidie als bedoeld in artikel 9.9.2, tweede lid de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      de bouw en de aanpassing van de inrichting van bedrijfsgebouwen;

    • b.

      de aanschaf van machines en apparatuur;

    • c.

      met de onder sub a en b genoemde investeringen samenhangende advieskosten tot een maximum van 10% van de totale investering.

  • 2. De subsidiabele kosten zoals genoemd in het eerste lid zijn maximaal de meerkosten van investeringen om lagere stikstofemissies te realiseren dan vereist op grond van de landelijke regelgeving ten opzichte van de kosten van de investeringen die gemaakt zouden moeten worden om te voldoen aan de normen van de landelijke regelgeving. Kosten die worden gemaakt om te voldoen aan de eisen waaraan op grond van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij in 2013 voldaan moet zijn, zijn niet subsidiabel. Deze bedrijven komen wel voor subsidie in aanmerking voor kosten van maatregelen die een minstens 10% lagere emissie opleveren dan waaraan in 2013 moet worden voldaan.

Artikel 9.9.6. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid bij de aanvraag om subsidie tevens:

  • a. een berekening en onderbouwing van de meerkosten van de investering om stikstofemissiebeperkende maatregelen te treffen, die verder gaan dan is voorgeschreven in de landelijke regelgeving;

  • b. een berekening van de huidige N-emissie van het landbouwbedrijf van de aanvrager en de N-emissie van dit landbouwbedrijf na de investering;

  • c. een berekening van de huidige N-depositie van het landbouwbedrijf van de aanvrager en de nieuwe N-depositie na de investering van dit landbouwbedrijf op het nabij gelegen Natura 2000 gebied, indien van toepassing.

Artikel 9.9.7. Volgorde van behandeling
  • 1. In afwijking van artikel 1.1.3 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan het gestelde in de artikel 9.9.2 in een prioriteitsvolgorde:

    • a.

      Ten eerste wordt prioriteit gegeven aan aanvragen van landbouwbedrijven met een N-depositie op een Natura 2000-gebied boven de dempelwaarde van 1% van de kritische depositiewaarde.

    • b.

      Ten tweede worden de aanvragen geprioriteerd op basis van de door de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd verminderde N-depositie op een nabij gelegen Natura 2000 gebied.

    • c.

      Ten derde worden de aanvragen geprioriteerd op basis van de door de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd vermeden N-depositie op een nabij gelegen Natura 2000 gebied.

  • 2. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dat toelaat

Artikel 9.9.8. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 9.9.9. Weigeringsgrond

Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als er sprake is van vervangingsinvesteringen of investeringen op intensieve veehouderijbedrijven in extensiveringsgebieden in het Reconstructiegebied Salland-Twente.

Artikel 9.9.10. Verplichtingen subsidieontvanger

De activiteit moet binnen 2 jaar na subsidieverlening zijn uitgevoerd.

Artikel 9.9.11. Indieningstermijn aanvraag
  • 1. In afwijking van artikel 1.2.2. wordt een subsidieaanvraag vier keer per jaar, voor 1 maart, 1 juni, 1 september en 1 november van het betreffende kalenderjaar ingediend.

  • 2. Een onvolledige subsidieaanvraag kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling c.q. wijziging van de aanvraag betreft.

  • vervallen.

Paragraaf 9.10 Verwerven areaal nieuwe natuur voor EHS (pMJP 2.1.1 en 2.1.5)

[Ingetrokken]

Paragraaf 9.11 Inrichten areaal EHS conform natuurdoelen (pMJP 2.1.4 en 2.2.6)

[Ingetrokken]

Paragraaf 9.12 Nieuwe natuur op landgoederen (pMJP 2.1.3 en 2.1.6)

[Ingetrokken]

Paragraaf 9.13. Versterking van de twee Nationale Parken De Weerribben-Wieden en Sallandse Heuvelrug door uitvoering van de beheers- en inrichtingsplannen (pMJP 2.2.3)

438

Artikel 9.13.1. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die gericht zijn op beheer, inrichting, natuurgerichte recreatie, voorlichting en onderzoek van nationale parken de Sallandse Heuvelrug of De Weerribben-Wieden.

Artikel 9.13.2. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie voor versterking van een nationaal park moet voldoen aan de volgende criteria:

  • 1. De activiteit is opgenomen in het bestedingenplan van het desbetreffende Nationale Park.

  • 2. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 9.13.3. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 9.13.4. Subsidiabele kosten
  • 1. In afwijking van artikel 1.1.5 geldt een forfaitair vastgesteld bedrag zoals genoemd in het bestedingenplan.

  • 2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.

Artikel 9.13.5. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 9.14 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

[Ingetrokken]

Paragraaf 9.15 Uitvoeren van Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap IJsseldelta

Artikel 9.15.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Uitvoeringsprogramma: het Uitvoeringsprogramma 2012-2015 van het Nationaal Landschap IJsseldelta, dat op 19 september 2012 door Provinciale Staten  is vastgesteld.

  • b. Ontwikkelingsperspectief: het Ontwikkelingsperspectief  van Nationaal Landschap IJsseldelta, dat op 15 februari 2006 door Provinciale Staten is vastgesteld.

  • c. Omgevingsverordening Overijssel: de op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgestelde visie en uitvoeringsprogramma voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel, inclusief de actualisatie op 3 juli 2013.

Artikel 9.15.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van projecten die passen in het Ontwikkelingsperspectief. Hierbij bestaat er onderscheid in:

  • a. geprogrammeerde projecten, waarbij de uitvoerder is aangewezen in het betreffende Uitvoeringsprogramma;

  • b. projecten die passen binnen een in het Uitvoeringsprogramma uitgewerkt thema;

  • c. niet geprogrammeerde projecten voor kleinschalige initiatieven.

Artikel 9.15.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:

  • 1. De activiteit past binnen het Uitvoeringsprogramma en draagt aantoonbaar bij aan het realiseren van de doelstellingen van het programma. Dit betekent dat de activiteit:

    • a.

      bijdraagt aan het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten van Nationaal Landschap IJsseldelta zoals omschreven in artikel 2.6.3. van de Omgevingsverordening Overijssel;

    • b.

      past binnen één of meer van de in het Uitvoeringsprogramma uitgewerkte thema's, te weten Energie en duurzaamheid, Stads- en dorpsranden, Versterken economische dragers, Natuur- en wateropgaven en Vertel het verhaal van de IJsseldelta;

    • c.

      een bijdrage levert aan:

    • i.

      de vergroting van de beleefbaarheid van het landschap voor toerist, recreant en inwoner; of;

    • ii.

      de versterking van de sociaal-economische structuur van het gebied.

  • 2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9.15.2 eerste lid kan alleen worden ingediend door of namens de betreffende uitvoerder.

  • 3. In aanvulling op de leden 1 en 2 geldt voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.15.2 derde lid, dat de aanvrager geen publiekrechtelijke rechtspersoon is.

Artikel 9.15.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 9.15.2, eerste en tweede lid bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 9.15.2 derde lid bedraagt maximaal 25% van de  subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000. Indien het initiatief bijdraagt aan meerdere programmalijnen zoals genoemd het Ontwikkelingsperspectief dan bedraagt de subsidie maximaal 30% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 18.000.

Artikel 9.15.5. Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie

De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap IJsseldelta.

Artikel 9.15.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 9.15.7 Vaststelling subsidie

In afwijking van artikel 1.5.3 kan een subsidie van € 125.000 of meer vastgesteld worden conform artikel 1.5.2 indien het gaat om een verlening van een subsidie voor meerdere projecten als bedoeld in artikel 9.15.2 sub a en b.

Paragraaf 9.16 Groene en Blauwe diensten 2014-2015

439

Artikel 9.16.1.Begripsbepalingen
  • a. Beleidskader: het op 2 juli 2014 door Provinciale Staten geactualiseerde Beleidskader voor Groene en Blauwe diensten 2006-2015;

  • b. Groene en Blauwe diensten: maatregelen en activiteiten op het gebied van landschap, natuur en water, cultuurhistorie en recreatie die de kwaliteit en toegankelijkheid van het landelijk en stedelijk gebied verhogen, uitgevoerd door een of meerdere particuliere grondgebruikers. Bij Groene diensten gaat het om beheer, aanleg, herstel en vergroten van de toegankelijkheid van landschap en natuur. Bij Blauwe diensten gaat het om waterberging, waterconservering en verbetering van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit. Groene en Blauwe diensten betreffen bovenwettelijke activiteiten. Het gaat om actief beheer en is geen schaderegeling. Indien sprake is van aanleg en herstel moet het langjarig beheer gegarandeerd zijn;

  • c. Catalogus Groenblauwe diensten: een door de Europese Commissie goedgekeurde Nederlandse catalogus, waarin de maximale vergoeding per Groene en Blauwe Dienst is opgenomen;

  • 440

  • d. contract: een schriftelijke overeenkomst voor levering van Groene en Blauwe diensten, tussen een particuliere beheerder en een uitvoeringsorganisatie, waarbij de particuliere beheerder zich verbindt tot nakoming van de verplichtingen waartoe de subsidieontvanger uit hoofde van deze paragraaf, met betrekking tot de gronden binnen het betreffende projectvoorstel gehouden is, zolang de beheerder beschikt over het recht tot gebruik en beheer van die gronden. Tevens verbindt de particuliere beheerder zich, de in de vorige volzin bedoelde verplichtingen als kettingbeding op te nemen bij overdracht van het betreffende gebruiksrecht. De looptijd van de overeenkomst is 30 jaar. Indien om aantoonbare redenen een beheercontract van 30 jaar niet mogelijk is, is 20 jaar acceptabel, met een ondergrens van 10 jaar;

  • e. particuliere beheerder:een natuurlijk persoon of rechtspersoon, niet zijnde het Rijk, provincie, gemeente of waterschap, die beschikt over het recht tot gebruik en beheer van de gronden;

  • f. uitvoeringsorganisatie:de stichting die in opdracht van een of meer gemeenten projectvoorstellen uitvoert, conform taakomschrijving en uitvoeringsproces zoals omschreven in het Beleidskader.

Artikel 9.16.2 Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. het opstellen van een projectvoorstel voor Groene en Blauwe diensten;

  • b. het uitvoeren van de contracten voor Groene en Blauwe diensten;

  • c. de activiteiten van een uitvoeringsorganisatie;

    • a.

      fondsbeheer en - werving;

    • b.

      gebiedsmakelaardij;

    • c.

      advies;

    • d.

      professionalisering en educatie;

    • e.

      communicatie;

    • f.

      controle en monitoring.

Artikel 9.16.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente;

  • b. de aanvraag past binnen de uitgangspunten en doelstellingen zoals beschreven in het Beleidskader;

  • c. de aanvraag is gebaseerd op een landschapsplan of vergelijkbaar gemeentelijk document;

  • 441

  • d. de Groene en Blauwe diensten dienen te voldoen aan de eisen zoals omschreven in de Catalogus Groenblauwe diensten;

  • e. de dekking van 25% van de subsidiabele kosten is aantoonbaar geregeld.

Artikel 9.16.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.16.2 onder sub a en sub c bedraagt samen maximaal 15% van de totale subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b. 

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b bedraagt maximaal 75% van de normbedragen per Groene en Blauwe dienst zoals opgenomen in de Catalogus Groenblauwe diensten. Bij de verlening van de subsidie wordt het verwachte rendement in mindering gebracht op de contractwaarde van de naar verwachting af te sluiten beheercontracten. Het rendementspercentage wordt gebaseerd op de IRS (Interest Rate Swap) met een looptijd van 10 jaar + een opslag van 100 punten (=1%). Ter compensatie van de te verwachten gemiddelde inflatie zal 3% aan de Netto Contante Waarde van de afgesloten beheercontracten worden toegevoegd.

Artikel 9.16.5 Subsidiabele kosten
  • 1. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2. sub a geldt dat:

    • a.

      uitsluitend de kosten derden als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid subsidiabel zijn;

    • b.

      in afwijking van artikel 1.1.6 sub c, de kosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel, voor zover deze gemaakt zijn na 1 juli 2014.

  • 2. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b geldt, in afwijking van artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6, een forfaitair vastgesteld tarief per Groene en Blauwe dienst zoals opgenomen in de geldende Catalogus Groenblauwe diensten op het moment van de datum van de aanvraag.

  • 3. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub c geldt dat uitsluitend de kosten derden, zijnde de kosten van de uitvoeringsorganisatie, als bedoeld in artikel  1.1.5 vierde lid, subsidiabel zijn.

Artikel 9.16.6 Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier Groene en Blauwe diensten 2014-2015.

  • 442

  • 2. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager voor de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b:

    • a.

      een projectvoorstel dat tenminste de volgende onderdelen bevat: een overzicht van de te contracteren Groene en Blauwe diensten, met vermelding van de landschapselementen, aanleg, herstel met in beide gevallen aansluitend langjarig beheer, of alleen langjarig beheer; type element; type beheer; nummer locatie aangegeven op digitale kaart waarop ook de reeds gecontracteerde landschapselementen in de gemeente zichtbaar zijn; NAW  beoogde contractpartner; begroting en dekkingsplan inclusief cofinanciering;

    • b.

      berekening van de subsidie door gebruik te maken van Excel document Berekening subsidie Groene en Blauwe diensten;

    • c.

      voorzover nog niet eerder overlegd, een afschrift van de overeenkomst met een bank, die voldoet aan de voorwaarden van de wet FIDO, waarin de bank heeft aanvaard een rekening-courant voor de subsidieontvanger, te openen.

    443

  • 3. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager voor de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub a en sub c een offerte waaruit blijkt wat de subsidiabele kosten zijn.

Artikel 9.16.7 Indieningstermijn aanvraag voor subsidie

Een aanvraag voor subsidie moet, in afwijking van artikel 1.2.2, ontvangen zijn uiterlijk op 1 juli 2015.

Artikel 9.16.8. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 9.16.9 Weigeringsgrond

Gedeputeerde Staten weigeren, in aanvulling op artikel 1.1.3, de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b indien voor de activiteiten een subsidiemogelijkheid bestaat op grond van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel, de Subsidieregeling Natuur Overijssel of de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Overijssel.

444

Artikel 9.16.10. Verplichtingen van de subsidieontvanger
  • De subsidieontvanger is, in aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 verplicht:

  • a. de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b over te maken naar een fonds waarvan het fondsbeheer wordt ondergebracht bij een bank die voldoet aan de voorwaarden van de wet FIDO;

  • 445

  • b. de contracten als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b, te hebben afgesloten uiterlijk op 31 december 2015.

  • 446

Artikel 9.16.11. Voorschotverlening

In afwijking van artikel 1.3.3 kunnen Gedeputeerde Staten de aanvrager een voorschot tot maximaal 100% van de verleende subsidie verlenen.

Artikel 9.16.12. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling

In aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid en artikel 1.5.3 tweede, derde en vierde lid wordt bij de aanvraag tot vaststelling, van de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b,  als bijlage toegevoegd het Excel document  Berekening vaststelling subsidie Groene en Blauwe diensten.

447

Artikel 9.16.13 Vaststelling subsidie

De subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b wordt vastgesteld op maximaal 75% van de normbedragen per Groene en Blauwe dienst zoals opgenomen in de Catalogus Groen Blauwe diensten. Bij de vaststelling van de subsidie wordt het verwachte rendement in mindering gebracht op de contractwaarde van de daadwerkelijk afgesloten beheercontracten. Het rendementspercentage wordt gebaseerd op de IRS (Interest Rate Swap) met een looptijd van 10 jaar + een opslag van 100 punten (=1%). Ter compensatie van de te verwachten gemiddelde inflatie zal 3% aan de Netto Contante Waarde van de afgesloten beheercontracten worden toegevoegd.

Paragraaf 9.17 Pilot Boeren voor natuur Twickel

Artikel 9.17.1 Subsidiabele activiteit

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die in het kader van de pilot Boeren voor natuur Twickel worden uitgevoerd en waaraan de Europese Commissie op 27 juli 2006 respectievelijk 19 november 2007, steunnummers N476/2007 goedkeuring is verleend.

Paragraaf 9.18 Organisatie van uitvoering Groene en Blauwe diensten

[Ingetrokken]

Paragraaf 9.19 Beschermen weidevogels (pMJP 2.2.2)

Artikel 9.19.1. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die gericht zijn op behoud en verbetering van de weidevogelstand in Overijssel.

Artikel 9.19.2. Criteria
  • De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9.19.1 moet voldoen aan de volgende criteria:

  • 1. De activiteit draagt direct of indirect bij aan het verbeteren van de weidevogelstand in Overijssel.

  • 2. De activiteit is gebiedsoverstijgend of heeft een voorbeeldfunctie voor andere weidevogelgebieden.

  • 3. De aanvraag is afkomstig van een samenwerkingsverband.

  • 4. De financiering vindt plaats door meerdere partijen.

  • 5. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 9.19.3. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 9.19.4. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 9.20 Uitvoering leefgebiedenbenadering (pMJP 2.2.1)

[Ingetrokken]

Paragraaf 9.21 Faunabeheereenheden

Artikel 9.21.1. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van een faunabeheerplan.

Artikel 9.21.2. Criteria
  • 448

  • Een aanvraag voor subsidie voor de uitvoering van een faunabeheerplan moet voldoen aan de volgende criteria:

  • 1. de aanvraag wordt ingediend door een faunabeheereenheid, zoals vermeld in artikel 29 van de Flora- en Faunawet,

  • 2. de aanvraag is gericht op de uitvoering van een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd faunabeheerplan op basis van artikel 30 van de Flora -en faunawet.

Artikel 9.21.3. Grondslag subsidie

De subsidie als bedoeld in 9.21.1 bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 9.21.4. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 9.22 Kwaliteit cultuurlandschap (pMJP 2.3.1, 2.3.2, 2.3.6)

[ingetrokken]

Paragraaf 9.23 Beheervergoeding Rietimpuls 2012/2013

449

Artikel 9.23.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Pachter: een pachter van Staatsbosbeheer of een lid van de Coöperatie Weerribben, gevestigd te Marijenkampen, Gemeente Steenwijkerland.

  • b. Reparatieregeling: de afspraken die gemaakt zijn tussen pachters, Staatbosbeheer en de Directie Natuur van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 4 juli 2006, zoals vastgelegd in de bijlage bij de brief van de Directeur Natuur van genoemd ministerie d.d. 11 december 2006, kenmerk DN2006/3818 en die hun doorwerking hebben gevonden in de Overeenkomst d.d. 18 december 2006 tussen het Rijk en de Provincie Overijssel inzake het Investeringsbudget Landelijk Gebied, onderdeel Nationale Parken.

  • c. De-minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun.

  • d. Beheertype: een op de kaart bij het Natuurbeheerplan Overijssel 2012 of 2013 aangegeven type natuurbeheer conform de subsidieregeling SNL.

  • e. Zomermaaien: het verrichten van onderhoudswerkzaamheden op de ribben ter uitvoering van de regeling "Zomermaaien op de ribben" van het nationaal park Weerribben-Wieden.

Artikel 9.23.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. activiteiten die bijdragen aan het door middel van rietbeheer in stand houden van natuurdoelen;

  • b. zomermaaien.

Artikel 9.23.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:

  • a. de aanvraag is afkomstig van een pachter die voor dezelfde percelen deelgenomen heeft aan de regeling beheervergoeding rietimpuls 2009-2010 dan wel aan de Reparatieregeling of de subsidieregeling "Zomermaaien op de ribben" als bedoeld in artikel 9.23.1. sub f;

  • b. het beheer in 2012 en 2013 moet gevoerd worden overeenkomstig het op het desbetreffende perceel rustend beheertype;

  • c. de aanvrager werkt mee aan voortzetting van de activiteiten vanaf 2014;

  • d. de subsidie moet voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 9.23.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 9.23.2. sub a bedraagt per jaar per aanvrager maximaal:

    • a.

      voor beheertype 05.01 (moeras) € 526,-- per hectare;

    • b.

      voor beheertype 05.02 (gemaaid rietland) € 510,-- per hectare;

    • c.

      voor beheertype 06.01 (veenmosrietland) € 1331,-- per hectare;

    • d.

      voor beheertype 06.02 (trilveen) € 1550,-- per hectare;

    • e.

      voor beheertype 10.01 (nat schraalland) € 1285,-- per hectare;

    • f.

      voor beheertype 10.02 (vochtig hooiland) € 923,-- per hectare.

  • 2. De subsidie voor een activiteit als bedoel in artikel 9.23.2. sub b bedraagt € 636,-- per hectare.

  • 3. Indien de aanvrager andere subsidies heeft ontvangen voor natuurbeheeractiviteiten op deze percelen, wordt de reeds ontvangen subsidie in mindering gebracht op deze subsidie.

Artikel 9.23.5. Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.

Artikel 9.23.6. Indieningstermijn aanvraag voor subsidie.

In afwijking van artikel 1.2.2. wordt een aanvraag voor subsidie ingediend tussen 1 november en 31 december van het kalenderjaar waarin de activiteiten zijn uitgevoerd.

Artikel 9.23.7. Subsidieplafond en wijze van behandeling

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 9.23.8. Volgorde van behandeling

In afwijking van artikel 1.1.3. wordt het beschikbare budget naar evenredigheid over de subsidieaanvragen verdeeld.

Artikel 9.23.9. Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Beheervergoeding rietimpuls 2012 of 2013.

  • 2. De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.2.1. een de-minimisverklaring.

Artikel 9.23.10. Weigeringsgrond

In afwijking van artikel 1.3.1. tweede lid wordt de subsidie niet geweigerd als minder dan € 1.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.

Artikel 9.23.11. Vaststelling subsidie

De vaststelling van de subsidie van € 25.000,-- of meer vindt, in afwijking van artikel 1.5.2. en artikel 1.5.3., conform artikel 1.5.1. plaats.

Paragraaf 9.24  Uitvoering ontwikkelopgave EHS/Natura 2000

450

Artikel 9.24.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. bestuurlijk overleg: het overleg dat alle partijen van Samen werkt beter op bestuurlijk niveau op regelmatige basis voeren;

  • b. uitvoeringsagenda: door de partners van het bestuurlijk akkoord Samen werkt beter, opgestelde agenda, waarin als bijlage de gebiedsprocessen en -projecten zijn opgenomen en de wijze van uitvoering is vastgelegd;

  • c. Samen werkt beter: het op 29 mei 2013 gesloten bestuurlijk akkoord voor een economisch en ecologisch vitale toekomst;

  • d. gebiedsproces: proces in een gebied met relatief complexe of grote opgaven, veelal met veel actoren en veel grotere belangenconflicten;

  • e. gebiedsplan: plan dat is opgesteld door een overheidspartij om overheidsdoelen en -opgaven binnen de gestelde kaders van de PS-besluiten van 3 juli 2013 (kenmerk PS/2013/412) en 23 april 2014 (PS/2014/62) te realiseren;

  • f. gebiedsofferte: een door de relevante partijen in een gebied (ondernemers, bewoners, maatschappelijke organisaties) gedaan voorstel om overheidsdoelen en -opgaven binnen de gestelde kaders van de PS-besluiten van 3 juli 2013 (kenmerk PS/2013/412) en 23 april 2014 (PS/2014/62) te realiseren;

  • g. gebruik en beheer: fase na afronding van de realisatie waarbij de resultaten worden gebruikt en beheerd en - waar nodig - overgedragen naar exploitanten of beheerders, publieke of private partijen.

Artikel 9.24.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten:

  • a. de verkenning van een gebiedsproces, met als resultaat een programma van eisen (fase 1);

  • b. het opstellen van een gebiedsplan of gebiedsofferte op basis van programma van eisen (fase 2);

  • c. het uitvoeren van een gebiedsplan of -offerte (fase 3);

  • d. gebruik en beheer (fase 4).

Artikel 9.24.3 Criteria
  • 1. Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is een partner van het bestuurlijk akkoord Samen werkt Beter, zijnde Landschap Overijssel, LTO Noord, Natuurmonumenten, Natuur en Milieu Overijssel, Natuurlijk Platteland Oost, Overijssels Particulier Grondbezit, RECRON, Staatsbosbeheer, VNG Overijssel; een Overijsselse gemeente; VNO-NCW; de Waterschappen Groot Salland, Reest & Wieden, Vechtstromen en Rijn & IJssel;

    • b.

      de activiteit past binnen de kaders en doelstellingen zoals omschreven in de Omgevingsvisie, wateropgave (KRW), het investeringsbesluit sociaal flankerend beleid, de afspraken met het Rijk, Natura 2000 en het akkoord ‘Samen werkt beter';

  • 2. Aanvullend op het eerste lid moet de subsidie als bedoeld in artikel 9.24.2 sub a voldoen aan het criterium dat de voorzitter van het Bestuurlijk overleg een positief advies heeft gegeven over de aanvraag

  • 3. Aanvullend op het eerste lid moet de subsidie als bedoeld in artikel 9.24.2 sub b tot en met d voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is benoemd in de verkenning die voorafgaand aan de subsidieaanvraag is uitgevoerd dan wel in het programma van eisen;

    • b.

      de aanvraag is vooraf afgestemd met het provinciaal programmabureau Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000.

Artikel 9.24.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 9.24.5 Subsidiabele kosten

De kosten zoals genoemd in artikel 1.1.6 sub a en de gemeentelijke apparaatkosten als bedoeld in artikel 1.1.6 sub d, zijn wel subsidiabel. Daarnaast zijn, in afwijking van artikel 1.1.6 sub c,  de kosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidieabel, voor zover deze gemaakt zijn na 1 januari 2014.

451

Artikel 9.24.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie
  • 1. De aanvrager voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.24.2 sub a maakt gebruik van het aanvraagformulier Samen werkt beter, waarbij geldt dat de aanvraagvereisten als genoemd in artikel 1.2.1 tweede en derde lid niet van toepassing zijn.

  • 2. De aanvrager voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.24.2 sub b, sub c of sub d dient een aanvraag in op basis van het Programma van Eisen dat het programmabureau Ontwikkelopgave EHS/Natura2000 hiervoor, naar aanleiding van de verkenning, als bedoeld in artikel 9.24.2 sub a heeft opgesteld.

Artikel 9.24.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Hoofdstuk 10 Bijzondere bepalingen Onderwijs

Paragraaf 10.1 Onderwijs en arbeidsmarkt

Artikel 10.1.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. arbeidsmarktpartijen: overheden, ondernemers, sociale partners en instellingen voor beroepsonderwijs;

  • b. RPA: Regionaal Platform Arbeidsmarkt;

  • c. POWI: Platform Onderwijs Werk en Inkomen;

  • d. RPA-regio's:: de 3 regio's in Overijssel waarbinnen samenwerking op het gebied van arbeidsmarktbeleid vorm krijgt. Het betreft het POWI-Twente ; RPA IJssel-Vecht en RPA Stedendriehoek;

  • e. regionale actieplannen: documenten waarin partijen die binnen het RPA of POWI samenwerken, de arbeidsmarktactiviteiten en projecten benoemen.

Artikel 10.1.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die:

  • a. bijdragen aan de oplossing van regionale arbeidsmarktknelpunten

  • b. de samenwerking tussen arbeidsmarktpartijen bevorderen.

  • c. de aansluiting tussen arbeidsmarkt en onderwijs verbeteren.

  • d. de transparantie van de (regionale) arbeidsmarkt bevorderen

Artikel 10.1.3. Criteria
  • Een aanvraag voor activiteiten bedoeld in artikel 10.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. Aanvragen dienen te passen in regionale actieplannen op het gebied van economie, arbeidsmarktbeleid en de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt;

  • b. de activiteit wordt bovengemeentelijk/regionaal in samenwerking gerealiseerd;

  • c. de activiteit is gericht op het bevorderen van een betere aansluiting tussen vraag en aanbod van arbeid, waarbij de vraag vanuit de markt leidend is;

  • d. de activiteit is gericht op het verhogen van de arbeidsparticipatie, waarbij speciale aandacht voor kwetsbare groepen op de regionale arbeidsmarkt;

  • e. de activiteit is voorwaardenscheppend;

  • f. er moet sprake zijn van cofinanciering door tenminste één andere partij dan de aanvrager;

  • g. aanvragen moeten schriftelijk ondersteund worden door een of meer regionale samenwerkingsverbanden arbeidsmarkt en/of economie.

Artikel 10.1.4. Grondslag subsidie

De subsidie als bedoeld in artikel 10.1.2 bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 10.1.5. Subsidiabele kosten
  • In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:

  • a. interne kosten;

  • b. verrekenbare heffingen, belastingen of lasten;

  • c. rente-, bank-, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;

  • d. afschrijvingskosten;

  • e. winstoplagen bij transacties binnen een groep van ondernemingen;

Artikel 10.1.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 10.1.7. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2 eerste lid wordt een aanvraag voor een nader door Gedeputeerde Staten te bepalen datum ingediend.

Artikel 10.1.8. Volgorde van behandeling

Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen die voor een bepaalde datum ex artikel 10.1.7 zijn ingediend en die voldoen aan de in artikel 10.1.3 genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat. Daarbij streven Gedeputeerde Staten naar een evenwichtige verdeling van de subsidietoekenning over de regio's IJssel-Vecht, Twente en Stedendriehoek waarbij het aandeel in de beroepsbevolking van de Provincie een belangrijk criterium is.

Artikel 10.1.9. Adviescommissie

Een aanvraag voor subsidie wordt om advies en prioriteitsstelling voorgelegd aan de regionale samenwerkingsverbanden economie en arbeidsmarktbeleid.

Hoofdstuk 11 Bijzondere bepalingen Werk en loopbaan

Paragraaf 11.1 Kwetsbare jongeren en arbeidsmarkt

Artikel 11.1.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. werkleerbedrijf: een organisatie met rechtspersoonlijkheid, een organisatie zonder rechtspersoonlijkheid of een (semi-)overheidsorganisatie.

  • 452

  • b. kwetsbare jongere: een door een ITB-er geïndiceerde jongere.

  • 453

  • c. ITB-er: Individuele Traject Begeleider die op basis van het profiel van de jongere bemiddelt naar een passend werkleertraject bij een werkleerbedrijf.

  • 454

  • d. regionale projectcoördinator: coördinator van de ITB-ers in de regio's IJssel-Vecht, Deventer en Twente, die advies geeft over de plaatsing van een jongere bij een werkleerbedrijf.

  • 455

  • e. individueel trajectplan: een plan waarin minimaal de volgende onderdelen voor de kwetsbare jongere zijn uitgewerkt: opleiding in combinatie met de werkleerplek, wonen, schuldsanering/financiën, gezondheidszorg, vrijetijdsbesteding.

  • 456

  • f. werkleermeester: een deskundige werknemer die in dienst is van het werkleerbedrijf, de gelegenheid krijgt om de jongere te begeleiden gedurende minimaal 6 maanden en die in overleg met de ITB-er meewerkt aan het realiseren van het individuele trajectplan van de jongere.

Artikel 11.1.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van een individuele trajectplan van een kwetsbare jongere.

Artikel 11.1.3. Criteria
  • 457

  • Een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 11.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een werkleerbedrijf;

  • b. het werkleertraject duurt minimaal 6 maanden en een gemiddelde werkweek bedraagt minimaal 20 uur per week;

  • c. de jongere wordt begeleid door een werkleermeester;

  • d. de werkleermeester en de ITB-er werken nauw samen aan het realiseren van het individuele trajectplan van de kwetsbare jongere;

  • e. het werkleertraject is vastgesteld in een stageovereenkomst, een arbeidsovereenkomst of een detacherings- of payrollovereenkomst, die in overleg met de ITB-er is opgesteld;

  • f. het werkleertraject resulteert in ten minste een kwalificatie gericht op een baan voor de jongere of een arbeidsovereenkomst bij het werkleerbedrijf of een andere onderneming;

  • g. als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 11.1.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt € 6000 per werkleertraject per kwetsbare jongere, uitgaande van een werkleertraject van 12 maanden, met een maximale subsidie van € 200.000 per werkleerbedrijf.

Artikel 11.1.5. Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.6 sub c lid zijn de activiteiten subsidiabel vanaf de ingangsdatum van de overeenkomst als bedoeld in artikel 11.1.3 onder sub e.

Artikel 11.1.5a Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2 moet een subsidieaanvraag ontvangen zijn vóór 1 december 2014.

Artikel 11.1.5b Volgorde van behandeling

Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op de zelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt in afwijking van artikel 1.1.3 de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 11.1.6. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens:

  • a. [ingetrokken];

  • b. een ondertekend Werkgeversbijlage Plan van aanpak 1000 jongerenplan Provincie Overijssel;

  • c. in geval van een detacherings- of payrollconstructie; de overeenkomst tussen het detacherings- of payrollbedrijf en het leerwerkbedrijf.

Artikel 11.1.7. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 11.1.8 Vaststelling subsidie

In afwijking van artikel 1.5.1 wordt de subsidie van € 25.000 of minder ambtshalve vastgesteld binnen 22 weken nadat de activiteit is afgerond.

Paragraaf 11.2 Internationale handelsmissies

Artikel 11.2.1  Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. deelnemer: Overijssels bedrijf of een kennisinstelling, beide uit de de speerpuntsectoren Hightech, Chemie, LifeSciences/HeaIth en Energie;

  • b. inkomende bedrijfsondersteunende missie: een activiteit waarbij voor buitenlandse bedrijven of  kennisinstellingen een programma georganiseerd wordt met deelnemers uit Overijssel, met als doel de samenwerking met buitenlandse bedrijven te bevorderen;

  • c. internationale handelsmissies: een uitgaande bedrijfsondersteunende missie, een inkomende bedrijfsondersteunende missie of een missie PLUS;

  • d. kennisinstellingen: Overijsselse onderwijs en onderzoeksinstellingen;

  • e. matchmaking: de aanvrager organiseert individuele ontmoetingen tussen deelnemers aan de missie en potentiële handels- of samenwerkingspartners. Uitgangspunten hierbij zijn de wensen en mogelijkheden van de deelnemer van de missie;

  • f. missie PLUS: een combinatie van

    • een uitgaande bedrijfsondersteunende missie of een inkomende bedrijfsondersteunende missie; én

    • partijen uit de Overijsselse culturele of sport-sector die een ondersteunende bijdrage leveren aan het ondernemers- en vestigingsklimaat in Overijssel;

  • g. [vervallen]

  • h. uitgaande bedrijfsondersteunende missie: een georganiseerde economische reis, met een participatie van minimaal 50% Overijsselse deelnemers, naar het buitenland met als doel de internationale oriëntatie van de deelnemende bedrijven of  kennisinstellingen te bevorderen.

Artikel 11.2.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de voorbereiding in combinatie met de organisatie en uitvoering van een internationale handelsmissie.

458

Artikel 11.2.3 Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een rechtspersoon, een vennootschap, maatschap of eenmanszaak;

  • b. een uitgaande bedrijfsondersteunende missie vindt plaats in Brazilië, China, Duitsland, India, Rusland, Turkije, Indonesië of Zuid-Afrika;

  • c. het minimum aantal deelnemers aan een uitgaande bedrijfsondersteunende missie is acht;

  • d. matchmaking voor deelnemers maakt onderdeel uit van het programma;

  • e. bij een inkomende bedrijfsondersteunende missie dient matchmaking georganiseerd te worden waaraan minimaal tien Overijsselse deelnemers deelnemen;

  • f. de deelnemers leveren geen financiële bijdrage aan de organisatie van de internationale handelsmissies;

  • g. de projectperiode bedraagt maximaal 12 maanden;

  • h. als de subsidie een steunmaatregel is moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 11.2.4 Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie voor voorbereiding van een internationale handelsmissie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 8.000,-- per aanvraag.

  • 2. De subsidie voor de organisatie en uitvoering van een internationale handelsmissie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 17.000,-- per aanvraag.

  • 3. Indien bij de internationale handelsmissie sprake is van een missie PLUS bedraagt de subsidie in totaal maximaal € 35.000,-- per aanvraag.

Artikel 11.2.5 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de reis en verblijfkosten en de loonkosten van de deelnemers niet subsidiabel.

Artikel 11.2.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie

De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier Internationale Handelsmissies.

Artikel 11.2.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie
  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid bij de aanvraag tot vaststelling tevens:

  • a. een inhoudelijk verslag waarin de resultaten van de matchmaking zijn verwoord;

  • b. een overzicht van de deelnemende personen, functies en organisaties met vestigingsplaats;

  • c. [vervallen]

  • d. een programma van de handelsmissie, inclusief het matchmakingsprogramma;

  • e. een evaluatieformulier per deelnemer.

Artikel 11.2.8 Weigeringsgrond

In aanvulling op artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als minder dan € 25.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.

Hoofdstuk 12 Bijzondere bepalingen Veiligheid

Paragraaf 12.1 Externe veiligheid Overijssel

Artikel 12.1.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Externe veiligheid: de kans om buiten een risicobron te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval bij die risicobron. Waarbij als risicobron worden beschouwd de objecten die als zodanig op basis van wet- en regelgeving moeten worden ingevoerd in het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS) en het Informatiesysteem overige ramptypen (ISOR).

  • b. Kwaliteitskader gemeentelijk extern veiligheidsbeleid: een richtinggevend kwaliteitskader dat aandachtspunten aanreikt voor gemeentelijk extern veiligheidsbeleid.

  • c. Wettelijke externe veiligheidstaken: externe veiligheidstaken die voortvloeien uit wetgeving waaronder de algemene zorgplicht voor veiligheid.

Artikel 12.1.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen aan Overijsselse gemeenten subsidie verstrekken voor het borgen van structurele kennis, capaciteit en deskundigheid in de eigen organisatie ten behoeve van de uitvoering van wettelijke externe veiligheidstaken. Het borgen kan plaatsvinden in de eigen organisatie en door het delen van capaciteit en deskundigheid op het gebied van externe veiligheid. Het borgen kan tevens plaatsvinden in samenwerkingsverbanden tussen Overijsselse overheden waaronder die zoals bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 12.1.3. Criteria
  • Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 12.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:

  • 1. De aanvrager beschikt over een door de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders vastgesteld extern veiligheidsbeleid.

  • 2. De aanvrager verklaart voornemens te zijn:

    • a.

      externe veiligheid te verankeren in tenminste de beleidsvelden ruimtelijke ordening, omgevingsvergunning, vervoer en toezicht,

    • b.

      bij te dragen aan het delen van kennis, capaciteit en deskundigheid tussen Overijsselse overheden,

    • c.

      voor 4 jaar deel te nemen.

Artikel 12.1.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 12.1.2 bestaat uit twee delen en bedraagt:

    • Deel 1: een bedrag dat op basis van inwoneraantallen wordt verdeeld over de Overijsselse gemeenten en verstrekt voor de gehele looptijd van de subsidieregeling 2011 tot en met 2014.

    • Deel 2: een bedrag dat in 2011, 2012, 2013 en 2014 op basis van een door Gedeputeerde Staten vastgestelde verdeelsleutel wordt verdeeld over de Overijsselse gemeenten die voor dat kalenderjaar een aanvraag indienen.

  • 2. De subsidies worden verleend onder het voorbehoud van het gestand doen van financiering door het Rijk. Indien het Rijk besluit om de bijdrage aan het provinciefonds bestemd voor externe veiligheid tussentijds te verhogen, te wijzigen of in te trekken, kunnen Gedeputeerde Staten dit besluit laten doorwerken in deze subsidieregeling.

Artikel 12.1.5. Subsidiabele kosten
  • 1. In afwijking van artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 sub a zijn alleen de kosten van ambtenaren aangesteld bij een Overijsselse overheid ingezet ten behoeve van de subsidiabele activiteiten subsidiabel.

  • 2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c  zijn de kosten gemaakt in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 subsidiabel.

Artikel 12.1.6. Indieningstermijn aanvraag
  • 1. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 12.1.4 eerste lid sub a moet voor 1 mei 2011 zijn ingediend. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om een aanvrager uitstel te verlenen.

  • 2. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 12.1.4 eerste lid sub b moet voor 1 februari van het betreffende kalenderjaar worden ingediend; waarbij geldt dat aanvragen voor 2011 voor 1 mei 2011 moeten zijn ingediend.

Artikel 12.1.7. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 eerste lid bij de aanvraag tevens documenten:

  • a. waarin het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid is beschreven.

  • b. waaruit blijkt dat het gemeentebestuur de voortgang van het externe veiligheidsbeleid borgt.

  • c. waaruit blijkt dat de gemeente zich inzet voor het optimaal (ver)delen van informatie, kennis en capaciteit binnen en tussen Overijsselse overheden.

Artikel 12.1.8. Subsidieplafond
  • Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 12.1.9. Voorschotverlening
  • 1. In afwijking van artikel 1.3.3 verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 12.1.4 eerste lid sub a jaarlijks een voorschot van 25% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.3 verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 12.1.4. eerste lid sub b een voorschot van 100%.

Artikel 12.1.10. Verplichtingen van de subsidieontvanger
  • 1. De gemeente is verplicht om het door het college van burgemeester en wethouders en gemeenteraad vastgestelde externe veiligheidsbeleid in stand te houden en aan te laten sluiten bij ontwikkelingen in wet- en regelgeving.

  • 2. De gemeente houdt rekening met het ‘Kwaliteitskader gemeentelijk externe veiligheidsbeleid'.

  • 3. De gemeente zet zich in voor uitvoering van het ‘Meerjarenprogramma Externe veiligheid' van de provincie Overijssel.

  • 4. De gemeente is verplicht om actief bij te dragen aan het delen van kennis, capaciteit en deskundigheid tussen Overijsselse overheden.

  • 5. Jaarlijks wordt uiterlijk 1 februari verslag gedaan over het voorgaande jaar door het college van burgemeester en wethouders aan gedeputeerde staten. In het verslag is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      De in het lopende kalenderjaar behaalde resultaten, betreffende:

    • -

      Het aantal risicobronnen.

    • -

      De ondernomen activiteiten om de kans op een calamiteit te reduceren.

    • -

      Het aantal -kwetsbare- personen in de invloedsgebieden van risicobronnen.

    • -

      De mate waarin calamiteiten bij risicobronnen beheersbaar zijn voor hulpdiensten.

    • -

      De ondernomen activiteiten om de zelfredzaamheid van burgers te verhogen.

    • b.

      De mate waarin de gerapporteerde resultaten hebben bijgedragen aan het:

    • -

      Realiseren van de ambities uit het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid

    • -

      Borgen van structurele kennis, capaciteit en deskundigheid ten behoeve van de uitvoering van wettelijke externe veiligheidstaken in de eigen organisatie.

    • -

      Delen van capaciteit en deskundigheid op het gebied van externe veiligheid ten behoeve van de uitvoering van wettelijke externe veiligheidstaken.

Artikel 12.1.11. Vaststelling subsidie via systematiek van Sisa

Voor de vaststelling van de subsidies van € 25.000 en hoger is artikel 1.5.4 van toepassing.

Hoofdstuk 13 Bijzondere bepalingen Steunfunctietaken

Paragraaf 13.1 Steunfunctietaken

[ingetrokken]

Paragraaf 13.2 Belangenorganisaties Sociale Kwaliteit Overijssel

459

Artikel 13.2.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. belangenorganisaties: organisaties die de belangen van verschillende doelgroepen in het maatschappelijke middenveld van de provincie Overijssel behartigen.

  • b.provinciale doelen: doelen als genoemd in het hoofdlijnenakkoord ‘De kracht van Overijssel' te weten Duurzame ruimtelijke ontwikkeling & waterbeheer, Milieu en energie, Inrichting landelijk gebied, Regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer, Regionale economie, Culturele infrastructuur en monumentenzorg en Kwaliteit van het openbaar bestuur.

  • c. sociale interventie: een ingreep in het sociale domein gericht op het versterken of versnellen of verbeteren van het resultaat van de provinciale kerntaken.

  • d. kwaliteit van de leefomgeving: het vergroten van de belevings- en gebruikswaarde of het verhogen van de sociale veiligheid of het versterken van identiteit en imago of het verbeteren van de beschikbaarheid van voorzieningen.

  • e. sociale interactie: het creëren of ondersteunen van sociale netwerken of het creëren van ontmoetingsmogelijkheden of het verbinden van diverse doelgroepen.

  • f. maatschappelijke participatie: het direct of indirect bevorderen van de deelname aan het economisch, sociaal en culturele leven.

  • g. sociaal-economische positie: het vergroten van maatschappelijke gelijkheid door het versterken van vaardigheden of capaciteiten of kennis.

  • h. draagvlak en betrokkenheid: het direct betrekken van belanghebbenden in verschillende fasen van beleid op een open wijze.

Artikel 13.2.2. Subsidiabele activiteiten
  • 460

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan een belangenorganisatie voor activiteiten die:

    • a.

      een bijdrage leveren aan de vergroting van de collectieve maatschappelijke acceptatie van de provinciale doelen en de bijbehorende investeringsopgave zoals omschreven in ‘De Kracht van Overijssel'; of

    • b.

      een bijdrage leveren aan een vermindering van de negatieve gevolgen op sociaal niveau van de provinciale doelen en de bijbehorende investeringsopgave zoals omschreven in ‘De Kracht van Overijssel'

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan een belangenorganisatie voor activiteiten die een bijdrage leveren of relevant zijn voor de transitie naar inzet van sociale kwaliteit bij provinciale projecten.

Artikel 13.2.3. Criteria
  • 461

  • 1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 13.2.2 moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      De aanvraag wordt ingediend door een belangenorganisatie of haar rechtsopvolgers die fysiek gevestigd is in Overijssel;

    • b.

      De aanvraag wordt ingediend door één van de volgende belangenorganisaties: Humanitas, Katholiek Centrum Welzijnsbevordering Overijssel (KCWO), Protestants Maatschappelijk activeringswerk Overijssel (Promo), Islamitisch Maatschappelijk Activeringswerk Overijssel (IMAO), Zijactief, NbvP, Carree, Scouting Overijssel, Jeugdwerkbureau STAP, Jeugdorganisatie van de Protestantse Kerk (JOP), YMCA Noord-Oost, Plattelandsjongeren Overijssel (PJO), Zorgbelang, SENtrum, Platform Mantelzorg Overijssel (PMO), Overijssels Platform Verstandelijk Gehandicapten en Overijsselse Vereniging voor Kleine Kernen (OVKK);

  • 2. De activiteiten als bedoeld in artikel 13.2.2 voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      De activiteit betreft een sociale interventie die het resultaat van één of meer van de provinciale doelen versterkt.

    • b.

      De activiteit richt zich op één van de volgende gebieden: kwaliteit van de leefomgeving, sociale interactie, maatschappelijke participatie, sociaal-economische positie, draagvlak en betrokkenheid.

    • c.

      De activiteiten vinden plaats in de provincie Overijssel.

  • 3. Aanvullend op het eerste en tweede lid voldoet de activiteit als bedoeld in artikel 13.2.2 tweede lid aan de volgende criteria:

    • a.

      De activiteit heeft een leereffect voor de belangenorganisatie op het gebied van inzet van sociale kwaliteit naar inzet van sociale kwaliteit bij provinciale projecten.

    • b.

      De belangenorganisatie werkt samen met ten minste één andere belangenorganisatie als genoemd in artikel 13.2.3 eerste lid sub b.

Artikel 13.2.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie voor activiteiten als bedoel in artikel 13.2.2 eerste lid bedraagt:

    • a.

      voor het jaar 2013, maximaal 65% van de verstrekte subsidie in 2011;

    • b.

      voor het jaar 2014, maximaal 50% van de verstrekte subsidie in 2011;

    • c.

      voor het jaar 2015, maximaal 40% van de verstrekte subsidie in 2011.

  • 2. De subsidie voor activiteiten als bedoeld onder 13.2.2 tweede lid bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 50.000 per aanvraag.

Artikel 13.2.5. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2 wordt een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 13.2.2 eerste lid voor de jaren 2013, 2014 en 2015 ingediend uiterlijk op 1 oktober in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de aanvraag voor subsidie betrekking heeft.

Artikel 13.2.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Hoofdstuk 14 Bijzondere bepalingen Investeren met Gemeenten (IMG)

[ingetrokken]

Hoofdstuk 15 Democratie en Grondrechten

Paragraaf 15.1 Dodenherdenking en bevrijdingsfestival

462

Artikel 15.1.1 begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. dodenherdenking: de herdenking in Zwolle, Enschede en Markelo van de gevallenen in de Tweede Wereldoorlog, zowel in Europa als in Zuidoost Azië.

  • b. bevrijdingsfestival Overijssel: de festiviteit die jaarlijks in de provinciehoofdstad Zwolle wordt georganiseerd als onderdeel van de nationale bevrijdingsfeesten.

Artikel 15.1.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. de jaarlijkse Dodenherdenking op kerstavond op de Canadese Begraafplaats in Holten;

  • b. de jaarlijkse herdenkingsplechtigheid in Enschede voor de gevallenen in Zuidoost Azië;

  • c. de jaarlijkse 4 meiherdenking in Markelo;

  • d. activiteiten tijdens het jaarlijkse Bevrijdingsfestival in de provinciehoofdstad Zwolle om de Overijsselse burgers vanuit het thema democratie en grondrechten bewust te maken van het feit dat vrijheid geen vanzelfsprekendheid is.

Artikel 15.1.3. Criteria
  • De aanvrager:

  • a. voor de activiteit als bedoeld in artikel 15.1.2 sub a is Stichting Welcome Again Veterans Holten;

  • b. voor de activiteit als bedoeld in artikel 15.1.2 sub b is Stichting Herdenking Gevallen in Zuid-Oost Azië 1941-1949;

  • c. voor de activiteit als bedoeld in artikel 15.1.2 sub c is Stichting Overijssels Verzetsmonument 1940-1945;

  • d. voor de activiteit als bedoeld in artikel 15.1.2 sub d is Stichting Bevrijdingsfestival Overijssel.

Artikel 15.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 15.1.2 sub a bedraagt € 1.000 per jaar.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 15.1.2 sub b bedraagt € 1.500 per jaar.

  • 3. De subsidie als bedoeld in artikel 15.1.2 sub c bedraagt € 750 per jaar.

  • 4. De subsidie als bedoeld in artikel 15.1.2 sub d bedraagt € 50.000 per jaar.

Artikel 15.1.5 Subsidiabele kosten

De subsidie bedraagt een forfaitair vastgesteld tarief per jaar per activiteit. Artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 zijn niet van toepassing.

Artikel 15.1.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 15.1.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie

De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Dodenherdenking en Bevrijdingsfestival.

Artikel 15.1.8 Stukken bij de aanvraag voor subsidie

In afwijking van artikel 1.2.1 lid 2 sub c hoeft de aanvrager voor subsidie als bedoeld in artikel 15.1.2 sub a, b en c geen projectplan, begroting en dekkingskosten van de activiteiten over te leggen.

Hoofdstuk 16 Slotbepalingen

Artikel 16.1. Onvoorziene omstandigheden

Gedeputeerde Staten treffen de nodige voorzieningen of nemen de nodige besluiten in de gevallen waarin de verordening of dit besluit niet voorziet.

Artikel 16.2. Overgangsrecht

  • 463

  • 1. Subsidies die zijn aangevraagd of verstrekt vóór 1 juli 2011 worden afgehandeld overeenkomstig de bepalingen van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007.

  • 2. Subsidies die zijn aangevraagd maar nog niet zijn verleend vóór een eventuele wijziging van het Uitvoeringsbesluit worden afgehandeld overeenkomstig de bepalingen van het Uitvoeringsbesluit die gelden op de datum van verlening van de subsidie, mits de wijziging niet ten nadele is van de aanvrager.

Artikel 16.3. Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2011'.


Noot
1[Toelichting: In dit artikel wordt een aantal begrippen verduidelijkt, die in het Uitvoeringsbesluit worden gehanteerd.Subsidie: In artikel 4:21, eerste lid Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt een definitie van subsidie gegeven. Er is sprake van een subsidie als het gaat om geldverstrekkingen, die aan de volgende kenmerken voldoen:a. het betreft een aanspraak op financiële middelen;b. die door een bestuursorgaan worden verstrekt;c. met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager;d. anders dan als betaling voor het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.De provincie maakt een onderscheid tussen eenmalige en jaarlijkse subsidies.Eenmalige subsidie: Dit zijn subsidies die Gedeputeerde Staten voor een eenmalige activiteit wil verlenen.Jaarlijkse subsidie: De jaarlijkse subsidie wordt bij voorkeur voor meerdere jaren verleend en heeft veelal op voortdurende activiteiten van een instelling betrekking. Hierbij kan worden gedacht aan exploitatiesubsidies. In het Ubs is bepaald dat deze jaarlijkse subsidie voor een periode van ten hoogste vier jaren worden verstrekt. Na het verstrijken van die periode kan uiteraard opnieuw worden besloten een jaarlijkse subsidie te verstrekken. Voor de periode van 4 jaar is gekozen, omdat deze termijn én aansluit bij de zittingstermijn van Provinciale Staten (hoewel die termijnen uiteraard niet gelijk hoeven te lopen) én het een goede termijn lijkt om te bezien of eerder vastgestelde beleidsdoelen nog gelden en, zo ja, die met de verstrekte subsidies worden gediend. Als deze subsidie voor langer dan drie jaar aan een instelling wordt verstrekt voor de uitvoering van dezelfde activiteit(en), ontstaat er een subsidierelatie, zoals beschreven in artikel 4:51 van de Awb en dient bij weigering van de subsidie voor een nieuw tijdvak een redelijke termijn in acht te worden genomen. Er is bewust niet voor gekozen het regime van afdeling 4.2.8 van de Awb in zijn geheel van toepassing te verklaren op de jaarlijkse subsidie. In de subsidieverleningsbeschikking bij jaarlijkse subsidies zal expliciet worden aangegeven welke bepalingen van afdeling 4.2.8 Awb van toepassing zijn.]
Noot
2[Toelichting: Artikel 4:23, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bevat de kern van de subsidietitel in de Awb, te weten de eis dat er voor het verstrekken van subsidie een wettelijke grondslag moet bestaan. Hierbij heeft de wens van de wetgever om een weloverwogen gebruik van het subsidie-instrument te bevorderen een rol gespeeld. Omdat het vereiste van een wettelijke grondslag niet in alle gevallen kan worden gesteld, maakt het derde lid van artikel 4:23 Awb enkele belangrijke uitzonderingen; de zogenaamde buitenwettelijke subsidies. Hier wordt volstaan met het noemen van de subsidie die rechtstreeks op grond van Europese subsidieprogramma's (artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder b Awb) of de provinciale begroting worden verstrekt (artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder c Awb). Ook op buitenwettelijke subsidies zijn de bepalingen van titel 4.2 Awb over de verplichtingen van de subsidieontvanger, de betaling en terugvordering van subsidies en de subsidieverlening en -vaststelling van toepassing. Om ervoor te zorgen dat daarnaast ook de bepalingen van deze verordening gelden voor het verstrekken van deze subsidies is de reikwijdte hiervan uitdrukkelijk benoemt.De bijdragen die OV-ondernemingen ontvangen voor het verrichten van personenvervoer zijn in de Wet personenvervoer 2000 aangewezen als subsidie. Het is echter niet wenselijk dat daarop de regels uit dit uitvoeringsbesluit van toepassing zijn. De relatie tussen de provincie en de vervoersbedrijven is ‘tailor made' en wordt beheerst door het bestek waarop door de concessiehouder en diens concurrenten is ingeschreven in een openbare aanbestedingsprocedure. Daarin liggen ook de regels vast voor de hoogte van de subsidie, bevoorschotting, de vaststelling etc. In artikel 6 van de Algemene subsidieverordening zijn afwijkingsmogelijkheden van bepalingen gesteld bij of krachtens deze verordening opgenomen. Wanneer naast de provincie ook andere overheden of derden subsidiëren, kan een subsidieontvanger te maken krijgen met niet op elkaar afgestemde subsidiebepalingen. Elke subsidiënt heeft immers vaak zijn eigen specifieke bepalingen. Bij de afhandeling van Europese subsidies (EFRO (regionale ontwikkeling), ESF (sociaal fonds) en het EOGFL (landbouw)) (inclusief provinciale cofinanciering) wordt de Europese regelgeving gevolgd. De regelingen en programma's met betrekking tot bijdragen uit de Europese fondsen kennen hun eigen criteria en procedureregels. Het uitvoeringsbesluit kent eigen procedureregels. Gedeputeerde Staten kunnen door maatwerk één of meerdere bepalingen van de verordening of het uitvoeringsbesluit buiten toepassing te laten. Voor het deel provinciale cofinanciering kan maatwerk worden toegepast.Daarnaast zijn subsidiebesluiten op grond van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer uitgezonderd van de werking van het Ubs. De Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer is in interprovinciaal verband tot stand gekomen (uniformiteit in 12 provincies). De uitvoering ligt in handen van een externe uitvoeringsorganisatie (de Dienst Regelingen).  ]
Noot
3[Toelichting: Artikel 5 van de Algemene subsidieverordening bepaalt dat Gedeputeerde Staten een subsidieplafond kunnen vaststellen en dat dit kan worden onderverdeeld in deelplafonds per subsidietijdvak of per onderdeel van  provinciaal beleid. Genoemd artikel is de wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 4:25 Awb. In de meeste gevallen zullen Gedeputeerde Staten voor de in dit uitvoeringsbesluit geregelde subsidies een subsidieplafond vaststellen dat een heel kalenderjaar geldt. Omdat de artikelen over het subsidieplafond, de indieningstermijn en de wijze van behandelen van aanvragen een drie-eenheid moeten vormen, vloeit uit deze keuze automatisch voort dat (volledige) aanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst. De Awb eist dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt, vóórdat de periode waarop het betrekking heeft, ingaat. Zo kunnen potentiële aanvragers weten hoeveel geld er beschikbaar is. Als een subsidieplafond niet tijdig is gepubliceerd, kan een aanvraag niet worden afgewezen wegens  overschrijding van dat plafond.  ]
Noot
4[Toelichting: Niet zelden worden provinciale bijdragen aan activiteiten van aanvragers ‘gestapeld' met subsidies van andere overheden. Stapeling kan ook bínnen de provincie, bijvoorbeeld omdat er overlap zit tussen onderdelen van provinciaal beleid. Kulturhusen zijn daarvan een goed voorbeeld. Op grond van het beleid voor ‘vitaliteit kleine kernen' kan daarvoor subsidie worden verleend. Leefbaarheid van het platteland is echter ook één van de doelstellingen in het reconstructiebeleid en ook in dat kader kan subsidie worden verleend voor de bouw van een kulturhus. Daarnaast kan stapeling zich voordoen als een activiteit bijdraagt aan meerdere provinciale beleidsdoelstellingen bijvoorbeeld als een waterschap een werk uitvoert dat bijdraagt aan de capaciteit voor waterberging en tegelijk ‘natte natuur' realiseert.]
Noot
5[Toelichting: Uitgangspunt is dat alle mogelijke provinciale subsidies voor een activiteit nooit meer dan 80% van de subsidiabele kosten bedragen. Hiermee wordt voorkomen dat een activiteit geheel afhankelijk wordt van provinciale subsidies. Er zal altijd eigen inbreng van de aanvrager of co-financiering van anderen dan de aanvrager nodig zijn.  ]
Noot
6[Toelichting: Voor bijdragen uit de Europese structuurfondsen is een voorwaarde dat er cofinanciering komt uit de lidstaat. Het is niet gewenst dat de normale regels daarop van toepassing zijn. Met de Europese bijdrage komt het totaal dikwijls boven het maximum in een provinciale regeling uit. In sommige gevallen is in dit uitvoeringsbesluit overigens een bijzondere regeling opgenomen voor stapeling met Europees geld. Voor kulturhusen geldt bijvoorbeeld in de regel dat de provincie maximaal 50% bijdraagt maar inclusief Europese middelen bedraagt de subsidie maximaal 75%. ]
Noot
7[Toelichting: De voorschriften met betrekking tot bevoorschotting, verantwoording, enz. zijn niet bij alle subsidies hetzelfde. Om te voorkomen dat een aanvrager met verschillende regimes wordt geconfronteerd - hetgeen tot extra inspanningen en kosten zou leiden - dienen Gedeputeerde Staten in de beschikking tot subsidieverlening te vermelden welke voorschriften van toepassing zijn. Daarbij kan derhalve worden afgeweken van de regels die normaal gelden voor de verschillende deelbijdragen. Overigens speelt naast het belang van de aanvrager ook het gelijkheidsbeginsel een rol bij de toepassing van dit artikel. Als een aanvrager aanzienlijke voordelen geniet in vergelijking met een aanvrager die geen gestapelde bijdrage ontvangt, dan zal terughoudend worden omgegaan met het afwijken van de normale voorschriften. ]
Noot
8[Toelichting: Dit artikel is de kapstok om in de subsidiegrondslag alleen de volgende rechtstreeks aan de activiteit toe te rekenen kosten mee te nemen:
  • loonkosten;

  • kosten voor gebruik van apparatuur, waaronder afschrijvingskosten;

  • kosten voor gebruik van materiaal;

  • kosten voor derden.

Deze kosten zijn subsidiabel  voor zover de activiteit overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.1.6 sub c binnen de projectperiode uitgevoerd wordt. ]
Noot
9[Toelichting: Voor de berekening van de loonkosten wordt aangesloten bij de praktijk en administratie van de subsidieontvanger en is de keuze aan de subsidieaanvrager welk van de in het eerste lid onder sub a of b genoemde systematieken gehanteerd wordt. Wanneer sub a en b niet van toepassing zijn dan kan op basis van sub c een vast uurtarief van € 35 gehanteerd worden.Loonkosten zijn subsidiabel, indien de urenadministratie en de toerekening van kosten een getrouw beeld geven. Dat wil zeggen dat uren zorgvuldig worden bijgehouden in een, zo mogelijk, gesloten urenadministratie, welke verifieerbaar is en dat kosten navolgbaar worden toegerekend.]
Noot
10[Toelichting: Het document ‘Toepassing Integraal kostprijstarief provincie Overijssel' is te vinden op www.overijssel.nl/subsidie. In dit document zijn de vereisten opgenomen waaraan de subsidieaanvrager of ontvanger moet voldoen om voor de berekening van de loonkosten het Integraal kostprijstarief (IKT) te mogen toepassen.Het gaat om de volgende vereisten:
  • het IKT is gebruikelijk en stelselmatig in gebruik door de subsidieaanvrager. Van stelselmatigheid is sprake indien de subsidieaanvrager of -ontvanger een IKT al minimaal twee jaar toepast. Wanneer de subsidieaanvrager of -ontvanger pas 1 jaar met het IKT werkt kan stelselmatigheid worden vastgesteld indien deze kan aantonen wat de IKT's zouden zijn geweest in de voorgaande twee jaren;

  • het IKT is vooraf bepaald. Dat wil zeggen dat uiterlijk bij de subsidieverstrekking het tarief bepaald dient te zijn;

  • het IKT wordt jaarlijks voorcalculatorisch bepaald;

  • de werkelijke kosten dienen nacalculatorisch te worden vastgesteld;

  • de subsidieaanvrager of ontvanger hanteert een kostentoerekeningsmodel gebaseerd op bedrijfseconomisch en maatschappelijk aanvaardbare grondslagen;

  • het IKT bestaat enkel uit directe personeelskosten en algemene indirecte kosten (overhead);

  • het IKT bevat geen debetrente, boetes, financiële sancties en gerechtskosten;

  • het IKT is goedgekeurd door een accountant en gebaseerd op het voorgaande boekjaar. ]

Noot
11[Toelichting: Hierbij vormen de loonstaten per medewerker die deelneemt aan het project de basis voor de berekening van de subsidiabele kosten. Het aantal productieve uren en percentage overhead waarmee het uurtarief mag worden berekend is een vast getal. Met deze gegevens levert de subsidieaanvrager  een berekening conform de volgende formule: ((brutoloon op jaarbasis + sociale lasten) /(1600 * deeltijdfactor )) + 20%. ]
Noot
12[Toelichting: De subsidieaanvrager kan een vast uurtarief van € 35 hanteren voor loonkosten van personen waarvan het loon niet eenduidig bepaald kan worden. ]
Noot
13[Toelichting: Dit lid bepaalt dat kosten die gemaakt worden voor gebruik van apparatuur ten behoeve van de subsidiabele activiteit subsidiabel zijn. Onder apparatuur vallen apparaten en machines, maar bijvoorbeeld ook licenties voor software. De kosten voor het gebruik van de apparatuur zijn naar rato van gebruik subsidiabel. Dit betekent dat de kosten niet volledig opgevoerd mogen worden indien de apparatuur breder ingezet wordt dan alleen voor de subsidiabele activiteit. Ook de eventuele afschrijvingskosten worden naar rato van gebruik opgenomen als kosten. ]
Noot
14[Toelichting: Dit lid bepaalt dat kosten die gemaakt worden voor gebruik van materiaal ten behoeve van de subsidiabele activiteit subsidiabel zijn als het verbruik word geadministreerd. Onder materialen vallen o.a. verbruiksgoederen zoals grondstoffen en onderdelen. Onder kosten voor materiaal uit voorraad kunnen de kosten van het verbruik van materialen, die al eerder zijn aangeschaft, worden opgevoerd. Hierbij moet worden uitgegaan van historische aanschafprijzen. Als er geen administratie van het verbruik van materialen uit voorraad is, dan kunnen de kosten niet rechtstreeks aan het project worden toegerekend. Onder kosten voor speciaal aangeschafte materialen kunnen de kosten van materialen die speciaal voor een project worden gekocht, bij begroting en bij vaststelling opgevoerd worden onder de post ‘kosten derden'. ]
Noot
15[Toelichting: Dit zijn de op factuur aantoonbare aan derden verschuldigde kosten die direct voor de subsidiabele activiteit worden gemaakt, bijvoorbeeld door uitbesteding van een deel van de subsidiabele activiteit en of in de vorm van kosten van voor de subsidiabele activiteit geleverde materialen en diensten. Het kan hier bijvoorbeeld ook gaan om materiaal en inhuur van personeel. ]
Noot
16[Toelichting: Dit artikel is de kapstok om in de subsidiegrondslag de in dit artikel genoemde kosten niet mee te nemen. Deze kosten worden niet aangemerkt als kosten die direct aan de subsidiabele activiteiten toe te rekenen zijn. ]
Noot
17[Toelichting: De projectperiode is de periode vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag tot en met de in de beschikking tot verlening van de subsidie opgenomen datum waarop de subsidiabel activiteit moet zijn afgerond. De kosten van de activiteiten die in de periode worden uitgevoerd kunnen subsidiabel zijn. Voor zover sprake is van kosten derden moet de betaling ook binnen de projectperiode plaats hebben gevonden. ]
Noot
18[Toelichting: In dit artikel is geregeld dat gangbare apparaatskosten van medeoverheden niet subsidiabel zijn. Conform artikel 1.1.1 sub n worden onder medeoverheden gemeenten, waterschappen en provincies verstaan.Gangbare apparaatskosten zijn over het algemeen de overheadkosten. Ook inzet van ambtelijke capaciteit is hiermee beperkt subsidiabel. Indien sprake is van inzet van vast personeel wat gedekt is in de gemeentelijke begroting en tot de reguliere formatie behoort, is dit niet subsidiabel. Ook worden geen capaciteitstekorten bij de gemeenten gesubsidieerd, omdat de gemeenten hier zelf verantwoordelijk voor zijn.Dat betekent dus dat inzet van ambtelijke capaciteit alleen subsidiabel is als:
  • er sprake is van inhuur voor het project (dan zijn de kosten subsidiabel conform artikel 1.1.5 vierde lid, kosten derden die rechtstreeks op het project drukken); of

  • er sprake is van inzet vaste formatie waarbij die vaste formatie aantoonbaar door tijdelijke inhuur of tijdelijke werktijduitbreiding gedurende de looptijd van het project wordt gerealiseerd; of

  • er sprake is van vast personeel dat ongedekt in de (gemeentelijke) begroting staat en zichzelf als het ware moeten terugverdienen.

Uit de aanvraag moet blijken dat van een of meer van deze uitzonderingen sprake is.]
Noot
19[Toelichting: Dit artikel geeft voorschriften voor een aanvraag voor subsidie. ]
Noot
20[Toelichting: Een aanvraag voor subsidie moet schriftelijk worden gedaan. Dit kan door een schriftelijke brief. Soms is het invullen van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier vereist. Doel van een aanvraagformulier is om aan de aanvrager te verduidelijken wat voor informatie hij bij de aanvraag moet geven. Een aanvraag kan ook elektronisch worden gedaan, mits Gedeputeerde Staten deze digitale vorm open heeft gesteld. ]
Noot
21[Toelichting: Ingevolge artikel 4:29 Awb begint het subsidieproces met een aanvraag. Wat een aanvraag is en aan welke eisen deze moet voldoen staat in afdeling 4.1.1. van de Awb. In het tweede lid is bepaald welke gegevens de aanvrager dient te overleggen bij zijn aanvraag voor subsidie. In dit artikellid zijn de minimale vereisten van de aanvraag voor subsidie geregeld. Het kan echter ook voorkomen dat voor bepaalde subsidies ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag aanvullende documenten worden gevraagd. ]
Noot
22[Toelichting: Gelet op het maximaal te verstrekken subsidiebedrag is er de mogelijkheid gebruik te maken van een vrijstellingsverordening van de EG nr. 1998/2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 EG op de-minimissteun. Dit betekent dat de subsidieontvanger (dus per onderneming, alsmede het eventuele gehele moederconcern waartoe de onderneming behoort) niet meer dan € 200.000,-- aan subsidie over een periode van drie belastingjaren (dus inclusief eerdere ontvangen subsidies overheidsinstanties) aan steun mag ontvangen. De aanvrager moet daarom aangeven hoeveel de-minimussteun door de aanvrager in het lopende en de twee daar aan voorafgaande belastingjaren ontvangen is en verklaren dat de totale steun niet meer dan € 200.000,-- bedraagt. De vrijstelling is ook van toepassing op de afzet en verwerking van landbouwproducten en op de sector vervoer. Ten aanzien van het laatste geldt een specifieke beperking: de-minimissteun voor ondernemingen actief in de sector wegvervoer wordt beperkt tot € 100.000,--. Aankoop van vervoermiddelen voor vrachtvervoer over de weg (vrachtwagens) blijft uitgesloten. De de-minimisegel is onder andere niet van toepassing op de primaire productie van landbouwproducten en de visserijsector (voor deze twee sectoren gelden eigen de-minimisdrempels, zie hieronder), exportsteun en steun waardoor binnenlandse producten ten opzichte van ingevoerde producten worden bevoordeeld.Voor landbouwbedrijven (een primaire producent van landbouwproducten in de zin van Bijlage I EG-Verdrag) bedraagt de maximale steun € 7.500,--. Een vissersbedrijf kan tot € 30.000,-- steun binnen een periode van drie belastingjaren ontvangen, zonder dat de overheid dat vooraf aan de Europese Commissie moet melden. ]
Noot
23[Toelichting: Dit artikel dient in samenhang met artikel 1.1.5 en artikel 1.2.3 te worden gelezen. Na ontvangst van de aanvraag hebben Gedeputeerde Staten op basis van artikel 1.2.3 13 weken de tijd om te beslissen over de aanvraag voor subsidie.Het tweede lid geeft de aanvraagtermijn voor de jaarlijkse subsidie: op uiterlijk 1 oktober vóór het jaar of de jaren waarop de subsidie betrekking heeft. Deze termijn maakt een tijdige beslissing mogelijk. Als het project start op 1 januari 2011, dan wordt geadviseerd om de aanvraag voor 1 oktober 2010 in te dienen. Stel dat de aanvraag voor dit project wordt ingediend op 1 december 2010, dan beslissen Gedeputeerde Staten voor 1 maart 2011. Als het project reeds is begonnen op 1 januari 2011 en de aanvraag wordt afgewezen door Gedeputeerde Staten, dan loopt de subsidieontvanger een financieel risico. Dit risico is voor eigen rekening van de aanvrager. Stel dat de aanvraag voor dit project wordt ingediend na 1 januari 2011, dan zijn de kosten die reeds gemaakt zijn niet subsidiabel, op basis van artikel 1.1.5. lid 3.  ]
Noot
24[Toelichting: De in dit artikellid genoemde termijnen zijn maximum termijnen. Indien mogelijk zullen Gedeputeerde Staten eerder beslissen. In dit artikel zijn geen weigeringsgronden opgenomen. Artikel 4:35 Awb bevat een aantal niet-limitatieve algemeen geldende gronden om subsidieverlening te weigeren. Deze kunnen in de hoofdstukken 2 t/m 12 worden aangevuld met specifieke op de betreffende subsidie betrekking hebbende weigeringsgronden. Artikel 4:36 Awb maakt het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst (eerste lid) of afdwingovereenkomst (tweede lid) mogelijk. De afdwingovereenkomst verschaft Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om in rechte nakoming te vorderen van het verrichten van de gesubsidieerde activiteit c.q. prestatie. Het geeft zekerheid over het daadwerkelijk verrichten van de activiteit/prestatie door de subsidieontvanger. Op grond van artikel 4:33, aanhef en onder a Awb, mag in de beschikking tot subsidieverlening als voorwaarde worden opgenomen dat de subsidieontvanger verplicht is mee te werken aan het sluiten van een uitvoerings- of afdwingovereenkomst. ]
Noot
25[Toelichting: Als uitgangspunt geldt een beslistermijn van maximaal dertien weken, die begint op het moment van ontvangst van een aanvraag. Voor een niet-volledige aanvraag geldt artikel 4:5 Awb. Op grond van dat artikel kunnen Gedeputeerde Staten de aanvrager een termijn geven waarbinnen hij zijn aanvraag alsnog kan aanvullen. Doet hij dat niet, dan kan de aanvraag na die termijn buiten behandeling worden gelaten. Worden de ontbrekende gegevens wel tijdig ingezonden, dan volgt behandeling van de aanvraag volgens de normale procedure. Gedurende de termijn dat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen, wordt de beslistermijn opgeschort (artikel 4:15 Awb). ]
Noot
26[Toelichting: In geval van EU-cofinanciering, inschakeling van een commissie en nadere controle hebben Gedeputeerde Staten meer tijd nodig om een verleningsbeschikking af te kunnen geven en kan de termijn van maximaal 22 weken worden toegepast. ]
Noot
27[Toelichting: Op een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie moet uiterlijk zijn beslist op 31 december voor het jaar of de jaren waarop de subsidie betrekking heeft.  ]
Noot
28[Toelichting: In artikel 4:35 Awb zijn een aantal weigeringsgronden opgenomen. Zo kan een subsidie bijvoorbeeld geweigerd worden als er duidelijke aanwijzingen zijn dat het gesubsidieerde project niet wordt uitgevoerd of als de aanvrager failliet is verklaard. Met artikel 1.3.1 worden die gronden aangevuld. In lid 1 blijkt uit het gebruik van het woord "kan" dat het een facultatieve weigeringsgrond is. Gedeputeerde Staten zullen hierbij een belangenafweging maken en kunnen de subsidie weigeren als de activiteiten ook zonder de subsidie gerealiseerd kunnen worden. Met lid 2 wordt een minimumbedrag gegeven voor subsidie: subsidie beneden de € 1.000,-- wordt niet verstrekt. ]
Noot
29[Toelichting: Ingevolge het eerste lid geven Gedeputeerde Staten al in het besluit tot verlening van de subsidie aan op welke wijze de verantwoording van de ontvangen subsidies dient plaats te vinden. Hiermee wordt bereikt dat degene, aan wie de subsidie is toegekend, van meet af aan duidelijk is aan welke voorwaarden en administratieve eisen hij dient te voldoen. In het tweede lid is geregeld dat Gedeputeerde Staten de ontvanger verplichtingen kan opleggen. ]
Noot
30[Toelichting: Uit artikel 4:29 Awb volgt dat tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, kan voorafgaande een beschikking tot subsidievaststelling een beschikking omtrent subsidieverlening worden gegeven. Gedeputeerde Staten hebben besloten dat voor te verstrekken subsidie tot € 25.000,- de subsidie direct na de aanvraag wordt vastgesteld. Er volgt dus geen voorafgaande beschikking tot subsidieverlening. In alle andere gevallen zal de subsidievaststelling worden voorafgegaan door een beschikking tot subsidieverlening.In een beschikking tot subsidieverlening zal de datum worden vermeld waarop de gesubsidieerde activiteit(en) uiterlijk moet(en) zijn verricht. ]
Noot
31[Toelichting: Het subsidiesysteem gaat uit van drietal arrangementen: - kleine subsidies tot € 25.000,- middelgrote subsidies van € 25.000 tot € 125.000, en - grote subsidies vanaf € 125.000. Bij deze arrangementen hangt de zwaarte van de verantwoordingseisen voornamelijk af van het subsidiebedrag.Gedeputeerde Staten moeten bij het besluit tot subsidieverlening bepalen hoe de verantwoording plaatsvindt. Uitgangspunt is het subsidiebedrag. Hogere regelgeving kan een zwaardere verantwoording eisen. Dit komt bijvoorbeeld voor op het beleidsveld inrichting landelijk gebied waar Europees recht soms tot zwaardere verantwoording verplicht. Doordat bij de verlening wordt aangegeven welke verantwoordingsregime van toepassing is, weet de subsidieontvanger tijdig wat van hem wordt verwacht. ]
Noot
32[Toelichting: De betaling van het subsidiebedrag en de verleende voorschotten en de terugvordering daarvan zijn geregeld in afdeling 4.2.7 Awb. De bevoegdheid tot voorschotverlening, waarmee vooruit wordt gelopen op de betaling van het subsidiebedrag zelf, moet een wettelijke grondslag hebben. Hiertoe strekt artikel 1.3.3. De bevoorschottingsbeschikking wordt ambtshalve gegeven op het moment van de verleningsbeschikking. De subsidieaanvrager hoeft geen aanvra(a)g(en) voor bevoorschotting in te dienen of tussentijdse overzichten van prestaties of uitgaven te overleggen.  Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten) uitgekeerd aan de subsidieontvanger.De wijze van betaling en bevoorschotting verschilt per arrangement. ]
Noot
33[Toelichting: Als subsidie wordt verstrekt die valt in arrangement 1, dan vindt na vaststelling van de subsidie betaling van de subsidie in één bedrag plaats. Hierdoor is bevoorschotting niet aan de orde. ]
Noot
34[Toelichting: Als subsidie wordt verstrekt die in arrangement 2 of 3 valt, dan verlenen Gedeputeerde Staten aan de subsidieontvanger een voorschot van maximaal 90 %. Dat kan in één of meerdere termijnen zijn. Dit zal vaak afhangen van de looptijd van de activiteiten. ]
Noot
35[Toelichting: Bij jaarlijkse subsidie zal in de verleningsbeschikking het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten worden vermeld. ]
Noot
36[Toelichting: De informatieplicht is bedoeld als tegenhanger van het geven van meer vertrouwen in de vorm van onder andere: het niet standaard verantwoording afleggen bij subsidies tot € 25.000, het vragen van minder tussenrapportages en automatische bevoorschotting. De subsidieontvanger is verplicht tijdig (zonder nodeloos tijdsverloop) te melden als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten. Bij het niet voldoen aan deze informatieplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Terugvordering van de subsidie, inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag, kan in zo'n geval proportioneel worden geacht, omdat de ontvanger dan misbruik maakte van het gegeven vertrouwen, dat ten grondslag ligt aan de onderhavige subsidieverordening.Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de informatieplicht niet geldt na vaststelling van de subsidie of voor zover er (op verzoek van de belanghebbende) door de subsidieverlener een ontheffing is verleend van de verplichting om een prestatie overeenkomstig de subsidietoekenning uit te voeren.]
Noot
37[Toelichting: Hierin zijn een aantal belangrijke wijzigingen opgenomen waarover de ontvanger de provincie verplicht moet informeren. ]
Noot
38[Toelichting: In het kader van het terugdringen van de administratieve lasten is ervoor gekozen aan meerjarig verstrekte subsidies hoger dan € 25.000 slechts een keer per jaar tussentijdse verantwoording te vragen. Op basis van deze gegevens kan de provincie zich verantwoorden over de realisatie van beleid naar PS en derden. ]
Noot
39[Toelichting: In afdeling 4.2.4 Awb staan bepalingen over verplichtingen van de subsidieontvanger. De categorieën van verplichtingen genoemd in artikel 4:37, eerste lid Awb, kunnen Gedeputeerde Staten in ieder geval verbinden aan de subsidieverlening. Deze standaardverplichtingen behoeven in verband met het voorkomen van herhaalde normstelling geen herhaling in dit uitvoeringsbesluit. Daarnaast kunnen ook andere verplichtingen aan subsidieontvangers worden opgelegd. Het betreft andere doelgebonden verplichtingen (artikel 4:38 Awb) en oneigenlijke verplichtingen (artikel 4:39 Awb). Voor beide geldt dat als de subsidie berust op een wettelijke grondslag die verplichtingen ook op een wettelijke grondslag moeten berusten. De in artikel 1.2.2 opgenomen verplichting is aan te merken als een oneigenlijke verplichting. Vanuit Europese regelgeving geldt voor subsidieontvangers eveneens de soortgelijke verplichting om bij projecten die met subsidie vanuit Europa mogelijk worden gemaakt hiervan ter plaatse van het project melding te maken.]
Noot
40[Toelichting: De omvang van de verantwoordingsverplichting is gekoppeld aan de hoogte van het subsidiebedrag.Gedeputeerde Staten hebben ervoor gekozen om te verstrekken subsidies tot aan een bedrag tot € 25.000 direct vast te stellen. Dit betekent dat de subsidie niet eerst wordt verleend (meer voorlopige toekenning) maar dat deze meteen wordt vastgesteld (waarbij de definitieve hoogte wordt bepaald en betaling volgt). Bevoorschotting is niet van toepassing zie artikel 1.3.3. Kenmerkend voor subsidies van minder dan € 25.000 is, dat een vast bedrag (lump sum) wordt verstrekt en dat de subsidieontvanger achteraf niet standaard verantwoording hoeft af te leggen aan de subsidieverstrekker. De subsidieontvanger hoeft geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard. Als de subsidie direct wordt vastgesteld blijft de subsidieontvanger verplicht tijdig (zonder nodeloos tijdsverloop) te melden als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. ]
Noot
41[Toelichting: In dit artikel is aangegeven dat en wanneer de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling moet indienen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze de subsidieontvanger de aan hem verleende subsidie dient te verantwoorden. Ingevolge artikel 1.3.2 lid 2 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de ontvanger bekend gemaakt.]
Noot
42[Toelichting: Het tweede lid bepaalt, dat de subsidieontvanger moet aantonen dat de activiteiten (vb concert of minimaal aantal bezoekers), waarvoor de subsidie is verleend, zijn uitgevoerd. Dit gebeurt met een inhoudelijk verslag. ]
Noot
43[Toelichting: Soms blijkt het niet mogelijk om vooraf de kosten en opbrengsten van de prestatie realistisch te begroten. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij innovatieve activiteiten, als er nog geen standaard voor de daarmee samenhangende kosten en opbrengsten voorhanden is. In dergelijke gevallen is het mogelijk om af te rekenen op basis van een opgave van de totale werkelijke kosten en opbrengsten. De afrekening vindt plaats op basis van een verklaring van de subsidieontvanger over de totaal gerealiseerde kosten en opbrengsten. Bij toepassing van deze variant komt een afzonderlijke prestatieverantwoording te vervallen; een verklaring zoals omschreven in het tweede lid van artikel 1.5.2, volstaat. De opgave van de gerealiseerde kosten en opbrengsten vormt de grondslag voor de berekening van het subsidiebedrag. Hierdoor worden detaildiscussies over onderliggende financiële posten voorkomen. Indien de subsidiabele kosten, na aftrek van de gerealiseerde opbrengsten (inclusief gerealiseerde bijdragen van derden) en de gerealiseerde eigen bijdrage, lager zijn dan begroot wordt de subsidie lager vastgesteld, tenzij rekening dient te worden gehouden met een in de van toepassing zijnde regelgeving geboden mogelijkheid tot het vormen van een egalisatiereserve. Indien de subsidiabele kosten hoger uitvallen dan begroot, wordt ten hoogste het verleende subsidiebedrag uitgekeerd. Steekproefsgewijs kan de subsidieverstrekker de opgegeven totalen controleren. In de verklaring geef de subsidieontvanger niet meer aan dan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht, voorzien van een korte toelichting, dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan, wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is, wat in voorkomend geval de stand van de egalisatiereserve is, wat het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten, inclusief bijdragen van derden is, en wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is. ]
Noot
44[Toelichting: In dit artikel is aangegeven dat en wanneer de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling moet indienen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze de subsidieontvanger de aan hem verleende subsidie dient te verantwoorden. Ingevolge artikel 1.3.2 lid 2 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de ontvanger bekend gemaakt.Voor verleende subsidies van meer dan € 125.000,- geldt een verantwoording over prestaties en kosten. Het tweede lid bepaalt, dat de subsidieontvanger moet aantonen dat de activiteiten (vb concert of minimaal aantal bezoekers), waarvoor de subsidie is verleend, zijn uitgevoerd. Dit gebeurt met een inhoudelijk verslag (zie toelichting bij artikel 1.5.2). Daarnaast wordt over de kosten verantwoord, de wijze waarop dit plaatsvindt wordt per regeling bepaald. Er zijn standaard formats beschikbaar voor verantwoording over de kosten en verantwoording middels een controleverklaring.]
Noot
45[Toelichting: Single information, Single audit betekent eenmalige informatieverstrekking, eenmalige accountantscontrole. SiSa is de manier waarop medeoverheden (provincies, gemeenten en gemeenschappelijke regelingen) aan het Rijk of Provincies ieder jaar verantwoorden of en hoe ze specifieke uitkeringen hebben besteed. De indicatoren worden landelijk vastgesteld. Uitgangspunt is om per specifieke uitkering zo weinig mogelijk verantwoordingsinformatie en controle te vragen. Er wordt aangesloten bij het reguliere jaarrekeningproces van de gemeenten. Dit houdt in dat: de provincie Overijssel gebruik maakt van de reguliere jaarstukken van de gemeente: het jaarverslag, de jaarrekening, inclusief SISA-bijlage en het verslag van bevindingen van de accountant waarin de accountant specifiek rapporteert over haar controle op de specifieke uitkeringen. Voor de specifieke uitkering worden geen bijzondere controleverklaringen meer gevraagd. In plaats daarvan wordt de noodzakelijke met name financiële beleidsinformatie per specifieke uitkering opgenomen in een bijlage bij de (reguliere) jaarrekening en tijdens de jaarrekening controle door de accountant gecontroleerd. Met uitzondering van de eerder genoemde financiële verantwoordingsplicht blijven de voorwaarden die in de beschikking of overeenkomst hebben gestaan van kracht. Wat betreft het verantwoordingsmoment wordt aangesloten bij de procedure die voor de reguliere jaarstukken geldt: uiterlijk 15 juli van het jaar volgend op het jaar of tijdvak waar over verantwoording moet worden afgelegd aan de provincie worden de stukken via het CBS bij de provincie aangeleverd. Na ontvangst van de verantwoordingsinformatie kan de provincie Overijssel de regeling financieel vaststellen. Hierbij kan worden vertrouwd op de van de gemeente ontvangen gecertificeerde jaarstukken, welke zijn getoetst aan de afgesproken controles. Daarbij wordt ook het rapport van de bevindingen van de accountant en in het bijzonder de hierin opgenomen tabel met fouten en onzekerheden bij de vaststelling van de specifieke uitkering betrokken. Op basis van de verkregen verantwoordingsinformatie vindt vervolgens de inhoudelijke toets bij de provincie plaats. Dit kan leiden tot nadere vragen of maatregelen vanuit de provincie. Zie hiervoor ook de nota procedure aanlevering verantwoordingsinformatie die jaarlijks op de website van de Rijksoverheid wordt gepubliceerd. ]
Noot
46[Toelichting: De Sisa-circulaire met daarin o.a. de ‘kruisjeslijst ontvangende medeoverheden' (kruisjeslijst sisa) en de SISA bijlage worden jaarlijks aangepast en gepubliceerd op de website van de Rijksoverheid. De Sisa systematiek wordt voor de regelingen uit de kruisjeslijst op alle openstaande beschikkingen en/of tweezijdige rechtshandelingen toegepast waaruit informatieverplichtingen voortvloeien. In uitzondering hierop wordt deze systematiek voor de regeling bodemsanering alleen toegepast voor alle na 1 januari 2008 aangegane overeenkomsten. ]
Noot
47[Toelichting: In de Invulwijzer sisa medeoverheden Overijssel is per regeling aangegeven hoe het verzoek tot vaststelling dient te worden gedaan.]
Noot
48[Toelichting: In dit artikel is geregeld binnen welke termijn Gedeputeerde Staten besluiten ter zake van de vaststelling van de subsidie. De in dit artikel genoemde termijn is een maximum termijn. Indien mogelijk zullen Gedeputeerde Staten eerder beslissen.]
Noot
49[Toelichting: Als uitgangspunt geldt een beslistermijn van maximaal 22 weken, die begint op het moment van ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling. ]
Noot
50[Toelichting: Als een subsidie is aan te merken als ontoelaatbare staatssteun, moeten Gedeputeerde Staten het subsidiebesluit wijzigen of intrekken.]
Noot
51[Toelichting: De basis voor de implementatie van de eigenkrachtgedachte ligt in het Overijssels Bestuursakkoord ‘Kracht van Overijssel'. Eigen Kracht is onderdeel van het Overijssels jeugd(zorg)beleid, waarvoor de kaders door Provinciale Staten zijn vastgelegd in het Beleidskader Jeugdzorg Overijssel. Het vigerende kader heeft betrekking op de periode 2013 en 2014. Jaarlijks worden de beleidsvoornemens door Gedeputeerde Staten geconcretiseerd in een Uitvoeringsprogramma Jeugdzorg. Gedeputeerde Staten willen er voor zorgen dat de familiekring/het netwerk van een cliënt en de cliënt zelf verantwoordelijkheid nemen voor de situatie. Het is van belang dat de families zelf de leiding hebben in het proces om tot een eigen plan te komen en te borgen. ]
Noot
52[Toelichting: Afwijking van artikel 1.1.6 sub c is wenselijk, omdat in de praktijk blijkt dat kinderen in noodsituaties direct zorg krijgen terwijl er nog geen formele aanvraag voor subsidie is ingediend. In het belang van het kind wordt in overleg met de provincie of de stichting afgesproken dat het kind alvast in zorg wordt genomen, in afwachting van de aanvraag. De zorg is dan al begonnen.]
Noot
53[Toelichting: Ter uitvoering van de Wet op de Jeugdzorg stelt Provinciale Staten eenmaal per 4 jaar een Beleidskader jeugdzorg vast. Het vigerende kader betreft de periode 2013-2014. Jaarlijks worden de beleidsvoornemens door Gedeputeerde Staten geconcretiseerd in een Uitvoeringsprogramma (UP) Jeugdzorg en in het ‘Nieuwe bezems sturings- en subsidiekader'. De in het kader van de uitvoering van de Wet op de Jeugdzorg door Gedeputeerde Staten te subsidiëren instellingen zijn in dit UP opgenomen. De subsidiabele activiteiten betreffen het aanbod van jeugd- en opvoedhulp, inclusief de toeleiding daartoe, en het aanbod aan jeugdbescherming (JB) en jeugdreclassering (JR). Voor de bekostiging van JB en JR stelt het Rijk normprijzen vast. Voor de bekostiging van de overige activiteiten stelt Gedeputeerde Staten een normprijs in de beschikking vast.De provincie ontvangt van het Rijk een doeluitkering jeugdzorg. De hoogte van deze uitkering wordt geacht voldoende te zijn om de wettelijke taken van de stichting en de instellingen voor jeugd- en opvoedhulp naar behoren uit te kunnen voeren. Met de subsidieontvangers worden prestatieafspraken gemaakt waarbij de hiervoor beschikbaar gestelde subsidie per te leveren prestatie is genormeerd. Binnen de doeluitkering wordt de provincie geacht voldoende zorgaanbod ‘in te kopen' bij instellingen voor jeugd- en opvoedhulp om de aanspraken op zorg van cliënten te kunnen waarborgen. De subsidie voor het zorgaanbod wordt verstrekt op basis van een vooraf geraamd aantal af te sluiten cliënt-zorgtrajecten en afgerekend op basis van het werkelijke aantal geleverde cliënt-zorgtrajecten. Binnen een cliënt-zorgtraject levert de instelling voor jeugd- en opvoedhulp alle provinciale jeugdzorg die nodig is om de doelen van de zorg te behalen. Uitgangspunt daarbij is dat de provincie over adequate informatie beschikt over de omvang van de vraag en de ontwikkeling hiervan. Bureau Jeugdzorg levert hiervoor een raming voor het komende jaar aan. De provincie Overijssel is verdeeld in bepaalde regio's. De verdeling hiervan wordt jaarlijks opgenomen in het UP. Per regio wordt met één instelling voor jeugd- en opvoedhulp (zgn. hoofdaannemer) prestatieafspraken gemaakt en een subsidierelatie aangegaan. Dit wordt jaarlijks vermeld in het UP. Het staat deze instelling vrij om de zorg door een andere instelling voor jeugd- en opvoedhulp (onderaannemer) te laten uitvoeren onder door Gedeputeerde Staten te stellen condities. Elk jaar wordt per cliënt-zorgtraject een normtarief vastgesteld door Gedeputeerde Staten en vermeld in het UP. Dit is het tarief dat een instelling voor jeugd- en opvoedhulp (hoofdaannemer) bij inkoop/afrekening ontvangt voor een succesvol afgesloten cliënt-zorgtraject. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om gedurende een door haar te bepalen periode hiervan af te wijken in verband met een overgangsregeling van het oude systeem van subsidiëren naar dit nieuwe systeem. In de beschikking tot subsidieverlening geeft de provincie aan hoeveel cliënt-zorgtrajecten worden gesubsidieerd.Bij het vaststellen van de subsidie gaat de provincie uit van het werkelijke aantal afgesloten cliënt-zorgtrajecten tegen het vastgestelde cliënttarief. Wanneer het werkelijke aantal lager is, wordt een lagere subsidie vastgesteld. Gedurende het jaar kan Gedeputeerde Staten besluiten meer afgesloten trajecten te subsidiëren dan vooraf was geraamd wanneer er naar de opvatting van Gedeputeerde Staten meer zorg nodig is vanwege een aantoonbare significante stijging van de vraag naar jeugdzorg in de regio.Verschillen tussen verleende en vastgestelde subsidies worden in principe in een keer verrekend/nabetaald, tenzij naar de mening van Gedeputeerde Staten aspecten van redelijkheid en billijkheid een andere betaaltermijn rechtvaardigen. Met deze systematiek wordt maximale flexibiliteit voor de instelling voor jeugd- en opvoedhulp gerealiseerd om bij de inzet van zorg optimaal aan te sluiten bij de vraag van de cliënt. Een hoofdaannemer is vrij in de besteding van het totaal van de middelen van de cliënt-zorgtrajecten die de provincie bij haar inkoopt. Cliënt-zorgtrajecten komen alleen voor subsidie in aanmerking indien hieraan een geldige indicatie van de stichting aan ten grondslag ligt en die zijn uitgevoerd ten behoeve van een cliënt uit de provincie Overijssel. Gedeputeerde Staten kunnen hier, in het kader van afspraken met andere provincies over buitenprovinciale plaatsingen, van afwijken.Ten aanzien van de subsidiëring van de activiteiten op het gebied van jeugdhulpverlening door de landelijk werkende instellingen kunnen Gedeputeerde Staten de subsidie die betrekking heeft op de hulpverlening aan Overijsselse kinderen die op 1 januari 2013 bij de landelijk werkende instellingen in zorg waren op een andere manier bepalen dan op basis van het aantal cliënt-zorgtrajecten als hiervoor is omschreven. Voor de zorg aan kinderen die na deze datum in zorg zijn gekomen dienen de landelijk werkende instellingen zich als onderaannemer tot de Overijsselse hoofdaannemer(s) te wenden. ]
Noot
54[Toelichting: Dit artikel bevat de begripsbepalingen. De begrippen zoals opgenomen in de Wet op de Jeugdzorg zijn hier niet herhaald.]
Noot
55[Toelichting: Voor subsidiëring van de stichting komen in aanmerking de taken zoals genoemd in de artikelen 5 en 10 van de WJZ. De subsidiëring van de overige uit de WJZ voortvloeiende taken maakt onderdeel uit van de tarieven voor de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ. Hierin wordt bepaald dat in principe alleen subsidie wordt verstrekt voor zover de uitvoering van taken betrekking heeft op cliënten afkomstig uit Overijssel. Het derde lid van dit artikel maakt hierop een uitzondering mogelijk. Deze is gedurende een overgangsfase noodzakelijk in verband met de landelijke afspraken over het kader voor de decentralisatie van de voorheen landelijk werkende instellingen die taken van een stichting uitvoeren. Over de inrichting van deze overgangsfase voor de afzonderlijke instellingen worden nadere afspraken gemaakt tussen de desbetreffende instellingen en provincies.Voor subsidiëring van het zorgaanbod komen in aanmerking de cliënt-zorgtrajecten die worden uitgevoerd ten behoeve van kinderen uit Overijssel en op basis van een daartoe strekkende indicatiebesluit van de stichting. De instelling voor jeugd- en opvoedhulp, die hoofdaannemer is van een regio, wordt gesubsidieerd op basis van aantallen afgesloten cliënt-zorgtrajecten maal het cliënttarief.Op grond van de WJZ heeft de acceptatieplicht van de instelling alleen betrekking op cliënten uit de provincie Overijssel waarvoor Gedeputeerde Staten de betreffende instelling voor jeugd- en opvoedhulp ook een subsidie hebben verstrekt (zie lid 3b). Omdat de provincie Overijssel bij het inkopen van jeugdzorg niet gehouden is deze in te kopen bij instellingen voor jeugd- en opvoedhulp uit de eigen provincie, kan een instelling ook zorg verlenen aan cliënten uit een andere provincie dan de provincie van vestiging van de instelling, mits Gedeputeerde Staten ook bij deze instelling zorg heeft ingekocht. Als dit niet het geval is dan kan deze instelling voor jeugd- en opvoedhulp geen zorg voor dergelijke cliënten uitvoeren. De betreffende cliënt zal zijn aanspraak op zorg daarom slechts tot gelding kunnen brengen bij een instelling, die hiervoor wordt gesubsidieerd door de provincie waarin hij of zij voorafgaand aan het tot stand komen van de aanspraak duurzaam verbleef. Daarnaast kan Gedeputeerde Staten afspraken maken met andere provincies over buitenprovinciale plaatsingen. In de subsidiebeschikking en/of in het Nieuwe bezems sturings- en subsidiekader worden de hieruit voortvloeiende aanvullende subsidievoorwaarden vastgesteldDe cliënt heeft in principe de vrijheid om te kiezen bij welke instelling voor jeugd- en opvoedhulp hij/zij zijn/haar indicatie wil verzilveren. Dit kan dus ook een instelling zijn die in een andere regio gevestigd is dan dat de cliënt woonachtig is. Een instelling aan wie subsidie wordt verstrekt is verplicht om cliënten uit Overijssel die zich bij hen aanmelden te accepteren. Zie ook de algemene toelichting van deze paragraaf.]
Noot
56[Toelichting: Zie de algemene toelichting van deze paragraaf.]
Noot
57[Toelichting: Afwijking van artikel 1.1.6 sub c is wenselijk, omdat in de praktijk blijkt dat kinderen in noodsituaties direct zorg krijgen terwijl er nog geen formele aanvraag voor subsidie is ingediend. In het belang van het kind wordt in overleg met de provincie of de stichting afgesproken dat het kind alvast in zorg wordt genomen, in afwachting van de aanvraag. De zorg is dan al begonnen. ]
Noot
58[Toelichting: In het UP staan de bedragen en instellingen en stichting vermeld. Gaande het jaar worden eventuele budgetten op basis van de vraag naar jeugdzorg verdeeld.]
Noot
59[Toelichting: In dit artikel zijn bepalingen over het toestaan van reserveringen en het vormen van vermogen opgenomen.]
Noot
60[Toelichting: Dit artikel regelt de voorwaarden waaraan de financiële verantwoording minimaal dient te voldoen en uit welke onderdelen deze bestaat. Ook wordt bepaald dat de verantwoording moet worden voorzien van een controleverklaring die wordt ingericht volgens het model uit de landelijke Regeling Bekostiging Jeugdzorg. Getracht is de verantwoording zo minimaal mogelijk te laten zijn. ]
Noot
61[Toelichting: Gedeputeerde Staten zijn op basis van de Wet op de Jeugdzorg verantwoordelijk voor de zorg voor jeugdigen en hun opvoeders bij ernstige opvoed- en opgroeiproblemen.In het regeerakkoord 2010 is een ingrijpende wijziging van het jeugdstelsel afgesproken. De provinciale taak jeugdzorg wordt naar verwachting vanaf 1 januari 2015 gedecentraliseerd naar de afzonderlijke gemeenten.Met de verschuiving van de jeugdzorg naar de gemeenten wil de regering ervoor zorgen dat hulp voor cliënten sneller beschikbaar is, beter aansluit bij de eigen kracht en de sociale netwerken van hun ouders of verzorgers en meer samenhang heeft met andere vormen van zorg bij het gezin. Ook verwacht de regering een eenvoudiger stelsel, met meer effectiviteit en efficiency en minder bureaucratieGedeputeerde Staten hechten aan het belang van continuïteit en kwaliteit van de provinciale jeugdzorg  en het verminderen van wachtlijsten tot het moment van decentralisatie. Gedeputeerde Staten zien het, in het verlengde van haar huidige provinciale jeugdzorgtaak, als haar verantwoordelijkheid bij te dragen aan een goede overdracht van de provinciale jeugdzorg en wil de gemeenten ondersteunen in hun verantwoordelijkheid zich voor te bereiden op het moment van overheveling van de provinciale jeugdzorg. Met deze regeling willen Gedeputeerde Staten bijdragen bij activiteiten die de gemeenten voorbereiden op het moment van overheveling.]
Noot
62[Toelichting: Gezamenlijke activiteiten van gemeenten zijn mogelijk, maar de gemeenten moeten ieder een afzonderlijke aanvraag indien. De individuele aanvraag kan hiervoor deels overeenkomen met de aanvraag van de gemeenten waarmee samengewerkt wordt. ]
Noot
63[Toelichting: De vernieuwing kan betrekking hebben op diverse aspecten bv. op de lokale situatie, voor de jeugdzorg algemeen, een cultuuromslag, integraliteit, intersectorale samenwerking,  ontbureaucratisering/ontkokering of op de samenwerking met andere gemeenten. Informatie en ervaringen die er al zijn (bij andere gemeenten binnen of buiten Overijssel) dienen meegenomen te worden bij het ontwikkelen van de activiteiten.]
Noot
64[Toelichting: Gedeputeerde Staten willen sturen op spreiding van onderwerpen in de projecten over de provincie.]
Noot
65[Toelichting: Gedeputeerde Staten zijn op basis van de Wet op de jeugdzorg verantwoordelijk voor de zorg voor jeugdigen en hun opvoeders bij ernstige opvoed- en opgroeiproblemen. De Eerste Kamer heeft op 18 februari 2014 het wetsvoorstel "Regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (Jeugdwet)" aangenomen. Deze wet wordt op 1 januari 2015 van kracht.Met de verschuiving van de jeugdzorg naar de gemeenten wil de regering ervoor zorgen dat hulp voor cliënten sneller beschikbaar is, beter aansluit bij de eigen kracht en de sociale netwerken van hun ouders of verzorgers en meer samenhang heeft met andere vormen van zorg bij het gezin. Ook verwacht de regering een eenvoudiger stelsel, met meer effectiviteit en efficiency en minder bureaucratie. Gedeputeerde Staten hechten aan het belang van continuïteit en kwaliteit van de provinciale jeugdzorg en het verminderen van wachtlijsten tot aan het moment van decentralisatie. Gedeputeerde Staten achten het hun verantwoordelijkheid om in het verlengde van haar huidige provinciale jeugdzorgtaak, bij te dragen aan een goede overdracht van kennis, inzicht en ervaring met de provinciale jeugdzorg. Het doel van deze subsidieparagraaf is om de Overijsselse gemeenten en/of regio's te ondersteunen in hun voorbereiding op hun nieuwe taken en verantwoordelijkheden door  bij te dragen  aan ontwikkelingen en activiteiten die de gemeenten concreet voorbereiden op de inrichting en uitvoering van hun nieuwe taken (waaronder de huidige provinciale jeugdzorg) met ingang van 1 januari 2015.]
Noot
66[Toelichting: Te subsidiëren activiteiten moeten gemeenten en/of regio'sondersteunen bij keuzes en zaken die geregeld moeten worden, om toekomstige jeugdhulptaken conform de Jeugdwet uit te voeren. Projectplannen kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op:PIOFACH taken (Personeel, Informatie, Organisatorisch, Financieel, Administratief, Communicatie en Huisvesting): oriëntatie en verkenning, opstellen plan van aanpak, opstellen plan van eisen enzovoort;ontwikkelen en uitvoeren van instrumenten zoals risicomanagement en ketenanalyse;op (laten) stellen van een organisatieontwerp, businesscase, uitvoeringsprogramma/plan; organiseren en uitvoeren van ‘praktijkoefensituaties'; inzet van extra expertise zoals kwartiermaker, projectleider.Niet alleen lokale maar ook bovenlokale, regionale en/of bovenregionale activiteiten van gemeenten komen voor subsidie in aanmerking. In alle gevallen wordt een aanvraag voor subsidie door één gemeente ingediend die, in geval van samenwerking als penvoerder fungeert. De aanvraag is vanuit de invalshoek huidige provinciale jeugdzorg opgesteld. Verbreding naar de totale toekomstige jeugdhulp (en Passend onderwijs) is mogelijk. Het projectplan maakt in dat geval zichtbaar hoe de onderlinge afhankelijkheden tussen de (nu nog te onderscheiden) jeugdzorgdomeinen vorm krijgen.]
Noot
67[Toelichting: In artikel 1.1.6 sub d  is geregeld dat gangbare apparaatskosten van medeoverheden niet subsidiabel zijn. Conform artikel 1.1.1 sub n worden onder medeoverheden gemeenten, waterschappen en provincies verstaan.Gangbare apparaatskosten zijn over het algemeen de overheadkosten. Ook inzet van ambtelijke capaciteit is hiermee beperkt subsidiabel. Indien sprake is van inzet van vast personeel waarbij deze inzet gedekt is in de gemeentelijke begroting en tot de reguliere formatie behoort, is dit niet subsidiabel. Ook worden geen capaciteitstekorten bij de gemeenten gesubsidieerd, omdat de gemeenten hier zelf verantwoordelijk voor zijn. Dat betekent dus dat inzet van ambtelijke capaciteit alleen subsidiabel is als:er sprake is van inhuur voor het project (dan zijn de kosten subsidiabel conform artikel 1.1.5 vierde lid, kosten derden die rechtstreeks op het project drukken); of er sprake is van inzet van vaste formatie waarbij die vaste formatie aantoonbaar door tijdelijke inhuur of tijdelijke werktijduitbreiding gedurende de looptijd van het project wordt gerealiseerd; of er sprake is van vast personeel waarvan de kosten ongedekt in de (gemeentelijke) begroting zijn opgenomen en zichzelf als het ware moeten terugverdienen.Uit de aanvraag moet blijken dat van een of meer van deze uitzonderingen sprake is. ]
Noot
68[Toelichting: Prestatievelden Wmo zijn: 1. het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten;2. op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden;3. het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning;4. het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers;5. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;6. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer;7. het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang;8. het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen;9. het bevorderen van verslavingsbeleid.]
Noot
69[Toelichting: Deze afwijking is noodzakelijk, omdat de provincie een wettelijke taak heeft om de uitvoering van de WMO te ondersteunen. ]
Noot
70[Toelichting: De regeling is gebaseerd op een ‘tendersysteem'. Dat houdt in dat alle aanvragen vóór een bepaald tijdstip moeten worden ingediend en gelijktijdig worden beoordeeld in welke mate ze voldoen aan de criteria van de regeling. De hoogst gerangschikte aanvragen worden vervolgens toegewezen voor zover het subsidieplafond dat toelaat. ]
Noot
71[Toelichting: Gedeputeerde Staten kunnen een externe deskundige om advies vragen ter beoordeling van de mate waarin het project inhoudelijk bijdraagt aan de prestatievelden van de Wmo.]
Noot
72[Toelichting: Scoretabel 1Onderdeel; Cijfer; Weging; Score; a. het aantal daadwerkelijk deelnemende gemeenten; matig (1), goed (3), uitstekend (4); 30%; Cijfer x 0,3 = score 1; b. de mate waarin het project inhoudelijk bijdraagt aan de prestatievelden van de Wmo. Dit wordt bepaald op basis van de volgende factoren: impact van het project op de doelstellingen van de prestatievelden, geografische verdeling en de mate waarin het project innovatief is voor Overijssel; matig (1), goed (3), uitstekend (4); 30%; Cijfer x 0,3 = score 2; c. de hoogte van de investeringen van de aanvragende gemeente en andere financiers dan de provincie Overijssel in verhouding tot de bijdrage van de provincie Overijssel; matig (1), goed (3), uitstekend (4); 20%; Cijfer x 0,2 = score 3; d. de mate waarin het ontwikkelde concept of de opgedane kennis aantoonbaar worden overgedragen aan andere Overijsselse gemeenten.; matig (1), goed (3), uitstekend (4); 20%; Cijfer x 0,2 = score 4; ; ; ; Totale score = score 1 + score 2 + score 3 + score 4];
Noot
73[Toelichting: De provincie Overijssel geeft in 2013-2015 een impuls aan de vergroting van de dynamiek, diversiteit en vitaliteit van de kunstensector in Overijssel. Hiervoor heeft  zij de subsidieregeling Productiefonds Overijssel 2013-2015 in het leven geroepen.Dit om aan de ene kant een aantrekkelijker werkklimaat voor jonge getalenteerde makers te stimuleren. En aan de andere kant om als aanvulling op het reguliere aanbod bijzondere producties mogelijk te maken.Het gaat de provincies om bijzondere initiatieven met artistieke en productionele kwaliteit en bijzondere betekenis voor Overijssel. Met deze impuls kan een nieuw en nog breder en groter publiek voor de kunsten in Overijssel bereikt worden. ]
Noot
74[Toelichting: Vakmanschap is een noodzakelijke randvoorwaarde om de beoogde artistieke kwaliteit ook daadwerkelijk te kunnen realiseren. Zeggingskracht en oorspronkelijkheid zijn uiteindelijk bepalend voor de artistieke kwaliteit. Het is dan ook van groot belang dat in de beschrijving van de productie voldoende inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze de aanvrager deze zeggingskracht en oorspronkelijkheid denkt te realiseren. Daarvoor is noodzakelijk dat in de aanvraag duidelijk wordt gemaakt vanuit welke inhoudelijke visie de productie gestalte krijgt.Het vakmanschap van de kunstenaar bestaat niet alleen uit ambachtelijke vaardigheden. Vakmanschap van een kunstenaar is méér dan ambacht , namelijk door de specifieke greep van (een) specifieke kunstenaar(s) op materiaal. Dat materiaal kan bestaan uit verf, steen, muziek, taal of wat in de kunsten ook maar als grondstof gebruikt kan worden (ook oorspronkelijk werk van een ander). De specifieke greep van de kunstenaar is wat hij of zij met dat materiaal doet, te vertellen heeft, vorm wil geven, tot uitdrukking wil brengen, met een publiek wil delen: zijn artistieke visie. De combinatie van zijn ambachtelijke vaardigheden en visie vormen het vakmanschap van de kunstenaar. Sterker, dit is wat hem kunstenaar maakt en een kunstwerk doet creëren, in plaats van een producent die een product maakt. Zonder visie kan een werk ambachtelijk kwaliteit hebben, het is dan echter geen kunst. Zeggingskracht ontstaat uit het vakmanschap plus wat wel de ‘noodzaak' of ‘urgentie' van een kunstwerk genoemd wordt. Terwijl vakmanschap een objectief te omschrijven fenomeen is, is noodzaak/urgentie subjectiever. Het is de overtuiging die een kunstwerk in zich draagt en vanuit zichzelf profileert. Het is een eigenschap die door iedere, zeker de geoefende, ontvanger ongeacht smaak, esthetische opvatting of persoonlijke mening, in een kunstwerk herkend wordt. Het vakmanschap van een kunstenaar is geen garantie voor deze zeggingskracht. Echter, wanneer het vakmanschap van de kunstenaar in essentie onvoldoende wordt benut, zal er zeker geen sprake zijn van zeggingskracht in het kunstwerk. Dat geldt niet alleen voor  werken die af zijn, het geldt ook voor plannen.  Het vakmanschap en de zeggingskracht geven een kunstwerk zijn oorspronkelijkheid. Oorspronkelijkheid is een combinatie van authenticiteit, originaliteit en zelfstandigheid in een kunstwerk. De specifieke greep van de kunstenaar op het materiaal maakt het werk oorspronkelijk. Een kunstwerk kan nooit oorspronkelijk zijn als het vakmanschap er niet ten volle in terugkomt. De visie van de kunstenaar is hierin een essentieel criterium, hij is per slot van rekening de geestesvader van het gecreëerde.]
Noot
75[Toelichting: Op basis van deze regeling kan subsidie aangevraagd worden voor de kosten van professionele producties in alle kunstdisciplines. Het gaat om producties waarvan een artistieke kwaliteit verwacht kan worden. Rechtspersonen zoals culturele instellingen kunnen een aanvraag indienen, maar ook natuurlijke personen zoals individuele kunstenaars (beeldend kunstenaars, componisten, auteurs). De subsidiabele kosten zijn alle voor de productie noodzakelijke kosten die aantoonbaar rechtstreeks toe te rekenen zijn aan de productie binnen de projectperiode. Dit betekent dat de kosten die gemaakt worden voor het voorbereiden, ontwikkelen en uitvoeren van de productie subsidiabel zijn. Aanvragen voor festivals, boekuitgaven, tentoonstellingen, cd-dvd uitgave en aanvragen ter aanvullende bekostiging van de reguliere activiteiten van door de provincie Overijssel gesubsidieerde instellingen komen niet in aanmerking. ]
Noot
76[Toelichting: De subsidieaanvragen worden beoordeeld door een op voordracht van de provincie Overijssel ingestelde commissie van onafhankelijke deskundigen op te verwachten artistieke kwaliteit (te weten vakmanschap, zeggingskracht en oorspronkelijkheid), te verwachten onderscheidende kwaliteit en toegevoegde waarde voor het bestaande kunst- en cultuuraanbod in Overijssel, op te verwachten nationale uitstraling, op kwaliteit van de maker(s), op de mate waarin de producties in Overijssel worden ontwikkeld en uitgevoerd en op de mate waarin sprake is van betrokkenheid van Overijsselse kunstenaars. De aanvraag wordt ingediend bij de provincie Overijssel. ]
Noot
77[Toelichting: Hierbij kan gedacht kan worden aan: bankjes en ander straatmeubilair,digitale infrastructuur zoals informatiepanelen, verhalenpalen, apps, websites, en andere (digitale) informatiedragers, etc.]
Noot
78[Toelichting: De Toeristische routenetwerken zijn te vinden in de Atlas van Overijssel, via www.overijssel.nl/algemene-onderdelen/uitleg-atlas/.]
Noot
79[Toelichting: Eenmalige of tijdelijke activiteiten zoals festivals, evenementen of tijdelijke installaties worden niet gezien als activiteiten die een structurele bijdrage leveren aan de kwaliteitsverhoging van de bestaande toeristische routenetwerken in Overijssel, omdat ze eenmalig of tijdelijk van aard zijn.]
Noot
80[Toelichting: Eenmalige of tijdelijke activiteiten zoals festivals, evenementen of tijdelijke installaties worden niet gezien als activiteiten die een structurele bijdrage leveren aan de versterking van de routebeleving van bestaande toeristische routenetwerken in Overijssel, omdat ze eenmalig of tijdelijk van aard zijn.]
Noot
81[Toelichting: De toeristische A- merken zijn WaterReijk, IJsseldelta, Vechtdal, Salland, Twente inclusief het thema Hanzesteden. De toeristische thema's zijn: ‘puur genieten', ‘plezier varen en ‘cultuurparels'.]
Noot
82[Toelichting: De toeristische A-merken zijn WaterReijk, IJsseldelta, Vechtdal, Salland, Twente inclusief het thema Hanzesteden. De toeristische thema's zijn: puur genieten, plezier varen en cultuurparels. ]
Noot
83[Toelichting: Evenementen en festivals leveren een belangrijke bijdrage  aan het versterken van de regionale economie. Door het zoeken van de verbinding met het lokale/regionale bedrijfsleven en door dwarsverbanden te leggen met kunst, cultuur, sport, zorg, natuur en nevenactiviteiten van de landbouwontstaan nieuwe arrangementen . Deze  interesseren gasten voor een langer bezoek aan of een verblijf in Overijssel. Daarnaast leveren  evenementen en festivals ook een bijdrage aan de verscherping van het profiel van de toeristische A-merken in Overijssel. De toeristische A-merken zijn: IJsseldelta, Salland, WaterReijk, Twente en Vechtdal aangevuld met de Hanzesteden. Doelstelling van deze subsidieregeling is de economische spin off van festivals en evenementen duurzaam te vergroten door een eenmalige impuls.]
Noot
84[Toelichting: Met rondom wordt bedoeld dat het aan een festival of evenement wordt toegevoegd. Het project is niet eerder door een organisator uitgevoerd en de kosten voor het project maken geen onderdeel uit van de begroting voor het evenement of festival zelf. ]
Noot
85
  • [Toelichting: Niet subsdiabel is de exploitatie van een evenement of festival. Onder exploitatie valt tevens ook de programmering van artiesten, podiumkunstenaars, sporters, etc.

  • Voorbeelden van innovatie projecten:

  • innovatieve samenwerkingsverbanden met bedrijfsleven en partners;

  • moderne en slimme vormen van crowdmanagement & inzet van multimedia;

  • moderne en slimme vormen van publieksbereik en -binding en marketing. ]

Noot
86[Toelichting: Met duurzaam wordt bedoeld dat het project niet eenmalig bijdraagt aan het vergroten van de economische spin off, maar van lange duur dan wel blijvend bijdraagt. ]
Noot
87[Toelichting: Hierbij wordt beoordeeld in hoeverre het project nieuw is: ingeval het nieuw is in Overijssel krijgt het een hogere score]
Noot
88[Toelichting: De prioriteitsvolgorde van de innovatieve projecten  wordt bepaald aan de hand van de totale score die het project  behaalt. Voor het berekenen van de score wordt Scoretabel 2 gebruikt.Scoretabel 2: Innovatieve projectenOnderdeel; Cijfer; Weging; Score; De mate van innovativiteit.; matig (1), goed (3), uitstekend (4); 30%; (Cijfer) x 0,3 = score1; In hoeverre de activiteit als voorbeeld kan dienen of overdraagbaar is.; matig (1), goed (3), uitstekend (4); 20%; (Cijfer) x 0,2 = score2; De mate waarin het bijdraagt aan het duurzaam vergroten van de economische spin off van het festival of evenement.; matig (1), goed (3), uitstekend (4); 50%; (Cijfer) x 0,5 = score3; ; ; ; Totale score = score1+score2+score3; Bij gelijke score bepaalt het % bijdragen van bedrijven en sponsoren op de begroting de rangorde.]
Noot
89[Toelichting: Het gaat hierbij zowel om pedagogisch-didactische vaardigheden als ook om vaardigheden in de verschillende kunstdisciplines en kennis over het cultureel erfgoed. ]
Noot
90[Toelichting: Hierbij valt bijvoorbeeld  te denken aan een meerjarige samenwerking tussen een culturele organisatie met een onderwijsinstelling. ]
Noot
91[Toelichting: De aanvrager overlegt een collegevoorstel waarin B&W of de gemeenteraad dit voornemen bevestigt. ]
Noot
92[Toelichting: De maximale subsidie is gebaseerd op het leerlingenaantal per gemeente, volgens de gegevens van DUO, peildatum 1 oktober 2012.Tabel 1Gemeente; Maximale subsidie; Almelo; € 24.189; Borne; € 6.324; Dalfsen; € 8.856; Deventer; € 30.294; Dinkelland; € 8.454; Enschede; € 44.166; Haaksbergen; € 6.879; Hardenberg; € 19.386; Hellendoorn; € 11.583; Hengelo; € 27.453; Hof van Twente; € 10.125; Kampen; € 17.661; Losser; € 6.138; Oldenzaal; € 10.101; Olst Wijhe; € 4.785; Ommen; € 5.868; Raalte; € 11.433; Rijssen Holten; € 13.050; Staphorst; € 6.258; Steenwijkerland; € 12.930; Tubbergen; € 7.701; Twenterand; € 11.154; Wierden; € 7.296; Zwartewaterland; € 8.004; Zwolle; € 42.783];
Noot
93[Toelichting: Deze intentieverklaring dient voor 1 juni 2014 ingediend te worden. In de intentieverklaring geeft het schoolbestuur aan dat zij voornemens is een inspanning te verrichten op bijvoorbeeld samenwerking in ontwikkeling doorlopende leerlijn, ontwikkeling van visie op cultuureducatie, activiteiten die bijdragen aan de deskundigheid van leerkrachten, vakdocenten en educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatieactiviteiten die de relatie tussen school en en de lokale culturele omgeving versterken.]
Noot
94[Toelichting: Hierbij is sprake van een ontwikkelmodel: aan deze voorwaarde moet voor 1 juni 2014 zijn voldaan.]
Noot
95[Toelichting: De cultuurmakelaar wordt onder andere ingezet om contacten tussen de culturele organisaties te intensiveren, de deskundigheid van culturele organisaties te verbeteren, vernieuwend aanbod te onderzoeken en ondersteuning te bieden in het organiseren van cultuurprojecten.]
Noot
96[Toelichting: Hiermee wordt beoogd dat de cultuurmakelaar als onafhankelijke intermediair op een breed cultureel terrein wordt ingezet met meerdere cultuurdisciplines.]
Noot
97[Toelichting: Hierbij wordt een intentieverklaring van de partners die co-financieren geleverd.]
Noot
98[Toelichting: Hierbij gaat het bijvoorbeeld om een tentoonstelling in een museum, een concert, film, toneel- of dansvoorstelling.]
Noot
99[Toelichting: Uit de aanvraag moet blijken dat de aanvrager een nieuw doel heeft, een nieuwe vorm van ondernemerschap ontplooit, een nieuwe doelgroep aanboort of een nieuwe artistiek inhoudelijke keuze maakt, ten opzichte van eerdere projecten of zijn reguliere werkzaamheden.]
Noot
100[Toelichting: Het gaat hierbij om het borgen en verbreden van kennis en de know how van een organisatie op de genoemde gebieden.]
Noot
101[Toelichting: Beoogd wordt dat culturele organisaties op een voor hen nieuwe wijze gebruik maken van instrumenten en technieken uit de commerciële wereld. Daarbij kun je denken aan crowdfunding, crowdsourcing of samenwerkingen met het bedrijfsleven. ]
Noot
102[Toelichting: De aanvrager dient rekening te houden met het feit dat de termijn waarbinnen de activiteit moet zijn afgerond al begint te lopen op de datum van ontvangst van de aanvraag.]
Noot
103[Toelichting: Zoals bijvoorbeeld (pop)podia of tribunes.]
Noot
104[Toelichting: Hieronder wordt tevens immaterieel erfgoed verstaan.]
Noot
105[Toelichting: Het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd richt zich op ten minste één, en bij voorkeur meerdere, van de thema's archeologie, cultureel erfgoed of streekcultuur/immaterieel erfgoed. Het verbinden van meerdere thema's versterkt het project en levert daarom ook een hogere score op bij het bepalen van de prioriteitsvolgorde van de aanvragen.]
Noot
106[Toelichting: De prioriteitsvolgorde wordt bepaald aan de hand van de totale score die het programma behaalt. Hierover adviseert de provinciale Monumentencommissie. Voor het berekenen van de score wordt Scoretabel 1 gebruikt.]
Noot
107[Toelichting: De commissie kan op het terrein streekcultuur/immaterieel erfgoed aanvullend advies inwinnen bij het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed. ]
Noot
108[Toelichting: Met ingang van 2012 heeft het Rijk middelen voor de restauratie van rijksmonumenten overgedragen aan de provincies. Overijssel ontvangt hiervoor jaarlijks een bedrag van € 1.249.181. Met het Rijk is afgesproken dat deze middelen worden aangevuld. Deze regeling is staatssteunproof. De Nationale Monumentenregeling kan gebruikt worden voor steun monumenten. Steunmaatregelen op basis van deze regeling hoeven niet aangemeld te worden bij de Europese Commissie. ]
Noot
109[Toelichting: De Sim, de instandhoudingsregeling van het Rijk, richt zich op planmatig onderhoud. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een rekenmodel dat stelt dat een investering voor sober onderhoud in beginsel gelijk is aan 0,5 % van de herbouwwaarde per jaar. Omdat de Sim subsidie verstrekt voor een zesjarig instandhoudingsplan komt dit neer op 3% van de herbouwwaarde in zes jaar. De provinciale regeling richt zich op restauraties die het reguliere onderhoudswerk overstijgen. Hierbij wordt uitgegaan van restauratiewerkzaamheden die niet binnen twee onderhoudsperiodes kunnen worden gerealiseerd. Dat betekent dat de restauratieopgave voor de provinciale subsidieregeling groter moet zijn dan 6% van de herbouwwaarde.]
Noot
110[Toelichting: De Sim, de instandhoudingsregeling van het Rijk, maakt voor het berekenen van de onderhoudskosten aan molens geen gebruik van de herbouwwaarde. Deze methode volstaat bij molens niet, omdat de bewegende onderdelen van molens harder slijten dan "gewone" monumenten. De subsidiabele kosten voor molens in de Sim zijn daarom voor zesjarig onderhoud vastgesteld op maximaal € 60.000. De provinciale regeling zich richt op restauratiewerkzaamheden die niet binnen twee onderhoudsperiodes kunnen worden gerealiseerd. Dat betekent dat de restauratieopgave voor molens voor de provinciale subsidie groter moet zijn dan € 120.000. ]
Noot
111[Toelichting: Om ook in de toekomst vakkundig en kwalitatief hoogstaand restauratiewerk mogelijk te maken is het noodzakelijk dat restauratieleerlingen worden opgeleid voor dit specialistische vak. Zonder de benodigde praktijkervaring is het succesvol afronden van een leertraject niet mogelijk. De provincie hecht er daarom aan dat op projecten die subsidie ontvangen voor restauratie voor ten minste één leerling in de restauratiebouw een leerlingplaats wordt gerealiseerd. Indien de aard van de werkzaamheden de inzet van leerlingen uitsluit overlegt de aanvrager hierover een verklaring van het restauratiebedrijf. Gedeputeerde Staten kunnen deze verklaring ter beoordeling aan de provinciale Monumentencommissie voorleggen.]
Noot
112[Toelichting: Bij het bepalen van de volgorde van behandeling hanteren Gedeputeerde Staten een prioriteitsvolgorde waarbij punten kunnen worden toebedeeld op basis van een aantal kenmerken van de aanvraag. Investeren in een restauratie heeft pas zin als er planmatig onderhoud aan het rijksmonument wordt uitgevoerd. Aanvragers krijgen dan ook voorrang wanneer ze een aanvraag hebben ingediend bij een instandhoudingsregeling van het Rijk.Een eigenaar die maximaal leent via het Nationaal Restauratiefonds toont de bereidheid te investeren in het onderhoud van het monument. Ook deze aanvragers krijgen voorrang.]
Noot
113[Toelichting: Instandhouding van monumenten is een van de hoofdactiviteiten van de POM's. Met het rijk is afgesproken om zorg te dragen voor de POM's vanwege hun bijzondere rol bij het behoud van monumenten. In deze regeling vertaalt zich dat door per POM aan maximaal twee aanvragen  een punt in de scoretabel toe te kennen.Scoretabel 1 Onderdeel; Cijfer ; Het rijksmonument is eigendom van een POM (per POM kunnen maximaal twee aanvragen aanspraak maken op een punt. Indien de POM meer aanvragen indient, dient zij zelf een onderlinge prioritering aan te geven); 1; Voor het rijksmonument is in het kader van de Brim of de Sim subsidie ontvangen, danwel aangevraagd; 1; Voor het rijksmonument is een laagrentende lening via het Nationaal Restauratiefonds afgesloten; 1; Het rijksmonument maakt onderdeel uit van een herbestemmingsopgave; 1; De gevraagde subsidie bedraagt 70% van de subsidiabele kosten; 1; De gevraagde subsidie ligt tussen de 69 en 50% van de subsidiabele kosten; 2; De gevraagde subsidie ligt tussen de 49 en 30 % van de subsidiabele kosten; 3; De gevraagde subsidie ligt tussen de 29 en 1 % van de subsidiabele kosten; 4; Totaalscore is de optelsom van toegekende punten;  ];
Noot
114[Toelichting: Te denken valt aan: industrieel erfgoed (fabrieken of fabriekscomplexen bestaande uit gebouwen, installaties en infrastructuur die van cultuurhistorische en architectonische waarde zijn), agrarisch erfgoed (boerenerven, bestaande uit gebouwen en beplanting, die van cultuurhistorische en landschappelijke waarde zijn, het gaat om vrijgekomen of vrijkomende agrarische bebouwing), religieus erfgoed, militair erfgoed etc.]
Noot
115[Toelichting: Het transformatieplan wordt opgesteld aan de hand van de "checklist transformatieplan cultureel erfgoed". Deze is in te zien via de provinciale website www.overijssel.nl/erfgoed. De checklist bestaat uit een vijftal onderdelen:- inzicht in de financiële aspecten van een mogelijke herbestemming. Voordat gestart wordt met het opstellen van het transformatieplan, wordt eerst de financiële ruimte in beeld gebracht om zo de kaders waarbinnen een schetsontwerp wordt opgesteld scherp te krijgen. Dit om te voorkomen dat het eindresultaat een transformatieplan oplevert dat voor de betrokken partijen onbetaalbaar blijkt te zijn. In deze eerste stap wordt gekeken naar gemaakte en te maken kosten, mogelijke opbrengsten van de nieuwe bestemming en mogelijke financieringen voor herbestemming (is er eigen kapitaal, zijn er subsidies of fondsen beschikbaar, kan er, eventueel laagrentend, geleend worden etc);- hierna worden de bestaande situatie en de cultuurhistorische waarde van het gebouw en de directe omgeving in beeld gebracht;- het onderdeel ‘architectuurverkenning en verkenning van de mogelijkheden van functieverandering' is het creatieve deel van het transformatieplan. Het kan zijn dat er nog geen duidelijk beeld bestaat over de toekomstige functie. Het ligt dan voor de hand diverse alternatieve functies te bestuderen. Is de toekomstige functie wel bekend dan beperkt de opgave zich tot de vraag of de beoogde functie op een zodanige wijze kan worden gerealiseerd, dat er sprake zal zijn van cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteit; - een goede inrichting van de omgeving van het erfgoed draagt ook bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Een terreinontwerp is daarom een wezenlijk onderdeel van het transformatieplan; - tenslotte gaat het transformatieplan ook in op belangrijke uitvoeringsaspecten, bijvoorbeeld op planologisch en financieel gebied. De mate van detaillering van deze ontwerpopgaven uit het transformatieplan kan worden omschreven als schetsplan of schetsontwerp. Tevens is een overzicht opgenomen van de processtappen die bij de opstelling van een transformatieplan moeten worden gezet. Voor het opstellen van een transformatieplan kan de aanvrager een professionele procesbegeleider , die aantoonbare ervaring heeft op dit gebied, inschakelen.]
Noot
116[Toelichting: Het transformatieplan dient te worden uitgevoerd door een ontwerper/architect en landschapsarchitect die beschikt over een gedegen ontwerpkwaliteit. Voor diverse onderdelen van het transformatieplan kan hij/zij de hulp inroepen van andere deskundigen, bijvoorbeeld een cultuurhistoricus, een financieel deskundige, een constructeur of een stedenbouwkundige.Voor het opstellen van een transformatieplan kan de aanvrager een professionele procesbegeleider die aantoonbare ervaring heeft op dit gebied, inschakelen. ]
Noot
117[Toelichting: Voordat een aanvraag voor subsidie voor een project ter uitvoering van het transformatieplan wordt aangevraagd, dient uit vooroverleg met de desbetreffende gemeente te blijken dat er naar verwachting geen planologische bezwaren tegen het project zullen zijn. De noodzakelijke vergunningen moeten zijn verkregen. ]
Noot
118[Toelichting: In dit artikel is geregeld dat kosten derden subsidiabel zijn. Dit zijn de kosten die rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn én die op factuur aantoonbaar aan derden verschuldigd zijn. Subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 1.1.5 eerste tot en met derde lid zijn niet subsidiabel. ]
Noot
119[Toelichting: De definitie van projectperiode is gegeven in artikel 1.1.1 sub k. ]
Noot
120[Toelichting: De toeristische A-merken zijn WaterReijk, IJsseldelta, Vechtdal, Salland, Twente en de Hanzesteden. De toeristische thema's zijn: puur genieten, plezier varen en cultuurparels. ]
Noot
121[Toelichting: De subsidiabele kosten voor niet fysieke maatregelen hebben betrekking op het proces om een activiteit te realiseren of bekendheid te geven. Dit kunnen bv. kosten voor inhuur van ee procesbegeleider of voor het opzetten van een marketingstrategie zijn. ]
Noot
122[Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem vloeit derhalve voort dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat na de sluitingsdatum geen rekening kan worden gehouden met informatie die neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag. Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager. ]
Noot
123[Toelichting: Onder private bijdrage wordt verstaan de financiële bijdragen van bedrijven, organisaties en natuurlijke personen, niet zijnde overheden. De ureninzet van vrijwilligers kan niet worden gekapitaliseerd en wordt dus niet meegenomen in de begroting. Publieke bijdragen zijn bijdragen van (semi)overheden. ]
Noot
124[Toelichting: De subsidie is niet bedoeld voor structurele exploitatiekosten van een activiteit, daarom wordt een tweede aanvraag op basis van deze paragraaf geweigerd. ]
Noot
125[Toelichting: Gedeputeerde Staten hechten veel waarde aan maatschappelijke initiatieven in  Overijssel, omdat deze de sociale verbanden versterken, maatschappelijke deelname vergroten en/of de eigen burgerkracht bevorderen. Gedeputeerde Staten ondersteunen maatschappelijke initiatieven die een algemeen belang dienen, die niet gericht zijn op persoonlijke belangen en die geen winstoogmerk hebben. Voorbeelden van maatschappelijke initiatieven zijn nieuwe ontmoetingsplekken, gezamenlijk inrichten en onderhouden van openbare ruimte en culturele activiteiten met een sociaal doel. Alle kosten die direct toe te rekenen zijn aan de activiteit zijn subsidiabel. Hierbij geldt dat de kosten van de activiteit ten minste € 1.000 moeten bedragen.  De subsidie bedraagt minimaal € 1.000  en maximaal € 3.000. Een aanvrager kan maar 1 keer voor subsidie in aanmerking komen, maar mag wel verschillende maatschappelijke initiatieven in de aanvraag opnemen.]
Noot
126[Toelichting: Rechtspersonen zoals plaatselijke belangen kunnen ook aanvragen indienen voor verschillende maatschappelijke initiatieven in hun netwerk. Zij zijn dan wel verantwoordelijk voor het naleven van de subsidievoorschriften.]
Noot
127[Toelichting: De subsidie per aanvrager bedraagt maximaal € 3.000 ongeacht het aantal initiatieven. Een aanvrager kan maar één keer een subsidie ontvangen op grond van deze paragraaf (zie artikel 4.25.11 sub d).]
Noot
128[Toelichting: Het subsidieplafond wordt, gelijktijdig met de publicatie van deze subsidieparagraaf, via een publicatie in het provinciaal blad bekend gemaakt.]
Noot
129[Toelichting: Voorbeeld van een buurtfeest is een buurtbarbecue.]
Noot
130[Toelichting: Gedeputeerde staten kunnen subsidie verstrekken voor projecten die bijdragen aan de hoofdpunten van het provinciaal ruimtelijk beleid zoals dit is vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel. Het provinciaal belang bij het project is maatgevend voor het al dan niet verstrekken van een subsidie. Subsidie kan worden verleend ten behoeve van de kosten van uitbesteding van voorbereidend onderzoek, visievorming en/of planontwikkeling met betrekking tot concrete ruimtelijke projecten of ruimtelijke voorzieningen. Uitvoering van het project is niet subsidiabel. Daarom zijn de kosten voor bouw- en sloop, evenals investeringen, exploitatiekosten en overhead niet subsidiabel.]
Noot
131[Toelichting: Dit betekent dat particulieren geen aanvraag in kunnen dienen.]
Noot
132[Toelichting: Regionaal betekent dat de resultaten van het ruimtelijk project neerslaan in ten minste twee Overijsselse gemeenten.]
Noot
133[Toelichting: De start van het project kan eerder hebben plaatsgevonden dan de subsidieaanvraag. Dit betekent dat de kosten tussen de start van het project en de daadwerkelijke indiening van de subsidieaanvraag wel subsidiabel zijn.]
Noot
134[Toelichting: Ter uitwerking van de Provinciale Omgevingsvisie 2010-2019 hebben Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders van de Overijsselse gemeenten prestatieafspraken gemaakt over een breed pakket van onderwerpen op het gebied van bouwen en wonen. De prestatieafspraken zijn in samenwerking met gemeenten opgesteld en zijn in de eerste helft van 2010 ondertekend. Gedeputeerde Staten en de Burgemeester en Wethouders hebben afspraken gemaakt over de volgende beleidsthema's:
  • Ruimtelijke kwaliteit: stimulansen voor ruimtelijke kwaliteit (cultureel erfgoed, stedenbouwkundige en architectonische ontwerpen, overgang stad en platteland en verruiming van de openbare ruimte),

  • Energie & duurzaamheid (energiebesparing bij de sociale sector, stimuleringsregeling particuliere sector, loket voor begeleiding particulieren, pilotprojecten),

  • Woningbouwprogramma (minimaal en maximaal aantal woningen, maximale bestemmingsplancapaciteit),

  • Binnenstedelijke vernieuwing (percentage binnenstedelijk en uitleg, herstructurering, bodem, geluid),

  • Wonen, zorg en welzijn (realisatie van woonservicegebieden en huisvesting bijzondere doelgroepen),

  • Geluid,

  • Bodem en

  • Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO).

Met deze subsidieregeling wordt uitvoering gegeven aan de afspraken die gemaakt zijn op het gebied van:
  • binnenstedelijke vernieuwing,

  • wonen, zorg en welzijn,

  • geluid.

Voor de prestatieafspraken onderdeel Energie & duurzaamheid is paragraaf 8.2 Energiebesparingsfonds woningen Overijssel, van toepassing.]
Noot
135[Toelichting: De gemeente kan subsidie ontvangen voor de realisatie van binnenstedelijke nieuwbouwwoningen. Binnenstedelijk betekent dat de woningen worden gerealiseerd op locaties binnen de contouren van feitelijk bebouwd gebied per 1 januari 2010. Locaties aan de rand van de kern, Vinex-locaties en uitleggebieden vallen hier niet onder. Vinex locaties zijn locaties die zijn aangewezen om op korte termijn een groot aantal woningen te realiseren (Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra). Deze locaties bevinden zich buiten de bestaande bebouwde omgeving. Uitleggebieden zijn gebieden waar de functie verandert in een woon- en/of werkfunctie en daarmee een nieuw stuk stad of dorp wordt ontwikkeld buiten diens bestaande bebouwingscontouren. Meestal heeft het gebied vóór de ontwikkeling een agrarische- of een natuur bestemming. Niet subsidiabel zijn woningen die gerealiseerd worden als onderdeel van een project waarvoor Gedeputeerde Staten een subsidie hebben verstrekt in het kader van ISV I of II, de Bouwimpuls en/of de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouw. ]
Noot
136[Toelichting: Gedeputeerde Staten verstrekken een subsidie van maximaal € 5.000,-- per gerealiseerde en gereed gemelde woning. De gemeente moet de woningen gereed moet melden vóór 31 december 2014.De subsidie voor de activiteit zoals genoemd in artikel 5.2.2.2 bedraagt maximaal € 5.000,-- per bij het CBS gereed gemelde woning. ]
Noot
137[Toelichting: Voorschot bij verlening bedraagt 20% van de verleende subsidie. Dit wordt als volgt berekend: In de prestatieafspraken staat vermeld wat het aantal binnenstedelijk te realiseren woningen zijn. Stel dat dit 200 woningen zijn, dan bedraagt de subsidie 200 x €5.000,-- = € 1000.000,--. Het eerste voorschot is dan 20% van € 1.000.000,-- is € 200.000,--. Jaarlijks dient de gemeente voor 31 december een voortgangsrapportage in, waarin de gemeente onder andere rapporteert over het aantal gereed gemelde woningen bij het CBS. Naar aanleiding van deze opgave kunnen Gedeputeerde Staten een aanvullend voorschot verstrekken. Stel dat uit de voortgangsrapportage over 2010 blijkt dat de gemeente 20 woningen heeft gereed gemeld in 2010, dan bedraagt het tweede voorschot 20 x 5.000,-- is € 100.000,--. ]
Noot
138[Toelichting: De subsidie voor de activiteit zoals genoemd in artikel 5.2.3.2 is bepaald aan de hand van de verdeelsleutel op basis van het percentage 65 plussers binnen de gemeente op 1 januari 2015 conform PRIMOS 2007. ]
Noot
139[Toelichting: Voorschot bij verlening bedraagt 10% van de verleende subsidie. Dit wordt als volgt berekend: In de prestatieafspraken staat vermeld wat het maximale subsidie voor het onderdeel ‘Wonen, zorg en welzijn bedraagt. Stel dat dit € 100.000,-- is, dan bedraagt het eerste voorschot bij subsidieverlening € 10.000,--, te gebruiken voor het opstellen van het uitvoeringsplan. Het aanvullende voorschot wordt bepaald aan de behaalde resultaten blijkend uit de jaarlijkse voortgangsrapportage. Gedeputeerde Staten bepalen zelf wat het aanvullende voorschot zal zijn. ]
Noot
140[Toelichting: De gemeente moet de prestatieafspraken aanvullen met een beleidvisie en uitvoeringsplan ten aanzien van realisatie van woonservicegebieden. Naar aanleiding van dit uitvoeringsplan kunnen Gedeputeerde Staten een subsidie verstrekken aan realisatiekosten van het uitvoeringsplan, die het langer zelfstandig wonen mogelijk maken in enigerlei vorm van een woonservicegebied. Een woonservicegebied biedt allerlei voorzieningen en of aanpasbare woningen die geschikt zijn voor zorgbehoevenden bijvoorbeeld: levensloopbestendige of 0-trede woningen. Het budget mag voor maximaal 10% worden ingezet voor het opstellen van de visie en het uitvoeringsplan. Van de overige 90 % mag de subsidie voor maximaal 25% worden ingezet voor het nemen van sociale maatregelen. Het resterende budget dient te worden ingezet voor fysieke maatregelen. Gedeputeerde Staten hebben een format opgesteld dat per project ingevuld dient te worden en als bijlage met het uitvoeringsplan wonen en zorg meegestuurd dient te worden. Dit kan gedownload worden van de website van de provincie Overijssel: www.overijssel.nl/subsidie. ]
Noot
141[Toelichting: De kern van deze regeling is het geven van een impuls aan de vitaliteit en leefbaarheid in (kleine) kernen door het investeren in basisvoorzieningen. We spreken van een impuls indien door de investering nieuwe activiteiten of voorzieningen kunnen worden toegevoegd en/of nieuwe doelgroepen gebruik kunnen maken van de voorzieningen.Deze subsidieregeling is vraaggericht opgesteld en geeft geen voorwaarden aan ten aanzien van de spreiding van voorzieningen over de gemeenten of provincie. Dit houdt in, dat in één gemeente meerdere kulturhusen gesubsidieerd kunnen worden.]
Noot
142[Toelichting: Een Kulturhus hoeft niet perse te bestaan uit één gebouw, maar kan ook bestaan uit meerdere gebouwen, een openluchtlokatie of een combinatie daarvan. Het concept kulturhus dient dan tot uitdrukking te komen door de gezamenlijke programmering en gezamenlijk beheer, waarbij onverminderd de criteria uit artikel 5.5.3 van kracht blijft. Sectorale basisvoorzieningen, zoals bijvoorbeeld de renovatie of aanpassing van peuterspeelzalen of een verenigingsgebouw van een tennisvereniging komen op basis van deze definitie niet voor subsidiëring in aanmerking. Reguliere onderhouds- en exploitatiekosten, waaronder (aanvullende) maatregelen die op basis van wettelijke bepalingen moeten worden genomen, komen nadrukkelijk niet voor subsidie in aanmerking. Kulturhusen waarin in het verleden reeds een bijdrage is verstrekt door de provincie Overijssel ten behoeve van de bouw of verbouw, komen niet nogmaals in aanmerking voor een subsidie. ]
Noot
143[Toelichting: Het ontwikkelen van gezamenlijk beheer of gezamenlijke programmering kan bijvoorbeeld worden aangetoond door het oprichten van een Stichtingsbestuur met statuten, het vrijmaken van medewerkers voor het opzetten en ontwikkelen van een gezamenlijk beheer of gezamenlijke programmering, een gezamenlijke (meerjarige) begroting, enz. Het indienen van een gezamenlijk activiteitenplan alleen is niet voldoende. Wij adviseren tijdens het haalbaarheidsonderzoek specifiek aandacht te besteden aan de mogelijkheden voor het ontwikkelen van een gezamenlijk beheer en/of gezamenlijke programmering.]
Noot
144[Toelichting: Daar waar de gemeente verantwoordelijk is voor het lokale beleid ten aanzien van welzijn en leefbaarheid, kan de provincie meerwaarde leveren door de verknoping van het lokale met het regionale/provinciale beleid en de bevordering van een integrale aanpak van maatschappelijke knelpunten. Hiertoe is in samenwerking met de provinciale steuninstellingen de DOP+-regeling ontwikkeld om op basis van burgerparticipatie knelpunten en kansen aan te pakken. ]
Noot
145[Toelichting: Conform de bestuurlijke afspraken is het provinciebeleid complementair aan het gemeentelijke beleid. Dit impliceert dat de provincie slechts dan financiert wanneer de gemeente achter het DOP+ staat. Gezien de verantwoordelijkheid en taken van de gemeente heeft een DOP+ ook alleen zin wanneer de gemeente bereid is een bijdrage te leveren. ]
Noot
146[Toelichting: De integrale dorpsplannen hebben het doel om de lokale dynamiek te behouden en te versterken. Daarbij is het van belang dat gekeken wordt naar de haalbaarheid van de te ontwikkelen visie en uitvoeringsprogramma. Om te voorkomen dat het proces te complex wordt en het schaalniveau zich niet leent voor toepassing van de dop+ systematiek, wordt vooralsnog vastgehouden aan de norm van min. 500 en max. 4.000 inwoners.]
Noot
147[Toelichting: De Toolkit is een verzameling van beproefde methodieken, die door de Overijsselse steuninstellingen is ontwikkeld en waarmee een grote mate van burgerparticipatie wordt gewaarborgd. Indien geen gebruik gemaakt wordt van één van deze methoden dient aannemelijk gemaakt te worden dat eenzelfde mate van burgerparticipatie met de wel gebruikte methode is bereikt.]
Noot
148[Toelichting: De provinciale meerwaarde vertaalt zich in het integraal benaderen van de meervoudige problematiek. Dit betekent dat de aanpak zich richt op knelpunten en kansen op zowel fysiek, economisch, sociaal als cultureel vlak.]
Noot
149[Toelichting: Bewoners bepalen in onderling overleg welke knelpunten er binnen hun dorpsgemeenschap liggen. Tevens geven zij aan in welke richting zij naar oplossingen willen zoeken. Ingehuurde expertise vanuit diverse disciplines levert de bouwstenen en mogelijkheden om hen hierbij in staat te stellen daadwerkelijk keuzes te kunnen maken. Als de gemeente eigen uren opvoert, zal expliciet moeten worden aangetoond dat deze uren specifiek zijn gemaakt tbv de pMJP-prestatie (en anders niet zouden zijn gemaakt). Werkzaamheden die ook het algemeen belang dienen of als regulier/gangbaar kunnen worden aangemerkt, zijn niet subsidiabel. Alleen de directe kosten (loon/salaris incl. sociale lasten, maar excl. overhead) kunnen als subsidiabele kosten worden aangemerkt. Wij merken voor de volledigheid op dat gemeenten, indien zij zelf het dop+ traject uitvoeren, onverminderd moeten voldoen aan artikel 8.116 lid 3.]
Noot
150[Toelichting: De DOP+-visie behelst het uitgangspunt dat de provincie middelen beschikbaar stelt (maximaal 2/3 tot een maximum van € 35.000,--. De subsidie is bedoeld voor planvorming, voor aanjagen van de uitvoering (bij voorkeur door een externe projectleider.. Vaak blijven plannen liggen omdat er niet direct een probleemeigenaar voorhanden is. De projectleider spreekt partijen aan om er voor te zorgen dat projecten doorgang (blijven) vinden.]
Noot
151[Toelichting: Het moet gaan over een terrein ouder dan tien jaar gerekend vanaf het moment van eerste bedrijfsvestiging. Het betreffende bedrijventerreinen moet voorts opgenomen zijn in het Meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015.]
Noot
152[Toelichting: Een kwaliteitsscan vindt plaats door middel van een systematische beoordeling van de aanwezige kwaliteit op een bedrijventerrein. De scan is een onderdeel van het kwaliteitsscoresysteem. Dit systeem wordt door Gedeputeerde Staten als een gekwalificeerd systeem beschouwd. Deze moet zijn geborgd in een onafhankelijke stichting. De scan vindt plaats in opdracht van het gemeentebestuur. Door middel van objectieve en toetsbare criteria volgen vanuit de toepassing van dit systeem, de scores met betrekking tot de kwaliteit op de diverse relevante aspecten. Dit leidt tot het geven van één of meer sterren, naar analogie van het hotel-classificatiesysteem. Vervolgens worden door middel van een kansenkaart aanbevelingen gedaan en de concrete activiteiten benoemd, die moeten worden getroffen om een hogere en duurzamere kwaliteit van het bedrijventerrein te bereiken. Dit instrument scherpt de discussies aan tussen de gemeente en de ondernemers over het te bereiken kwaliteitsniveau van een bedrijventerrein. Voorafgaand aan de opstelling van een herstructureringsplan, vindt de scan plaats als nul-meting. Na uitvoering van het herstructureringsproject wordt de kwaliteit als gevolg van de genomen maatregelen, opnieuw met een scan bepaald. Hiermee vindt monitoring van de kwaliteit plaats.]
Noot
153[Toelichting: Een herstructureringsplan komt tot stand in overleg tussen het gemeentebestuur en de ondernemers of de ondernemersvereniging. Het plan wordt door het gemeentebestuur vastgesteld. Het plan is (mede) gebaseerd op de daaraan voorafgaande kwaliteitsscan. Het plan bevat de visie(s) met betrekking tot de herstructurering van het betreffende bedrijventerrein. Het aspect duurzaamheid, waaronder ruimtewinst, maar ook het aspect ruimtelijke kwaliteit, wordt in het plan zichtbaar gemaakt. Het herstructureringsplan is de nadere uitwerking op uitvoeringsniveau, van de te nemen concrete activiteiten en het daarbij behorende financieringsplan (inclusief kosten, c.q. exploitatiebegroting). Als het herstructureringsplan zowel werkzaamheden in de publieke ruimte als in de private sector omvat, dan worden deze in samenhang in het plan beschreven en in samenhang uitgevoerd. Het plan bevat voorts een overzicht van subsidieabel geachte kosten, waarover - via vooroverleg tussen gemeente en provincie - overeenstemming bestaat. Dit overzicht dient ter bepaling van de prestaties in de beschikking tot subsidieverlening. Het overzicht is tevens basis voor de beoordeling van geleverde prestaties ten behoeve van de vaststelling van de subsidie. Uit het plan blijkt dat alle bij het herstructureringsproject betrokken partijen de uitvoering ervan onderschrijven. Het herstructureringsplan bevat voorts een plan van aanpak om het met de herstructurering bereikte kwaliteitsniveau te borgen. Dat kan zijn door middel van afspraken tussen gemeente en bedrijven over beheer en onderhoud, het structureel beheer. Ook kan dat plaatsvinden door middel van parkmanagement. Als het herstructureringsplan ook werkzaamheden bevat in de private sector, dan worden de werkzaamheden in de publieke ruimte en die in de private sector in samenhang in het herstructureringsplan beschreven en in samenhang uitgevoerd. Voor zover (de) initiatiefnemer(s) bij het project een betrokkenheid wensen van de HMO, bevat het herstructureringsplan de gemotiveerde reden(en) hiertoe.]
Noot
154[Toelichting: Voor deze scan geldt ook dat deze volgens de door de provincie Overijssel gehanteerde kwaliteitsscoresystematiek wordt uitgevoerd. De Monitoring Kwaliteitscan is gekoppeld aan de aanvraag voor vaststelling van de subsidie voor het uitvoeren van het herstructureringsplan. De monitor maakt inzichtelijk welke maatregelen zijn genomen inzake de herstructurering ten aanzien van de sterrenkwalificatie zoals vastgesteld in de nul-meting. Met de uitkomst van de monitor is het voor alle stake-holders (gemeente, ondernemers, provincie etc.) inzichtelijk wat de herstructurering heeft opgeleverd. Voor deze scan vervalt de subsidiemogelijkheid, omdat de kosten ervan geheel voor rekening van de provincie komen. ]
Noot
155[Toelichting: De uitvoering van de kwaliteitsscan komt voor subsidiëring in aanmerking als deze op grond van de regeling vereist is. Vereist in die zin dat deze vooraf moet gaan aan een herstructureringsplan waarvoor subsidie wordt gevraagd. De scan wordt uitgevoerd conform de systematiek van het kwaliteitsscoresysteem. Het gaat hier om de eerste nul-meting, ter voorbereiding van de opstelling van het herstructureringsplan. Voor die scan kan subsidie worden aangevraagd. Ook moet er een (monitoring)scan worden uitgevoerd, nadat het herstructureringsproject is afgerond. Voor deze scan geldt ook dat deze volgens de door de provincie Overijssel gehanteerde kwaliteitsscoresystematiek wordt uitgevoerd. De monitoringsscan is gekoppeld aan de aanvraag voor vaststelling van de subsidie voor het uitvoeren van het herstructureringsplan. Voor deze scan vervalt de subsidiemogelijkheid, omdat de kosten ervan geheel voor rekening van de provincie komen.]
Noot
156[Toelichting: Het herstructureringsplan is (mede) gebaseerd op de kwaliteitscan. In de toelichting op het begrip herstructureringsplan wordt op de bedoeling en inhoud van het plan ingegaan.]
Noot
157[Toelichting: Een herstructureringsproject mag geen eindeloos aantal jaren doorlooptijd hebben. De termijnen vereisen van initiatiefnemers een voortdurende actieve opstelling met betrekking tot de doorlooptijd van het proces. Om die reden is ook subsidie voor procesmanagement mogelijk gemaakt. De maximale termijn voor de uitvoering van een herstructureringsproject is vastgesteld op 6 jaar. ]
Noot
158[Toelichting: Het onderdeel project- en procesmanagement vormt in de praktijk nogal eens een zwakke schakel. Hierdoor komen herstructureringsprojecten niet van de grond, of hebben een erg lange doorlooptijd. Om ook hierin verbetering te brengen bieden Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om hiervoor een subsidie te verkrijgen. ]
Noot
159[Toelichting: Onder "met de uitvoeringswerkzaamheden moet zijn begonnen", wordt het volgende verstaan. De werkzaamheden moeten niet alleen zijn aanbesteed en gegund, maar ook daadwerkelijk zijn gestart. Die start mag geen pro forma karakter hebben, maar moet werkzaamheden betreffen, die een fysieke betekenis hebben en een continu karakter. Bodemonderzoek valt daar bij voorbeeld niet onder.]
Noot
160[Toelichting: Het Meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015 is op 1 juli 2009 vastgesteld. Onderdelen van het Meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015 zijn de provinciale Herstructureringsmaatschappij bedrijventerreinen Overijssel en een subsidieregeling Herstructurering bedrijventerreinen, paragraaf 5.7 van dit Uitvoeringsbesluit.Het Meerjarenprogramma kent een limitatieve lijst met herstructureringsprojecten. De daarin opgenomen bedrijventerreinen zijn op grond van deze subsidieregeling uitgesloten.]
Noot
161[Toelichting: De gebiedsvisie is te vinden op www.mijnnoordoosttwente.nl.]
Noot
162[Toelichting: Conform de gebiedsvisie beslaat Noordoost Twente de gemeenten Losser, Dinkelland, Tubbergen en het buitengebied van de gemeente Oldenzaal.]
Noot
163[Toelichting: KGO-beleid, Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving betreft het provinciaal beleid (omgevingsverordening artikel 2.1.6) en, indien aanwezig, de gemeentelijke doorvertaling hiervan.]
Noot
164[Toelichting: Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor fysieke maatregelen, zoals omschreven in artikel 5.10.1. sub a, die zichtbaar en tastbaar zijn in steden, dorpen en randen. Dit betekent dat de kosten die gemaakt worden ten behoeve van deze fysieke maatregel subsidiabel zijn. Planvormingsactiviteiten en onderzoek worden niet gezien als fysieke maatregel en komen daarom niet in aanmerking voor subsidie.]
Noot
165[Toelichting: De omschrijving van de kwaliteitsambities en de genoemde identiteit van de kern is verwoord in de Omgevingsvisie en de daarbijbehorende Catalogus Gebiedskenmerken. Deze zijn te vinden op http://www.overijssel.nl/. ]
Noot
166[Toelichting: Gedeputeerde Staten willen gemeenten en waterschappen stimuleren de ruimtelijke opgaven duurzaam te ontwikkelen. Dit vraagt om een integrale aanpak waarbij gestreefd wordt naar een evenwicht tussen leefbaarheid en het welbevinden van mensen (People), de kwaliteit van natuur en milieu (Planet) en werkgelegenheid en bereikbaarheid (Profit). Om dat inzichtelijk te maken worden de consequenties van de opgaven voor ‘hier en nu' maar vooral ook de consequenties voor ‘daar en later' in beeld gebracht. De in de Omgevingsvisie Overijssel gehanteerde thema's dienen hierbij leidend te zijn. People: woonomgeving/steden, landschap en veiligheid/gezondheid;Planet: natuur, water/klimaat, ondergrond;Profit: economie/vestigingsklimaat, bereikbaarheid, energie.Om duurzaam ontwikkelen te bevorderen, stellen Gedeputeerde Staten subsidie beschikbaar in de vorm van een bijdrage voor:- onderzoek naar de mogelijkheden om opgaven duurzaam te ontwikkelen:- uitvoering van (extra) maatregelen die een bijdrage leveren aan een duurzame ontwikkeling van opgaven. Gedeputeerde Staten denken bij onderzoek aan inzet van instrumentarium zoals het Overijssels Ontwikkelmodel waarmee de effecten van realisatie van de opgave op het evenwicht tussen People, Planet en Profit inzichtelijk worden gemaakt. Het onderzoek kan bij aanvang van het project of tussentijds worden uitgevoerd. Subsidie voor uitvoering van maatregelen wordt verstrekt voor die maatregelen die een aantoonbare bijdrage leveren aan het evenwicht tussen People, Planet en Profit en aan het provinciaal belang. Gedacht kan worden aan het combineren van meerdere functies of het inzetten van aanvullende maatregelen. Zo kan bijvoorbeeld besloten worden om een aan te leggen geluidswal rond een woonwijk te upgraden naar een dijk omdat waterveiligheid in het gebied in de toekomst een belangrijk thema wordt. Daarmee anticipeert men op toekomstige ontwikkelingen en wordt voorkomen dat er in de toekomst extra ingrepen nodig zijn die een grotere impact hebben. Dit kan extra kosten met zich mee brengen die niet zijn voorzien. Deze kosten kunnen gefinancierd worden met inzet van de provinciale subsidie.Naast de bepalingen die genoemd zijn in deze paragraaf zijn ook de bepalingen uit hoofdstuk 1 van toepassing.]
Noot
167[Toelichting: Het gaat om een extra maatregel of maatregelen die een aantoonbare bijdrage leveren tussenn People, Planet en Profit ontstaat en die de negatieve effecten op het leefklimaat in het ‘hier en nu' en ‘daar en later' voorkomen of verzachten.]
Noot
168[Toelichting: Gedeputeerde Staten willen leegstand van kantoorpanden in Overjissel aanpakken. Hierbij zoeken zij naar instrumenten die op regionaal niveau de betrokken partijen in beweging brengen en houden om de leegstand aan te pakken. Enerzijds door partijen met elkaar om tafel te krijgen en anderzijds door innovatieve experimenten te ondersteunen door middel van deze subsidieregeling. ]
Noot
169[Toelichting: Een concept dat buiten Overijssel is toegepast en mogelijk een positieve uitwerking heeft op de kantorenmarkt in Overijssel valt ook onder de definitie van innovatief concept. ]
Noot
170[Toelichting: Aanvrager dient bij de aanvraag aan te geven wat de toegevoegde waarde is van de inzet procesbegeleiding.]
Noot
171[Toelichting: De adviescommissie Leegstand kantoorpanden Overijssel adviseert over of de uitkomsten en resultaten van de activiteit bijdragen aan kennisontwikkeling op het gebied van aanpak leegstand van kantoorpanden in Overijssel. Het criterium kennisontwikkeling is een belangrijke opbrengst: enerzijds voor de verschillende partners om hiervan te leren, anderzijds om als provincie daarnaast input te ontvangen over het beter afstemmen en zo mogelijk samen aanvliegen van de verschillende domeinen van het vestigingsklimaat (werklocaties). ]
Noot
172[Toelichting: Zowel het kaderstellend voorstel (PS/2012/875) als het investeringsvoorstel (PS/2013/335) is te vinden op http://www.overijssel.nl/. ]
Noot
173[Toelichting: Hierbij moet worden gedacht aan de doelen die genoemd zijn en voortvloeien uit het coalitieakkoord van de provinicie Overijssel: Hoofdlijnenakkoord "De Kracht van Overijssel". Bijvoorbeeld de herbestemming van leegstaande panden, in de sfeer van jongerenhuisvesting. Ook het realiseren van broed- en werkplekken voor de creatieve sector hoort daarbij tot de mogelijkheden zoals is aangegeven in de motie De Bree/Tenkink ‘Herstructurering bedrijventerreinen' (PS/2011/679, http://www.overijssel.nl/.]
Noot
174[Toelichting: Dit betekent dat het streven is dat in 2014 de gronden zijn aangekocht en de planontwikkeling is afgerond, in 2015 de uitvoering is gestart en in 2016, 2017 de oplevering heeft plaats gevonden en de waterkavels uitgeefbaar zijn.]
Noot
175[Toelichting: Doel van deze regeling is subsidie te verlenen (in de vorm van een geldlening dan wel een combinatie van een geldlening en een geldbedrag) teneinde NGA-projecten (Next Generation Access) te realiseren in buitengebieden en op bedrijventerreinen. De regeling is beperkt tot zogenaamde "witte gebieden" (waar de markt niet bereid is breedband aan te leggen) die geografisch gelegen zijn in Overijssel. Op deze wijze beoogt de provincie bij te dragen aan de aansluiting van huishoudens, instellingen en bedrijven op snel breedband in buitengebieden en op bedrijventerreinen.]
Noot
176[Toelichting: Eventuele technische ontwikkelingen over bestaande koperen telefoonlijnen (zoals VDSL) vallen buiten deze definitie. Kabelnetwerken (HFC/Coax) vallen wel binnen deze definitie, mits ze diensten kunnen leveren met betere kenmerken dan de diensten die via bestaande telefoonnetwerken worden geleverd.]
Noot
177[Toelichting: Hiermee wordt bedoeld de aanleg- en installatiekosten van een gecertificeerde kabel- en leidingwerkaannemer.]
Noot
178[Toelichting: Bijlage 1 "Prioriteringscritera bij concurrerende aanvragen NGA financiering" is te vinden in de rechterkolom op de website http://www.overijssel.nl/loket/provinciale/uitvoeringsbesluit_subsidies_overijssel_2011.]
Noot
179[Toelichting: Deze bepaling beoogt te voorkomen dat een marktpartij door verkoop van het door de provincie gesubsidieerde netwerk, onevenredig hoge winsten maakt. In de uitvoeringsovereenkomst wordt daartoe een bepaling opgenomen.]
Noot
180[Toelichting: De clawbackregeling moet voorkomen dat met subsidiegeld van de provincie onevenredig hoge winsten worden gemaakt. In de uitvoeringsovereenkomst wordt daartoe een bepaling opgenomen.]
Noot
181[Toelichting: Bijlage 2 "Inhoud businesscase" is te vinden in de rechterkolom op de website http://www.overijssel.nl/loket/provinciale/uitvoeringsbesluit_subsidies_overijssel_2011.]
Noot
182[Toelichting: Deze ratio geeft aan de indicatie in hoeverre de operationele kasstroom voldoende is om de aflossingen en rentebetalingen op het vreemd vermogen te dekken.]
Noot
183[Toelichting: Alleen indien de gemiddelde aansluitingskosten boven het in artikel 5.15.2.2, derde lid genoemde drempelbedrag uitkomen, is subsidieverlening gerechtvaardigd.]
Noot
184[Toelichting: Bijlage 2 "Inhoud businesscase" is te vinden in de rechterkolom op de website http://www.overijssel.nl/loket/provinciale/uitvoeringsbesluit_subsidies_overijssel_2011.]
Noot
185[Toelichting: Alleen indien de gemiddelde aansluitingskosten boven het in artikel 5.15.3.2, derde lid genoemde drempelbedrag uitkomen, is subsidieverlening gerechtvaardigd.]
Noot
186[Toelichting: Dit kan bijvoorbeeld zijn vanwege de grootte van het initiatief, de snelheid waarmee uitrol in dat gebied gewenst is,  het draagvlak van het initiatief, de afwezigheid van andere initiatieven in hetzelfde gebied. De aanvrager dient aannemelijk te maken dat de voorbereiding niet zelf kan worden bekostigd. ]
Noot
187[Toelichting: De subsidieontvanger moet een verklaring afleggen dat hem géén dan wel slechts beperkte steun (tot een maximum van 200.000 EUR) is verleend in het lopende belastingjaar en de twee belastingjaren daarvoor.]
Noot
188[Toelichting: Vervoer over water interacteert bij bruggen en sluizen met wegverkeer. Intensiever gebruik van het vervoer over water kan leiden tot wachttijden bij bruggen en sluizen, zowel voor wegverkeer als waterverkeer. Ter plaatse zal op gemeentelijk niveau gezocht moeten worden naar passende oplossingen voor dit probleem. Gedeputeerde Staten stellen subsidie beschikbaar voor een onderzoek of een studie die bijdraagt aan het verkorten van de wachttijden of andere verkeersknelpunten bij bruggen en sluizen.]
Noot
189[Toelichting: Voor het afwikkelen van vervoersstromen via water is het op orde hebben van voldoende kades van groot belang. Gedeputeerde Staten stellen daarom subsidie beschikbaar voor het aanleggen, uitbereiden of verbeteren van een kade.]
Noot
190[Toelichting: Opwaardering Twentekanalen of de zijtak daarvan is uitgesloten, omdat hiervoor reeds subsidie is verstrekt door het Rijk.]
Noot
191[Toelichting: Richtlijn walstroom binnenvaart 2009 is te vinden op https://www.walstroom.nl]
Noot
192[Toelichting: Van belang hier is dat het financieringsmodel zo robuust mogelijk is vormgegeven, zodat de kans op voortbestaan van het platform na afronding van de projectperiode maximaal is.]
Noot
193
  • [Toelichting: Het Blue Road Platform initieert onder andere de volgende activiteiten:

  • bewaken van de belangen van de binnenvaart en van het via het water verladend en vervoerend bedrijfsleven in Overijssel in het algemeen;

  • bewaken van de kwaliteit en de capaciteit van het vaarwegennetwerk in Overijssel;

  • ondersteuning leveren bij het initiëren en uitvoeren van projecten die de kwaliteit van het vaarwegennetwerk in Overijssel verbeteren;

  • voeren van lobbyactiviteiten op regionaal, nationaal en internationaal niveau met als doel de positie van Overijssel en de Overijsselse havens en vaarwegen in het goederenvervoer over water te versterken;

  • beschikken over en uitbouwen van logistieke, financiële en scheepvaarttechnische kennis over de binnenvaart en goederenvervoer over water en die ter beschikking stellen aan leden van het platform;

  • organiseren van cursussen en workshops voor verladende en vervoerende bedrijven over de mogelijkheden die vervoer over water biedt;

  • fungeren als vraagbaak en informatiepunt voor alle mogelijke vragen over het gebruik van de binnenvaart en goederenvervoer over water in Overijssel;

  • organiseren van lokale bijeenkomsten om op lokaal niveau de wensen en knelpunten ten aanzien van goederenvervoer over water in kaart te brengen;

  • signaleren van kansen voor individuele bedrijven en/of bedrijventerreinen voor modale shift naar vervoer over water;

  • adviseren van bedrijven en overheden over de voorbereiding en uitvoering van (pilot)projecten op het gebied van goederenvervoer over water en binnenvaart;

  • signaleren van en adviseren over de kansen die Europese en nationale subsidieprogramma's bieden voor het stimuleren van de binnenvaart in Overijssel;

  • verkennen en ontwikkelen van een financieringsmodel dat het Blue Road platform ook na de subsidieperiode in stand kan houden. ]

Noot
194[Toelichting: Voorbeelden van lopende initiatieven zijn Port of Twente of Zwolle Kampen Meppel;]
Noot
195[Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem vloeit derhalve voort dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overgelegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie die neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.]
Noot
196[Toelichting: De regeling is gebaseerd op een ‘tendersysteem'. Dat houdt in dat alle aanvragen vóór een bepaald tijdstip moeten worden ingediend en gelijktijdig worden beoordeeld in welke mate ze voldoen aan de criteria van de regeling. De hoogst gerangschikte aanvraag wordt vervolgens toegewezen.]
Noot
197[Toelichting: Het doel van deze subsidieparagraaf is om initiatiefnemers te stimuleren om bij de projecten die zij voornemens zijn uit te voeren in Noordoost-Twente tevens activiteiten of investeringen te realiseren die bijdragen aan de speerpunten van Noordoost -Twente.]
Noot
198[Toelichting: Tabel 1 is gebaseerd op SVBP2008, waarin functies van gebouwen en locaties gekoppeld worden aan functiecategorieën. Indien een functie niet in de lijst voorkomt, wordt de initiatiefnemer gevraagd aannemelijk te maken in welke categorie de functie zou moeten vallen. Voorbeeld: er is geen sprake van bedrijfsverbreding als een varkenshouder (categorie agrarisch) meer varkens gaat houden of overstapt op koeien omdat dit nog steeds onder categorie agrarisch valt. Gaat hij echter een restaurant beginnen (categorie horeca), dan is er wel sprake van bedrijfsverbreding.Tabel 1: Verbreding bedrijfsactiviteitenCategorieën van functies; Functies; Agrarisch; agrarisch agrarisch bedrijf akkerbouw ambachtelijke be- en verwerking agrarische producten aquacultuur bollenteelt bomenteelt bosbouw fruitteelt glastuinbouw grondgebonden veehouderij houtwal houtsingel intensieve veehouderij intensieve kwekerij kas paardenfokkerij paardenhouderij sierteelt silo tuinbouw viskwekerij ; Bedrijf; agrarisch loonbedrijf baggerspeciedepot bedrijf brandweerkazerne caravanstalling gronddepot groothandel hovenier munitiedepot nutsbedrijf nutsvoorziening opslag (veer)haven verkooppunt motorbrandstoffen (met of zonder vulpunt lpg) waterzuiveringsinstallatie windturbine windturbinepark zend-/ontvangstinstallatie ; Cultuur en ontspanning; attractiepark bioscoop bowlingbaan casino creativiteitscentrum dansschool dierentuin evenemententerrein kinderboerderij museum muziekschool muziektheater sauna speeltuin theater wellness ; Detailhandel; het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruikof aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.; Dienstverlening; het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé; Horeca; het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder bed & breakfast, discotheek, feestzaal en partyboerderij; Kantoor; het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie; Maatschappelijk; asielzoekerscentrum begraafplaats bibliotheek crematorium dierenasiel dierenpension drugsopvang gezondheidszorg jeugdopvang justitiële inrichting kazerne militair oefenterrein militaire zaken naschoolse opvang onderwijs openbare dienstverlening praktijkruimte religie uitvaartcentrum verenigingsleven welzijnsinstelling zorgboerderij zorginstelling ; Natuur; ecologische verbindingszone natuurgebied ; Recreatie; dagrecreatie jachthaven kampeerboerderij kampeerterrein modelvliegtuigbaan passantenhaven recreatie recreatiewoning strand verblijfsrecreatie volkstuin ; Sport; autocircuit drafbaan fitnesscentrum golfbaan ijsbaan kartbaan kunstijsbaan manege modelvliegtuigbaan motorcrossterrein pitch & putt skeelerbaan skibaan speelterrein sport sportcentrum sporthal sportschool sportveld sportzaal stadion squashcentrum tennisbaan wielerbaan zwembad ; Water; aanlegsteiger aquaduct ligplaats oever sluis steiger stuw tunnel vaarweg vijver water waterberging waterkering waterstaat waterweg woonschepenligplaats ];
Noot
199[Toelichting: De gebiedsvisie is te vinden op www.mijnnoordoosttwente.nl.]
Noot
200[Toelichting: KGO is bijvoorbeeld niet subsidiabel omdat het gaat om vigerend beleid.]
Noot
201[Toelichting: Hieronder wordt verstaan: kosten bedoeld voor vervanging van versleten materieel en andere zaken om een bestaande functie te kunnen behouden of op een nieuwe locatie opnieuw mogelijk te maken of te laten voldoen aan nieuwe regelgeving.]
Noot
202[Toelichting: Tabel 1 is te vinden onder toelichting 5.21.1 sub a.]
Noot
203[Toelichting: Op het aanvraagformulier Gebiedsontwikkeling Noordoost- Twente 2.0 is per subsidiabele activiteit aangegeven aan welke vereisten het projectplan voor die betreffende activiteit dient te voldoen.]
Noot
204[Toelichting: Het insturen wordt verplicht gesteld vanuit het oogpunt van kennisdeling. Het ingestuurde stuk zal niet worden gebruikt voor controle op naleving van de subsidievoorschiften.]
Noot
205[Toelichting: Het GO programma is een Europees subsidieprogramma dat wordt uitgevoerd door de managementautoriteit Oost-Nederland. De managementautoriteit wordt gevormd door de leden van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, gezamenlijk.Voor nadere voorwaarden en het indienen van een  aanvraag voor subsidie kunt u terecht bij: Managementautoriteit Oost-Nederland, Postbus 9090, 6800 GX Arnhem; www.go-oostnederland.eu. ]
Noot
206[Toelichting: Het doel van deze subsidieregeling is MKB-ondernemingen te stimuleren om versneld innovatie, onderzoek en testen te laten plaatsvinden binnen een van de kennisgebieden van innovatiecentra in Overijssel en het versterken van de Overijsselse open innovatiecentra. De aanvrager kan voor een offerte contact opnemen met een Open innovatiecentrum. ]
Noot
207[Toelichting: Hierbij wordt verwezen naar de door de Europese Commissie geformuleerde maatschappelijke vraagstukken: - Gezondheid, demografische veranderingen en welzijn- Voedselveiligheid, duurzame landbouw, marien- en maritiem, onderzoek, bio-economie.- Veilige, schone en efficiënte energie- Slim, groen en geïntegreerd vervoer- Klimaat, hulpbronefficiëntie, grondstoffen- Inclusieve en innovatieve samenleving- Veilige samenleving]
Noot
208[Toelichting: Als de kosten om de businesscase uit te voeren € 1.100.000,- bedragen en de aanvrager € 600.000,- beschikbaar heeft om de businesscase uit te voeren, dan is het financieringstekort € 500.000,-.]
Noot
209[Toelichting: Met deze omzeteis, wordt aangetoond dat de aanvrager al vóór de subsidieaanvraag omzet genereert met activiteiten die hij middels de businesscase bijvoorbeeld wil uitbreiden of verder wil ontwikkelen. Subsidie wordt niet aangemerkt als omzet.]
Noot
210[Toelichting: Uit punt 10 op pagina 3 van de Communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden, volgt dat in de volgende gevallen sprake is van een onderneming in moeilijkheden: a) in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: wanneer meer dan de helft van het maatschappelijk kapitaal is verdwenen en meer dan een kwart van dit kapitaal tijdens de afgelopen twaalf maanden is verloren gegaan, ofb) in het geval van een vennootschap waarvan ten minste enkele vennoten onbeperkte aansprakelijkheid voor de schulden van de vennootschap hebben: wanneer meer dan de helft van het eigen vermogen, zoals in de jaarrekening van de vennootschap wordt vermeld, is verdwenen en meer dan een kwart van dit vermogen tijdens de afgelopen twaalf maanden is verloren gegaan, ofc) voor alle ondernemingsvormen: wanneer de onderneming aan de voorwaarden voldoet om aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen.]
Noot
211[Toelichting: Er moet altijd een verband met rechtspersoonlijkheid zijn. Volgens artikel 2:24a BW is sprake van een dochtermaatschappij van een rechtspersoon als:a) een rechtspersoon waarin de rechtspersoon of een of meer van zijn dochtermaatschappijen, al dan niet krachtens overeenkomst met andere stemgerechtigden, alleen of samen meer dan de helft van de stemrechten in de algemene vergadering kunnen uitoefenen;b) een rechtspersoon waarvan de rechtspersoon of een of meer van zijn dochtermaatschappijen lid of aandeelhouder zijn en, al dan niet krachtens overeenkomst met andere stemgerechtigden, alleen of samen meer dan de helft van de bestuurders of van de commissarissen kunnen benoemen of ontslaan, ook indien alle stemgerechtigden stemmen.]
Noot
212[Toelichting: Aanvrager moet een onderbouwing geven van de behouden of gecreëerde arbeidsplaatsen]
Noot
213[Toelichting: Artikel 4:36 van de Awb maakt het sluiten van een zogenaamde uitvoeringsovereenkomst mogelijk met name met het oog op subsidies die worden verleend in de vorm van een lening. In sub f van dit artikel is in overeenstemming met artikel 4:33 sub a van de Awb het sluiten van de uitvoeringsovereenkomst als voorwaarde voor subsidieverlening opgenomen. In artikel 6.4.11 eerste lid, is opgenomen dat de uitvoeringsovereenkomst uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie wordt aangegaan. In artikel 6.4.13 zijn de belangrijkste uitgangspunten van de uitvoeringsovereenkomst opgenomen.]
Noot
214[Toelichting: In artikel 6.4.1 sub g is een toelichting gegeven op het begrip financieringstekort.]
Noot
215[Toelichting: Dit artikel geeft voorschriften voor een aanvraag voor subsidie.Ingevolge artikel 4:29 Awb begint het subsidieproces met een aanvraag. Indien de aanvrager een samenwerkingsverband is, dienen van iedere onderneming of kennisinstelling die zeggenschap heeft in dit samenwerkingsverband de gegevens, zoals onder sub e, h, i (indien van toepassing), j, k, l te worden overgelegd.]
Noot
216[Toelichting: De MKB-verklaring die ingevuld moet worden, is beschikbaar op www.overijssel.nl/subsidie. Het is niet toegestaan een andere MKB-verklaring te gebruiken dan deze. ]
Noot
217[Toelichting: Aan de hand van de stukken die nodig zijn om de ratingcategorie zoals bedoeld in de Mededeling-rentepercentages te kunnen bepalen, kunnen Gedeputeerde Staten een ratingverklaring laten opstellen. Stukken die overgelegd kunnen worden zijn onder meer een recente balans en een lijst met de zekerheden die gesteld worden ten behoeve van de door Gedeputeerde Staten te verstrekken subsidie. Wanneer de aanvrager een special-purpose-vehicle is, worden stukken overgelegd op basis waarvan de rating van de moederonderneming van de aanvrager kan worden vastgesteld. Wanneer een aanvrager zoals bedoeld in de vorige zin geen moedermaatschappij heeft, is het niet nodig deze stukken te overleggen.]
Noot
218
  • [Toelichting: Subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst. Hierbij geldt dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld als datum van ontvangst van de aanvraag geldt. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden wordt afgeweken van hetgeen wat in artikel 1.1.3 is opgenomen en wordt voor deze aanvragen de volgorde bepaald op basis van de totaalscore die de aanvraag behaalt voor de onderdelen genoemd in sub a, b, c en d.

  • Het aantal punten bij toepassing van sub a wordt bepaald volgens de formule: 60 * (totale financiering van de businesscase -/- aangevraagde subsidie in de vorm van een lening) / (totale financiering van de businesscase). Ofwel, hoe lager het relatieve subsidiepercentage, hoe hoger het aantal punten.

    Rekenvoorbeelden: wanneer de totale benodigde financiering van de businesscase 3 miljoen euro bedraagt en waarvan 1 miljoen subsidie wordt aangevraagd, worden 60 * (3-1)/3 = 40 punten toegekend.

    Wanneer de totale benodigde financiering van de businesscase 2 miljoen euro bedraagt en waarvan 1 miljoen subsidie wordt aangevraagd, worden 60 * (2-1)/2 = 30 punten toegekend.

  • Het aantal punten bij toepassing van sub b wordt als volgt bepaald: bijdrage is uitstekend: 15 punten, bijdrage is goed: 10 punten, bijdrage voldoende: 5 punten bijdrage onvoldoende: 0 punten.

  • Het aantal punten bij toepassing van sub c wordt als volgt bepaald: bijdrage is uitstekend: 15 punten, bijdrage is goed: 10 punten, bijdrage voldoende: 5 punten bijdrage onvoldoende: 0 punten.

  • Als de aanvrager een samenwerkingsverband is, dan worden 10 punten toegekend bovenop de punten die behaald zijn voor onderdeel onder sub a, b en c samen. Als de aanvrager geen samenwerkingsverband is, dan worden deze 10 punten niet toegekend.

  • De prioritering vindt plaats op basis van het hoogst aantal behaalde totale punten voor de onder sub a tot en met d genoemde onderdelen.]

Noot
219[Toelichting: Als een van deze afwijzingsgronden zich voordoet, dan moeten Gedeputeerde Staten de aanvraag afwijzen.Voor de onder sub c genoemde weigeringsgrond geldt dat daar in ieder geval wordt verstaan de situatie waarin de uitkomst van een uitgevoerde management, financiële, technische, juridische of fiscale due diligence negatief is.Ter toelichting op sub e: wanneer de aanvrager een special-purpose-vehicle of startende onderneming zonder kredietverleden en zonder moedermaatschappij zal deze geen rating kunnen krijgen. Deze weigeringsgrond is derhalve niet van toepassing op aanvragers in voormelde zin.]
Noot
220[Toelichting: Met ten minste CCC wordt bedoeld een ratingcategorie van CCC, B, BB en hoger.]
Noot
221
  • [Toelichting: Dit artikel bevat de belangrijkste subsidieverplichtingen die aan de subsidieontvanger zullen worden opgelegd. Op grond van artikel 4:37 van de Awb kunnen de in dat artikel genoemde verplichtingen aan subsidieontvangers worden opgelegd zonder wettelijk voorschrift. Een aantal subsidieverplichtingen kan vanwege het bepaalde in artikel 4:38 en 4:39 van de Awb slechts worden opgelegd als dat in een wettelijke regeling, zoals deze verordening, is bepaald. Om die reden is in dit artikel een aantal subsidieverplichtingen geformuleerd.

  • De subsidieontvanger is verplicht tijdig (zonder nodeloos tijdsverloop) te melden als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten. Bij het niet voldoen aan deze informatieplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Terugvordering van de subsidie, inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag, kan in zo'n geval proportioneel worden geacht, omdat de ontvanger dan misbruik maakte van het gegeven vertrouwen, dat ten grondslag ligt aan de onderhavige subsidieverordening.

    Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de informatieplicht niet geldt na vaststelling van de subsidie of voor zover er (op verzoek van de belanghebbende) door de subsidieverlener een ontheffing is verleend van de verplichting om een prestatie overeenkomstig de subsidietoekenning uit te voeren.]

Noot
222[Toelichting: Zie toelichting artikel 6.4.3 sub f over de achtergronden van de uitvoeringsovereenkomst.]
Noot
223[Toelichting: In dit artikel is aangegeven dat en wanneer de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling moet indienen en welke stukken de subsidieontvanger daarbij moet overleggen.]
Noot
224[Toelichting: Als een subsidie is aan te merken als ontoelaatbare staatssteun, moeten Gedeputeerde Staten het subsidiebesluit wijzigen of intrekken, op grond van artikel 1.6.1.]
Noot
225[Toelichting: Het doel van deze subsidieregeling is om innovaties in de agro&foodsector te stimuleren door middel van de inzet van kennis. De innovaties dragen bij aan verduurzaming en versterking van de Overijsselse agro&food sector zoals omschreven in het Uitvoeringsprogramma Agro&food Overijssel 2013-2015. ]
Noot
226[Toelichting: In de agro&food draait het om de voedselketen. De kern van de agro&food bestaat uit de primaire productie van (grondstoffen voor) levensmiddelen en de verwerking hiervan in de voedingsmiddelenindustrie. In de agro&food sector staan de plantaardige en dierlijke economische ketens centraal. Deze ketes hebben verschillende schakels zoals de toeleverende industrie, uitgangsmateriaal, primaire productie, veterinaire dienstverlening, verwerkende (levensmiddelen)industrie, veilingen, handel en retail.]
Noot
227[Toelichting: Ondernemingen of organisaties die met elkaar in een concern zitten of een holding constructie hebben kunnen niet worden aangemerkt als zijnde onderling onafhankelijk.]
Noot
228[Toelichting: De subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 1.1.5 eerste t/m derde lid zijn hiermee uitgesloten.]
Noot
229[Toelichting: Met een kennisinstelling wordt onder andere bedoeld een universiteit, hogeschool, ziekenhuis of adviesbureau.]
Noot
230[Toelichting: In de Agro&food draait het om de voedselketen. De kern van de agro&food bestaat uit de primaire productie van (grondstoffen voor) levensmiddelen en de verwerking hiervan in de voedingsmiddelenindustrie. In de Agro&food sector staan de plantaardige en dierlijke economische ketens centraal. Deze ketens hebben verschillende schakels zoals de toeleverende industrie, uitgangsmateriaal, primaire productie, veterinaire dienstverlening, verwerkende (levensmiddelen)industrie, veilingen, handel en retail.]
Noot
231[Toelichting: Deze paragraaf geeft uitvoering aan het investeringsvoorstel ICT diensten (PS/2014/249). Het doel van deze paragraaf is om publiek-private samenwerkingsprojecten te ondersteunen bij de ontwikkeling en toepassing van maatschappelijke ICT diensten die bijdragen aan het realiseren van de provinciale opgaven op het gebied van Economie (vestigingsklimaat, topsectoren en sectoren van regionaal belang), Platteland (leefbaarheid), Mobiliteit (verkeersveilighied en ketenmobiliteit) en Energie (decentrale energieopwekking en energiebesparing). ]
Noot
232[Toelichting: Voorbeelden van kosten voor het aanpassen van onroerende goederen zijn aanpassingen in de ICT infrastructuur of de fysieke inrichting van een proeftuin. Voorbeelden van koop of huurkoop van materieel en apparatuur zijn hardware en testapparatuur.]
Noot
233[Toelichting: Voorbeelden van proceskosten zijn kosten die samenhangen met vraagbundeling en kosten die samenhangen met het managen van de grootschalige uitrol. ]
Noot
234[Toelichting: Onder vervangingsinvestering wordt onder anderen verstaan een nieuwe versie van software, een ander softwarepakket of vervanging van hardware.]
Noot
235[Toelichting: Subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst. Hierbij geldt dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld als datum van ontvangst van de aanvraag geldt. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden wordt afgeweken van hetgeen wat in artikel 1.1.3 is opgenomen en wordt voor deze aanvragen de volgorde bepaald op basis van de score die de aanvraag behaald voor de op de sub a, b en c behaalde punten:Het aantal punten bij toepassing van sub a, b en c wordt als volgt bepaald.Bijdrage is uitstekend: 30 punten, bijdrage is goed: 20 punten, bijdrage is voldoende: 10 punten en bijdrage is onvoldoende: 0 punten.De prioritering vindt plaats op basis van het hoogst aantal behaalde totale punten voor de onder sub a, b en c genoemde onderdelen.]
Noot
236[Toelichting: Op grond van de Wet brede doeluitkering verkeer en vervoer (Wet BDU) ontvangt de provincie van het Rijk financiële middelen voor de uitvoering van het verkeers- en vervoersbeleid op regionaal niveau. Daardoor wordt het mogelijk op het decentrale en regionale schaalniveau een integrale afweging te kunnen maken tussen verkeers- en vervoersprojecten, maatregelen te treffen en de daarvoor bestemde middelen in te zetten. Deze financiële middelen mogen op het gehele terrein van het verkeer en vervoer worden ingezet. Het betreft onder meer de verdeling over openbaar vervoer, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. De provincie dient op grond van de Wet BDU jaarlijks een bestedingsplan op te stellen. Bij de voorbereiding daarvan worden de gemeenten betrokken. In het bestedingsplan worden de voorgenomen uitgaven, verdeling over de beleidssectoren en reserveringen met betrekking tot de BDU-middelen opgenomen. Het bestedingsplan bevat eveneens een verdeling van de BDU-middelen over:
  • maatregelen met betrekking tot het provinciaal verkeers- en vervoersbeleid die worden uitgevoerd door de provincie;

  • en maatregelen met betrekking tot het gemeentelijke en intergemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid die worden uitgevoerd door een gemeente of door een samenwerkingsverband. ]

Noot
237[Toelichting: De projecten moeten passen binnen de doelstellingen uit de Omgevingsvisie Overijssel en de in het jaarlijkse bestedingsplan opgenomen accenten voor de verdeling van bijdragen aan gemeenten of samenwerkingsverbanden. Vooralsnog gaat het om de volgende accenten:
  • Aanpak verkeers-ongevallen-concentratiepunten

  • Scheiding van verkeerssoorten

  • Herinrichting van wegvakken, kruisingen, aansluitingen en oversteekplaatsen

  • Verbetering van de herkenbaarheid van de wegcategorie

  • Aanpassing van het wegontwerp aan CROW-richtlijnen

  • Infrastructurele maatregelen met het oog op verkeersveiligheid

Het accent ligt niet bij infrastructurele maatregelen in verblijfsgebieden, zoals projecten snelheidsbegrenzing en attentieverhoging 30 km/h-wegen en 30 km/h-zones. Verder wordt er geen subsidie verstrekt voor kosten van onderhoud aan wegen of kunstwerken en parkeerinfrastructuur.]
Noot
238[Toelichting: Aangegeven wordt voor welke kosten wel en niet subsidie kan worden verkregen en tot welke hoogte. Het betreft hier maximale subsidiepercentages. De hoogte van de te verstrekken subsidie is mede afhankelijk van de totale omvang van het project en het probleemoplossend vermogen van te leveren prestatie in relatie tot de beperkt beschikbare middelen. Planvorming, onderzoek/analyses alsmede kosten eigen dienst komen in principe niet voor subsidie in aanmerking.De verkeersongevallenconcentraties, die voor een subsidie van ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten in aanmerking komen, betreffen de ongevallenconcentraties die voorkomen op de laatst uitgegeven VOC-lijst Overijssel. Deze lijst is een gezamenlijke uitgave van de provincie Overijssel en de Regio Twente. ]
Noot
239[Toelichting: Projectkosten als bedoeld in het tweede lid van artikel 7.1.4 zijn kosten die worden gemaakt voor projecten zoals vermeld in het ‘aanvraagformulier subsidie gedragsbeïnvloeding' (educatielijst).]
Noot
240[Toelichting: Ten behoeve van een goede beoordeling van de aanvraag hebben Gedeputeerde Staten een aanvraagformulier vastgesteld dat bij de aanvraag dient te worden overlegd. Dit aanvraagformulier is op te vragen bij het team RWB Mobiliteit van de provincie.Voorafgaand aan het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft wordt een subsidieplafond vastgesteld. Er is een samenhang met het vaststellen van een subsidieplafond (artikel 7.1.8) en de volgorde van behandeling (zie artikel 7.1.9). Indiening voor een bepaalde datum hangt logisch samen met de wens van het bestuursorgaan om een onderlinge afweging te maken (prioriteitsvolgorde, loting, verdeling naar evenredigheid). Indiening het hele jaar door hangt logisch samen met een behandeling in volgorde van ontvangst. ]
Noot
241[Toelichting: De aanvraagformulieren zijn op te vragen op www.overijssel.nl/subsidie. ]
Noot
242[Toelichting: De in artikel 7.1.3 genoemde criteria zijn hiervoor richtinggevend. In het jaarlijks op te stellen bestedingsplan zullen voor de subsidieverlening de accenten worden aangegeven c.q. nader worden uitgewerkt. Onder meer zal in dat verband aan het bestedingsplan een opsomming van duurzaam veilig projecten worden toegevoegd ten behoeve van de subsidieverlening voor gedragsbeïnvloedingsprojecten. ]
Noot
243[Toelichting: Voor de verslaglegging c.a. van de gedragsbeïnvloedingsprojecten dient gebruik te worden gemaakt van het verantwoordingsformulier. Dit formulier is op te vragen op www.overijssel.nl/subsidie. ]
Noot
244[Toelichting: Het doel van deze subsidieparagraaf is het vergroten van het fietsgebruik op de kansrijke ketenrelaties op een dusdanige manier dat het aandeel fietsverplaatsingen toeneemt, met name ten opzichte van het aandeel autoverplaatsingen. Kansrijke ketenrelaties zijn reisverbindingen met de grootste reizigersstromen in en naar stedelijke netwerken waarop de fiets in combinatie met het OV of auto een goed alternatief vormt voor een reis (volledig) met de auto. Om deze doelstelling te bereiken stellen Gedeputeerde Staten subsidie beschikbaar voor  de volgende activiteiten:- Fysieke maatregelen die bijdragen aan een toename van het aandeel fietsverplaatsingen op een kansrijke ketenrelatie.- Gedragsbeïnvloedingen maatregelen die bijdragen aan een toename van het aandeel fietsverplaatsingen op een kansrijke ketenrelatie.]
Noot
245[Toelichting: Hierbij kan gedacht worden aan: capaciteitsuitbreiding van fietsstallingen of nieuwe fietsstallingen op regionale OV-knooppunten, verbetering fietsinfrastructuur zijnde invulling van de ontbrekende schakels in hoofdfietsroutes of kwaliteitsverbetering van hoofdfietsroutes of fietsleenconcepten. Onderzoek en verkenningen zijn niet subsidiabel.]
Noot
246[Toelichting: Hierbij kan gedacht worden aan: specifieke communicatie- en marketingcampagnes waarbij de doelgroepen betrokken worden zoals werkgevers of werknemers, scholen en andere publiekstrekkers, bedrijventerreinen, ziekenhuizen, evenementlocaties, winkelcentra, musea etc.]
Noot
247[Toelichting: Bijlage 1 is te vinden in de rechterkolom op de website http://www.overijssel.nl/loket/provinciale/uitvoeringsbesluit_subsidies_overijssel_2011. ]
Noot
248[Toelichting: Op dit moment zijn de systemen van de provincies Overijssel en Gelderland en gemeente Arnhem gekoppeld aan het NMS van het project GelOve;]
Noot
249[Toelichting: De ambitie van het programma Nieuwe Energie Overijssel is het aandeel nieuwe energie te vergroten naar 20% in 2020. ]
Noot
250[Toelichting: Het protocol Monitoring energiebesparing 2001 is de vinden op de website http://www.ecn.nl/ (publicatienummer: ECN-C-01-129). ]
Noot
251[Toelichting: Het protocol monitoring Hernieuwbare Energie 2010 is te vinden op de website http://www.agentschapnl.nl/ (publicatienummer: 2DENB1013). ]
Noot
252[Toelichting: De hoeveelheid vermeden primaire energie is de theoretische energie-inhoud van de conventionele energiedrager die men nu niet heeft hoeven gebruiken. De theoretische energie-inhoud wordt bepaald op basis van een referentietechnologie. De referentietechnologie is de conventionele methode waarmee dat energieproduct anders zou zijn opgewekt. Voor iedere referentietechnologie is het rendement bekend waarmee de primaire energiedrager wordt omgezet in een secondaire energiedrager, oftewel de energieproducten elektriciteit, warmte en (verschillende soorten) brandstof. De referentietechnologieën en rendementen staan beschreven in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie 2010. ]
Noot
253[Toelichting: Voorbeelden van een subsidiabele aanvraag voor meerdere adressen zijn projecten waarin energie wordt gedistribueerd of waarin meerdere energieneutrale woningen worden gerealiseerd als beschreven onder lid 2 sub a. ]
Noot
254[Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem vloeit derhalve voort dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie dat neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag. Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager. ]
Noot
255[Toelichting: Tabel energieprijzen Energieprijzen ; Bedrag ; Aardgas m3; € 0,60; Elektriciteit kWh; € 0,23; Houtchips €/ton; € 40,00; Biomassa gedroogd €/ton; € 80,00; Houtpellets €/ton; € 170,00; Groen gas m3 (geen SDE+); € 0,30; Groen gas m3 (SDE+); € 0,62; Bij de aanvraag moeten de gegevens en stukken zoals genoemd in het Aanvraagformulier Duurzame energieopwekking en energiebesparing ingediend worden. Het betreft in ieder geval een projectplan met daarin opgenomen:
  • Een beschrijving van de investering gericht op energiebesparing en energieopwekking;

  • Een samenvatting van kosten en opbrengsten en welke partijen in welke mate bijdragen aan de financiering;

  • De berekening van de vermeden primaire energiegebruik uitgedrukt in Gigajoule;

  • Berekening van de vermeden primaire energiegebruik in GigaJoule per euro aangevraagde subsidie.

Ook moeten o.a. de volgende bijlagen meegestuurd worden:
  • Offertes ten behoeve van de investering, waarbij ook duidelijk wordt welke kosten gemaakt worden voor installeren, engineering en voorbereiding;

  • een kopie van de noodzakelijke vergunningen;

  • indien van toepassing, een bewijsstuk waaruit de inkoop van biomassa blijkt, inclusief inkoopprijs per ton. ]

Noot
256[Toelichting: De regeling is gebaseerd op een ‘tendersysteem'. Dat houdt in dat alle aanvragen vóór een bepaald tijdstip moeten worden ingediend en gelijktijdig worden beoordeeld in welke mate ze voldoen aan de criteria van de regeling. De hoogst gerangschikte aanvragen worden vervolgens toegewezen voor zover het subsidieplafond dat toelaat. Gedeputeerde Staten zullen bij de beoordeling onder meer gebruik maken van externe advisering. De subsidieaanvragen worden gerangschikt onder meer op basis van de verwachte hoeveelheid vermeden primaire energie in Gigajoule per te subsidiëren euro.De bijdrage aan de doelen wordt beoordeeld op de bijdrage aan de vermindering van GJ fossiele brandstoffen ten opzichte van een opgave over de in het voorgaande jaar opgewekte en/of verbruikte energie op basis van fossiele brandstoffen, herhaalpotentieel voor het project en de kans dat dit wordt benut. Bij economisch risico kan worden gedacht aan de robuustheid van het perspectief van een technologie ten opzichte van de te verwachten kostprijsontwikkeling; de mate waarin het project leidt tot kostenbesparing ten opzichte van referentie technologie en de mate waarin marktverwachtingen realistisch zijn.]
Noot
257[Toelichting: Scoretabel investeringen Vermeden primaire energie; GJ; GJ; Rapportcijfer ; van; tot; 10; 250.000; >400.000; 8; 100.000; 250.000; 6; 50.000; 100.000; 4; 10.000; 50.000; 2; 1.000; 10.000; 0; 0; 1.000; Kosteneffectiviteit scores investeringen Rapportcijfer Kosteneffectiviteit ;  GJ/€ van;  GJ/€ tot; 10; 2; >4; 8; 1; 2; 6; 0,5; 1; 4; 0,1; 0,5; 2; 0,01; 0,1; 0; 0; 0,01; Combinatie subsidiabele activiteiten Rapportcijfer; Aantal activiteiten; 10; 5; 8; 4; 6; 3; 4; 2; 0; 1; Bij de berekening van de hoeveelheid vermeden primaire energie wordt uitgegaan van een technische levensduur van 15 jaar.Formule investeringen= toegekende rapportcijfer vermeden primaire energie*15 (30%) + toegekende rapportcijfer kosteneffectiviteit*15 (30%) + toegekende rapportcijfer de mate van slaagkans*10 (20%) + toegekende rapportcijfer praktische navolging *5 (10%) + toegekende cijfer de mate van combinatie subsidiabele activiteiten*5 (10%). De totale som wordt gedeeld door 50, zodat een cijfer tussen de 0 en 10 wordt verkregen.]
Noot
258[Toelichting: Hier geldt ook de toelichting die bij sub a staat. ]
Noot
259[Toelichting: Bij slaagkans valt te denken aan de helderheid van de doelstellingen en de gekozen aanpak van het projectvoorstel, aan de kwaliteit van de aanvrager(s) en aan de kwaliteit van de organisatie, die zich uit in beschikbare kennis, middelen en expertise. ]
Noot
260[Toelichting: Bij praktische navolging gaat het om het inzicht in de ontwikkeling van de technologie nadat het project is afgerond waarbij ook niet-technologische aspecten een belangrijke rol spelen. ]
Noot
261[Toelichting: Hier geldt ook de toelichting die bij sub a staat. ]
Noot
262[Toelichting: Voor huishoudens zijn duurzaamheidleningen en - premies beschikbaar bij gemeentelijke Energieloketten.]
Noot
263[Toelichting: Woningcorporaties kunnen hiervoor terecht bij het Energiefonds van de provincie Overijssel.]
Noot
264[Toelichting: Het factsheet is te vinden op www.overijssel.nl/subsidie. ]
Noot
265[Toelichting: De doorlooptijd van de projecten is gesteld op maximaal 3 jaar. Een verzoek tot uitstel zal worden beoordeeld waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met voorzienbaarheid, en of de vertraging aan de aanvrager redelijkerwijs te verwijten is, dan wel voor zijn rekening dient te komen. ]
Noot
266[Toelichting: Informatie over de energiescan is te vinden op http://www.energiescanoverijssel.nl/. ]
Noot
267[Toelichting: Voorbeelden van bewezen en rendabele technieken zijn warmte- en koude-opslag, warmteterugwinning, houtpelletkachels, lagetermperatuurverwarming, warmtepompen en zonnepanelen.  ]
Noot
268[Toelichting: Het programma Nieuwe Energie is gericht op duurzame energie en energiebesparing met als doel het fossiele energiegebruik te verminderen. Met deze subsidieregeling wordt uitvoering gegeven aan het deelprogramma ‘Energiebesparing bij bedrijven en -terreinen'. Ondernemingen die een energieonderzoek hebben laten uitvoeren, kunnen een subsidieaanvraag indienen voor het uitvoeren van de maatregelen die voorgesteld worden in het energieonderzoek. ]
Noot
269[Toelichting: Een eenvoudige energiescan, zoals de digitale NZOscan, geeft niet alle mogelijke maatregelen weer. Voor een volledig overzicht wordt verwezen naar een energieonderzoek door een energieadviseur.]
Noot
270[Toelichting: Voorbeeld van een certificerende instantie is FeDec. ]
Noot
271[Toelichting: Gedeputeerde Staten willen het mogelijk maken dat partijen een gezamenlijke aanvraag kunnen indienen. De totale investering per aanvraag moet dan € 4.000 of meer bedragen.]
Noot
272[Toelichting: Deze subsidieregeling is gericht op het stimuleren van het gebruik van de hernieuwbare energiebronnen groengas en groene stroom als brandstof voor het verkeer. Verkeer zorgt naast klimaatverandering (uitstoot CO2) ook voor luchtvervuiling. Rijden op groengas en elektriciteit hebben de laagste milieubelasting. ]
Noot
273[Toelichting: Dit betekent dat voertuigen waarvan de elektromotor gevoed kan worden door een motor/generator combinatie op fossiele brandstoffen en voertuigen voorzien van een elektromotor in combinatie met een verbrandingsmotor niet in aanmerking komen voor subsidie.]
Noot
274[Toelichting: De hoogte van de subsidie is met uitzondering van het elektrisch voertuig afhankelijk van de voertuigcategorie. De voertuigcategorie is te vinden op het kentekenbewijs:
  • Categorie M: Voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde motorvoertuigen met ten minste vier wielen.

  • Categorie M1: Voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde voertuigen met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend.

  • Categorie M2: Voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde voertuigen met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en met een maximummassa van ten hoogste 5 ton.

  • Categorie M3: Voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde voertuigen met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en met een maximummassa van meer dan 5 ton.

  • Categorie N: Voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde voertuigen met ten minste vier wielen.

  • Categorie N1: Voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde voertuigen met een maximummassa van ten hoogste 3,5 ton.

  • Categorie N2: Voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde voertuigen met een maximummassa van meer dan 3,5 ton, doch niet meer dan 12 ton.

  • Categorie N3: Voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde voertuigen met een maximummassa van meer dan 12 ton. ]

Noot
275[Toelichting: Van oudsher zijn er twee omvangrijke afzetmarkten voor biomassa: de voedselmarkt en de bestaande markt voor onder meer hout, olie, vezels, veevoer en compost. Hier komt een groeiende waardeketen bij, namelijk voor het gebruik van biomassa als groene materialen, als groene grondstof voor specifieke toepassingen in de chemie, als transportbrandstof en voor opwekking van duurzame energie. Biomassa inzetten voor duurzame energie is economisch gezien de meest laagwaardige toepassing, maar vanuit het oogpunt van benutting van de energie-inhoud is energieopwekking thans de meest toegepaste verwerking van biomassa. Voor energieopwekking zijn de meeste productiehoeveelheden biomassa beschikbaar. De biomassaketen is een productketen en bestaat uit een aantal schakels die optimaal op elkaar afgestemd moeten worden. Biomassa kan tot waarde worden gebracht door het opzetten van een biomassaketen. Daarom spreek je ook van een biomassawaardeketen. De economische waarde binnen de keten neemt met elke schakel toe. Bijvoorbeeld gestapelde en gedroogde biomassa, en op maat verkleinde biomassa, heeft toenemend meer waarde voor de handel of de verwerker, dan verspreid liggende biomassa die nog ingezameld en voorbewerkt moet worden. Projecten worden opgezet met het doel om samenwerking in de biomassaketen te bevorderen. Er is nu nog weinig of geen samenwerking is in de waardeketen en biomassa daarom niet geoogst, verhandeld en ingezet wordt. Er is dringend behoefte aan het verbindingen maken tussen de schakels van de biomassaketen, opdat er een volwaardige markt voor biomassa tot stand komt. Het sluiten van ketens vergt een nauwe samenwerking tussen partijen, een sterke logistieke organisatie, en een rendabele manier van (her)gebruik van reststromen.]
Noot
276[Toelichting: Deze regeling is bedoeld om ketenprocessen bij biomassaprojecten  te optimaliseren. Onderdelen van een biomassaproject zijn stappen als inzameling, voorbewerking, tussenopslag, transport en bewerking van biomassa (transitie) en distributie van warmte, elektriciteit of brandstoffen naar een eindafnemer. Daar hoort ook bij het oogsten, eventueel voorbewerken (om kwaliteit te leveren) en tussenopslag (massa, continuïteit). ]
Noot
277[Toelichting: Op grond van deze regeling kan een onderneming, waaronder verenigingen en stichtingen, een energielening aanvragen. ]
Noot
278[Toelichting: De energielijst is een overzicht van RVO van energie-investeringen die voor de fiscale Energie Investeringsaftrek regeling  (EIA)in aanmerking komen. Deze lijst wordt elk jaar opnieuw opgesteld. De aangepaste lijst wordt elk jaar in april opgenomen in de regeling van de provincie Overijssel.  Het overzicht van de energie-investeringen is opgedeeld in 5 categorieën. Deze subsidieparagraaf richt zich op categorie A bedrijfsgebouwen, B processen en D duurzame energie. Dit betekent dat een onderneming een energielening kan aanvragen bij de provincie voor investeringen die genoemd worden onder categorie A, B en D van de energielijst, met uitzondering van windturbines.Maatregelen uit categorie A, B en D van de Energielijst 2014, met uitzondering van windturbines. Omschrijving; Code ; Categorie A. Bedrijfsgebouwen; ; Technische voorzieningen voor energiebesparing in of bij bestaande bedrijfsgebouwen; 410000; Technische voorzieningen voor energiebesparing in of bij nieuwe bedrijfsgebouwen; 410000; Specifieke bedrijfsmiddelen ingedeeld op functie; ; • Energielabel verbeteren; ; Energieprestatieverbetering van bestaande bedrijfsgebouwen; 210000; • Verwarmen; ; HR-luchtverwarmer; 210102; Steunventilator; 210103; Direct gasgestookt stralingspaneel; 210106; Direct gasgestookte condenserende boiler; 210107; Direct gasgestookt condenserend warmwaterdoorstroomtoestel; 210108; Warmteterugwinningssysteem uit luchtwassers; 210109; Laaghangend verwarmingssysteem voor bestaande pluimveestallen; 210110; Warmtepompboiler; 211102; Warmtepomp; 211103; Warmtepomp (luchtgerelateerd); 211104; • koelen/vriezen; ; Warmtewisselaar voor vrije koeling; 210206; Adiabatische luchtkoeling; 210207; • Ventileren; ; Debietregeling ventilator; 210301; Luchtdicht luchtverdeelsysteem; 210302; Laagdebiet afzuigkap in grootkeukens; 210304; Koude- of warmteterugwinningssysteem uit ventilatielucht; 210801; Systeem bij radiatoren voor koude- of warmteterugwinning uit ventilatielucht; 210802; Koude- of warmteterugwinningssysteem uit ventilatielucht bij grootkeukens; 210805; • Isoleren/afschermen; ; HR-glas; 210401; Isolatie voor bestaande constructies; 210403; Isolatie van koel- of vriesruimten; 210404; Faseovergangsmateriaal; 210405; • Verlichten; ; Energie-efficiënt verlichtingssysteem; 210501; LED-verlichtingssysteem; 210506; Noodverlichting; 210507; LED-belichtigingssysteem; 210508; • Aandrijven; ; HR-elektromotor; 210601; Energieprestatieverbetering van bestaande liften; 210602; • Drogen/bevochtigen; ; Warmtewisselaar voor luchtontvochtiging; 210705; Bevochtigingsrotor; 210706; • Energiehergebruik; ; Systeem voor benutting van afvalwarmte; 210803; Afvalwaterwarmtewisselaar; 210804; • Beheer/regelen; ; Besparingssysteem voor verlichting of klimaat; 210502; Energiezuinig afzuigsysteem; 210905; • Utilities; ; Warmtekrachtinstallatie met behulp van een zuigermotor; 231001; Warmtekrachtinstallatie anders dan met behulp van een zuigermotor; 231002; • Conversie; ; Brandstofcelsysteem; 231101; • Energiebesparing in de keten; ; Systeem voor benutting van afvalwarmte; 210803; • Overig; ; HR-pomp; 211001; ; ; Categorie B. Processen; ; Technische voorzieningen voor energiebesparing bij bestaande processen; 320000; Technische voorzieningen voor energiebesparing bij nieuwe processen; 420000; Specifieke bedrijfsmiddelen ingedeeld op functie; ; • Verwarmen; ; Gasgestookt HR-frituurtoestel; 220101; Gasgestookte (stoom)convectieoven; 220102; Lage temperatuur luchtverwarmer in tuinbouwkassen; 220105; Warmtewisselaar met helixwerking of schotten van strekmetaal; 220109; Direct gasgestookte condenserende boiler; 220114; Warmtepomp; 221103; • Koelen/vriezen; ; Energiezuinige koel- en/of vriesinstallatie; 220212; Heetgasontdooisysteem; 220213; Ontdooikap; 220214; Energiezuinige professionele koel- of vrieskast; 220215; Melkvoorkoeler; 220216; Hogedrukverneveling in tuinbouwkassen; 220218; Klimaatbeheersysteem voor bestaande datacenters en bestaande serverruimten; 220219; Adiabatische luchtkoeler voor datacenters en serverruimten; 220220; • Ventileren; ; Debietregeling ventilator in tuinbouwkassen; 220301; Systeem voor ontvochtiging van tuinbouwkassen; 220304; Luchtcirculatiesysteem in tuinbouwkassen; 220305; Luchtionisatie-apparaat in rijpings- of bewerkingsruimte voor kaas; 220306; Gelijkstroomventilator; 220604; • Isoleren/afschermen; ; Kasdek of kasgevel; 220402; Horizontale energieschermen; 220403; Gevelschermen; 220404; Buitenschermen; 220405; Mangelkappen voor bestaande mangels; 220406; Isolatie van gevels van bestaande tuinbouwkassen; 220407; • Belichten; ; LED-belichtingssysteem voor tuinbouwgewassen; 220503; • Aandrijven; ; HR-elektromotor; 220602; • Drogen/bevochtigen; ; Energiezuinige wasdroger; 220701; Gasgestookte infraroodpanelen voor droging van oppervlakten; 220703; Lakdroger met UV-A lichtarmaturen; 220704; Absorptiedroging; 220705; Stoomdroger; 220713; Hogedrukontwateringspers voor natwasserijen; 220714; Warmtewisselaar voor luchtontvochtiging; 220715; Mangel met directe gasverwarming van de rol; 220716; ; ; Categorie D. Duurzame energie; ; Technische voorzieningen voor het aanwenden van duurzame energie; 450000; Specifieke bedrijfsmiddelen ingedeeld op functie; ; • Duurzame warmte; ; Zonnecollectorsysteem voor verwarmen; 250101; Zonnecollectorsysteem voor verwarmen met SDE2013 of eerder; 250104; Aardwarmtewinningssysteem met SDE2013 of eerder; 250102; Dak- gevelpanelen met geïntegreerde zonnecollector; 250103; Ketel of kachel gestookt met biomassa; 251105; Ketel gestookt met biomassa met SDE2013 of eerder; 251114; Aerobe biomassa-reactor; 251111; Warmte- of koudeopslag in de bodem (aquifer); 251201; Grondwarmtewisselaar; 251202; • Duurzame electriciteitsopwekking; ; Zonnepanelen voor electriciteitsopwekking; 251102; Zonnepanelen voor electriciteitsopwekkingmet SDE2013 of eerder; 251104; Warmtekrachtinstallatie met SDE2013 of eerder; 251108; Zoet-zoutwater centrale met SDE2013 of eerder; 251109; Organic Rankine Cycle of Kalinacyclus; 251110; • Utilities; ; Warmtekrachtinstallatie met behulp van een zuigermotor, gestookt met biomassa met SDE2013 of eerder; 251106; Warmtekrachtinstallatie anders dan met behulp van een zuigermotor, gestookt met biomassa met SDE2013 of eerder; 251107; • Conversie; ; Vergistingsinstallatie voor droge biomassa met SDE2013 of eerder; 251112; Biogasproductieverhogende voorzieningen bij vergistingsinstallaties voor natte biomassa met SDE2013 of eerder; 251113; Biogasopwaardeerinstallatie met SDE2013 of eerder; 251203; Biobrandstof productieinstallatie; 251205; • Netwerk voor groen gas; ; Biogasopwaardeerinstallatie met SDE2013 of eerder; 251203];
Noot
279[Toelichting: Een overzicht van investeringen die onder categorie A, B en D vallen, met uitzondering van windturbines, is opgenomen in de toelichting onder sub a van dit artikel. Omschrijving van de investeringen is te vinden in de energielijst 2014 van RVO http://www.rvo.nl/sites/default/files/2013/12/EIA%20Energielijst%202014.pdf.Voor de bepaling van generieke voorzieningen wordt dezelfde berekeningswijze toegepast als door RVO toepast.]
Noot
280[Toelichting: Voor de kredietbeoordeling van SVn dienen de laatste 3 jaarverslagen te worden overlegd.]
Noot
281[Toelichting: Een particuliere woningeigenaar die woonachtig is in Overijssel kan een duurzaamheid-, buren- en/of energie-investeringspremie aanvragen.DuurzaamheidpremieEen duurzaamheidpremie kan aangevraagd worden voor de volgende isolatiemaatregelen aan een bestaande woning: dak-, gevel-, spouw-, vloerisolatie of isolatieglas. De isolatiemaatregelen moeten aan een aantal kwaliteits- en kwantiteitseisen voldoen. Welke eisen dit zijn, is weergegeven in de toelichting van artikel 8.16.3 lid 1 onder tabel 1b en 1c.Een particuliere woningeigenaar kan maar één keer een duurzaamheidpremie ontvangen. De aanvrager moet daarom vooraf goed nagaan voor welke duurzaamheidpremie een aanvraag wordt gedaan. Een particuliere woningeigenaar moet eerst via stichting Meer met Minder een reservering aanvragen van de duurzaamheidpremie, oftewel een premiereservering aanvragen. Na aanvraag van de premiereservering kan de particuliere woningeigenaar aan de slag met het realiseren van de isolatiemaatregelen. De realisatie van de maatregelen mag niet gestart zijn voordat de premiereservering is aangevraagd. De isolatiemaatregelen moeten zijn gerealiseerd en de kosten moeten zijn gemaakt en betaald binnen 26 weken na datum van de premiereservering. Dan kan pas de aanvraag voor de gereserveerde duurzaamheidpremie ingediend worden bij stichting Meer Met Minder. De aanvraag voor de duurzaamheidpremie wordt ingediend met het daarvoor bestemde aanvraagformulier. De aanvrager moet bij zijn aanvraag een factuur meesturen. Uit de factuur moet blijken dat de aanvrager de kosten voor de realisatie van de isolatiemaatregelen gemaakt heeft. Daarnaast moet de aanvrager een bankafschrift meesturen waaruit blijkt dat de factuur is betaald.BurenpremieAls de aanvrager gebruik wil maken van de burenpremie van € 150 dan moet er een gezamenlijke aanvraag ingediend worden. De initiatiefnemende aanvrager vermeldt in het aanvraagformulier dat hij/zij een gezamenlijke aanvraag doet en vermeldt tevens de naam en adresgegevens van de andere aanvrager. De andere aanvrager moet in hetzelfde postcodegebied wonen, waarvan de vier cijfers en de eerste letter hetzelfde zijn. Aan de hand van de postcodes wordt bepaald of de aanvragers in aanmerking komen voor de burenpremie. Binnen 14 dagen nadat de initiatiefnemende aanvrager de premiereservering heeft gedaan moet de andere aanvrager de premiereservering ook ingediend hebben, anders vervalt de premiereservering voor de burenpremie.Energie-investeringspremieEen aanvrager komt in aanmerking voor de energie-inversteringspremie van € 300 als de aanvrager een investering van minimaal € 5.000 doet  in energiebesparende en/of energieopwekkende maatregelen. De energiebesparende en/of energieopwekkende maatregelen moeten aan een aantal kwaliteits- en kwantiteitseisen voldoen. Welke eisen dit zijn, is weergegeven in de toelichting van artikel 8.16.3 lid 1 onder tabel 1a.Informatie over deze regeling wordt gegeven door het gemeentelijk energieloket of stichting Meer Met Minder.]
Noot
282[Toelichting: Tabellen 1b en 1cTabel 1b: Kwaliteitseisen isolatiemaatregelenType isolatie ; Kwaliteitseis ; Dakisolatie; Rd groter of gelijk aan 2,50 m2K/W; Gevelisolatie; Rd groter of gelijk aan 2,50 m2K/W; Spouwmuurisolatie; Rd-waarde groter of gelijk aan 1,30 m2K/W; Vloerisolatie; Rd groter of gelijk aan 2,50 m2K/W; Isolatieglas; Uwaarde kleiner of gelijk aan 1,60 W/m2.K(6); Toelichting op de begrippen:Rd-waarde: de warmteweerstand van een materiaal (aanduiding voor isolatiemateriaal)U-waarde: de warmtetransmissiecoëfficiënt van een materiaal oftewel het warmteverlies door een constructiedeel (aanduiding voor transparante materialen, voor glas is Ugl gebruikelijk)Tabel 1c: Kwantiteitseisen isolatiewoningen per type woning ; Vrijstaand ; Twee onder één kap ; Rijwoning-hoek; Rijwoning-tussen  ; Appartement ;  Dakisolatie; opp. groter of gelijk aan 35 m2; opp. groter of gelijk aan 30 m2; opp. groter of gelijk aan 30 m2; opp. groter of gelijk aan 25 m2; opp. groter of gelijk aan 25 m2;  Gevelisolatie; opp. groter of gelijk aan 60 m2; opp. groter of gelijk aan 50 m2; opp. groter of gelijk aan 30 m2; opp. groter of gelijk aan 15 m2; opp. groter of gelijk aan 15 m2;  Vloerisolatie; opp. groter of gelijk aan 35 m2; opp. groter of gelijk aan 28 m2; opp. groter of gelijk aan 25 m2; opp. groter of gelijk aan 25 m2; opp.groter of gelijk aan 25 m2; Isolatieglas ; opp. groter of gelijk aan 12 m2; opp. groter of gelijk aan 12 m2; opp. groter of gelijk aan 10 m2; opp. groter of gelijk aan 8 m2; opp. groter of gelijk aan 8 m2];
Noot
283[Toelichting: Onder realisatie wordt onder andere verstaan: het daadwerkelijk verlenen van de opdracht aan een bedrijf, het aankopen van materialen en het starten met isoleren.]
Noot
284[Toelichting: Een reservering voor de energie-investeringspremie is niet nodig als er al een reservering voor een duurzaamheidpremie is gedaan.]
Noot
285[Toelichting: Onder realisatie wordt onder andere verstaan: het daadwerkelijk verlenen van de opdracht aan een bedrijf, het aankopen van materialen en het starten met isoleren.]
Noot
286[Toelichting: Iedereen die eerder al een duurzaamheidpremie heeft gereserveerd, maar nog niet een aanvraag voor de premie heeft ingediend, mag zonder premiereservering een energie-investeringspremie aanvragen. Wanneer nog niet eerder een andere premie is aangevraagd is moet voor de energie-investeringspremie wel een premiereservering worden ingediend.]
Noot
287[Toelichting: Particuliere woningeigenaren kunnen een duurzaamheidlening met rentekorting van het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting (SVn) ontvangen. Deze regeling richt zich uitsluitend op het verstrekken van de rentekorting. Een aanvraag voor een duurzaamheidlening met rentekorting wordt aangevraagd bij Stichting Meer Met Minder. De duurzaamheidlening wordt verstrekt door SVn.Eerst wordt bepaald of  de energiemaatregel(en) waarvoor de duurzaamheidlening aangevraagd wordt in aanmerking komt voor de rentekorting van maximaal 3%. Als dat zo is dan ontvangt de aanvrager een beschikking van Meer Met Minder, waarin staat dat de subsidie in de vorm van een rentekorting wordt verstrekt. De rentekorting wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde, dat de  aanvrager een SVn duurzaamheidlening verkrijgt. De aanvrager ontvangt met de verleningsbeschikking tevens het aanvraagformulier om de duurzaamheidlening bij SVn aan te kunnen vragen. SVn ontvangt een kopie van de verleningsbeschikking en zorgt voor de verder afwikkeling van de duurzaamheidlening en de betaling.Een overzicht van de energiemaatregelen die in aanmerking komen zijn weergegeven in tabel 1 energiemaatregelen duurzaamheidlening.]
Noot
288[Toelichting: Onder woningverbetering wordt verstaan maatregelen die leiden tot verbetering van de woning en die een relatie hebben met de energiemaatregel. Te denken valt aan de volgende bouwtechnische aanpassingen: aanpassingen van kozijnen, dakconstructies. Maar ook schilderwerkzaamheden of onderhoud als gevolg van het treffen van de energiemaatregel vallen hieronder.]
Noot
289[Toelichting: Een particuliere woningeigenaar kan maximaal twee keer een duurzaamheidlening aanvragen. Voorbeeldaanvraag voor een duurzaamheidlening met een looptijd van 15 jaren: Eerste aanvraag: een particuliere woningeigenaar ontvangt een duurzaamheidlening van € 10.000,--. Tweede aanvraag: particuliere woningeigenaar ontvangt een aanvullende duurzaamheidlening van € 8.000,--. Derde aanvraag: wordt afgewezen, ondanks dat er nog leenruimte is van € 2.000,--. De tweede aanvraag duurzaamheidlening is alleen mogelijk nadat de depot van de eerste duurzaamheidlening is gesloten.]
Noot
290[Toelichting: Een Vereniging van Eigenaren (VvE) die een wooncomplex bezit, gevestigd in Overijssel, kan een duurzaamheidpremie aanvragen. De volgende isolatiemaatregelen aan een bestaand VvE wooncomplex komen in aanmerking voor een duurzaamheidpremie: dak-, gevel-, vloerisolatie of isolatieglas. De isolatiemaatregelen moeten aan een aantal kwaliteitseisen voldoen. Welke eisen dit zijn, is weergegeven in tabel 1. De regeling gaat ervan uit dat premie voor dak-, gevel- en vloerisolatie in alle gevallen alleen kan worden aangevraagd door de VvE als rechtspersoon en niet door de individuele appartementseigenaren. Het onderhoud aan de beglazing (en kozijnen) kan daarentegen wel de individuele verantwoordelijkheid zijn van de appartementseigenaar. Dit vloeit voort uit de splitsingsakte van de VvE. Binnen de VvE waar beglazing de individuele verantwoordelijkheid is van de appartementseigenaar, moet de betreffende appartementseigenaar voor het deel isolatieglas worden gezien in de rol van particuliere woningeigenaar. Paragraaf 8.16  is dan van toepassing.Een VvE kan maar één keer een duurzaamheidpremie ontvangen. De VvE als aanvrager moet daarom vooraf goed nagaan voor welke duurzaamheidpremie een aanvraag wordt gedaan. Stel dat de aanvrager eerst voor één isolatiemaatregel een duurzaamheidpremie ontvangt en na enige tijd besluit een tweede isolatiemaatregel te realiseren, dan wordt de tweede aanvraag voor een duurzaamheidpremie afgewezen.De aanvraag voor de duurzaamheidpremie wordt ingediend met het daarvoor bestemde aanvraagformulier bij  stichting Meer Met Minder.]
Noot
291[Toelichting: De Vereniging van Eigenaren is een vereniging van de eigenaren van de appartementsrechten die tot een appartementencomplex behoren. De VvE ontstaat op het moment dat de splitsingsakte wordt ondertekend. Iedere appartementseigenaar wordt van rechtswege lid van de VvE, die als doel heeft de gemeenschappelijke belangen van de appartementseigenaren (de leden) te behartigen. De VvE voert ook het beheer over de gemeenschappelijke delen van het appartementencomplex. Een VvE is op grond van de Handelsregisterwet verplicht zich in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De VvE zelf en het bestuur moeten zijn ingeschreven. ]
Noot
292[Toelichting: Rd-waarde: de warmteweerstand van een materiaal (aanduiding voor isolatiemateriaal)U-waarde: de warmtetransmissiecoëfficiënt van een materiaal oftewel het warmteverlies door een constructiedeel (aanduiding voor transparante materialen, voor glas is Ugl gebruikelijk) ]
Noot
293[Toelichting: Dit artikel vormt de grondslag voor de duurzaamheidpremie. Een VvE ontvangt een duurzaamheidpremie voor maximaal twee maatregelen. De hoogte van de duurzaamheidpremie wordt bepaald op basis van de hoogte van de kosten derden; artikel 1.1.5 vierde lid geeft een omschrijving van kosten derden. ]
Noot
294[Toelichting: Uit dit artikel vloeit voort dat een aanvraag van bijvoorbeeld een VvE waarvan 25% van de stemmen in handen is van een corporatie geweigerd wordt.]
Noot
295[Toelichting: Een Vereniging van Eigenaren (VvE) kan een duurzaamheidlening met rentekorting van het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting (SVn) ontvangen. Deze regeling richt zich uitsluitend op het verstrekken van de rentekorting. Een aanvraag voor een duurzaamheidlening met rentekorting wordt aangevraagd bij Stichting Meer Met Minder. De duurzaamheidlening wordt aangevraagd bij SVn. Bij positieve beoordeling door SVn onder andere op basis van een kredietbeoordeling wordt een offerte uitgebracht door SVn.Eerst wordt bepaald of de energiemaatregel(en) waarvoor de duurzaamheidlening aangevraagd wordt in aanmerking komt voor de rentekorting van maximaal 3%. Als dat zo is dan ontvangt de aanvrager een beschikking van Meer Met Minder, waarin staat dat de subsidie in de vorm van een rentekorting wordt verstrekt. De rentekorting wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde, dat de aanvrager een SVn duurzaamheidlening verkrijgt. De aanvrager ontvangt met de verleningsbeschikking tevens het aanvraagformulier om de duurzaamheidlening bij SVn aan te kunnen vragen. SVn ontvang een kopie van de verleningsbeschikking en zorgt voor de verdere afwikkeling van de duurzaamheidlening en de betaling. ]
Noot
296[Toelichting: De VvE is een vereniging van de eigenaren van de appartementsrechten die tot een appartementencomplex behoren. De vereniging ontstaat op het moment dat de splitsingsakte wordt ondertekend. Iedere appartementseigenaar wordt van rechtswege lid van de VvE, die als doel heeft de gemeenschappelijke belangen van de appartementseigenaren (de leden) te behartigen. De VvE voert ook het beheer over de gemeenschappelijke delen van het appartementencomplex. Een VvE is op grond van de Handelsregisterwet verplicht zich in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De VvE zelf en het bestuur moeten zijn ingeschreven. ]
Noot
297[Toelichting: Een overzicht van de energiemaatregelen die in aanmerking komen is weergegeven in tabel 1 energiemaatregelen duurzaamheidlening.Tabel 1: energiemaatregelen duurzaamheidlening Maatregelen; Kwalitatieve criteria ; Dakisolatie; Rd groter of gelijk aan 2,50 m2K/W; Gevelisolatie; Rd groter of gelijk aan 2,50 m2K/W; Spouwmuurisolatie; Rd groter of gelijk aan 1,30 m2K/W; Vloerisolatie; Rd groter of gelijk aan 2,50 m2K/W; Isolatieglas; Uglas kleiner of gelijk aan 1,60 W/m2.K; Isolatiekozijn; Uraam kleiner of gelijk aan 1,70 W/m2.K; Warmtepomp bron bodem; COP(bij 7/45°C) groter of gelijk aan 4; Warmtepomp bron lucht; COP(bij 7/45°C) groter of gelijk aan 3; Warmtepompboiler/Combiwarmtepomp (tap) ; COP(bij 7/45°C) groter of gelijk aan 3; Pellet ketel/kachel; geen; Micro-WKK/Hre-ketel; geen; WTW voor ventilatie; geen; PV-cellen/Zonnecollectoren; geen; LTV (laag temperatuur verwarming); geen; Douchewater WTW; geen; Vraag-/Druk-/CO2gestuurde ventilatieroosters; geen; Groene dak/gevels; geworteld in de constructie (gevel/dak)];
Noot
298[Toelichting: Onder woningverbetering wordt verstaan maatregelen die leiden tot verbetering van de woning en die een directe relatie hebben met de uitvoering van energiemaatregelen. Te denken valt aan de volgende bouwtechnische aanpassingen: aanpassingen van kozijnen, dakconstructies. Maar ook schilderwerkzaamheden of onderhoud als gevolg van het treffen van de energiemaatregel vallen hieronder. ]
Noot
299[Toelichting: Een VvE met minder dan 10 appartementseigenaren kan een gebundelde aanvraag voor een duurzaamheidlening doen zoals bedoeld in paragraaf 8.17 Duurzaamheidlening particuliere woningeigenaar. De VvE wordt daarmee niet de aanvrager of de ontvanger van de duurzaamheidlening met rentekorting, maar de particuliere appartementseigenaren. ]
Noot
300[Toelichting: In dit artikel wordt in het eerste lid een aantal begrippen verduidelijkt die in deze paragraaf van het Uitvoeringsbesluit worden gehanteerd.Ad fOnder andere biomassa wordt in het kader van deze subsidie-paragraaf als hernieuwbare energiebron aangemerkt. De AGV stelt geen eisen aan energie-installaties die biomassa gebruiken als brandstof om energie op te wekken. Om die reden is er in deze subsidie-paragraaf voor gekozen om alleen steun te verlenen aan het gebruik van energie-installaties die biomassa gebruiken als brandstof om energie op te wekken. Steun voor de productie van biobrandstoffen valt niet onder de onderhavige subsidie-paragraaf.Biobrandstoffen zijn vloeibare of gasvormige producten die gewonnen worden uit plantaardig of dierlijk materiaal (biomassa) en worden gebruikt om energie op te wekken of als brandstof te dienen. Er bestaan al drie generaties biomassa. Tot biomassa van de eerste generatie worden voedselgewassen gerekend, zoals maïs, koolzaad, oliepalm, soja, suikerbiet, suikerriet en ook graan. Biomassa die niet aan voedsel zijn gerelateerd worden meestal de tweede generatie genoemd. Voorbeelden hiervan zijn houtsnippers, stro, de oneetbare gedeelten van voedselgewassen, dierlijk vet, gebruikt frituurvet en afval. Onder de derde generatie biomassa wordt in Nederland vooral algen verstaan. Algen worden overigens als bron voor biomassa niet op de markt verwacht voor het jaar 2020. Ad r:Naar verwachting levert de realisatie van een energieproject een aantal nieuwe arbeidsplaatsen op of kunnen als gevolg van het energieproject nieuwe arbeidsplaatsen worden behouden. De provincie wil daarin inzicht hebben. Ad sub kk:De subsidie-aanvrager moet in het projectplan aangeven wat de effecten zijn ten aanzien van energiebesparing dan wel toename van hernieuwbare energie. Indien de subsidie-aanvrager een grote onderneming is, moet zij, naast het voorgaande, aantonen dat dat de subsidie een stimulerend effect op het energieproject heeft. Hierbij moet aan één of meer van de volgende criteria worden/zijn voldaan:- een wezenlijke toename van de omvang van het energieproject of de activiteit als gevolg van de subsidie;- een wezenlijke toename van de reikwijdte van het energieproject of de activiteit als gevolg van de subsidie;- een wezenlijke toename van de totale uitgaven van de subsidie-ontvanger voor het energieproject of de activiteit als gevolg van de subsidie; - een wezenlijke toename van de snelheid waarmee het betrokken energieproject of de activiteit wordt voltooidEen eenvoudige verklaring van grote ondernemingen dat de subsidie de reikwijdte en omvang van het project vergroot volstaat niet om een stimulerend effect aan te tonen. Grote ondernemingen moeten de levensvatbaarheid van het project aan de hand van een vergelijking tussen scenario's met en zonder subsidie aantonen en daaruit moet blijken dat aan één of meer van de voorgaande criteria is voldaan. Gedeputeerde Staten zullen de analyse van de grote onderneming en de door haar verstrekte bewijsstukken op hun geloofwaardigheid toetsen.]
Noot
301[Toelichting: In het tweede lid is aangegeven dat het verstrekken van subsidie voor bepaalde vormen van activiteiten dan wel bepaalde sectoren niet toegestaan is. Deze uitsluitingsgronden, met uitzondering van sub f (wind- en kernenergie), vloeien voort uit artikel 1, lid 2, lid 3, sub a, b en d, en lid 6, c, van de AGV. Om te bepalen of er sprake is van één van deze vormen van steun, dient dan ook acht te worden geslagen op het bepaalde in genoemd artikel uit de AGV, waarbij ook de definities van bepaalde begrippen in dat artikel in de AGV zijn opgenomen. Subsidiëring voor wind-en kernenergie acht de provincie Overijssel niet wenselijk in het kader van de uitvoering van het Ubs. ]
Noot
302[Toelichting: In het derde lid is bepaald dat Gedeputeerde Staten de uitvoering van deze paragraaf hebben gemandateerd aan de besloten vennootschap Energiefonds Overijssel II B.V. Provinciale Staten van de Provincie Overijssel hebben op 21 september 2011 (PS 2011/461) besloten tot uitwerking van een fonds genaamd "Energiefonds Overijssel". Het Energiefonds Overijssel biedt ondernemers en woningcorporaties de mogelijkheid om hun projecten op het gebied van energiebesparing en het produceren van nieuwe energie te financieren. Niet op de traditionele manier met subsidies maar door participaties, leningen en garanties. Het Energiefonds Overijssel kent een totale omvang van maximaal door de Provincie Overijssel ter beschikking gestelde financiële middelen van 250 miljoen EURO;  Voor de uitvoering van de activiteiten van het Energiefonds Overijssel heeft de provincie Overijssel de besloten vennootschap Energiefonds Overijssel I B.V.  opgericht,  welke vennootschap op haar beurt Energiefonds Overijssel II B.V. heeft opgericht. De besloten vennootschap Energiefonds Overijssel II B.V. is namens het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel op basis van het GS-mandaat verantwoordelijk voor het uitvoeren van deze paragraaf. Energiefonds Overijssel I B.V. houdt zich bezig met particpaties. ]
Noot
303[Toelichting: 25 Overijsselse woningcorporaties en de provincie Overijssel hebben op 28 juni 2012 het Convenant Energiebesparing Woningcorporaties Overijssel ondertekend. Deze corporaties vertegenwoordigen 90% van de sociale huurwoningvoorraad in Overijssel. In Overijssel zijn 35 woningcorporaties actief die in totaal 135.000 sociale huurwoningen bezitten. Dat is 1/3 deel van de woningvoorraad in Overijssel. 110.000 sociale huurwoningen hebben energielabel C of lager. Woningcorporaties die het Convenant Energiebesparing Woningcorporaties Overijssel hebben ondertekend kunnen een beroep doen op de onderhavige subsidieparagraaf. In het kader van de uitvoering van deze subsidieparagraaf gaat het daarbij om woningcorporaties die het Convenant op 28 juni 2012 hebben getekend, alsmede om woningcorporaties die op een later moment het Convenant alsnog hebben getekend. In deze subsidieparagraaf is aangesloten bij de afspraken voortvloeiend uit voormeld Convenant.Alleen de in aanmerking komende kosten kunnen worden gesubsidieerd. Dit is een eis die voortvloeit uit de AGV. In de begripsbepalingen is gedefinieerd wat onder ‘in aanmerking komende kosten' moet worden verstaan. De opsomming van lid 2 sub a is limitatief. Onder hoger energielabel dan energielabel C in de zin van lid 2 sub b van dit artikel wordt bijvoorbeeld label A of B verstaan. Onder andere maatregelen in de zin van lid 2 sub b wordt bijvoorbeeld verstaan: zonnepanelen of centrale verwarming. ]
Noot
304[Toelichting: Onder bestaande woningen in het kader van deze paragraaf worden woningen verstaan die op peildatum 1 januari 2012 waren opgericht. ]
Noot
305[Toelichting: Gedeputeerde Staten zullen beleidsregels opstellen over de vraag in welke gevallen tot melding bij de Europese Commissie dient te worden overgegaan. Gedurende de meldingsprocedure kan de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie worden verleend. De subsidie mag echter, voorafgaande aan de goedkeuring, niet worden uitgekeerd. ]
Noot
306[Toelichting: Artikel 4:36 van de Awb maakt het sluiten van een zogenaamde uitvoeringsovereenkomst mogelijk met name met het oog op subsidies die worden verleend in de vorm van een garantie of een lening. In sub d van dit artikel is in overeenstemming met artikel 4:33 sub a van de Awb het sluiten van de uitvoeringsovereenkomst als voorwaarde voor subsidieverlening opgenomen. In artikel 8.20.1.12, eerste lid, is opgenomen dat de uitvoeringsovereenkomst uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie wordt aangegaan. In artikel 8.20.1.11 zijn de belangrijkste uitgangspunten van de uitvoeringsovereenkomst opgenomen. ]
Noot
307[Toelichting: Bij de verlening van de rentekorting verlenen Gedeputeerde Staten staatssteun aan de woningcorporaties. De steun die de woningcorporaties per project genieten mag niet hoger uitkomen dan de genoemde steunpercentages en het steunplafond van € 7,5 miljoen. Daarbij is het van belang dat bij de beoordeling of de steunpercentages en het steunplafond zijn overschreden, alle steun, ongeacht uit welke bron (lokaal, regionaal, nationaal, Europees) de steun afkomstig is, die de aanvrager voor het project heeft ontvangen, meegeteld wordt. Gedeputeerde Staten zullen vóór de subsidieverlening toetsen of de subsidieverlening door Gedeputeerde Staten tot overschrijding van genoemde steunpercentages en/of steunplafond leidt. De steunpercentages ten aanzien van hernieuwbare energie zijn gebaseerd op artikel 23, lid 2, van de AGV. De steunpercentages ten aanzien van energiebesparingsmaatregelen zijn gebaseerd op artikel 21, lid 4, van de AGV. Het steunplafond van € 7,5 miljoen vloeit voort uit artikel 6, lid 1, sub b, van de AGV. Om te kunnen bepalen of het maximum steunpercentage en het steunplafond niet worden overschreden, dient per te verlenen subsidie te worden bepaald wat het steunbedrag is. Om te bepalen wat het steunbedrag is dat wordt verleend aan een woningcorporatie dient het verschil te worden vastgesteld tussen de rente die conform de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld (dit is in de definties in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme rente") en de rente die daadwerkelijk wordt betaald door de woningcorporatie, waarbij van dit verschil de contante waarde moet worden berekend. Bij het vaststellen van de rente die op grond van de Mededinging-rentepercentages geldt, moet het rentepercentage worden vastgesteld dat van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening. Concreet wil dat zeggen dat steeds moet worden nagegaan welk basisrentepercentage van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening (zie http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html), waarna vervolgens het basisrentepercentage met een opslag moet worden verhoogd. De hoogte van de opslag is afhankelijk van de rating van de woningcorporatie en de door de woningcorporatie verschafte zekerheden. De opslag varieert tussen 60 basispunten (0,6%) en 1000 basispunten (10%). Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.Deze methode die in de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld dient verplicht te worden toegepast op grond van de AGV. Wanneer de rente, die op grond van de Mededelinging-rentepercentages geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen rente. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen rente over de lening en de rente die betaald zou moeten worden als het rentepercentage zou worden toegepast dat op grond van de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 7,5 miljoen. Voor zover voor dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten steun is verleend die afkomstig is van andere bronnen (zie hiervoor), dient deze te worden meegeteld om te bepalen of het maximum steunpercentage en steunplafond niet wordt overschreden.]
Noot
308[Toelichting: Bij de verlening van de rentekorting verlenen Gedeputeerde Staten staatssteun aan de woningcorporaties. De steun die de woningcorporaties per project genieten mag niet hoger uitkomen dan de genoemde steunpercentages en het steunplafond van € 7,5 miljoen. Daarbij is het van belang dat bij de beoordeling of de steunpercentages en het steunplafond zijn overschreden, alle steun, ongeacht uit welke bron (lokaal, regionaal, nationaal, Europees) de steun afkomstig is, die de aanvrager voor het project heeft ontvangen, meegeteld wordt. Gedeputeerde Staten zullen vóór de subsidieverlening toetsen of de subsidieverlening door Gedeputeerde Staten tot overschrijding van genoemde steunpercentages en/of steunplafond leidt. De steunpercentages ten aanzien van hernieuwbare energie zijn gebaseerd op artikel 23, lid 2, van de AGV. De steunpercentages ten aanzien van energiebesparingsmaatregelen zijn gebaseerd op artikel 21, lid 4, van de AGV. Het steunplafond van € 7,5 miljoen vloeit voort uit artikel 6, lid 1, sub b, van de AGV. Om te kunnen bepalen of het maximum steunpercentage en het steunplafond niet worden overschreden, dient per te verlenen subsidie te worden bepaald wat het steunbedrag is. Om te bepalen wat het steunbedrag is dat wordt verleend aan een woningcorporatie dient het verschil te worden vastgesteld tussen de rente die conform de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld (dit is in de definties in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme rente") en de rente die daadwerkelijk wordt betaald door de woningcorporatie, waarbij van dit verschil de contante waarde moet worden berekend. Bij het vaststellen van de rente die op grond van de Mededinging-rentepercentages geldt, moet het rentepercentage worden vastgesteld dat van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening. Concreet wil dat zeggen dat steeds moet worden nagegaan welk basisrentepercentage van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening (zie http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html), waarna vervolgens het basisrentepercentage met een opslag moet worden verhoogd. De hoogte van de opslag is afhankelijk van de rating van de woningcorporatie en de door de woningcorporatie verschafte zekerheden. De opslag varieert tussen 60 basispunten (0,6%) en 1000 basispunten (10%). Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.Deze methode die in de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld dient verplicht te worden toegepast op grond van de AGV. Wanneer de rente, die op grond van de Mededelinging-rentepercentages geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen rente. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen rente over de lening en de rente die betaald zou moeten worden als het rentepercentage zou worden toegepast dat op grond van de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 7,5 miljoen. Voor zover voor dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten steun is verleend die afkomstig is van andere bronnen (zie hiervoor), dient deze te worden meegeteld om te bepalen of het maximum steunpercentage en steunplafond niet wordt overschreden.]
Noot
309[Toelichting: Woningbouwcorporaties kunnen bij de uitvoering van de subsidieregeling in deze paragraaf maximaal een bedrag van € 7.000.000 verleend krijgen. Daarbij is er tevens een limiet gekoppeld aan het maximale bedrag aan subsidie per woning voor zover vast staat dat na het uitvoeren van het energieproject de betreffende woning clasificeert als een woning met energielabel C. Voor woningen die na de uitvoering van het energieproject classificeren als een woning met minimaal energielabel B is er geen maximum verbonden aan de subsidie per woning, behoudenshet maximale bedrag dat als totaal per woningcorporatie geldt. Daarnaast is de toekenning van de subsidie afhankelijk van de overige bepalingen in deze paragraaf waaronder, maar niet uitsluitend artikel 8.20.1.10.]
Noot
310[Toelichting: Bij de berekening van de steunintensiteit zijn alle gebruikte cijfers de cijfers vóór aftrek van belastingen en andere heffingen. Op grond van de artikelen 21 en 23 jo. artikel 18, leden 6 en 7, van de AGV, zijn alleen de investeringen in immateriële en/of materiële activa subsidiabel. Dat betekent dat de administratieve kosten die gemaakt worden ten behoeve van het energieproject en de kosten die gemaakt worden ten behoeve van het aanvragen van subsidie voor het energieproject niet subsidiabel zijn.]
Noot
311[Toelichting: Op grond van artikel 1.2.2 eerste lid kan gedurende het gehele kalenderjaar een subsidieaanvraag worden ingediend. Artikel 1.2.2 tweede lid ziet op jaarlijkse subsidies. Afwijking van artikel 1.2.2 is wenselijk omdat in de onderhavige regeling met subsidieplafonds wordt gewerkt en er slechts een beperkt bedrag beschikbaar is. Aanvragen dienen derhalve binnen de periode van 3 juli 2014 tot en met 3 oktober 2014 te zijn ingediend om voor subsidie in aanmerking te komen. Na 3 oktober 2014 sluit de aanvraagperiode  en zullen eventuele aanvragen niet meer in behandeling worden genomen.]
Noot
312[Toelichting: Dit artikel geeft voorschriften voor een aanvraag voor subsidie. De voor subsidie in aanmerking komende kosten moeten worden gemotiveerd en gespecificeerd.]
Noot
313[Toelichting: Ingevolge artikel 4:22 van de Awb wordt onder subsidieplafond verstaan: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift. Artikel 4:25 van de Awb schrijft voor dat voor de vaststelling van een subsidieplafond een wettelijke grondslag is vereist. Artikel 8.20.1.7 geeft deze wettelijke grondslag. De Awb eist dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt voordat de periode waarop het betrekking heeft ingaat. Zo kunnen potentiële aanvragers weten hoeveel geld er beschikbaar is. Op grond van artikel 4:25, tweede lid, Awb moet een aanvraag om subsidie worden geweigerd, als door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. Voor het subsidietijdvak 3 juli 2014 tot 3 oktober 2014 is één subsidieplafond vastgesteld. Het subsdiieplafond geeft de totaal beschikbare subsidie voor de uitvoering van deze paragraaf. Gedurende het subsidietijdvak kunnen alle daarvoor in aanmerking komende woningcorporaties een aanvraag indienen. Gedeputeerde Staten zullen vervolgens na het sluiten van het subsidietijdvak overgaan tot beoordeling van de aanvragen. Indien er in het betreffende subsidietijdvak meer subsidie wordt aangevraagd dan beschikbaar is dan zullen de aanvragen onderling worden gerangschikt op basis van artikel 8.20.1.10.]
Noot
314[Toelichting: GS hebben bij besluit van 13 november 2012 een adviescommissie ingesteld die advies uitbrengt over elke aanvraag die is ingediend op grond van deze paragraaf. ]
Noot
315[Toelichting: Deze weigeringsgronden gelden in aanvulling op artikel 1.3.1. De weigeringsgronden in artikel 1.3.1 zijn facultatief. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren als die weigeringsgronden zich voordoen. In dit artikel 8.20.1.9 zijn de weigeringsgronden imperatief geformuleerd. Als een van deze afwijzingsgronden zich voordoen, dan moeten Gedeputeerde Staten de aanvraag afwijzen.De afwijzingsgronden in sub d tot en met i vloeien voort uit de staatssteunregels. Deze afwijzingsgronden zijn gebaseerd op de AGV: sub d is gebaseerd op de artikelen 21 en 23 van de AGV, sub e is gebaseerd op artikel 1, zesde lid sub c van de AGV jo. de Mededeling-rentepercentages die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen; sub f is gebaseerd op artikel 1, zesde lid sub a van de AGV; sub g is gebaseerd op artikel 1, zesde lid sub c van de AGV, sub h is gebaseerd op artikel 8, tweede lid van de AGV; sub i is gebaseerd op artikel 8, derde lid van de AGV. In de overige gevallen heeft een subsidie van Gedeputeerde Staten naar hun mening geen toegevoegde waarde. Deze gevallen zijn in lid 2 sub a-c en sub j opgesomd. Voor deze gevallen is van belang dat Gedeputeerde Staten de aanvragen per energieproject beoordelen, deze weigeringsgronden worden ook per energieproject (gedeelte van de aanvraag) toegepast. Voor de onder lid 2 sub b genoemde weigeringsgrond geldt dat daar in ieder geval onder wordt verstaan de situatie waarin de uitkomst van een door een expert uitgevoerde financiële, technische, juridische of fiscale due diligence negatief is.]
Noot
316[Toelichting: In dit artikel is aangegeven dat en wanneer de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling moet indienen. ]
Noot
317[Toelichting: Zie toelichting 8.20.1.2 sub d over de achtergronden van de uitvoeringsovereenkomst.Afgezien van de staatssteunrechtelijke beperkingen aan het geboden rentevoordeel, is de provincie Overijssel van mening dat het geboden rentevoordeel niet te groot mag zijn, omdat dan de afstand naar de markt te groot wordt en daarmee minder goede projecten worden gefaciliteerd. Dat geeft overstimulering en bemoeilijkt de transitie naar hernieuwbare energie en een normale markt zonder stimulering van de overheid.]
Noot
318[Toelichting: Dit artikel bevat de belangrijkste subsidieverplichtingen die aan de subsidieontvanger zullen worden opgelegd. Op grond van artikel 4:37 van de Awb kunnen de in dat artikel genoemde verplichtingen aan subsidieontvangers worden opgelegd zonder wettelijk voorschrift. Een aantal subsidieverplichtingen kunnen vanwege het bepaalde in artikel 4:38 en 4:39 van de Awb slechts worden opgelegd als dat in een wettelijke regeling, zoals dit Uitvoeringsbesluit, is bepaald. Om die reden zijn in dit artikel 8.20.1.12 een aantal subsidieverplichtingen geformuleerd. ]
Noot
319[Toelichting: Ter zake van het derde lid kunnen Gedeputeerde Staten beleid opstellen. ]
Noot
320[Toelichting: Aangezien het verlenen van de subsidie conform deze subsidieparagraaf staatssteun oplevert, is deze subsidieparagraaf gebaseerd op de AGV en de de-minimisverordening en is zodanig ingericht dat de subsidieverlening moet voldoen aan de regels van de AGV en de-minimisverordening. De genoemde Europese regelgeving stelt een groot aantal eisen aan het verstrekken van subsidies door Gedeputeerde Staten in de vorm van leningen. Onder meer mogen op grond van deze regelgeving geen achtergestelde leningen worden verstrekt. In deze paragraaf zijn niet alle in de Europese regelgeving gestelde eisen overgenomen. Bij de beoordeling van de aanvraag zal echter worden getoetst of de subsidie in overeenstemming met die eisen kan worden verstrekt. Zo niet, dan zal de subsidie worden geweigerd, tenzij het in artikel 8.20.1.2 sub c, tweede zin, genoemde geval zich voordoet. In artikel 8.20.1.2 sub c, tweede zin, is aangegeven dat Gedeputeerde Staten in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGV kunnen aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van hernieuwbare energie c.q. energiebesparingsmaatregelen en de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie dan onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen. Voldoet de subsidie niet aan genoemde eisen en doet het geval in artikel 8.20.1.2 sub c, tweede zin, zich niet voor, dan is subsidieverlening in strijd met de staatssteunregels. ]
Noot
321[Toelichting: De bevoorschotting moet een wettelijke grondslag hebben. De aard van de subsidie noopt ertoe af te wijken van artikel 1.3.3. tweede of derde lid, waarin een beperking is gegeven aan het te bevoorschotten subsidiebedrag. ]
Noot
322[Toelichting: Deze subsidieparagraaf ziet op subsidies in de vorm van een geldlening of garantie voor de in aanmerking komende kosten van een energieproject voor de opwekking van hernieuwbare energie aan ondernemingen. De Provincie Overijssel beoogt daarmee ondernemingen te stimuleren om een energieproject voor de opwekking van hernieuwbare energie te ontwikkelen.Alleen de in aanmerking komende kosten kunnen worden gesubsidieerd. Dit is een eis die voortvloeit uit de staatssteunregels. In de begripsbepalingen is gedefinieerd wat onder ‘in aanmerking komende kosten' moet worden verstaan. ]
Noot
323[Toelichting: De provincie Overijssel vindt het ongewenst dat meer dan één aanvraag per energieproject wordt ingediend. Daarom bevat het derde lid van dit artikel daartoe een uitzonderingsgrond. ]
Noot
324[Toelichting: Gedeputeerde Staten zullen beleidsregels opstellen over de vraag in welke gevallen tot melding bij de Europese Commissie dient te worden overgegaan. Gedurende de meldingsprocedure kan de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie worden verleend. De subsidie mag echter, voorafgaande aan de goedkeuring, niet worden uitgekeerd. ]
Noot
325[Toelichting: Artikel 4:36 van de Awb maakt het sluiten van een zogenaamde uitvoeringsovereenkomst mogelijk met name met het oog op subsidies die worden verleend in de vorm van een garantie of een lening. In sub d van dit artikel is in overeenstemming met artikel 4:33 sub a van de Awb het sluiten van de uitvoeringsovereenkomst als voorwaarde voor subsidieverlening opgenomen. In artikel 8.20.2.15, eerste lid, is opgenomen dat de uitvoeringsovereenkomst uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie wordt aangegaan. In artikel 8.20.2.11 zijn de belangrijkste uitgangspunten van de uitvoeringsovereenkomst opgenomen. ]
Noot
326[Toelichting: Bij de verlening van de rentekorting en de premiekorting verlenen Gedeputeerde Staten staatssteun aan de aanvrager. De steun die de aanvrager per project geniet mag niet hoger uitkomen dan de genoemde steunpercentages en het steunplafond van € 7,5 miljoen. Daarbij is het van belang dat bij de beoordeling of de steunpercentages en het steunplafond zijn overschreden, alle steun, ongeacht uit welke bron (lokaal, regionaal, nationaal, Europees) de steun afkomstig is, die de aanvrager voor het project heeft ontvangen, meegeteld wordt. Gedeputeerde Staten zullen vóór de subsidieverlening toetsen of de subsidieverlening door Gedeputeerde Staten tot overschrijding van genoemde steunpercentages en/of steunplafond leidt. De steunpercentages zijn gebaseerd op artikel 23, lid 2, van de AGV. Het steunplafond van € 7,5 miljoen vloeit voort uit artikel 6, lid 1, sub b, van de AGV .Om te kunnen bepalen of het maximum steunpercentage en het steunplafond niet worden overschreden, dient per te verlenen subsidie te worden bepaald wat het steunbedrag is. In het geval de subsidie uit een lening bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om te bepalen wat het steunbedrag is dat wordt verleend aan een aanvrager dient het verschil te worden vastgesteld tussen de rente die conform de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld (dit is in de definties in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme rente") en de rente die daadwerkelijk wordt betaald door de aanvrager, waarbij van dit verschil de contante waarde moet worden berekend. Bij het vaststellen van de rente die op grond van de Mededinging-rentepercentages geldt, moet het rentepercentage worden vastgesteld dat van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening. Concreet wil dat zeggen dat steeds moet worden nagegaan welk basisrentepercentage van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening (zie http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html), waarna vervolgens het basisrentepercentage met een opslag moet worden verhoogd. De hoogte van de opslag is afhankelijk van de rating van de aanvrager en de door de aanvrager verschafte zekerheden. De opslag varieert tussen 60 basispunten (0,6%) en 1000 basispunten (10%). Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.Deze methode die in de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld dient verplicht te worden toegepast op grond van de AGV. Wanneer de rente die op grond van de Mededelinging-rentepercentages geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen rente. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen rente over de lening en de rente die betaald zou moeten worden als het rentepercentage zou worden toegepast dat op grond van de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 7,5 miljoen.In het geval de subsidie uit een garantie bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om het steunbedrag te kunnen berekenen dat voortvloeit uit een garantie, dient het verschil te worden berekend tussen de marktconforme premie die wordt bepaald op grond van de Mededeling-garanties (dit is in de definties in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme premie")en de daadwerkelijk door de begunstigde te betalen premie, waarbij de netto contante waarde van het premievoordeel moet worden berekend. De hoogte van de marktconforme premie is afhankelijk van de rating van de aanvrager. Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.Om de marktconforme premie te bepalen dient op grond van de AGV verplicht te worden uitgegaan van de Mededeling-garantie. Wanneer de marktconforme premie die op grond van de Mededeling-garantie geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen premie. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen premie over de garantie en de marktconforme premie die is vastgesteld conform de Mededeling-garanties, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 7,5 miljoen.]
Noot
327[Toelichting: Bij de verlening van de rentekorting en de premiekorting verlenen Gedeputeerde Staten staatssteun aan de aanvrager. De steun die de aanvrager per project geniet mag niet hoger uitkomen dan de genoemde steunpercentages en het steunplafond van € 7,5 miljoen. Daarbij is het van belang dat bij de beoordeling of de steunpercentages en het steunplafond zijn overschreden, alle steun, ongeacht uit welke bron (lokaal, regionaal, nationaal, Europees) de steun afkomstig is, die de aanvrager voor het project heeft ontvangen, meegeteld wordt. Gedeputeerde Staten zullen vóór de subsidieverlening toetsen of de subsidieverlening door Gedeputeerde Staten tot overschrijding van genoemde steunpercentages en/of steunplafond leidt. De steunpercentages zijn gebaseerd op artikel 23, lid 2, van de AGV. Het steunplafond van € 7,5 miljoen vloeit voort uit artikel 6, lid 1, sub b, van de AGV.Om te kunnen bepalen of het maximum steunpercentage en het steunplafond niet worden overschreden, dient per te verlenen subsidie te worden bepaald wat het steunbedrag is. In het geval de subsidie uit een lening bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om te bepalen wat het steunbedrag is dat wordt verleend aan een aanvrager dient het verschil te worden vastgesteld tussen de rente die conform de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld (dit is in de definties in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme rente") en de rente die daadwerkelijk wordt betaald door de aanvrager, waarbij van dit verschil de contante waarde moet worden berekend. Bij het vaststellen van de rente die op grond van de Mededinging-rentepercentages geldt, moet het rentepercentage worden vastgesteld dat van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening. Concreet wil dat zeggen dat steeds moet worden nagegaan welk basisrentepercentage van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening (zie http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html), waarna vervolgens het basisrentepercentage met een opslag moet worden verhoogd. De hoogte van de opslag is afhankelijk van de rating van de aanvrager en de door de aanvrager verschafte zekerheden. De opslag varieert tussen 60 basispunten (0,6%) en 1000 basispunten (10%). Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.Deze methode die in de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld dient verplicht te worden toegepast op grond van de AGV. Wanneer de rente die op grond van de Mededelinging-rentepercentages geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen rente. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen rente over de lening en de rente die betaald zou moeten worden als het rentepercentage zou worden toegepast dat op grond van de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 7,5 miljoen.In het geval de subsidie uit een garantie bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om het steunbedrag te kunnen berekenen dat voortvloeit uit een garantie, dient het verschil te worden berekend tussen de marktconforme premie die wordt bepaald op grond van de Mededeling-garanties (dit is in de definties in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme premie")en de daadwerkelijk door de begunstigde te betalen premie, waarbij de netto contante waarde van het premievoordeel moet worden berekend. De hoogte van de marktconforme premie is afhankelijk van de rating van de aanvrager. Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.Om de marktconforme premie te bepalen dient op grond van de AGV verplicht te worden uitgegaan van de Mededeling-garantie. Wanneer de marktconforme premie die op grond van de Mededeling-garantie geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen premie. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen premie over de garantie en de marktconforme premie die is vastgesteld conform de Mededeling-garanties, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 7,5 miljoen.]
Noot
328[Toelichting: De provincie Overijssel heeft ervoor gekozen om niet de volledige in aanmerking komende kosten te subsidiëren. De provincie Overijssel wil dat de aanvrager ook zelf bijdraagt aan de financiering van het energieproject. De 80% genoemd in lid 2 is gebaseerd op de Mededeling-garanties. ]
Noot
329[Toelichting: Bij de berekening van de steunintensiteit zijn alle gebruikte cijfers de cijfers vóór aftrek van belastingen en andere heffingen. Op grond van artikel 23 jo. artikel 18, leden 6 en 7, van de AGV, zijn alleen de investeringen in immateriële en/of materiële activa subsidiabel. Dat betekent dat de administratieve kosten die gemaakt worden ten behoeve van het energieproject en de kosten die gemaakt worden ten behoeve van het aanvragen van subsidie voor het energieproject niet subsidiabel zijn.]
Noot
330[Toelichting: Op grond van artikel 1.2.2 eerste lid kan gedurende het gehele kalenderjaar een subsidieaanvraag worden ingediend. Artikel 1.2.2 tweede lid ziet op jaarlijkse subsidies. Afwijking van artikel 1.2.2 is wenselijk omdat in de onderhavige regeling met subsidieplafonds wordt gewerkt voor een bepaald subsidietijdvak. De verwachting is dat het er in de praktijk behoefte zal zijn om gedurende het gehele subsidietijdvak aanvragen om subsidie in te kunnen dienen. Om aanvragen toch zoveel mogelijk binnen het subsidietijdvak af te kunnen handelen, is in het eerste lid van dit artikel bepaald dat de subsidieaanvraag tot dertien weken voor het einde van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft kan worden ingediend. In het tweede lid is bepaald dat de aanvraag vier weken voor het einde van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft volledig moet zijn. ]
Noot
331[Toelichting: Dit artikel geeft voorschriften voor een aanvraag voor subsidie. Dit artikel dient in samenhang te worden gelezen met artikel 1.2.1. In aanvulling op de gegevens die een aanvrager op grond van artikel 1.2.1 bij de aanvraag moet indienen, dient de aanvrager aanvullende gegevens te overleggen ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag. ]
Noot
332[Toelichting: De voor subsidie in aanmerking komende kosten moeten worden gemotiveerd en gespecificeerd. ]
Noot
333[Toelichting: Het bedrijfsplan moet in ieder geval de volgende gegevens bevatten: - de doelstelling van de aanvrager en hoe hij deze wil bereiken; de ideeën over het soort onderneming dat hij wil oprichten;- de geplande rechtsvorm;- vergunningen die nodig zijn om van start te gaan met het project;- meerjarige investeringsbegroting;- meerjarige exploitatiebegroting: op basis van de meerjarige omzetprognose moet de aanvrager aangeven hoeveel nettowinst hij verwacht te overhouden na aftrek van de investeringen (exploitatie) van de omzet;Ten slotte wordt in het bedrijfsplan verwacht dat de subsidieaanvrager zal aangeven welke werkgelegenheidseffecten door realisering van het energieproject te realiseren dan wel te verwachten zijn. Om die reden wordt van de subsidieaanvrager verwacht dat hij inzicht geeft in het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen. Dit begrip is toegelicht in de definities. Daarbij moet tevens inzicht worden gegeven in het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen dat na uitvoering van het energieproject waarvoor subsidie wordt aangevraagd zal blijven bestaan. ]
Noot
334[Toelichting: Bij documentatie ten behoeve van het uitvoeren van een financiële due diligence, een technische due diligence, een duurzaamheidstoets en een fiscale en juridische due diligence moet, afhankelijk van de aard van het energieproject waarvoor subsidie wordt aangevraagd, worden gedacht aan een zonurenanalyse, een technische analyse van de gebruikte technologie, taxatierapporten, identificatiebewijzen van bestuurders en aandeelhouders, een organisatieschema, projectcontracten, zoals afnamecontracten, inkoopcontracten en onderhoudscontracten. ]
Noot
335[Toelichting: Ingevolge artikel 4:22 van de Awb wordt onder subsidieplafond verstaan: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift. Artikel 4:25 van de Awb schrijft voor dat voor de vaststelling van een subsidieplafond een wettelijke grondslag is vereist. Artikel 8.20.2.7 geeft deze wettelijke grondslag. De Awb eist dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt voordat de periode waarop het betrekking heeft ingaat. Zo kunnen potentiële aanvragers weten hoeveel geld er beschikbaar is. Op grond van artikel 4:25, tweede lid, Awb moet een aanvraag om subsidie worden geweigerd, als door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.]
Noot
336[Toelichting: In artikel 4:26 van de Awb is voorgeschreven dat bij of krachtens wettelijk voorschrift wordt bepaald hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld. Artikel 8.20.2.8 geeft deze wettelijke grondslag. ]
Noot
337[Toelichting: GS hebben bij besluit van 13 november 2012 een adviescommissie ingesteld die advies uitbrengt over elke aanvraag die is ingediend op grond van deze paragraaf. Indien door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt op grond van artikel 8.20.2.8, derde lid, de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de hoogst verwachte energiebesparing dan wel toename van hernieuwbare energie per aangevraagde Euro aan subsidie. Ook over deze prioritering brengt de adviescommissie advies uit.]
Noot
338[Toelichting: Deze weigeringsgronden gelden in aanvulling op artikel 1.3.1. De weigeringsgronden in artikel 1.3.1 zijn facultatief. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren als die weigeringsgronden zich voordoen. In dit artikel 8.20.2.10 zijn de weigeringsgronden imperatief geformuleerd. Als een van deze afwijzingsgronden zich voordoen, dan moeten Gedeputeerde Staten de aanvraag afwijzen. De afwijzingsgronden in sub c-h, k-l, vloeien voort uit de staatssteunregels. Deze afwijzingsgronden zijn gebaseerd op de AGV: sub c is gebaseerd op artikel 23 van de AGV; sub d is gebaseerd op artikel 1, zesde lid, sub c, van de AGV jo. de Mededeling-rentepercentages die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van leningen; sub e is gebaseerd op artikel 1, zesde lid, sub c, van de AGV jo. de Mededeling-garanties die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van garanties; sub f is gebaseerd op paragraaf 3.3. van de Mededeling-garanties die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van garanties; sub g is gebaseerd op artikel 1, zesde lid, sub a, van de AGV; sub h is gebaseerd op 1, zesde lid, sub c, van de AGV; sub k is gebaseerd op artikel 8, tweede lid, van de AGV; sub l is gebaseerd op artikel 8, derde lid, van de AGV. In de overige gevallen heeft een subsidie van de provincie Overijssel naar de mening van de provincie Overijssel geen toegevoegde waarde. Deze gevallen zijn in lid 2 sub a-b en i-j opgesomd. Voor deze gevallen wordt ook geen subsidie verleend door de provincie Overijssel. ]
Noot
339[Toelichting: Voor deze weigeringsgrond geldt dat daar in ieder geval wordt verstaan de situatie waarin de uitkomst van een door een expert uitgevoerde financiële, technische, juridische of fiscale due diligence negatief is. ]
Noot
340[Toelichting: De aanvrager beschikt niet over voldoende financiële middelen om het energieproject uit te voeren als er geen bankfinanciering voor de dekking van de kosten van het energieproject die niet voor subsidiëring op grond van deze regeling in aanmerking komen. ]
Noot
341[Toelichting: Zie toelichting artikel 8.20.2.2 over de achtergronden van de uitvoeringsovereenkomst.Afgezien van de staatssteunrechtelijke beperkingen aan het geboden rentevoordeel, is de provincie Overijssel van mening dat het geboden rentevoordeel niet te groot mag zijn, omdat dan de afstand naar de markt te groot wordt en daarmee minder goede projecten worden gefaciliteerd. Dat geeft overstimulering en bemoeilijkt de transitie naar hernieuwbare energie en een normale markt zonder stimulering van de overheid.]
Noot
342[Toelichting: In dit artikel is aangegeven dat en wanneer de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling moet indienen. ]
Noot
343[Toelichting: Onderdeel a van dit artikel geeft aan dat de garantie wordt vastgesteld op het moment dat de lening is afgelost. Dit geldt ook als de lening voortijdig is afgelost. Verder geeft dit artikel aan dat de garantie tevens zal worden vastgesteld als de bank de garantie heeft ingeroepen. Verder is opgenomen dat de garantie wordt vastgesteld als er geen vorderingen meer zijn ten aanzien van de aanvrager. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gelden als de provincie Overijssel de restschuld van de bank overneemt nadat de bank de garantie heeft ingeroepen. In de beschikking tot verlening van de garantie kunnen Gedeputeerde Staten voorwaarden vastleggen over de vaststelling. ]
Noot
344[Toelichting: In dit artikel is opgenomen dat de provincie Overijssel een premie zal terugvorderen als blijkt dat de ontvanger van de subsidie zijn energieproject niet of op een ander manier gaat uitvoeren. Deze subsidieparagraaf is uiteindelijk bedoeld ter stimulering van hernieuwbare energie. Als gedurende de looptijd van het energieproject de activiteiten dusdanig wijzigen dat er geen sprake meer is van de opwekking van hernieuwbare energie, dan bereikt de provincie haar beleidsdoel niet. De provincie Overijssel had dan ook geen garantie af willen geven voor het project. De provincie Overijssel kan de garantie niet intrekken, omdat dan de bank met een risico wordt opgezadeld. Om deze reden wil de provincie Overijssel een deel van het premievoordeel dat een ontvanger van de garantie heeft terugvorderen.]
Noot
345[Toelichting: Dit artikel bevat de belangrijkste subsidieverplichtingen die aan de subsidieontvanger zullen worden opgelegd. Op grond van artikel 4:37 van de Awb kunnen de in dat artikel genoemde verplichtingen aan subsidieontvangers worden opgelegd zonder wettelijk voorschrift. Een aantal subsidieverplichtingen kunnen vanwege het bepaalde in artikel 4:38 en 4:39 van de Awb slechts worden opgelegd als dat in een wettelijke regeling, zoals dit Uitvoeringsbesluit, is bepaald. Om die reden zijn in dit artikel 8.20.2.15 een aantal subsidieverplichtingen geformuleerd.]
Noot
346[Toelichting: Ter zake van het derde lid kunnen Gedeputeerde Staten beleid opstellen.]
Noot
347[Toelichting: Aangezien het verlenen van de subsidie conform deze subsidieparagraaf staatssteun oplevert, is deze subsidieparagraaf gebaseerd op de AGV en de de-minimisverordening en is zodanig ingericht dat de subsidieverlening moet voldoen aan de regels van de AGV en de-minimisverordening. De genoemde Europese regelgeving stelt een groot aantal eisen aan het verstrekken van subsidies door Gedeputeerde Staten in de vorm van leningen en garanties. Onder meer mogen op grond van deze regelgeving geen achtergestelde leningen worden verstrekt. In deze paragraaf zijn niet alle in de Europese regelgeving gestelde eisen overgenomen. Bij de beoordeling van de aanvraag zal echter worden getoetst of de subsidie in overeenstemming met die eisen kan worden verstrekt. Zo niet, dan zal de subsidie worden geweigerd, tenzij het in artikel 8.20.2.2, sub a, tweede zin, genoemde geval zich voordoet. In artikel 8.20.2.2 sub c, tweede zin, is aangegeven dat Gedeputeerde Staten in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGV kunnen aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van hernieuwbare energie c.q. energiebesparingsmaatregelen en de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie dan onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen. Voldoet de subsidie niet aan genoemde eisen en doet het geval in artikel 8.20.2.2 sub c, tweede zin, zich niet voor, dan is subsidieverlening in strijd met de staatssteunregels.]
Noot
348[Toelichting: De bevoorschotting moet een wettelijke grondslag hebben. De aard van de subsidie noopt ertoe af te wijken van artikel 1.3.3. tweede of derde lid, waarin een beperking is gegeven aan het te bevoorschotten subsidiebedrag.]
Noot
349[Toelichting: Deze subparagraaf ziet op subsidies in de vorm van een geldlening of garantie aan ondernemingen voor de in aanmerking komende kosten van een energieproject waarbij energiebesparingsmaatregelen worden genomen. De provincie Overijssel beoogt daarmee ondernemingen te stimuleren om energiebesparingsmaatregelen te nemen.Alleen de in aanmerking komende kosten kunnen worden gesubsidieerd. Dit is een eis die voortvloeit uit de staatssteunregels. In de begripsbepalingen is gedefinieerd wat onder ‘in aanmerking komende kosten' moet worden verstaan.]
Noot
350[Toelichting: Onder bedrijfsruimten als bedoeld in het tweede lid van dit artikel kan ook maatschappelijk vastgoed worden verstaan, zoals scholen, ziekenhuizen, zwembaden. Kantoren en winkels vallen niet onder het begrip bedrijfsruimten als bedoeld in het tweede lid van dit artikel.]
Noot
351[Toelichting: De provincie Overijssel vindt het ongewenst dat meer dan één aanvraag per energieproject wordt ingediend. Daarom bevat het derde lid van dit artikel daartoe een uitzonderingsgrond.]
Noot
352[Toelichting: De leden 4 en 5 houden verband met de trend dat zogenoemde ESCO's (Energy Service Companies) de aanleg, het beheer en onderhoud van energie-installaties of zelfs van hele gebouwen overnemen. De provincie Overijssel wil bij deze trend aansluiten door de mogelijkheid te bieden dat onder deze subsidieparagraaf subsidie kan worden verstrekt aan ESCO's. Met het bepaalde in lid 4 en 5 wil de provincie Overijssel stapeling van subsidies door woningcorporaties voorkomen. Met het bepaalde in lid 5 wil de provincie Overijssel ook voorkomen dat ondernemingen waarvan de aandelen uitsluitend worden gehouden door woningcorporaties voor subsidie van de in aanmerking komende kosten van een energieproject waarbij energiebesparingsmaatregelen worden genomen in aanmerking komen, omdat deze subsidieparagraaf primair bedoeld is om ondernemingen, niet zijnde woningcorporaties, te subsidiëren.]
Noot
353[Toelichting: De leden 4 en 5 houden verband met de trend dat zogenoemde ESCO's (Energy Service Companies) de aanleg, het beheer en onderhoud van energie-installaties of zelfs van hele gebouwen overnemen. De provincie Overijssel wil bij deze trend aansluiten door de mogelijkheid te bieden dat onder deze subsidieparagraaf subsidie kan worden verstrekt aan ESCO's. Met het bepaalde in lid 4 en 5 wil de provincie Overijssel stapeling van subsidies door woningcorporaties voorkomen. Met het bepaalde in lid 5 wil de provincie Overijssel ook voorkomen dat ondernemingen waarvan de aandelen uitsluitend worden gehouden door woningcorporaties voor subsidie van de in aanmerking komende kosten van een energieproject waarbij energiebesparingsmaatregelen worden genomen in aanmerking komen, omdat deze subsidieparagraaf primair bedoeld is om ondernemingen, niet zijnde woningcorporaties, te subsidiëren.]
Noot
354[Toelichting: Gedeputeerde Staten zullen beleidsregels opstellen over de vraag in welke gevallen tot melding bij de Europese Commissie dient te worden overgegaan. Gedurende de meldingsprocedure kan de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie worden verleend. De subsidie mag echter, voorafgaande aan de goedkeuring, niet worden uitgekeerd. ]
Noot
355[Toelichting: Bij de verlening van de rentekorting en de premiekorting verlenen Gedeputeerde Staten staatssteun aan de aanvrager. De steun die de aanvrager per project geniet mag niet hoger uitkomen dan de genoemde steunpercentages en het steunplafond van € 7,5 miljoen. Daarbij is het van belang dat bij de beoordeling of de steunpercentages en het steunplafond zijn overschreden, alle steun, ongeacht uit welke bron (lokaal, regionaal, nationaal, Europees) de steun afkomstig is, die de aanvrager voor het project heeft ontvangen, meegeteld wordt. Gedeputeerde Staten zullen vóór de subsidieverlening toetsen of de subsidieverlening door Gedeputeerde Staten tot overschrijding van genoemde steunpercentages en/of steunplafond leidt. De steunpercentages zijn gebaseerd op artikel 23, lid 2, van de AGV. Het steunplafond van € 7,5 miljoen vloeit voort uit artikel 6, lid 1, sub, van de AGV. Om te kunnen bepalen of het maximum steunpercentage en het steunplafond niet worden overschreden, dient per te verlenen subsidie te worden bepaald wat het steunbedrag is. In het geval de subsidie uit een lening bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om te bepalen wat het steunbedrag is dat wordt verleend aan een aanvrager dient het verschil te worden vastgesteld tussen de rente die conform de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld (dit is in de definties in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme rente") en de rente die daadwerkelijk wordt betaald door de aanvrager, waarbij van dit verschil de contante waarde moet worden berekend. Bij het vaststellen van de rente die op grond van de Mededinging-rentepercentages geldt, moet het rentepercentage worden vastgesteld dat van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening. Concreet wil dat zeggen dat steeds moet worden nagegaan welk basisrentepercentage van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening (zie http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html), waarna vervolgens het basisrentepercentage met een opslag moet worden verhoogd. De hoogte van de opslag is afhankelijk van de rating van de aanvrager en de door de aanvrager verschafte zekerheden. De opslag varieert tussen 60 basispunten (0,6%) en 1000 basispunten (10%). Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.Deze methode die in de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld dient verplicht te worden toegepast op grond van de AGV. Wanneer de rente die op grond van de Mededelinging-rentepercentages geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen rente. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen rente over de lening en de rente die betaald zou moeten worden als het rentepercentage zou worden toegepast dat op grond van de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 7,5 miljoen. In het geval de subsidie uit een garantie bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om het steunbedrag te kunnen berekenen dat voortvloeit uit een garantie, dient het verschil te worden berekend tussen de marktconforme premie die wordt bepaald op grond van de Mededeling-garanties (dit is in de definties in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme premie")en de daadwerkelijk door de begunstigde te betalen premie, waarbij de netto contante waarde van het premievoordeel moet worden berekend. De hoogte van de marktconforme premie is afhankelijk van de rating van de aanvrager. Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.Om de marktconforme premie te bepalen dient op grond van de AGV verplicht te worden uitgegaan van de Mededeling-garantie. Wanneer de marktconforme premie die op grond van de Mededeling-garantie geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen premie. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen premie over de garantie en de marktconforme premie die is vastgesteld conform de Mededeling-garanties, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 7,5 miljoen.]
Noot
356[Toelichting: Bij de verlening van de rentekorting en de premiekorting verlenen Gedeputeerde Staten staatssteun aan de aanvrager. De steun die de aanvrager per project geniet mag niet hoger uitkomen dan de genoemde steunpercentages en het steunplafond van € 7,5 miljoen. Daarbij is het van belang dat bij de beoordeling of de steunpercentages en het steunplafond zijn overschreden, alle steun, ongeacht uit welke bron (lokaal, regionaal, nationaal, Europees) de steun afkomstig is, die de aanvrager voor het project heeft ontvangen, meegeteld wordt. Gedeputeerde Staten zullen vóór de subsidieverlening toetsen of de subsidieverlening door Gedeputeerde Staten tot overschrijding van genoemde steunpercentages en/of steunplafond leidt. De steunpercentages zijn gebaseerd op artikel 23, lid 2, van de AGV. Het steunplafond van € 7,5 miljoen vloeit voort uit artikel 6, lid 1, sub, van de AGV.Om te kunnen bepalen of het maximum steunpercentage en het steunplafond niet worden overschreden, dient per te verlenen subsidie te worden bepaald wat het steunbedrag is.In het geval de subsidie uit een lening bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om te bepalen wat het steunbedrag is dat wordt verleend aan een aanvrager dient het verschil te worden vastgesteld tussen de rente die conform de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld (dit is in de definties in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme rente") en de rente die daadwerkelijk wordt betaald door de aanvrager, waarbij van dit verschil de contante waarde moet worden berekend. Bij het vaststellen van de rente die op grond van de Mededinging-rentepercentages geldt, moet het rentepercentage worden vastgesteld dat van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening. Concreet wil dat zeggen dat steeds moet worden nagegaan welk basisrentepercentage van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening (zie http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html), waarna vervolgens het basisrentepercentage met een opslag moet worden verhoogd. De hoogte van de opslag is afhankelijk van de rating van de aanvrager en de door de aanvrager verschafte zekerheden. De opslag varieert tussen 60 basispunten (0,6%) en 1000 basispunten (10%). Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.Deze methode die in de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld dient verplicht te worden toegepast op grond van de AGV. Wanneer de rente die op grond van de Mededelinging-rentepercentages geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen rente. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen rente over de lening en de rente die betaald zou moeten worden als het rentepercentage zou worden toegepast dat op grond van de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 7,5 miljoen.In het geval de subsidie uit een garantie bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om het steunbedrag te kunnen berekenen dat voortvloeit uit een garantie, dient het verschil te worden berekend tussen de marktconforme premie die wordt bepaald op grond van de Mededeling-garanties (dit is in de definties in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme premie")en de daadwerkelijk door de begunstigde te betalen premie, waarbij de netto contante waarde van het premievoordeel moet worden berekend. De hoogte van de marktconforme premie is afhankelijk van de rating van de aanvrager. Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.Om de marktconforme premie te bepalen dient op grond van de AGV verplicht te worden uitgegaan van de Mededeling-garantie. Wanneer de marktconforme premie die op grond van de Mededeling-garantie geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen premie. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen premie over de garantie en de marktconforme premie die is vastgesteld conform de Mededeling-garanties, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 7,5 miljoen.]
Noot
357[Toelichting: De provincie Overijssel heeft ervoor gekozen om niet de volledige in aanmerking komende kosten te subsidiëren. De provincie Overijssel wil dat de aanvrager ook zelf bijdraagt aan de financiering van het energieproject. De 80% genoemd in lid 2 is gebaseerd op de Mededeling-garanties.]
Noot
358[Toelichting: Op grond van artikel 21 jo. artikel 18, leden 6 en 7, van de AGV, zijn alleen de investeringen in immateriële en/of materiële activa subsidiabel. Dat betekent dat de administratieve kosten die gemaakt worden ten behoeve van het energieproject en de kosten die gemaakt worden ten behoeve van het aanvragen van subsidie voor het energieproject niet subsidiabel zijn.]
Noot
359[Toelichting: Op grond van artikel 1.2.2 eerste lid kan gedurende het gehele kalenderjaar een subsidieaanvraag worden ingediend. Artikel 1.2.2 tweede lid ziet op jaarlijkse subsidies. Afwijking van artikel 1.2.2 is wenselijk omdat in de onderhavige regeling met subsidieplafonds wordt gewerkt voor een bepaald subsidietijdvak. De verwachting is dat het er in de praktijk behoefte zal zijn om gedurende het gehele subsidietijdvak aanvragen om subsidie in te kunnen dienen. Om aanvragen toch zoveel mogelijk binnen het subsidietijdvak af te kunnen handelen, is in het eerste lid van dit artikel bepaald dat de subsidieaanvraag tot dertien weken voor het einde van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft kan worden ingediend. In het tweede lid is bepaald dat de aanvraag vier weken voor het einde van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft volledig moet zijn.]
Noot
360[Toelichting: Dit artikel geeft voorschriften voor een aanvraag voor subsidie. Dit artikel dient in samenhang te worden gelezen met artikel 1.2.1. In aanvulling op de gegevens die een aanvrager op grond van artikel 1.2.1 bij de aanvraag moet indienen, dient de aanvrager aanvullende gegevens te overleggen ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag.]
Noot
361[Toelichting: De voor subsidie in aanmerking komende kosten moeten worden gemotiveerd en gespecificeerd.]
Noot
362[Toelichting: Het bedrijfsplan moet in ieder geval de volgende gegevens bevatten: - de doelstelling van de aanvrager en hoe hij deze wil bereiken; de ideeën over het soort onderneming dat hij wil oprichten;- de geplande rechtsvorm;- vergunningen die nodig zijn om van start te gaan met het project;- meerjarige investeringsbegroting;- meerjarige exploitatiebegroting: op basis van de meerjarige omzetprognose moet de aanvrager aangeven hoeveel nettowinst hij verwacht te overhouden na aftrek van de investeringen (exploitatie) van de omzet;- Ten slotte wordt in het bedrijfsplan verwacht dat de subsidieaanvrager zal aangeven welke werkgelegenheidseffecten door realisering van het energieproject te realiseren dan wel te verwachten zijn. Om die reden wordt van de subsidieaanvrager verwacht dat hij inzicht geeft in het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen. Dit begrip is toegelicht in de definities. Daarbij moet tevens inzicht worden gegeven in het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen dat na uitvoering van het energieproject waarvoor subsidie wordt aangevraagd zal blijven bestaan.]
Noot
363[Toelichting: Bij documentatie ten behoeve van het uitvoeren van een financiële due diligence, een technische due diligence, een duurzaamheidstoets en een fiscale en juridische due diligence moet, afhankelijk van de aard van het energieproject waarvoor subsidie wordt aangevraagd, worden gedacht aan een zonurenanalyse, een technische analyse van de gebruikte technologie, taxatierapporten, identificatiebewijzen van bestuurders en aandeelhouders, een organisatieschema, projectcontracten, zoals afnamecontracten, inkoopcontracten en onderhoudscontracten.]
Noot
364[Toelichting: Ingevolge artikel 4:22 van de Awb wordt onder subsidieplafond verstaan: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift. Artikel 4:25 van de Awb schrijft voor dat voor de vaststelling van een subsidieplafond een wettelijke grondslag is vereist. Artikel 8.20.3.7 geeft deze wettelijke grondslag. De Awb eist dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt voordat de periode waarop het betrekking heeft ingaat. Zo kunnen potentiële aanvragers weten hoeveel geld er beschikbaar is. Op grond van artikel 4:25, tweede lid, van de Awb moet een aanvraag om subsidie worden geweigerd, als door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.]
Noot
365[Toelichting: In artikel 4:26 van de Awb is voorgeschreven dat bij of krachtens wettelijk voorschrift wordt bepaald hoe het beschikbare bedrag wort verdeeld. Artikel 8.20.3.8 geeft deze wettelijke grondslag.]
Noot
366[Toelichting: GS hebben bij besluit van 13 november 2012 een adviescommissie ingesteld die advies uitbrengt over elke aanvraag die is ingediend op grond van deze paragraaf. Indien door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt op grond van artikel 8.20.3.8, derde lid, de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de hoogst verwachte energiebesparing dan wel toename van hernieuwbare energie per aangevraagde Euro aan subsidie. Ook over deze prioritering brengt de adviescommissie advies uit.]
Noot
367[Toelichting: Deze weigeringsgronden gelden in aanvulling op artikel 1.3.1. De weigeringsgronden in artikel 1.3.1 zijn facultatief. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren als die weigeringsgronden zich voordoen. In dit artikel 8.20.3.10 zijn de weigeringsgronden imperatief geformuleerd. Als een van deze afwijzingsgronden zich voordoen, dan moeten Gedeputeerde Staten de aanvraag afwijzen. De afwijzingsgronden in sub c-h, k-l, vloeien voort uit de staatssteunregels. Deze afwijzingsgronden zijn gebaseerd op de AGV: sub c is gebaseerd op artikel 21 van de AGV; sub d is gebaseerd op artikel 1, zesde lid, sub c, van de AGV jo. de Mededeling-rentepercentages die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van leningen; sub e is gebaseerd op artikel 1, zesde lid, sub c, van de AGV jo. de Mededeling-garanties die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van garanties; sub f is gebaseerd op paragraaf 3.3. van de Mededeling-garanties die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van garanties; sub g is gebaseerd op artikel 1, zesde lid, sub a, van de AGV; sub h is gebaseerd op 1, zesde lid, sub c, van de AGV; sub k is gebaseerd op artikel 8, tweede lid, van de AGV; sub l is gebaseerd op artikel 8, derde lid, van de AGV. In de overige gevallen heeft een subsidie van de provincie Overijssel naar de mening van de provincie Overijssel geen toegevoegde waarde. Deze gevallen zijn in lid 2 sub a,b,i en j opgesomd. Voor deze gevallen wordt ook geen subsidie verleend door de provincie Overijssel.]
Noot
368[Toelichting: Voor deze weigeringsgrond geldt dat daar in ieder geval wordt verstaan de situatie waarin de uitkomst van een door een expert uitgevoerde financiële, technische, juridische of fiscale due diligence negatief is.]
Noot
369[Toelichting: De aanvrager beschikt niet over voldoende financiële middelen om het energieproject uit te voeren als er geen bankfinanciering voor de dekking van de kosten van het energieproject die niet voor subsidiëring op grond van deze regeling in aanmerking komen.]
Noot
370[Toelichting: Zie toelichting artikel 8.20.3.2 over de achtergronden van de uitvoeringsovereenkomst.Afgezien van de staatssteunrechtelijke beperkingen aan het geboden rentevoordeel, is de provincie Overijssel van mening dat het geboden rentevoordeel niet te groot mag zijn, omdat dan de afstand naar de markt te groot wordt en daarmee minder goede projecten worden gefaciliteerd. Dat geeft overstimulering en bemoeilijkt de transitie naar hernieuwbare energie en een normale markt zonder stimulering van de overheid.]
Noot
371[Toelichting: In dit artikel is aangegeven dat en wanneer de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling moet indienen.]
Noot
372[Toelichting: Onderdeel a van dit artikel geeft aan dat de garantie wordt vastgesteld op het moment dat de lening is afgelost. Dit geldt ook als de lening voortijdig is afgelost. Verder geeft dit artikel aan dat de garantie tevens zal worden vastgesteld als de bank de garantie heeft ingeroepen. Verder is opgenomen dat de garantie wordt vastgesteld als er geen vorderingen meer zijn ten aanzien van de aanvrager. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gelden als de provincie Overijssel de restschuld van de bank overneemt nadat de bank de garantie heeft ingeroepen. In de beschikking tot verlening van de garantie kunnen Gedeputeerde Staten voorwaarden vastleggen over de vaststelling.]
Noot
373[Toelichting: In dit artikel is opgenomen dat de provincie Overijssel een premie zal terugvorderen als blijkt dat de ontvanger van de subsidie zijn energieproject niet of op een ander manier gaat uitvoeren. Deze subsidieparagraaf is uiteindelijk bedoeld ter stimulering van energiebesparing. Als gedurende de looptijd van het energieproject de activiteiten dusdanig wijzigen dat er geen sprake meer is van energiebesparing, dan bereikt de provincie Overijssel haar beleidsdoel niet. De provincie Overijssel had dan ook geen garantie af willen geven voor het project. De provincie Overijssel kan de garantie niet intrekken, omdat dan de bank met een risico wordt opgezadeld. Om deze reden wil de provincie Overijssel een deel van het premievoordeel dat een ontvanger van de garantie heeft terugvorderen.]
Noot
374[Toelichting: Dit artikel bevat de belangrijkste subsidieverplichtingen die aan de subsidieontvanger zullen worden opgelegd. Op grond van artikel 4:37 van de Awb kunnen de in dat artikel genoemde verplichtingen aan subsidieontvangers worden opgelegd zonder wettelijk voorschrift. Een aantal subsidieverplichtingen kunnen vanwege het bepaalde in artikel 4:38 en 4:39 van de Awb slechts worden opgelegd als dat in een wettelijke regeling, zoals dit Uitvoeringsbesluit, is bepaald. Om die reden zijn in dit artikel 8.20.3.15 een aantal subsidieverplichtingen geformuleerd.]
Noot
375[Toelichting: Ter zake van het derde lid kunnen Gedeputeerde Staten beleid opstellen. ]
Noot
376[Toelichting: Aangezien het verlenen van de subsidie conform deze paragraaf staatssteun oplevert, is deze subsidieparagraaf gebaseerd op de AGV en de de-minimisverordening en is zodanig ingericht dat de subsidieverlening moet voldoen aan de regels van de AGV en de-minimisverordening. De genoemde Europese regelgeving stelt een groot aantal eisen aan het verstrekken van subsidies door Gedeputeerde Staten in de vorm van leningen en garanties. Onder meer mogen op grond van deze regelgeving geen achtergestelde leningen worden verstrekt. In deze paragraaf zijn niet alle in de Europese regelgeving gestelde eisen overgenomen. Bij de beoordeling van de aanvraag zal echter worden getoetst of de subsidie in overeenstemming met die eisen kan worden verstrekt. Zo niet, dan zal de subsidie worden geweigerd, tenzij het in artikel 8.20.3.2, sub a, twee zin, genoemde geval zich voordoet. In artikel 8.20.3.2 sub c, tweede zin, is aangegeven dat Gedeputeerde Staten in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGV kunnen aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van hernieuwbare energie c.q. energiebesparingsmaatregelen en de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie dan onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen. Voldoet de subsidie niet aan genoemde eisen en doet het geval in artikel 8.20.3.2 sub c, tweede zin, zich niet voor, dan is subsidieverlening in strijd met de staatssteunregels.]
Noot
377[Toelichting: De bevoorschotting moet een wettelijke grondslag hebben. De aard van de subsidie noopt ertoe af te wijken van artikel 1.3.3, tweede of derde lid, waarin een beperking is gegeven aan het te bevoorschotten subsidiebedrag.]
Noot
378[Toelichting: In oktober 2012 is een convenant gesloten tussen de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de gezamenlijke provincies waarin is overeengekomen dat in de periode 2012-2015 door provincies, met rijksmiddelen, een regeling wordt opgesteld en uitgevoerd om het verwijderen van asbestdaken en afvoeren van asbest bij agrarische ondernemers te subsidiëren in die gevallen waar ook zonnepanelen op de nieuwe daken worden geplaatst.De provincies hebben op grond van dit convenant een inspanningsverplichting om te streven naar een extra sanering van 4 miljoen vierkante meter astbestdak voor 31 december 2015.  Hiervoor stelt het ministerie van Infrastructuur en Milieu totaal 20 miljoen euro beschikbaar via het provinciefonds. Deze 20 miljoen euro is als volgt verdeeld over de provincies:Drenthe 1.044Flevoland 523Friesland 1590Gelderland 3418Groningen 928Limburg 1365Noord-Brabant 3568Noord-Holland 1387Overijssel 2464Utrecht 813Zeeland 896Zuid-Holland 2004Iedere provincie stelt in de subsidieregeling of een apart besluit een subsidieplafond vast afgeleid van bovenstaande verdeling.]
Noot
379[Toelichting: het begrip agrarisch bouwblok ziet op alle bouwblokken met agrarische bestemming ongeacht of deze zijn gelegen in een bestemmingsplan buitengebied of een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een kern. ]
Noot
380[Toelichting: Het Asbestverwijderingsbesluit bevat specifieke voorschriften voor inventarisatie en verwijdering van asbest, waaronder het vereiste van certificering voor asbestverwijdering en asbestinventarisatie. Het Asbestverwijderingsbesluit valt onder de reikwijdte van de Dienstenwet en is genotificeerd.]
Noot
381[Toelichting: Dit artikel geeft de toetsingscriteria om voor de subsidie in aanmerking te komen, mits ook aan overige wettelijke vereisten (Algemene wet bestuursrecht, europese regelgeving) is voldaan.In dit artikel, noch elders in deze paragraaf, zijn vereisten opgenomen ten aanzien van de-minimissteun. Deze vereisten uit de betreffende verordening gelden rechtstreeks en vormen rechtstreeks onderdeel van het toetsingskader. In het aanvraagformulier worden derhalve wel gegevens gevraagd om aan deze vereisten te kunnen toetsen:De belangrijkste criteria daarvan zijn de volgende:
  • het maximum voor de-minimissteun aan een onderneming bedraagt € 15.000 gerekend over de twee voorafgaande belastingjaren en het lopende belastingjaar;

  • het maximum geldt voor alle overheidssteun die als de-minimissteun kan worden aangemerkt. Het doet echter niet af aan de mogelijkheid voor de begunstigde om andere overheidssteun te ontvangen uit hoofde van door de Europese Commissie goedgekeurde regelingen;

  • het maximum geldt voor alle categorieën steun, in welke vorm en met welk doel dan ook verleend.

Bij de beoordeling van de de-minimissteun wordt in principe van het maximaal verleende steunbedrag uitgegaan. Het moment van de feitelijke uitbetaling is daarbij niet van belang.]
Noot
382[Toelichting: een voormalig agrarisch ondernemer is een agrarisch ondernemer die zijn bedrijf is gestopt of andere activiteiten verricht waardoor de agrarische activiteit is geminimaliseerd. ]
Noot
383[Toelichting: een eigenaar van een voormalig agrarisch bouwblok dient aan te tonen dat het bouwblok een agrarische bestemming heeft gehad. Vanwege alle verplichtingen uit het ruimtelijk ordeningsrecht ten aanzien van het periodiek aanpassen van het bestemmingsplan, is gekozen voor het jaar 1993 als momenyt waarop het bouwblok tenminste een agrarische bestemming moet hebben gehad. Het bouwblok moet tussen 1 januari en het moment van aanvraag, op enig moment een agrarische bestemming hebben gehad. ]
Noot
384[Toelichting: Het kan voorkomen dat de aanvragende agrarische onderneming zelf geen eigenaar is van een bedrijfsgebouw maar deze gebruikt via een pachtconstructie. In deze situatie kan er subsidie worden aangevraagd door de agrarische onderneming met een instemmingsverklaring van de eigenaar van het bedrijfsgebouw, mits de agrarische onderneming de kosten voor het project draagt.]
Noot
385[Toelichting: Voorafgaand aan de aanvraag dient de aanvrager een asbestinventarisatie te laten verrichten. Het rapport van deze asbestinventarisatie overlegt de aanvrager bij zijn aanvraag.]
Noot
386[Toelichting: De eis van certificering past binnen de dienstenrichtlijn. Het Asbestverwijderingsbesluit 2005 waarop de certificering is gebaseerd, is genotificeerd.]
Noot
387[Toelichting: Het plaatsen van zonnepanelen is onderdeel van de toetsing. Dit betekent dat de aanvrager moet kunnen aantonen waar, wanneer en hoe deze worden geplaatst. Hiertoe dient de aanvrager een getekende offerte bij de aanvraag te overleggen. Deze regeling voorziet niet in het subsidiëren van de aanschaf en plaatsing van zonnepanelen.]
Noot
388[Toelichting: Net als bij alle elektrische apparaten staat ook het vermogen van zonnepanelen uitgedrukt in Watt. De productie van elektriciteit is niet gelijkmatig doordat de hoeveelheid zonlicht steeds verandert. Daarom is bij zonnepanelen het maximale vermogen onder ideale omstandigheden aangegeven: Watt-piek (Wp). De te plaatsen zonnepanelen dienen ten minste een productiecapaciteit van 5.000Watt-piek te hebben (5 kWp).]
Noot
389
  • [Toelichting: Voor het verwijderen en afvoeren van asbest gelden op grond van het Bouwbesluit 2012 en het Asbestverwijderingsbesluit 2005 diverse procedurevoorschriften waaraan de aanvrager dient te voldoen. Ook voor het plaatsen van zonnepanelen gelden procedurevoorschriften zoals een vergunning voor het plaatsen van zonnepanelen indien het gebouw een monument is.

  • Om aan te tonen dat de activiteit uitgevoerd gaat worden en aan de vereisten kan worden voldaan, dienen dergelijke vergunningen reeds te zijn aangevraagd en verkregen danwel meldingen te zijn gedaan voordat een aanvraag om een subsidie wordt ingediend.]

Noot
390[Toelichting: Zodra het Landelijk Asbestvolgsysteem in werking is wordt via het Landelijk Asbestvolgsysteem gemonitord of het verwijderen van asbest op de juiste manier is uitgevoerd. Hiervoor dient Gedeputeerde Staten vooraf toestemming te krijgen tot inzicht.]
Noot
391[Toelichting: De subsidie wordt berekend over het aantal vierkante meters dak dat asbest bevat. Het betreft nadrukkelijk niet het aantal vierkante meters asbest dat gestort wordt. Bij de bepaling van de hoeveelheid vierkante meters asbest van het dak wordt als leidraad genomen het aantal vierkante meters asbestdak zoals genoemd in het asbestinventarisatierapport.]
Noot
392
  • [Toelichting: Een aanvrager kan slechts een keer subsidie aanvragen in een provincie op grond van deze regeling. Wel kan een aanvrager tegelijk voor meerdere bouwlocaties of bouwblokken subsidie vragen mits hij voor iedere verwijdering van een asbestdak aan de vereisten voldoet.

Niet wordt uitgesloten dat de aanvrager op grond van andere regelingen subsidie ontvangt voor dezelfde subsidiabele activiteit danwel voor het plaatsen van zonnepanelen. Deze regeling beperkt derhalve niet de toegang tot bijvoorbeeld de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) of de fiscale mogelijkheden middels de MIA (Milieu Investeringsaftrek) en Vamil (willekeurige afschrijving milieu-investeringen).]Niet wordt uitgesloten dat de aanvrager op grond van andere regelingen subsidie ontvangt voor dezelfde subsidiabele activiteit danwel voor het plaatsen van zonnepanelen. Deze regeling beperkt derhalve niet de toegang tot bijvoorbeeld de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) of de fiscale mogelijkheden middels de MIA (Milieu Investeringsaftrek) en Vamil (willekeurige afschrijving milieu-investeringen).]
Noot
393[Toelichting: De asbest mag niet reeds verwijderd en afgevoerd zijn voordat de aanvraag om subsidie wordt ingediend. De voorfase waarin offertes worden gevraagd en overeenkomsten ten behoeve van de uitvoering tot stand komen, dient wel doorlopen te zijn voordat subsidie kan worden aangevraagd. Anders kan immers niet worden aangetoond dat aan de subsidievereisten wordt voldaan.]
Noot
394[Toelichting: Ten behoeve van de eenvoud van de regeling is gekozen voor een behandeling op volgorde van binnenkomst. Hierdoor kan direct bij ontvangst van volledige aanvragen worden gestart met de behandeling en subsidieverstrekking.]
Noot
395[Toelichting: Van deze subsidieregeling kunnen alle ondernemingen gebruik maken, die zijn samengevat onder de noemer ‘bedrijf'. Voor agrarische ondernemingen is paragraaf 8.21 van dit Uitvoeringsbesluit subsidies van toepassing. ]
Noot
396[Toelichting: Van deze subsidieregeling kunnen alle ondernemingen gebruik maken, die zijn samengevat onder de noemer ‘bedrijf'. Voor agrarische ondernemingen is paragraaf 8.21 van dit Uitvoeringsbesluit subsidies van toepassing. ]
Noot
397[Toelichting: Uit dit artikel volgt dat een aanvrager een bedrijf moet zijn met een bedrijfslocatie in de provincie Overijssel en dat zich op deze bedrijfslocatie een of meer gebouwen bevinden die een of meer asbestdaken bevatten. Het is niet mogelijk het asbestdak of de asbestdaken gedeeltelijk te saneren. Daarom is als criterium opgenomen dat alle op de bedrijfslocatie aanwezige asbestdaken worden verwijderd en afgevoerd. Verder kan de inventarisering en sanering van de asbestdaken alleen plaatsvinden door daartoe gecertificeerde bedrijven. In artikel 8.22.1 onder g is vermeld over welke certificeringen deze bedrijven moeten beschikken. Hieruit blijkt o.a. dat het bedrijf dat de asbest verwijdert en afvoert een ander bedrijf moet zijn dan het bedrijf dat de asbestinventarisatie uitvoert.Voorts is vereist dat de aanvrager beschikt over de noodzakelijke vergunningen c.q. de benodigde meldingen heeft gedaan. Hiervan dienen bewijsstukken bij de aanvraag te worden overlegd (zie artikel 8.22.7, lid 2, sub c). Voor het saneren van asbestdaken kunnen verschillende toestemmingen vereist zijn. In zijn algemeenheid moet op basis van artikel 1.26 van het Bouwbesluit 2012 een sloopmelding gedaan te worden bij het bevoegd gezag voor de verwijdering van asbest. Ook kan op basis van de monumentenregelgeving of het bestemmingsplan een sloop- of omgevingsvergunning nodig zijn. De gemeente kan daarover nadere informatie verstrekken. Verder gelden op basis van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 diverse procedurevoorschriften waaraan de aanvrager moet voldoen. In artikel 1.3.1 van hoofdstuk 1 van dit Uitvoeringsbesluit zijn weigeringgronden opgenomen. Bijvoorbeeld: er wordt geen subsidie verstrekt voor reeds gesaneerde asbestdaken; dit vloeit voort uit artikel 1.1.6 sub c en artikel 1.1.1 sub k. Verder wordt subsidie geweigerd als minder dan € 1.000 subsidie wordt verstrekt. Dit betekent dat saneringen van asbestdaken met een oppervlakte van 333 m2 of kleiner niet in aanmerking komen voor subsidie. Om te voorkomen dat dergelijke saneringen in het geheel niet voor subsidie in aanmerking kunnen komen, biedt de regeling, vanwege het belang van het verwijderen van asbestdaken, de mogelijkheid dat meerdere aanvragers gezamenlijk een aanvraag indienen. In dat geval is één aanvrager penvoerder en deze aanvrager is door de andere aanvragers gemachtigd de aanvraag in te dienen. Iedere aanvrager die is opgenomen in de gezamenlijke aanvraag zal moeten voldoen aan de voorwaarden die gesteld worden om voor subsidie in aanmerking te komen.  ]
Noot
398[Toelichting: De subsidie wordt berekend over het aantal vierkante meters dak dat asbest bevat. Het betreft nadrukkelijk niet het aantal vierkante meters asbest dat gestort wordt. Bij de bepaling van de hoeveelheid vierkante meters asbestdak wordt als leidraad genomen het aantal vierkante meters asbestdak zoals genoemd in het asbestinventarisatierapport. Per vierkante meter asbestdak dat gesaneerd wordt kan maximaal € 3,- subsidie verkregen worden. Indien uit de getekende offerte of overeenkomst tot sanering van het asbestdak blijkt dat de kosten minder zijn dan € 3,- per m2, dan heeft dit mindere bedrag te gelden als de maximale subsidie per m2.]
Noot
399[Toelichting: Dit betekent dat de kostensoorten genoemd in artikel 1.1.5 eerste tot en met derde lid niet subsidiabel zijn.]
Noot
400[Toelichting: In de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 van dit Uitvoeringsbesluit zijn een aantal algemeen geldende verplichtingen voor de subsidieontvanger geformuleerd. In aanvulling op deze verplichtingen is in dit artikel de verplichting geformuleerd dat de gesubsidieerde activiteit dient te zijn gerealiseerd binnen 12 maanden na datum van de subsidieverlening.]
Noot
401[Toelichting: Dit betekent dat de subsidieaanvrager vooraf aangeeft op de hoogte te zijn van de verplichtingen die verbonden zijn aan de subsidie en voornemens is de aan de subsidie verbonden verplichtingen na te komen.]
Noot
402[Toelichting: Een aanvraag kan ook ingediend worden door een groep van particuliere woningeigenaren. Eén van de particuliere woningeigenaren wordt dan gemachtigd om namens de andere particuliere aanvragers de aanvraag in te dienen. De particuliere woningeigenaren zijn ieder afzonderlijk de ontvangers van de subsidie.]
Noot
403[Toelichting: De doorlooptijd van de projecten is gesteld op maximaal 2 jaar. Een verzoek tot uitstel zal worden beoordeeld waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met voorzienbaarheid, en of de vertraging aan de aanvrager redelijkerwijs te verwijten is, dan wel voor zijn rekening dient te komen.]
Noot
404[Toelichting: Deze subsidieregeling heeft als doel om gemeenten te stimuleren om openbare oplaadpunten voor elektrische voertuigen te realiseren, zodat  het gebruik van elektrische voertuigen gestimuleerd wordt.]
Noot
405[Toelichting: Dit artikel bevat heel eenvoudig de basis voor de beoordeling van alle subsidieaanvragen, namelijk het pMJP en het gebiedsprogramma. Dat een bepaalde activiteit niet is opgenomen in een gebiedsprogramma betekent niet dat deze niet voor subsidie in aanmerking komt. Alleen als sprake is van strijdigheid met het gebieds-programma of verdringing van prioriteiten levert het gebiedsprogramma een weigeringsgrond op. ]
Noot
406[Toelichting: Het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 (afgekort POP2) is een Europees subsidieprogramma dat gericht is op:
  • de versterking van de concurrentiekracht van de land- en bosbouwsector;

  • het verhogen van de kwaliteit van natuur en landschap;

  • de verbetering van de leefbaarheid op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie.

Het gaat hierbij om middelen uit het bij Verordening (EG) nr. 1290/2005 opgerichte Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), de opvolger van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor Landbouw (EOGFL). Het doel dat Nederland met het POP-2 wil bereiken, is: een goed evenwicht tussen de kwaliteit van natuur en landschap en het gebruik daarvan voor wonen, recreatie, gezondheid en persoonlijk welbevinden. Ook wordt geld ingezet voor de versterking van de concurrentiekracht van de land- en bosbouwsector. De Europese Commissie heeft het programmadocument POP 2007-2013 op 20 juni 2007 officieel goedgekeurd. Gedeputeerde Staten zijn aangewezen als beheersautoriteit voor de POP subsidies in Overijssel. Betaalautoriteit zijn Dienst Landelijk Gebied en Dienst Regelingen. Het POP2-programma is het vervolg op het POP 2000 t/m 2006. POP2 is opgebouwd uit vier assen. Deze assen vormen samen de doelstellingen van het programma. Onder de assen zijn verschillende maatregelen mogelijk. De POP-maatregelen worden ingezet om de doestellingen van het provinciaal Meerjarenprogramma voor het platteland (pMJP) te realiseren. Vanuit dat programma wordt ook de nationale financiering geregeld die nodig is om aanspraak op POP-subsidie te kunnen maken. Een aanvraag moet dus ook inhoudelijk en financieel binnen het pMJP passen. As 1: versterking van het concurrentievermogen van de land- en bosbouwsector. De maatregelen onder deze as zijn bijna allemaal gericht op het ondersteunen van agrarisch ondernemers bij het aanpassen en innoveren van hun bedrijf. Het gaat dan om de kwaliteit van grond en kavelstructuur, gebouwen en machines, maar ook om nieuwe productiemethoden en het kunnen inspelen op ontwikkelingen vanuit de markt. As 2: verbetering van het milieu en het platteland. Het doel van de maatregelen onder as 2 is het verhogen van duurzaam gebruik van landbouwgrond. Agrarische ondernemers kunnen bijvoorbeeld gesubsidieerd worden als zij investeren in maatregelen tegen verdroging van hun grond. As 3: verbetering van de leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie. Het doel van de maatregelen onder as 3 is het bevorderen van een toegankelijk, vitaal en dynamisch platteland waar de landbouw niet meer de enige economische drager is. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden met investeringen in kleinschalige ondernemingen die zich richten op toerisme en recreatie, in leefbaarheids-voorzieningen, in dorpsvernieuwing en in het landelijk erfgoed. As 4: uitvoering van de LEADER-aanpak. De aanpak van huidige LEADER+-programma vindt een vervolg in POP2. De LEADER-aanpak werkt met zogenaamde plaatselijke groepen (PG's). Deze PG's zijn gerelateerd aan het Bestuurlijk Gebiedsoverleg (BGO): afstemming vindt plaats in taken en verantwoordelijkheden en een aantal personen is in beide gremia vertegenwoordigd. De PG richt zich met name op de verbetering van de sociale en economische vitaliteit van het platteland. De PG's hebben plaatselijke ontwikkelingsstrategieën gemaakt voor hun gebied. Hierin geven ze voor de komende programmaperiode aan: doelen, strategie, inzet van de beschikbare middelen en de wijze van uitvoering. Samenwerking en innovatie staan daarbij centraal. Het gaat dan om samenwerking binnen het LEADER-gebied, tussen de leden van de Plaatselijke Groep en projectuitvoerders, maar ook om samenwerking tussen LEADER-gebieden in binnen- en buitenland. LEADER biedt kansen voor innovatieve vormen van beleidsvorming en -uitvoering: een aanpak ‘van onderop', met een belangrijke rol voor de plaatselijke groep. In Overijssel zijn zes LEADER-gebieden aangewezen, te weten Noordwest-Overijssel, Noordoost-Overijssel, Salland, Noordoost-Twente, West-Twente en Zuid-Twente Doelstellingen onder as 1 t/m 3 kunnen binnen LEADER uitgevoerd worden.| In hoofdstuk 8 en 9 zijn de volgende POP-maatregelen gekoppeld aan pMJP-prestaties:Overzicht koppeling POP-maatregelen uit Hoofdstuk 8 en 9 Ubs aan pMJP-prestaties De nummering betreft de maatregelen zoals opgenomen in de bijlage van het programmadocument POP 2007-2013*;  pMJP-prestatie ; De correlerende artikelen uit dit hoofdstuk ; Maatregelen as 1 ; ; ; 121: Modernisering landbouwbedrijven; 1.3.2; Artikel 9.9.3 lid 8; 125: Infrastructuur voor de ontwikkeling/aanpassing van land- en bosbouw; 1.1.5; Artikel 9.5.2 onder d; Maatregelen as 2 ; ; ; 216: Niet productieve investeringen; 5.1.1-5.2.9; Artikel 8.5.2 onder d; Maatregelen as 3 ; ; ; 311: Diversificatie naar niet-agrarische activiteiten; 1.2.2; Ingetrokken; 311b: Diversificatie naar niet productieve investeringen- Hernieuwbare energie; 1.2.1; Artikel 9.7.2 lid 6; 321b: Basisvoorzieningen voor de economie en plattelandsbevolking- Hernieuwbare energie; 3.1.2; Artikel 9.1.4a lid 2; 323: Instandhouding en opwaardering van het landelijk erfgoed; 2.3.1, 2.3.2, 2.3.6; Artikel 9.22.2 onder i; Maatregelen as 4 ; ; ; 411: Verbetering van het concurrentievermogen in de land- en bosbouwsector; 1.2.1; Artikel 9.1.4a, lid 2; 413: De leefbaarheid op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie; 3.1.2, 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3, 3.2.4, 3.2.6, 4.1.1, 4.1.2, 4.3.2 ; Artikel 9.1.4a, lid 2; 421: Uitvoering van samenwerkingsprojecten; ; Artikel 9.1.4a, lid 2; 431: Beheer van de Plaatselijke Groep; ; Artikel 9.1.4a, lid 2];
Noot
407[Toelichting: Lid 1 koppelt de POP-bijdrage aan de inhoudelijke prestaties in het pMJP. Per prestatie wordt aangegeven wanneer artikel 9.1.3 van toepassing is. Daarbij is ook aangegeven welke maatregel van toepassing is zodat duidelijk is welke voorschriften uit het Plattelandsontwikkelingsprogramma gelden.]
Noot
408[Toelichting: Lid 2 is een precisering van artikel 6, lid 1 van de Algemene Subsidieverordening Overijssel (ASV). Daarin is bepaald dat Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van de ASV en het uitvoeringsbesluit als er sprake is van medesubsidiënten. Bij samenloop met middelen uit het ELFPO zal het POP-regime van toepassing zijn voor de totale subsidie, dus ook voor de provinciale cofinanciering voor die activiteit. Dit geldt ook onverkort voor zogenaamde top-ups. Dit zijn nationale middelen (Rijk/provincie) die niet gekoppeld zijn aan een EU bijdrage, maar wel onder POP-regime vallen.]
Noot
409[Toelichting: Lid 3 regelt welke algemene kosten niet subsidiabel zijn. In een projectbegroting mogen deze kosten niet als subsidiabele kosten worden opgevoerd.]
Noot
410[Toelichting: Lid 5 regelt de uitvoeringstermijn van projecten. Op het moment van de subsidieverlening dient het project obstakelvrij te zijn. Obstakelvrij betekent dat er geen belemmeringen meer zijn om het project uit te voeren; de benodigde toestemmingen zijn verleend en eventuele planwijzigingen zijn voltooid. Er kunnen zich situaties voordoen waarbij hiervan afgeweken moet worden. Dit wordt dan geregeld in de beschikking tot subsidieverlening.]
Noot
411[Toelichting: Lid 1 geeft de wettelijke basis voor subsidieverlening voor de zogenaamde LEADER-aanpak. Naast het feit dat de LEADER-aanpak gekoppeld wordt aan de inhoudelijke prestaties van het pMJP moeten projecten ook inhoudelijk passen binnen de plaatselijke ontwikkelingsstrategie en de betreffende maatregelen uit het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013.]
Noot
412[Toelichting: Lid 2 regelt de koppeling van de Leader maatregelen. Er kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten gericht op de verbetering van het concurrentievermogen in de land- en bosbouwsector en activiteiten gericht op de leefbaarheid op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie. Tevens kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten gericht op de uitvoering van samenwerkingsprojecten. Tot slot kan subsidie worden verstrekt activiteiten gericht op het beheer van de Plaatselijke Groepen.]
Noot
413[Toelichting: Lid 3 regelt de termijnen voor indiening van de aanvragen in het kader van de LEADER-aanpak.]
Noot
414[Toelichting: Lid 4 geeft de rol van de Plaatselijke Groepen aan in het besluitvormingsproces.]
Noot
415[Toelichting: Op grond van artikel 107 VWEU is het in beginsel verboden subsidie te verstrekken aan ondernemingen als daardoor de concurrentieverhoudingen op een internationale markt worden verstoord. Lid 1 bevat het verbod op staatssteun: "Behoudens afwijkingen waarin dit Verdrag voorziet, zijn steunmaatregelen van de Staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt." Het begrip onderneming wordt door het Europese Hof van Justitie ruim uitgelegd: "elke eenheid die een economische activiteit uitoefent ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd". Dit betekent dat ook stichtingen en verenigingen als onderneming kunnen worden gezien als hun activiteiten ook op een markt (kunnen) worden aangeboden. Bij subsidies op grond van het onderhavige hoofdstuk is dikwijls sprake van staatssteun. Dit wil nog niet zeggen dat geen subsidie kan worden verleend. Als de aanvraag past binnen één van de zogenaamde vrijstellingsverordeningen van Europese Commissie kunnen Gedeputeerde Staten positief beschikken op een aanvraag. Er gelden dan wel aanvullende criteria, beperkingen ten aanzien van de hoogte van de subsidie en aanvullende voorschriften. In de zogenaamde factsheets in de bijlagen wordt steeds verwezen naar de voor dat onderdeel relevante regelingen en bepalingen. Het voert te ver om op deze plaats alle verordeningen uitvoerig te belichten. Voor de precieze inhoud wordt u verwezen naar de website van Europa Decentraal: www.europadecentraal.nl. Hier kunt u onder andere de brochure ‘Europese regelgeving over staatssteun' downloaden. ]
Noot
416[Toelichting: Naast de vrijstellingsverordeningen kan de Europese Commissie goedkeuring verlenen voor steunmaatregelen die ‘verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt' (artikel 97, lid 3, EG-verdrag). Door de provincies is samen met LNV gezamenlijk goedkeuring gevraagd voor subsidiemogelijkheden in een zogeheten Catalogus Groene Diensten. Eenmaal goedgekeurd heeft die catalogus dezelfde werking als een vrijstellingsverordening: de steun is toelaatbaar mits de aanvullende criteria en voorschriften in acht worden genomen. Mogelijk worden in de toekomst nog andere steunmodules gezamenlijk ontwikkeld.]
Noot
417[Toelichting: Om de administratieve lasten voor gemeenten en waterschappen te beperken hoeft naast de ondertekening van het convenant niet nog eens een aparte aanvraag te worden ingediend. Voorwaarde is wel dat het gebiedsprogramma + het convenant voldoen aan de normale eisen die gelden voor een aanvraag voor subsidie. Dat betekent in ieder geval dat de aanvraag wordt ondertekend door het dagelijks bestuur van de gemeente of het waterschap namens de publiekrechtelijke rechtspersoon. Ondertekening door de portefeuillehouder of de burgemeester alleen is onvoldoende (tenzij een ondertekeningsmandaat is verleend). Voor het overige gelden de eisen uit het Awb (artikelen 4.61-4.65) en eventueel aanvullende eisen op grond van artikel 9.1.3 voor de onderdelen waarvoor ook Europese middelen worden verstrekt. ]
Noot
418[Toelichting: De inzet van de provincie is dat met de partners in de gebieden in één keer voor de hele periode afspraken worden gemaakt over de te leveren prestatie en de provinciale subsidie die daar tegenover staat. In jaar 1 wordt op basis van die afspraak in één keer subsidie verleend voor alle prestaties. Het is dan in beginsel aan de subsidieontvanger om te bepalen in welk jaar de prestatie wordt gerealiseerd. Wel wordt daarvan vooraf een inschatting gevraagd. Daarmee wordt het subsidiebedrag bij verlening verdeeld in jaarschijven. Op basis van de indeling in jaarschijven én de feitelijke voortgang worden voorschotten verleend op het subsidiebedrag. Ieder jaar wordt er een verantwoording verwacht over de prestaties die in dat jaar zijn gerealiseerd, mede in verband met de verantwoordingsplicht van de provincie naar het Rijk. Deze informatie kan aanleiding zijn om de subsidieverlening te wijzigen. ]
Noot
419[Toelichting: De provincie zet in op de ontwikkeling van een duurzame en concurrerende landbouw en daarmee op werkgelegenheid en het regionaal inkomen. Voor de grondgebonden landbouw is een goede ruimtelijke structuur van de landbouwbedrijven een belangrijke voorwaarden. Het provinciaal beleid richt zich op de verbetering van de verkaveling (de omvang, ligging en de vorm van de kavels). Daarvoor worden de volgende twee instrumenten ingezet:1. wettelijke herverkaveling;2. planmatige vrijwillige kavelruil.Voor het opstellen en uitvoeren van deze herverkavelingsprojecten kan subsidie worden verleend. In artikel 9.5.4 staan de maximale subsidiepercentages vermeld voor de onderscheidende instrumenten. Op deze subsidieverlening is de vrijstellingsverordening Landbouw Nr. 1857/2006 van toepassing.]
Noot
420[Toelichting: Planmatige vrijwillige kavelruil. Vrijwillige herverkaveling is geregeld in de artikelen 85 tot en met 88 van de WILG. Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben hiervoor in artikel 9.5.1, onder c een subsidiemogelijkheid gecreëerd. Deze subsidiemogelijkheid heeft tot doel basis van vrijwilligheid tot een betere verkaveling te komen. Een betere verkaveling moet in het belang zijn van landbouw al dan niet in samenhang met natuur of landschap. Deelnemende partijen aan een vrijwillige herverkaveling stellen zelf een conceptovereenkomst op. In de overeenkomst zijn in ieder geval opgenomen een overzicht per deelnemer van inbreng en toedeling alsmede een kaart van de bestaande situatie (situatiekaart) en een kaart van de toekomstige situatie (kavelkaart). Een kavelruil moet in beginsel uitsluitend bestaan uit gronden die geheel van eigenaar veranderen. Indien in een kavelruilovereenkomst gedeeltelijke percelen worden ingebracht (en toegedeeld) dan geldt de volgende procedure, zodat er uiteindelijk gehele percelen worden overgedragen. Deze betreffende perceelsgedeelten worden op kaart aangegeven. In voorkomende gevallen draagt de notaris zorg voor de aanvraag van perceelssplitsing bij het kadaster (meting en kadastrale toepassing van de door partijen overeengekomen nieuwe grenzen). Hierdoor worden in de akte uitsluitend gehele percelen ingebracht en toegedeeld en kan, indien van toepassing, de over- en ondermaat van de in de overeenkomst ingebrachte perceelsgedeelten worden bepaald en zo nodig verrekend.Het uitgangspunt is dat de aanvrager streeft naar een toename van gemiddelde kavelgrootte van ten minste 10%.]
Noot
421[Toelichting: Wettelijke herverkaveling is geregeld in de artikelen 16 tot en met 23 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG). Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben hiervoor in artikel 9.5.2, onder a en b een subsidiemogelijkheid gecreëerd. Deze subsidiemogelijkheid heeft tot doel tot een betere verkaveling te komen. Een betere verkaveling moet in het belang zijn van landbouw eventueel in samenhang functies van dat gebied, zoals deze in het kader van de ruimtelijke ordening zijn aangegeven.]
Noot
422[Toelichting: De subsidiabele en niet-subsidiabele kosten zijn opgenomen in artikel 1.1.5. resp.  1.1.6 van het UBS 2011. De volgende notariële kosten over het algemeen zijn toe te rekenen aan de subsidiabele activiteiten: a. het verstrekken van kadastrale en hypothecaire informatie door het kadaster aan de notaris ten behoeve van kavelruilovereenkomst en -akte; b. het opstellen van de kavelruilovereenkomst en -akte en het inschrijven ervan in de openbare registers; c. (eventuele) perceelssplitsingen die in de overeenkomst zijn opgenomen en voor zover door de notaris aangevraagd.]
Noot
423[Toelichting: Voor wat betreft de voorbereiding zijn de juridische en administratieve kosten, waaronder de opmetingskosten , van een ruilverkaveling subsidiabel, overeenkomstig artikel 13 van de Landbouwvrijstellingsverordening.Onder voorbereiding vallen bijvoorbeeld kadastraal onderzoek m.b.t. haalbaarheid, afbakening van het plangebied.]
Noot
424[Toelichting: Voor wat betreft de uitvoering zijn de juridische en administratieve kosten, waaronder de opmetingskosten, van een ruilverkaveling subsidiabel, overeenkomstig artikel 13 van de Landbouwvrijstellingsverordening. Onder uitvoering vallen bijvoorbeeld voor het opstellen van het ruilplan, proceskosten, inhuur van uitvoerend personeel, kosten voor Kadaster, notariële kosten.]
Noot
425[Toelichting: Voor wat betreft de voorbereiding en uitvoering zijn de juridische en administratieve kosten, waaronder de opmetingskosten, van een ruilverkaveling subsidiabel, overeenkomstig artikel 13 van de Landbouwvrijstellingsverordening.]
Noot
426[Toelichting: Voor wat betreft de kavelaanvaardingswerken (met uitzondering van draineerwerkzaamheden of irrigatieapparatuur en irrigatiewerkzaamheden)  is het maximale subsidiepercentage van 40% gehanteerd zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 sub b van de Landbouwvrijstellingsverordening.De investeringen voor de kavelaanvaardingswerkzaamheden moeten zijn gericht op de verlaging van de productiekosten en de verbetering van de productie, overeenkomstig artikel 4 lid 3 sub a en b van de Landbouwvrijstellingsverordening.De in aanmerking komende uitgaven hebben betrekking op de verbetering van onroerende goederen en de algemene kosten die hiermee in verband staan, overeenkomstig artikel 4 lid 4 sub a en c van de Lanbouwvrijstellingsverordening. Kosten die in verband staan met de verbetering van onroerende goederen kunnen zijn kosten voor architecten, ingenieurs en adviseurs en haalbaarheidsstudies.Geen subsidie wordt verleend aan landbouwbedrijven die een onderneming in moeilijkheden zijn zoals bedoeld in artikel 4 lid 5 van de landbouwvrijstellingsverordening.]
Noot
427[Toelichting: Dit betekent dat de activiteiten niet in aanmerking voor subsidie komen als de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd zijn begonnen voordat de aanvraag bij de provincie is ingediend en de provincie een besluit heeft genomen.]
Noot
428[Toelichting: Dit betekent dat de activiteiten niet in aanmerking voor subsidie komen als de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd zijn begonnen voordat de aanvraag bij de provincie is ingediend en de provincie een besluit heeft genomen.]
Noot
429[Toelichting: In artikel 9.5.6 is aangegeven welke stukken moeten worden aangeleverd. Deze mogen allemaal in één projectplan worden opgenomen. In het projectplan geeft de aanvrager aan hoe het project leidt tot een toename van gemiddelde kavelgrootte. Voor de begroting geldt dat de kosten per post, per jaarschijf moeten worden aangegeven.]
Noot
430[Toelichting: Op deze subsidieverlening zijn artikel 4 en 13 de Vrijstellingsverordening Landbouw (EG) nr. 1857/2006  van toepassing. Subsidieverstrekking moet daarom voldoen aan deze bepalingen. Voor de vaststelling van de subsidie betekent dit dat deze moet plaatsvinden op basis van werkelijk gemaakte kosten.  Bij de aanvraag tot subsidievaststelling dient daarom voor een verslag en verantwoording van de gemaakte kosten te worden ingediend.Voor de subsidievaststelling geeft de aanvrager aan welke resultaat geleverd is. De behaalde resultaten worden uitgedrukt in "hectares landbouwgrond met verbeterde structuur".  De hoeveelheid hectares landbouwstructuurverbetering die bereikt wordt door middel van een kavelruil kan op verschillende manier geïnterpreteerd en berekend worden. Berekening behaalde resultaat bij vrijwillige herverkavelingDe provincie Overijssel hanteert hiervoor bij vrijwillige herverkaveling de volgende rekenmethode:
  • Na een herverkaveling wordt per deelnemer het aantal toebedeelde hectares vergeleken met de totale bedrijfsgrootte na toedeling.

  • De toedeling wordt vermenigvuldigd met 10.

  • Wanneer het aantal toebedeelde hectares x 10 groter is dan de bedrijfsgrootte, wordt het de oppervlakte van het hele bedrijf bechouwd als landbouwgrond met verbeterde structuur.

  • Wanneer het aantal toebedeelde hectares x 10 kleiner is dan de bedrijfsgrootte, wordt de toedeling x 10 beschouwd als landouwgrond met verbeterde structuur.

  • Het totaal aantal hectares landbouwgrond met verbeterde structuur van alle deelnemende bedrijven is de prestatie.

Rekenvoorbeeld:Een kavelruil met 3 bedrijven. Na ruiling:
  • Bedrijf 1: oppervlakte 40 ha, in de ruil 2 ha toebedeeld

  • Bedrijf 2: oppervlakte 30 ha, in de ruil 10 ha toebedeeld

  • Bedrijf 3: oppervlakte 20 ha, in de ruil 5 ha toebedeeld

Rekenvoorbeeld kavelruilBedrijf ; Oppervlakte bedrijf in ha (na ruiling) ; Toebedeelde grond in ha ; 10 x toebedeelde grond in ha ; Landbouwstructuurverbetering in ha ; 1; 40; 2; 20; 20; 2; 30; 10; 100; 30; 3; 20; 5; 50; 20; ; Totale landbouwstructuurverbetering; ; ; 70 ha; Bij bedrijf 1 is 10 x de toebedeelde grond lager dan de oppervlakte van het bedrijf, dus landbouwstructuurverbetering is gelijk aan 10 x de toebedeelde grond is 20.Bij bedrijf 2 is 10 x de toebedeelde grond hoger dan de totale bedrijfsoppervlakte, dus de landbouwstructuurverbetering is hier gelijk aan de bedrijfsoppervlakte, dat is 30 ha.Bij bedrijf 3 geldt hetzelfde als bij bedrijf 2 dus de bedrijfsoppervlakte is gelijk aan de landbouwstructuurverbetering, is 20 ha. De totale landbouwstructuurverbetering bij deze ruil is 70 ha.Berekening behaalde resultaat bij wettelijke kavelruilUit de praktijk is bekend dat bij wettelijke herverkavelingen de gemiddelde kavelvergroting standaard boven de 10% ligt. Daarmee kan worden geconcludeerd dat de totale oppervlakte landbouwgrond in een wettelijke herverkaveling het behaalde resultaat is. Deze oppervlakte kan voorafgaand aan het ruilproces worden berekend. Door daar een eventuele ontrekkingsopgave ten aanzien van andere functies van af te trekken ontstaat een betrouwbaar beeld van de te realiseren landbouwprestatie, die goed aansluit op de eerder genoemde Overijsselse rekenmethode.]
Noot
431[Toelichting: De Overijsselse landbouw kan zijn internationale concurrentiepositie in West-Europa en mondiaal alleen behouden en versterken door continu te innoveren op het gebied van producten, productiewijzen en productiemiddelen om zo betere producten te maken en/of de productiekosten te verlagen. Innovaties kunnen ook gericht zijn op het verlagen van de milieudruk van de landbouw en/of het inspelen op maatschappelijke wensen en eisen ten aanzien van landbouwproducten en productiewijzen. Veel innovaties zullen waarschijnlijk een combinatie van zowel concurrentieversterking als verduurzaming in zich hebben. Voor het oppakken van deze innovatieopgaven is samenwerking tussen de betrokken partijen in ketens en gebieden en kennisinstellingen belangrijk. In de praktijk blijkt het dat samenwerking tussen keten- en gebiedspartijen en kennisinstellingen en de andere genoemde partijen, zeker als het om nieuwe ontwikkelingen gaat, niet altijd gemakkelijk van de grond komt. In ons beleid geven wij speciale aandacht aan het versterken van deze samenwerking. In dit kader streven wij ernaar om in samenwerking met het landbouwbedrijfsleven, ketenpartijen en kennisinstellingen een innovatieagenda met bijbehorend uitvoeringsprogramma voor het agrocluster opstellen. In de uitvoering richten wij ons vooral op de volgende punten: 1. de vorming en professionalisering van clusters, ketens en netwerken van bedrijven gericht op innovatie, kennisontwikkeling en kennisspreiding in het agrocluster; 2. gebruik van adviesdiensten en/of kennisinstellingen door (een) landbouwondernemer(s) voor een op innovatie gericht project; 3. het stimuleren van samenwerkingsproject van landbouwondernemers of van (een) landbouwondernemer(s) met andere partners (keten- en/of gebiedspartijen) en/of kennisinstellingen, gericht op product-, proces- en systeeminnovaties in de landbouw en het agrocluster. Subsidiemogelijkheden zijn er voor: 1. activiteiten gericht op het versterken van het innovatieve vermogen van de agrarische bedrijven en samenwerkingsverbanden van agrarische bedrijven en andere bedrijven; 2. samenwerkingsprojecten voor de ontwikkeling van nieuwe producten, productiewijzen en/of technologieën. Subsidie in het kader van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 is mogelijk voor diversificatie naar hernieuwbare energie voor - activiteiten gericht op het versterken van het innovatieve vermogen van de agrarische bedrijven en samenwerkingsverbanden van agrarische bedrijven en andere bedrijven; -  samenwerkingsprojecten voor de ontwikkeling van nieuwe producten, productiewijzen en/of technologieën (keteninnovatie) gericht op hernieuwbare energie De projectaanvragen moeten voldoen aan maatregel 311b. De POP voorwaarden zijn van toepassing op de totale subsidie voor de activiteit. http://www.overijssel.nl/thema's/economie/europaloket/pop-2007-2013 Op de subsidieverlening is de zogenaamde (vrijstellings)verordening Landbouw van toepassing. Met betrekking tot subsidieonderdeel 2 is artikel 4 van de genoemde vrijstellingsverordening van toepassing. Voor de beschrijving van de consequenties hiervan voor de aanvraag voor subsidie en -verlening, wordt verwezen naar uitvoerige toelichting hierop, die is opgenomen bij onderdeel ‘Omvorming van intensieve veehouderijbedrijven (pMJP 1.1.2)'. De subsidieaanvragen zullen worden voorgelegd aan een externe adviescommissie. De adviescommissie adviseert Gedeputeerde Staten over de slagingskans en het vernieuwende karakter van de aanvragen. De adviescommissie beoordeelt voucher aanvragen op papier. Keteninnovatieprojecten worden door de adviescommissie besproken met de aanvragers van de projecten zelf. ]
Noot
432[Toelichting: Op de verlening van subsidie voor stimulering innovatie in het agrocluster (artikel 9.7.1) is de vrijstellingsverordening Landbouw van toepassing. Subsidieverstrekking moet daarom voldoen aan de bepalingen van deze verordening. Voor de vaststelling van de subsidie betekent dit dat deze moet plaatsvinden op basis van werkelijk gemaakte kosten, Bij de aanvraag tot subsidievaststelling dient daarom voor een verslag en verantwoording van de gemaakte kosten te worden ingediend. ]
Noot
433[Toelichting: Begin 2006 hebben Gedeputeerde Staten een beleidsregel Uitvoeringskader hergebruik Vrijkomende Agrarische Bebouwing vastgesteld. Het hoofddoel van het VAB-beleid is sociaaleconomisch: het draagt bij aan het realiseren van Nieuwe Economische Dragers voor het landelijk gebied ofwel het benutten van de resterende economische waarde van VAB voor andere functies dan landbouw. Hergebruik in plaats van kapitaalsvernietiging. Startende bedrijven worden gestimuleerd. Het buitengebied als streekgebonden werkgebied in plaats van woongebied voor niet streekgebonden forensen. De terugloop in de landbouw maakt het voor de leefbaarheid en de economische vitaliteit van het landelijk gebied wenselijk dat er zich in VAB andere functies kunnen vestigen. Een bijkomende doelstelling is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Immers een blijvende landelijke uitstraling van de gebouwen en omgeving is gewenst. In het Uitvoeringskader wordt met name het planologische spoor gefaciliteerd. Met deze subsidiepalingen willen we nog een extra impuls geven aan het hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing. In artikel 9.8.2 zijn criteria opgenomen, waaraan moet zijn voldaan om voor subsidie in aanmerking te komen. Dat de aanvraag moet passen binnen het gemeentelijke VAB-beleid betekent onder andere dat het (opnieuw) houden van intensieve veehouderij planologisch en als gebruiksmogelijkheid onmogelijk moet worden gemaakt. Maar ook dat bij eventuele situering in een landbouwontwikkelingsgebied (LOG) er uitsluitend subsidie verstrekt kan worden als er door gemeenten en provincie positief advies uitgebracht is, waaruit in elk geval blijkt dat de landbouw/intensieve veehouderij geen hinder ondervindt van de beoogde nieuwe functie in de VAB. Als echter uit de vastgestelde LOG-visie van de gemeente blijkt dat realisatie van een VAB op betreffende locatie mogelijk is, dan kan voor dit advies worden volstaan met een verwijzing naar de LOG-visie van de betreffende gemeente. Bij de aanvraag hoort een bedrijfsplan waaruit onder andere moet blijken hoe de subsidie bijdraagt aan het verkrijgen van substantieel (extra) inkomen. Voor subsidieaanvragen VAB die bijdragen aan het algemene voorzieningenniveau (zonder winstoogmerk), is een sluitende exploitatie voldoende. Ook moet er een bankverklaring bij gevoegd worden en een overzicht van de complete financiering. Voorts kan uitsluitend voor investeringen in de bestaande bebouwing subsidie toegekend worden en dus niet voor nieuwbouw van gebouwen in samenhang met en na sloop van bestaande VAB. De betreffende gebouwen moeten voor een agrarische functie zijn opgericht, agrarisch in gebruik zijn (geweest) en op het moment van de aanvraag een agrarische bestemming hebben. Ook moet er sprake zijn van een voldoende investeringsniveau door de ondernemer om de maatschappelijke bijdrage te kunnen verantwoorden: om deze reden wordt met artikel 9.8.2 sub d een subsidie voor het ombouwen of geschikt maken van de VAB voor het stallen van caravans uitgesloten. De aanvrager moet rechthebbende van het bedrijf zijn (eigenaar) of overeenstemming met verpachter (landgoedeigenaar, etc.) kunnen aantonen. De kosten voor leges (van vergunningen, wijziging bestemmingsplan, artikel 19-procedure, schone grondverklaringen e.d.) zijn niet subsidiabel, maar de kosten voor adviezen (bedrijfsadviseurs, accountants, adviesbureaus, architectenbureau) zijn wel subsidiabel met een maximum van 12% van de totale investeringskosten. De kosten van eigen arbeid zijn ook subsidiabel. Er mag € 25,-- per uur mag worden berekend. Het aantal uren moet redelijk zijn en controleerbaar. Tevens kan subsidie worden aangevraagd voor het vergroten van landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de VAB waarin of het erf waarop een nieuwe economische functie komt. Hierbij is vereist dat de prestatie moet zijn gebaseerd op een transformatieplan. Voor het opstellen van zo'n plan is subsidie mogelijk (hoofdstuk 4, paragraaf 8, industrieel en agrarisch erfgoed). De subsidie voor het geschikt maken van de VAB is overeenkomstig artikel 9.8.3, lid 1, maximaal 25% met een maximum van € 100.000,--. Voor ondernemingen wordt bij de beoordeling van subsidieaanvragen met name ook rekening gehouden met de (Europese) ‘de minimis'-regeling. Subsidie kan dus slechts worden verleend ten behoeve van een onderneming of binnen de groep waartoe de onderneming behoort waarvoor op grond van andere niet door de Europese Commissie goedgekeurde steunmaatregelen in de voorafgaande drie jaar tot minder dan € 200.000,-- aan geldelijke bijdragen is verleend of zal worden verleend. Voor zover door verlening van de gevraagde subsidie het bedrag van € 200.000,-- zou worden overschreden, wordt het maximale subsidiebedrag dienovereenkomstig lager vastgesteld. Met toepassing van lid 2 kan het bovengenoemde maximum van € 100.000,-- worden verhoogd tot € 150.000,--, indien er tevens sprake is van het vergroten van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. In artikel 9.8.3 lid 1 is stapeling boven het genoemde maximum van € 100.000,-- uitgesloten. ]
Noot
434[Toelichting: Ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij een goede erfinrichting. De kosten voor het opstellen van een erfinrichtingsplan door een adviseur (bijvoorbeeld een landschapsarchitect) vallen daarom onder de subsidiabele kosten van de VAB regeling. De kosten voor de erfinrichting zelf zijn niet subsidiabel.]
Noot
435[Toelichting: Om de doelstellingen van het natuurbeleid voor de Natura2000 gebieden te realiseren, dient de stikstofdepositie op deze gebieden verminderd te worden. Een belangrijk deel van de stikstofdepositie is afkomstig van veehouderijbedrijven.. Door het toepassen van emissiebeperkende technieken en maatregelen op veehouderijen kan de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden in belangrijke mate teruggebracht worden. In het provinciaal beleidskader stikstof en Natura2000 voor veehouderijen is het provinciale beleid voor de vermindering van de stikstofdepositie vanuit veehouderijbedrijven beschreven. Een van de maatregelen hiervoor is het bevorderen van de toepassing van emissiebeperkende maatregelen en technieken waarmee veehouderijbedrijven lagere emissies per dierplaats realiseren dan de emissies die op grond van de normen van de landelijke regelgeving vereist zijn. Hiertoe zet de provincie stimuleringsbeleid in op grond waarvan ondernemers een bijdrage voor hun ivesteringen in emissiearme technieken en maatregelen kunnen aanvragen. Met betrekking tot de toepassing van emissiearme technieken en maatregelen doen zich de volgende knelpunten voor:1. Ondernemers hebben onvoldoende kennis van en ervaring met de mogelijkhedenm om met aanpassingen in de bedrijfsvoering en andere management maatregelen de emissiereductie te realiseren;2. onvoldoende beschikbaarheid van praktijkgerede technieken. In sommige sectoren en met name in de rund- en melkveehouderij zijn er nog relatief weinig goede, gecertificeerde emissiebeperkende technieken- stalaanpassingen, vloersystemen, etc.- beschikbaar.Om deze twee redenen is het stimuleringsbeleid ook gericht op bevorderen van kennisontwikkeling, innovatie en kennisspreiding met betrekking toty emissiebeperkende technieken en maatregelen. ]
Noot
436[Toelichting: Het gaat hierbij om (samenwerkings-)projecten van landbouworganisatie(s), ondernemers en kennisinstellingen gericht op de ontwikkeling en verspreiding van kennis over aanpassingen in de bedrijfsvoering en nieuwe technieken op te nemen. Hierbij zal onder meer aandacht besteed worden aan (i) de opstelling van bedrijfsplannen "stikstofemissiereductie"(ii) het in de praktijk testen en monitoren van kansrijke maatregelen/maatregelpakketten op "voorloperbedrijven" en(iii) de begeleiding van "studieclubs" voor de uitwisseling van de op de voorloperbedrijven en andere bedrijven opgedane kennis en ervaringen.Deelname aan de onderdelen bedrijfsadvisering (i) en praktijknetwerken (iii) is openbaar toegankelijk. De test- en toetsresultaten uit het onderdeel (ii) worden via "studieclubs" uitgewisseld tussen landbouwondernemers. De genoemde activiteiten zijn derhalve voor alle landbouwondernemers beschikbaar.]
Noot
437[Toelichting: De investeringen voor stikstofemissiebeperkende maatregelen zullen in de intensieve veehouderij hoofdzakelijk betrekking hebben op luchtwassers. In de melkveehouderij zal het met name gaan om het aanbrengen van emissiearme vloeren.]
Noot
438[Toelichting: Nationale parken zijn aaneengesloten gebieden van tenminste duizend hectare, bestaande uit natuurterreinen, wateren en/of bossen, met een bijzondere landschappelijke gesteldheid en planten- en dierenleven. De nationale parken liggen in de Ecologische Hoofdstructuur.  Er zijn goede mogelijkheden voor recreatief medegebruik. Kerntaken voor de nationale parken zijn: natuur, recreatie, educatie en onderzoek. De Overijsselse nationale parken zijn Weerribben - Wieden en De Sallandse Heuvelrug. Voor de uitvoering stellen de overlegorganen van de nationale parken per jaar een bestedingenplan op. Omdat de nationale parken door het rijk tot vervallen rijkstaak zijn verklaard, worden op dit moment door de provincie alleen de juridisch verplichte uitgaven vergoed. ]
Noot
439[Toelichting: Deze subsidieparagraaf is gebaseerd op het geactualiseerde Beleidskader Groene en Blauwe diensten 2006-2015. Gedeputeerde Staten willen een financiering van Groene en Blauwe diensten stimuleren en waarborgen. Via de gemeenten dragen zij bij aan fondsen die geldstromen bundelen om Groene en Blauwe diensten langdurig te financieren. Deze paragraaf integreert de op 4 juli 2014 geldende paragrafen 9.16, 9.17 en 9.18. ]
Noot
440[Toelichting: De catalogus is een soort gereedschapskist waarmee overheden een regeling met maatregelen/pakketten kunnen opstellen op het gebied van aanleg en beheer van natuur, landschap, water, recreatie en cultuurhistorie. De Nederlandse Catalogus Groenblauwe diensten 2011 is opgesteld in nauwe samenwerking met Dienst Landelijk Gebied en de 12 provincies en in 2010/2011 geactualiseerd en opnieuw goedgekeurd door de Europese Commissie. De actuele Catalogus is te vinden op www.portaalnatuurenlandschap.nl/.]
Noot
441[Toelichting: Om keuzes te maken welke Groene en Blauwe diensten gecontracteerd moeten worden, is een landschapsplan of -visie nodig. Dit kan in een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) zijn vastgelegd. Vergelijkbare, bestaande planvormen zijn ook mogelijk. Voor de beoordeling van de kwaliteit wordt de handreiking voor het LOP als referentie gehanteerd.]
Noot
442[Toelichting: Het aanvraagformulier is te downloaden op www.overijssel.nl/subsidie, onder alle subsidies bij elkaar, subsidieregeling Groene en Blauwe Diensten 2014-2015.]
Noot
443[Toelichting: Het Excel document is onderdeel van het aanvraagformulier.]
Noot
444[Toelichting: Stimulering van het landschapsbeheer gebeurt (ook) via het Subsidiestelsel Natuur en Landschapsbeheer(SNL). Hieronder vallen de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Overijssel en de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap Overijssel. Cumulatie van deze regelingen met subsidie op grond van onderhavige subsidieregeling, is uitgesloten. Het betreft een zogenaamde financiële anticumulatiebepaling: waar het SNL/SKNL geen financiële mogelijkheden biedt, kan Groen Blauwe diensten wel toepassing krijgen, mits aan de overige bepalingen is voldaan.]
Noot
445[Toelichting: Omdat sprake is van langlopende beheercontracten van bij voorkeur 30 en minimaal 10 jaar, zal een substantieel deel van de ontvangen subsidie later worden uitbetaald en vindt fondsvorming plaats. Hierdoor is het mogelijk om via verantwoord en transparant fondsbeheer door middel van renteontvangsten op subsidie en andere (co)financiering een rendement te realiseren.]
Noot
446[Toelichting: Dit betekent dat alleen de contracten die voor of op 31 december 2015 zijn gesloten voor subsidie in aanmerking komen. De gemeente moet de aanvraag tot vaststelling, conform artikel 1.5.2 dan wel artikel 1.5.3 indienen binnen 13 weken nadat de contracten zijn gesloten.]
Noot
447[Toelichting: Dit format is te downloaden op www.overijssel.nl/subsidie, onder subsidieregeling Groene en Blauwe Diensten.]
Noot
448[Toelichting: De uitvoering van de faunabeheerplannen is in handen van de Stichting Fauna Beheer Eenheid Overijssel (FBE) te Deventer. ]
Noot
449[Toelichting: De rietimpuls voor het gebied Weerribben - Wieden (GS 2009/0090567) dient de provinciale kerndoelen Inrichting landelijk gebied (natuur en landschap), Economie (vrijetijdseconomie, regionale economische structuurversterking en energie), Ruimtelijke kwaliteit, Gezond en veilig leefmilieu. De maatregelen om deze doelen te realiseren hangen in dit gebied nauw met elkaar samen en beïnvloeden elkaar onderling. Het beheer van de natuur (EHS) is een provinciale verantwoordelijkheid. Dat geldt met ingang van 2014 ook voor de terreinen van Staatsbosbeheer (Onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur). Daarbij geldt, dat het beheer sober en efficiënt wordt uitgevoerd. Het vraagt de inzet van alle betrokken partijen (ook de terreinbeheerders en de rietsector) om daaraan een bijdrage te leveren. Specifiek voor de rietsnijders die pachter zijn van Staatsbosbeheer is een overbruggingsregeling nodig voor de jaren 2012 en 2013. In overleg met de betrokken partijen (gemeente Steenwijkerland, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, de drie rietverenigingen in Noordwest Overijssel) is deze regeling opgesteld. De regeling is een bundeling van de beheervergoeding uit de Rietimpuls, de Reparatieregeling Programma Beheer (die de provincie uitvoerde in het kader van het ILG) en de regeling van het nationaal park Weerribben - Wieden voor het jaarlijks onderhoud van de ribben. ]
Noot
450[Toelichting: Deze subsidieparagraaf geeft uitvoering aan de uitvoeringsagenda die gaat over de aanpak van de uitvoering van de EHS en de realisatie van de bufferzones bij Natura 2000-gebieden. De partners, zoals genoemd in artikel 9.24.3 maken gezamenlijk met de provincie afspraken over de uitvoering van gebiedsprocessen die hierbinnen uitgevoerd gaan worden. Tevens is en wordt afgesproken wie welk gebiedsproces trekt. De subsidieverlening vindt plaats in het kader van de uitvoering van de ontwikkelopgave EHS/Natura 2000. PS hebben de kaders hiervoor op 3 juli 2013 en 23 april 2014 vastgesteld (PS/2013/412, "Samen verder aan de slag met de EHS", en PS/2014/62, "Uitvoeringsreserve EHS"). De fases in de gebiedsprocessen en -projecten die door partners worden uitgevoerd, vinden binnen deze ontwikkelopgave en de door PS aangegeven kaders plaats.]
Noot
451[Toelichting: Gemeentelijke apparaatskosten worden berekend op basis van de systematiek als bedoeld in artikel 1.1.5 eerste lid als het gaat om loonkosten. Voor de overige gemeentelijke apparaatskosten is artikel 1.1.5 tweede, derde of vierde lid van toepassing.]
Noot
452[Toelichting: Het werkleerbedrijf is al dan niet een rechtspersoon of een (semi)overheidsorganisatie die een werkleertraject voor een kwetsbare jongere biedt. Het werkleerbedrijf stelt een deskundige werkleermeester beschikbaar die tijd en ruimte krijgt om de jongere praktijkbegeleiding te bieden en de gemaakte afspraken met de ITB-er te realiseren. Dit betekent dat alle ondernemingen met rechtspersoonlijkheid en zonder rechtspersoonlijkheid een aanvraag kunnen indienen. De belangrijkste voorbeelden van ondernemingen met rechtspersoonlijkheid zijn de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (BV) of de naamloze vennootschap (NV). Voorbeelden van ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid zijn de eenmanszaak, de maatschap, de vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap. Onder overheidsorganisatie vallen alle soorten organisaties die overheidstaken uitvoeren. Dit zijn overheidsinstanties die door de overheid zijn ingesteld, zoals ministeries, provincies, gemeenten, waterschappen en uitvoerende organisaties en diensten zoals inspecties, agentschappen, politiediensten en rechterlijke macht.]
Noot
453[Toelichting: Het gaat hierbij om jongeren tussen de 16 en 27 jaar. De jongere woont of verblijft in Overijssel. De jongere is arbeidsgeschikt en kan moeilijk een baan krijgen en/of behouden omdat de jongere naast een niet afgeronde opleiding te maken heeft met minstens één van de volgende problemen: psychosociale problemen, schulden, verslaving, justitieverleden, problematische woonsituatie of maatschappelijk isolement.]
Noot
454[Toelichting: De ITB-er stelt in overleg met de jongere en het werkleerbedrijf een individueel ontwikkelingsplan op. De ITB-er werkt onder begeleiding van de regionale projectcoördinator. De ITB-er is bevoegd om te beoordelen of sprake is van een kwetsbare jongere op grond van deze subsidieregeling.]
Noot
455[Toelichting: De regionale projectcoördinator is de coördinator van de ITB-ers en geeft advies ten aanzien van de plaatsing van de jongere.]
Noot
456[Toelichting: De kwetsbare jongere wordt door een ITB-er begeleid naar een werkleerbedrijf waar deze jongere een werkleertraject aangeboden krijgt voor minimaal 6 maanden. De taken van de ITB-er zijn onder andere: - De ITB-er indiceert of een jongere aangemerkt kan worden als een kwetsbare jongere op grond van deze subsidieregeling.- De ITB-er stelt het contract tussen werkleerbedrijf en jongere op, waarin onder andere werkzaamheden, voorwaarden, traject naar regulier werk, scholingsafspraken, regeling vergoeding/ uitkering (in samenwerking met bedrijf, gemeente en/of UWV) en organisatie scholingstraject geregeld zijn. -  De ITB-er stelt een individueel plan van aanpak voor de jongere op waarin gemaakte afspraken met het werkleerbedrijf worden vastgelegd.- De ITB-er begeleidt de jongeren in de realisatie van het individuele plan van aanpak en communiceert met de werkleermeesters in het werkleerbedrijf. - De ITB-er en de werkleermeester werken nauw samen. Gedurende het werkleertraject kent de jongere twee begeleiders. Vanuit het werkleerbedrijf heeft de jongere te maken met een werkleermeester die praktijkbegeleiding biedt ten aanzien van alle aspecten van de baan/werkplek. Daarnaast is er de ITB-er die op alle andere gebieden de begeleiding verzorgt en die ook contactpersoon is naar gemeente, UWV, school, woningcorporaties, enz.]
Noot
457[Toelichting: Het werkleertraject duurt minimaal 6 maanden. De gemiddelde werkweek bedraagt minimaal 20 uur per week. Er zijn verschillende vormen van een overeenkomst tussen een werkleerbedrijf en de jongere mogelijk: - een stageovereenkomst, waarbij de jongere een inkomensondersteuning krijgt; - een (tijdelijke) arbeidsovereenkomst, waarin het bedrijf vanaf de start optreedt als formele werkgever. In dit geval wordt het bedrijf door de ITB-er ondersteund bij het aanvragen van loonkostensubsidie en afdrachtskorting;- een detacherings- of payrollovereenkomst waarbij een deelnemer formeel in dienst is van een detacherings- dan wel payrollbedrijf, dat juridisch aansprakelijk is (inclusief loonbetaling). Het werkleerbedrijf:- stelt een ervaren werknemer beschikbaar die voldoende tijd en ruimte krijgt om de jongere te begeleiden;- biedt perspectief op een reguliere baan; - biedt de mogelijkheid om de werkplek te koppelen aan een opleiding. Na afronding van het werkleertraject heeft de kwetsbare jongere ten minste een kwalificatie gericht op een baan of blijft in dienst van het werkleerbedrijf of heeft een arbeidsovereenkomst elders. ]
Noot
458[Toelichting: Als sprake is van een aanvraag voor uitsluitend de voorbereiding van een handelsmissie, komt deze niet in aanmerking voor subsidie, omdat een subsidie van minder dan € 25.000, conform  artikel 11.2.8 wordt geweigerd. ]
Noot
459[Toelichting: Met deze regeling wordt aan de Overijsselse belangenorganisaties de mogelijkheid geboden om voor 2013, 2014 en 2015 aanvragen in te dienen voor activiteiten die bijdragen aan één of meer van de provinciale doelen. Met deze regeling wordt de transitie naar de provinciale kerntaken gerealiseerd voor wat betreft de inzet van sociale kwaliteit. ]
Noot
460[Toelichting: De bestaande belangenorganisaties als genoemd artikel 13.2.3 sub 1 kunnen per 1 januari 2013 subsidie krijgen voor onderstaande activiteiten. De genoemde activiteiten staan in het teken van het vergroten van de sociale kwaliteit in Overijssel gericht op inzet bij de provinciale doelen zoals genoemd in ‘De Kracht van Overijssel'. Deze activiteiten zien toe enerzijds op de vergroting van de collectieve maatschappelijke acceptatie van de provinciale doelen of anderzijds op een vermindering van de negatieve gevolgen op sociaal niveau. ]
Noot
461[Toelichting: In dit artikel staat een limitatieve opsomming van de criteria. Aan elk criterium moet zijn voldaan om voor een subsidie op grond van deze regeling in aanmerking te komen. Van belang is dat alleen die belangenorganisaties als genoemd in het tweede lid binnen de reikwijdte van deze regeling vallen. Andere aanbieders kunnen op grond van deze regeling geen subsidie ontvangen. ]
Noot
462[Toelichting: De provincie Overijssel ziet het als haar taak om de Overijsselse burgers bewust te maken van hun  verkregen democratische verworvenheden. Daarom vindt de provincie het belangrijk om de nadruk te leggen op de link tussen de dodenherdenking en het bevrijdingfestival.]
Noot
463[Toelichting: Onmiddellijke of exclusieve werking is de hoofdregel van overgangsrecht. Dit betekent dat een nieuwe regeling niet alleen van toepassing is op wat na haar inwerkingtreding voorvalt, maar ook op bestaande rechtsposities en verhoudingen. Onder omstandigheden kunnen bezwaren kleven aan onmiddellijke werking. In dat geval kan gekozen worden voor een vorm van terugwerkende kracht of van eerbiedigende of uitgestelde werking. Volgens de aanwijzingen voor de decentrale regelgeving moeten afwijkingen van de hoofdregel van onmiddellijke werking in de regeling zelf worden neergelegd. Dit artikel geeft hier uitvoering aan. In verband met het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel is voor de specifieke situatie dat de subsidie vóór het moment van inwerkingtreding van dit besluit op grond van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007 is verleend, maar nog niet is vastgesteld, gekozen voor uitgestelde werking van dit besluit. Dit betekent dat in de genoemde situatie de subsidievaststelling plaatsvindt op grond van de regels zoals die golden ten tijde van de subsidieverlening.]