Overheidsorganisatie | Provincie Overijssel |
---|---|
Officiële naam regeling | Uitvoeringsbesluit Subsidies Overijssel 2011 |
Citeertitel | Uitvoeringsbesluit Subsidies Overijssel 2011 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
GS hebben de subsidieregelingen voor Groene en Blauwe Diensten samengevoegd tot een pargraaf (9.16) en daarbij ook enkele aanpassingen doorgevoerd. Verder zijn enkele aanpassingen gedaan in de paragraaf Overijssel-Stedendriehoek-Deventer (5.14); o.a. in een artikel over de berekening van de provinciale subsidie.
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 2-9-2014
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Provinciaal Blad 2014/0128346
Onbekend.
Geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-09-2014 | 09-10-2014 | wijziging artikel(en) | 02-09-2014 Provinciaal Blad 2014/0128346 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 2 september 2014 (kenmerk 2014/0221177). | |
04-07-2014 | 06-09-2014 | Paragraaf 5.15 Breedbandinfrastructuur Overijssel | 01-07-2014 Provinciaal Blad 2014/0184021 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 1 juli 2014 (kenmerk 2014/0171584). | |
03-07-2014 | 04-07-2014 | wijziging artikel(en) | 01-07-2014 Provinciale Bladen 2014/0160291, 2014/0181988 en 2014/0182940 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 10 juni 2014 (kenmerk 2014/0142429) en 1 juli 2014 (kenmerk 2014/0160890). | |
02-06-2014 | 03-07-2014 | wijziging artikel(en) | 06-05-2014 Provinciaal Blad 2014/0128346 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 6 mei 2014 (kenmerk 2014/0117505). | |
10-04-2014 | 02-06-2014 | wijziging artikel(en) | 08-04-2014 Provinciaal Blad 2014/0101390 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 8 april 2014 (kenmerk 2014/0085079). | |
14-02-2014 | 10-04-2014 | wijziging artikel(en) | 11-02-2014 Provinciaal Blad 2014/0044023 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 11 februari 2014 (kenmerk 2014/0022388). | |
01-01-2014 | 14-02-2014 | wijziging artikel(en) | 20-12-2013 Provinciaal Blad 2013/0427606 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 20 december 2013 (kenmerk 2013/0386323). | |
22-11-2013 | 01-01-2014 | wijziging artikel(en) | 19-11-2013 Provinciale Bladen 2013/0383740 en 2013/0390849 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 1 oktober 2013 (kenmerk 2013/0322302) en 19 november 2013 (kenmerk 2013/0383633). | |
03-10-2013 | 22-11-2013 | wijziging artikel(en) | 01-10-2013 Provinciaal Blad 2013/0336530 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 1 oktober 2013 (kenmerk 2013/0322302). | |
13-09-2013 | 03-10-2013 | Artikelen 1.1.1, 5.9.3.2, 8.1.3, 8.9.3 en 8.9.7. | 10-09-2013 Provinciaal Blad 2013/0317804 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 10 september 2013 (kenmerk 2013/0310411). | |
19-08-2013 | 13-09-2013 | Artikel 8.1.3 is tekstueel gewijzigd | 13-08-2013 Provinciaal Blad 2013/0286841 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 13 augustus 2013 (kenmerk 2013/0267808). | |
12-07-2013 | 19-08-2013 | wijziging artikel(en) | 10-07-2013 Provinciaal Blad 2013/0238201 en 2013/0358320 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 10 juli 2013 (kenmerk 2013/0210927) en 29 oktober 2013 (kenmerk: 2013/0345039). | |
04-05-2013 | 30-05-2013 | art. 9.16.1 (toelichting) en 9.16.4 (artikel en toelichting) | 26-03-2013 Provinciaal Blad 2013/0094623 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 26 maart 2013 (kenmerk 2013/0094623). | |
02-11-2012 | 01-01-2013 | Hoofdstukken 3, 5, 8 en 9 | 30-10-2012 Provinciaal Blad 2012/0255880 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 30 oktober 2012 (kenmerk 2012/0243771). | |
20-07-2012 | 02-11-2012 | Hoofdstukken 2, 4, 5, 6, 7, 8, 12 en 13 |
| Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 17 juli 2012 (kenmerk 2012/0169476). | |
29-06-2012 | 20-07-2012 | Hoofdstuk 8. |
| Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 19 juni 2012 (kenmerk 2012/0152681). | |
02-05-2012 | 29-06-2012 | Hoofdstukken 1, 2, 4, 5, 8, 9, 12 en 13. |
| Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 10 april 2012 (kenmerk 2012/0089780). | |
01-02-2012 | 02-05-2012 | Hoofdstuk 8 | 31-01-2012 Provinciaal Blad 2012/0024987 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 31 januari 2012 (kenmerk 2012/0024991). | |
01-01-2012 | 01-02-2012 | Hoofdstukken 1, 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 13. |
Provinciaal Blad 2011/0337901 en Provinciaal Blad 2011/0336135 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 29 november 2011 (kenmerk 2011/0220529) en d.d. 20 december 2011 (kenmerk 2011/0320139). | |
17-11-2011 | 01-01-2012 | Hoofdstuk 9 |
| Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 15 november 2011 (kenmerk 2011/0210391). | |
13-10-2011 | 17-11-2011 | Hoofdstukken 5, 6, 8 en 9 |
Provinciaal Blad 2011/0159134 en Provinciaal blad 2011/0186018 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 23 augustus 2011 (kenmerk 2011/0152252) en 11 oktober 2011 (kenmerk 2011/0176424). | |
02-09-2011 | 13-10-2011 | Hoofdstukken 4, 5, 8 en 9 |
Provinciaal Blad 2011/0152917 en Provinciaal blad 2011/0159130 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 23 augustus 2011, met de kenmerken 2011/0152252 en 2011/0152917 | |
01-07-2011 | 02-09-2011 | nieuwe regeling |
| Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 24 mei 2011, kenmerk 2011/0096361 en d.d. 28 juni 2011, kenmerk 2011/0117164 |
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
a. de verordening: de algemene subsidieverordening Overijssel 2005;
b. Awb: Algemene wet bestuursrecht;
c. cofinanciering: ten minste een andere partij dan de aanvrager en de provincie draagt bij in de kosten van de gesubsidieerde activiteit;
d. eenmalige subsidie: de subsidievorm, waarbij de subsidieontvanger ten aanzien van de te subsidiëren activiteiten óf wordt gestuurd op verrichte resultaten óf op een combinatie van resultaten, bedrijfsvoering of middelen en waartegen geen rechtstreekse baat staat voor de provincie;
e. subsidietijdvak: een aaneengesloten periode waarvoor een subsidieplafond of deelplafond is vastgesteld;
f. bovengemeentelijk: de subsidieactiviteiten vinden plaats in ten minste twee Overijsselse gemeenten;
g. regionaal: de subsidieactiviteiten vinden plaats in ten minste drie Overijsselse gemeenten;
h. provinciaal: de subsidieactiviteiten vinden plaats in ten minste zestien Overijsselse gemeenten;
i. jaarlijkse subsidie: subsidie die per boekjaar of voor een bepaald aantal boekjaren aan subsidieontvanger voor een periode van maximaal vier boekjaren worden verstrekt;
j. Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Overijssel;
k. projectperiode: de periode vanaf datum van de ontvangst van de aanvraag tot en met de in de beschikking tot verlening of vaststelling van de subsidie opgenomen datum waarop de subsidiabele activiteit moet zijn afgerond;
l. de -minimisverordening: Verordening (EU) 1407/2013 van de commissie van 24 december 2013, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun;
m. Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EG) nr. 800/2008, Pb L 214/3 van de commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden;
n. medeoverheden: gemeenten, waterschappen en provincies;
o. Vrijstellingsverordening Landbouw: Verordening (EG) 1857/2006 Pb L 358/3 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001;
p. de-minimisverordening landbouw: Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector;
q. Algemene groepsvrijstellingsverordening II (AGV II): verordening C(2014) 3292/3 van de Europese Commissie van 21 mei 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden.
Dit besluit is van toepassing op alle door Gedeputeerde Staten te verstrekken subsidies met uitzondering van de subsidies voor de exploitatie van het openbaar vervoer en op grond van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer.
Indien Gedeputeerde Staten een subsidieplafond vaststellen, worden subsidieaanvragen behandeld in volgorde van ontvangst. Hierbij geldt dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.
1. Indien voor een activiteit subsidie kan worden verstrekt op grond van twee of meer hoofdstukken van dit besluit of op grond van de verordening dan kunnen Gedeputeerde Staten besluiten tot stapeling van de deelbedragen.
2. Stapeling is mogelijk tot een maximum van 80% van de subsidiabele kosten.
3. Het tweede lid is niet van toepassing bij cofinanciering uit de Europese structuurfondsen.
4. Voor zover de voorschriften die gelden ten aanzien van de deelbijdragen van elkaar verschillen, bepalen Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening welke voorschriften van toepassing zijn.
1. Interne loonkosten zijn subsidiabel indien deze rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn, een getrouw beeld geven, verifieerbaar zijn én de berekening ervan gebaseerd is op één van de volgende systematieken:
berekening van de loonkosten op basis van het Integraal kostprijstarief (IKT). Het IKT mag worden gehanteerd indien aan de vereisten zoals genoemd in ‘Toepassing Integraal kostprijstarief provincie Overijssel' is voldaan;
volgens de loonkosten plus vaste opslag. Voor de berekening van de loonkosten wordt de volgende formule gehanteerd: ((brutoloon op jaarbasis + sociale lasten) /(1600 * deeltijdfactor)) + 20%, waarbij het brutoloon inclusief vakantiegeld en eventuele eindejaarsuitkering is;
het hanteren van een forfaitair vastgesteld uurtarief van € 35.
2. Kosten voor gebruik van apparatuur, waaronder de afschrijvingskosten daarvan, zijn naar rato van het gebruik subsidiabel indien deze rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn.
3. Kosten voor gebruik van materiaal zijn subsidiabel indien het verbruik ervan geadministreerd wordt én deze kosten rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn. Indien sprake is van gebruik van materiaal uit voorraad wordt uitgegaan van historische aanschafprijzen. Voor materiaal dat speciaal voor de activiteit wordt aangeschaft is het vierde lid van toepassing.
4. Kosten derden zijn subsidiabel indien deze kosten op factuur aantoonbaar aan derden verschuldigd zijn en rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit zijn toe te rekenen.
De volgende kosten zijn niet subsidiabel:
a. boetes, gerechtskosten, kosten voor financieringen, debetrente, leges, kosten voor het inhuren van een subsidieadviesbureau of andere subsidiebemiddelaar, vergoedingen voor de inzet van vrijwilligers, kostenpost onvoorzien én andere kosten die niet rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn;
b. BTW, tenzij door de subsidieaanvrager kan worden aangetoond dat de BTW over de subsidiabele activiteiten niet met de fiscus of via het BTW compensatiefonds kan worden verrekend. Indien de gevraagde subsidie € 125.000 of meer bedraagt dient het aantonen te gebeuren door middel van een verklaring van de belastingdienst of door een verklaring van een accountant. Indien de gevraagde subsidie minder dan € 125.000 bedraagt, dient het aantonen te gebeuren door middel een getekende verklaring van de aanvrager;
c. kosten die betrekking hebben op de activiteiten die buiten de projectperiode zijn uitgevoerd, met uitzondering van de kosten die gemaakt worden, om de verstrekte subsidie te verantwoorden aan Gedeputeerde Staten, waaronder de kosten voor het verkrijgen van de controleverklaring van de accountant.
d. gangbare apparaatkosten van medeoverheden, tenzij de aanvrager kan aantonen dat deze kosten specifiek worden gemaakt ten behoeve van de subsidiabele activiteit en anders niet zouden zijn gemaakt.
1. De aanvraag voor een subsidie wordt schriftelijk bij Gedeputeerde Staten ingediend. Als daarvoor een aanvraagformulier is vastgesteld, wordt van dat formulier gebruik gemaakt. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten dat aanvragen elektronisch kunnen of moeten worden ingediend.
2. Bij een aanvraag om subsidie overlegt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens:
een beschrijving van de activiteiten waar subsidie voor wordt aangevraagd;
de doelstellingen en resultaten die daarmee worden nagestreefd en hoe de activiteiten aan het provinciale doel van beleid bijdragen;
een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan.
3. De aanvrager maakt op verzoek bij de aanvraag melding van subsidies of andere vormen van staatssteun die de subsidieontvanger, alsmede het eventuele moederconcern danwel dochters van de onderneming of het eventuele moederconcern hebben ontvangen in de drie jaren voorafgaand aan de aanvraag voor subsidie. Tevens wordt melding gemaakt van eventuele andere aanvragen die in behandeling zijn op het moment van de aanvraag voor subsidie op grond van dit besluit.
1. Tenzij in enig ander hoofdstuk van dit besluit anders bepaald, kan een aanvraag voor een subsidie het hele kalenderjaar worden ingediend.
2. Een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie wordt ingediend uiterlijk op 1 oktober in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de aanvraag voor subsidie betrekking heeft.
1. Gedeputeerde Staten beslissen op een aanvraag om een eenmalige subsidie binnen 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag, dan wel, 13 weken na aanvang van het subsidietijdvak.
2. De in het eerste lid bedoelde termijn van 13 weken bedraagt 22 weken indien:
sprake is van cofinanciering van een door de Raad van de Europese Unie, het Europees parlement en de Raad gezamenlijk of de Commissie van de Europese Gemeenschappen goedgekeurd programma;
over de aanvraag advies wordt ingewonnen;
een nader onderzoek is ingesteld.
3. Gedeputeerde Staten beslissen op een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie uiterlijk vóór 31 december van het jaar waarop de aanvraag is ingediend.
1. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten de subsidie geheel of gedeeltelijk te weigeren indien de kosten van de subsidiabele activiteit redelijkerwijs anders kunnen worden gedekt.
2. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie in ieder geval als minder dan € 1.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.
3. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie aan een publieke instelling indien deze een jaarlijkse subsidie ontvangt en loon in welke vorm dan ook verstrekt aan een persoon die voor hem werkzaam is, dat uitgaat boven 130 procent van de bezoldiging van de minister, inclusief sociale verzekeringspremies, belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen en voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn.
4. Gedeputeerde staten weigeren de subsidie indien ten aanzien van de aanvrager een bevel tot terugvordering is opgelegd, ingevolge een beschikking van de Europese Commissie, waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.
1. Tenzij een subsidie door Gedeputeerde Staten direct wordt vastgesteld, wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.
2. Bij het besluit tot verlenen van subsidie geven Gedeputeerde Staten aan op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaatsvindt.
1. Indien een beschikking tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 1.5.1 wordt gegeven, vindt de betaling van de gehele subsidie in één bedrag plaats.
2. Indien een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 1.5.2 of artikel 1.5.3 wordt gegeven, verlenen Gedeputeerde Staten aan de subsidieontvanger een voorschot van maximaal 90% van het verleende subsidiebedrag.
3. Bij jaarlijkse subsidie kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieontvanger voorschotten verlenen tot maximaal 100% van het verleende subsidiebedrag. De voorschotten worden, in termijnen, beschikbaar gesteld.
1. De subsidieontvanger doet binnen twee weken melding aan Gedeputeerde Staten, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of niet geheel vóór de in de beschikking vermelde datum waarop deze uiterlijk moeten zijn verricht, zullen worden verricht of dat vóór die datum niet of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.
2. De subsidieontvanger informeert Gedeputeerde Staten binnen twee weken schriftelijk over:
besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten van de subsidieontvanger dan wel ontbinding van de rechtspersoon;
relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;
wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de rechtspersoon, wijzigingen van de bestuurder(s) en het doel van de rechtspersoon.
3. Indien het verleende subsidiebedrag hoger is dan € 25.000 en de verlening betrekking heeft op activiteiten met een looptijd langer dan een jaar, kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Een dergelijke tussentijdse verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar gevraagd.
1. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot de wijze waarop bij de uitvoering van gesubsidieerde activiteiten bekend wordt gemaakt dat de provincie Overijssel daarvoor subsidie heeft verstrekt.
2. [Vervallen]
Indien de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 25.000 wordt de subsidie door Gedeputeerde Staten direct verleend en vastgesteld.
1. Indien de subsidieverlening € 25.000 of meer bedraagt, maar minder dan € 125.000, dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, of binnen een in de regeling of verleningsbeschikking op te nemen afwijkende termijn, een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.
2. De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat:
de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;
dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.
3. Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 25.000, maar minder dan € 125.000, en de kosten en opbrengsten van de te verrichten activiteiten in verband met de aard van die activiteiten zodanig ongewis zijn dat een realistische begroting niet vereist kan worden, kan worden bepaald dat de subsidieontvanger op basis van een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten mag aantonen dat de activiteiten zijn verricht. De subsidieontvanger maakt hierbij gebruik van het beschikbaar gestelde format.
1. Indien de subsidieverlening € 125.000 of meer bedraagt, dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, of binnen een in de regeling of verleningsbeschikking op te nemen afwijkende termijn, een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.
2. De aanvraag tot vaststelling bevat:
een inhoudelijk verslag;
een kostenverantwoording, eventueel aangevuld met een accountantsverslag conform controleprotocol.
3. Uit het in het tweede lid onder a genoemde inhoudelijke verslag blijkt dat:
de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;
dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.
4. Uit de kostenverantworoding als bedoeld in het tweede lid onder b, blijkt:
wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is;
wat, in voorkomend geval, de stand van de egalisatiereserve is;
wat het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten, inclusief bijdragen van derden is; en
wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is.
5. Kostenverantwoording als bedoeld in het tweede lid onder b vindt plaats conform format. Gedeputeerde Staten kunnen per regeling aangeven of zij aanvullend een controleverklaring verwachten. Deze wordt dan aangeleverd conform het controleprotocol.
6. Bij subsidieverlening kunnen Gedeputeerde Staten, overeenkomstig artikel 4:79 Awb, bepalen dat de aanvrager, die geen publiekrechtelijk rechtspersoon is, bij de aanvraag tevens een controleverklaring overlegt over de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen.
7. Overeenkomstig het vierde lid wordt de verleende subsidie vastgesteld op werkelijk gemaakte kosten.
1. In afwijking van de artikelen 1.5.1 tot en met 1.5.3 verantwoorden gemeenten de regelingen die worden genoemd in de 'Kruisjeslijst ontvangende medeoverheden' jaarlijks volgens het Sisa-principe.
2. De Sisa-verantwoording geldt als aanvraag tot vaststelling van de subsidie.
3. In aanvulling op het tweede lid geldt voor meerjarige projecten de laatste Sisa verantwoording als de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.
Gedeputeerde Staten wijzigen of trekken de beschikking tot subsidieverlening of subsidievaststelling in, als de subsidie is aangemerkt als ontoelaatbare staatssteun.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Activiteiten eigen kracht: activiteiten met betrekking tot inbedding of borging van het principe eigen kracht;
b. Beleidskader: Beleidskader Jeugdzorg Overijssel 2013-2014;
c. Cofinanciering: In afwijking van artikel 1.1 sub c wordt bij cofinanciering minimaal een bijdrage van de aanvrager of andere partijen in de totale kosten van het project/de activiteiten verwacht;
d. EK-c: een Eigen Kracht conferentie geeft mensen de mogelijkheid om zelf, samen met familie, vrienden en andere bekenden, een plan te maken voor een oplossing of voor hulp. De kracht voor de oplossing komt vanuit de familie en alle belangrijke mensen daaromheen. Gemaakte plannen zijn leidend voor de hulpverlening;
e. Uitvoeringsprogramma (UP): het uitvoeringsprogramma Jeugdzorg, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg (WJZ).
Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verstrekken voor activiteiten eigen kracht, voorzover deze aantoonbaar een voortzetting betreffen in de zin van borging of implementatie van al eerder door Gedeputeerde Staten gesubsidieerde activiteiten of projecten op het gebied van eigen kracht.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een gemeente of organisatie, die geheel of gedeeltelijk werkzaam is in het jeugddomein en die reeds eerder een subsidie heeft ontvangen in het kader van ‘eigen kracht';
b. het gaat om activiteiten die binnen het gevoerde beleid op het terrein van de verdere inbedding of borging van eigen kracht passen, als omschreven in het vigerende UP en het Beleidskader en die aantoonbaar verband houden met een eerder in het kader van een ‘eigen kracht' gesubsidieerd project;
c. de resultaten van de activiteiten slaan neer in Overijssel.
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als minder dan € 5.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.
In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten van dat deel van de jeugdzorg dat al is uitgevoerd voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. WJZ: de Wet op de Jeugdzorg.
b. Uitvoeringsprogramma (hierna: UP): het Uitvoeringsprogramma jeugdzorg, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WJZ.
c. Beleidskader: het Beleidskader Jeugdzorg Overijssel, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de WJZ.
d. Nieuwe bezems sturings- en subsidiekader: Uitwerking en gespecificeerde uitleg per jaar van de uitvoering van het UP.
e. Cliënt-zorgtraject: Het gehele proces van activiteiten en behandeldoelen van een unieke cliënt(systeem), vanaf het in zorg nemen tot en met het einde van de jeugdzorgindicatie van deze cliënt. Een cliënt-zorgtraject start bij ontvangst door de instelling voor jeugd- en opvoedhulp van de aanmelding van de cliënt of een besluit spoedzorg en eindigt bij het vervallen van de laatste zorgaanspraak. Het formele moment van vervallen van de laatste zorgaanspraak is het moment waarop de stichting de indicatie formeel beëindigt.
f. Cliënttarief/trajecttarief: het door Gedeputeerde Staten vastgestelde bedrag, bedoeld voor de bekostiging van een cliënt-zorgtraject.
g. Regionalisering: De provincie Overijssel is verdeeld in bepaalde regio's. De verdeling hiervan wordt jaarlijks opgenomen in het UP.
h. Hoofdaannemer: De hoofdaannemer is een provinciale aanbieder van Jeugd- en Opvoedhulp en is eindverantwoordelijk voor het cliënt-zorgtraject. Per regio wordt met één instelling voor jeugd- en opvoedhulp prestatieafspraken gemaakt.
i. Onderaannemer: Een hoofdaannemer kan andere organisaties inschakelen ten behoeve van het realiseren van de einddoelen in het indicatiebesluit. Deze organisaties opereren als onderaannemer.
j. Bekostigingseenheid: een eenheid van jeugdzorg waarop op grond van de WJZ aanspraak bestaat en die door Gedeputeerde Staten als eenheid voor bekostiging van jeugdzorgaanbod zijn aangewezen.
k. Cofinanciering: In afwijking van artikel 1.1 sub c wordt bij cofinanciering minimaal een bijdrage van de aanvrager of andere partijen in de totale kosten van het project/de activiteiten verwacht.
l. EK-c: Een Eigen Kracht-conferentie (EK-c) geeft mensen de mogelijkheid om zelf, samen met familie, vrienden en andere bekenden, een plan te maken voor een oplossing of voor hulp. De kracht voor de oplossing komt vanuit de familie en alle belangrijke mensen daaromheen. Gemaakte plannen zijn leidend voor de hulpverlening.
m. Stichting: een stichting die een Bureau Jeugdzorg in stand houdt, als bedoeld in artikel 1f WJZ.
Gedeputeerde Staten kunnen een jaarlijkse subsidie verstrekken voor:
a. de toeleiding naar de jeugd- en opvoedhulp;
b. het uitvoeren van justitiële taken in het kader van het uitvoeren van maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering;
c. het uitvoeren van toegangstaken en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK);
d. het bieden van zorg aan Overijsselse cliënten.
1. Een aanvraag voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.2. moet voldoen aan de volgende criteria:
De aanvrager dient HKZ-gecertificeerd te zijn.
De administratie van de aanvrager moet op een zodanig overzichtelijke en doelmatige wijze gevoerd worden dat op ieder moment een actueel en betrouwbaar beeld bestaat over het functioneren op de volgende punten:
gegevens over de cliënten (inclusief indicatiebesluiten en hulpverleningsplannen);
financiële gegevens.
[vervallen]
2. Aanvullend op het eerste lid van dit artikel kan de stichting die in het UP is opgenomen voor het uitvoeren van de taken bedoeld als in artikelen 5 en 10 van de WJZ en overige taken bedoeld in artikel 10 derde lid, een aanvraag indienen voor de activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.2 sub a, b en c.
3. Aanvullend op het eerste en tweede lid van dit artikel kan de stichting alleen een aanvraag indienen voor de taken of de functies die worden uitgevoerd voor cliënten die bij aanvang van de bemoeienis van de stichting duurzaam verblijven in Overijssel. Wanneer Gedeputeerde Staten dit noodzakelijk achten kunnen zij hiervan afwijken.
4. Aanvullend op het eerste lid van dit artikel moet een aanvraag voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.2 sub d voldoen aan de volgende criteria:
De aanvrager dient een instelling van jeugd- en opvoedhulp te zijn waarmee Gedeputeerde Staten een subsidierelatie heeft;
Het moet zorg betreffen voor cliënt-zorgtrajecten waarvoor een indicatiebesluit of besluit spoedzorg is afgegeven door de stichting en voor cliënten die afkomstig zijn uit Overijssel;
Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van het sub b van dit artikel in verband met afspraken met andere provincies over buitenprovinciale plaatsingen;
Elke cliënt van Overijsselse herkomst dient door de instelling geaccepteerd te worden, conform de Wet op de Jeugdzorg.
1. De subsidie aan de stichting wordt bepaald op basis van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven. Hiervoor geldt als basis de door het Rijk vastgestelde normprijzen voor de bekostiging van jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringstaken. De normprijs voor de overige activiteiten wordt door Gedeputeerde Staten vastgesteld. De normprijzen worden opgenomen in de beschikking.
2. De subsidie aan een instelling voor jeugd- en opvoedhulp (alleen de hoofdaannemer) voor het uitvoeren van cliënt-zorgtrajecten, wordt bepaald op basis van het door Gedeputeerde Staten vastgesteld tarief per cliënt-zorgtraject. Dit tarief wordt opgenomen in het UP.
3. De subsidie als bedoeld in het eerste en tweede lid bedraagt ten hoogste het bedrag dat Gedeputeerde Staten hiervoor hebben opgenomen in het UP van het jaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft. Dit bedrag kan worden aangepast op basis van de voor het jaar door de minister vastgestelde indexering.
1. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten van het deel van de jeugdzorg dat al is uitgevoerd voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.
2. In afwijking van artikel 1.1.5 worden de subsidiabele kosten overeenkomstig artikel 2.2.4 bepaald.
1. De stichting overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1. tweede lid bij de aanvraag voor subsidie tevens:
het bedrag van de aangevraagde subsidie en de opbouw daarvan op basis van de tarieven in overeenstemming met artikel 2.2.4., eerste lid, voorzien van een gedetailleerde toelichting en de onderbouwing daarvan;
de wettelijke taken of functies die de organisatie zal uitvoeren;
de geraamde aantallen cliënten voor het jaar waarop de aanvraag voor subsidie betrekking heeft per taak of functie als bedoeld in de artikelen 5 en 10, eerste lid van de WJZ;
het aantal cliënten per taak of functie waarvoor de betreffende taak of functie is uitgevoerd in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft;
de activiteiten die zullen worden uitgevoerd voor de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ.
2. De instelling voor jeugd- en opvoedhulp (hoofdaannemer) overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1. tweede lid bij de aanvraag voor subsidie tevens:
een jaarplan, waarin onder andere aandacht is voor de samenwerking met andere instellingen (onderaannemers);
een raming van het aantal verwachte af te sluiten cliënt-zorgtrajecten in betreffend jaar tegen het vastgestelde tarief in haar regio.
[vervallen]
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.1.3. verdelen Gedeputeerde Staten het beschikbare bedrag naar evenredigheid over de subsidieaanvragen.
In afwijking van artikel 1.3.1. tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als minder dan € 5.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.
Aanvullend op artikel 1.3.3. vierde lid worden de termijnen bepaald op basis van het door het Rijk gehanteerde schema van betaling van de jaarlijkse doeluitkering.
1. De hoofdaannemer is vrij in de wijze waarop deze het cliënt-zorgtraject inricht en de middelen in een individueel cliënt-zorgtraject besteed. Overschotten en tekorten van de werkelijke kosten van een cliënt-zorgtraject ten opzichte van het cliënttarief komen ten goede of voor rekening van de hoofdaannemer.
2. Reserveringen kunnen onderdeel zijn van de bedrijfsvoering en kunnen plaatsvinden conform goed gebruik in het economisch verkeer. Het in een jaar gerealiseerde exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de provinciale subsidie, wordt gedekt uit de egalisatiereserve. Indien deze reserve niet toereikend is dan wordt het resterende tekort in een termijn van maximaal 5 jaren ten laste van de exploitatierekening afgeschreven, deze afschrijvingen leiden niet tot extra subsidiëring.
3. De egalisatiereserve die met provinciale subsidie is opgebouwd mogen alleen worden besteed aan kosten die direct verband houden met het uitvoeren van de taken/functies/cliëntt-zorgrajecten waarvoor deze zijn verkregen en voor zover deze niet bestreden kunnen worden uit de voor dat jaar verleende subsidie.
4. [vervallen]
5. Het is de door Gedeputeerde Staten gesubsidieerde jeugdzorginstellingen toegestaan om kosten die verband houden met de transitie van de jeugdzorg naar de gemeenten ten laste van de instellingsreserve te brengen.
[vervallen]
In afwijking van artikel 1.5.2. eerste lid dan wel artikel 1.5.3. eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend binnen vier maanden na afloop van de activiteiten of het subsidietijdvak waarvoor subsidie is verleend.
1. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tevens:
de jaarrekening, waarin zijn opgenomen:
het financiële verslag van het bestuur van de ontvanger;
de balans met toelichting, waaruit blijkt wat de stand van de egalisatiereserve is;
de resultatenrekening met toelichting, waarin substantiële afwijkingen ten opzichte van de begroting worden verklaard;
de uitkomsten van de prestatie-indicatoren zoals deze zijn opgenomen in het UP;
een controleverklaring en assurance-rapport van de accountant. De accountant dient haar controle uit te voeren over het subsidietijdvak met inachtneming van de landelijke "Regeling bekostiging jeugdzorg" (inclusief bijlagen). Voor deze controlewerkzaamheden is het vigerende "Controleprotocol voor de accountantscontrole bij bureau jeugdzorg en de zorgaanbieders" van toepassing.
2. In aanvulling op het eerste lid van dit artikel overlegt de stichting tevens bij de aanvraag:
het totale aantal jeugdigen dat zich in het begrotingsjaar bij haar heeft gemeld en het aantal jeugdigen waarvoor de verschillende taken en/of functies als bedoeld in de artikelen 5 en 10, eerste lid van de WJZ zijn uitgevoerd;
het totale aantal cliënt-zorgtrajecten waarvoor door haar in het subsidiejaar een indicatiebesluit is afgegeven en het aantal afgesloten cliënt-zorgtrajecten;
het aantal van de cliënt-zorgtrajecten waarvoor door haar een indicatiebesluit is vastgesteld, voor zover deze in het desbetreffende jaar zijn uitgevoerd door een instelling voor jeugd- en opvoedhulp die daarvoor niet door Gedeputeerde Staten zijn gesubsidieerd en het totale aantal cliënten waarop dit betrekking heeft.
3. In aanvulling op het eerste lid van dit artikel overlegt de instelling van jeugd- en opvoedhulp (de hoofdaannemer) tevens bij de aanvraag:
een overzicht met het aantal cliënten in zorg per begindatum van het subsidietijdvak, de ingestroomde unieke cliënten/gestarte cliënt-zorgtrajecten en het totale aantal afgesloten cliënt-zorgtrajecten dat op basis van een indicatiebesluit door de instelling is uitgevoerd;
[vervallen]
het werkelijk aantal in de regio in het betreffende jaar ingezette aantal bekostigingseenheden inclusief de werkelijk gemiddelde kostprijs per bekostigingseenheid;
welke aantallen cliënten per balansdatum in zorg zijn en de kosten die hiervoor al gemaakt zijn (bedrag "onderhanden werk");
[vervallen];
het aantal bekostigingseenheden dat door de instelling voor jeugd- en opvoedhulp is uitgevoerd ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan het bieden van zorg niet duurzaam verbleven in de provincie Overijssel en het totale aantal cliënten waarop deze zorgeenheden betrekking hebben;
het jaardocument jeugdzorg.
4. Gedeputeerde Staten kunnen over de verantwoording nadere informatie vragen.
1. De Stichting rapporteert ten minste per kwartaal per regio het aantal afgesloten cliënt-zorgtrajecten en het aantal cliënt-zorgtrajecten in zorg ultimo het kwartaal.
2. De hoofdaannemer levert beleidsinformatie aan de Stichting volgens het landelijk rapportageformat. De Stichting levert deze gegevens elk kwartaal aan de provincie aan.
3. De hoofdaannemer rapporteert elk kwartaal de in- en uitstroom van het aantal cliënten aan de provincie. Hiervoor is een rapportageformat opgesteld.
4. De hoofdaannemer is primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorgverlening door hoofdaannemer en onderaannemer.
5. De effectiviteit van de zorg wordt gemeten aan de hand van de landelijk overeengekomen prestatie-indicatoren.
6. De aanvrager zorgt ervoor dat haar accountant meewerkt aan een door of namens Gedeputeerde Staten in te stellen onderzoek naar de door haar accountant verrichte controlewerkzaamheden.
[ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. beleidskader: meerjarig beleidsprogramma jeugdzorg.
b. uitvoeringsprogramma (hierna: UP): het uitvoeringsprogramma Jeugdzorg, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg.
c. transitie jeugdzorg: de verschuiving van de wettelijke taken van jeugdzorg van de provincie naar gemeenten, zoals bedoeld in het regeerakkoord 2010.
d. transformatie jeugdzorg: de opgave van de gemeenten om het huidige stelsel te veranderen naar een nieuw jeugdstelsel.
e. jeugdzorg: provinciaal gefinancierde jeugdzorg conform de Wet op de jeugdzorg.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen of relevant zijn voor de transitie en transformatie jeugdzorg in Overijssel.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente;
b. de activiteit past binnen het provinciaal jeugdzorgbeleid, zoals omschreven in het vigerende UP en beleidskader;
c. de activiteit is vernieuwend voor de aanvrager of betreft een doorontwikkeling van een vernieuwend project;
d. de activiteiten heeft een leereffect voor de gemeente op het gebied van toekomstige uitvoering van de jeugdzorg, eventueel in relatie met aanpalende beleidsterreinen;
e. de aanvraag is vooraf afgestemd met de provinciaal beleidsmedewerker jeugd.
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
[Vervallen]
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:
a. de te verlenen subsidie minder dan € 5.000 bedraagt;
b. de activiteit in strijd is met het provinciale jeugdzorgbeleid.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Transitie en Transformatie jeugdzorg.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 een projectplan waaruit blijkt:
wat de gemeentelijke doelen, prestaties en inzet gemeentelijke middelen zijn met betrekking tot de transitie en transformatie jeugdzorg;
hoe de gemeente invulling zal geven aan uitwisseling van kennis en ervaring zowel in de voorbereiding als tijdens het uitvoeren van de activiteiten;
hoe de resultaten van de activiteit geborgd worden in het gemeentelijk beleid.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 is de aanvrager verplicht de relevante ervaringen of resultaten in de voorbereiding, tijdens de uitvoering en na afronding van de activiteit te delen met andere gemeenten.
In afwijking van artikel 1.5.3 wordt de subsidie van € 125.000,-- of meer vastgesteld conform artikel 1.5.2.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. beleidskader:meerjarig beleidsprogramma "Beleidskader Jeugdzorg Overijssel 2013/2014";
b. jeugdzorg: jeugdzorg conform de Wet op de jeugdzorg;
c. Jeugdwet: de op 18 februari 2014 door de Eerste Kamer aangenomen regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;
d. uitvoeringsprogramma: het uitvoeringsprogramma Jeugdzorg 2014, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg;
e. transitie jeugdzorg: decentralisatie van jeugdzorg naar gemeenten;
f. 3 D's: de voorgenomen decentralisaties in het sociale domein, te weten: de Jeugdwet, de Participatiewet en de Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo).
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten die bijdragen aan de transitie jeugdzorg in Overijssel:
a. bedrijfsvoering- en inrichtingsactiviteiten die de gemeenten helpen de nieuwe verantwoordelijkheden op het gebied van jeugdhulp, conform de jeugdwet met ingang van 1 januari 2015 vorm te geven;
b. bedrijfsvoering- en inrichtingsactiviteiten gericht op de aansluiting van de jeugdzorg op de 3 D's.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente;
b. de activiteit past binnen het provinciaal jeugdzorgbeleid, zoals omschreven in het vigerende uitvoeringsprogramma en beleidskader;
c. de eindtermijn van de projectperiode is uiterlijk 31 december 2014;
d. de aanvraag is vooraf afgestemd met medewerker transitie/jeugd van de provincie.
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 150.000 per gemeente per project. Indien sprake is van een aanvraag namens samenwerkende gemeenten bedraagt de subsidie maximaal € 500.000 per project.
Onder kosten voor derden als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid wordt niet verstaan de inhuur of uitbesteding van de subsidiabele activiteit of een deel van die subsidiabel activiteit aan een andere Overijsselse gemeente.
Aanvullend op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
a. kosten voor aanschaf van of afschrijving van software en hardware;
b. kosten voor huisvesting;
c. kosten voor aanschaf van of afschrijving van inventaris;
d. kosten voor aanschaf, verwerving en exploitatie van gebouwen.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.2.2 moet een aanvraag uiterlijk op 1 november 2014 ontvangen zijn.
In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de te verlenen subsidie minder dan € 25.000 bedraagt.
De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Transitie Jeugdzorg Overijssel 2.0.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 moet de aanvrager:
a. de ervaringen of resultaten in de voorbereiding, tijdens de uitvoering en na afronding van de activiteit delen met andere Overijsselse gemeenten;
b. de activiteiten uiterlijk op 31 december 2014 hebben afgerond. Uitstelverlening op de hiervoor genoemde datum is niet mogelijk.
In afwijking van artikel 1.5.3 wordt de subsidie van € 125.000 of meer vastgesteld conform artikel 1.5.2.
[ingetrokken]
De provincie heeft een wettelijke taak op het gebied van de Wmo. Gedeputeerde Staten dragen zorg voor het voeren van beleid betreffende steunfunctiewerk. Gedeputeerde Staten vullen deze taak in door het laten uitvoeren van steunfunctietaken en door het financieren van projecten van gemeenten in het kader van de Wmo. Deze subsidieregeling bevat de criteria waaraan deze projecten moeten voldoen.
In deze paragraaf wordt verstaan onder Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning, 29 juni 2006, Stb. 2006/351.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die gemeenten ondersteunen bij hun taken voor de uitvoering van de Wmo.
Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
1. De aanvrager is een Overijsselse gemeente;
2. De activiteit betreft de uitvoering ten minste één van de negen prestatievelden, zoals benoemd in de Wmo;
3. De activiteit is uiterlijk 31 december 2017 afgerond.
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 300.000 per aanvraag.
In afwijking van artikel 1.1.6 sub d zijn de gemeentelijke apparaatskosten wel subsidiabel.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Ondersteuning uitvoering Wet maatschappelijke ondersteuning.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1. een projectplan waarin is uitgewerkt:
de aanleiding voor het project;
aan de uitvoering van welk prestatieveld in de Wmo dit project bijdraagt;
wat de beoogde concrete resultaten, doelen en effecten zijn;
de looptijd en fasering van het project;
wat de begrote kosten en inkomsten zijn;
welke andere gemeenten en andere participanten aantoonbaar betrokken zijn bij het project;
hoe de resultaten van het project beschikbaar worden gesteld aan andere gemeenten.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. In afwijking van artikel 1.2.2. geldt dat een aanvraag voor een subsidie ingediend kan worden vanaf 1 mei en ontvangen moet zijn uiterlijk op 1 juni van het betreffende kalenderjaar.
2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
1. In afwijking van artikel 1.1.3. plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.
2. Aanvullend op het eerste lid geldt voor de subsidieaanvragen dat de prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 1. Aan de hand van scoretabel 1 wordt berekend welke totale score het project behaalt voor de volgende onderdelen:
het aantal daadwerkelijk deelnemende gemeenten;
de mate waarin het project inhoudelijk bijdraagt aan de prestatievelden van de Wmo;
de hoogte van de investeringen van de aanvragende gemeente en andere financiers dan de provincie Overijssel in verhouding tot de bijdrage van de provincie Overijssel;
de mate waarin het ontwikkelde concept of de opgedane kennis aantoonbaar worden overgedragen aan andere Overijsselse gemeenten.
3. Bij een gelijke score bepaalt ten eerste het aantal daadwerkelijk deelnemende gemeenten de prioriteitsvolgorde, met dien verstande dat het project waar het aantal deelnemende gemeenten het hoogst is, een hogere prioriteit krijgt. Mocht dit resulteren in een gelijke score dan bepaalt de hoogte van de investeringen van de aanvragende gemeente en overige financiers, in verhouding tot de bijdrage van de provincie Overijssel, de prioriteitsvolgorde.
In aanvulling op artikel 1.4.1. en 1.4.2. dient de subsidieontvanger de opgedane kennis of het ontwikkelde concept beschikbaar te stellen aan andere Overijsselse gemeenten.
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. productie: het geheel van artistieke creatie, ontwikkeling en uitvoering van een nieuwe uiting op het terrein van ten minste één van de volgende kunstdisciplines: muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media, literaire cultuur, niet zijnde een festival, boek, cd- of dvd-uitgave of een tentoonstelling;
b. artistiek inhoudelijke kwaliteit: de artistiek inhoudelijke kwaliteit van een productie blijkt uit het vakmanschap, de zeggingskracht en de oorspronkelijkheid van de productie;
c. festival: een feest of openbare gebeurtenis met verschillende activiteiten of evenementen;
d. tentoonstelling: een tijdelijke of permanente gelegenheid waarbij één of meer personen of organisaties objecten tonen voor een publiek van particulieren of bedrijven, die voor dit doel naar deze gelegenheid komen.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een productie.
Een aanvraag voor subsidie voor een productie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. De productie wordt ontwikkeld in Overijssel;
b. Een deel van de uitvoeringen vindt plaats in Overijssel;
c. De maker of een deel van de bij de productie betrokken kunstenaars is gevestigd of woonachtig in Overijssel;
d. De productie maakt geen deel uit van regulier door Rijk of provincie Overijssel gesubsidieerde activiteiten van de instelling;
e. De productie is geen festival, boekuitgave, tentoonstelling, cd of dvd uitgave;
f. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening;
g. De productie heeft artistiek inhoudelijk kwaliteit;
h. De productie staat onder leiding van personen die aantoonbaar beschikken over artistieke kwaliteiten als maker en ervaring hebben in het artistiek en productioneel leiden van projecten. Dit moet aangetoond worden aan de hand van CV's, met relevant arbeids- en opleidingsverleden;
i. De productie onderscheidt zich vanwege haar toegevoegde waarde voor het kunst- en cultuuraanbod van de in artikel 4.5.1 genoemde kunstdisciplines in Overijssel;
j. De productie heeft een landelijke uitstraling.
De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 60.000,-- per aanvraag.
In afwijking van artikel 1.2.2. geldt dat een aanvraag kan worden ingediend vanaf 1 februari 2014.
1. De aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier ‘Productiefonds Overijssel 2013-2015'.
2. De aanvrager overlegt, in afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid, bij zijn aanvraag voor subsidie:
een productieplan betreffende het doel en het artistieke concept van de productie, de wijze waarop de beoogde doelen worden bereikt, de personen en instellingen uit Overijssel die bij de productie zijn betrokken, een beschrijving van een marketingstrategie betreffende de publieksgroep of publieksgroepen die aanvrager met de productie wil bereiken en de marketinginstrumenten die worden ingezet.
een gespecificeerde begroting, de geraamde kosten met dekkingsplan en de geraamde opbrengsten conform artikel 1.1.5;
[vervallen];
CV's van de maker en artistieke leiding van de productie;
indien aanwezig een speellijst.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
[vervallen]
Een aanvraag voor subsidie wordt om advies voorgelegd aan de adviescommissie Productiefonds Overijssel 2013-2015 die advies geeft over de artistieke kwaliteit van de productie, de artistieke kwaliteit van de maker(s), de toegevoegde waarde voor het bestaande kunst- en cultuuraanbod in Overijssel en de nationale uitstraling van de productie, zoals opgenomen in artikel 4.5.3 sub g t/m j.
1. [vervallen]
2. In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten een subsidie als minder dan € 10.000 aan subsidie zal worden verstrekt.
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
[ingetrokken]
[ingetrokken]
[ingetrokken]
[Ingetrokken]
[ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. routebeleving: de mogelijkheid om ervaringen of verhalen op te doen tijdens het gebruik van de toeristische routenetwerken;
b. belevingselementen: al dan niet tastbare voorzieningen die een bijdrage leveren aan de routebeleving van de toeristische routenetwerken voor gasten;
c. innovatieve technieken of technologieën:technieken of technologieën die nieuw zijn in Overijssel;
d. onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent;
e. recreatieve voorzieningen: zowel voorzieningen die in de openbare ruimte door de overheid als door bedrijven of particulieren zijn of worden ontwikkeld en bestemd zijn voor vrijetijdsbesteding;
f. toeristische routenetwerken: routes voor fietsen, wandelen, ruiteren of varen zoals genoemd in de Atlas van Overijssel.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. activiteiten die bijdragen aan kwaliteitsverhoging van de bestaande toeristische routenetwerken in Overijssel;
b. activiteiten die bijdragen aan de versterking van de routebeleving van de bestaande toeristische routenetwerken in Overijssel;
c. onderzoek naar- of monitoring van de activiteiten als bedoeld onder sub a of b;
d. ontwikkeling en inzet van innovatieve technieken of technologieën die bijdragen aan activiteiten als bedoeld onder sub a of b.
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.13.2 sub a moet een bijdrage leveren aan ten mniste één van de volgende doelen:
het wegnemen van knelpunten in het fietsroute- of wandelroutenetwerk;
bevorderen van toegankelijkheid van de bestaande routenetwerken;
het bevorderen van de verkeersveiligheid ten aanzien van de toeristische routenetwerken;
het verbinden van toeristische fiets-, wandel-, ruiter- en vaarroutenetwerken aan elkaar, inclusief verbindingen van stad naar platteland;
het verhogen van het aantal recreatieve voorzieningen langs de routenetwerken.
2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.13.2 onder sub b moet gericht zijn op de doelgroepen zoals genoemd in de leefstijlatlas van Overijssel en daarnaast moet het een bijdrage leveren aan ten minste één van de volgende doelen:
het verhogen van de routebeleving van de toeristische routenetwerken, met inbegrip van het versterken van de verbinding met het toeristische bedrijfsleven. Onder het verhogen van de thematische belevingswaarde wordt verstaan: het leveren van een bijdrage aan de identiteit van de toeristische A-merken of de toeristische thema's als bedoeld in de nota Regionaal Economisch Beleid De kracht van Overijssel 2012-2015;
het ontwikkelen van belevingselementen op, langs en in de buurt van de toeristische routenetwerken of het verbinden van deze elementen met de toeristische routenetwerken.
3. Indien de subsidie een steunmaatregel is moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met dien verstande dat:
a. de subsidie voor de aanleg van een recreatief pad maximaal € 120 per meter bedraagt;
b. de subsidie aan onderneming maximaal € 200.000 bedraagt.
1. In aanvulling op artikel 1.1.6. zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
kosten voor beheer en onderhoud van toeristische routenetwerken;
interne kosten;
afschrijvingskosten;
kosten van planschade;
kosten van werkzaamheden die verband houden met bodemsanering;
grondverwervingskosten.
2. De aanlegkosten van paden zijn alleen subsidiabel wanneer het gaat om een kwalitatieve verbetering van de bestaande routenetwerken of een essentiele verhoging van de routebeleving in de specifieke regio.
3. Ontwikkelkosten van routeapps zijn alleen subsidiabel wanneer met de app een bijdrage wordt geleverd aan de marketingstrategie van de toeristische A-merken of de toeristische thema's.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie indien:
a. de activiteit niet past binnen de speerpunten van het beleid, zoals opgenomen in de regionaal Economisch beleid De kracht van Overijssel 2012-2015;
b. binnen het project geen duidelijke projectverantwoordelijke is aangewezen;
c. minder dan € 25.000 aan subsidie zal worden verstrekt;
d. indien sprake is van uitsluitend een investering in een overnachting/uitgaansmogelijkheid, camping, bungalowpark, hotel, restaurant of café.
De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruikt van het aanvraagformulier Vrijetijdseconomie 2014-2015.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2. moet de subsidieontvanger:
a. de activiteiten binnen 24 maanden na datum subsidieverlening en uiterlijk op 31 december 2017 hebben afgerond;
b. de onderzoeksresultaten, als bedoeld in artikel 4.13.2 sub c, beschikbaar stellen aan derden indien daarom wordt gevraagd.
1. Gedurende vijf jaar na het tijdstip waarop de uit te voeren werken zijn opgeleverd, behoudt de subsidieontvanger, de onroerende zaak waarop de werken worden uitgevoerd in eigendom of erfpacht, dan wel het recht van opstal.
2. Gedurende deze in het eerste lid genoemde termijn van vijf jaar mag aan de onroerende zaken of werken geen andere bestemming worden gegeven dan die welke zij hadden ten tijde van de subsidieverlening. Door middel van een voorafgaande schriftelijke toestemming kunnen Gedeputeerde Staten hiervan afwijken.
[ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. festival: een feest of openbare gebeurtenis met verschillende activiteiten of evenementen;
b. economische spin off: het totaal van de volgende effecten: meer bezoekers, uitbreiding sponsoring, meer werkgelegenheid, meer publiciteitswaarde en vergroten economische betekenis;
c. evenement: een georganiseerde openbare gebeurtenis rond een thema, dag of week;
d. innovatief project: een project rondom een evenement of een festival met als doel het vergroten van de economische spin off van het evenement of festival;
e. [vervallen];
f. [vervallen].
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. [vervallen];
b. een innovatief project rondom een evenement of festival dat in 2014 of 2015 plaatsvindt in Overijssel niet zijnde de exploitatie van een evenement of festival.
1. [vervallen].
2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.15.2 sub b voldoet aan de volgende criteria:
de aanvrager is een rechtspersoon die een evenement of festival organiseert in Overijssel;
het project is innovatief, experimenteel en draagt bij aan het duurzaam vergroten van de economische spin off van het evenement of festival;
de activiteit is nieuw voor de aanvrager;
de activiteit dient als voorbeeld of is overdraagbaar naar andere evenementen of festivals;
als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
1. [vervallen].
2. De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 4.15.2. sub b bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 50.000 per aanvraag.
1. In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat:
[vervallen].
een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 4.15.2 onder sub b kan worden ingediend vanaf 1 augustus 2014 en moet zijn ontvangen uiterlijk op 1 oktober 2014 voor 19.00 uur.
2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Evenementen en Festivals.
2. [vervallen].
3. [vervallen]
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen voor een subsidie als bedoeld in artikel 4.15.2. in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verlenen de subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.
2. [vervallen].
3. De prioriteitsvolgorde als bedoeld in het eerste lid wordt voor subsidies op basis van artikel 4.15.2 sub b bepaald op basis van scoretabel 2. Aan de hand van scoretabel 2 wordt berekend welke totaalscore het innovatief project behaalt voor de volgende onderdelen:
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd voor zover:
a. de te verlenen subsidie minder dan € 10.000 bedraagt;
b. de aanvraag een sponsorverzoek betreft;
c. de aanvraag ten behoeve van kermissen, carnavalsoptochten, braderieën, circussen, dance-events, congressen of beurzen is;
d. de aanvraag een nieuw evenement of festival betreft.
[Vervallen].
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. cultuureducatie: het onderwijs gericht op het bereiken van de kerndoelen binnen het leergebied kunstzinnige oriëntatie van het primair onderwijs. De Kerndoelen zijn vastgesteld in het Besluit vernieuwde kerndoelen Wet Primair Onderwijs;
b. doorgaande leerlijn: de uitwerking per leerjaar van wat een kind aan het eind van het primair onderwijs moet kennen en kunnen. Deze uitwerking is gebaseerd op de kerndoelen kunstzinnige oriëntatie en geeft daarnaast zicht op de plaats van cultuur binnen andere vakken, de aansluiting tussen primair en voortgezet onderwijs en de aansluiting tussen binnenschools en buitenschools leren.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. een aanbod van cultuureducatieve activiteiten voor het primair onderwijs;
b. activiteiten gericht op de ontwikkeling, de verdieping en de vernieuwing van doorgaande leerlijnen cultuureducatie;
c. activiteiten die bijdragen aan de vakinhoudelijke deskundigheid van leerkrachten inclusief vakdocenten en educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatie;
d. activiteiten gericht op het versterken van de meerjarige samenwerking van de school met de lokale culturele omgeving ten behoeve van de kunstzinnige en culturele ontwikkeling van leerlingen.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente;
b. de aanvraag moet betrekking hebben op ten minste drie van de vier in artikel 4.16.2 genoemde subsidiabele activiteiten voor de periode 2013, 2014, 2015 en 2016;
c. er is aantoonbaar gemaakt door de aanvrager dat het bedrag voor cultuureducatie op de gemeentelijke cultuurbegroting voor de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 ten minste 75% bedraagt van het bedrag dat in 2012 op de gemeentelijke begroting was opgenomen voor cultuureducatie;
d. ten minste 50% van de scholen in een gemeente committeert zich uiterlijk 1 juni 2014 inhoudelijk en financieel aan het gemeentelijke cultuureducatieplan.
De subsidie bedraagt per gemeente maximaal het bedrag zoals opgenomen in tabel 1, waarbij de subsidie voor de activiteit als bedoeld onder 4.16.2 sub a maximaal 50% van de totale subsidie bedraagt.
In afwijking van artikel 1.2.2 kan een aanvraag worden ingediend vanaf 3 januari 2013 en moet deze ontvangen zijn uiterlijk op 1 april 2013.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Cultuureducatie ‘Cultuur aan de basis'.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1. tweede lid overlegt de aanvrager bij zijn aanvraag voor subsidie:
een vierjarig activiteitenplan, voor de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 met daarin het aantal, de aard en de frequentie van de activiteiten die worden uitgevoerd op gebied van cultuureducatie, de samenwerkingsafspraken met het onderwijs en culturele instellingen;
indien aanwezig, een intentieverklaring van het schoolbestuur voor deelname aan het gemeentelijke cultuureducatieplan;
indien aanwezig, een overzicht van scholen die zich financieel en inhoudelijk committeren aan het gemeentelijk cultuureducatieplan.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. cultuurmakelaar: een onafhankelijke adviseur, die ten dienste staat of in opdracht van culturele organisaties of gemeenten werkt;
b. culturele organisatie: een organisatie met een culturele doelstelling, die werkzaam is op ten minste één van de volgende disciplines: muziek, theater, beeldende kunst, erfgoed, literaire cultuur, cultuureducatie, podiumkunsten, volkscultuur en amateurkunst en ten minste twee jaar is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;
c. cultuurdisciplines: hieronder worden de volgende disciplines verstaan: muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, podiumkunsten, film, nieuwe media en literaire cultuur;
d. samenwerkingsverband: de samenwerking tussen gemeenten of culturele organisaties, waarbij sprake is van financiële betrokkenheid bij de activiteit van alle betrokken partijen.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een cultuurmakelaar.
1. Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvrager is
een samenwerkingsverband van ten minste twee Overijsselse gemeenten, waarbij één van de gemeenten de aanvrager is; of
een samenwerkingsverband van ten minste drie culturele organisaties, werkzaam in ten minste twee Overijsselse gemeenten, waarbij één van de
culturele organisaties de aanvrager is;
werkterrein van de cultuurmakelaar bevindt zich binnen de provinciegrenzen van Overijssel;
de activiteiten van de cultuurmakelaar hebben betrekking op ten minste drie cultuurdisciplines binnen het werkterrein van de cultuurmakelaar;
er is aantoonbaar voor ten minste 50% voorzien in de co-financiering van de totale subsidiabele kosten;
de cultuurmakelaar wordt ingezet voor ten minste vier uur per gemeente per week voor een periode van twee aaneensluitende jaren;
de inzet van de cultuurmakelaar bedraagt maximaal 24 uur per week per aanvraag;
de gevraagde en te verlenen subsidie per aanvraag bedraagt ten minste € 25.000;
als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
2. Aanvullend op het eerste lid moet een subsidie voor een activiteit die zich afspeelt in de gemeenten Deventer, Enschede, Hengelo of Zwolle aan het criterium voldoen dat de cultuurmakelaar in ten minste één andere Overijsselse gemeente dan de gemeenten Deventer, Enschede, Hengelo of Zwolle voor ten minste vier uur per week wordt ingezet.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 55.000 per aanvraag.
In afwijking van 1.1.5 eerste lid bedraagt het uurtarief van de cultuurmakelaar maximaal € 75 per uur.
1. In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag kan worden ingediend:
vanaf 1 januari 2013 en ontvangen moet zijn uiterlijk op 1 april 2013;
vanaf 1 oktober 2014 en ontvangen moet zijn uiterlijk op 1 december 2014.
2. [vervallen]
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier ‘Cultuurmakelaars'.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid overlegt de aanvrager bij zijn aanvraag voor subsidie:
een projectplan waarin is opgenomen een functieprofiel van de gewenste cultuurmakelaar, het aantal benodigde uren, de duur van de projectperiode, en een
voorstel voor de regeling van het formeel werkgeverschap van de cultuurmakelaar
een activiteitenplan met daarin het aantal, de aard en de frequentie van de activiteiten die worden uitgevoerd door de cultuurmakelaar, en de eventuele
samenwerkingsafspraken tussen de vragende partijen over de taken en de inhoudelijke aansturing van de cultuurmakelaar;
het ‘format Intentieverklaring Samenwerking Cultuurmakelaars' waarin de samenwerkende partners verklaren financieel aan het project bij te dragen.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In aanvulling op 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten een subsidie indien de financiering als bedoeld onder artikel 4.17.3 eerste lid onder sub d, een door de gemeente ontvangen provinciale subsidie is.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. cultuurparticipatie: actief deelnemen aan kunst en cultuur op de volgende deelgebieden: beeldende kunst, volkscultuur, podiumkunsten, erfgoed, muziek en literatuur;
b. amateurkunst: het actief beoefenen van kunst uit passie, liefhebberij of engagement, zonder daarmee primair in het levensonderhoud te willen voorzien;
c. receptieve activiteit: activiteit waarbij de doelgroep passief kijkt of luistert naar kunst- of cultuuruitingen;
d. innovatieve activiteiten: activiteiten op het gebied van amateurkunst of cultuurparticipatie die nieuw zijn voor de aanvrager met als doel de inhoudelijke of organisatorische innovatie of innovatie op het gebied van cultureel ondernemerschap te stimuleren;
e. artistiek inhoudelijke kwaliteit: de artistiek-inhoudelijke kwaliteit van een activiteit moet blijken uit een gedegen artistieke of inhoudelijke invulling, een haalbaar organisatorisch plan voorzien van een begroting en een doordachte en realistische doelgroepbenadering;
f. cultureel ondernemerschap: de aanvrager maakt gebruik van instrumenten en technieken uit de commerciële wereld om zoveel mogelijk kunstzinnig, artistiek-cultureel, zakelijk en maatschappelijk rendement te halen uit een activiteit;
g. culturele ontwikkeling deelnemers: het vergroten van de interesse in cultuur en de mate waarin actief wordt deelgenomen aan culturele activiteiten van en door deelnemers;
h. deelnemers: personen die actief deelnemen aan een culturele activiteit;
i. marketingplan: in een marketingplan staat beschreven hoe de aanvrager de doelgroep(en) gaat benaderen en waarom dit op die manier gebeurt.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die aantoonbaar bijdragen aan de toename en ontwikkeling van cultuurparticipatie of amateurkunst en de culturele ontwikkeling van de deelnemers, in combinatie met ten minste twee van de volgende activiteiten:
a. activiteiten die artistiek inhoudelijke innovatie beogen op het gebied van cultuurparticipatie, door samenwerkingen tussen verschillende amateurkunstdisciplines of samenwerkingen tussen de amateurkunstsector en professionele sector;
b. innovatieve activiteiten ter verbetering van de deskundigheid van een culturele organisatie op het gebied van ledenwerving, vrijwilligersbeleid, publieksbereik, fondsenwerving, marketing en communicatie;
c. innovatieve activiteiten op het gebied van cultureel ondernemerschap.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een rechtspersoon;
b. de activiteit vindt plaats binnen de provinciegrenzen van Overijssel;
c. er is aantoonbaar voor ten minste 35% door de aanvrager of andere partijen dan de provincie Overijssel voorzien in de co-financiering van de totale subsidiabele kosten;
d. de gevraagde en de te verlenen subsidie bedraagt ten minste € 5.000;
e. de activiteit wordt afgerond uiterlijk 18 maanden na ontvangstdatum van de aanvraag.
f. als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 40% van de totale kosten van de subsidiabele activiteiten met een maximum van € 20.000.
[vervallen]
1. De aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier Cultuurparticipatie 2013 t/m 2016.
2. De aanvrager overlegt, in afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid, bij zijn aanvraag voor subsidie:
een projectplan waarin is omschreven:
het doel van de activiteit;
de artistiek inhoudelijke kwaliteit van de activiteit;
de wijze waarop de activiteiten als bedoeld in 4.18.2 sub a, b of c worden bereikt;
het aantal deelnemers;
een gespecificeerde begroting, de geraamde kosten met dekkingsplan, geraamde opbrengsten inclusief een eventuele bijdrage van de deelnemers;
een marketingplan betreffende de publieksgroep of -groepen die de aanvrager met het project wil bereiken en de marketinginstrumenten die worden ingezet.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
[vervallen]
In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie:
a. voor boekuitgaven, geluidsdragers, films of dvd's, aanschaf van audiovisuele middelen, muziekinstrumenten, kleding/uniformen, tentoonstellingen, congressen of beurzen;
b. activiteiten met een receptieve doelstelling;
c. activiteiten gericht op het ontwikkelen van cultuureducatief aanbod in het primair onderwijs;
d. activiteiten op het gebied van de media met een journalistieke en informatieve invulling;
e. activiteiten die gericht zijn op het realiseren van een beeld of geluidregistratie van bijvoorbeeld concerten en voorstellingen;
f. activiteiten die primair gericht zijn op of plaatsvinden binnen het kunstvakonderwijs met inbegrip van de mbo-kunstopleidingen en de particuliere opleidingen;
g. activiteiten die tot doel hebben subsidie te verwerven voor investeringen in bedrijfsmiddelen of bouwkundige voorzieningen;
h. activiteiten die primair gericht zijn op het realiseren van reguliere scholingsactiviteiten voor professionals;
i. activiteiten die gefinancierd kunnen worden uit het reguliere taakstellingbudget van aanvragers;
j. indien de aanvrager voor de activiteit al subsidie heeft ontvangen op basis van deze paragraaf.
De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de resultaten en de methodiek van het gesubsidieerde project overdraagbaar zijn aan andere partijen.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. archeologie: Overijsselse materiële overblijfselen van de menselijke geschiedenis die zich onder de grond bevinden. Ook grafheuvels, hunebedden, mottes en vergelijkbare overblijfselen van menselijk handelen in het verleden worden tot archeologie gerekend;
b. cultureel erfgoed: Overijsselse gebouwen en bouwwerken die vanuit het verleden zijn overgebleven, die het waard zijn om behouden te blijven en die bijdragen aan de karakteristieke identiteit van het gebied;
c. gebundelde aanpak: ten minste twee eigenaren nemen deel aan de activiteit;
d. restauratiewerkzaamheden: noodzakelijke renovatiewerkzaamheden aan gevels, daken of cultuurhistorische elementen;
e. streekcultuur: de Overijsselse gewoonten, gebruiken, tradities en rituelen uit het verleden, die voor mensen van nu betekenis hebben.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. activiteiten ter verbetering van de zichtbaarheid en toegankelijkheid van de archeologie, inclusief aardkundige waarden;
b. de uitvoering van restauratiewerkzaamheden, inclusief voorbereidende werkzaamheden, aan cultureel erfgoed binnen een gebundelde aanpak. De restauraties dienen een substantiële bijdrage te leveren aan behoud, herstel of ontwikkeling van de karakteristieke identiteit van het gebied;
c. activiteiten op het gebied van streekcultuur die:
het verhaal en de geschiedenis achter een plek, karakteristiek gebouw of archeologische vondst uitdragen; of
bijdragen aan het uitdragen en behouden van streektaal en streekcultuur.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een rechtspersoon;
b. de activiteit wordt uiterlijk 18 maanden na verzenddatum van de subsidiebeschikking afgerond;
c. de gevraagde en te verlenen subsidie bedraagt ten minste € 7.500;
d. de activiteit wordt uitgevoerd of begeleid door een deskundige uit het veld;
e. als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met maximum van € 100.000 per aanvraag.
1. In afwijking van artikel 1.2.1 geldt dat een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend:
vanaf 1 januari en ontvangen moet zijn uiterlijk op 3 februari voor 19.00 uur van het betreffende kalenderjaar;
[vervallen]
2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Erfgoed "Het Verhaal van Overijssel".
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag tevens een projectplan waarin is uitgewerkt:
welke subsidiabele activiteiten in het project aan elkaar worden verbonden;
hoe de activiteit vorm geeft en bijdraagt aan het publieksbereik en de versterking van de identiteit van Overijssel;
welke organisatie(s), met welke deskundigheid en ervaring, betrokken wordt/worden bij het project.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen in prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dat toelaat.
2. De prioriteitsvolgorde als bedoeld onder het eerste lid wordt bepaald op basis van scoretabel 1.
3. Bij gelijke score bepalen de hoogte van de eigen bijdrage , zijnde het percentueel ten opzichte van de totale subsidiabele kosten, en het aantal betrokken partijen de rangorde.
Onderdeel | Cijfer | Weging | Score |
---|---|---|---|
Het aantal subsidiabele activiteiten dat het project aan elkaar verbindt | 1, 2 of 3 | 40% | (Cijfer) x 0,4 = score 1 |
De mate van publieksbereik en de versterking van de Overijsselse identiteit | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 30% | (Cijfer) x 0,3 = score 2 |
De mate van verankering van de betrokken deskundigheid bij het project | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 30% | (Cijfer) x 0,3 = score 3 |
Totale score = score 1 + score 2 + score 3 |
De aanvragen worden voorgelegd aan de provinciale Monumentencommissie, die advies uitbrengt en de aanvragen in een prioriteitsvolgorde plaatst.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien:
a. het een aanvraag betreft voor enkel het uitbrengen van een boek;
b. de aanvrager voor de activiteit al subsidie heeft ontvangen op basis van dit Uitvoeringsbesluit.
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. Brim: Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten;
b. herbestemmingsopgave: cultureel erfgoed krijgt door aanpassing aan nieuwe functies en economische dragers een duurzame bestemming;
c. herbouwwaarde: kosten om een beschermd monument of zelfstandig onderdeel in zijn geheel opnieuw te vervaardigen, met dezelfde constructie, materiaalsoorten en detaillering, zoals blijkt uit de voor het monument afgesloten verzekeringspolis of een door een verzekeraar geaccepteerde taxatie;
d. inspectierapport: rapport dat de technische of fysieke staat van een beschermd monument of zelfstandig onderdeel beschrijft, en dat is opgesteld door een ter zake deskundige persoon of instantie;
e. POM: een professionele organisatie voor monumentenbehoud zoals bedoeld in hoofdstuk 3 van de Subsidieregeling instandhouding monumenten;
f. rijksmonument: een van rijkswege beschermd monument of zelfstandig onderdeel, niet zijnde een groen monument als bedoeld in de Subsidieregeling instandhouding monument hoofdstuk 1 artikel 1.a of archeologisch monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988 hoofdstuk 1 artikel 1.c, en niet zijnde een woonhuis;
g. Sim: de Subsidieregeling instandhouding monumenten zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 9 oktober 2012;
h. woonhuis: beschermd monument of zelfstandig onderdeel dat in oorsprong is vervaardigd voor bewoning of dat thans voor meer dan de helft van de oppervlakte voor bewoning in gebruik is, met dien verstande dat niet als woonhuizen worden aangemerkt: gebouwen die deel uitmaken van een geregistreerd museum, kerkgebouwen, kastelen, paleizen, het hoofdhuis van buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens, gemalen, agrarische gebouwen en watertorens.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de restauratie van een rijksmonument.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is de eigenaar van het rijksmonument;
b. het rijksmonument bevindt zich binnen de Overijsselse provinciegrenzen;
c. de subsidiabele kosten voor rijksmonumenten, niet zijnde molens, bedragen ten minste 6% van de herbouwwaarde;
d. de subsidiabele kosten voor rijksmonumentale molens bedragen ten minste € 120.000;
e. de restauratie wordt uitgevoerd door, of in samenwerking met, een aantoonbaar deskundig restauratiebedrijf;
f. op de restauratie wordt ten minste één leerlingplaats voor een leerling in de restauratiebouw gerealiseerd;
g. de exploitatie van het rijksmonument is voor ten minste vijf jaar gegarandeerd.
De subsidie bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten.
In afwijking van artikel 1.1.5. eerste lid is voor de berekening van de subsidiabele kosten artikel 4 van de Sim van toepassing.
1. In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend vanaf 1 juni en ontvangen moet zijn uiterlijk op 1 juli voor 19:00 uur van het betreffende kalenderjaar.
2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier ‘Restauratie Rijksmonumenten';
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag tevens:
een inspectierapport, niet ouder dan twee jaar;
een restauratieplan waarin tevens is opgenomen: een actuele begroting die gespecificeerd is in hoeveelheden, manuren, materialen, stelposten en onderaannemers;
een lijst van restauratiebedrijven die worden uitgenodigd om offerte uit te brengen voor de uitvoering van het restauratieplan;
een document waarin aannemelijk wordt gemaakt dat de exploitatie van het rijksmonument voor een periode van ten minste vijf jaar is gegarandeerd;
een verzekeringspolis waaruit de herbouwwaarde van het rijksmonument blijkt, of voor zover geen verzekering is afgesloten of de herbouwwaarde niet uit de verzekeringspolis blijkt, een door een verzekeraar geaccepteerde taxatie van de herbouwwaarde. Deze bepaling geldt niet voor molens.
voor zover het een zelfstandig onderdeel betreft dat is aan te merken als een zelfstandige bouwkundige eenheid of als een toren van een kerkgebouw, een tekening waarop het zelfstandig onderdeel duidelijk is weergegeven ten opzichte van aangrenzende zelfstandige onderdelen;
indien rijkssubsidie is ontvangen of is aangevraagd in het kader van de Brim of de Sim, een kopie van de subsidiebeschikking danwel de ontvangstbevestiging van de subsidieaanvraag;
indien voor het monument een laagrentende lening via het Nationaal Restauratiefonds is afgesloten een kopie van de akte van lening.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dat toelaat.
2. De prioriteitsvolgorde als bedoeld in het eerste lid wordt op basis van scoretabel 1 bepaald.
3. Bij gelijke score bepaalt de hoogte van het eigen aandeel de rangorde, waarbij het hoogste eigen aandeel, percentueel ten opzichte van de totale subsidiabele kosten, voorrang krijgt.
De aanvragen worden voorgelegd aan de provinciale Monumentencommissie, die advies uitbrengt en de aanvragen in een prioriteitsvolgorde plaatst.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien de exploitatie van het rijksmonument voor een periode van ten minste vijf jaren niet aannemelijk kan worden gemaakt.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. cultureel erfgoed: Overijsselse gebouwen en bouwwerken die vanuit het verleden zijn overgebleven, die het waard zijn om behouden te blijven en die bijdragen aan de karakteristieke identiteit van het gebied;
b. herbestemming: geven van een nieuwe functie aan cultureel erfgoed of een belangrijk deel daarvan;
c. transformatieplan: verkenning en beschrijving van de mogelijkheden van functieverandering in vrijkomend of vrijgekomen cultureel erfgoed, die bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en een nieuwe toekomst en exploitatie kunnen bieden. Het transformatieplan wordt opgesteld aan de hand van de "checklist transformatieplan cultureel erfgoed".
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten:
a. het opstellen van een transformatieplan;
b. het uitvoeren van een herbestemming op basis van een transformatieplan.
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.21.2 sub a voldoet aan de volgende criteria:
a. de activiteit heeft betrekking op een in cultuurhistorisch opzicht waardevol gebouw of bouwwerk;
b. [vervallen];
c. ontwerpende partijen van het transformatieplan zijn professionals met relevante expertise.
2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.21.2 sub b voldoet aan de volgende criteria:
a. de activiteit is gebaseerd op een transformatieplan als bedoeld in artikel 4.21.1 sub c en bevat alle in de "Checklist transformatieplan cultureel erfgoed" opgenomen onderdelen;
b. de noodzakelijke vergunningen zijn verkregen.
3. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 4.21.2 sub a bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000 per transformatieplan.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 4.21.2 sub b bedraagt 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000 per transformatieplan.
In afwijking van artikel 1.2.2 kan een subsidieaanvraag ingediend worden vanaf 1 maart 2013.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier ‘Herbestemming cultureel erfgoed'.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.21.2 sub a tevens:
a. kaarten en fotomateriaal van het betreffende erfgoed en het gebied waarin het is gelegen;
b. een beknopte toelichting over de aanwezige cultuurhistorische waarden;
c. documenten waaruit blijkt dat de desbetreffende gemeente instemt met het opstellen van het transformatieplan;
d. informatie over opleiding en ervaring van de deskundigen die het transformatieplan zullen opstellen en begeleiden.
3. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.21.2 sub b tevens het opgestelde transformatieplan.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieaanvraag om advies voorleggen aan de provinciale Monumentencommissie.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie als bedoeld in artikel 4.21.2 sub a geweigerd indien de te verlenen subsidie gestapeld wordt met een andere subsidie voor het opstellen van een transformatieplan of het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek ten behoeve van herbestemming.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 dient de subsidieontvanger:
a. binnen drie maanden na subsidieverlening te zijn gestart met het opstellen van het transformatieplan;
b. het transformatieplan binnen één jaar na de start te hebben afgerond.
[Ingetrokken]
In deze subparagraaf en de subparagrafen 4.23.2 en 4.23.3 wordt verstaan onder:
a. Product Markt Partner Combinatie (PMPC): arrangementen van combinaties van vrijetijdseconomische producten of diensten die door samenwerkende ondernemers of organisaties uit de regio uit, binnen of buiten de vrijetijdsector, ontwikkeld zijn voor, en afgestemd zijn op de wensen van, specifieke bezoekers of bewoners van de provincie Overijssel;
b. toeristische A-merken: de A-merken WaterReijk, IJsseldelta, Vechtdal, Salland en Twente of de Hanzesteden zoals bedoeld in de nota Economisch beleid: De kracht van Overijssel 2012-2015;
c. toeristische onderneming: een onderneming die valt onder de volgende bedrijfsgroepen van de standaardbedrijfsindeling 2008 versie 2012 van het Centraal Bureau voor de Statistiek:
i. 55.1 Hotels e.d.
ii. 55.2 Verhuur van vakantiehuisjes en appartementen; jeugdherbergen en vakantiekampen
iii. 55.3 Kampeerterreinen
iv. 55.9 Overige logiesverstrekking
v. 91.02.1 Musea
vi. 91.04 Dieren- en plantentuinen; natuurbehoud
vii. 93.15 Watersport
viii. 93.21 Pret- en themaparken; kermisattracties
ix. 93.29.1 Jachthavens.
d. onderneming: de natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, gericht op het maken van winst;
e. organisatie: het geheel van productiefactoren, procedures en mensen die samenwerken om bepaalde doelstellingen te bereiken.
Een aanvraag voor subsidie op grond van de subparagrafen 4.23.2 en 4.23.3 moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een toeristische onderneming of een organisatie werkzaam in ten minste één van de sectoren natuur, cultuur, sport of zorg;
b. de PMPC versterkt jaarlijks ten minste twee keer de vrijetijdseconomische producten of diensten van één of meerdere toeristische A-merken;
c. de PMPC bestaat uit ten minste twee samenwerkende ondernemingen of organisaties, waarvan ten minste één een toeristische onderneming is;
d. als de subsidie een steunmaatregel is moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
In aanvulling op artikel 1.1.3 geldt dat indien op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt en er meer dan één aanvraag is ontvangen, Gedeputeerde Staten een aanvraag voor subsidie uit het WaterReijk of Noordoost Twente prioriteit geven op de eventuele overige aanvragen.
In deze subparagraaf wordt verstaan onder businesscase : een document met de informatie die benodigd is om een gemotiveerde beslissing te nemen over het wel of niet realiseren van een PMPC. Een businesscase bevat in ieder geval een beschrijving van de doelstellingen van een PMPC, een markt- en concurrentieanalyse, de benodigde investeringen, de consequenties van het al dan niet uitvoeren ervan, een analyse van de risico's, een kosten-batenanalyse en een verdienmodel.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen van een businesscase ten behoeve van een PMPC.
In aanvulling op artikel 4.23.1.2. moet een aanvraag voor subsidie voldoen aan de volgende criteria:
a. de businesscase wordt opgesteld door een adviesbureau met relevante ervaring, aangetoond aan de hand van referenties;
b. de projectperiode bedraagt maximaal 12 maanden.
De subsidie bedraagt 70% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 7.000,-- per businesscase.
Overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid zijn uitsluitend kosten derden subsidiabel.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier 'Product Markt Partner Combinaties (PMPC's) toerisme Overijssel- Businesscase';
2. De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.1.2 tweede lid bij de aanvraag voor subsidie de volgende stukken:
a. door de aanvrager en adviesbureau getekende offerte of een overeenkomst, waaruit de subsidiabele kosten en de projectperiode blijken;
b. indien de aanvrager een onderneming is een de-minimisverklaring.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd als:
a. de subsidiabele kosten minder dan € 2.500,-- bedragen;
b. er subsidie is verstrekt op basis van paragraaf 5.9.1.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de realisatie van een PMPC.
In aanvulling op artikel 4.23.1.2 moet een aanvraag voor subsidie voldoen aan de volgende criteria:
a. de PMPC past ten minste binnen één van de voor toerisme genoemde thema's: Cultuurparels, Plezier varen, Puur genieten of Beleving Routestructuren;
b. de totale subsidiabele kosten zijn ten minste € 25.000,--;
c. de projectperiode bedraagt maximaal 27 maanden.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 200.000,-- per aanvrager.
1. Indien sprake is van kosten als bedoeld in artikel 1.1.5 tweede lid, dan worden deze kosten aangemerkt als kosten derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid.
2. Ontwikkelkosten van boekingsmodules zijn alleen subsidiabel wanneer hiermee een bijdrage wordt geleverd aan de marketingstrategie van de toeristische A-merken of de toeristische thema's.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier ‘Product Markt Partner Combinaties (PMPC's) Toerisme Overijssel- Realisatie PMPC'.
2. De aanvrager overlegt aanvullend op artikel 1.1.2 tweede lid de volgende stukken:
a. een businesscase als bedoeld in artikel 4.23.2.1;
b. indien de aanvrager een onderneming is een de-minimisverklaring.
In afwijking van artikel 1.3.3 tweede lid wordt bij de verlening van de subsidie een voorschot van maximaal 25% verstrekt. Op verzoek van de subsidieontvanger kan een tweede voorschot van 35% worden verstrekt, indien de subsidieontvanger kan aantonen dat ten minste 50% van de subsidiabele kosten gemaakt en betaald zijn.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. fysieke maatregelen: maatregelen die tastbaar en zichtbaar zijn in de leefomgeving;
b. initiatief van onderop: een initiatief waarbij een groep van ten minste twee inwoners van Overijssel het initiatief neemt;
c. sociale kwaliteit: het begrip sociale kwaliteit bevat vier componenten die in samenhang aanwezig zijn, te weten:
i. sociale cohesie: het geheel van sociale relaties en de kwaliteit van deze relaties tussen mensen in de samenleving, gebaseerd op gedeelde normen en waarden, sociale verbanden en identiteiten;
ii. sociaal-economische zekerheid: de mate waarin mensen kunnen beschikken over materiële en immateriële bronnen om zo optimaal mogelijk te kunnen participeren;
iii. eigen kracht: het versterken en ontwikkelen van eigen capaciteiten en het versterken van zelfredzaamheid;
iv. maatschappelijke participatie: de mate waarin mensen toegang hebben tot of deel uit maken van sociale relaties in het economische, sociale en culturele leven.
d. niet fysieke maatregelen: alle maatregelen die niet vallen onder de definitie van fysieke maatregelen als bedoeld onder sub a.
Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verstrekken voor een initiatief van onderop die bijdraagt aan de sociale kwaliteit in Overijssel.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een rechtspersoon of een groep van natuurlijke personen;
b. de activiteit past binnen het provinciaal beleid zoals verwoord in het coalitieakkoord ‘Kracht van Overijssel 2011-2015';
c. de activiteit vindt plaats in de provincie Overijssel;
d. het resultaat van de activiteit kan aantoonbaar drie jaar lang, na het einde van de projectperiode, geëxploiteerd worden;
e. de benodigde vergunningen zijn verkregen;
f. als de subsidie een steunmaatregel is moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
1. De subsidie voor fysieke maatregelen of voor een combinatie tussen fysieke en niet-fysieke maatregelen bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000 per aanvraag.
2. De subsidie voor uitsluitend niet-fysieke maatregelen bedraagt maximaal 80% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000 per aanvraag.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformlier ‘Initiatieven van onderop ‘Sociaal Kapitaal Overijssel'.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag voor subsidie de volgende stukken:
a. een exploitatiebegroting voor ten minste drie jaren, voor de periode na afloop van de projectperiode;
b. indien de aanvraag een groep van natuurlijke personen betreft, een machtigingsverklaring waaruit blijkt dat de aanvrager gemachtigd is om als subsidieaanvrager en als subsidieontvanger op te treden.
1. In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag voor een subsidie ingediend kan worden vanaf 12 juli 2013 en ontvangen moet zijn uiterlijk op 1 september 2013 voor 19.00 uur.
2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
1. In afwijking van artikel 1.1.3 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit voor zover het subsidieplafond dit toelaat.
2. De prioriteitsvolgorde als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald op basis van scoretabel 1, waarbij de subsidieaanvragen met een hogere score prioriteit krijgen. Aan de hand van scoretabel 1 wordt berekend welke totale score de subsidieaanvraag behaalt voor de volgende onderdelen:
a. de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de sociale kwaliteit;
b. de gevraagde subsidie ten opzichte van de totale begroting;
c. realiteitsgehalte van de exploitatiebegroting.
3. Bij een gelijke score bepaalt de relatieve hoogte van de private financiële bijdrage ten opzichte van de publieke bijdrage op de begroting de rangorde, waarbij het percentage van de subsidieaanvraag waar de private financiële bijdrage groter is een hogere prioriteit krijgt.
Onderdeel | Cijfer | Weging | Score |
---|---|---|---|
1. Mate waarin de activiteit bijdraagt aan de sociale kwaliteit | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 50% | Cijfer x 0,5 = score 1 |
2. Hoogte van de gevraagde subsidie ten opzichte van de totale begroting in de investeringskosten | - de gevraagde subsidie is minder dan 25% van de totale begroting (4) - de gevraagde subsidie is minder dan 50% van de totale begroting (3); - de gevraagde subsidie is meer dan 50% van de totale begroting (1) | 25% | Cijfer x 0,25 = score 2 |
3. Realiteitsgehalte van de exploitatiebegroting | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 25% | Cijfer x 0,25 = score 3 |
Totale score = score 1 + score 2 + score 3 |
In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 moet de subsidieotvanger binnen zes maanden na datum van subsidieverlening gestart zijn met de subsidiabele activiteit en deze activiteit binnen twaalf maanden na datum van subsidieverlening hebben afgerond.
In aanvulling op artikel 1.1.3 wordt de subsidie geweigerd indien voor de subsidiabele activiteit reeds een subsidie is verstrekt op basis van deze paragraaf of één of meerdere van de volgende paragrafen: paragraaf 5.4 Ontwikkeling van woonzorgzones, paragraaf 5.5 Kulturhusen of paragraaf 5.6 Dorpsplanplus (DOP+).
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. algemeen belang: datgene dat voor het welzijn van de samenleving in het algemeen nuttig, gewenst of nodig is;
b. maatschappelijk initiatief: gezamenlijke activiteit van burgers die het algemeen belang dient, die onverplicht is of wordt gestart én die geen winstoogmerk heeft.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een maatschappelijk initiatief in Overijssel.
Een aanvraag voor een subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een rechtspersoon die statutair of volgens het register van de Kamer van Koophandel gevestigd is in Overijssel;
b. de activiteit vindt plaats in Overijssel.
De subsidie bedraagt per aanvrager minimaal € 1.000 en maximaal € 3.000.
De kosten die direct aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn, worden aangemerkt als subsidiabele kosten. Artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 zijn niet van toepassing.
De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Maatschappelijke Initiatieven Overijssel 2014.
In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid sub c hoeft de aanvrager geen projectplan en geen dekkingsplan van de kosten van de activiteiten te overleggen. De aanvrager moet wel een begroting van de subsidiabele activiteit indienen.
In afwijking van artikel 1.2.2 kan een aanvraag voor subsidie ingediend worden vanaf 2 juni 2014.
Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt in afwijking op artikel 1.1.3, de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.
Gedeputeerde Staten weigeren, in aanvulling op artikel 1.3.1, de subsidie indien:
a. de activiteit een buurtfeest betreft. Een buurtfeest is een evenement dat georganiseerd wordt door of namens de bewoners van een bepaalde straat, buurt of wijk voor uitsluitend de bewoners uit die straat, buurt of wijk;
b. de activiteit gericht is op een persoonlijk belang;
c. naar het oordeel van Gedeputeerde Staten de activiteit het algemeen belang niet dient;
d. de aanvrager al subsidie heeft ontvangen op basis van deze paragraaf.
De subsidieontvanger is, in aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 verplicht:
a. de activiteit te publiceren op de website www.jijenoverijssel.nl;
b. de activiteit uiterlijk op 31 december 2015 te hebben gerealiseerd.
In deze paragraaf wordt verstaan onder Omgevingsvisie: de op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgestelde visie en het uitvoeringsprogramma voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel, inclusief de actualisatie door Provinciale Staten vastgesteld op 3 juli 2013.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor onderzoek, visie- en planontwikkeling van ruimtelijke projecten die van provinciaal belang zijn op het gebied van ruimtelijke ordening en wonen.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente, een Overijssels gemeentelijk samenwerkingsverband, of een Overijssels rechtspersoon die zich krachtens zijn statuten inzet voor de bevordering van de ruimtelijke ordening in Overijssel.
b. het ruimtelijk project past binnen de centrale beleidsambities en onderwerpen van provinciaal belang zoals vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel;
c. het ruimtelijk project heeft een regionale schaal, uitstraling of werking of vervult een voorbeeldwerking.
d. als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.
1. Uitsluitend kosten derden als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid zijn subsidiabel.
2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn kosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.
Aanvullend op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
a. kosten voor bouw- en sloop;
b. kosten voor investeringen;
c. exploitatiekosten;
d. overheadkosten.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In deze paragraaf wordt verstaan onder prestatieovereenkomst: prestatieafspraken Wonen 2010-2015, waarin Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders van een gemeente in de provincie Overijssel afspraken hebben gemaakt met betrekking tot de beleidsthema's; ruimtelijke kwaliteit, energie & duurzaamheid, binnenstedelijke vernieuwing, wonen zorg en welzijn, geluid, bodem en Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO).
1. Een ondertekende prestatieovereenkomst geldt als aanvraag voor een subsidie.
2. De indieningstermijn uit artikel 1.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag bij ondertekende prestatieovereenkomst wordt ingediend.
De gemeente overlegt jaarlijks vóór 1 mei een schriftelijke voortgangsrapportage met betrekking tot de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten, aan de hand van de verplichte rapportage indicatoren zoals genoemd in bijlage 1 van de prestatieovereenkomst.
Ingeval van subsidieverlening ex artikel 5.2.2.3 doet de gemeente hierbij tenminste een opgave van het aantal gereed gemelde woningen bij het Centraal bureau voor de Statistiek (CBS).
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond voor de subparagrafen vast.
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
a. feitelijk bebouwd gebied: een gebied dat per 1 januari 2010 in de provincie Overijssel geheel is omsloten door binnenstedelijke bebouwing(sranden);
b. transformatie: aanpassen- of vervangen van bestaande bebouwing met/door een andere functie dan een woonfunctie naar een woonfunctie;
c. ISV I: Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing I, periode 2000 t/m 2004;
d. ISV II: Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing II, periode 2005 t/m 2009;
e. Bouwimpuls: de subsidieregeling Bouwimpuls Overijssel vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van 1 november 2006, kenmerk RWB/2005/3061 en ingetrokken bij besluit van Gedeputeerde Staten van 15 december 2009, kenmerk 2009/0123586;
f. Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouw: subsidieregeling Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van 22 september 2009, kenmerk 2009/0123586;
g. woning: een binnen feitelijk bebouwd gebied tot bewoning bestemd gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, is bestemd voor permanente bewoning door één particulier huishouden;
h. Primos: Prognose-, Informatie- en Monitoringssysteem 2007, bevolkingsprognose opgesteld door ABF research in opdracht van het ministerie van VROM.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van woningen.
Een aanvraag voor subsidie voor het realiseren van woningen voldoet aan de volgende criteria:
a. de woningen worden gerealiseerd binnen feitelijk bebouwd gebied;
b. voor de woning is geen subsidie verleend op grond van ISV I, ISV II de Bouwimpuls of Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouw.
De subsidie bedraagt € 5.000,-- per gerealiseerde en per bij het CBS gereed gemelde woning.
1. In afwijking van artikel 1.3.3 derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager in het jaar 2010 een voorschot van 20% van de verleende subsidie.
2. Jaarlijks ontvangt de gemeente, nadat de voortgangsrapportage als bedoeld in artikel 5.2.1.3 is ontvangen, een aanvullend voorschot. Het aanvullend voorschot is gelijk aan de gereed gemelde woningen in het jaar waarover wordt gerapporteerd, maal € 5.000,--.
3. Het totaal van het eerste voorschot ex artikel 5.2.2.5 eerste lid en de aanvullende voorschotten ex artikel 5.2.2.5 tweede lid bedraagt maximaal het verleende subsidiebedrag.
4. Het aanvullend voorschot wordt uitbetaald binnen dertien weken nadat de jaarlijkse voortgangsrapportage is ontvangen.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 heeft de gemeente de woningen gereed gemeld bij het CBS vóór 31 december 2014.
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
a. realisatiekosten: kosten die worden gemaakt voor de uitvoering van de projecten van het uitvoeringsplan;
b. uitvoeringsplan: een door de gemeente vastgesteld projectplan met projecten ten behoeve van de realisatie van de ambitie met betrekking tot een woonservicegebied, zoals vermeld in paragraaf ‘wonen zorg en welzijn' van de prestatieovereenkomst;
c. beleidsvisie: een door de gemeente vastgesteld document waarin de gemeente een definitie formuleert van een woonservicegebied en formuleert op welke wijze de woonservicegebieden vorm zullen worden gegeven;
d. woonservicegebied: een door de gemeente in haar beleidsvisie over wonen en zorg vastgestelde definitie voor een gebied, waarin optimale condities worden geschapen langer zelfstandig wonen mogelijk maken.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het opstellen van een visie, inclusief definitie woonservicegebied en een uitvoeringsplan;
b. de realisatiekosten van de uitvoering van de projecten van het uitvoeringsplan.
Een aanvraag voor de realisatiekosten van de uitvoering van projecten in het uitvoeringsplan moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de gemeente heeft een beleidsvisie en een uitvoeringsplan vastgesteld door Burgemeester & Wethouders;
b. het uitvoeringsplan bevat een planning met een opleverdatum vóór 31 december 2014.
De subsidie bedraagt maximaal het bedrag dat genoemd is in de prestatieovereenkomst, onder paragraaf Wonen, zorg en welzijn, voor het opstellen van de visie, inclusief definitie woonservicegebied en de realisatie van de projecten uit het uitvoeringsplan tezamen.
1. In afwijking van artikel 1.3.3 derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager in het jaar 2010 een voorschot van 10% van de verleende subsidie.
2. Jaarlijks ontvangt de gemeente, op basis van de voortgangsrapportage als bedoelt in artikel 5.2.1.3, een aanvullend voorschot te bepalen door Gedeputeerde Staten. Het totaal van het eerste voorschot en de aanvullende voorschotten bedraagt maximaal het verleende subsidiebedrag.
3. Het aanvullende voorschot wordt uitbetaald binnen dertien weken nadat de jaarlijkse voortgangsrapportage is ontvangen.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 5.2.1.2 een beleidvisie en een uitvoeringsplan.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 dient het uitvoeringsplan gerealiseerd te zijn vóór 31 december 2014.
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
a. A-lijst woningen: woningen die als gevolg van het wegverkeerslawaai in 1986 een geluidsbelasting op de gevel van meer dan 65 dB(A) ondervonden, niet zijnde woningen langs spoor/rijkswegen.
b. uitvoeringsplan: een plan van aanpak ten behoeve van de uitvoering van de in de prestatieafspraken geformuleerde ambitie zoals vermeld in paragraaf ‘geluid' van de prestatieovereenkomst.
c. saneren: maatregelen die getroffen worden aan de gevel van de woning om de geluidsbelasting terug te brengen tot onder 65 dB(A).
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het saneren van A-lijst woningen.
Een aanvraag voor subsidie voor het saneren van A-lijst woningen moet voldoen aan het volgende criterium:
er is een uitvoeringsplan dat een omschrijving bevat van de saneringsmaatregelen voor de te saneren A-lijst woningen en een planning met een uiterste opleveringsdatum van 31 december 2014.
De subsidie voor de activiteit zoals genoemd in artikel 5.2.4.2 bedraagt maximaal 100% van de kosten van de geluidssanering voor de te saneren woningen.
In afwijking van artikel 5.2.1.2 gelden de prestatieafspraken pas als aanvraag indien de gemeente een uitvoeringsplan en een overzicht met de te saneren A-lijst woningen overlegt.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 geldt dat uitvoeringsplan wordt gerealiseerd vóór 31 december 2014.
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
a. Wet: Wet bodembescherming
b. Nader onderzoek: onderzoek met betrekking tot de vraag of een geval van verontreiniging een geval van ernstige verontreiniging is op grond van artikel 1 van de Wet;
c. Saneringsplan: saneringsplan zoals bedoeld in artikel 39 van de Wet;
d. Saneren/sanering: het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreiniging en de directe gevolgen daarvan of van dreigende verontreiniging van de bodem op grond van artikel 1 van de Wet.
e. Onderzoekskosten: de werkelijk gemaakte kosten ten behoeve van het uitvoeren van Nader onderzoek of ten behoeve van het opstellen van een saneringsplan.
f. Subsidiabele saneringskosten: de werkelijk gemaakte kosten voor de uitvoering van de sanering, overeenkomstig het saneringsplan, die voor subsidie in aanmerking komen. Voor subsidie komen in aanmerking de in Bijlage 7, behorende bij artikel 9, eerste lid, en 10, eerste lid, van de Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005 opgesomde kosten, met uitzondering van de sloopkosten.
g. Bodemfunctieklasse: bij regeling van de Minister van Infrastructuur en milieu vastgestelde indeling van bodemfuncties in de categorieën, bedoeld in artikel 55, eerste lid van het Besluit bodemkwaliteit
Gedeputeerde Staten kunnen voor de volgende activiteiten op stedelijke vernieuwingslocaties subsidie verstrekken:
a. de uitvoering van een nader onderzoek,
b. het opstellen van een saneringsplan en
c. voor de uitvoering van een sanering.
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.2.5.2. moet voldoen aan de volgende criteria:
De aanvraag is ingediend door een gemeente die zelf geen bevoegd gezag is inzake de Wet bodembescherming;
De betreffende locatie moet zich bevinden binnen feitelijk bebouwd gebied per 01-01-2010;
Er is geen sprake van een locatie die een waterbodem betreft;
Er is geen sprake van een aanpak van een locatie die valt onder een brancheafspraak;
Er is geen sprake van een ingebruik zijnd en blijvend bedrijfsterrein zoals bedoeld in artikel 55a van de Wet;
De verontreiniging moet voor 1987 ontstaan zijn;
Er zijn aantoonbare maximale inspanningen verricht om te komen tot cofinanciering in de onderzoeks- of saneringskosten zoals bedoeld in artikel 1.1.1. sub c.
2. Indien subsidie wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 5.2.5.2. sub a dient in aanvulling op het eerste lid sprake te zijn:
van een locatie waar stedelijke vernieuwing beoogd wordt;
van een redelijk vermoeden van een geval van ernstige verontreiniging.
3. Indien subsidie wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 5.2.5.2. sub b of c dient in aanvulling op het eerste lid:
de sanering noodzakelijk te zijn om een geplande stedelijke vernieuwing mogelijk te maken;
sprake te zijn van een geval van ernstige verontreiniging op grond van artikel 1 van de Wet waarvan de sanering noodzakelijk is omdat de locatie niet voldoet aan de voor de stedelijke vernieuwing noodzakelijke bodemfunctieklasse Wonen;
geen sprake te zijn van het ontgraven van een voormalige stortplaats, tenzij aannemelijk is gemaakt dat er geen geschikte mogelijkheden zijn om de stortplaats bij het herontwikkelen van de locatie te betrekken.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 5.2.5.2. sub a bedraagt ten hoogste 50% van de onderzoekskosten die zijn gebaseerd op de begrote onderzoekskosten zoals genoemd in de offerte.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 5.2.5.2. sub b en sub c bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele saneringskosten die zijn gebaseerd op de begrote saneringskosten zoals genoemd in de offerte.
In afwijking van artikel 1.2.2. moet een aanvraag voor subsidie zijn ontvangen uiterlijk op 1 mei 2013.
1. De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid bij de aanvraag:
de gekozen offerte voor de werkzaamheden waarin een planning is opgenomen betreffende de start van de werkzaamheden;
het dekkingsvoorstel voor de geoffreerde onderzoeks- of saneringskosten;
een verslag van hoe de gemeente is gekomen tot cofinanciering van de onderzoeks- of saneringskosten.
2. Indien subsidie wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 5.2.5.2. sub c dient in aanvulling op het eerste lid te worden overlegd:
het concept-saneringsplan voor de te saneren locatie;
stukken waaruit voldoende aannemelijk is dat de plannen met betrekking tot stedelijke vernieuwing zullen worden gerealiseerd.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten verdelen het beschikbare bedrag naar evenredigheid over de subsidieaanvragen.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1. en 1.4.2. zijn de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend binnen een jaar na verlening van de subsidie conform de daarvoor in de Wet opgenomen voorschriften aangevangen.
In afwijking van artikel 1.3.3. tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieontvanger op verzoek bij eerste subsidieverlening een voorschot van 10% van het verleende subsidiebedrag verlenen. Het aanvullende voorschot van 70% wordt uitgekeerd na aanvang van gesubsidieerde werkzaamheden.
Indien subsidie is aangevraagd als bedoeld in artikel 5.2.5.2. sub c overlegt de aanvrager in aanvulling op artikel 1.5.2. tweede lid of artikel 1.5.3. tweede lid bij de aanvraag tevens een voorontwerp bestemmingsplan voor de betreffende locatie.
1. In afwijking van artikel 1.5.1. worden subsidies tot € 25.000 ambtshalve vastgesteld.
2. Ambtshalve vaststelling vindt plaats binnen 22 weken na afloop van de activiteiten of het tijdvak.
In deze paragraaf wordt verstaan onder Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO): een groep particulieren, georganiseerd in een vereniging of stichting, die in eigen met beheer, met zelfgekozen partners, zonder winstoogmerk voor eigen gebruik, een (woning-) bouwproject ontwikkelt en realiseert.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan:
a. een groep particulieren voor activiteiten ter voorbereiding van een eigen woningbouwproject.
b. een gemeente voor het inhuren van externe deskundigheid dat leidt tot vergroting van interne deskundigheid en/of voor het stimuleren van concrete activiteiten zoals genoemd in sub a.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.2.6.2. sub a moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de groep particulieren is aantoonbaar georganiseerd in een vereniging of stichting;
b. het woningbouwproject van de groep particulieren bestaat uit minimaal 3 woningen.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. De subsidie voor de activiteit zoals genoemd in artikel 5.2.6.2. sub a bedraagt maximaal € 2.500,-- per woning tot maximaal € 25.000,-- per project.
2. De subsidie voor de activiteit zoals genoemd in artikel 5.2.6.2. sub b bedraagt maximaal 50% van de kosten tot maximaal € 10.000,--.
1. Overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid zijn alleen kosten derden subsidiabel.
2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de voorbereidingskosten subsidiabel, indien op het moment van de aanvraag voor de subsidie de feitelijke bouw van het CPO project waarvoor subsidie wordt aangevraagd nog niet is gestart.
In afwijking van artikel 1.5.2. wordt een subsidie van € 25.000,-- direct vastgesteld.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier ‘CPO'.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager bij de aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 5.2.6.2 sub a tevens:
een oprichtingsakte van de vereniging of stichting;
een verklaring van de vereniging of stichting getekend door alle afzonderlijke particulieren die zich verbonden hebben aan het project;
een opdrachtverlening welke aansluit bij de begrote kosten in het aanvraagformulier.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien de aanvrager voor de activiteit al subsidie heeft ontvangen op basis van deze paragraaf.
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. kulturhus: een openbaar toegankelijke voorziening, waarin diensten worden aangeboden op minimaal drie van de gebieden van welzijn, sport, cultuur, educatie, zorg, maatschappelijke dienstverlening en commerciële dienstverlening;
b. haalbaarheidsonderzoek: een onderzoek naar de financiële en inhoudelijke haalbaarheid van de bouw, verbouw en exploitatie van een kulturhus;
c. pMJP: het provinciale meerjarenprogramma voor het landelijk gebied zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied;
d. gebiedsprogramma: jaarlijks voortschrijdend meerjarenprogramma voor de periode 2007 tot en met 2013 tot uitvoering van het pMJP in een gebied. Het programma wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten in overleg met gemeenten en waterschappen in een gebied.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. een haalbaarheidsonderzoek;
b. de bouw of verbouw van een kulturhus;
c. experimenten die bijdragen aan kennis en ervaring voor het ontwikkelen van toekomstbestendige kulturhusen;
d. het leveren van een extra impuls aan de gezamenlijke programmering of het gezamenlijke beheer van een kulturhus.
1. Een aanvraag voor een subsidie voor een haalbaarheidonderzoek als bedoeld in artikel 5.5.2 sub a voldoet aan de volgende criteria:
de aanvrager is een Overijsselse gemeente;
er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering, in ieder geval door de aanvragende gemeente;
het haalbaarheidsonderzoek moet inzicht geven in de volgende aspecten:
de financiële haalbaarheid van de bouw/verbouw;
de exploitatie van het kulturhus in de eerste 5 jaren na realisatie van de bouw of verbouw;
mate van burgerparticipatie en draagvlak onder de lokale bevolking in de voorbereidende fase, opstartfase en exploitatiefase;
afstemming tussen behoeften van de lokale bevolking op (middel)lange termijn en aanbod van het te verbouwen of op te richten kulturhus;
indien er sprake is van verbouwing van een bestaande voorziening wordt aangetoond dat er substantieel nieuwe activiteiten worden ontplooid of dat nieuwe doelgroepen worden bereikt of dat, zonder deze impuls, voorzieningen uit de kern dreigen te verdwijnen.
de aanvraag voldoet aan de bepalingen genoemd in paragraaf 9.1.
2. Een aanvraag voor een subsidie voor de bouw en verbouw van een kulturhus als bedoeld in artikel 5.5.2 sub b voldoet aan de volgende criteria:
de aanvraag voldoet aan de bepalingen genoemd in paragraaf 9.1;
de aanvrager is een Overijsselse gemeente;
het kulturhus ligt in een kern, niet zijnde de stadskern van Zwolle, Deventer, Enschede, Hengelo en Almelo;
er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering, tenminste door de aanvragende gemeente;
er is een haalbaarheidsonderzoek bijgevoegd als bedoeld in artikel 5.5.2 sub a en deze is op alle genoemde punten positief;
3. Een aanvraag voor experimenten als bedoeld in artikel 5.5.2 sub c voldoet aan de volgende criteria:
de aanvrager is een rechtspersoon;
het project is innovatief;
de resultaten van het project zijn overdraagbaar aan andere kulturhusen. In het projectplan wordt aangegeven hoe de projectuitvoerder actief zal bijdragen aan deze overdracht;
bij experimenten met commerciële partijen dient het project aantoonbaar een bijdrage te leveren aan de duurzame exploitatie van kulturhusen.
4. Een aanvraag voor gezamenlijk beheer of gezamenlijke programmering als bedoeld in artikel 5.5.2. sub d voldoet aan de volgende criteria:
de aanvrager is een rechtspersoon;
de activiteiten dragen aantoonbaar bij aan het ontwikkelen van gezamenlijk beheer en/of gezamenlijke programmering van het betrokken kulturhus;
er is in het verleden geen provinciale subsidie van 500.000 gulden ontvangen voor het betreffende kulturhus.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 5.5.2 sub a en d, bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met als maximum subsidiebedrag € 25.000,--.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 5.5.2. sub b, bedraagt driemaal de gemeentelijke bijdrage, tot maximaal 50% van de subsidiabel kosten met als maximale subsidie € 100.000,--.
3. De subsidie als bedoeld in artikel 5.5.2. sub c, bedraagt maximaal € 40.000,--.
1. Voor subsidie als bedoeld in artikel 5.5.2 sub a geldt dat:
in aanvulling op artikel 1.1.5 eerste lid alleen de directe loonkosten inclusief sociale lasten, maar exclusief overhead, subsidiabel zijn.
in afwijking van artikel 1.1.6 sub a eigen apparaatskosten subsidiabel zijn indien de gemeente zelf het haalbaarheidsonderzoek uitvoert. De gemeente toont dan expliciet aan dat deze uren specifiek gemaakt zijn ten behoeve van de pMJP-prestatie en anders niet zouden zijn gemaakt.
2. Voor subsidie als bedoeld in artikel 5.5.2 sub b geldt:
in afwijking van artikel 1.1.5 dat de investeringskosten in bouw of verbouw van het kulturhus en met de bouw of verbouw samenhangende aard- en nagelvaste inventaris, en onkosten(vergoedingen) die gemaakt worden door of voor vrijwilligers subsidiabel zijn.
in aanvulling op artikel 1.1.6 zelfwerkzaamheid bij de (ver)bouw niet subsidiabel is.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Onder een dorpsplanplus wordt verstaan een dorpsagenda met een uitvoeringsplan. In de agenda staan de wensen en behoeften voor de komende jaren. Het uitvoeringsplan is een lijst van uitvoeringsgerede projecten die voortkomen uit de agenda.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het maken van een integraal dorpsplan via de DOP+-regeling, waarin samenhangende knelpunten of kansen binnen een dorpskern worden aangepakt.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. Aanvrager is een Overijsselse gemeente.
b. Het dorpsplan heeft betrekking op een kern tussen 500 en 4.000 inwoners.
c. Met behulp van de hiertoe ontwikkelde Toolkit wordt de bevolking uitgedaagd en gestimuleerd een bijdrage te leveren aan het dorpsplan en de uitvoering.
d. Het resultaat van de DOP+ is een korte ontwikkelingsvisie met een uitvoeringsprogramma (UP). Toelichting: Het UP bestaat uit een aantal uitvoeringsgerede projecten. Dat wil zeggen dat het projectvoorstel is voorzien van een probleemeigenaar (trekker), financieringsplan, plan van aanpak en tijdpad. Tevens dienen de projecten obstakelvrij te zijn of op korte termijn te kunnen worden gemaakt.
e. De dop+-systematiek betreft een integrale aanpak, waarbij de sociale, economische en fysieke pijlers in kaart zijn gebracht.
f. Er wordt specifieke expertise ingezet voor het aanpakken van knelpunten en kansen uit elk van de drie pijlers.
g. Gedurende vier jaar of tot de uitvoering van het UP is afgerond wordt er een aantoonbare inspanning geleverd om het UP uit te voeren. De gemeente dient binnen een jaar na oplevering van het DOP+ een tussenrapportage in over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het DOP+.
De subsidie bedraagt maximaal 67% van de subsidiabel kosten tot een maximum subsidiebedrag van € 35.000,-- per integraal dorpsplan en wordt besteed aan het bij artikel 5.6.3, onder sub f en sub g, bedoelde inzet van expertise en het nazorgtraject.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Bedrijventerrein: een terrein van minimaal één hectare, dat in gebruik is door twee of meer bedrijven uit de sectoren industrie, nijverheid en/of commerciële en niet-commerciële dienstverlening. Daaronder niet begrepen een terrein dat in overwegende mate bestemd is voor kantoren, detailhandel of horeca.
b. Kwaliteitsscan: een systematische beoordeling van de aanwezige kwaliteit op een bedrijventerrein, als onderdeel van het kwaliteitsscoresysteem.
c. Herstructureringsplan: het plan bevat de visie(s) met betrekking tot de herstructurering van het betreffende bedrijventerrein. Het is de nadere uitwerking op uitvoeringsniveau, van de te nemen concrete activiteiten in de publieke ruimte en het daarbij behorende financieringsplan en de planning.
d. Publieke ruimte: de fysieke ruimte die het domein is van de overheid en door haar wordt beheerd.
e. Structuurvisie: een gemeentelijke structuurvisie op basis van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (nWro). De paragraaf Bedrijventerreinen bevat een samenhangende en zorgvuldige beleidsvisie voor de lange termijn voor bedrijventerreinen.
f. Herstructurering: alle eenmalige ingrepen op een bedrijventerrein waarvan de economische functie behouden blijft, die tot doel hebben veroudering van het terrein als geheel te bestrijden, en die niet tot het reguliere onderhoud gerekend worden.
g. Monitoring Kwaliteitsscan: na uitvoering van het herstructureringsproject wordt de kwaliteit als gevolg van de genomen maatregelen opnieuw met een scan bepaald. Deze monitoringscan heeft een vergelijkbare systematiek als de kwaliteitscan. Hiermee vindt monitoring van de kwaliteit plaats.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de kwaliteitsverbetering van bestaande bedrijventerreinen, opgenomen in het meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015, betreffende de volgende activiteiten:
a. het uitvoeren van een kwaliteitsscan;
b. het opstellen van een herstructureringsplan;
c. het uitvoeren van een herstructureringsplan;
d. project- en procesmanagement.
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub a moet voldoen aan het criterium dat het alleen de door de provincie Overijssel gehanteerde kwaliteitsscoresystematiek betreft.
2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub b moet voldoen aan de volgende criteria:
Het herstructureringsplan moet gebaseerd zijn op een actuele kwaliteitsscan;
De opstelling van de kwaliteitsscan en de opstelling, respectievelijk de uitvoering van het herstructureringsplan lopen niet teveel in tijd uiteen;
3. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub c, moeten voldoen aan de volgende criteria:
er moet een door het gemeentebestuur vastgesteld herstructureringsplan aan de uitvoering van de herstructurering van het bedrijventerrein ten grondslag liggen. Het herstructureringsplan is in overeenstemming met de provincie opgesteld;
de kosten voor werkzaamheden, als vermeld in het herstructureringsplan, hebben uitsluitend betrekking op werkzaamheden in de publieke ruimte;
de begroting van de werkzaamheden van de uitvoering van het herstructureringsplan is na de verlening van de provinciale subsidie sluitend;
met de uitvoeringswerkzaamheden van het herstructureringsplan moet zijn begonnen binnen 9 maanden na de vaststelling van het herstructureringsplan;
over de voortgang van de uitvoering van de werkzaamheden van het herstructureringsplan rapporteert het gemeentebestuur eenmaal per jaar aan Gedeputeerde Staten;
de uitvoering van de werkzaamheden van het herstructureringsplan zijn afgerond binnen 6 jaar na verlening van de subsidie. Na afronding moet een (monitoring)scan worden uitgevoerd.
4. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub d is gericht op de activiteiten als bedoeld in artikel 5.7.2 eerste lid, sub b en c.
5. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub b, c en d kan worden ingediend door gemeenten die een paragraaf Bedrijventerreinen in de gemeentelijke structuurvisie hebben opgenomen, dan wel een ander document met een gelijkwaardige status.
1. De subsidie voor het uitvoeren van een kwaliteitsscan als bedoeld in artikel 5.7.2 sub a bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 5.000,-- per kwaliteitsscan per bedrijventerrein.
2. De subsidie voor het opstellen van het herstructureringsplan als bedoeld in artikel 5.7.2 sub b bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000,--.
3. De subsidie voor het uitvoeren van het herstructureringsplan als bedoeld in artikel 5.7.2 sub c bedraagt € 50.000,-- per ha van het totale herstructureringsproject, als opgenomen in het herstructureringsplan. De subsidie bedraagt in totaal ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 500.000,-- per bedrijventerrein.
4. De subsidie voor project- en procesmanagement als bedoeld in artikel 5.7.2 sub d bedraagt 50% van de kosten met een maximum van € 50.000,--.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
a. interne kosten;
b. verrekenbare belastingen, BTW, heffingen of lasten, waaronder kosten van aanleg/herstel/vervanging van riolering;
c. rente, bank, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;
d. afschrijvingskosten;
e. kosten van planschade;
f. kosten van werkzaamheden die verband houden met bodemsanering;
g. kosten van werkzaamheden die tot het reguliere onderhoud worden gerekend;
h. de aanleg of verbetering van bovenwijkse infrastructuur.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag voor subsidie voor het opstellen en uitvoeren van het herstructureringsplan als bedoeld in artikel 5.7.2 sub b en sub c tevens:
a. de uitgevoerde kwaliteitsscan die ten grondslag ligt aan de opstelling van het herstructureringsplan, respectievelijk de uitvoering van dat plan;
b. de door het gemeentebestuur in de vastgestelde structuurvisie opgenomen paragraaf Bedrijventerreinen.
In afwijking van artikel 1.3.3 tweede lid verstrekken Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening:
a. voor het opstellen van het herstructureringsplan een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag;
b. voor het uitvoeren van het herstructureringsplan een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag, als met de uitvoeringswerkzaamheden van het herstructureringsplan is begonnen en de gemeente daarvan de provincie schriftelijk mededeling heeft gedaan;
c. voor project- en procesmanagement een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag, als de projectmanager met de feitelijke werkzaamheden is gestart en de gemeente daarvan de provincie schriftelijk mededeling heeft gedaan.
In de gevallen bedoeld in artikel 4:41 tweede lid Awb is de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan de provincie.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag voor vaststelling voor het uitvoeren van het herstructureringsplan tevens de resultaten van de achteraf uitgevoerde "Monitoring Kwaliteitsscan".
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. herinrichting: werkzaamheden op zowel stedebouwkundig als op sociaal, economisch, cultureel of milieuhygiënisch terrein, gericht op behoud, herstel en verbetering, herindeling of sanering van een gebied;
b. gebouw: elk bouwwerk met een minimale oppervlakte van 20m2 dat een voor mensen toegankelijk overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt en bestaat uit minimaal twee muren en een overkapping met een permanent karakter, bedoeld voor verblijf, handel, verkeer of arbeid. Kassen en opslagtanks zijn hierbij niet inbegrepen;
c. transformatie: het proces waarbij een gebouw opnieuw wordt ingericht waarbij de bestaande functie wordt omgezet naar een andere functie;
d. kwaliteit van de leefomgeving: het vergroten van de belevings- en gebruikswaarde of het verhogen van de sociale veiligheid of het versterken van identiteit en imago of het verbeteren van de beschikbaarheid van voorzieningen;
e. stedelijke leefomgeving: feitelijk bebouwd gebied dat geheel is omsloten door binnenstedelijke bebouwing(sranden), met uitzondering van bedrijventerreinen die vallen onder het Meerjarenprogramma vitale bedrijvigheid 2009-2015;
f. ruimtelijke kwaliteit: het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die de kwaliteit van het stedelijke leefomgeving verhogen.
2. De activiteit als bedoeld onder het eerste lid betreft één van de volgende activiteiten:
het deels of geheel verwijderen van een gebouw gevolgd door herinrichting;
transformatie van een gebouw.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente;
b. de activiteit betreft een stedelijke leefomgeving waar ten minste één van de volgende problemen zich voordoen: een verloedering van het straatbeeld, ongewenst gebruik van de openbare ruimte, onveiligheid, vandalisme, hangproblematiek of overlast; de problemen worden aantoonbaar veroorzaakt door de aanwezigheid van een al meer dan 12 maanden leeg staand gebouw, dat zijn functie heeft verloren;
c. de activiteit draagt bij aan het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving.
De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 200.000 per aanvraag, geldend per 15 juli 2013.
[vervallen]
De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Kwaliteit Stedelijke Leefomgeving.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien:
a. de gemeente, na 15 juli 2013, al twee keer subsidie op basis van deze paragraaf verstrekt heeft gekregen;
b. de te verlenen subsidie minder dan € 25.000,-- bedraagt.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1. en 1.4.2. moet de subsidieontvanger voldoen aan de volgende verplichtingen:
a. de aanvrager start binnen 12 maanden na de datum van subsidieverlening met de uitvoering van de activiteit en rond deze af binnen drie jaar na de datum van subsidieverlening.
b. voor zover subsidie is verstrekt op basis van artikel 5.8.2. tweede lid sub b, dient er binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening door de subsidieontvanger een herinrichtingsplan te worden vastgesteld. Het herinrichtingsplan moet worden vastgelegd in een bestemmingsplan of gebiedsvisie.
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
a. businesscase: een document met de informatie die de subsidieaanvrager nodig heeft om een gemotiveerde beslissing te kunnen nemen over de uitvoering van een project. De businesscase bevat in ieder geval:
de doelstellingen van het project;
de resultaten en daarvoor uit te voeren activiteiten;
een markt- en concurrentieanalyse;
de benodigde investeringen;
een kosten-batenanalyse en een verdienmodel;
een risicoanalyse;
een beschrijving van het structurele effect op de werkgelegenheid voor Noordoost Twente;
indien sprake van een fysiek uitvoeringsproject, een visualisatie van het eindresultaat en een beschrijving van de bijdrage aan sociale kwaliteit, ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid in Noordoost Twente;
b. fysiek uitvoeringsproject: een project dat een tastbaar en zichtbaar resultaat oplevert in de leefomgeving;
c. gebiedsvisie: door Gedeputeerde Staten vastgestelde visie, waarin de ontwikkelingsrichting van Noordoost Twente verwoord is.
d. onderneming: een natuurlijk persoon, een privaatrechtelijke rechtspersoon, vennootschap of eenmanszaak die gericht is op het maken van winst;
e. gezamenlijke activiteit: een aanvraag voor dezelfde subsidiabele activiteit van meerdere ondernemingen of organisaties die potentiële afnemers van de uitkomsten van de businesscase zijn.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen van een businesscase voor de uitvoering van een project.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de activiteit past binnen de gebiedsvisie en draagt bij aan de daarin beschreven te realiseren doelen;
b. de aanvrager is geen gemeente of waterschap;
c. het project heeft effect in Noordoost Twente;
d. als de subsidie een steunmaatregel is, moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening;
De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 8.000,-- per aanvrager en een maximum van € 16.000,-- per gezamenlijke activiteit.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Gebiedsontwikkeling Noordoost Twente-Businesscase uitvoering projecten.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd als:
a. de te verlenen subsidie minder dan € 2.500,-- bedraagt;
b. al subsidie is verstrekt op basis van paragraaf 4.23.2.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2. moet de subsidieontvanger de activiteit uiterlijk op 31 december 2015 hebben afgerond.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. bron: plaats waar water uit de grond komt;
b. bovenloop: het bovendeel van een beek nabij de bron.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het herstel van bronnen en bovenlopen in Noordoost-Twente.
Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
a. de activiteit past binnen de gebiedsvisie, zoals bedoeld in artikel 5.9.1.1 sub c, én draagt bij aan de daarin beschreven te realiseren doelen;
b. de aanvrager is een waterschap of een gemeente in Noordoost Twente;
c. de aanvrager draagt zelf minimaal 25% van de totale subsidiabele kosten bij;
d. het project heeft als doel het tegengaan van verdroging van de bron of bovenloop.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 700.000,-- per aanvraag.
Overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid zijn alleen kosten derden subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2. moet de subsidieontvanger de activiteit uiterlijk op 31 december 2015 hebben afgerond.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het geschikt maken van bestaande agrarische gebouwen voor een nieuwe functie , al dan niet door geheel of gedeeltelijke sloop en herbouw en de herinrichting of transformatie van het erf om te zorgen dat de nieuwe functie mogelijk wordt.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.9.3.1 moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is eigenaar van het bestaande agrarische gebouw;
b. de activiteit past binnen de gebiedsvisie, zoals bedoeld in artikel 5.9.1.1 sub c, én draagt bij aan de daarin beschreven te realiseren doelen;
c. zowel de bestaande agrarische gebouwen als de nieuwe functie bevinden zich in Noordoost Twente;
d. de nieuwe functie kan aantoonbaar drie jaar lang, na het einde van de projectperiode, geëxploiteerd worden;
e. de activiteit draagt positief bij aan de ruimtelijke kwaliteit in samenhang met het versterken van duurzaamheid, en het vergroten van sociale kwaliteit, als ook de structurele werkgelegenheid in Noordoost Twente;
f. de benodigde vergunningen zijn verkregen;
g. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening of aan artikel 15 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening of artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
De subsidie bedraagt maximaal 20% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000,-- per aanvraag.
In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de kosten die moeten worden gemaakt vanwege het beleid voor Kwaliteits impuls Groene Omgeving niet subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
1.De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier Gebiedsontwikkeling Noordoost Twente- Herbestemming bestaande agrarische bebouwing.
2.De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens
een businesscase, die voldoet aan de definitie zoals genoemd in artikel 5.9.1.1 sub a;
een exploitatiebegroting voor ten minste drie jaren, voor de periode na afloop van de projectperiode;
indien de aanvrager een onderneming is een de-minimisverklaring en een MKBverklaring.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien:
a. voor de activiteit eerder subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten op basis van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007, 2011 of de Algemene Subsidieverordening;
b. subsidie wordt gevraagd voor het ombouwen of geschikt maken van een bestaand agrarisch gebouw voor stalling of opslag.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2. moet de subsidieontvanger de activiteit uiterlijk op 31 december 2015 hebben afgerond.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. fysieke maatregelen: maatregelen die zichtbaar en tastbaar zijn;
b. ruimtelijke kwaliteit: het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat mens, plant en dier belangrijk is;
c. randen: multifunctionele dan wel gemengde zones in de overgang tussen stad of dorp en groene omgeving;
d. uitvoeringsplan: beschrijving van de werkwijze en de maatregelen om tot uitvoering van een opgave te komen.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor fysieke maatregelen, die de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid versterken in steden, dorpen of randen.
De aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente of Overijssels waterschap;
b. de maatregel draagt bij aan de provinciale kwaliteitsambities zoals verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel waaronder de versterking van de identiteit en verscheidenheid van kernen;
c. de maatregel draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit, in samenhang met het versterken van duurzaamheid en het vergroten van sociale kwaliteit in de stad, dorp of rand;
d. de uitvoering van de maatregel geschiedt op basis van het uitvoeringsplan en past binnen een vastgestelde integrale visie of plan, waar de locatie onderdeel van uitmaakt;
e. de aanvraag is vooraf afgestemd met de provinciale beleidsmedewerker voor ruimtelijke ontwikkeling.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 250.000 per gemeente, geldend voor de aanvragen die vanaf 1 april 2014 zijn ontvangen.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier Ruimtelijke kwaliteit steden, dorpen en randen.
2. De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag voor subsidie het uitvoeringsplan. Een uitvoeringsplan bevat onder andere de volgende onderdelen:
beschrijving van de opgave: de aanleiding, probleemstelling en het beoogde resultaat;
een beknopte beschrijving van de locatie en de situatie;
beschrijving van de bijdrage van de fysieke ingreep aan de ruimtelijke kwaliteit, in samenhang met het versterken van duurzaamheid en het vergroten van sociale kwaliteit ter plaatse;
alle voorgestelde maatregelen, ook die waarvoor geen subsidie wordt aangevraagd;
een beschrijving van het resultaat;
beschrijving van draagvlak en participatie door derden;
begroting van de kosten en financiering van de afzonderlijke maatregelen met daarbij het dekkingsvoorstel per maatregel;
de verwachte planning van de uitvoering.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien:
a. voor de activiteit subsidie is verstrekt op basis van paragraaf 5.8 van dit uitvoeringsbesluit;
b. de te verlenen subsidie minder dan € 25.000 bedraagt.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 moet de subsidieontvanger binnen 12 maanden na datum van subsidieverlening starten met de uitvoering en deze activiteit binnen drie jaar na datum van subsidieverlening hebben afgerond.
In afwijking van artikel 1.3.3 tweede lid wordt bij de verlening van de subsidie geen voorschot verstrekt. Het eerste voorschot wordt verleend na de start van de subsidiabele activiteit.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. duurzaam ontwikkelen: Toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden. Dit betekent dat er harmonie is tussen de leefbaarheid en het welbevinden van mensen (people), de kwaliteit van natuur en milieu (planet) en werkgelegenheid en bereikbaarheid (profit).
b. uitvoeringsplan: beschrijving van de maatregelen en de werkwijze om tot uitvoering van een opgave in de fysieke leefomgeving te komen. Een uitvoeringsplan bevat de volgende onderdelen:
beschrijving van de opgave: de aanleiding, probleemstelling en het beoogde resultaat;
een beknopte beschrijving van de locatie en de situatie;
beschrijving van het resultaat van de afweging tussen People, Planet en Profit, als bedoeld onder sub a;
beschrijving van de maatregel waarvoor subsidie wordt gevraagd waarbij wordt aangegeven:
wat het beoogde effect zal zijn op het evenwicht of het herstel van het evenwicht tussen People, Planet en Profit;
op welke thema's uit het Overijssels Ontwikkelmodel positief gescoord wordt;
op welke wijze de uitvoering plaats vindt;
welke materialen dan wel duurzame materialen worden gebruikt;
een beschrijving van de wijze waarop draagvlak en participatie door derden plaats vindt;
begroting van de kosten en de financiering voor de maatregel of maatregelen;
de verwachte planning van de uitvoering van de maatregel of maatregelen;
c. Overijssels Ontwikkelmodel: een hulpmiddel als bedoeld in de Omgevingsvisie Overijssel wat in stappen omschrijft hoe een duurzame ontwikkeling gestimuleerd kan worden.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het opstellen van een uitvoeringsplan
b. de uitvoering van een of meer maatregelen uit een uitvoeringsplan die een bijdrage leveren aan een duurzame ontwikkeling.
1. De aanvraag voor subsidie voldoet aan het criterium dat de aanvrager een Overijsselse gemeente of een Overijssels waterschap is;
2. In aanvulling op het eerste lid voldoet de aanvraag voor een subsidie als bedoeld onder artikel 5.11.2 sub b aan de volgende criteria:
de maatregel scoort positief op minimaal drie thema's uit het Overijssels Ontwikkelmodel;
de uitvoering van de maatregel geschiedt op basis van het uitvoeringsplan en past binnen een vastgestelde integrale visie of plan.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 5.11.2 sub a zijn de werkelijke kosten tot een maximum van € 15.000,-- per aanvraag.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 5.11.2 sub b bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000,-- per aanvraag.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier ‘Duurzame ontwikkeling Overijssel'.
2. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie als bedoeld onder 5.11.2 sub a de kosten voor het opstellen van een uitvoeringsplan inzichtelijk op basis van één offerte.
3. De aanvrager overlegt, in afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, bij de aanvraag voor subsidie als bedoeld onder 5.11.2 sub b het uitvoeringsplan.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 moet de subsidieontvanger binnen vier maanden na datum van subsidieverlening starten met de uitvoering van het uitvoeringsplan en dit hebben afgerond uiterlijk op 31 december 2015.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. goed functionerende kantorenmarkt: een kantorenvoorraad in Overijssel die toegesneden is op de diverse gebruikersvragen qua kwaliteit, locaties, gebouwfunctionaliteit en omvang;
b. innovatief concept: een voor de kantorenmarkt binnen Overijssel nieuwe methode of aanpak om de leegstand van kantoren te verminderen of te voorkomen;
c. kantoorpand: bedrijfspand of bedrijfsruimte waar allerlei administratieve handelingen worden uitgevoerd of diensten worden verleend en dat binnen het bestemmingsplan is bestemd als kantoor;
d. leegstand of leegstaand kantoorpand: ruimte in een opgeleverd kantoorpand die beschikbaar is voor verhuur of verkoop en die nu niet in gebruik is als kantoor, uitgedrukt in percentage van de Kantorenvoorraad;
e. monitoringsinstrument: de ontwikkeling van een methode om de veranderingen in of ontwikkeling van de leegstand van kantoren bij te houden;
f. pilot of experiment: een proefproject dat een indicatie oplevert over omvang, inpassing en haalbaarheid van een project;
g. procesbegeleiding: een extern ingeschakelde partij die de verschillende deelnemers begeleidt om gezamenlijk de leegstand van een bepaald kantorenpand of kantorengebied aan te pakken. Door inzet van procesbegeleiding dient een vliegwiel te worden gecreëerd.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. een pilot of experiment voor een innovatief concept;
b. een pilot of experiment om de effecten van leegstand van kantoren op de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid te beperken of te voorkomen;
c. het ontwikkelen van nieuwe monitoringsinstrumenten, mede in relatie tot regionale afstemming van de vraag naar en het aanbod van kantoren;
d. inhuur van expertise van derden die een knelpunt in het proces van de aanpak van leegstand van kantoorpanden kunnen oplossen;
e. inhuur van procesbegeleiding ten behoeve van een innovatief concept.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. De activiteit is:
erop gericht om de leegstand in kantoren in Overijssel terug te dringen; óf
draagt bij aan een goed functionerende kantorenmarkt;
b. de aanvrager is een rechtspersoon, een vennootschap, maatschap of eenmanszaak;
c. er is ten minste één marktpartij betrokken bij het project;
d. de activiteit draagt bij om de negatieve effecten van leegstand op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit te voorkomen;
e. de uitkomsten en resultaten van de activiteit dragen bij aan kennisontwikkeling op het gebied van aanpak van leegstand kantoorpanden in Overijssel;
f. de activiteit past binnen de Kaderstelling Leegstand Kantoren en het Investeringsvoorstel Leegstand Kantoren die door Provinciale Staten op respectievelijk 14 november 2012 en 29 mei 2013 zijn vastgesteld;
g. als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
1. De subsidie als bedoeld onder 5.12.2 sub a, b of c bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 200.000,-- per aanvraag.
2. De subsidie als bedoeld onder artikel 5.12.2 sub d of e bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000,-- per aanvraag.
3. De totale subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 5.12.2. bedraagt maximaal € 200.000,--.
In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de kosten die verband houden met het daadwerkelijk slopen van kantoorpanden en afschrijvingskosten op een kantoorgebouw niet subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
In aanvulling op artikel 1.1.3 geldt dat indien op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt en er meer dan één aanvraag is ontvangen, Gedeputeerde Staten de onderlinge rangschikking van die aanvragen vaststelt door middel van prioritering op basis van het criterium ‘bijdrage aan provinciale doelen'.
Een subsidieaanvraag wordt om advies voorgelegd aan een adviescommissie Leegstand kantoorpanden Overijssel. De adviescommissie adviseert over:
a. of de uitkomsten en resultaten van de activiteit bijdragen aan kennisontwikkeling op het gebied van aanpak van leegstand van kantoorpanden in Overijssel; en
b. of de activiteit bijdraagt om de negatieve effecten van leegstand op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit te voorkomen.
In aanvulling op artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als minder dan € 5.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.
De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier ‘Aanpak leegstand kantoorpanden Overijssel'.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 is de aanvrager verplicht:
a. binnen maximaal 12 maanden na verlening van de subsidie resultaten te boeken die deelbaar zijn in het kader van kennisdeling als bedoeld in artikel 5.12.3 sub d;
b. de resultaten en de kennisontwikkeling kostenloos te delen met andere partijen die er om vragen of belang bij hebben.
[Ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. investeringsbesluit: de op 17 april 2013 door Provinciale Staten van Overijssel (PS/2013/182) vastgestelde selectie van prioritaire projecten van provinciaal belang;
b. ontwikkelagenda: de door Gedeputeerde Staten van Overijssel en Burgemeester en Wethouders van Deventer op 27 november 2012 vastgestelde Ontwikkelagenda Overijssel-Stedendriehoek-Deventer;
c. werkprogramma: het op 5 maart 2013 door Gedeputeerde Staten van Overijssel en Burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer vastgestelde Werkprogramma Overijssel-Stedendriehoek-Deventer 2013-2015.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van de volgende projecten, die in het investeringsbesluit zijn opgenomen:
Stadsaszone: Opwaarderen Stadsas Hanzetracé (tot aan de Snipperlingsdijk);
Stad aan de IJssel: versterken van de relatie met de IJssel: "beleef de Welle" en Stadsrandentree: Stad aan de IJssel meer etaleren, versterken relatie met de IJssel/Schipbeek;
Waardevast werklandschap: Doorontwikkelen Technicampus;
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor overige in het werkprogramma opgenomen projecten.
1. Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
de aanvrager is de gemeente Deventer;
de aanvrager voert de activiteit uit zoals opgenomen in het werkprogramma;
2. De uitvoering van het Hanzetracé in 2015-2017, loopt parallel aan de herprofilering van de Mr. H.F. de Boerlaan, eveneens opgenomen in het werkprogramma;
3. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.14.2 eerste lid onder b voldoet aanvullend op het eerste lid, aan de volgende criteria:
de activiteit heeft betrekking op het binnenstadsgebied aan de IJssel en het Sluiskwartier en draagt naast het versterken van de relatie met de IJssel bij aan de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van het gebied; of
de activiteit of het project draagt bij aan het versterken van de relatie tussen de IJssel, de Schipbeekzone en de Stadsrand en etaleert daarmee de kwaliteiten van Stad aan de IJssel in de stadsrand-entree.
4. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.14.2 eerste lid onder c betreffende de Technicampus voldoet, aanvullend op het eerste lid, aan het volgende criteria:
het bedrijfsleven is aantoonbaar betrokken bij de doorontwikkeling van de Technicampus;
het nieuwe opleidingsaanbod moet aantoonbaar na 2015 zonder deze subsidie kunnen worden voortgezet, aangetoond door middel van een businesscase.
5. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.14.2 tweede lid komt slechts in aanmerking voor subsidie als daarbij wordt aangetoond dat de aanvraag niet ten koste gaat van de realisering van projecten als bedoeld in artikel 5.14.2 eerste lid, dit doordat aangetoond wordt dat de kosten daarvan minder bedragen dan geraamd, of doordat de gemeente aanvullende financiering voor die projecten heeft bewerkstelligd.
De subsidie is een forfaitair vastgesteld bedrag van maximaal € 11.850.000,-- voor alle projecten als bedoeld in artikel 5.14.2 samen. Hierbij geldt dat de provinciale subsidie gelijk is aan de financiële bijdrage van de gemeente, de provinciale subsidie niet meer dan 50% van de totale kosten van de uitvoering van het werkprogramma bedraagt met een maximum subsidie van € 11.850.000.
1. In afwijking van de artikelen 1.1.5 en 1.1.6 sub d zijn alle kosten die direct aan de subsidiabele activiteit zijn toe te rekenen subsidiabel.
2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de planvoorbereidingskosten en kosten voor aankoop van gronden die gemaakt zijn buiten de projectperiode wel subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Overijssel-Stedendriehoek-Deventer.
2. Indien sprake is van een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.14.2 eerste lid onder c, overlegt de aanvrager, in aanvulling op artikel 1.2.1 een businesscase, waaruit blijkt dat het nieuwe opleidingsaanbod na 2015 zonder deze subsidie kan worden voortgezet.
De subsidieontvanger voldoet, aanvullend op artikel 1.4.1 aan de volgende verplichtingen:
a. het Hanzetracé, als bedoel onder artikel 5.14.2 lid 1 sub a, is uiterlijk op 31 december 2017 gerealiseerd.
b. de activiteiten als bedoeld in artikel 5.14.2 lid 1 b en c en in lid 2 zijn uiterlijk op 31 december 2015 afgerond dan wel onomkeerbaar in uitvoering.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. business case: document met onder meer de informatie die benodigd is om een gemotiveerde beslissing te nemen over de uitvoering van een voorgesteld plan, waarin onder meer zijn opgenomen de doelstellingen van een project, een markt- en concurrentieanalyse, de benodigde investeringen, de consequenties van het al dan niet uitvoeren ervan, een analyse van de risico's, een kosten-batenanalyse, een verdienmodel e.d.
b. homes activated / businesses activated: het aantal op het NGA-netwerk aangesloten respectievelijk woonhuizen of bedrijven met een actieve verbinding (door het afnemen van ten minste één dienst);
c. businesses connected: het aantal bedrijven dat aangesloten kan worden op het NGA-netwerk, waarbij geldt dat het NGA-netwerk is aangelegd tot in het bedrijfspand, maar waarover nog geen diensten worden afgenomen;
d. homes passed: het aantal woonhuizen dat aangesloten kan worden op het NGA-netwerk, waarbij geldt dat het NGA-netwerk is aangelegd tot minimaal de straatkast, maar afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden tot aan de erfgrens of de gevel
e. AGVV (Algemene Groepsvrijstellingsverordening): Verordening (EG) nr. 651/2014, Pb L187/1 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard;
f. NGA-netwerk: aansluitnetwerk dat volledig of gedeeltelijk gebruikmaakt van optische elementen en die breedbandtoegangsdiensten kan leveren met aanzienlijk betere kenmerken [‘step change'] dan bestaande basisbreedbandnetwerken, zoals bedoeld in de AGVV.
g. NGA-project: het realiseren van NGA-netwerken in een buitengebied of een bedrijventerrein behorende tot een wit gebied, geografisch gelegen in de provincie Overijssel;
h. passief NGA-netwerk: het passieve deel van een NGA-netwerk, te weten het deel zonder enige actieve component dat gewoonlijk civieltechnische infrastructuur, buizen, dark fibre en straatkasten omvat;
i. wit gebied: een buitengebied of bedrijventerrein waar geen NGA-netwerk aanwezig is en waar deze infrastructuur in de komende drie jaar niet wordt ontwikkeld, als bedoeld in de AGVV;
j. uitvoeringsovereenkomst: de overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb die de provincie Overijssel met de subsidieontvanger sluit ter uitwerking van de beschikking tot subsidieverlening;
k. Wet Bibob: Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
l. Subsidie: subsidie in de vorm van een geldbedrag dat, voor het bedrag waarvoor het is vastgesteld, niet behoeft te worden terugbetaald;
m. Geldlening: subsidie in de vorm van een lening tegen niet-marktconforme voorwaarden die, voor het bedrag waarvoor het is vastgesteld, terugbetaald moet worden.
Gedeputeerde Staten kunnen een Geldlening en een Subsidie verstrekken ten behoeve van het realiseren van een NGA-project onder de voorwaarden hierna opgenomen in subparagraaf 5.15.2 en subparagraaf 5.15.3.
In afwijking van artikel 1.1.5 worden uitsluitend kosten voor de aanleg en installatie van passieve NGA-netwerken betrokken in de berekening van de grondslag van de Geldlening of Subsidie.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
1. Alvorens een subsidieaanvraag te doen voor het realiseren van een NGA-project, dient de aanvrager een vooraanvraag in aan de hand van het formulier voor een vooraanvraag.
2. Na publicatie op de website van de vooraanvraag kan een ieder binnen een periode van 4 weken aantonen dat er een reeds gefinancierd investerings- en realisatieplan ligt, dat voorzien is van voor de uitvoering benodigde goedkeuringen en dat binnen 3 jaar leidt tot tenminste een vergelijkbaar NGA aanbod. Dit plan wordt ingediend aan de hand van een door de Raad van Bestuur van de indiener geaccordeerd voorstel voorzien van een investeringplanning, een plan voor de vraagbundeling en een projectplanning. De indiener zal contractueel gehouden worden aan de uitvoering van de plannen.
3. Indien een plan in de zin van het voorgaand lid niet wordt ingediend, zullen Gedeputeerde Staten een ieder (inclusief de vooraanvrager) in staat stellen binnen een periode van 8 weken een subsidieaanvraag in te dienen voor een NGA-project in minimaal hetzelfde gebied waarop de vooraanvraag betrekking heeft. De subsidieaanvraag wordt ingediend aan de hand van het aanvraagformulier.
4. In afwijking van artikel 1.1.3 wordt, als er sprake is van meerdere aanvragen voor een NGA-project in hetzelfde gebied die elk voldoen aan de gestelde criteria, de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld aan de hand van de prioriteringcriteria die in bijlage 1 bij deze paragraaf zijn opgenomen.
5. De subsidie zal worden verleend aan de subsidieaanvrager die eindigt met de hoogste score.
6. Indien op enige dag meerdere aanvragen voor verschillende gebieden worden ingediend waarbij het subsidieplafond dreigt te worden overschreden en die elk voldoen aan de gestelde criteria, vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen subsidieaanvragen plaats door middel van loting.
1. De subsidieaanvraag voor het realiseren van een NGA-project wordt voor een niet-bindend advies voorgelegd aan een adviescommissie die daartoe wordt ingesteld.
2. De adviescommissie brengt advies uit ten aanzien van:
De haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de business case
De onderlinge rangschikking van aanvragers in de zin van artikel 5.15.1.5 lid 5
De hoogte van de te verstrekken Geldlening en Subsidie
De hoogte en het tempo van bevoorschotting
1. De Geldlening en Subsidie worden verstrekt met inachtneming van de staatssteunregels en in het bijzonder Hoofdstuk 10 van de AGVV.
2. De Geldlening wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten.
1. De Geldlening wordt aangegaan voor bepaalde tijd doch voor maximaal twintig jaar.
2. De rente van de Geldlening staat gedurende de looptijd van de lening vast op 3%. Van dit percentage kan worden afgeweken indien de bijzondere situatie van een wit gebied daar aanleiding toe geeft.
3. Gedeputeerde Staten kunnen boetevrij vervroegde aflossing van de Geldlening toestaan.
4. De Geldlening wordt onderhands verstrekt.
1. De subsidieontvanger sluit met de provincie Overijssel uiterlijk acht weken na het verlenen van de Geldlening een uitvoeringsovereenkomst, waarvan een concept is gevoegd bij het aanvraagformulier.
2. De subsidieontvanger betaalt het overeengekomen aflossingsbedrag en de verschuldigde rente, met ingang van de in de uitvoeringsovereenkomst overeengekomen datum, aan Gedeputeerde Staten terug in de overeengekomen termijnen. Ter zake wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken en kunnen verplichtingen worden opgenomen ten aanzien van de kredietwaardigheid van de subsidieontvanger.
3. De subsidieontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten van de omstandigheid dat hij verwacht niet binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn te beschikken over de vereiste vergunningen, ontheffingen of andere (rechtens benodigde) toestemmingen in verband met het realiseren van het NGA-project of indien hij verwacht dat het NGA-project om andere redenen (gedeeltelijk) niet uitvoerbaar is dan wel hij zijn verplichtingen niet kan nakomen.
4. De subsidieontvanger dient binnen een jaar na subsidieverlening te starten met de realisatie van het NGA-project.
5. De activiteiten waarvoor de Geldlening of Subsidie wordt verstrekt moeten binnen vijf jaar na subsidieverlening zijn uitgevoerd.
6. Indien de looptijd van de Geldlening langer duurt dan één jaar, rapporteert de subsidieontvanger jaarlijks aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van de business case en overlegt daarbij in ieder geval de jaarrekening.
7. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger de verplichting opleggen om ter zake van de te verlenen Geldlening zekerheden te verstrekken. Ter uitvoering van deze verplichting kunnen bepalingen worden opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst.
8. In afwijking van artikel 1.4.1, derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het vaker dan één keer per jaar afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden inkomsten.
9. De subsidieontvanger of diens moedermaatschappij dient tot en met de subsidievaststelling een minimale ratingcategorie te behouden op basis waarvan de continuïteit gewaarborgd kan worden.
10. De subsidieontvanger zal het netwerk voldoende onderhouden volgens de in de betreffende industrie geldende standaarden en zal mutaties registreren in een netwerkadministratie.
11. De subsidieontvanger zal het netwerk niet vervreemden dan wel met rechten bezwaren zonder toestemming van de provincie.
12. De subsidieontvanger is verplicht toegang aan alle actieve operators te verlenen tot buizen, masten, dark fiber en straatkasten tegen marktconforme voorwaarden en met in achtneming van de bepalingen van de AGVV.
13. De wholesale toegang tot het gesubsidieerde netwerk tegen eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden moet overeenkomstig de AGVV voor een periode van tenminste zeven jaar worden aangeboden en toegang tot buizen en masten mag niet in tijd worden beperkt.
14. De subsidieontvanger stelt een vrije, transparante ethernetpoort ter beschikking aan de eindgebruiker.
1. De subsidieontvanger kan Gedeputeerde Staten verzoeken om de Geldlening in andere termijnen terug te betalen.
2. De subsidieontvanger kan Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 5.15.1.9 tweede lid.
3. De ontheffing, bedoeld in het tweede lid, kan worden verleend indien:
terugbetaling door bijzondere omstandigheden niet mogelijk is;
een strikte toepassing van artikel 5.15.1.9 tweede lid naar het oordeel van Gedeputeerde Staten door bijzondere omstandigheden zou leiden tot een onredelijke beslissing.
4. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat bij het verzoek om ontheffing als bedoeld in het tweede lid van dit artikel een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het BW wordt overgelegd.
5. Er wordt geen uitstel of ontheffing verleend wanneer de ontheffing naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in strijd is met de toepasselijke staatssteunregels.
1. In afwijking van artikel 1.3.3 tweede lid verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager een voorschot tot een maximum van 100% van de verleende Geldlening of Subsidie.
2. De hoogte van het voorschot wordt bepaald op basis van prestaties, besteding, liquiditeitsbehoefte en het risicoprofiel van de subsidieontvanger.
3. Het voorschot wordt betaald in termijnen waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.
1. Bij verkoop of vervreemding van het NGA-netwerk binnen de looptijd van de lening en voor zover het een Geldlening van een bedrag hoger dan € 500.000 betreft, wordt de door vervreemding verkregen extra winst naar rato van het aandeel van de beschikbaar gestelde lening tussen de begunstigde en de overheid verrekend. Onder de extra winst wordt verstaan het positief verschil tussen de kosten van het netwerk bij aanleg inclusief het gebruikelijke rendement en de waarde op het moment van vervreemding.
2. Indien de Geldlening en Subsidie tezamen meer dan € 10.000.000 bedragen, zal in de uitvoeringsovereenkomst een ‘clawbackregeling' worden opgenomen in de zin van de AGVV. Deze dient te voorkomen dat er winst wordt gemaakt die het gebruikelijke rendement te boven gaat.
In aanvulling op artikel 1.5.2 eerste lid en artikel 1.5.3 eerste lid, wordt de aanvraag tot vaststelling van de Geldlening ingediend uiterlijk 13 weken voor aflossing van de lening.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid:
a. Bij de aanvraag tot vaststelling van de Geldlening een overzicht van de gerealiseerde contracten (homes activated en business activated) en een financieel verslag en een verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.
b. Bij de aanvraag tot vaststelling van de Subsidie een protocol oplevering van de aannemer waaruit de conformiteit met het bij de subsidieaanvraag ingediende projectplan blijkt en een verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.
1. Gedeputeerde Staten kunnen een Geldlening verstrekken voor het realiseren van een NGA-project waarbij minimaal 60% van de hoeveelheid woonhuizen contractueel als homes activated zal worden aangesloten.
2. Gedeputeerde Staten kunnen aanvullend op de Geldlening een Subsidie dan wel een aanvullende Geldlening verstrekken voor het realiseren van een NGA-project in de vorm van homes passed.
1. Een aanvraag voor een Geldlening of een Subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvrager is:
een rechtspersoon die in het NGA-project investeert door het aanleggen of laten aanleggen van een NGA-netwerk ten behoeve van de gebruikers van dat netwerk; dan wel
een rechtspersoon die ten behoeve van de gebruikers van het te realiseren NGA-netwerk financiering faciliteert voor de aanleg van dat NGA-netwerk;
het NGA-project voorziet in het realiseren van een passief NGA-netwerk;
het NGA-project wordt uitgevoerd in een wit gebied;
het NGA-netwerk heeft een minimale levensduur van 20 jaar;
derden-exploitanten, waaronder maatschappelijke operators, hebben gedurende minimaal 7 jaar wholesale toegang tot het NGA-netwerk tegen eerlijke en non-discriminatoire voorwaarden, zoals bedoeld in de AGVV en indien van toepassing, volgens de door de ACM vastgestelde beginselen inzake tarifering;
de aanvraag bevat een sluitende business case die voldoende haalbaar en uitvoerbaar is en die voldoet aan de criteria die zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze paragraaf;
de debt service coverage ratio van het project is groter dan 1,2.
2. In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor een Geldlening tevens aan de volgende criteria:
het NGA-project voorziet in minimaal 2000 homes passed;
het NGA-netwerk moet de distributie van het gebruikelijke breedbanddienstenportfolio, te weten internet, telefonie en tv mogelijk maken;
de gemiddelde aansluitkosten per gerealiseerde home passed zijn hoger dan € 1.000
3. In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor een Subsidie tevens aan het volgende criterium:
de gemiddelde aansluitkosten per gerealiseerde home activated zijn hoger dan € 2.500.
1. De Geldlening als bedoeld in artikel 5.15.2.1 eerste lid bedraagt maximaal € 650 per gerealiseerde home activated.
2. De Subsidie als bedoeld in artikel 5.15.2.1. tweede lid bedraagt maximaal € 500 per gerealiseerde home passed.
3. De hoogte van de Subsidie wordt bepaald door het verschil tussen de aansluitkosten per home activated, minus het drempelbedrag van €2.500.
4. Indien de business case hiertoe aanleiding geeft, kan het maximale subsidiebedrag als bedoeld in het tweede lid minus het reeds als Subsidie te verstrekken bedrag, in de vorm van een aanvullende Geldlening worden verstrekt tegen dezelfde condities als de Geldlening als bedoeld in het eerste lid.
5. Op verzoek van de aanvrager kan de onder het tweede lid bedoelde Subsidie ook in de vorm van een Geldlening worden verstrekt.
6. De Geldlening en Subsidie tezamen bedragen niet meer dan 50% van de subsidiabele kosten.
1. Gedeputeerde Staten weigeren de Geldlening of Subsidie indien de aanvrager voor de activiteit al subsidie heeft ontvangen op basis van dit Uitvoeringsbesluit of de Algemene Subsidieverordening.
2. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat een Geldlening of Subsidie wordt geweigerd of wordt ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.
3. In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid, weigeren Gedeputeerde Staten de Geldlening of Subsidie indien het door de provincie ter beschikking te stellen bedrag minder dan € 250.000 bedraagt.
1. Gedeputeerde Staten kunnen een Geldlening verstrekken voor het realiseren van een NGA-project op een bedrijventerrein.
2. Gedeputeerde Staten kunnen aanvullend op de Geldlening een Subsidie dan wel een aanvullende Geldlening verstrekken voor het realiseren van een NGA-project.
1. Een aanvraag voor een Geldlening of een Subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvrager is:
een rechtspersoon die in het NGA-project investeert door het aanleggen of laten aanleggen van een NGA-netwerk ten behoeve van de gebruikers van dat netwerk; dan wel
een rechtspersoon die ten behoeve van de gebruikers van het te realiseren NGA-netwerk financiering faciliteert voor de aanleg van dat NGA-netwerk;
het NGA-project voorziet in het realiseren van een passief NGA-netwerk;
het NGA-project wordt uitgevoerd in een wit gebied;
het NGA-netwerk heeft een minimale levensduur van 20 jaar;
derden-exploitanten, waaronder maatschappelijke operators, hebben gedurende minimaal 7 jaar wholesale toegang tot het NGA-netwerk tegen eerlijke en non-discriminatoire voorwaarden, zoals bedoeld in de AGVV en indien van toepassing, volgens de door de ACM vastgestelde beginselen inzake tarifering;
de aanvraag bevat een sluitende business case die voldoende haalbaar en uitvoerbaar is en die voldoet aan de criteria opgenomen in bijlage 2 bij deze paragraaf;
de debt service coverage ratio van het project is groter dan 1,2.
2. In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor een Geldlening tevens aan de volgende criteria:
het NGA-project voorziet in minimaal 20% businesses activated;
de gemiddelde aansluitkosten per gerealiseerde business connected zijn hoger dan €1.500 voor aansluitingen op bedrijventerreinen.
3. In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor een Subsidie tevens aan het volgende criterium:
de gemiddelde aansluitkosten per gerealiseerde business activated zijn hoger dan €3.500.
1. De Geldlening als bedoeld in artikel 5.15.3.1 eerste lid bedraagt maximaal € 1500 per gerealiseerde business activated.
2. De Subsidie als bedoeld in artikel 5.15.3.1 tweede lid bedraagt maximaal € 500 per gerealiseerde business connected.
3. De hoogte van de Subsidie wordt bepaald door het verschil tussen de aansluitkosten per business activated, minus het drempelbedrag van €3.500.
4. Indien de business case hiertoe aanleiding geeft, kan het maximale Subsidiebedrag als bedoeld in lid 2 minus het reeds als Subsidie te verstrekken bedrag in de vorm van een aanvullende Geldlening worden verstrekt tegen dezelfde condities als de Geldlening als bedoeld onder lid 1.
5. Op verzoek van de aanvrager kan de in het tweede lid bedoelde Subsidie ook in de vorm van een Geldlening worden verstrekt.
6. De Geldlening en Subsidie tezamen bedragen niet meer dan 50% van de subsidiabele kosten.
1. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie indien de aanvrager voor de activiteit al subsidie heeft ontvangen op basis van dit Uitvoeringsbesluit of de Algemene Subsidieverordening.
2. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat een subsidie wordt geweigerd of wordt ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.
3. In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid, weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien het door de provincie ter beschikking te stellen bedrag minder dan € 30.000 bedraagt.
Gedeputeerde Staten kunnen een Subsidie verstrekken om de realisatie van een NGA-project in de zin van subparagraaf 5.15.2 (buitengebieden) voor te bereiden (door middel van het uitvoeren van een marktconsultatie, het uitvoeren van een bankconsultatie dan wel het opstellen van een businesscase).
Een aanvraag voor een Subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. aanvrager heeft concrete voornemens om een NGA-project te realiseren.
b. het voorgenomen NGA-project voldoet aan de criteria genoemd in subparagraaf 5.15.2
c. aanvrager is geen marktpartij maar komt voort uit een initiatief van eindgebruikers in het betreffende gebied
d. de Subsidie is onontbeerlijk om de voorbereiding mogelijk te maken.
e. het NGA-project wordt aantoonbaar gesteund door het bestuur van de betreffende gemeente in wier gebied het NGA-project gerealiseerd zal worden.
f. de Subsidie voldoet aan de eisen van de De minimis-verordening.
De Subsidie als bedoeld in artikel 5.15.4.1 bedraagt maximaal € 200.000
1. In afwijking van artikel 1.1.5 zijn uitsluitend kosten derden subsidiabel en uitsluitend indien deze kosten op factuur aantoonbaar aan derden verschuldigd zijn en rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit zijn toe te rekenen.
2. In aanvulling op artikel 1.1.6. zijn de volgende kosten niet subsidiabel: bestuurskosten, vacatiegelden, onkostenvergoedingen, kosten voor activiteiten die reeds uitgevoerd zijn in het gebied (door aanvrager dan wel door een derde), kosten gemaakt ten behoeve van vraagbundeling en kosten van derden die tevens een functie bekleden als bestuurder of commissaris bij aanvrager.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. bio-energie: energieopwekking door benutting van biomassa, zijnde de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval, (conform Richtlijn 2001/77/EG;); bodemenergie: energieopwekking door benutting van warmte die in de bodem is opgeslagen. Tot een diepte van 500 meter wordt gesproken over warmte- en koudeopslag; op grotere dieptes, vanaf 500 meter, is sprake van geothermie;
b. duurzame ontwikkeling: toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden. Dit betekent dat er harmonie is tussen de leefbaarheid en het welbevinden van mensen (people), de kwaliteit van natuur en milieu (planet) en werkgelegenheid en bereikbaarheid (profit);
c. hernieuwbare energieopwekking: energieopwekkingvoorzieningen die geheel of gedeeltelijk gebruik maken van energie uit hernieuwbare energiebronnen;
d. integrale omgevingskwaliteit: balans tussen ruimtelijke kwaliteit, duurzame ontwikkeling en sociale kwaliteit;
e. Omgevingsvisie: op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgestelde visie en uitvoeringsprogramma voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel, inclusief de actualisatie door provinciale Staten vastgesteld op 3 juli 2013;
f. Omgevingsverordening:Omgevingsverordening Overijssel 2009, zoals vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 en nadien gewijzigd;
g. ruimtelijke kwaliteit: het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat belangrijk is voor mens, plant en dier;
h. sociale kwaliteit: het begrip sociale kwaliteit bevat vier componenten die in samenhang aanwezig zijn, te weten:
sociale cohesie: het geheel van sociale relaties en de kwaliteit van deze relaties tussen mensen in de samenleving, gebaseerd op gedeelde normen en waarden, sociale verbanden en identiteiten;
sociaal- economische zekerheid: de mate waarin mensen kunnen beschikken over materiële en immateriële bronnen om zo optimaal mogelijk te kunnen participeren;
eigen kracht: het versterken en ontwikkelen van eigen capaciteiten en het versterken van zelfredzaamheid;
maatschappelijke participatie: de mate waarin mensen toegang hebben tot of deel uit maken van sociale relaties in het economische, sociale en culturele leven.
j. Werkatelier Energielandschappen: een multidisciplinair ontwerpatelier dat zich richt op het benutten van de kansen van hernieuwbare energieopwekking voor ruimtelijke ontwikkelingen;
k. zonne-energie: energieopwekking door middel van Photo-voltaïsche panelen.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. procesondersteuning bij de voorbereiding van een plan voor hernieuwbare energieopwekking in de vorm van een werkatelier energielandschappen;
b. extra maatregelen of activiteiten rondom de realisatie van de inrichting hernieuwbare energieopwekking, die de integrale omgevingskwaliteit versterken.
1. Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
de hernieuwbare energieopwekking vindt plaats in Overijssel;
de hernieuwbare energieopwekking betreft bio-energie, bodemenergie, waterenergie of zonne-energie;
windenergie komt niet in aanmerking tenzij:
het een onderdeel is van integrale gebiedsprojecten waarbij meerdere vormen van duurzame energie gecombineerd worden; en
het past binnen de bestaande provinciale verplichtingen voor windenergie;
er is sprake van een ontwerpgericht planproces waarbij aantoonbaar:
aandacht is voor ruimtelijke kwaliteit en kenmerken van het plangebied en haar omgeving;
aandacht is voor de integrale omgevingskwaliteit;
rekening is gehouden met de belangen van bewoners, bedrijven, de gemeente en waterschap in het betreffende plangebied;
ontwerpers, stedenbouwkundigen, landschapsarchitecten of architecten, worden ingezet.
2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.16.2 sub a voldoet, in aanvulling op het eerste lid, aan de volgende criteria:
bewoners, bedrijven, gemeente en waterschap in het betreffende plangebied zijn betrokken bij het werkatelier;
het werkatelier wordt begeleid door een team met relevante expertise op het gebied van multidisciplinaire ontwerpateliers;
tijdens het werkatelier is kennis en kunde beschikbaar op het gebied van ontwerp, ruimtelijke kwaliteit, sociale kwaliteit, duurzame energie en provinciaal ruimtelijk beleid.
3. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.16.2 sub b, voldoet, in aanvulling op het eerste lid, aan de volgende criteria:
er is sprake van een ruimtelijk relevant hernieuwbare energieopwekking. Dit betekent dat de hernieuwbare energieopwekking zichtbare effecten of resultaten heeft in het plangebied en haar omgeving én
het plangebied 0,5 hectare of meer bedraagt; of
de totale investering in de hernieuwbare energieopwekking € 50.000,-- of meer bedraagt;
de activiteit past binnen de beleidsdoelstellingen zoals omschreven in de Omgevingsvisie;
indien de subsidie een steunmaatregel is voldoet de aanvraag aan artikel 2 van de-minimisverordening.
1. De subsidie als bedoeld onder artikel 5.16.2 sub a bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000,-- per aanvraag.
2. De subsidie als bedoeld onder artikel 5.16.2 sub b bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000,-- per aanvraag.
Voor de subsidie als bedoeld in artikel 5.16.2 sub a geldt dat uitsluitend kosten van derden, als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid subsidiabel zijn.
In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de kosten die voortvloeien uit verplichtingen op basis van de Omgevingsverordening niet subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
1. De aanvrager maakt gebruikt van het aanvraagformulier Energielandschappen Overijssel.
2. De aanvrager voor de subsidie als bedoeld in artikel 5.16.2 sub a overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid, een offerte waaruit de projectperiode en de subsidiabele kosten blijken.
Een aanvraag voor subsidie wordt, in aanvulling op artikel 1.4.1, geweigerd:
a. indien de aanvraag betrekking heeft op uitsluitend de investering in hernieuwbare energieopwekking;
b. voor de activiteit is geen subsidie verstrekt op basis van paragraaf 5.10 Ruimtelijke Kwaliteit stads- en dorpsranden of paragraaf 5.11 Duurzaam Ontwikkelen Overijssel.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 moet de subsidieontvanger de activiteit voor 31 december 2015 hebben afgerond.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. bedrijf: een privaatrechtelijke rechtspersoon, een vennootschap, een maatschap of een eenmanszaak;
b. kade: verharde oever waarlangs schepen kunnen afmeren en aanleggen voor het laden en lossen van goederen;
c. Omgevingsvisie:de op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgestelde visie en het uitvoeringsprogramma voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel, inclusief de actualisatie door Provinciale Staten vastgesteld op 3 juli 2013.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het oplossen van knelpunten op het gebied van ondiepten bij bruggen en sluizen;
b. onderzoek of een studie die bijdraagt aan het verkorten van de wachttijden of andere verkeersknelpunten bij bruggen en sluizen, zowel voor wegverkeer als voor waterverkeer;
c. aanleggen, uitbreiden of verbeteren van een kade;
d. het verbeteren van de wacht- of ligplaatsfaciliteiten ten behoeve van de binnenvaart.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is:
een Overijsselse gemeente; of
een bedrijf met kadefaciliteiten bestemd voor goederenvervoer indien de subsidieaanvraag wordt ingediend voor de subsidie als bedoeld onder artikel 5.17.2 sub c of d;
b. de activiteit vindt plaats in Overijssel;
c. de activiteit past binnen de beleidsdoelstellingen zoals omschreven in de Omgevingsvisie;
d. de activiteit als bedoeld in artikel 5.17.2 sub a is gericht op het verbeteren van de haveninfrastructuur ter bevordering van het gebruik van een rivier of een kanaal voor goederenvervoer, met uitsluiting van de opwaardering van de Twentekanalen of de zijtak daarvan;
e. een onderzoek of studie als bedoeld in artikel 5.17.2 sub b wordt uitgevoerd door een deskundige met aantoonbaar kennis en ervaring op het gebied van wachttijdenproblematiek of verkeersknelpunten bij bruggen en sluizen;
f. de activiteit als bedoeld in artikel 5.17.2. sub c en sub d zijn uitsluitend bedoeld voor openbare voorzieningen;
g. een activiteit als bedoeld onder artikel 5.17.2 sub d, betreft een maatregel die gerealiseerd wordt in of nabij een binnenhaven ten behoeve van wachtende of tijdelijk afgemeerde binnenvaartschepen;
h. indien de subsidie een steunmaatregel is moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 5.17.2 sub a bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 250.000 per aanvraag.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 5.17.2 sub b bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000 per aanvraag.
3. De subsidie als bedoeld in artikel 5.17.2 sub c bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 150.000 per aanvraag.
4. De subsidie als bedoeld in artikel 5.17.2 sub d bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000 per aanvraag.
Uitsluitend kosten derden als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid zijn subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als bedoeld in artikel 5.17.2 sub a, c of d, indien minder dan € 25.000 aan subsidie zal worden verstrekt.
1. De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Goederenvervoer over water, Verbeteren van de haveninfrastructuur en -faciliteiten.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag tevens een offerte waaruit de projectperiode en de subsidiabele kosten blijken.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 moet de subsidieontvanger:
a. de activiteit waarvoor subsidie is verstrekt op basis van artikel 5.17.2 sub a,c of d, uiterlijk op 31 december 2016 hebben afgerond;
b. de activiteit waarvoor subsidie is verstrekt op basis van artikel 5.17.2 sub b uiterlijk op 31 december 2015 hebben afgerond en de studie- of onderzoeksresultaten beschikbaar stellen aan derden, indien daarom gevraagd wordt.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. afmeerlocatie: kade waarlangs binnenvaartschepen voor langere duur kunnen afmeren;
b. LNG: vloeibaar aardgas, bestemd als brandstof voor binnenvaartschepen;
c. LNG vulpunt: installatie op een bunkerstation of kade waarmee LNG wordt afgeleverd in de brandstoftanks van vaartuigen;
d. Omgevingsvisie: de op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgestelde visie en het uitvoeringsprogramma voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel, inclusief de actualisatie door Provinciale Staten vastgesteld op 3 juli 2013;
e. walstroomfaciliteit: een stroomaansluiting aan de wal die binnenvaartschepen voorziet van stroom aan boord en die stroomlevering door generatoren of aggregaten van het schip vervangt, zolang het schip afgemeerd ligt.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. de aanschaf en aanleg van een walstroom faciliteit;
b. de aanschaf en aanleg van een LNG vulpunt.
1. Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvrager is:
een Overijsselse gemeente; of
een bedrijf met een afmeerlocatie bestemd voor goederenvervoer;
de activiteit past binnen de beleidsdoelstellingen zoals omschreven in de Omgevingsvisie;
de activiteit is bestemd voor de scheepvaart in Overijssel;
indien de subsidie een steunmaatregel is moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
2. Aanvullend op het eerste lid voldoet een aanraag voor een walstroomfaciliteit aan de volgende criteria:
de walstroomfaciliteit:
voldoet aan de richtlijn Walstroom Binnenvaart 2009; en
wordt gerealiseerd op een afmeerlocatie;
er worden maximaal drie walstroomfaciliteiten per gemeente gesubsidieerd.
3. Aanvullend op het eerste lid voldoet een aanraag voor een LNG vulpunt aan de volgende criteria:
het LNG vulpunt
wordt gerealiseerd op een kade of in de nabijheid van een kade;
is openbaar toegankelijk voor binnenvaartschepen;
stoot geen onverbrand methaan uit;
er wordt maximaal één LNG vulpunt in de provincie Overijssel gesubsidieerd.
1. De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.18.2 sub a bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum € 15.000 per activiteit.
2. De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.18.2 sub b bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum € 450.000 per aanvraag.
Uitsluitend kosten derden, als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid, zijn subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Investeringsimpuls verduurzaming goederenvervoer over water.
2. Aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag tevens een offerte waaruit de projectperiode en de subsidiabele kosten blijken.
In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie, indien voor de activiteit subsidie is verstrekt op basis van paragraaf 8.1 van dit Uitvoeringsbesluit.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 moet de subsidieontvanger de activiteit uiterlijk op 31 december 2016 hebben afgerond.
1. Gedurende vijf jaar na realisatie, behoudt de subsidieontvanger, de walstroomfaciliteit of het LNG vulpunt in eigendom.
2. Gedurende deze in het eerste lid genoemde termijn van vijf jaar blijft de walstroomfaciliteit of het LNG vulpunt operationeel op de bij de aanvraag vermelde locatie.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. businesscase: een uitgewerkt businessplan waarin stapsgewijs de doelen, aanpak, resultaten en exploitatie wordt beschreven;
b. verladersplatform: een samenwerkingsverband waarbinnen partijen samenwerken met als doel het vervoer van goederen, binnen en door de provincie Overijssel, zo efficiënt en duurzaam mogelijk te organiseren, waarbij vervoer over water speerpunt is.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van een verladersplatform.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een rechtspersoon;
b. er is sprake van aansluiting op de doestelling en de activiteiten van lopende initiatieven op het gebied van samenwerking in Overijssel;
c. het verladersplatform kan aantoonbaar ook na het einde van de projectperiode, zonder provinciale subsidie voortgezet worden voor ten minste 5 jaren , aangetoond aan de hand van een businesscase;
d. er worden deskundigen ingezet die aantoonbaar kennis en ervaring met betrekking tot goederenvervoer over water hebben;
e. er wordt subsidie verstrekt voor maximaal één verladersplatform te vestigen in de provincie Overijssel.
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 350.000.
Uitsluitend loonkosten en kosten derden als bedoeld in artikel 1.1.5 eerste en vierde lid zijn subsidiabel.
1. In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
aanschaf van apparatuur;
aanschaf of lease van transportmiddelen;
reiskosten.
1. In afwijking van artikel 1.2.2. geldt dat een aanvraag voor subsidie ingediend kan worden vanaf 13 februari 2014 én moet ontvangen zijn uiterlijk op 14 maart 2014 vóór 19:00 uur.
2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie, gebruik van het aanvraagformulier Verladersplatform goederevervoer over water.
2. De aanvrager overlegt, in afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, bij de aanvraag voor subsidie tevens een businesscase waarin in ieder geval is opgenomen:
een beschrijving van SMART geformuleerde doelstellingen;
een kosten-batenanalyse;
een plan van aanpak;
een verdienmodel;
beschrijving van relevante expertise en ervaring.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. In afwijking van artikel 1.1.3 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie aan de subsidieaanvraag die de hoogste prioriteit krijgt.
2. De prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 1. Aan de hand van scoretabel 1 wordt berekend welke totale score het project behaalt voor de volgende onderdelen:
mate waarin sprake is van aansluiting met doelstellingen en activiteiten van lopende initiatieven op het gebied van samenwerking in Overijssel;
mate waarin het verladersplatfform na het einde van de projectperiode, zonder provinciale subsidie voortgezet kan worden;
mate waarin deskundigen worden ingezet met kennis en ervaring.
Onderdeel | Cijfer | Weging | Score |
---|---|---|---|
1. Mate waarin aansluiting is met de doelstellingen en de activiteiten van lopende initiatieven op het gebied van samenwerking in Overijssel. | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 25% | Cijfer x 0,25 = score 1 |
2. Mate waarin het verladersplatform na het einde van de projectperiode, zonder provinciale subsidie voortgezet kan worden. | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 50% | Cijfer x 0,5 = score 2 |
3. Mate waarin deskundigen worden ingezet met kennis en ervaring. | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 25% | Cijfer x 0,25 = score 3 |
Totale score = score 1 + score 2 + score 3 |
3. Bij een gelijke score bepaalt de mate waarin het verladersplatform na het einde van de projectperiode, zonder provinciale subsidie voortgezet wordt, de prioriteitsvolgorde.
In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 moet de subsidieontvanger het verladersplatform uiterlijk op 31 december 2015 zodanig gerealiseerd en operationeel hebben, dat vanaf deze datum het verladersplatform zelfstandig voortgezet kan worden.
In deze paragraaf wordt verstaan onder
a. modal shift: verschuiving van goederenstromen van weg en spoor naar binnenvaart;
b. Omgevingsvisie:de op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgestelde visie en het uitvoeringsprogramma voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel, inclusief de actualisatie door Provinciale Staten vastgesteld op 3 juli 2013.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor advies en kennisondersteuning over modal shift.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een publiekrechtelijke rechtspersoon, een stichting of een vereniging;
b. de aanvraag heeft betrekking op advies en kennisondersteuning aan ten minste 40 verladende bedrijven met een vestiging in Overijssel;
c. het advies en kennisondersteuning wordt gegeven door deskundige logistieke adviseurs;
d. het advies of kennisondersteuning per bedrijf bestaat uit:
advies bij het maken van de stap van vervoer over de weg of spoor naar het water;
vertaling van de specifieke vervoersvraag van een verladend bedrijf naar een multimodale vervoerswijze met accent op vervoer over water;
beter benutten van natte infrastructuur, door het matchen van lege scheepscapaciteit; het optimaliseren van de beladingsgraad van schepen of het bundelen van goederenstromen;of
bevorderen van samenwerking tussen verladende bedrijven;
e. het maatwerkadvies bedraagt maximaal 24 uur voor MKB bedrijven en maximaal 80 uur voor grote niet- MKB bedrijven;
f. er wordt geen financiële bijdrage van de verladende bedrijven gevraagd;
g. de activiteit past binnen de beleidsdoelstellingen zoals omschreven in de Omgevingsvisie.
De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 490.000.
Uitsluitend loonkosten en kosten derden als bedoeld in artikel 1.1.5 eerste en vierde lid zijn subsidiabel.
1. In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag ingediend kan worden vanaf 10 april 2014 én ontvangen moet zijn uiterlijk op 23 mei 2014 vóór 19:00 uur.
2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
1. De aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier Goederenvervoer over water, Kennisondersteuning goederenvervoer over water.
2. De aanvrager overlegt, in afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag voor subsidie;
een plan van aanpak waarin in ieder geval is opgenomen:
een beschrijving van SMART geformuleerde doelstellingen;
een beschrijving van de methodiek die toegepast wordt;
referenties en portfolio van uitgevoerde projecten;
beschrijving van relevante expertise en ervaring;
CV's van de logistieke adviseurs die worden ingezet.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. In afwijking van artikel plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie aan de subsidieaanvraag die de hoogste prioriteit krijgt.
2. De prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 1. Aan de hand van scoretabel 1 wordt berekend welke totale score het project behaalt voor de volgende onderdelen:
mate van deskundigheid en netwerk in binnenvaart- en logistieke sector van de logistieke adviseur;
toegepaste methodiek;
aantal bedrijven dat advies krijgt;
referenties en portfolio van uitgevoerde projecten;
Onderdeel | Cijfer | Weging | Score |
---|---|---|---|
1. mate van deskundigheid netwerk in binnenvaart- en logistieke sector van de logistieke adviseur | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 40% | Cijfer x 0,40 = score 1 |
2. toegepaste methodiek | Nieuwe methode (1) Standaard methode (2) Speciaal ontwikkeld en met succes toegepast (4) | 20% | Cijfer x 0,20 = score 2 |
3. aantal bedrijven die advies krijgen | 40 of meer(1), 50 of meer (3), 60 of meer (4) | 20% | Cijfer x 0,20 = score 3 |
4. referenties en portfolio van uitgevoerde projecten | matig (1), goed (3), uitstekend (4) | 20% | Cijfer x 0,20 = score 4 |
Totaalscore = score 1 + score 2 + score 3 + score 4 |
3. Bij een gelijke score bepaalt het portfolio van meest recent uitgevoerde projecten de prioriteitsvolgorde.
Gedeputeerde Staten weigeren in aanvulling op artikel 1.3.1 de subsidie indien de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt.
In aanvulling op paragraaf 1.4.1 en 1.4.2 moet de subsidieontvanger:
a. de activiteit uiterlijk op 31 december 2015 hebben afgerond;
b. op verzoek van Gedeputeerde Staten de gegevens en de resultaten openbaar maken;
c. medewerking verlenen aan de evaluatie van de aan hem verstrekte subsidie op basis van deze paragraaf.
In aanvulling op artikel 1.5.2tweede lid, of artikel 1.5.3 tweede lid moet de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie een ondertekende MKB-toets van de geadviseerde bedrijven overleggen.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. bedrijfsverbreding: het toevoegen van een nieuwe functie die opgenomen is in tabel 1 Verbreding bedrijfsactiviteit, uit een andere categorie dan de op de locatie aanwezige functies én anders dan de door de initiatiefnemer elders in Noordoost-Twente uitgevoerde functies;
b. gebiedsvisie: door Gedeputeerde Staten vastgestelde visie, waarin de ontwikkelingsrichting van Noordoost Twente verwoord is.
c. speerpunten Noordoost-Twente: de volgende thema's die in de gebiedsvisie te onderscheiden zijn: Demografie, Economische kracht en Natuur en Landschap.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het opstellen van een businesscase;
b. een investering in fysieke ruimtelijke maatregelen;
c. incidentele activiteiten, niet zijnde een investering als bedoel onder sub b, gericht op structurele kennisoverdracht of informatievoorziening over de kernkwaliteiten van het gebied zijnde:
het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;
de grote mate van kleinschaligheid;
het groene karakter.
1. Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
de locatie van de activiteit bevindt zich in Noordoost-Twente;
de activiteit of de investering levert een bijdrage aan ten minste één van de volgende speerpunten Noordoost -Twente:
de demografie, in die zin dat de activiteit of investering is gericht op het herontwikkelen van vrijkomende en leegstaande gebouwen;.
de economisch kracht, in die zin dat de activiteit of investerining is gericht op:
bedrijfverbreding, als bedoel in artikel 5.21.1 onder sub a;
het verbeteren van bestaande of toevoegen van nieuwe recreatieve accommodaties die bruikbaar zijn voor toeristen en recreanten. Waarbij aanvullend geldt dat de toegang tot een recreatieve accommodatie toegankelijk moet zijn voor toeristen en recreanten zonder dat daarvoor een lidmaatschap of contributie wordt vereist én de recreatieve accommodatie wordt ten minste één dag per week opengesteld voor toeristen en recreanten;
samen promoten van diensten, goederen of arrangementen.
natuur en landschap, in die zin dat de activiteit bijdraagt aan:
verduurzaming agrarische sector;
vermindering stikstofdepositie;
versterking van het Groen-Blauwe-Netwerk, zoals aangeduid in de gebiedsvisie;
zichtbaar en beleefbaar maken van het watersysteem.
als de subsidie een steunmaatregel is dan moet:
de subsidie als bedoeld in artikel 5.21.2 sub a en c voldoen aan de de-minimisverordening dan wel de de-minimisverordening landbouw indien de aanvrager een landbouwbedrijf is;
de subsidie als bedoeld in artikel 5.21.2 sub b ten behoeve van landbouwondernemingen die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten voldoen aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw en de subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan de de-minimisverordening dan wel de de-minimisverordening landbouw.
2. Aanvullend op het eerste lid moet de subsidie als bedoeld in artikel 5.21.2 onder sub a voldoen aan de volgende criteria:
de aanvrager is geen gemeente of een waterschap;
het eindresultaat betreft een businesscase welke in ieder geval bevat:
de doelstellingen van het project;
de resultaten en daarvoor uit te voeren activiteiten;
de mate waarop het initiatief inspeelt op een vraag uit de samenleving;
een markt- en concurrentieanalyse;
de benodigde investeringen;
een kosten-batenanalyse en een verdienmodel;
een risicoanalyse, inclusief verkenning ruimtelijk spoor;
een beschrijving van het structurele effect op de werkgelegenheid voor Noordoost-Twente;
de activiteit of het concept is nieuw in Noordoost-Twente. Dit betekent dat de activiteit of investering niet eerder is gerealiseerd in Noordoost-Twente.
3. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.21.2 sub b en sub c moet voldoen aan de volgende criteria:
de activiteit past binnen het bestemmingsplan en beleid van de gemeente of de provincie of de betreffende gemeente is bereid medewerking te verlenen aan de benodigde planologische procedure en ziet daarvoor op voorhand geen belemmeringen;
de activiteit of investering draagt voldoende bij aan de speerpunten Noordoost- Twente. Of de activiteit voldoende bijdraagt wordt aan de hand van tabel 1 beoordeeld. Hierbij geldt de volgende kwalificatie:
indien de activiteit of investering minder dan 10 punten scoort draagt het onvoldoende bij aan de doelstellingen van deze subsidieparagraaf;
indien de activiteit of investering 10 tot en met 13 punten scoort draagt het voldoende bij aan de doelstellingen van deze subsidieparagraaf;
indien de activiteit of investering 14 of meer punten scoort draagt het goed bij aan de doelstellingen van deze subsidieparagraaf.
Criterium | Beoordeling | Toelichting |
---|---|---|
a. Aantal speerpunten waaraan wordt bijgedragen. | 1 = 1 pt 2 of 3 = 2 pt | Het verbinden van speerpunten in 1 initiatief levert meer punten op. |
b. Mate waarin de aanvraag inspeelt op een vraag vanuit de samenleving. | Niet = 0 pt Matig = 1 pt Goed = 3 pt Uitstekend = 4 pt | De gebiedsvisie beoogt dat de samenleving aan zet is in Noordoost-Twente. De mate waarin de samenleving ‘zit te wachten' op uitvoering van het initiatief is daarvoor een indicator. |
c. Mate waarin wordt bijgedragen aan de directe structurele werkgelegenheid. Onder directe structurele werkgelegenheid word verstaan aantoonbaar aantal arbeidsplaatsen dat gecreëerd wordt als direct meetbaar resultaat van het initiatief en continu aanwezig blijft. Het gaat hier dus niet om tijdelijke werkgelegenheid als gevolg van een eenmalige investering en ook niet om meer arbeidsplaatsen in aan het initiatief rakende ondernemingen. | Niet = 0 pt Matig = 1 pt Goed = 3 pt Uitstekend = 4 pt | De bijdrage wordt voor de score beoordeeld i.r.t. de totale investering en de gevraagde subsidie. Bijv.: een toename van 3 FTE bij een gevraagde subsidie van €30.000, zal hoger scoren dan een toename van 3 FTE bij een gevraagde subsidie van €100.000. Andere economische stimulansen als gevolg van het initiatief kunnen worden opgevoerd onder criterium e. |
d. Mate waarin wordt samengewerkt met andere partijen. | Niet = 0 pt Matig = 1 pt Goed = 3 pt Uitstekend = 4 pt | De gebiedsvisie streeft naar een sociaal-economische impuls van Noordoost-Twente als geheel. Samenwerking wordt daarom beloond met punten, om te stimuleren dat initiatieven individuele belangen gaan overstijgen. Uitstekend kan alleen worden gescoord indien er sprake is van samenwerking met partijen uit alle NOT-gemeenten. |
e. Mate waarin een bijdrage wordt geleverd aan de volgende aspecten: Realisatie van Natura 2000/EHS/PAS/KRW Gevolgen van de demografische ontwikkelingen vergrijzing en krimp Economische impuls (anders dan beschreven bij criterium c) | Geen = 0 pt Matig, 1 aspect = 1 pt Matig, 2 aspecten = 2 pt Goed, 1 aspect = 3 pt Goed, 2 aspecten = 4 pt Uitstekend, 1 aspect = 5 pt Uitstekend, 2 aspecten = 6 pt | In Noordoost-Twente spelen een aantal problemen die om een oplossing vragen en opgaven die moeten worden gerealiseerd. Deze zijn benoemd in dit criterium. De aanvrager wordt gevraagd te beschrijven of en hoe zijn initiatief bijdraagt aan deze gestapelde problematiek. |
f. Mate van innovativiteit van het concept en mogelijkheid tot herhaalbaarheid in Noordoost-Twente. | Niet nieuw = 0 pt Nieuw, concept niet of beperkt herhaalbaar = 2 pt Nieuw, concept herhaalbaar = 4 pt | Nieuwe concepten zijn risicodragend en komen daarom eerder voor ondersteuning in aanmerking. De gebiedsvisie streeft naar een sociaal-economische impuls van Noordoost-Twente als geheel. Daarom worden initiatieven die breder toepasbaar zijn dan in één specifieke context of situatie als waardevoller gezien. |
1. De subsidie als bedoeld in 5.21.2 onder sub a bedraagt maximaal 80% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 8.000 per aanvraag.
2. De subsidie als bedoeld in 5.21.2 onder sub b bedraagt:
bij een score voldoende 25% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 100.000 per aanvraag;
bij een score goed 40% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 100.000 per aanvraag.
3. De subsidie als bedoeld in artikel 5.15.2 sub c bedraagt maximaal 50% van de subsidiabel kosten met een maximale subsidie van € 15.000 per aanvraag.
In aanvulling op artikel 1.1.6 geldt dat de volgende kosten niet subsidiabel zijn:
a. kosten die gemaakt moeten worden om aan wettelijke kaders en beleid te voldoen;
b. vervangingsinvesteringen;
c. kosten voor planvorming;
d. kosten voor grondaankopen;
e. kosten voor sloop;
f. kosten voor nieuwbouw, tenzij afdoende wordt aangetoond dat herbouw niet wenselijk is vanuit vigerend beleid;
g. kosten voor functies in andere categorieën dan opgenomen in Tabel 1 Verbreding bedrijfsactiviteiten;
h. kosten voor functies die niet vallen onder bedrijfsverbreding.
Gedeputeerde staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Gebiedsontwikkeling Noordoost-Twente 2.0.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1:
een projectplan waarin de totale project is omschreven, met inbegrip van de niet subsidieabele activiteiten en de niet subsidiabele kosten;
een de-minimisverklaring.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien:
a. de aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.21.2 sub b betreft en de subsidie minder dan € 15.000 bedraagt.
b. de activiteit een Product Markt Partner Combinatie (PMPC) als bedoeld in artikel 4.23.1.1 sub a betreft;
c. voor de activiteit eerder al subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 moet de subsidieontvanger:
a. de activiteit uiterlijk op 31 december 2015 zijn gestart, bij fysieke projecten betekent dit dat de bouw- of sloopwerkzaamheden zijn begonnen, bij niet-fysieke projecten: benodigde contracten zijn afgesloten en er is een datum voor afronding;
b. indien de subsidie voor een businesscase als bedoeld in artikel 5.21.2 sub a betreft, wordt de businesscase opgestuurd naar de gebiedsontwikkeling Noordoost-Twente ter publicatie op de website http://www.mijnnoordoosttwente.nl/.
[ingetrokken]
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan projecten die passen binnen en die EFRO-cofinancieringsmiddelen ontvangen uit: het Operationeel programma EFRO 2007-2013 Regio Oost-Nederland, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie d.d. 27 juli 2007, nr. C(2007) 3724.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.2.1 moet voldoen aan de volgende criteria:
1. Projecten moeten een EFRO-cofinanciering ontvangen.
2. De aanvraag dient te voldoen aan de voorwaarden die gelden voor het Operationeel programma EFRO 2007-2013 Regio Oost-Nederland, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie d.d. 27 juli 2007, nr. C(2007) 3724.
Kosten zijn subsidiabel indien deze voldoen aan de voorwaarden die gelden voor het Operationeel programma EFRO 2007-2013 Regio Oost-Nederland, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie d.d. 27 juli 2007, nr. C(2007) 3724.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. de-minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun;
b. [vervallen];
c. [vervallen];
d. [vervallen];
e. [vervallen];
f. [vervallen];
g. MKB-onderneming: onderneming als bedoeld in Aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie van 6 mei 2003 (Publicatieblad Europese Gemeenschappen, L124, 20 mei 2003, p.36);
h. Open innovatiecentrum (OIC): een rechtspersoon die voldoet aan de volgende criteria:
er zijn gedeelde faciliteiten zoals opleidingsfaciliteiten of een open access onderzoeksinfrastructuur, zoals laboratoria en testfaciliteiten;
de toegang tot de panden, faciliteiten en activiteiten mogen niet zijn beperkt;
er is geen sprake van een winstoogmerk, de vergoedingen die voor het gebruik van de faciliteiten van het cluster en voor deelneming aan de activiteiten ervan worden gevraagd, moeten een afspiegeling zijn van de kosten daarvan;
doel van het OIC is samenwerking met mkb bedrijven te bevorderen;
het OIC heeft aantoonbaar kennis van één van de volgende sectoren: HTSM, Chemie, Life sciences/health;
het OIC is gevestigd in Overijssel.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
1. onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten bij een Open innovatiecentrum.
2. ondersteuning door het Open innovatiecentrum van een MKB-er bij het opstellen van een businesscase.
Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is:
een MKB-onderneming, met een vestiging in Overijssel of in één van de gemeenten de Wolden, Westerveld, Noordoostpolder, Dronten, Oldebroek, Hattem, Heerde of Meppel; of
een MKB-onderneming, met een vestiging buiten het onder i genoemde gebied;
b. [vervallen];
c. de onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteit is nieuw en risicodragend voor de aanvrager;
d. de onderzoeks en ontwikkelingsactiviteit heeft verband met een proces waarbij kennis en technologie worden samengebracht voor nieuwe of betere produkten, diensten of processen ten opzichte van hetgeen al op de markt beschikbaar is;
e. indien de verleende subsidie een steunmaatregel is, dan moet de subside voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
1. De subsidie op basis van artikel 6.3.2 bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,-- per aanvrager per open innovatiecentrum.
2. [vervallen]
3. [vervallen]
In afwijking van artikel 1.1.5 zijn alle bij het Open innovatiecentrum gemaakte kosten subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor een subsidieplafond vast.
De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid bij de aanvraag:
a. een door de aanvrager en door het Open innovatiecentrum getekende offerte waaruit de hoogte van de subsidiabele kosten blijken;
b. een ingevulde MKB-toets;
c. een de-minimisverklaring
In aanvulling op artikel 1.1.3 wordt de subsidie geweigerd voor zover de de te verlenen subsidie minder dan € 2.500 bedraagt.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1. en 1.4.2 moeten de subsidiabele activiteiten starten binnen drie maanden en zijn afgerond binnen twaalf maanden na subsidieverlening.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Adviescommissie Innovatiefonds: de door Gedeputeerde Staten van Overijssel ingestelde adviescommissie, die adviseert over subsidieaanvragen op basis van deze paragraaf, ingesteld op 10 juni 2014;
b. behouden of gecreëerde arbeidsplaats: de permanent bezette en tot volledige dagtaak omgerekende arbeidsplaats op jaarbasis (1 fte), gebaseerd op een arbeidsovereenkomst voor een aaneengesloten periode van minimaal 12 maanden welke met de businesscase wordt geschapen of in stand wordt gelaten na de realisatie van de businesscase;
c. businesscase: een document waarin is omschreven hoe de aanvrager verwacht geld te gaan verdienen met het te ontwikkelen, het ontwikkelde of het te vermarkten product, proces of de dienst;
d. dekkingsplan: een overzicht van de wijze waarop de aanvrager voorziet in de benodigde financiën voor de realisatie van de businesscase;
e. doorgroeifase: de fase van eerste winst naar uitbreiding activiteiten;
f. duurzaamheid: de mate waarin de businesscase bijdraagt aan maatschappelijke vraagstukken;
g. financieringstekort: de kosten minus de middelen die de aanvrager blijkens het dekkingsplan en de laatstelijk vastgestelde jaarrekening of tussentijdse balans en resultatenrekening kan aanwenden voor de financiering van de businesscase;
h. groeifase: de fase van omzet uit operationele activiteiten naar eerste winst;
i. marktconforme rente: rentetarief en opslag dat hoger of gelijk is aan de berekening overeenkomstig de methode in de Mededeling-rentepercentages;
j. Mededeling-rentepercentages: Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (Pb. 2008, C14/6) of diens opvolger;
k. MKB-onderneming: kleine, middelgrote of micro- onderneming als bedoeld in de Aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (Pb. 2003, L124/36), of diens opvolger;
l. moedermaatschappij: de nauwst met een aanvrager verbonden persoon ten aanzien van wie een ratingverklaring is of kan worden afgegeven;
m. omzet uit operationele activiteiten: vóór de indiening van de aanvraag van subsidie reeds gerealiseerde omzet van minimaal € 100.000,- die voortkomt uit de verkoop van producten, diensten, processen, productmarktcombinaties die in de businesscase verder worden
ontwikkeld of vermarkt;
n. onderneming: een natuurlijke of rechtspersoon die een economische activiteit uitoefent ongeacht de rechtsvorm of de wijze van financiering; een concern wordt als één onderneming aangemerkt;
o. ondernemingen in financiële moeilijkheden: MKB-ondernemingen die voldoen aan de criteria die genoemd zijn in punt 10 op pagina 3 van de Communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (Pb. 2004, C244/2) of diens opvolger;
p. ratingverklaring: een door Gedeputeerde Staten geaccepteerde verklaring waaruit de rating van de aanvrager van een subsidie blijkt conform de Mededeling-rentepercentages, dan wel van diens moedermaatschappij, indien de aanvrager geen rating heeft of kan verkrijgen vanwege het ontbreken van een kredietverleden;
q. rente: marktconforme rente.
r. samenwerkingsverband: een verband met rechtspersoonlijkheid van één of meerdere ondernemingen of één of meerdere kennisinstellingen. Deze rechtspersoonlijkheid moet een dochtermaatschappij, in de zin van artikel 2:24a BW, zijn van ten minste één mkb-onderneming in de groei- of doorgroeifase;
s. special-purpose-vehicle: een vennootschap die voor een specifiek project wordt opgericht en gebruikt;
t. totale uitstaande bedrag: het totale bedrag aan hoofdsom en rente dat de aanvrager op enig moment verschuldigd is aan Gedeputeerde Staten uit hoofde van de geldlening, met uitzondering van nog niet opeisbare rente;
u. uitvoeringsovereenkomst: de overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb die Gedeputeerde Staten met de subsidieontvanger sluit ter uitwerking van de beschikking tot subsidieverlening;
v. verbonden persoon: met betrekking tot een tot het concern behorende rechtspersoon of vennootschap, elke persoon of vennootschap waarvan eerstbedoelde persoon of vennootschap een dochtermaatschappij, in de zin van artikel 2:24a BW, is.
Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie in de vorm van een geldlening verstrekken, tegen marktconforme rente, voor het uitvoeren van een businesscase.
Een aanvraag voor een subsidie in de vorm van een geldlening moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is:
een mkb-onderneming in de groei- of de doorgroeifase; of
een samenwerkingsverband;
b. er is sprake van een uitgewerkte en onderbouwde businesscase. Voor de onderbouwing van de businesscase moeten actuele gegevens, van maximaal drie maanden oud, worden gebruikt. Naast een beschrijving van eventuele bestaande activiteiten, dient duidelijk het belang van de businesscase voor de onderneming te blijken. In het bijzonder dient te worden ingegaan op de volgende aspecten:
aanwezige kennis en ervaring bij ondernemer of ondernemers, management en belangrijke medewerkers met organigram;
aandeelhouders en juridische structuur van de onderneming of de groep van ondernemingen;
strategie en businessmodel;
marktanalyse van bestaande alternatieven, concurrenten en trends;
onderscheidend vermogen van het te ontwikkelen product in vergelijking tot bestaande producten;
getalsmatige onderbouwing van commercieel perspectief, marktomvang, concrete meerwaarde voor eindgebruiker, beoogde marktaandeel en kostprijsopbouw;
wijze van vermarkten;
omzet-, en resultaat- en liquiditeitsprognose;
financiële rendementsberekening voor de businesscase
de behouden of nieuw gecreëerde arbeidsplaatsen in Overijssel en de bijdrage aan duurzaamheid.
c. de businesscase heeft betrekking op één van de volgende sectoren:
High Tech Systems & Materials (HTSM);
Kunststoffen & chemie;
Gezondheidszorg/Life Sciences;
Crossovers die tot stand komen tussen de in sub i tot en met iii van dit lid genoemde sectoren en de sectoren Agrofood, Vrijetijdseconomie, Energie en Bouw;
d. de businesscase wordt uitgevoerd in de provincie Overijssel;
e. door de businesscase worden arbeidsplaatsen behouden of gecreëerd in de provincie Overijssel;
f. de subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, maximaal het financieringstekort en heeft een minimum van € 250.000 en een maximum van € 1.000.000 per aanvrager gedurende de gehele looptijd van de financiering.
1. In afwijking van artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 worden als subsidiabele kosten beschouwd alle kosten van de aanvrager die noodzakelijk zijn om de businesscase uit te voeren en die zijn toe te rekenen aan deze activiteit. Alleen kosten van activiteiten die zijn gestart en uitgevoerd na het indienen van de aanvraag zijn subsidiabel.
2. Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval niet:
) kosten die gemaakt worden ten behoeve van het aanvragen van de subsidie voor de businesscase;
) kosten die anderszins al vergoed zijn o.a. door het Rijk, door andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of door de Europese Commissie.
) Het aflossen van een lening.
1. De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Innovatiefonds Overijssel 2014.
2. In afwijking van artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager bij de aanvraag voor subsidie de volgende gegevens:
de businesscase die voldoet aan de criteria zoals genoemd in artikel 6.4.3 sub b;
een beschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, waarbij onder meer wordt aangegeven op welke sector de activiteiten betrekking hebben;
de doelstellingen en resultaten die worden nagestreefd met de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;
een overzicht van de subsidiabele kosten;
een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd, met vermelding van de startdatum van de activiteit. Inclusief een liquiditeitsbegroting waaruit de voorgestelde bevoorschotting van de subsidie blijkt;
een overzicht van subsidies die aangevraagd zijn of gaan worden, in behandeling of verstrekt zijn, voor de subsidiabele activiteit;
een onderbouwing van de bijdrage aan duurzaamheid en het aantal behouden en gecreëerde arbeidsplaatsen;
een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, niet ouder dan een half jaar, waaruit in ieder geval ook de tekenbevoegdheid blijkt;
een ingevulde MKB-verklaring;
verklaring dat de aanvrager niet een onderneming in financiële moeilijkheden is;
de laatste drie vastgestelde jaarrekeningen, tenzij de aanvrager minder dan drie jaar geleden is opgericht, in welk geval het aantal jaarrekeningen gelijk is aan het aantal boekjaren dat is verstreken sinds de oprichting van aanvrager;
de laatste drie vastgestelde jaarrekeningen van de moedermaatschappij van de aanvrager, tenzij de moedermaatschappij minder dan drie jaar geleden is opgericht, in welk geval het aantal jaarrekeningen gelijk is aan het aantal boekjaren dat is verstreken sinds de oprichting van aanvrager, en tenzij de aanvrager geen moedermaatschappij heeft;
stukken die nodig zijn om de ratingcategorie en zekerheidsstelling zoals bedoeld in de Mededeling-rentepercentages te kunnen bepalen;
bewijsstukken waaruit blijkt dat de aanvrager over middelen beschikt die kunnen worden aangewend ter financiering van de businesscase;
documentatie ten behoeve van het uitvoeren van een management, financiële, een technische, een fiscale en juridische due diligence;
een recent bankafschrift waaruit de tenaamstelling van de subsidieaanvrager blijkt.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
1. Voor het bepalen van het bereiken van het van toepassing zijnde subsidieplafond, beslissen Gedeputeerde Staten op volgorde van het tijdstip van ontvangst.
2. Indien de aanvraag nog niet volledig is, wordt het tijdstip van ontvangst bepaald door het moment waarop de aanvraag wel volledig is.
3. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de totale punten die de aanvraag behaalt. De prioritering vindt plaats op basis van het hoogst aantal behaalde punten voor de volgende onderdelen samen:
de aangevraagde lening in verhouding tot de financiële bijdrage van de aanvrager en overige partijen aan de businesscase, maximaal 60 punten;
de behouden of nieuw gecreëerde arbeidsplaatsen in Overijssel, maximaal 15 punten;
de bijdrage aan duurzaamheid, maximaal 15 punten;
subsidieaanvraag is ingediend door een samenwerkingsverband, maximaal 10 punten.
Een subsidieaanvraag wordt, nadat de aanvraag volledig is, om advies voorgelegd aan de Adviescommissie Innovatiefonds, die binnen 12 weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt.
Gedeputeerde Staten weigeren in afwijking van artikel 1.3.1. de subsidie indien:
a. de te verlenen subsidie minder bedraagt dan € 250.000;
b. de werkelijke kosten naar het oordeel Gedeputeerde Staten niet in redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat;
c. de businesscase naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet haalbaar of uitvoerbaar is in een periode van vier jaar na verlening van de subsidie;
d. de geldlening niet ten behoeve van de businesscase wordt aangewend;
e. uit de ratingverklaring blijkt dat de aanvrager van een geldlening of diens moedermaatschappij tot de ratingcategorie CCC of lager behoort, tenzij geen ratingverklaring kan worden afgegeven bijvoorbeeld omdat de aanvrager een special-purpose-vehicle is of een startende onderneming in de groei- of doorgroeifase zonder kredietverleden en zonder moedermaatschappij;
f. ten aanzien van de aanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering voor onrechtmatig verleende staatssteun geldt;
g. de aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert;
h. de aanvrager over onvoldoende financiële middelen kan beschikken om de businesscase uit te voeren;
i. de aanvrager tijdens de looptijd van de subsidie loon in welke vorm dan ook verstrekt aan een persoon die voor hem werkzaam is, dat uitgaat boven 130 procent van de bezoldiging van de minister, inclusief sociale verzekeringspremies, belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen en voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn;
j. de kosten van de subsidiabele activiteit redelijkerwijs anders kunnen worden gedekt;
k. de lening en rente naar het oordeel Gedeputeerde Staten niet conform artikel 6.4.11 kunnen worden terugbetaald;
l. voor de activiteit subsidie kan worden aangevraagd op grond van een paragraaf van hoofdstuk 8 "Milieu".
1. De subsidieontvanger sluit met Gedeputeerde Staten uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie een uitvoeringsovereenkomst.
2. De subsidieontvanger betaalt in ieder geval jaarlijks het overeengekomen aflossingsbedrag en verschuldigde rente met ingang van achttien maanden volgend op de datum van verlening van de subsidie, aan Gedeputeerde Staten terug. De rente is verschuldigd vanaf aanvang van de geldlening over het totale uitstaande bedrag. Terzake van de aflossing en de verschuldigde rente wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken en kunnen verplichtingen worden opgenomen ten aanzien van de kredietwaardigheid van de subsidieontvanger.
3. De subsidieontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten van de omstandigheid dat hij verwacht niet binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn te beschikken over de vereiste vergunningen, ontheffingen of andere rechtens benodigde toestemmingen in verband met het realiseren van de businesscase.
4. De subsidieontvanger dient binnen een jaar na subsidieverlening te starten met de uitvoering van de businesscase.
5. De businesscase moet binnen vier jaar na verlening van de subsidie zijn gerealiseerd.
6. De subsidieontvanger dient uiterlijk na verloop van de duur van de geldlening, zoals vermeld in de uitvoeringsovereenkomst, aan te tonen dat de businesscase conform de aanvraag is uitgevoerd en voltooid. Daarbij rapporteert de aanvrager ook over de bijdrage aan duurzaamheid en de bruto behouden en gecreëerde werkgelegenheid door de businesscase. In afwijking van artikel 1.4.1, derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het vaker dan één keer per jaar afleggen van rekening en verantwoording omtrent de voortgang van de businesscase en de stukken die daarbij worden overgelegde daaraan verbonden inkomsten. Dit wordt in de uitvoeringsovereenkomst vastgelegd.
7. Gedeputeerde Staten kan de subsidieontvanger de verplichting opleggen om ter zake van de te verlenen subsidie zekerheden te verstrekken. Ter uitvoering van deze verplichting kunnen bepalingen worden opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst.
8. De subsidieontvanger doet binnen twee weken melding aan Gedeputeerde Staten, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of niet geheel vóór de in de beschikking vermelde datum waarop deze uiterlijk moeten zijn verricht, zullen worden verricht of dat vóór die datum niet of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.
9. De subsidieontvanger informeert Gedeputeerde Staten binnen twee weken schriftelijk over:
besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten van de subsidieontvanger dan wel ontbinding van de rechtspersoon van de subsidieontvanger;
relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden of besluiten daartoe;
wijziging van de statuten voor zover het betreft de rechtsvorm van de rechtspersoon, het doel van de rechtspersoon of besluiten daartoe en wijzigingen van de bestuurssamenstelling.
10. De subsidieontvanger of diens moedermaatschappij dient tot en met de subsidievaststelling ten minste ratingcategorie CCC behouden.
11. De subsidieontvanger is verplicht bij de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten bekend te maken dat de realisatie van de businesscase (mede) mogelijk gemaakt is door "Innovatiefonds Overijssel".
12. De subsidieontvanger verstrekt ten minste één maal per kalenderjaar financiële overzichten en verslagen waarin in ieder geval is opgenomen de jaarlijks op te stellen begroting, alsmede de jaarlijks op te stellen jaarstukken alsmede een verklaring van de externe accountant van de subsidieontvanger, welke (ten minste) een beoordelingsverklaring dient te zijn, en het voorstel tot bestemming van het nettoresultaat, inclusief een eventuele managementletter.
1. De subsidieontvanger kan Gedeputeerde Staten verzoeken om het subsidiebedrag in andere termijnen terug te betalen.
2. De subsidieontvanger kan Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 6.4.11 tweede lid.
3. De ontheffing, bedoeld in het tweede lid, kan worden verleend indien:
terugbetaling door bijzondere omstandigheden niet mogelijk is;
een strikte toepassing van artikel 6.4.11 tweede lid naar het oordeel van Gedeputeerde Staten door bijzondere omstandigheden zou leiden tot een onredelijke beslissing.
4. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat bij het verzoek om ontheffing als bedoeld in het tweede lid van dit artikel een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het BW wordt overgelegd.
5. Er wordt geen uitstel of ontheffing verleend wanneer de ontheffing naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in strijd is met de toepasselijke staatssteunregels, zoals onder meer bedoeld in artikel 6.4.15.
Ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening wordt een uitvoeringsovereenkomst gesloten met de volgende kenmerken:
a. De hoogte van de geldlening per businesscase is maximaal 50% van de subsidiabele kosten.
b. De looptijd van de geldlening bedraagt een bepaalde tijd doch maximaal tien jaar en eindigt in ieder geval vóór 31 december 2024.
c. De rente van de geldlening is gedurende de looptijd van de geldlening vast.
d. Gedeputeerde Staten kunnen een boetevrije vervroegde aflossing van de geldlening toestaan.
1. In afwijking van artikel 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling uiterlijk 13 weken voor aflossing van de lening ingediend.
2. De aanvraag tot vaststelling bevat in afwijking van artikel 1.5.3:
een eindverslag omtrent de uitvoering en de resultaten van de businesscase waaruit blijkt dat de businesscase is gerealiseerd,
inzicht in het met de businesscase gerealiseerde behouden en gecreëerde arbeidsplaatsen en bijdrage aan duurzaamheid en
de laatstelijk vastgestelde jaarrekening van de subsidieontvanger voorzien van een verklaring van een accountant, welke verklaring tenminste dient te zijn een beoordelingsverklaring.
De subsidie wordt verstrekt met inachtneming van de Mededeling-rentepercentages.
1. Gedeputeerde Staten kunnen in afwijking van artikel 1.3.3 de aanvrager een voorschot van maximaal 100 % van de verleende subsidie verlenen.
2. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie in gedeelten uitbetalen.
3. Een voorschot wordt uitbetaald indien:
de aanvrager een daartoe strekkend rechtsgeldig namens de aanvrager ondertekend verzoek doet conform het aan de uitvoeringsovereenkomst aangehechte standaardverzoek, en
Gedeputeerde Staten van oordeel is dat de businesscase nog steeds realiseerbaar is en voldaan is aan de overige bepalingen uit artikel 6.4.11, en
een verklaring dat de onderneming niet in financiële moeilijkheden is, en
een kopie recent bankafschrift van de aanvrager.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. agro&food sector: alle bedrijven in de voedselketen, inclusief de voor de voedingsmiddelen bestemde logistiek, handel, financiële dienstverlening en onderzoek en ontwikkeling. De afbakening van de bedrijven in de agro&foodsector is gebaseerd op de Monitor topsectoren, Methodebeschrijving en tabellenset van het CBS;
b. gezamenlijke activiteit: aanvraag voor dezelfde subsidiabele activiteit van meerdere ondernemingen of organisaties uit de agro&foodsector die potentiële afnemers van de uitkomsten van de kennisvraag zijn;
c. innovatie; een nieuw product, techniek, dienst of proces dat bijdraagt aan versterking en verduurzaming van de agro&food sector;
d. kennisvraag: vraag naar kennis of onderzoek gericht op een innovatie;
e. onderneming: een natuurlijk persoon, een privaatrechtelijke persoon, vennootschap of eenmanszaak die gericht is op het maken van winst;
f. organisatie: het geheel van productiefactoren, procedures en mensen die samenwerken om bepaalde doelstellingen te bereiken;
g. Uitvoeringsprogramma Agro&food Overijssel 2013 - 2015: uitvoeringsprogramma, zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 5 februari 2013 met kenmerk 2013/0024142.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken ten behoeve van een kennisvraag gericht op versterking en verduurzaming van de Overijsselse agro&food sector.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een organisatie of een onderneming uit de agro&food sector, met een vestiging in Overijssel;
b. de activiteit is nieuw voor de agro&food sector en risicodragend voor de aanvrager;
c. de activiteit draagt bij aan de ambities voor verduurzaming en innovatie in de agro&food sector zoals omschreven in het Uitvoeringsprogramma agro&food Overijssel 2013 - 2015.
d. als de verleende subsidie een steunmaatregel is, dan voldoet de subsidie aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 6.500 per aanvrager en een maximum van € 19.500 per gezamenlijke activiteit.
Overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid zijn uitsluitend kosten derden subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor een subsidieplafond vast.
1.De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier Kennisondersteuning Agro&food Overijssel.
2. De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid bij de aanvraag voor subsidie een door de aanvrager en een kennisinstelling getekende offerte waaruit de hoogte van de subsidiabele kosten en de projectperiode blijkt.
Gedeputeerde Staten van Overijssel leggen de subsidieaanvragen voor aan de adviescommissie agro&food die binnen 6 weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt. De adviescommissie adviseert Gedeputeerde Staten over de innovatieve waarde en de kwaliteit van het project en of het project bijdraagt aan de ambities voor verduurzaming en innovatie in de agro&food sector zoals omschreven in het Uitvoeringsprogramma agro&fooed Overijssel 2013-2015.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien de subsidiabele kosten minder dan € 2.500 bedraagt.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1. en 1.4.2 moet de subsidieontvanger binnen drie maanden na datum van de subsidieverlening zijn gestart met de uitvoering van de subsidiabele activiteit en deze activiteit binnen twaalf maanden na datum van de subsidieverlening hebben afgerond.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Agro&food sector: alle ondernemingen of organisaties in de voedselketen, inclusief de voor de voedingsmiddelen bestemde logistiek, handel, financiële dienstverlening en onderzoek en ontwikkeling. De afbakening van de bedrijven in de Agro&foodsector is gebaseerd op de Monitor topsectoren, Methodebeschrijving en tabellenset van het CBS;
b. deskundige: een derde met voor het innovatief project relevante kennis en ervaring, aangetoond aan de hand van en referentie of een cv van deze deskundige;
c. onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent;
d. Programma Agro&food Overijssel 2013-2015: uitvoeringsprogramma, zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 5 februari 2013 met kenmerk 2013/0024142.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een innovatief project dat bijdraagt aan verduurzaming van de Agro&food sector. De subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor:
a. onderzoek naar de haalbaarheid en effectiviteit een nieuw product, techniek, dienst of proces;
b. inhuur deskundigen ten behoeve van de realisatie van een innovatief project;
c. investering ten behoeve van de realisatie van een innovatief project.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een organisatie of een onderneming uit de Agro&food sector met een vestiging in Overijssel;
b. het innovatieve project omvat een een proof of concept, dit betekent dat de activiteit gericht is op het bewijzen van de haalbaarheid en effectiviteit van een innovatief project in de praktijk;
c. het innovatieve project behelst samenwerking tussen ten minste twee onderling onafhankelijke ondernemingen of organisaties in de Agro&food sector;
d. het innovatief project draagt bij aan de ambities voor verduurzaming en innovatie in de Agro&food sector zoals omschreven in het Uitvoeringsprogramma Agro&food Overijssel 2013-2015;
e. de haalbaarheid en slagingskans van het innovatieve project is aangetoond aan de hand van een businesscase;
f. indien sprake is van een steunmaatregel dan moet de subsidie als bedoeld in artikel 6.6.2 sub c aan landbouwbedrijven die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten voldoen aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw en de subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening;
g. na het oordeel van de adviescommissie als bedoeld in artikel 6.6.8 is subsidie een passend financieringsvorm ter realisatie van het innovatief project.
De subsidie bedraagt maximaal € 200.000 per deelnemer en maximaal € 400.000 per innovatief project, met dien verstande dat:
a. de subsidie voor onderzoek, als bedoel in artikel 6.6.2 sub a maximaal 70% van de subsidiabele kosten bedraagt;
b. de subsidie voor inhuur deskundige, als bedoeld in artikel 6.6.2 sub b maximaal 70% van de subsidieabele kosten bedraagt;
c. de subsidie voor investeringen, als bedoeld in artikel 6.6.2 sub c maximaal 40% van de subsidiabele kosten bedraagt.
1. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 6.6.2 sub b geldt dat uitsluitend de kosten voor derden, als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid, subsidiabel zijn.
2. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 6.6.2 sub c geldt dat uitsluitend de volgende kosten van derden subsidiabel zijn:
kosten voor verwerving of verbetering van onroerende goederen;
de koop of huurkoop van machines en materieel.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier Innovatie Agro&food Overijssel.
2. De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.2.1 bij de aanvraag een business case die uit tenminste de volgende onderdelen bestaat:
een projectplan;
een investeringsplan met een begroting;
een exploitatiebegroting van de eerste drie jaar;
een financieringsplan.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
Een aanvraag voor subsidie wordt voor advies voorgelegd aan de adviescommissie Agro&food die een advies uitbrengt over het innovatieve karakter, de haalbaarheid en de slagingskans van het innovatief project. Daarnaast adviseert de adviescommissie of subsidie een passend financieringvorm voor het innovatief project is.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien:
a. minder dan € 75.000 aan subsidie zal worden verstrekt;
b. de aanvraag betrekking heeft op uitsluitend een onderzoek of inhuur deskundigheid;
c. de aanvrager een landbouwonderneming in moeilijkheden betreft;
d. de investering betrekking heeft op een gewone vervangingsinvestering.
In aanvulling op artikel 1.4.1 moet de subsidieontvanger de activiteiten uiterlijk op 31 december 2017 hebben afgerond.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. behouden of gecreëerde arbeidsplaats: de permanent bezette en tot volledige dagtaak omgerekende arbeidsplaats op jaarbasis (1 fte), gebaseerd op een arbeidsovereenkomst voor een aaneengesloten periode van minimaal 12 maanden welke met de businesscase wordt geschapen of in stand wordt gelaten na de realisatie van de businesscase;
b. businesscase: een document waarin op basis van de informatie als genoemd in artikel 6.7.3 sub d, de zakelijke afweging om een maatschappelijke ICT dienst te ontwikkelen en te implementeren beschreven wordt;
c. deskundige: een derde met voor het project relevante kennis en ervaring, aangetoond aan de hand van een cv, referentie of onderbouwing;
d. experimentele ontwikkeling en toegepast onderzoek: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden voor plannen, schema's of ontwerpen van nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, procedés of diensten. De ontwikkeling van commercieel bruikbare prototypes en proefprojecten valt eveneens onder experimentele ontwikkeling indien het prototype het commerciële eindproduct is en de productie ervan te duur is om alleen voor demonstratie- en validatiedoeleinden te worden gebruikt. Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan de routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien deze wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;
e. grootschalige uitrol: het beschikbaar krijgen van een maatschappelijke ICT dienst voor minimaal 10% van de potentiële gebruikers van de dienst in Overijssel;
f. maatschappelijke ICT dienst: een samenhangend geheel van IT infrastructuur, toepassingen en ondersteunende diensten, die gezamenlijk concrete bedrijfs- en werkprocessen van publieke organisaties ondersteunen;
g. maatschappelijk rendement: behouden of nieuw gecreëerde arbeidsplaatsen in Overijssel én de bijdrage aan duurzaamheid, veiligheid, leefbaarheid, gezondheid, welzijn, openbaar bestuur, uitgavenreductie of vermindering van de administratieve lastendruk;
h. MKB onderneming: kleine, middelgrote of micro-onderneming als bedoeld in de Aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (Pb. 2003, L124/36), of diens opvolger;
i. onderneming: een natuurlijke of rechtspersoon, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitvoert;
j. penvoerder: de onderneming of organisatie die namens het samenwerkingsverband is aangewezen als vertegenwoordiger;
k. proeftuin: een fysieke of virtuele plek waar maatschappelijke ICT diensten worden getest op de beoogde effecten, gebruikersgemak, gebruikersacceptatie en acceptatie van aanpassing van het werkproces;
l. publieke sector: overheid, semi-overheid en privaatrechtelijke organisaties die publieke taken uitvoeren;
m. samenwerkingsverband: een verband van tenminste één onderneming én tenminste één organisatie uit de publieke sector, waarbij iedere partij voor eigen rekening en risico kosten maakt en betaalt ten behoeve van de uitvoering van de businesscase.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten ter uitvoering van een businesscase:
a. experimentele ontwikkeling en toegepast onderzoek;
b. inhuur van deskundigen;
c. investeringen;
d. grootschalige uitrol van een maatschappelijke ICT dienst.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een samenwerkingverband;
b. de penvoerder vraagt namens het samenwerkingsverband de subsidie aan;
c. de businesscase richt zich op de ontwikkeling, het testen én de toepassing van een maatschappelijke ICT dienst;
d. de haalbaarheid en slagingskans van de maatschappelijke ICT dienst is aangetoond aan de hand van een businesscase, waarin in het bijzonder is ingegaan op:
aanwezige kennis bij de betrokken ondernemers of organisaties om de businesscase uit te voeren;
een beschrijving van de organisatie die de businesscase gaat uitvoeren;
juridische aspecten;
het onderliggende businessmodel c.q. verdienmodel en voor organisaties uit de publieke sector het exploitatiemodel;
onderscheidend vermogen van de te ontwikkelen dienst in vergelijking tot bestaande diensten;
getalsmatige onderbouwing van commercieel perspectief, marktomvang, concrete meerwaarde voor de eindgebruiker en beoogd marktaandeel;
wijze van vermarkten;
omzet- en resultaat prognose en voor organisaties uit de publieke sector een exploitatieprognose;
wie de maatschappelijke ICT dienst gaat betalen en of de kosten voor de eindgebruiker acceptabel zijn;
wat nodig is om gebruik van de maatschappelijke ICT dienst te continueren of op te schalen, zowel bij ‘afnemer en gebruiker' als bij ‘aanbieder en ondernemer'.
e. de businesscase draagt bij aan de realisatie van de provinciale opgaven op het gebied van Economie, Platteland, Mobiliteit en Energie, zoals omschreven in de vastgestelde provinciale beleidsnota's;
f. de businesscase wordt uitgevoerd in Overijssel;
g. de businesscase heeft maatschappelijk rendement in Overijssel;
h. indien sprake is van een steunmaatregel, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 25 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening II of aan artikel 2 van de De-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 300.000 per aanvraag.
1. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 6.7.2 sub b geldt dat uitsluitend de kosten voor derden, als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid, subsidiabel zijn.
2. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 6.7.2 lid sub c geldt dat uitsluitend de volgende kosten subsidiabel zijn:
de kosten voor aanpassingen van onroerende goederen;
de koop en of huurkoop van materieel en apparatuur.
3. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 6.7.2 sub d geldt dat uitsluitend de proceskosten die samenhangen met de grootschalige uitrol van een maatschappelijke ICT dienst subsidiabel zijn.
4. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 6.7.2 sub a tot en met sub d geldt dat de kosten diesamenhangen met het managen van de uitvoering van de businesscase subsidiabel zijn tot maximaal 15% van de totale projectkosten.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier Maatschappelijke ICT diensten Overijssel.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op van artikel 1.2.1 tweede lid, bij de aanvraag voor subsidie de volgende gegevens:
een onderbouwing van het maatschappelijke rendement;
de businesscase die voldoet aan de criteria zoals genoemd in artikel 6.7.3 sub d;
indien van toepassing een ingevulde en ondertekende MKB-verklaring;
een samenwerkingsverklaring waaruit blijkt dat alle partijen in het samenwerkingsverband verantwoordelijkheid dragen voor de uitvoering van de businesscase én waarin de penvoerder door de samenwerkende partijen wordt gemachtigd om als vertegenwoordiger namens deze partijen op te treden;
referenties of een cv van de in te huren deskundige(n), dan wel een omschrijving van de in te huren deskundigheid.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten weigeren in aanvulling van artikel 1.3.1. de subsidie indien:
a. de te verlenen subsidie minder bedraagt dan € 100.000;
b. de kosten van de subsidiabele activiteit redelijkerwijs anders kunnen worden gedekt;
c. de subsidieaanvraag een bijdrage in de exploitatie betreft;
d. de subsidie voor meer dan 70% wordt aangewend door slechts één van de samenwerkende partijen;
e. de subsidie betrekking heeft op een gewone vervangingsinvestering;
f. de werkelijke kosten naar het oordeel Gedeputeerde Staten niet in redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat.
Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen die op dezelfde dag zijn ontvangen het subsidieplafond wordt overschreden, wordt in afwijking van artikel 1.1.3. de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de totale punten die de aanvraag behaalt. De prioritering vindt plaats op basis van het hoogst aantal behaalde punten voor de volgende onderdelen samen:
a. het maatschappelijk rendement, maximaal 30 punten;
b. het perspectief voor opschaling van de dienst, maximaal 30 punten;
c. de bijdrage aan de realisatie van de provinciale opgaven op het gebied van Economie, Platteland, Mobiliteit en Energie, maximaal 30 punten
De subsidieontvanger is, in aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2, verplicht:
a. binnen een jaar na subsidieverlening te starten met de uitvoering van de businesscase en deze gerealiseerd te hebben binnen drie jaar na verlening van de subsidie;
b. de resultaten te verspreiden via conferenties, publicaties, open access-repositories, gratis of opensource-software.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. BDU: Brede Doeluitkering.
b. Bestedingsplan BDU: een jaarlijks door Gedeputeerde Staten op te stellen plan waarin de voorgenomen uitgaven, verdeling over de beleidssectoren en reserveringen zijn opgenomen. Het bestedingsplan bevat een verdeling van de BDU-middelen over:
maatregelen met betrekking tot het provinciaal verkeer- en vervoerbeleid die worden uitgevoerd door de provincie;maatregelen met betrekking tot het gemeentelijk en intergemeentelijk verkeer- en vervoerbeleid die worden uitgevoerd door een gemeente of door een samenwerkingsverband.
maatregelen met betrekking tot het gemeentelijk en intergemeentelijk verkeer- en vervoerbeleid die worden uitgevoerd door een gemeente of door een samenwerkingsverband.
c. samenwerkingsverband: een aantal gemeenten die met betrekking tot een bepaald project samenwerking gaan zoeken en daarvoor gezamenlijk een aanvraag voor subsidie indienen.
Gedeputeerde Staten kunnen een jaarlijkse subsidie verstrekken voor het realiseren van:
a. infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten of
b. gedragsbeïnvloedingsprojecten.
Een aanvraag voor het realiseren van activiteiten als bedoeld in artikel 7.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente, een waterschap of een samenwerkingsverband in West-Overijssel
b. het project past in de Omgevingsvisie Overijssel;
c. het project past in het bestedingsplan BDU als bedoeld in artikel 6 van de Wet BDU verkeer en vervoer;
d. het project is uitvoeringsgereed;
e. ten aanzien van een aanvraag voor subsidie voor de realisatie van infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten geldt dat de subsidiabele kosten van het project ten minste € 100.000,-- bedragen;
1. De subsidie voor infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten bedraagt:
maximaal 75% van de subsidiabele kosten voor openbaar vervoersprojecten en verkeersongevallen- concentratiepunten;
maximaal 50% van de subsidiabele kosten voor de overige infrastructuurprojecten.
2. De subsidie voor gedragsbeïnvloedingsprojecten bedraagt maximaal 75% van de projectkosten.
3. Gedeputeerde Staten kunnen voor specifieke projecten afwijken van de in het eerste en tweede lid genoemde maximale subsidiepercentages.
In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de kosten voor vervanging, beheer en onderhoud parkeerinfrastructuur niet subsidiabel.
Gedeputeerde Staten kunnen voor specifieke projecten afwijken van de in artikel 1.2.2 tweede lid genoemde indieningstermijn.
In aanvulling op artikel 1.2.1 eerste lid hebben Gedeputeerde Staten voor zowel infrastructurele- als gedragsbeïnvloedingsprojecten een aanvraagformulier vastgesteld die bij de aanvraag dient te worden overlegd.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het Bestedingsplan BDU vast, waarmee tevens het subsidieplafond voor verkeers- en vervoersprojecten wordt vastgesteld. Voor het subsidieplafond wordt een begrotingsvoorbehoud gemaakt. Als achteraf blijkt dat de beschikbare middelen afwijken van deze begroting, dan kan besloten worden het subsidieplafond aan te passen.
In afwijking van artikel 1.1.3 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die vóór 1 oktober zijn ontvangen en die voldoen aan de in artikel 7.1.3 genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde die het best aansluit bij de bestedingsdoelen zoals genoemd in het jaarlijks vast te stellen Bestedingsplan BDU. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dat toestaat.
In afwijking van artikel 1.2.3 derde lid beslissen Gedeputeerde Staten binnen dertien weken nadat het advies van het bestuurlijk vervoerberaad West-Overijssel is ontvangen. Gedeputeerde Staten
beslissen in ieder geval uiterlijk binnen 22weken nadat de indieningstermijn als bedoeld in artikel 7.1.6 is verstreken.
1. In afwijking van artikel 1.3.3 derde lid wordt voor infrastructurele projecten een voorschot verleend in overeenstemming met de voortgang van het project, met een maximum van 90%.
2. In afwijking van artikel 1.3.3 derde lid wordt voor gedragsbeïnvloedingsprojecten bij het versturen van de beschikking een voorschot van ten hoogste 50% van het verleende subsidiebedrag uitbetaald.
De aanvrager overlegt binnen twee maanden na afloop van het subsidietijdvak wat betreft gedragsbeïnvloedingsprojecten een verslag van de geleverde (deel)prestaties en de kosten daarvan.
1. In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en artikel 1.4.2 dient de subsidieontvanger voor infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten aan de hand van primaire documenten zichtbaar toezicht te houden.
2. Een infrastructureel project is pas gerealiseerd als een procesverbaal van oplevering heeft plaatsgevonden en er verificatie van oplevering ter plaatse is uitgevoerd.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. fietsverplaatsingen op een ketenrelatie: een verplaatsing in de vervoersketen fiets en openbaar vervoer of fiets en auto tijdens een reis van A naar B;
b. ketenrelatie: een reisverbinding waarop de fiets in combinatie met het openbaar vervoer of auto, een goed alternatief kan vormen voor een reis met de auto;
c. onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd, die een economische activiteit uitvoert;
d. programma Ketenmobiliteit: op 11 december 2013 door PS vastgesteld Kracht van Overijssel programma Ketenmobiliteit;
e. stedelijke netwerken Overijssel: Zwolle-Kampen, Twente, Overijsselse deel van de Stedendriehoek;
f. regionaal OV-knooppunt: treinstation, busstation of bushalte waar minimaal twee buslijnen met een frequentie van minimaal 4x per uur in de spits, een verbindingsmogelijkheid bieden.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een rechtspersoon, een vennootschap of een maatschap;
b. de activiteit past binnen de uitgangspunten en doelstellingen van het programma Ketenmobiliteit;
c. de aanvraag heeft betrekking op een kansrijke ketenrelatie, met de volgende kenmerken:
het fietsdeel van de reisverbinding heeft een herkomst of bestemming in ten minste één van de stedelijke netwerken binnen Overijssel; en
de ketenrelatie betreft een reisverbinding met een herkomst of bestemming in ten minste één van de stedelijke netwerken binnen Overijssel; en
het fietsdeel van de reisverbinding heeft een herkomst of bestemming op een regionaal OV-knooppunt; en
de reisverbinding betreft een verbinding voor, woon-werk, woon-school of woon-winkelverkeer, waarbij de minimale omvang reizigerstroom woon-werk woon-school ten minste 150 per richting per dag bedraagt;
d. er is aangetoond dat aan de kenmerken voor een kansrijke ketenrelatie, als bedoeld onder sub c, wordt voldaan door:
te verwijzen naar een kansrijke ketenrelatie uit de lijst opgenomen in Bijlage 1; of
de kansrijkheid van de relatie te onderbouwen, aan de hand van de kenmerken zoals genoemd in sub c, waarbij kenmerk als bedoeld onder sub c, iv, tevens is voorzien van een kwantitatieve onderbouwing;
e. de maatregel leidt tot een aantoonbare toename van het aandeel fietsverplaatsingen op betreffende kansrijke ketenrelatie;
f. indien de subsidiabele activiteit een gedragsbeïnvloedende maatregel betreft die niet eenmalig van aard is, dient deze maatregel aantoonbaar aannemelijk twee jaar na het einde van de projectperiode, zonder provinciale subsidie geëxploiteerd te kunnen worden;
g. indien de subsidie een steunmaatregel is voldoet het aan artikel 2 van de-minimisverordening.
1. De subsidie als bedoeld onder artikel 5.16.1.2 sub a bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten meteen maximum van € 75.000,-- per aanvraag.
2. De subsidie als bedoeld onder artikel 5.16.1.2 sub b bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000,-- per aanvraag.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
1. De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Ketenmobiliteit Overijssel 2014 en 2015, Fiets in de keten.
2. Aanvullend op artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager tevens:
een plan van aanpak waarin de kwantitatieve onderbouwing van de verwachte toename van het aandeel fietsverplaatsingen op de betreffende kansrijke ketenrelatie, is beschreven;
een monitoringsplan waarin is beschreven hoe een bijdrage aan een toename van het aandeel fietsverplaatsingen op de kansrijke ketenrelaties met meetgegevens aangetoond gaat worden;
een offerte waaruit de projectperiode en de subsidiabele kosten blijken;
een ingevulde de-minimisverklaring indien de aanvrager een onderneming is;
indien de aanvraag betrekking heeft op een gedragsbeïnvloedende maatregel niet zijnde een eenmalige maatregel een exploitatiebegroting voor twee jaar na het einde van de projectperiode.
Een aanvraag voor subsidie wordt, in aanvulling op artikel 1.4.1, geweigerd indien:
a. voor de activiteit subsidie is verstrekt op basis van een andere paragraaf van dit uitvoeringsbesluit of de Asv;
b. de subsidie minder dan € 10.000,-- bedraagt.
In aanvulling op artikel 1.4.1 moet de subsidieontvanger:
a. de bijdrage aan een toename van het aandeel fietsverplaatsingen op de kansrijke ketenrelaties met meetgegevens onderbouwen aan de hand van:
een nulmeting en een eindmeting in 2015; of
een nulmeting en indicatieve meting van het eerste effect in 2015;
b. de activiteiten uiterlijk op 31 december 2015 hebben afgerond.
In deze paragraaf wordt verstaan onder fietsenstalling: overdekte of onoverdekte bergplaats waar fietsen kunnen worden neergezet.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren een nieuwe fietsenstalling of het uitbereiden van een bestaande fietsenstalling.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is één van de volgende gemeenten: Deventer, Zwolle, Kampen, Almelo, Hengelo, Enschede, Borne, Oldenzaal, Raalte, Hardenberg, Steenwijkerland, Hof van Twente, Rijssen-Holten of Twenterand;
b. de activiteit past binnen de uitgangspunten en doelstellingen van het programma Ketenmobiliteit, zoals omschreven onder artikel 7.2.1.1 sub d;
c. de fietsenstalling wordt gerealiseerd op in het stationsgebied van een treinstation in de aanvragende gemeente;
d. de aanvraag is gebaseerd op de prognose voor de aantal te realiseren fietsplaatsen zoals bepaald door ProRail;
e. de subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat 50% van de subsidiabele kosten wordt bijgedragen door ProRail.
De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabel kosten met een maximale subsidie van € 200.000,-- per aanvraag.
Uitsluitend kosten derden, als bedoeld onder artikel 1.1.5 vierde lid, zijn subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Ketenmobiliteit Overijssel 2014 en 2015, Ruimte voor de fiets.
In aanvulling op artikel 1.4.1 moet de subsidieontvanger:
a. binnen twee weken na ondertekening, een afschrift overleggen van het contract tussen de gemeente en ProRail met betrekking tot de realisatie van de fietsenstalling;
b. de activiteit uiterlijk op 31 december 2015 hebben afgerond.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. DVM-exchange:een landelijk open standaard voor Dynamisch Verkeersmanagement. Met DVM-exchange worden de verschillende soorten systemen van de verschillende leveranciers en wegbeheerders op een open, gestructureerde en kosteneffectieve manier gecombineerd ten behoeve van gecoördineerd netwerkmanagement;
b. GelOve project:een samenwerking tussen provincie Overijssel en Gelderland waarbij ervaring wordt opgedaan met de inzet van Regionaal Operationeel Verkeersmanagement (ROVM). Daartoe is een Netwerk Management Systeem ontwikkelt, waarmee regionale regelscenario's ingezet kunnen worden.
c. NMS: het Netwerk Management Systeem, is een systeem dat het mogelijk maakt om aangesloten DVM-instrumentarium vanuit één systeem te bedienen;
d. Verkeerscentrale: de verkeerscentrale van Rijkswaterstaat te Wolfheze vanwaar monitoring van het netwerk en bediening van DVM-systemen van Rijkswaterstaat in de regio Noord- en Oost-Nederland plaatsvindt.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het koppelen van DVM-instrumentarium van de verschillende wegbeheerders aan NMS. De subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor:
a. de aanschaf van, of aansluiting bij, een NMS, inclusief DVM-exchange-koppeling;
b. het geschikt maken van een bestaand NMS het behulp van DVM-exchange;
c. realiseren van de koppeling met de verkeerscentrale;
d. inhuur van procesondersteuning of inhoudelijke expertise om bovenstaande activiteiten te realiseren.
1. Een aanvraag voor subsidie moet aan de volgende criteria voldoen:
de aanvrager is gemeente Zwolle, Kampen, Deventer, Almelo, Hengelo of Enschede;
de activiteit past binnen de doelstellingen en kaders van het programma Ketenmobiliteit, zoals omschreven onder artikel 7.2.1.1 sub d;
de activiteit past binnen de doelstellingen en kaders van het GelOve project;
er wordt aangesloten bij het landelijk protocol voor het koppelen van de verschillende systemen, zijnde DVM Exchange 2.5.
De subsidie bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten voor de activiteiten als bedoeld in artikel 7.2.3.2 gezamenlijk, met een maximum van:
a. € 10.000,-- voor de gemeente Kampen;
b. € 15.000,-- per gemeente voor de gemeenten Zwolle, Almelo of Deventer;
c. € 35.000,-- per gemeente voor de gemeenten Hengelo of Enschede.
Uitsluitend kosten derden, als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid zijn subsidiabel. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten die betrekking hebben op de activiteiten die vanaf 1 juli 2013 zijn uitgevoerd, wel subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag voor subsidie ontvangen moet zijn uiterlijk op 30 januari 2015 vóór 19.00 uur.
1. De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Ketenmobiliteit Overijssel 2014 en 2015, Koppelen van systemen.
2. Aanvullend op artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager voor activiteiten benoemd in artikel 7.2.3.2 een offerte waaruit de subsidiabele kosten blijken.
In aanvulling op artikel 1.4.1 moet de subsidieontvanger de activiteit uiterlijk op 31 december 2015 hebben afgerond.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Rijksregeling: het programma Beter Benutten van het Rijk;
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan het:
a. het terug dringen van het autogebruik in het woon-werk- en zakelijk verkeer;
b. het mijden van de spits.
Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
a. de aanvraag heeft betrekking op een Beter Benutten project waarmee het Rijk mee heeft ingestemd, na 1 januari 2014, in het kader van de het programma Beter benutten van het Rijk;
b. de activiteit heeft aantoonbaar effect uiterlijk in 2015, in de stedelijke netwerken Zwolle Kampen Netwerkstad, Twente, of het Overijsselse deel van Stedendriehoek;
c. de activiteit past binnen de doelstellingen en kaders van het programma Ketenmobiliteit, zoals omschreven onder artikel 7.2.1.1 sub d;
d. de subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat het Rijk subsidie verstrekt in het kader van de Rijksregeling;
e. indien de subsidie een steunmaatregel is voldoet het aan artikel 2 van de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 1.000.000,--.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten weigeren, in aanvulling op artikel 1.3.1 de subsidie indien:
a. de activiteit betrekking heeft op goederenvervoer;
b. voor de activiteit subsidie is verstrekt op basis van een ander paragraaf van dit uitvoeringsbesluit of de Asv.
1. De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Ketenmobiliteit Overijssel 2014 en 2015.
2. De aanvrager overlegt, in aanvulling op artikel, 1.2.1 tweede lid tevens:
een kopie van een door het Rijk ondertekende positief advies inzake de uitvoering van het Beter Benutten project in het kader van Beter Benutten;
indien de aanvrager een onderneming is, een ingevulde de-minimisverklaring.
De subsidieontvanger, in aanvulling op artikel 1.4.1, overlegt een afschrift van de monitoringsrapportages of tussenrapportages zoals verzonden aan het Rijk;
Indien de subsidie door het Rijk wordt gewijzigd, zal Gedeputeerde Staten de verstrekte subsidie conform het besluit van het Rijk wijzigen.
In afwijking van artikel 1.5.1 en artikel 1.5.2 wordt aangesloten bij het vaststellingsbesluit of vastgesteld Plan van Aanpak van het Rijk.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Energiebesparing: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals gedefinieerd in het protocol Monitoring energiebesparing 2001;
b. Energieopwekking: duurzame energie opwekkingsvoorzieningen die het geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van energie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken, zoals gedefinieerd in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie 2010;
c. Engineerings-en voorbereidingskosten: de kosten die gemaakt worden voor een detailontwerp of voor het testen;
d. Gebouwgebonden energiebesparing: maatregelen in of van de schil van een gebouw die leiden tot vermindering van energieverlies in dat gebouw;
e. Vermeden primaire energie: de theoretische energie-inhoud bepaald op basis van een referentietechnologie, als bedoeld in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie 2010;
f. Investering: de aanschaf van duurzaam kapitaalgoed, zijnde een machine, niet zijnde een voertuig op de openbare weg, installatie of een gebouw, die op de balans worden opgevoerd als vaste activa. Investeringen in gronden vallen niet onder deze definitie. Een kenmerk van een investering is dat het nut zich over meerdere jaren voor doet;
g. Netto-investering: de kosten van een investering minus de opbrengsten;
h. Opbrengsten: het vermeden primaire energiegebruik en de vergoeding voor de opgewekte energie over een periode van vijf jaar uitgedrukt in euro's. De berekening van de opbrengsten is gebaseerd op de in art. 8.1.1. sub a en b genoemde protocollen;
i. Particuliere woningeigenaar: een particulier die voor 100% het eigendomsrecht heeft van het vastgoed met de bestemming wonen;
j. EPC: Energieprestatiecoëfficiënt, coëfficiënt die de energieprestatie van een nieuwbouw woning of utiliteitsgebouw aangeeft. Deze coëfficiënt wordt berekend op basis van de gebouweigenschappen, de gebouwgebonden installaties en een gestandaardiseerd bewoners/gebruikersgedrag;
k. Biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval (conform Richtlijn 2001/77/EG);
l. [vervallen]
m. [vervallen]
n. Zonne-energie: energieopwekking door middel van Photo-voltaïsche panelen;
o. bodemenergie: energieopwekking door benutting van warmte die in de bodem is opgeslagen. Tot een diepte van 500 meter wordt gesproken over warmte- en koudeopslag; op grotere dieptes, vanaf 500 meter, is sprake van geothermie;
p. energieneutrale woning: een woning met een EPC-waarde van 0,0, met benutting van 1.500 kWh duurzame energie die is opgewekt binnen een straal van 500 meter van het perceel;
q. utiliteitsgebouw: een gebouw niet zijnde een woning, zoals kantoren, scholen, fabrieken, ziekenhuizen, sportgebouwen, wijkcentra etc.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor investeringen gericht op gebouwgebonden energiebesparing.
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor investeringen gericht op energieopwekking uit hernieuwbare energiebronnen, te weten bio-energie, bodemenergie of waterenergie.
3. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor investeringen gericht op energiebesparing door de distributie van restwarmte naar de eindgebruiker.
4. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor investeringen gericht op de optimalisatie van bedrijfsprocessen waarbij energiebesparing optreedt.
5. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een investering in zonne-energie in combinatie met ten minste één van de investeringen genoemd onder het eerste, tweede, derde of vierde lid.
1. De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
De investering dient in hoofdzaak, voor meer dan 50% van de subsidie, binnen de grenzen van de provincie Overijssel plaats te vinden.
De investering moet een terugverdientijd hebben van meer dan vijf jaar na subsidieverlening;
voor de investering is geen lening of garantstelling verstrekt vanuit het Energiefonds;
Als er sprake is van een investering in biomassa, dan moet de biomassa voldoen aan de duurzaamheidscriteria voor biomassa ten behoeve van energiedoeleinden, zoals bedoeld in NEN NTA 8080:2009 nl.
Als de subsidie een steunmaatregel is, moet de subsidie voldoen aan artikel 21 of artikel 23 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening of aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw;
De investering heeft betrekking op één adres, tenzij er sprake is van investeringen op meerdere adressen die technisch met elkaar samenhangen.
2. Aanvullend op het eerste lid moet de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 eerste lid voldoen aan de volgende criteria:
De energiebesparende voorzieningen in de woningbouw moeten leiden tot ten minste 15 energieneutrale nieuwbouwwoningen;
De energiebesparende voorzieningen voor nieuwbouw van utiliteitsgebouwen bereiken tenminste een 25% lagere EPC dan wettelijk voorgeschreven op moment van aanvraag;
[vervallen]
De energiebesparende voorzieningen voor bestaande utiliteitsgebouwen bereiken tenminste een energieprestatie van label A++ of voldoen aan minimaal 4 labelstappen of voldoen aan minimaal de eisen uit het bouwbesluit zoals die gelden voor nieuwbouw.
3. [vervallen]
4. Aanvullend op het eerste lid moet de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2. vijfde lid voldoen aan de volgende criteria:
Voor de investering in zonne-energie is geen subsidie verstrekt door een ander bestuursorgaan.
Het dak waarop de Photo-voltaïsche panelen worden geplaatst bevat geen asbest.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 eerste lid, tweede, derde en vierde lid, bedraagt maximaal 50% van de netto-investering met een maximum van € 199.000,-- per aanvraag.
2. De subsidie voor een project dat uit een combinatie van subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 8.1.2. bedraagt maximaal 50% van de netto-investering, met een maximale subsidie van € 199.000,-- per aanvraag.
3. In aanvulling op het eerste en tweede lid bedraagt de subsidie voor het onderdeel zonne-energie maximaal € 0,20 per Wattpiek geïnstalleerd vermogen, met een maximum van 30% van de investering met een maximale subsidie van € 100.000,-- per aanvraag.
1. In afwijking van artikel 1.1.5 is voor subsidie op grond van artikel 8.1.2 eerste, tweede, derde en vierde lid de netto-investering subsidiabel. De subsidiabele kosten van de investering zijn de kosten van de aanschaf van een duurzaam kapitaalgoed als bedoeld in artikel 8.1.1 sub f, alsmede de kosten voor het installeren van het kapitaalgoed en eventuele engineerings- en voorbereidingskosten waarbij geldt dat de advies- en loonkosten voor het installeren en de engineerings- en voorbereidingskosten in totaal maximaal 10% van de subsidiabele kosten bedragen. Interne loonkosten van de aanvrager of deelnemer zijn niet subsidiabel evenals kosten voor het aanvragen van vergunningen.
2. In afwijking van artikel 1.1.5 geldt voor de subsidie op grond van artikel 8.1.2 vijfde lid een forfaitair vastgesteld tarief van € 0.20 per Wattpiek geïnstalleerd vermogen.
1. In afwijking van artikel 1.2.2 wordt een subsidieaanvraag ingediend:
vanaf 3 februari en ontvangen uiterlijk op 31 maart 2014 voor 19.00 uur;
vanaf 14 juli en ontvangen uiterlijk op 15 september 2014 voor 19.00 uur.
2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
In aanvulling op artikel 1.2.1. overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens alle gegevens en stukken zoals genoemd in het Aanvraagformulier Duurzame Energieopwekking en energiebesparing. Indien de opbrengsten van de investering niet opgegeven zijn, bepalen Gedeputeerde Staten de opbrengsten door gebruik te maken van de Tabel energieprijzen.
Gedeputeerde Staten stellen een subsidieplafond vast per indieningstermijn.
1. In afwijking van artikel 1.1.3. plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.
2. Aanvullend op het eerste lid geldt voor de subsidieaanvragen op grond van artikel 8.1.2. dat de prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van de score die de investering haalt voor de volgende onderdelen:
Hoeveelheid vermeden primaire energiegebruik in GigaJoule. De score wordt bepaald aan de hand van de Score tabel investeringen;
Hoeveelheid vermeden primaire energie in GigaJoule per te subsidiëren euro. De score wordt bepaald door aan de hand van de Score tabel investeringen;
De mate van slaagkans van het project, afhankelijk van de kwaliteit, kennis en expertise in de organisatie alsmede de technische, financiële en juridische haalbaarheid van de activiteit;
Praktische navolging van het project, afhankelijk van de openbaarheid van de toegepaste technologie, voorbeeldwerking en herhaalpotentieel van de activiteit;
De score wordt bepaald door aan de hand van de Score tabel investeringen. Elk lid van artikel 8.1.2. geldt als afzonderlijke activiteit.
In aanvulling op artikel 1.3.1. weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als de aanvraag de volgende energiebesparende- en energieopwekkingsvoorzieningen betreft:
a. wettelijk vereiste onderzoeken en maatregelen;
b. energiebesparende voorzieningen in bestaande woningbouw;
c. energiebesparende - en energieopwekkingsvoorzieningen in huurwoningen van woningcorporaties;
d. een puur plantaardige olie als energiebron in de sector mobiliteit en transport.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2. tweede lid of artikel 1.5.3. tweede lid bij de aanvraag tevens een ingevuld factsheet Subsidieregeling Duurzame energieopwekking en energiebesparing.
De subsidieontvanger dient de investeringen uiterlijk 3 jaar na datum van subsidieverlening gerealiseerd te hebben. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, die hierom onder opgave van redenen verzoekt, uitstel van de hiervoor bedoelde termijnen verlenen van maximaal één jaar indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.
[Vervallen]
[ingetrokken]
[ingetrokken]
[ingetrokken]
[ingetrokken]
[vervallen van rechtswege]
[ingetrokken]
[ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. energiebesparing: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals gedefinieerd in het protocol Monitoring energiebesparing;
b. energieopwekking: duurzame energie opwekkingsvoorzieningen die het geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van energie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken, zoals gedefinieerd in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie 2010;
c. energiescan: een energieonderzoek dat inzicht geeft in het energieverbruik van een onderneming;
d. haalbaarheidsstudie: een studie naar de toepassing van innovatieve technieken gericht op één of meerdere energiebesparende maatregelen of duurzame energie opwekkingsvoorzieningen waarvan het onduidelijk is, of deze toepassing technisch inpasbaar of economisch rendabel is. De studie richt zich zowel op bouwkundige, technische, logistieke en organisatorische aspecten als het industriële verbruik;
e. De-minimisverordening: verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10b van de Commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun;
f. brancheorganisatie: Organisatie voor de behartiging van de collectieve-, deel- of individuele belangen van de leden;
g. deelnemer: een partij die aantoonbaar belang heeft bij de haalbaarheidsstudie, niet zijnde een natuurlijk persoon.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de volgende activiteiten:
a. een haalbaarheidsstudie energieopwekking of energiebesparing;
b. een stimuleringsproject energiescans.
1. Een aanvraag voor een haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 8.9.2. onder a voldoet aan de volgende criteria:
de aanvrager is geen natuurlijk persoon of holding, zijnde een moedermaatschappij van een concern;
een haalbaarheidsstudie heeft betrekking op één van de volgende investeringen:
energieopwekking uit hernieuwbare energiebronnen te weten bio-energie, geothermie, zonne-energie of waterenergie.
energiebesparing door de distributie van restwarmte rechtstreeks naar de eindgebruiker.
energiebesparing door bouwkundige, technische, logistieke of organisatorische aspecten.
de haalbaarheidsstudie is ten behoeve van inwoners of ondernemingen die gevestigd zijn in Overijssel;
er zijn minimaal twee deelnemers aan de haalbaarheidsstudie;
er is ten minste 10% cofinanciering van de subsidiabele kosten door één van de deelnemers, niet zijnde subsidie van het Rijk, gemeente of waterschap;
de aanvrager en minimaal één van de deelnemers zijn een potentiële afnemer van en hebben belang bij de energiebesparende maatregelen of duurzame energie opwekkingsvoorziening die wordt onderzocht op haalbaarheid. Een holding wordt niet aangemerkt als een potentiële afnemer van de energiebesparende maatregelen of duurzame energie opwekkingsvoorziening die wordt onderzocht op haalbaarheid, tenzij wordt aangetoond dat de holding dit wel is.
een haalbaarheidsstudie naar energiebesparende maatregelen bij bedrijven is aantoonbaar uitgebreider dan het standaard energieonderzoek van MBK Nederland.
de te verlenen subsidie een steunmaatregel is, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de De-minimisverordening.
2. Een aanvraag voor een stimuleringsproject als bedoeld in artikel 8.9.2. sub b voldoet aan de volgende criteria:
De aanvrager is een Overijsselse gemeente of een brancheorganisatie;
Het project is gericht op het stimuleren van MKB-ondernemingen in Overijssel om energiebesparende maatregelen te realiseren;
Het project is aanvullend op de faciliteiten die MKB Nederland biedt via http://www.energiescanoverijssel.nl/.
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de totale subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000,-- per aanvrager.
1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier Haalbaarheidsstudies energie en energiescans
2. In aanvulling op artikel 1.2.1. overlegt een aanvrager voor een subsidie op grond van artikel 8.9.2. sub a een beschrijving van:
de potentiële hoeveelheid energie die wordt opgewekt of bespaard in joules;
vervallen;
vervallen.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
In aanvulling op artikel 1.3.1. wordt de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.9.2. sub a, geweigerd als het gaat om aanvragen die betreffen:
a. wettelijk vereiste onderzoeken en maatregelen;
b. een haalbaarheidsstudie die betrekking heeft op bewezen en rendabele technieken;
c. haalbaarheidsstudies naar energiebesparende maatregelen in de woningbouw die leiden tot verbetering van minder dan 50 woningen;
d. haalbaarheidsstudies die uitgaan van maatregelen voor nieuwbouw van utiliteitsgebouwen en van woningen met minder dan een 25% lagere EPC dan wettelijk voorgeschreven op moment van aanvraag;
e. haalbaarheidsstudies die uitgaan van maatregelen in nieuwbouw van kantoren, woningen en scholen met een energiewaarde lager dan 8 in de GPR-score;
f. haalbaarheidsstudies die uitgaan van maatregelen voor bestaande gebouwen die daarmee een energieprestatie bereiken lager dan label A of label B bij minder dan 3 labelstappen;
g. energiebesparing of -projecten in huishoudens;
h. een ingenieurs- of adviesbureau als één van de deelnemers;
i. een aanvrager die meer dan twee keer per jaar een subsidie voor haalbaarheidsstudies, als bedoeld in artikel 8.9.1., verleend heeft gekregen;
j. [vervallen].
1. Een haalbaarheidsstudie is uiterlijk 1 jaar na datum van subsidieverlening afgerond. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, die hierom onder opgave van redenen verzoekt, uitstel van de hiervoor bedoelde termijn verlenen van maximaal één jaar indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.
2. De subsidieontvanger stelt de resultaten van een haalbaarheidsstudie beschikbaar aan iedereen die er belangstelling voor heeft.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. MKB-onderneming: onderneming als bedoeld in Aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie van 6 mei 2003 (Publicatieblad Europese Gemeenschappen, L124, 20 mei 2003, p.36.
b. MKB-NL: brancheorganisatie voor het midden- en kleinbedrijf.
c. Energieonderzoek: een haalbaarheidsonderzoek naar energiebesparingsmogelijkheden in gebouwen en industriele processen. Het onderzoek richt zich zowel op bouwkundige, technische en organisatorische aspecten als het industriële verbruik. Het energieonderzoek is uitgevoerd door een gecertificeerde energie adviseur.
d. Energiebesparende maatregelen: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals deze naar voren komen in het energieonderzoek en gedefinieerd is in het protocol Monitoring energiebesparing.
e. EPA-U: een Energie Prestatie Advies voor bestaande utiliteitsgebouwen.
f. De-minimisverordening: verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10b van de commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. energiebesparende maatregelen die voortkomen uit de energieonderzoek die een MKB-onderneming heeft laten uitvoeren;
b. een energieonderzoek in combinatie met energiebesparende maatregelen als bedoeld in sub a.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. De aanvrager is een privaatrechtelijke rechtspersoon, een maatschap, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap of een eenmanszaak;
b. Het energieonderzoek als bedoeld in artikel 8.10.2:
is uitgevoerd voor 3 juli 2014 en voldoet aan de eisen van MKB-NL, het energiecentrum MKB, Agentschap NL, EPA-U, de achterligggende branchevereniging, het energieonderzoek is uitgevoerd in opdracht van of met subsidie van de provincie Overijssel of is uitgevoerd in opdracht van of met subsidie van een Overijsselse gemeente. Voor melkveehouders kan de digitale scan ‘monitor energieverbruik' van de Nederlandse Zuivelorganisatie (NZO) gebruikt worden; dan wel
is uitgevoerd na 3 juli 2014 en is uitgevoerd door een gecertificeerde energie adviseur.
c. Het energieonderzoek dient te zijn uitgevoerd na 1 januari 2012;
d. Het energieverbruik genoemd in het energieonderzoek bedraagt maximaal 200.000 kWh of maximaal 75.000 m3 aardgas;
e. De energiebesparende maatregelen hebben betrekking op het pand waarvoor het energieonderzoek is uitgevoerd;
f. Het vestigingsadres van het pand waarvoor de maatregelen worden toegepast is in Overijssel;
g. De energiebesparende maatregelen zijn gerealiseerd in de periode van maximaal zes maanden voorafgaand aan de subsidie-aanvraag;
h. Er kan maximaal één aanvraag per vestigingsadres worden ingediend;
i. De minimale investering in een gerealiseerde energiebesparende maatregel per aanvraag bedraagt € 4.000. Bij een gezamenlijke aanvraag kan één van de MKB ondernemingen of een onafhankelijke energieadviseur, als aanvrager aangewezen worden. Deze aanvrgaer is de subsidieontvanger en draagt zorg voor de verdeling van de subsidie.
j. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 8.10.2 sub a bedraagt maximaal 25% van de subisidiabele kosten met een maximum van € 2.500 per aanvrager.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 8.10.2 sub b bedraagt € 200 of € 400, afhankelijk van de energiekosten per jaar, op basis van onderstaande tabel.
energiekosten/jaar | energiekosten/jaar | > 200.000kwh en/of 75.000m3 aardgas of aardgasequivalenten | |
---|---|---|---|
< € 10.000/jaar | < € 30.000/jaar | > € 30.000/jaar | |
maximale subsidie | € 200 | € 400 | € 0 |
1. Overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid zijn alleen advieskosten van derden subsidiabel, tot een maximum van 5% van het investeringsbedrag.
2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.
1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier.
2. De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid bij de aanvraag de volgende stukken:
het energieonderzoek als bedoeld in artikel 8.10.2 sub b;
de betaallijsten, alle (kopie)facturen, van de gemaakte en betaalde kosten;
ingevulde en ondertekende MKB-toets, voorzover de aanvrager een MKB-onderneming is. Bij een gezamenlijke aanvraag overleggen alle deelnemende MKB ondernemingen een ingevulde en ondertekende MKB toets.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In aanvulling op artikel 1.3.1. wordt de subsidie geweigerd als:
a. de te subsidiëren activiteiten wettelijk vereiste maatregelen betreffen.
b. [vervallen]
c. het energieonderzoek als bedoeld in artikel 8.10.2 sub b een energieonderzoek ten behoeve van een sportvereniging is.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Voertuig: ieder motorvoertuig met of zonder carrosserie, met minimaal 2 zitplaatsen naast elkaar gelegen, op ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 kilometer per uur, bestemd om aan het wegverkeer deel te nemen, alsmede aanhangwagens daarvan, met uitzondering van voertuigen die zich over rails voortbewegen, landbouwtrekkers en landbouwmachines.
b. Aardgasvoertuig: een voertuig dat geschikt is voor het rijden op gasvormig (CNG) of vloeibaar (LNG) aardgas en groengas.
c. Elektrisch voertuig: een voertuig dat uitsluitend voorzien is van een elektromotor.
d. Dual fuel voertuig: voertuig dat rijdt op een mengsel van aardgas of groengas en diesel met een systeem dat valt onder het Nederlandse RDW dual fuel test programma of een officiële typegoedkeuring dual fuel heeft .
e. Lessee: De gebruiker die het gebruik van een lease-object verwerft; dit is degene die de leaseovereenkomst met de lessor aangaat.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de aanschaf of lease van een nieuw elektrisch voertuig, aardgasvoertuig of dual fuel voertuig.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. Het betreft een nieuw elektrisch voertuig, aardgasvoertuig of dual fuel voertuig. Onder nieuw wordt verstaan dat het voertuig vanuit de fabriek wordt geleverd, nieuw op kenteken wordt gezet van de eerste eigenaar, waarna binnen zes maanden na levering de subsidie door de eerste eigenaar of lessee wordt aangevraagd. Het voertuig mag na het verlaten van de fabriek geschikt gemaakt worden als elektrisch voertuig, aardgasvoertuig of dual fuel voertuig;
b. Op moment van indienen van de aanvraag is de aanvrager minimaal een half jaar fysiek gevestigd, volgens KvK, of wonende, volgens het GBA, in de provincie Overijssel;
c. [vervallen]
d. Het voertuig rijdt vanuit een vaste vestiging in Overijssel of heeft de standplaats in Overijssel;
e. Het voertuig is voor eigen gebruik aangeschaft of geleased; indien de aanvrager een natuurlijk persoon is, wordt het voertuig niet gebruikt voo rhet bedrijfsmatig vervoeren van vracht voor rekening van derden;
f. Het voertuig wordt minimaal een jaar door de aanvrager gebruikt;
g. [vervallen]
h. [vervallen]
i. [vervallen]
j. [vervallen]
k. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening;
l. Als de subsidie is ten behoeve van de aanschaf van een aardgasvoertuig dat geschikt is voor het rijden op LNG voor vracht, door ondernemingen die vrachtvervoer voor rekening van derden uitvoeren, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 19 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
1. De subsidie bedraagt:
€ 1.000 per aardgasvoertuig, voertuigcategorie M1;
€ 3.000 per aardgasvoertuig, voertuigcategorie, M2 en N1;
€ 10.000 per aardgasvoertuig, voertuigcategorie, M3, N2 en N3;
€ 1.000 per elektrisch voertuig, voertuigcategorie M1, M2, M3, N1, N2 en N3;
€ 5.000 per dual fuel voertuig, voertuigcategorie, N2 en N3.
2. Als de aanvrager een natuurlijk persoon, een eenmanszaak of ZZP-er is, wordt de subsidie verleend voor maximaal één aan te schaffen voertuig. Voor de overige aanvragers wordt subsidie verleend voor maximaal 30 voertuigen met een maximum subsidiebedrag van € 30.000.
3. [vervallen]
4. [vervallen]
1. In afwijking van artikel 1.1.5 geldt een forfaitair vastgesteld bedrag per voertuig.
2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.
In afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid moet bij de aanvraag de volgende gegevens overlegd worden:
a. Een leasecontract of aankoopbewijs van het nieuw aangeschafte elektrische voertuig, aardgasvoertuig of dual fuel voertuig;
b. Een kopie van het kentekenbewijs inclusief tenaamstelling;
c. Een bewijsstuk van de leverancier waaruit de afleverdatum van het voertuig blijkt;
d. Indien de aanvrager een onderneming is dient de aanvrager een ingevulde en ondertekende de-minimissteunverklaring te overleggen, tenzij artikel 8.11.3 lid l van toepassing is;
e. [vervallen].
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In aanvulling op artikel 1.3.1. weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als
a. voor de aanschaf of lease van het voertuig al een andere subsidie is ontvangen, met uitzondering van een subsidie op grond van de Subsidieregeling emissiearme taxi's en bestelauto's of de Subsidieregeling ongebruikte vrachtwagens en bussen EUROVI, beiden van het Rijk;
b. de gevraagde en de te verstrekken subsidie meer dan 25% van de aanschaf- of totale leasekosten voor het voertuig bedraagt;
c. de aanvrager de provincie is.
1. In aanvulling op artikel 1.5.1. worden subsidies van meer dan € 25.000,-- direct vastgesteld.
2. Artikel 1.5.2. en 1.5.5. zijn niet van toepassing.
[ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval (conform Richtlijn 2001/77/EG).
b. Logistiek biomassaproject: een project voor het organiseren, plannen, besturen en uitvoeren van de goederenstroom biomassa. Onderdelen van een logistiek project zijn stappen als inzameling van biomassa, voorbewerking, tussenopslag, transport, bewerking van biomassa (transitie) en distributie van warmte, elektriciteit of biobrandstoffen naar de eindafnemer. Doel van deze projecten is om tegen optimale kosten en kapitaalgebruik de biomassawaardeketen te sluiten en nieuwe energie uit biomassa te produceren.
c. De-minimisverordening: verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10b van de commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun.
d. Deelnemer: een partij die aantoonbaar belang heeft bij het project, niet zijnde een natuurlijk persoon.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor logistieke biomassaprojecten.
De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.13.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
a. De activiteit dient in hoofdzaak, meer dan 80% van de subsidie, binnen de grenzen van de provincie Overijssel plaats te vinden.
b. De activiteit moet een terugverdientijd hebben van meer dan vijf jaar na subsidieverlening;
c. De biomassa moet voldoen aan de duurzaamheidscriteria voor biomassa ten behoeve van energiedoeleinden, zoals bedoeld in NEN NTA 8080:2009 nl.
d. De activiteit heeft als doel om tegen optimale kosten en kapitaalgebruik de biomassawaardeketen te sluiten en hernieuwbare energie uit biomassa te produceren.
e. Indien de verleende subsidie een steunmaatregel is, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
f. er zijn minimaal twee deelnemers aan het logistieke biomassaproject, niet zijnde een ingenieurs- of adviesbureau.
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000 per aanvraag.
In aanvulling op artikel 1.1.5 eerste en vierde lid geldt dat de loonkosten subsidiabel zijn tot een maximum van 50% van de subsidiabele kosten.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als de aanvraag de volgende voorzieningen betreft:
a. wettelijk vereiste onderzoeken en maatregelen;
b. energiebesparende voorzieningen in huishoudens;
c. een puur plantaardige olie als energiebron in de sector mobiliteit en transport.
De subsidieontvanger realiseert de activiteit uiterlijk drie jaar na datum van subsidieverlening. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, die hierom onder opgave van redenen verzoekt, uitstel van de hiervoor bedoelde termijn verlenen van maximaal één jaar indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. energielijst: lijst met de investeringen in bedrijfsmiddelen of in onderdelen daarvan, als bedoeld in de brochure, Energie en bedrijven, energielijst 2014, van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO), met uitzondering van windturbines.
b. energiemaatregel: een maatregel uit de categorie A, B of D van de Energielijst, met uitzondering van windturbines.
c. energielening: stimuleringslening van Stimuleringsfonds Volkshuisvesting (SVn) ten behoeve van een energiemaatregel.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken in de vorm van rentekorting op een, bij het SVn afgesloten, energielening ten behoeve van energiemaatregelen uit de energielijst 2014.
Een aanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een privaatrechtelijke rechtspersoon, een maatschap, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap, een eenmanszaak of een kerkgenootschap;
b. de aanvraag wordt gedaan voor een energiemaatregel ten behoeve van een vestiging in de provincie Overijssel, niet zijnde een vestigingsadres met bestemming wonen;
c. de energiemaatregel betreft:
een technische voorziening ten behoeve van energiebesparing in of bij bedrijfsgebouwen, als bedoeld in de Energielijst onder categorie A; of
een technische voorziening ten behoeve van energiebesparing bij processen, als bedoeld in de Energielijst onder categorie B;
een technische voorziening ten behoeve van Duurzame energie opwekking inof bij bedrijfsgebouwen, als bedoeld in de Energielijst onder categorie D, met uitzondering van windturbines.
d. de lening wordt aangevraagd bij het SvN en heeft
een looptijd van 10 jaar indien de aanvrager een stichting, vereniging of een kerkgenootschap betreft en
een looptijd van 5 jaar in alle andere gevallen;
e. de op de energielening te betalen rente bedraagt minimaal 1,5%;
f. de hoofdsom van de energielening, bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 10.000 en een maximum van € 100.000;
g. indien de energiemaatregel Photo-voltaïsche panelen betreft, bevat het dak waar de Photo-voltaïsche panelen worden geplaatst geen asbest;
h. de aanvrager staat ten minste drie jaar ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en kan ten minste drie jaarverslagen van de meest recente boekjaren overleggen;
i. als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de-minimisverordening of aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw indien de aanvrager een landbouwonderneming is.
De rentekorting bedraagt in beginsel 3% en is gebaseerd op de geldende 5 jaars marktrente of 10 jaars marktrente die geldt op het moment dat de aanvraag voor de energielening is ontvangen door SvN.
De in rekening gebrachte rente bedraagt minimaal 1,5%.
1. Uitsluitend de aanschafkosten, inclusief de kosten die betaald worden aan derden om de energiemaatregel bedrijfsklaar te krijgen zijn subsidiabel, conform artikel 1.1.5 vierde lid.
2. Indien de aanvrager geen landbouwonderneming betreft zijn in afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten die gemaakt zijn buiten de projectperiode wel subsidiabel mits de kosten gemaakt zijn in de periode van maximaal zes maanden voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag is ontvangen.
In aanvulling op artikel 1.1.6 sub a komen de volgende kosten niet in aanmerking voor de energielening:
a. kosten voor bedrijfsmiddelen die eerder gebruikt zijn;
b. kosten voor grond, woningen, personenauto's en vaartuigen die niet bestemd zijn voor goederenvervoer, dieren, effecten, vorderingen, goodwill, vergunningen, ontheffingen, concessies en andere publiekrechtelijke dispensaties;
c. onderhoudskosten.
1. Een aanvraag wordt ingediend met het aanvraagformulier Energieleningen Ondernemingen.
2. In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, overlegt de aanvrager bij de aanvraag de volgende stukken:
een offerte waaruit de subsidiabele kosten van de energiemaatregel blijken;
een de-minimisverklaring.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks de maximale leenruimte vast.
In afwijking van artikel 1.3.1. weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de benodigde vergunningen voor de energiemaatregel niet zijn verkregen.
In afwijking van artikel 1.3.3 eerste lid, wordt de rentekorting via de lening bij SvN verrekend.
[ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. bestaande woning: een woning in de provincie Overijssel, die op het moment van de aanvraag voor subsidie al een jaar opgeleverd is en bewoond wordt, of aantoonbaar binnen afzienbare tijd bewoond gaat worden door de aanvrager en die geschikt en bestemd is voor permanente bewoning;
b. particuliere woningeigenaar: een meerderjarig natuurlijk persoon die volgens het kadaster de bestaande woning in eigendom heeft en volgens de Basisregistratie Personen (BRP)ook daadwerkelijk bewoont of aantoonbaar binnen afzienbare tijd gaat bewonen;
c. dakisolatie: het aanbrengen van isolatiemateriaal ter plaatse van het dak van de woning;
d. gevelisolatie: het aanbrengen van isolatiemateriaal ter plaatse van de gevel van de woning;
e. spouwmuurisolatie: het aanbrengen van isolatiemateriaal in de spouw tussen de buiten- en binnenmuur van de woning;
f. vloerisolatie: het aanbrengen van isolatiemateriaal ter plaatse van de vloer van de woning;
g. isolatieglas: het aanbrengen van isolatieglas met een U-waarde ter plaatse van transparante delen van de woning;
h. isolatiekozijn: het aanbrengen van een geïsoleerd kozijn inclusief isolatieglas met een U-waarde ter plaatse van transparante delen van de woning;
i. lage temperatuur verwarming (LTV): de ontwerptemperatuur voor de met een duurzame energiebron opgewekte warmte voor het distributienet is gelijk aan of lager dan 50°C;
j. groen dak: een groendak is een vegetatiedak dat bestaat uit een wortelkerende laag, een drainagelaag, een substraatlaag en een vegetatielaag;
k. groene gevel: een gevel waarvan de muur volledig wordt voorzien van vegetatie die verticaal bevestigd is aan de gevel;
l. gezamenlijke aanvraag: een aanvraag van de initiatiefnemende aanvrager met nog ten minste één andere aanvrager die in dezelfde postcodegebied woont, waarvan de vier cijfers en de eerste letter hetzelfde zijn;
m. energie-investering: investeringen in energiebesparende of energieopwekkende maatregelen zoals opgenomen in tabel 1a energie-investeringen.
Maatregelen | Kwalitatieve criteria |
---|---|
Dakisolatie | Rd groter of gelijk aan 2,50 m2K/W |
Gevelisolatie | Rd groter of gelijk aan 2,50 m2K/W |
Spouwmuurisolatie | Rd groter of gelijk aan 1,30 m2K/W |
Vloerisolatie | Rd groter of gelijk aan 2,50 m2K/W |
Isolatieglas | Uglas kleiner of gelijk aan 1,60 W/m2.K |
Isolatiekozijn inclusief isolatieglas | Uraam kleiner of gelijk aan 1,60 W/m2.K |
Warmtepomp met de bodem als warmtebron | COP (bij 7/45°C) groter of gelijk aan 4 |
Warmtepomp met lucht als warmtebron | COP (bij 7/45°C) groter of gelijk aan 3 |
Warmtepompboiler/Combiwarmtepomp (tap) | COP (bij 7/45°C) groter of gelijk aan 3 |
HR-eketel / Micro-WKK (elektrisch opwekking) | Geen |
Zonneboiler | Geen |
WTW voor ventilatie | Geen |
Douchewater WTW | Geen |
Lage temperatuur verwarming (LTV) | Geen |
Groen dak | Geen |
Groene gevel | Geen |
Gedeputeerde Staten kunnen:
a. een duurzaamheidpremie verstrekken voor gerealiseerde isolatiemaatregelen;
b. een burenpremie verstrekken voor gerealiseerde isolatiemaatregelen in de vorm van eengezamenlijke aanvraag;
c. een energie-investeringspremie verstrekken voor een gerealiseerde energie-investering met een omvang van ten minste € 5.000.
1. Een aanvraag voor een duurzaamheidpremie, een burenpremie of een energie-investeringspremie als bedoeld onder 8.16.2 sub a, b en c moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvrager is een particuliere woningeigenaar;
de aanvraag wordt gedaan voor een bestaande woning, die door de aanvrager bewoond wordt, of aantoonbaar binnen afzienbare tijd bewoond gaat worden.
2. Een aanvraag voor een duurzaamheidpremie als bedoeld onder 8.16.2 sub a, moet in aanvulling op het eerste lid voldoen aan de volgende criteria:
aanvrager heeft voorafgaand aan de aanvraag een verzoek om een premiereservering bij stichting Meer met Minder ingediend en heeft hiervan een bevestiging ontvangen;
de isolatiemaatregelen betreffen dak-, gevel-, spouwmuur-, vloerisolatie of isolatieglas;
de isolatiemaatregelen voldoen aan de kwaliteits- en kwantiteitseisen genoemd in tabel 1b en 1c.
met de realisatie van de isolatiemaatregelen is begonnen nadat een verzoek voor een premiereservering is ingediend en hiervan een bevestiging is ontvangen;
de isolatiemaatregelen zijn gerealiseerd en de gemaakte kosten zijn betaald binnen 26 weken na indiening van de premiereservering;
de gemaakte kosten ten behoeve van de realisatie van de isolatiemaatregelen bedragen ten minste € 1750.
3. Aanvullend op het eerste lid moet een aanvraag voor een burenpremie als bedoeld onder 8.16.2. sub b voldoen aan de volgende criteria:
aanvraag betreft een gezamenlijke aanvraag;
de initiatiefnemende aanvrager alsmede de andere aanvrager hebben ieder in zijn of haar woning waarvoor de premie wordt aangevraagd, minimaal twee isolatiemaatregelen gerealiseerd;
binnen twee weken nadat door de initiatiefnemende aanvrager een verzoek voor de premiereservering is ingediend, heeft ook de andere aanvrager een verzoek voor de premiereservering ingediend.
4. Aanvullend op het eerste lid moet een aanvraag voor een energie-investeringspremie als bedoeld onder 8.16.2. sub c voldoen aan de volgende criteria:
aanvrager heeft voorafgaand aan de aanvraag een verzoek om een premiereservering bij stichting Meer met Minder ingediend en heeft hiervan een bevestiging ontvangen;
met de realisatie van de energie-investeringspremie is begonnen nadat een verzoek voor een premiereservering is ingediend en hiervan een bevestiging is ontvangen;
de isolatie- of duurzame energieopwekkende maatregelen zijn gerealiseerd en de gemaakte kosten zijn betaald binnen 26 weken na indiening van de premiereservering;
de energie-investering voldoet aan de kwaliteitscriteria genoemd in tabel 1a energie-investering.
1. De duurzaamheidpremie als bedoeld onder 8.16.2. sub a bedraagt per woning:
[vervallen]
€ 600 voor twee of meer gerealiseerde isolatiemaatregelen;
2. De burenpremie als bedoeld onder artikel 8.16.2. sub b bedraagt per woning € 150.
3. De energie-investeringspremie als bedoeld in artikel 8.16.2 sub c bedraagt per woning € 300.
1. In afwijking van artikel 1.1.5 geldt een forfaitair vastgesteld tarief per isolatiemaatregel.
2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn kosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen en nadat de premiereservering is ingediend wel subsidiabel.
In afwijking van artikel 1.2.2. wordt een aanvraag voor de subsidie als bedoeld in artikel 8.16.2 sub a, b of c ingediend binnen 26 weken nadat een verzoek voor een premiereservering is ingediend en hiervan een bevestiging is ontvangen.
1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van het daarvoor beschikbaar gestelde aanvraagformulier.
2. In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, overlegt de aanvrager bij de aanvraag:
een kopie van de factuur, voorzien van NAW-gegevens, handtekening en datum ondertekening door de leverancier. Uit de factuur moet blijken dat er kosten zijn gemaakt ten behoeve van de realisatie van een isolatiemaatregel en/of een energieopwekkende maatregel waar de premie voor wordt aangevraagd en dat de kosten zijn gemaakt en betaald door de aanvrager. Voor zover sprake is van aanschaf van materiaal wordt de originele aankoopbon meegestuurd;
een kopie van een bankafschrift waaruit blijkt dat onder sub a bedoelde factuur is betaald.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als:
a. de bestaande woning waar de aanvraag voor wordt gedaan gevestigd is in een Overijsselse gemeente, die niet beschikt over een gemeentelijk energieloket 2.0;
b. de aanvrager voor de bestaande woning al een duurzaamheidpremie op basis van deze subsidieregeling heeft ontvangen.
1. Een aanvraag voor de duurzaamheidpremie als bedoeld in artikel 8.16.2 sub a waarvan een verzoek voor een premiereservering is ingediend én is ontvangen vóór 3 juli 2014, wordt getoetst aan het geldende Uitvoeringsbesluit van de datum waarop de aanvraag voor de duurzaamheidpremie is ontvangen.
2. Een aanvraag voor een burenpremie als bedoeld in artikel 8.16.2 sub b, waarvan een verzoek voor een premiereservering is ingediend én is ontvangen vóór 3 juli 2014, wordt getoetst aan het geldende Uitvoeringsbesluit van de datum waarop het verzoek tot premiereservering is ontvangen.
3. Een aanvraag voor een energie-investeringspremie als bedoeld in artikel 8.16.2 sub c, waarvan een verzoek voor een premiereservering is ingediend en is ontvangen voor 3 juli 2014, wordt getoetst aan het geldende Uitvoeringsbesluit van de datum waarop het verzoek tot premiereservering is ontvangen.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Bestaande woning: een woning in de provincie Overijssel, die op het moment van de aanvraag voor subsidie al een jaar opgeleverd is en bewoond wordt of aantoonbaar binnen afzienbare tijd bewoond gaat worden door de aanvrager en die geschikt en bestemd is voor permanente bewoning.
b. Particuliere woningeigenaar: een meerderjarig natuurlijk persoon die volgens het kadaster de bestaande woning in eigendom heeft en volgens het GBA ook daadwerkelijk bewoont of aantoonbaar binnen afzienbare tijd gaat bewonen.
c. Duurzaamheidlening: een door het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting (SVn) verstrekte lening aan een particuliere woningeigenaar ten behoeve van energiemaatregelen, waarbij een deel van de lening aangewend mag worden voor woningverbetering.
d. Energiemaatregel: een maatregel genoemd in de bijlage onder tabel 1 ‘Maatregelen duurzaamheidlening'.
e. Hoofdsom lening: het bedrag waarover rente wordt berekend.
f. Woningverbetering: bouwkundige aanpassingen die nodig zijn om energiemaatregelen te realiseren of andere onderhouds- of verbetermaatregelen die relatie hebben met de te realiseren energiemaatregel;
g. HR houtkachel: een kachel waarin, in plaats van fossiele brandstof, als brandstof hout wordt gestookt, met een rendement van verbranding van 80% of meer.
Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie in de vorm van een rentekorting op een duurzaamheidlening verstrekken.
Een aanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
a. De aanvrager is een particuliere woningeigenaar.
b. De aanvraag wordt gedaan voor een bestaande woning in Overijssel in een gemeente die een gemeentelijk energieloket 2.0 heeft;.
c. De aan te vragen duurzaamheidlening heeft een looptijd van 10 jaar of 15 jaar, op basis van annuïteiten, zonder een aflossingsvrije periode.
d. De hoofdsom van de duurzaamheidlening bedraagt:
minimaal € 7.500 en maximaal € 20.000 bij een looptijd van 15 jaren,
minimaal € 2.500 euro en maximaal € 7.499 bij een looptijd van 10 jaren;
e. De energiemaatregel voldoet aan de kwalitatieve criteria zoals genoemd in tabel 1 ‘Maatregelen duurzaamheidlening'.
f. Maximaal 30% van de hoofdsom van de lening wordt besteed ten behoeve van woningverbetering.
De rentekorting bedraagt maximaal 3% en wordt in mindering gebracht op het 10- of 15 jaars rentetarief, zoals op het moment van toekennen van de Duurzaamheidlening door SVn wordt gepubliceerd, met een minimum van 0,5%.
Overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid zijn voor een duurzaamheidlening alleen de volgende kosten derden subsidiabel:
a. afsluitkosten duurzaamheidlening;
b. de aanschaf-, installatie- of montagekosten.
1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van het daarvoor beschikbaar gestelde aanvraagformulier.
2. In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, overlegt de aanvrager bij de aanvraag een offerte voorzien van NAW-gegevens van de aanvrager en een omschrijving van de te realiseren energiebesparende maatregel of woningverbetering. Uit de offerte moeten de kosten ten behoeve van de realisatie van de energiebesparende maatregel of eventueel woningverbetering blijken.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als:
a. De bestaande woning waar de aanvraag voor wordt gedaan gevestigd is in een Overijsselse gemeente, die niet beschikt over een gemeentelijk energieloket 2.0 .
b. De aanvrager een tweede duurzaamheidlening aanvraagt en de status van de eerste duurzaamheidlening staat nog niet op depot gesloten.
c. De aanvrager al twee keer een duurzaamheidlening heeft ontvangen.
Indien de subsidieontvanger PV-panelen of zonnecollectoren gaat realiseren, moeten de:
a. PV-panelen geplaatst worden op het dak of het erf van de aanvrager; en
b. het dak waarop de PV-panelen ofzonnecollectoren geplaatst worden mag geen asbest bevatten.
Tabel
Maatregelen | Kwalitatieve criteria |
---|---|
Dakisolatie | Rd groter of gelijk aan 2,50 m2K/W |
Gevelisolatie | Rd groter of gelijk aan 2,50 m2K/W |
Spouwmuurisolatie | Rd groter of gelijk aan 1,30 m2K/W |
Vloerisolatie | Rdgroter of gelijk aan 2,50 m2K/W |
Isolatieglas | Uglas kleiner of gelijk aan 1,60 W/m2.K |
Isolatiekozijn | Uraam kleiner of gelijk aan 1,70 W/m2.K |
Warmtepomp bron bodem | COP(bij 7/45°C) groter of gelijk aan 4 |
Warmtepomp bron lucht | COP(bij 7/45°C) groter of gelijk aan 3 |
Warmtepompboiler/Combiwarmtepomp (tap) | COP(bij 7/45°C) groter of gelijk aan 3 |
Pelletketel/pelletkachel/HR houtkachel | geen |
Micro-WKK/Hre-ketel | geen |
WTW voor ventilatie | geen |
PV-cellen/Zonecollectoren | geen |
LTV (laag temperatuur verwarming) | geen |
Douchewater WTW | geen |
Vraag-/Druk-/CO2gestuurde ventilatieroosters | geen |
Groene dak/gevels | geworteld in de constructie(gevel/dak) |
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Vereniging van Eigenaren: de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging van eigenaren zoals bedoeld in artikel 5:124 e.v van het Burgerlijk Wetboek;
b. VvE wooncomplex: een wooncomplex in de provincie Overijssel vertegenwoordigd door een VvE, dat op het moment van de aanvraag voor subsidie al een jaar opgeleverd is en bewoond wordt en dat geschikt en bestemd is voor permanente bewoning;
c. splitsingsakte: notariële akte waarin het gebouw en de daarbij behorende grond gesplitst is in meerdere appartementsrechten en waarmee zeggenschap en verplichtingen met betrekking tot het gemeenschappelijk eigendom is geregeld;
d. appartementsrechten: de combinatie van het aandeel in de bij de splitsing betrokken goederen, het uitsluitend gebruiksrecht op een privé-gedeelte en het verplichte lidmaatschap van een Vereniging van eigenaren, indien een gebouw juridisch is gesplitst in appartementen;
e. dakisolatie: het aanbrengen van isolatiemateriaal ter plaatse van het dak van het VvE wooncomplex;
f. gevelisolatie: het aanbrengen van isolatiemateriaal ter plaatse van de gevel van het VvE wooncomplex;
g. isolatieglas: het aanbrengen van isolatieglas met een Ugl-waarde ter plaatse van transparante delen van het VvE wooncomplex;
h. vloerisolatie: het aanbrengen van isolatiemateriaal ter plaatse van de vloer van het VvE wooncomplex;
Gedeputeerde Staten kunnen een duurzaamheidpremie verstrekken voor het realiseren van isolatiemaatregelen.
1. Een aanvraag voor een duurzaamheidpremie als bedoeld onder 8.18.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvrager is een VvE, die voor meer dan 75% uit particuliere appartementsrechten bestaat;
de aanvraag wordt gedaan voor een bestaand VvE wooncomplex in een Overijsselse gemeente die een energieloket 2.0 heeft ;
de isolatiemaatregel betreft dak-, gevel-, vloerisolatie of isolatieglas;
de isolatiemaatregel voldoet aan de kwaliteitseisen genoemd in tabel 1.
Type isolatie | Kwaliteitseis |
---|---|
Dakisolatie | Rd-waarde groter of gelijk aan 2,50 m2K/W |
Gevelisolatie | Rd-waarde groter of gelijk aan 1,30 m2K/W, voor spouwmuurisolatie Rd-waarde groter of gelijk aan 1,30 m2K/W |
Vloerisolatie | Rd-waarde groter of gelijk aan 2,50 m2K/W |
Isolatieglas | U-waarde kleiner of gelijk aan 1,60 W/m2.K(6) |
De duurzaamheidpremie bedraagt:
a. bij een aanvraag voor één isolatiemaatregel maximaal 10% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 199.000 per VvE;
b. bij een aanvraag voor twee isolatiemaatregelen;
maximaal 10% van de subsidiabele kosten van de maatregel met de hoogste subsidiabele kosten tot een maximum van € 199.000 per VvE; en
maximaal 20% van de subsidiabele kosten van de maatregel met de laagste subsidiabele kosten tot een maximum van € 199.000 per VvE.
Overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid zijn alleen kosten derden subsidiabel.
In afwijking van artikel 1.2.2 wordt een aanvraag voor 1 juli 2014 ingediend.
1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van het daarvoor beschikbaar gestelde aanvraagformulier.
2. In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, overlegt de aanvrager bij de aanvraag:
een offerte voorzien van NAW-gegevens van de aanvrager en een omschrijving van de te realiseren energiebesparende maatregel of woningverbetering. Uit de offerte moeten de kosten ten behoeve van de realisatie van de isolatiemaatregelen blijken;
een rechtsgeldig vergaderbesluit van de VvE waaruit blijkt dat tot de aanvraag is besloten;
splitsingsakte(n) waaruit de verdeling van de appartementsrechten blijkt, eventueel aangevuld met een lijst van eigenaars;
een realistische planning van de uitvoering van de werkzaamheden;
een kopie van het identiteitsbewijs van de bestuursleden van de aanvrager;
reglementen en statuten van de VvE;
de gegevens van de beheerder van het gebouw van de aanvrager.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als:
a. het VvE wooncomplex waar de aanvraag voor wordt gedaan gevestigd is in een Overijsselse gemeente, die niet beschikt over een gemeentelijk energieloket 2.0;
b. de VvE al een duurzaamheidpremie op basis van deze paragraaf of een subsidie op basis van paragraaf 8.1, 8.16 of 8.20 heeft ontvangen;
c. meer dan 25% van de stemmen binnen de VvE in handen is van één enkele appartementseigenaar.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 wordt de isolatiemaatregel gerealiseerd binnen 52 weken na datum beschikking tot verlening van de duurzaamheidpremie.
In aanvulling op artikel 1.5.2 en artikel 1.5.3 overlegt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling van de duurzaamheidpremie een factuur en een betalingsbewijs, waaruit blijkt dat de subsidiabele kosten gemaakt en betaald zijn binnen de projectperiode.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Vereniging van Eigenaren (VvE): de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging van eigenaren zoals bedoeld in artikel 5:124 e.v van het Burgerlijk Wetboek;
b. VvE wooncomplex: een wooncomplex in de provincie Overijssel vertegenwoordigd door een VvE, dat op het moment van de aanvraag voor subsidie al een jaar opgeleverd is en bewoond wordt en dat geschikt en bestemd is voor permanente bewoning;
c. splitsingsakte: Notariële akte waarin het gebouw en de daarbij behorende grond gesplitst is in meerdere appartementsrechten en waarmee zeggenschap en verplichtingen met betrekking tot het gemeenschappelijk eigendom is geregeld;
d. appartementsrechten: de combinatie van het aandeel in de bij de splitsing betrokken goederen, het uitsluitend gebruiksrecht op een privé-gedeelte en het verplichte lidmaatschap van een Vereniging van eigenaren, indien een gebouw juridisch is gesplitst in appartementen;
e. particuliere appartementseigenaar: een privé persoon die beschikt over een appartementsrecht in een VvE wooncomplex;
f. duurzaamheidlening: een door het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting (SVn) verstrekte lening aan een VvE ten behoeve van energiemaatregelen, waarbij een deel van de lening aangewend mag worden voor woningverbetering;
g. energiemaatregel: een maatregel genoemd in de bijlage onder tabel 1 ‘Maatregelen duurzaamheidlening';
h. hoofdsom lening: het bedrag waarover rente wordt berekend;
i. woningverbetering: bouwkundige aanpassingen die nodig zijn om energiemaatregelen te realiseren of andere onderhouds- of verbetermaatregelen die een directe relatie hebben met de te realiseren energiemaatregel.
Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie in de vorm van een rentekorting op een duurzaamheidlening verstrekken, waarbij geldt dat PV-panelen en zonnecollectoren alleen subsidiabel zijn indien ze gecombineerd worden met ten minste één andere maatregel uit tabel 1.
Een aanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een VvE, die voor minimaal 25% uit particuliere appartementsrechten bestaat;
b. de aanvraag wordt gedaan voor een VvE wooncomplex in een Overijsselse gemeente die een energieloket 2.0 heeft;
c. de aan te vragen duurzaamheidlening heeft een looptijd van 10 jaar of 15 jaar, op basis van annuïteiten, zonder een aflossingsvrije periode;
d. de hoofdsom van de duurzaamheidlening is minimaal € 25.000 en maximaal € 750.000 per VvE en maximaal € 20.000 per particuliere appartementseigenaar. Hierbij geldt eveneens dat de hoofdsom van de duurzaamheidslening voor een VvE met minder dan 75% aan particuliere appartementsrechten maximaal gelijk is aan de formule: % particuliere appartementseigenaren * de begrote kosten voor de totale investering in energiemaatregelen;
e. de looptijd van de lening wordt bepaald door de hoofdsom van de duurzaamheidlening te delen door het aantal particuliere appartementseigenaren:
indien dit bedrag minder is dan € 7.500, geldt een looptijd van 10 jaar;
indien dit bedrag minimaal € 7.500 en maximaal € 20.000 is, geldt een looptijd van 15 jaar;
f. de energiemaatregel voldoet aan de kwalitatieve criteria zoals genoemd in tabel 1 ‘Maatregelen duurzaamheidlening';
f. maximaal 30% van de hoofdsom van de lening wordt besteed ten behoeve van woningverbetering;
g. de VvE bestaat uit ten minste 10 particuliere appartementseigenaren.
De rentekorting bedraagt maximaal 3% en wordt in mindering gebracht op het 10- of 15 jaars rentetarief, zoals op het moment van toekennen van de Duurzaamheidlening door SVn wordt gepubliceerd, met een minimum van 0,5%.
Overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid zijn alleen de afsluitkosten duurzaamheidlening en de aanschaf-, installatie- of montagekosten die op basis van een factuur betaald worden aan derden subsidiabel.
1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van het daarvoor beschikbaar gestelde aanvraagformulier.
2. In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, overlegt de aanvrager bij de aanvraag:
een offerte voorzien van NAW-gegevens van de aanvrager en een omschrijving van de te realiseren energiebesparende maatregel of woningverbetering. Uit de offerte moeten de kosten ten behoeve van de realisatie van de energiebesparende maatregel of woningverbetering blijken.;
een rechtsgeldig vergaderbesluit van de VvE waaruit blijkt dat tot de aanvraag is besloten;
meerjaren onderhoudsplanning;
jaarrekeningen over de afgelopen drie jaar;
opgave van debiteuren over het afgelopen jaar;
opgave van servicekosten over de afgelopen drie jaar;
splitsingsakte(n) waaruit de verdeling van de appartementsrechten blijkt, evt. aangevuld met een lijst van eigenaars;
gespecificeerde opgave van de te treffen energiemaatregelen en een specificatie per type isolatiemaatregel van oppervlakte en prestatie;
een op naam gestelde gespecificeerde offerte/prijsopgave van de te treffen energiemaatregelen voor de aanvrager;
een realistische planning van de uitvoering van de werkzaamheden;
een kopie van het identiteitsbewijs van de bestuursleden van de aanvrager;
reglementen en statuten van de VvE;
de gegevens van de beheerder van het gebouw van de aanvrager.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks de maximale leenruimte vast.
In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als:
a. het VvE wooncomplex waar de aanvraag voor wordt gedaan gevestigd is in een Overijsselse gemeente, die niet beschikt over een gemeentelijk energieloket 2.0;
b. de aanvrager al eerder een duurzaamheidlening heeft ontvangen.
Indien de subsidieontvanger PV-panelen of zonnecollectoren gaat realiseren:
a. moeten de PV-panelen geplaatst worden op het dak of het erf van de aanvrager; en
b. mag het dak waarop de PV-panelen of zonnecollectoren geplaatst worden geen asbest bevatten;
c. mag er niet gestapeld worden met subsidie op basis van de paragrafen 8.1, 8.17 dan wel 8.20.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 wordt de isolatiemaatregel gerealiseerd binnen 52 weken na datum beschikking tot verlening van de subsidie.
In aanvulling op artikel 1.5.2 en artikel 1.5.3 overlegt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie een factuur en een betalingsbewijs, waaruit blijkt dat de subsidiabele kosten gemaakt en betaald zijn binnen de projectperiode.
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
adviescommissie: door Gedeputeerde Staten bij besluit d.d. 13 november 2012 ingestelde commissie;
AGV: Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (PB. 2008, L 214/3), of diens opvolger;
bank: een bank zoals gedefinieerd in de Wet op het financieel toezicht of een aan een bank gelieerd beleggingsfonds, al dan niet via een beheerder, zoals gedefinieerd in de Wet op het financieel toezicht waarbij de bank of het beleggingsfonds handelt op grond van een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten;
basisniveau schilisolatie: per mogelijke soort woning is een basisniveau voor de schilisolatie vastgesteld; basisniveau van woninggebonden energieverbruik voor een: (a) rijwoning is 0,55 Gigajoule per m2, (b) galerijwoning 0,45 Gigajoule per m2, (c) portiekwoning 0,45 Gigajoule per m2 en voor (d) twee-onder-een-kap woning 0,50 Gigajoule per m2;
[vervallen]
biomassa: de energie-installatie die biomassa gebruikt als brandstof om energie op te wekken, waarbij de invoer voor de energie-installatie per kalenderjaar voor maximaal 20% mag bestaan uit eerste generatie biomassa, mits deze biomassa geheel afkomstig is uit een gebied binnen een straal van 150 kilometer rondom de locatie waar de bio-energie-installate is gevestigd. De overige invoer dient te bestaan uit tweede of derde generatie biomassa, waarbij ten aanzien van de tweede generatie geldt dat deze per kalenderjaar voor minimaal 50% afkomstig moet zijn uit een gebied binnen een straal van 150 kilometer rondom de locatie waar de bio-energie-installatie is gevestigd. Voor houtige biomassa geldt dat deze voor 100% afkomstig moet zijn uit een van de lidstaten van de Europese Unie. De biomassa (zowel eerste, tweede als derde generatie) dient te allen tijde te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de NTA 8080 (Nederlandse Technische Afspraak);
BW: het Nederlandse burgerlijk wetboek;
communautaire norm:
een verplichte communautaire norm waarbij de op milieugebied te bereiken normen per onderneming zijn vastgesteld, of
de verplichting op grond van Richtlijn 2008/1/EG de beste beschikbare technische middelen (BAT) te gebruiken, zoals uiteengezet in meest recente relevante informatie die de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 2, van die richtlijn heeft bekendgemaakt;
concern: een groep als bedoeld in artikel 2:24b BW waartoe de aanvrager voor een subsidie behoort, welke groep is gericht op een duurzame deelneming aan het economische verkeer;
de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden van de de-minimisverordening;
de-minimisverordening: Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (Pb. 2006, L 379/5) of diens opvolger;
dochtermaatschappij: een dochtermaatschappij als bedoeld in artikel 2:24a BW;
EBITDA: Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortization;
energiebesparingsmaatregelen: maatregelen die een subsidie-aanvrager in staat stellen zijn energieverbruik, met name in zijn productiecyclus, - of in geval van woningcorporaties van hun huurders - te verminderen, waaronder in het geval van woningcorporaties mede wordt begrepen de bouwkundige aanpassingen aan woningen die nodig zijn om de energiemaatregelen te realiseren of andere onderhoud- of verbetermaatregelen die fysieke samenhang hebben met de te realiseren energiebesparingsmaatregelen;
Energiefonds Overijssel II B.V.: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Energiefonds Overijssel II B.V. die in mandaat voor Gedeputeerde Staten deze subsidieparagraaf uitvoert;
energieproject: een project waarbij:
energiebesparingsmaatregelen worden genomen waardoor het verbruik van niet-hernieuwbare energie in de provincie Overijssel wordt gereduceerd door middel van een bekende en bewezen techniek; of
binnen de provincie Overijssel hernieuwbare energie wordt opgewekt c.q. de opwekking van hernieuwbare energie wordt vergroot;
garantie: de overeenkomst tussen Energiefonds Overijssel II B.V. en de bank betreffende de zekerheid tot aflossing van het krediet dat de aanvrager van de garantie ten aanzien van het energieproject van de bank heeft verkregen;
gecreëerde arbeidsplaats: de permanent bezette en tot volledige dagtaak omgerekende arbeidsplaats op jaarbasis (1 fte), gebaseerd op een arbeidsovereenkomst voor een aaneengesloten periode van minimaal 12 maanden welke met het energieproject wordt geschapen of in stand wordt gelaten;
grote onderneming: een onderneming die niet onder de definitie van middelgrote- en/of kleine onderneming valt;
hernieuwbare energie: energie opgewekt met installaties waarbij uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen wordt gebruikgemaakt, alsmede het aandeel in calorische waarde van de met hernieuwbare energiebronnen in hybride installaties opgewekte energie die ook met conventionele energiebronnen werken;
hernieuwbare energiebronnen: de volgende hernieuwbare, niet-fossiele energiebronnen: zonne-energie, geothermische energie, golfenergie, getijdenenergie, waterkrachtinstallaties, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas, biogas;
in aanmerking komende kosten: de extra investeringskosten van het energieproject ten opzichte van de referentie-investering;
kleine onderneming: een onderneming in de zin van Bijlage I van de AGV, met minder dan 50 werknemers, met een jaaromzet of een jaarlijks balanstotaal van maximaal € 10 miljoen. Een onderneming wordt niet als een kleine onderneming aangemerkt indien één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen gezamenlijk direct of indirect zeggenschap heeft of hebben over 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten, behoudens de in artikel 3, tweede lid, tweede alinea van Bijlage I van de AGV bedoelde gevallen;
krediet: krediet dat de aanvrager van de garantie van de bank heeft gekregen voor het uitvoeren van een energieproject;
kredietovereenkomst: overeenkomst tussen de bank en de aanvrager van de garantie op grond waarvan de bank geld voor de uitvoering van een energieproject ter leen verstrekt of zal verstrekken;
maatschappelijk rendement: de als gevolg van de door de ontvangen subsidie gerealiseerde energiebesparing c.q. opwekking van hernieuwbare energie en de als gevolg van de door de ontvangen subsidie gecreëerde arbeidsplaatsen gezamenlijk;
marktconforme premie: premie die wordt berekend conform de safe-harbour premies zoals opgenomen in paragraaf 3.3 van de Mededeling-garanties;
marktconforme rente: rente die wordt berekend conform de methode in de Mededeling-rentepercentages;
Mededeling-garanties: Mededeling van de Europese Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (Pb. 2008, C155/10) en de rectificatie van de Commissie daarop zoals gepubliceerd in Pb. 2008, C244/32, of diens opvolger;
Mededeling-rentepercentages: Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (Pb. 2008, C14/6) of diens opvolger;
middelgrote onderneming: een onderneming in de zin van Bijlage I van de AGV, met minder dan 250 werknemers, met een jaaromzet van maximaal € 50 miljoen, of een balanstotaal van maximaal € 43 miljoen. Een onderneming wordt niet als een middelgrote onderneming aangemerkt indien één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen gezamenlijk direct of indirect zeggenschap heeft of hebben over 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten, behoudens de in artikel 3, tweede lid, tweede alinea van Bijlage I van de AGV bedoelde gevallen;
moedermaatschappij: de nauwst met een aanvrager verbonden persoon ten aanzien van wie een ratingverklaring is of kan worden afgegeven;
niet-hernieuwbare energie: energie die niet voldoet aan de definitie van hernieuwbare energie;
onderneming: een natuurlijke of rechtspersoon die een economische activiteit uitoefent ongeacht de rechtsvorm of de wijze van financiering; een concern wordt als één onderneming aangemerkt;
ondernemingen in financiële moeilijkheden: middelgrote en kleine ondernemingen die voldoen aan artikel 1, zevende lid, AGV en grote ondernemingen die voldoen aan paragraaf 2.1 van de Communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (Pb. 2004, C244/2);
premiekorting: de korting op de premie ten opzichte van de marktconforme premie;
projectplan: een inhoudelijk werkplan waarin onder andere een beschrijving c.q. gemotiveerde inschatting van de door de ontvangen subsidie te verwachten energiebesparing c.q. toename van hernieuwbare energie is opgenomen. Grote ondernemingen tonen in dit projectplan aan dat de subsidie een stimulerend effect, zoals bedoeld in artikel 8, derde lid, van de AGV, op het energieproject heeft;
provincie: de publiekrechtelijke rechtspersoon de provincie Overijssel;
ratingverklaring: een door GS geaccepteerde verklaring waaruit de rating van de aanvrager van een subsidie blijkt conform de Mededeling-rentepercentages en Mededeling-garanties, dan wel van diens moedermaatschappij, indien de aanvrager geen rating heeft of kan verkrijgen vanwege het ontbreken van een kredietverleden;
referentie-investering:
bij energiebesparingsmaatregelen: een technisch vergelijkbare investering aan het energieproject die een lager niveau van milieubescherming biedt die overeenstemt met de verplichte communautaire normen (voor zover die bestaan) en waarvan aannemelijk is dat zij zonder steun zou worden uitgevoerd. Een technisch vergelijkbare investering is een investering met dezelfde productiecapaciteit en alle andere technische eigenschappen (met uitzondering van die welke rechtstreeks op de extra investering voor milieubescherming betrekking hebben) die uit zakelijk oogpunt een geloofwaardig alternatief is voor het energieproject.
bij hernieuwbare energie: een traditionele stroomcentrale of een traditioneel verwarmingssysteem met dezelfde capaciteit inzake daadwerkelijke energieopwekking als het energieproject, waarvan aannemelijk is dat zij zonder steun zou worden uitgevoerd en dat zij uit zakelijk oogpunt een geloofwaardig alternatief is voor het energieproject;
rentekorting: de korting op rente ten opzichte van de marktconforme rente;
terugverdienplan: een plan waarin de haalbaarheid, de commerciële levensvatbaarheid en de terugverdientijd van het energieproject is uitgewerkt;
terugverdientijd: de tijd die nodig is om de extra investeringskosten terug te verdienen;
uitvoeringsovereenkomst: de overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb die de provincie Overijssel met de subsidieontvanger sluit ter uitwerking van de beschikking tot subsidieverlening;
verbonden persoon: met betrekking tot een tot het concern behorende rechtspersoon of vennootschap, elke persoon of vennootschap waarvan eerstbedoelde persoon of vennootschap een dochtermaatschappij is;
website: http://www.energiefondsoverijssel.nl/;
woningcorporatie: toegelaten instelling in de zin van artikel 70, eerste lid, van de Woningwet.
woonlasten: het totaal aan huur- en energiekosten per woning.
2. Van subsidie zijn expliciet uitgesloten:
exportsteun;
steun ten behoeve van werkzaamheden in de sectoren visserij en aquacultuur;
steun ten behoeve van werkzaamheden in de primaire productie van landbouwproducten;
steun ten behoeve van werkzaamheden in de kolenindustrie;
steun aan ondernemingen in moeilijkheden;
steun ten behoeve van wind- en kernenergie.
3. De uitvoering van deze paragraaf is door Gedeputeerde Staten gemandateerd aan de besloten vennootschap Energiefonds Overijssel II B.V.
1. Gedeputeerde Staten kunnen aan een woningcorporatie die tevens partij is bij het "Convenant Energiebesparing Woningcorporaties Overijssel d.d. 28 juni 2012" op aanvraag subsidie verlenen in de vorm van een geldlening. De subsidie wordt conform artikel 8.20.1.13 terugbetaald.
2. De subsidie bedoeld in het vorige lid kan uitsluitend worden verstrekt voor de in aanmerking komende kosten van een energieproject:
voor energiebesparingsmaatregelen die worden genomen bij woningen door aanpassing of vervanging van een vloer, muur, plafond of beglazing indien en voor zover de woning na de uitvoering van deze energiebesparingsmaatregelen ten minste classificeert als een label C woning;
voor andere maatregelen ten behoeve van het energieproject die een hoger energielabel tot gevolg hebben, indien en voor zover de woning tenminste classificeert als een label C woning.
3. Subsidie voor een energieproject op grond van deze paragraaf wordt niet verleend, indien voor dat energieproject al subsidie is verleend of aangevraagd op grond van paragraaf 8.20.3 "Energiebesparingen door ondernemingen".
4. [vervallen]
Een aanvraag voor een geldlening moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvraag moet ingediend worden voor bestaande woningen in de provincie Overijssel van de woningcorporatie;
b. de in artikel 8.20.1.1 genoemde activiteiten dienen aan de onder a van dit artikel genoemde woning(en) plaats te vinden;
c. de aanvraag voldoet, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aan de voorwaarden van de de-minimisverordening of de AGV. Gedeputeerde Staten kunnen, in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGV aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van hernieuwbare energie en energiebesparingsmaatregelen de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen;
d. De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten;
e. De subsidie wordt verleend voor zover door de rentekorting de totale steun die de woningcorporatie met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende- in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie is verstrekt, niet hoger is dan:
bij hernieuwbare energie:
45% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een grote onderneming is;
55% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een middelgrote onderneming is; en
65% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een kleine onderneming is;
bij energiebesparingsmaatregelen:
20% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een grote onderneming is;
30% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een middelgrote onderneming is; en
40% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een kleine onderneming is;
f. De subsidie wordt verleend voor zover door de rentekorting de totale steun die de woningcorporatie met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie is verstrekt, niet hoger is dan € 7,5 miljoen;
g. Gedeputeerde Staten kunnen van de aanvrager verlangen dat de geldlening is geborgd door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw.
1 De subsidie bedraagt de subsidiabele kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.20.1.1. met een maximum van € 7.000.000 per woningcorporatie waarbij tevens een maximum geldt van € 15.000 per woning, voor de woningen die verduurzaamd worden tot label C. Ten aanzien van woningen die na het afronden van het energieproject minimaal classificeren als label B woningen geldt geen maximum ten aanzien van de subsidiabele kosten.
2. In het subsidiebesluit en de uitvoeringsovereenkomst wordt een regime voor betaling van rente en aflossing opgenomen, waaronder, in ieder geval de volgende voorwaarden:
De hoogte van de rente van de geldlening wordt jaarlijks voor de voor dat jaar te verstrekken geldlening door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Voor het jaar 2014 bedraagt de hoogte van het rentepercentage 1,5% of 150 basispunten.
De looptijd van de geldlening bedraagt een bepaalde tijd doch maximaal 15 jaar.
De rente is gedurende de looptijd van de geldlening vast.
1. In afwijking van artikel 1.1.5 worden als subsidiabele kosten beschouwd de in aanmerking komende kosten.
2. Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval niet:
administratieve kosten die gemaakt worden ten behoeve van het energieproject;
kosten die gemaakt worden ten behoeve van het aanvragen van de subsidie voor het energieproject;
kosten die anderszins al vergoed zijn o.a. door het Rijk, door andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of door de Europese Commissie.
1. afwijking van artikel 1.2.2 kan een subsidieaanvraag worden ingediend van 3 juli 2014 tot en met 3 oktober 2014 door inzending van een volledig ingevuld en daartoe opgesteld formulier. Het formulier vermeldt welke bijlagen bij de aanvraag dienen te worden overlegd.
2. In afwijking van artikel 1.2.2 moet een subsidieaanvraag volledig zijn ingediend uiterlijk op 3 oktober 2014. Aanvragen die na 3 oktober 2014 niet volledig zijn, worden niet in behandeling genomen.
3. In afwijking van artikel 1.2.3 eerste en tweede lid beslissen Gedeputeerde Staten op de aanvraag om een subsidie binnen 13 weken na 3 oktober 2014.
In afwijking van artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager bij de aanvraag een volledig ingevuld aanvraagformullier met de daarin genoemde bijlagen dat beschikbaar is op de website en dat in iedre geval de volgende gegevens dient te bevatten:
a. een beschrijving van de activiteiten waar subsidie voor wordt aangevraagd;
b. de doelstellingen en resultaten die daarmee worden nagestreefd en hoe de activiteiten aan het provinciale doel van beleid bijdragen;
c. een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan.
d. beschrijving c.q. inschatting van de door de ontvangen subsidie te verwachten verbeteringen van de energielabels van de woningen;
e. indien de aanvrager voor dezelfde -elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende- in aanmerking komende kosten waarvoor zij subsidie aanvraagt reeds van het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbae lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie een vergoeding c.q. subsidie heeft ontvangen of aangevaagd, de bewijsstukken waaruit deze vergoeding c.q. subsidie blijkt;
f. een berekening van de in aanmerking komende kosten op basis van Vabi of EPAview waarbij de kosten van het energieproject afgezet worden tegen de kosten vande referentie-investering;
g. het aantal te verwachten gecreëerde arbeidsplaatsen, waarbij tevens inzicht wordt gegeven in het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen dat na uitvoering van het energieproject waarvoor subsidie wordt aangevraagd zal blijven bestaan;
h. een motivatie waarom voor de voorgestelde maatregelen wordt gekozen en niet voor alternatieve maatregelen;
i. een terugverdienplan.
Een subsidieaanvraag wordt, nadat de aanvraag volledig is, om advies voorgelegd aan de adviescommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt. Deze termijn kan met een termijn van maximaal twee weken worden verlengd.
1. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als op basis van de aanvraag wordt beoordeeld dat het te verlenen subsidiebedrag minder dan € 150.000 is.
2. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie geheel of gedeeltelijk indien:
de werkelijke kosten naar het oordeel Gedeputeerde Staten niet in redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat;
de in de aanvraag begrote kosten voor de maatregelen waarvoor subsidie wordt aangevraagd niet in verhouding staan tot de werkelijke kosten voor deze energiemaatregelen.
het energieproject naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet haalbaar en/of uitvoerbaar is binnen drie jaar na subsidieverlening.
de geldlening niet ten behoeve van het energieproject wordt aangewend;
uit de ratingverklaring blijkt dat de aanvrager of diens moedermaatschappij tot de ratingcategorie CCC of lager behoort;
ten aanzien van de aanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering voor onrechtmatig verleende staatssteun geldt.
de aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert;
de activiteiten in het kader van het energieproject reeds zijn aangevangen op het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag;
indien de aanvrager, zijnde een grote onderneming, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten er niet in geslaagd is om het stimulerend effect van de subsidie in de zin van artikel 8, derde lid en overweging 29, van de AGV aan te tonen.
de aanvrager over onvoldoende financiële middelen beschikt om het energieproject uit te voeren.
1. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen het subsidieplafond wordt overschreden, wordt, met inachtneming van het advies van de adviescommissie, de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de volgende criteria:
het te realiseren energie-effect per energieproject. Dit energie-effect komt tot uitdrukking in een berekening van de totaal te besparen of op te wekken gigajoule per vierkante meter gbo (gebruiks oppervlak) per te investeren miljoen euro;
de hoogte van het absolute energie-effect gemeten in gigajoule per vierkante meter gbo;
het innovatiegehalte van de voorgestelde maatregelen;
de wijziging in de woonlasten per vierkante meter gbo die het gevolg zijn van de voorgestelde maatregelen ten behoeve van het energieproject;
de mogelijkheid om de voorgestelde maatregelen aan de woningen eenvoudig te reproduceren en op andere woningen toe te passen.
2. Bij de toepassing van de rangschikking als bedoeld in het eerste lid worden de aanvragen per energieproject beoordeeld; het is aldus mogelijk dat binnen een aanvraag een bepaald energieproject wel wordt toegewezen en een ander energieproject niet.
3. Bij de toepassing van de rangschikking zullen Gedeputeerde Staten de criteria uit het eerste lid van dit artikel eerst toepassen op de woningen met een label A of B (na doorvoering van de aanpassingen). Indien er nog subsidie beschikbaar is dan zullen de criteria uit het eerste lid van dit artikel worden toegepast op de woningen met een label C (na doorvoering van de aanpassingen).
4. Gedeputeerde Staten kennen voor de rangschikking zoals opgenomen in het eerste lid de volgende punten toe:
criterium a ten hoogste dertig punten, waarbij alle aanvragen per energieproject relatief aan elkaar worden gerangschikt en het energieproject met het grootste energie-effect 30 punten krijgt en het energieproject met het laagste energie-effect 0 punten;
criterium b ten hoogste twintig punten, waarbij alle aanvragen per energieproject relatief aan elkaar worden gerangschikt en het energieproject met het hoogste absolute energie-effect 20 punten krijgt en het energieproject met het laagste absolute besparing 0 punten;
criterium c ten hoogste dertig punten. Deze punten worden als volgt toegekend:
5 punten voor zonne-energie;
5 punten voor warmte-koude opslag;
5 punten voor warmte terugwinningsystemen;
5 punten voor innovatieve bouwkundige maatregelen;
5 punten voor innovatieve maatregelen die inzicht in het huishoudelijk energieverbruik
verschaffen;
maximaal 5 punten voor overige innovatieve maatregelen
criterium d ten hoogste tien punten, waarbij alle aanvragen per energieproject relatief aan elkaar worden gerangschikt en het energieproject met het grootste positief effect op de woonlasten 10 punten krijgt en het energieproject met het laagste effect op de woonlasten 0 punten;
criterium e ten hoogste 10 punten, als volgt:
voor niet reproduceerbare aanpassingen: 0 punten;
voor lastig reproduceerbare aanpassingen: 5 punten;
voor eenvoudig reproduceerbare aanpassingen 10 punten.
5. De eindscore wordt bepaald door optelling per energieproject op basis van de in lid 4 sub a tot en met e behaalde punten per criterium, waarbij het energieproject met het hoogst aantal punten als eerste wordt gerangschikt etc.
In afwijking van artikel 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend uiterlijk 13 weken voor aflossing van de lening.
1. De hoogte van de geldlening per energieproject is maximaal de subsidiabele kosten.
2. De looptijd van de geldlening bedraagt een bepaalde tijd doch maximaal 15 jaar.
3. [vervallen]
4. De rente van de geldlening is gedurende de looptijd van de geldlening vast.
5. Gedeputeerde Staten kunnen boetevrije vervroegde aflossing van de geldlening toestaan.
6. De geldlening wordt onderhands verstrekt.
1. De subsidie-ontvanger sluit met de provincie Overijssel uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie een uitvoeringsovereenkomst.
2. De subsidie-ontvanger betaalt in ieder geval jaarlijks het overeengekomen aflossingsbedrag, alsmede de verschuldigde rente, met ingang van 1 januari van het tweede jaar volgende op de datum van verlening van de subsidie, aan Gedeputeerde Staten terug. Terzake wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken en kunnen verplichtingen worden opgenomen ten aanzien van de kredietwaardigheid van de subsidie-ontvanger.
3. De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten van de omstandigheid dat hij verwacht niet binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn te beschikken over de vereiste vergunningen, ontheffingen of andere (rechtens benodigde) toestemmingen in verband met het energieproject.
4. De subsidie-ontvanger dient binnen drie jaar na subsidieverlening te starten met de uitvoering van het energieproject.
5. De subsidie-ontvanger dient uiterlijk na verloop van de duur van de geldlening, zoals vermeld in de uitvoeringsovereenkomst, aan te tonen dat het project conform de aanvraag is uitgevoerd en voltooid. Daarbij rapporteert de aanvrager ook over het maatschappelijk rendement van het energieproject. Indien de looptijd van de lening langer duurt dan één jaar, rapporteert de aanvrager jaarlijks aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van het project en overlegt daarbij in ieder geval de jaarrekening.
6. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie-ontvanger de verplichting opleggen om ter zake van de te verlenen subsidie zekerheden te verstrekken. Ter uitvoering van deze verplichting kunnen bepalingen worden opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst.
7. In afwijking van artikel 1.4.1, derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het vaker dan één keer per jaar afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden inkomsten.
8. [vervallen]
9. De activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt moeten binnen vijf jaar na verlening van de subsidie zijn uitgevoerd.
10. De aanvrager of diens moedermaatschappij dient tot en met de subsidievaststelling dezelfde ratingcategorie te behouden als hij ten tijde van de subsidieverlening had, tenzij de geldlening is geborgd door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw.
1. De subsidie-ontvanger kan Gedeputeerde Staten verzoeken om het subsidiebedrag in andere termijnen terug te betalen.
2. De subsidie-ontvanger kan Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 8.20.1.12 tweede lid.
3. De ontheffing, bedoeld in het tweede lid, kan worden verleend indien:
terugbetaling door bijzondere omstandigheden niet mogelijk is;
een strikte toepassing van artikel 8.20.1.12 naar het oordeel van Gedeputeerde Staten door bijzondere omstandigheden zou leiden tot een onredelijke beslissing.
4. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat bij het verzoek om ontheffing als bedoeld in het tweede lid van dit artikel een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het BW wordt overgelegd.
5. Er wordt geen uitstel of ontheffing verleend wanneer de ontheffing naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in strijd is met de toepasselijke staatssteunregels, zoals onder meer bedoeld in artikel 8.20.1.14.
De subsidie wordt verstrekt met inachtneming van:
a. de AGV; of
b. de de-minimisverordening; en
c. de Mededeling-rentepercentages.
In afwijking van artikel 1.3.3 tweede of derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager een voorschot van 100% van de verleende subsidie.
1. Gedeputeerde Staten kunnen aan een onderneming op aanvraag subsidie verlenen in de vorm van
een geldlening; of
een garantie.
Ingeval van een geldlening wordt de subsidie conform artikel 8.20.2.15, eerste, derde en vierde lid terugbetaald.
Ingeval een garantie door de bank wordt ingeroepen, wordt hetgeen de provincie aan de bank moet betalen door de onderneming aan de provincie conform artikel 8.20.2.15, eerste, tweede en vijfde lid terugbetaald.
2. De subsidie bedoeld in het vorige lid kan uitsluitend worden verstrekt voor de in aanmerking komende kosten van een energieproject:
voor de opwekking van hernieuwbare energie;
waarbij het energieproject een terugverdientijd heeft van meer dan drie jaar en maximaal 15 jaar.
3. Per onderneming kan slechts één aanvraag per energieproject worden ingediend.
Een aanvraag voor een geldlening of garantie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvraag voldoet, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aan de voorwaarden van de de-minimisverordening of de AGV. Gedeputeerde Staten kunnen, in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGV aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van hernieuwbare energie en de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen.
b. De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten. Gedeputeerde Staten kunnen aan het verstrekken van de subsidie de voorwaarde verbinden dat de aanvrager zekerheden aan Gedeputeerde Staten verschaft ter zekerheid van de subsidie.
c. De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting, de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie is verstrekt, niet hoger is dan:
45% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een grote onderneming is;
55% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een middelgrote onderneming is; en
65% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een kleine onderneming is;
d. De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting, de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie is verstrekt, niet hoger is dan € 7,5 miljoen.
e. de in sub c van dit artikel genoemde percentages respectievelijk het in d genoemde bedrag worden met 50% verlaagd indien de aanvrager, in een periode van drie jaar voorafgaand aan zijn aanvraag op grond van deze paragraaf, risicokapitaalsteun heeft ontvangen uit hoofde van artikel 29 van de AGV, met dien verstande dat deze verlaging het totale aan risicokapitaal ontvangen bedrag niet overschrijdt.
1. De subsidie bedraagt bij energieprojecten ter zake van hernieuwbare energie op het gebied van:
geothermie: maximaal 60% van de in aanmerking komende kosten;
zonne-energie: maximaal 75% van de in aanmerking komende kosten;
bio-energie: maximaal 60% van de in aanmerking komende kosten;
warmtepompen met een minimale Coefficient Of Performance (COP) van 4: maximaal 75% van de in aanmerking komende kosten;
warmtekracht: maximaal 60% van de in aanmerking komende kosten.
2. In geval van een garantie bedraagt de garantie van Gedeputeerde Staten maximaal 80% van het krediet.
1. In afwijking van artikel 1.1.5 worden als subsidiabele kosten beschouwd de in aanmerking komende kosten.
2. Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval niet:
administratieve kosten die gemaakt worden ten behoeve van het energieproject;
kosten die gemaakt worden ten behoeve van het aanvragen van de subsidie voor het energieproject;
kosten die anderszins al vergoed zijn o.a. door het Rijk, door andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of door de Europese Commissie.
1.In afwijking van artikel 1.2.2 kan een subsidieaanvraag tot twaalf weken voor het eind van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft worden ingediend door inzending van een daartoe opgesteld formulier. Het formulier vermeldt welke bijlagen bij de aanvraag dienen te worden overlegd.
2. In afwijking van artikel 1.2.2 moet een subsidieaanvraag volledig zijn ingediend uiterlijk vier weken voor het eind van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft.
1. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag tevens een projectplan, dat in ieder geval de volgende gegevens dient te bevatten:
beschrijving c.q. inschatting van de door de ontvangen subsidie te verwachten opwekking van hernieuwbare energie;
berekening van de in aanmerking komende kosten waarbij de kosten van het energieproject afgezet worden tegen de kosten van de referentie-investering;
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag een ratingverklaring, tenzij de aanvrager een special purpose vehicle is zonder kredietverleden en geen moedermaatschappij heeft.
3.Indien de aanvrager voor dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende- in aanmerking komende kosten waarvoor zij subsidie aanvraagt reeds van het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie een vergoeding c.q. subsidie heeft ontvangen, overlegt zij de bewijsstukken waaruit deze vergoeding c.q. subsidie blijkt.
4. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, bij de aanvraag tevens een bedrijfsplan.
5. Ingeval een garantie wordt aangevraagd, overlegt de aanvrager in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens een door een bank geoffreerde kredietovereenkomst en concept garantverklaring.
6. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, bij de aanvraag documentatie ten behoeve van het uitvoeren van een financiële due diligence, een technische due diligence, een duurzaamheidstoets en een fiscale en juridische due diligence.
1. Voor het bepalen van het bereiken van het van toepassing zijnde subsidieplafond, beslissen Gedeputeerde Staten op volgorde van het tijdstip van binnenkomst.
2. Indien de aanvraag nog niet volledig is, wordt het tijdstip van binnenkomst bepaald door het moment waarop de aanvraag wel volledig is.
3. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de hoogst verwachte energiebesparing dan wel toename van hernieuwbare energie per aangevraagde Euro aan subsidie.
Een subsidieaanvraag wordt, nadat de aanvraag volledig is, om advies voorgelegd aan de adviescommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt. Deze termijn kan met een termijn van maximaal twee weken worden verlengd.
1. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als op basis van de aanvraag wordt beoordeeld dat het te verlenen subsidiebedrag minder dan € 1.000.000 is per energieproject. Indien de aanvrager op dezelfde dag subsidie aanvraagt op grond van paragraaf 8.20.3, wordt voor het bepalen van het minimum tevens het te verlenen subsidiebedrag van die aanvraag betrokken.
2. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie geheel of gedeeltelijk indien:
de werkelijke kosten naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet in redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat;
het bedrijfsplan en/of projectplan naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet haalbaar en/of uitvoerbaar is.
het verstrekte krediet of de geldlening niet ten behoeve van het energieproject wordt aangewend;
uit de ratingverklaring blijkt dat de aanvrager van een geldlening of diens moedermaatschappij tot de ratingcategorie CCC of lager behoort
uit de ratingverklaring blijkt dat de aanvrager van een garantie of diens moedermaatschappij tot de ratingcategorie CCC+ of lager behoort;
de aanvrager van een garantie een grote onderneming is;
ten aanzien van de aanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering voor onrechtmatig verleende staatssteun geldt;
de aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert;
de aanvrager over onvoldoende financiële middelen beschikt om het energieproject uit te voeren;
de aanvrager op de markt financiering voor het energieproject kan verkrijgen en met die financiering de commerciële levensvatbaarheid van het project, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aannemelijk is;
de activiteiten reeds zijn aangevangen op het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag;
indien de aanvrager, zijnde een grote onderneming, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten er niet in geslaagd is om het stimulerend effect van de subsidie in de zin van artikel 8, derde lid, en overweging 29 van de AGV aan te tonen.
1. De hoogte van de geldlening en garantie per energieproject is maximaal de subsidiabele kosten.
2. De looptijd van de geldlening en kredietovereenkomst bedraagt een bepaalde tijd doch maximaal 15 jaar en eindigt in ieder geval vóór 31 december 2028.
3. Ingeval van een geldlening wordt een rentekorting van maximaal 2% of 200 basispunten gehanteerd per jaar.
4. De rente van de geldlening is gedurende de looptijd van de geldlening vast.
5. Gedeputeerde Staten kunnen boetevrije vervroegde aflossing van de geldlening toestaan.
6. De geldlening wordt onderhands verstrekt.
7. Ingeval van een garantie is de maximale premiekorting gelijk aan het bedrag dat op grond van artikel 8.20.2.2 sub c, d en e van dit hoofdstuk is toegestaan.
8. De hoogte van de garantie wordt verminderd naar rato van de aflossingen die worden gedaan op de kredietovereenkomst waarvoor de garantie is verstrekt.
In afwijking van artikel 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend uiterlijk 13 weken voor aflossing van de lening of het einde van de garantie.
Ingeval van een garantie kan deze ambtshalve worden vastgesteld zodra:
a. het krediet waarvoor de provincie een garantie heeft afgegeven is afgelost; of
b. ingeval de bank de garantie heeft ingeroepen: de vordering van de provincie op de ontvanger van de garantie is voldaan dan wel de provincie heeft besloten af te zien van verdere invordering.
Als de ontvanger van de subsidie het energieproject niet uitvoert zoals is vastgelegd bij de beschikking tot het verlenen van de subsidie en niet heeft voldaan aan artikel 8.20.2.15 kunnen Gedeputeerde Staten besluiten eenmalig een premie van maximaal 5% van de hoogte van de afgegeven garantie bij de ontvanger van de garantie terugvorderen.
1. De aanvrager tekent uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie met de provincie Overijssel een uitvoeringsovereenkomst.
2. Ingeval van een garantie sluit de aanvrager uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie met een bank de bij de aanvraag overlegde door een bank geoffreerde kredietovereenkomst en definitieve garantverklaring.
3. De subsidie-ontvanger betaalt Gedeputeerde Staten jaarlijks rente over de geldlening. Ingeval van een garantie betaalt de subsidie-ontvanger aan Gedeputeerde Staten een jaarlijkse premie voor de verstrekte garantie.
4. Ingeval van een geldlening betaalt de subsidie-ontvanger in ieder geval halfjaarlijks het overeengekomen aflossingsbedrag, met ingang van 1 januari van het tweede jaar volgende op de datum van verlening van de subsidie, terug aan Gedeputeerde Staten.
5. Ingeval van een door de bank ingeroepen garantie, betaalt de subsidie-ontvanger aan Gedeputeerde Staten het door de provincie aan de bank betaalde terug.
6. Terzake van de in de leden 3 tot en met 5 genoemde verplichtingen wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken en kunnen daarin verplichtingen worden opgenomen ten aanzien van de kredietwaardigheid van de subsidie-ontvanger.
7. De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten van de omstandigheid dat hij verwacht niet binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn te beschikken over de vereiste vergunningen, ontheffingen of andere (rechtens benodigde) toestemmingen in verband met het energieproject. De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten indien de bank de garantie zal inroepen, dan wel in het geval verwacht kan worden dat de bank de garantie in zal roepen.
8. De subsidie-ontvanger dient binnen één jaar na subsidieverlening te starten met de uitvoering van het energieproject.
9. De subsidie-ontvanger dient uiterlijk na verloop van de duur van de geldlening c.q het krediet aan te tonen dat het energieproject conform de aanvraag is uitgevoerd en voltooid. Daarbij rapporteert de aanvrager ook over het maatschappelijk rendement van het energieproject. Indien de looptijd van de geldlening c.q. krediet langer duurt dan één jaar rapporteert de subsidie-ontvanger jaarlijks aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van het project en overlegt daarbij in ieder geval de jaarrekening.
10. In afwijking van artikel 1.4.1, derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het vaker dan één keer per jaar afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden inkomsten.
11. [vervallen]
12. Gedeputeerde Staten kunnen voorwaarden aan de subsidiebeschikking verbinden ten aanzien van:
de EBITDA ten opzichte van rente-en aflossingsverplichtingen;
het aanhouden van liquide middelen ten behoeve van onderhoud, rente en aflossingsverplichtingen en onvoorziene omstandigheden;
toestemming bij wijziging van aandeelhouders;
toestemming voor het aangaan van financiële verplichtingen met derden;
toestemming voor het wijzigen van overeenkomsten aangaande het energieproject;
toestemming voor uitkering van dividend en/of opname van cashflow ten behoeve van het concern.
13. De activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt moeten binnen vier jaar na verlening van de subsidie zijn uitgevoerd.
14. de aanvrager of diens moedermaatschappij dient tot en met de subsidievaststelling dezelfde ratingcategorie te behouden als hij ten tijde van de subsidieverlening had, tenzij de aanvrager een special purpose vehicle is zonder kredietverleden en geen moedermaatschappij heeft.
1. Ingeval van een geldlening kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten verzoeken om het subsidiebedrag in andere termijnen terug te betalen.
2. Ingeval van een geldlening kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 8.20.2.15 vierde lid.
Ingeval van een door de bank ingeroepen garantie kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 8.20.2.15 vijfde lid.
3. De ontheffing, bedoeld in het tweede lid, kan worden verleend indien:
terugbetaling door bijzondere omstandigheden niet mogelijk is;
een strikte toepassing van artikel 8.20.2.15 naar het oordeel van Gedeputeerde Staten door bijzondere omstandigheden zou leiden tot een onredelijke beslissing.
4. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat bij het verzoek om ontheffing als bedoeld in het tweede lid van dit artikel een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het BW wordt overgelegd.
5. Er wordt geen uitstel of ontheffing verleend wanneer de ontheffing naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in strijd is met de toepasselijke staatssteunregels, zoals onder meer bedoeld in artikel 8.20.2.17.
De subsidie wordt verstrekt met inachtneming van:
a. de AGV; of
b. de de-minimisverordening;
c. de Mededeling-rentepercentages;
d. de Mededeling-garanties.
In afwijking van artikel 1.3.3 tweede of derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten in geval van een geldlening de aanvrager een voorschot van 100% van de verleende subsidie.
1. Gedeputeerde Staten kunnen aan een onderneming op aanvraag subsidie verlenen in de vorm van
een geldlening; of
een garantie.
Ingeval van een geldlening wordt de subsidie conform artikel 8.20.3.15, eerste, derde en vierde lid terugbetaald.
Ingeval een garantie door de bank wordt ingeroepen, wordt hetgeen de provincie aan de bank moet betalen door de onderneming aan de provincie conform artikel 8.20.3.15, eerste, tweede en vijfde lid terugbetaald.
2. De subsidie bedoeld in het vorige lid kan uitsluitend worden verstrekt voor de in aanmerking komende kosten van:
een energieproject waarbij energiebesparingsmaatregelen worden genomen door
aanpassing/vervanging van bedrijfsruimten, of
aanpassing van de productie, niet zijnde mobiele productiemiddelen;
waarbij het energieproject een terugverdientijd heeft van meer dan drie jaar en maximaal 15 jaar.
3. Per onderneming kan slechts één aanvraag per energieproject worden ingediend.
4. Subsidie voor een energieproject op grond van deze paragraaf wordt niet verleend, indien voor dat energieproject al subsidie is verleend of aangevraagd op grond van paragraaf 8.20.1 "Hernieuwbare energie en energiebesparing door woningcorporaties".
5. Om op grond van deze paragraaf voor subsidie in aanmerking te komen, is het niet toegestaan dat slechts woningcorporaties deelnemen in de onderneming.
Een aanvraag voor een geldlening of garantie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvraag voldoet, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aan de voorwaarden van de de-minimisverordening of de AGV. Gedeputeerde Staten kunnen, in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGV aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van energiebesparingsmaatregelen en de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen.
b. De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten. Gedeputeerde Staten kunnen aan het verstrekken van de subsidie de voorwaarde verbinden dat de aanvrager zekerheden aan haar verschaft ter zekerheid van de subsidie.
c. De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting, de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie is verstrekt, niet hoger is dan:
20% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een grote onderneming is;
30% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een middelgrote onderneming is; en
40% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een kleine onderneming is.
d. De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting, de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie is verstrekt, niet hoger is dan € 7,5 miljoen.
e. de in sub c van dit artikel genoemde percentages respectievelijk het in d genoemde bedrag, worden met 50% verlaagd indien de aanvrager, in een periode van drie jaar voorafgaand aan zijn aanvraag op grond van deze paragraaf, risicokapitaalsteun heeft ontvangen uit hoofde van artikel 29 van de AGV, met dien verstande dat deze verlaging het totale aan risicokapitaal ontvangen bedrag niet overschrijdt.
1. De subsidie bedraagt maximaal 40% van de in aanmerking komende kosten.
2. In geval van een garantie bedraagt de garantie van Gedeputeerde Staten maximaal 80% van het krediet.
Bij de berekening van de steunintensiteit zijn alle gebruikte cijfers de cijfers vóór aftrek van belastingen en andere heffingen.
1. In afwijking van artikel 1.1.5 worden als subsidiabele kosten beschouwd de in aanmerking komende kosten.
2. Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval niet:
administratieve kosten die gemaakt worden ten behoeve van het energieproject;
kosten die gemaakt worden ten behoeve van het aanvragen van de subsidie voor het energieproject;
kosten die anderszins al vergoed zijn o.a. door het Rijk, door andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of door de Europese Commissie.
1.In afwijking van artikel 1.2.2 kan een subsidieaanvraag tot twaalf weken voor het eind van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft worden ingediend door inzending van een daartoe opgesteld formulier. Het formulier vermeldt welke bijlagen bij de aanvraag dienen te worden overlegd.
2. In afwijking van artikel 1.2.2 moet een subsidieaanvraag volledig zijn ingediend uiterlijk vier weken voor het eind van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft.
1. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag tevens een projectplan, dat in ieder geval de volgende gegevens dient te bevatten:
beschrijving c.q. inschatting van de door de ontvangen subsidie te verwachten energiebesparing;
een berekening van de in aanmerking komende kosten waarbij de kosten van het energieproject afgezet worden tegen de kosten van de referentie-investering;
2. De aanvrager overlegt een ratingverklaring, tenzij de aanvrager een special purpose vehicle is zonder kredietverleden en geen moedermaatschappij heeft.
3. Indien de aanvrager voor dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende- in aanmerking komende kosten waarvoor zij subsidie aanvraagt reeds van het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie een vergoeding c.q. subsidie heeft ontvangen, overlegt zij de bewijsstukken waaruit deze vergoeding c.q. subsidie blijkt.
4. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens een bedrijfsplan.
5. Ingeval een garantie wordt aangevraagd, overlegt de aanvrager in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens een door een bank geoffreerde kredietovereenkomst en concept garantverklaring.
6. Indien de aanvraag een energieproject betreft waarbij energiebesparingsmaatregelen worden genomen door
aanpassing of vervanging van bedrijfsruimten, wordt een taxatierapport van een taxateur, die is ingeschreven bij één van de taxatieregisters VastgoedCERT of SCVM, overgelegd dat bij aanvraag niet ouder is dan drie maanden.
7. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag documentatie ten behoeve van het uitvoeren van een financiële due diligence, een technische due diligence, een duurzaamheidstoets en een fiscale en juridische due diligence.
1. Voor het bepalen van het bereiken van het van toepassing zijnde subsidieplafond, beslissen Gedeputeerde Staten op volgorde van het tijdstip van binnenkomst.
2. Indien de aanvraag nog niet volledig is, wordt het tijdstip van binnenkomst bepaald door het moment waarop de aanvraag wel volledig is.
3. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de hoogst verwachte energiebesparing dan wel toename van hernieuwbare energie per aangevraagde Euro aan subsidie.
Een subsidieaanvraag wordt, nadat de aanvraag volledig is, om advies voorgelegd aan de adviescommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt. Deze termijn kan met een termijn van maximaal twee weken worden verlengd.
1. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als op basis van de aanvraag wordt beoordeeld dat het te verlenen subsidiebedrag minder dan € 1.000.000 is per energieproject. Indien de aanvrager op dezelfde dag subsidie aanvraagt op grond van paragraaf 8.20.2, wordt voor het bepalen van het minimum tevens het te verlenen subsidiebedrag van die aanvraag betrokken.
2. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie geheel of gedeeltelijk indien:
de werkelijke kosten naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet in redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat;
het bedrijfsplan en/of projectplan naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet haalbaar en/of uitvoerbaar is.
het verstrekte krediet of de geldlening niet ten behoeve van het energieproject wordt aangewend;
uit de ratingverklaring blijkt dat de aanvrager van een geldlening of diens moedermaatschappij tot de ratingcategorie CCC of lager behoort;
uit de ratingverklaring blijkt dat de aanvrager van een garantie of diens moedermaatschappij tot de ratingcategorie CCC+ of lager behoort;
de aanvrager van een garantie een grote onderneming is;
ten aanzien van de aanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering voor onrechtmatig verleende staatssteun geldt;
de aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert;
de aanvrager over onvoldoende financiële middelen beschikt om het energieproject uit te voeren;
de aanvrager op de markt financiering voor het energieproject kan verkrijgen en met die financiering de commerciële levensvatbaarheid van het project, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aannemelijk is;
de activiteiten reeds zijn aangevangen op het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag;
indien de aanvrager, zijnde een grote onderneming, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten er niet in geslaagd is om het stimulerend effect van de subsidie in de zin van artikel 8 derde lid en overweging 29 AGV aan te tonen.
1. De hoogte van de geldlening en garantie per energieproject is maximaal de subsidiabele kosten.
2. De looptijd van de geldlening en kredietovereenkomst bedraagt een bepaalde tijd doch maximaal 15 jaar en eindigt in ieder geval vóór 31 december 2028.
3. Ingeval van een geldlening wordt een rentekorting van maximaal 2,5% of 250 basispunten gehanteerd per jaar.
4. De rente is gedurende de looptijd van de geldlening vast.
5. Gedeputeerde Staten kunnen boetevrije vervroegde aflossing van de geldlening toestaan.
6. De geldlening wordt onderhands verstrekt.
7. Ingeval van een garantie is de maximale premiekorting gelijk aan het bedrag dat op grond van artikel 8.20.3.2 sub c, d en e van dit hoofdstuk is toegestaan.
8. De hoogte van de garantie wordt verminderd naar rato van de aflossingen die worden gedaan op de kredietovereenkomst waarvoor de garantie is verstrekt.
In afwijking van 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend uiterlijk 13 weken voor aflossing van de lening of het einde van de garantie.
Ingeval van een garantie kan deze worden vastgesteld zodra:
a. het krediet waarvoor de provincie een garantie heeft afgegeven is afgelost; of
b. ingeval de bank de garantie heeft ingeroepen: de vordering van de provincie op de ontvanger van de garantie is voldaan dan wel de provincie heeft besloten af te zien van verdere invordering.
Als de ontvanger van de subsidie het energieproject niet uitvoert zoals is vastgelegd bij de beschikking tot het verlenen van de subsidie en niet heeft voldaan aan artikel 8.20.3.15 kunnen Gedeputeerde Staten besluiten eenmalig een premie van maximaal 5% van de hoogte van de afgegeven garantie bij de ontvanger van de garantie terugvorderen.
1. De aanvrager tekent uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie met de provincie Overijssel een uitvoeringsovereenkomst.
2. Ingeval van een garantie sluit de aanvrager uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie met een bank de bij de aanvraag overlegde door een bank geoffreerde kredietovereenkomst en definitieve garantverklaring.
3. De subsidie-ontvanger betaalt Gedeputeerde Staten jaarlijks rente over de geldlening. Ingeval van een garantie betaalt de subsidie-ontvanger aan Gedeputeerde Staten een jaarlijkse premie voor de verstrekte garantie.
4. Ingeval van een geldlening betaalt de subsidie-ontvanger in ieder geval halfjaarlijks het overeengekomen aflossingsbedrag, met ingang van 1 januari van het tweede jaar volgende op de datum van verlening van de subsidie, terug aan Gedeputeerde Staten.
5. Ingeval van een door de bank ingeroepen garantie, betaalt de subsidie-ontvanger aan Gedeputeerde Staten het door de provincie aan de bank betaalde terug.
6. Terzake van de in de leden 3 tot en met 5 genoemde verplichtingen wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken en kunnen daarin verplichtingen worden opgenomen ten aanzien van de kredietwaardigheid van de subsidie-ontvanger.
7. De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten van de omstandigheid dat hij verwacht niet binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn te beschikken over de vereiste vergunningen, ontheffingen of andere (rechtens benodigde) toestemmingen in verband met het energieproject. De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten indien de bank de garantie zal inroepen, dan wel in het geval verwacht kan worden dat de bank de garantie in zal roepen.
8. De subsidie-ontvanger dient binnen één jaar na subsidieverlening te starten met de uitvoering van het energieproject.
9. De subsidie-ontvanger dient uiterlijk na verloop van de duur van de geldlening c.q het krediet aan te tonen dat het energieproject conform de aanvraag is uitgevoerd en voltooid. Daarbij rapporteert de aanvrager ook over het maatschappelijk rendement van het energieproject. Indien de looptijd van de geldlening c.q. krediet langer duurt dan één jaar rapporteert subsidie-ontvanger jaarlijks aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van het project.
10. In afwijking van artikel 1.4.1, derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het vaker dan één keer per jaar afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden inkomsten.
11. [vervallen]
12. Gedeputeerde Staten kunnen voorwaarden aan de subsidiebeschikking verbinden ten aanzien van:
de EBITDA ten opzichte van rente-en aflossingsverplichtingen;
het aanhouden van liquide middelen ten behoeve van onderhoud, rente en aflossingsverplichtingen en onvoorziene omstandigheden;
toestemming bij wijziging van aandeelhouders;
toestemming voor het aangaan van financiële verplichtingen met derden;
toestemming voor het wijzigen van overeenkomsten aangaande het energieproject;
toestemming voor uitkering van dividend en/of opname van cashflow ten behoeve van het concern.
13. De activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt moeten binnen vier jaar na verlening van de subsidie zijn uitgevoerd.
14. de aanvrager of diens moedermaatschappij dient tot en met de subsidievaststelling dezelfde ratingcategorie te behouden als hij ten tijde van de subsidieverlening had, tenzij de geldlening is geborgd door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw.
1. Ingeval van een geldlening kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten verzoeken om het subsidiebedrag in andere termijnen terug te betalen.
2. Ingeval van een geldlening kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 8.20.3.15 vierde lid.
Ingeval van een door de bank ingeroepen garantie kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verleen van de verplichting genoemd in artikel 8.20.3.15 vijfde lid.
3. De ontheffing, bedoeld in het tweede lid, kan worden verleend indien:
terugbetaling door bijzondere omstandigheden niet mogelijk is;
een strikte toepassing van artikel 8.20.3.15 naar het oordeel van Gedeputeerde Staten door bijzondere omstandigheden zou leiden tot een onredelijke beslissing.
4. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat bij het verzoek om ontheffing als bedoeld in het tweede lid van dit artikel een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het BW wordt overgelegd.
5. Er wordt geen uitstel of ontheffing verleend wanneer de ontheffing naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in strijd is met de toepasselijke staatssteunregels, zoals onder meer bedoeld in artikel 8.20.3.17.
De subsidie wordt verstrekt met inachtneming van:
a. de AGV; of
b. de de-minimisverordening;
c. de Mededeling-rentepercentages;
d. de Mededeling-garanties.
In afwijking van artikel 1.3.3 tweede of derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten in geval van een geldlening de aanvrager een voorschot van 100% van de verleende subsidie.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. agrarisch bouwblok: perceel met agrarische bestemming, bedoeld om te worden bebouwd en gebruikt ten dienste van het agrarisch bedrijf;
b. agrarische onderneming: natuurlijke persoon of rechtspersoon die als economische activiteit gewassen, teelt of dieren houdt met als doel deze, of de producten die daaruit voortkomen, te verkopen;
c. asbest: vezelachtige silicaten zoals actinoliet (CAS-nummer 77536-66-4), amosiet (CAS-nummer 12172-73-5), anthofylliet (CAS-nummer 77536-67-5), chrysotiel (CAS-nummer 12001-29-5), crocidoliet (CAS-nummer 12001-28-4) en tremoliet (CAS-nummer 77536-68-6);
d. asbestdak: dak, dakgoot of gevel dat asbest bevat;
e. de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in Verordening (EG) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, PbEU L352/9 van 24 december 2013, met inbegrip van eventueel in de toekomst vast te stellen wijzigingen;
f. gecertificeerd bedrijf: bedrijf dat beschikt over de volgende certificering ten behoeve van het inventariseren of verwijderen van asbest:
°. SC 530: Asbestverwijdering;
°. SC 540: Asbestinventarisatie;
g. SO: Standaard Opbrengst zijnde de gestandaardiseerde opbrengst per ha of per dier die met het gewas of de diercategorie gemiddeld op jaarbasis wordt behaald;
h. zonnepanelen: photovoltaïsche panelen die zonne-energie omzetten in elektriciteit.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het verwijderen en afvoeren van asbestdaken.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.21.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is:
een agrarische onderneming;
een voormalig agrarisch ondernemer;
eigenaar van een voormalig agrarisch bouwblok.
b. 1. indien sprake is van een aanvrager als bedoeld in sub a onder 1 en onder 2, toont de aanvrager aan dat:
sinds 1993 de landbouwtelling, bedoeld in artikel 24 van de Landbouwwet tenminste een keer is ingevuld;
de onderneming op een agrarisch bouwblok werd of wordt uitgeoefend.
2. indien sprake is van een aanvrager als bedoeld in sub a onder 3, toont de aanvrager aan dat:
het te verwijderen en af te voeren asbestdak of asbestdaken is gelegen op het voormalig agrarisch bouwblok, en
het voormalig agrarisch bouwblok na 1 januari 1993 een agrarische bestemming heeft gehad;
c. de aanvrager is eigenaar, erfpachter of pachter van het asbestdak of de asbestdaken dat wordt verwijderd en afgevoerd;
d. het asbestdak of asbestdaken die worden verwijderd en afgevoerd, zijn gelegen op een agrarisch of voormalig agrarisch bouwblok op een bedrijfslocatie in de provincie Overijssel;
e. het te verwijderen en af te voeren asbestdak of asbestdaken heeft een oppervlakte van tenminste 250m2;
f. de inventarisatie van het te verwijderen asbestdak of asbestdaken is uitgevoerd door een daartoe gecertificeerd bedrijf;
g. het verwijderen en afvoeren van het asbestdak of asbestdaken wordt uitgevoerd door een daartoe gecertificeerd bedrijf;
h. de aanvrager plaatst zonnepanelen;
i. de te plaatsen zonnepanelen worden geplaatst op een asbestvrij dak;
j. de te plaatsen zonnepanelen hebben een capaciteit van tenminste 5 kiloWatt-piek;
k. de te plaatsen zonnepanelen worden geplaatst op een dak van een gebouw dat gelegen is in hetzelfde agrarische bouwblok als het te verwijderen en af te voeren asbestdak of asbestdaken;
l. de aanvrager is eigenaar, erfpachter of pachter van het dak waarop de zonnepanelen worden geplaatst;
m. de zonnepanelen worden geplaatst na of gelijktijdig met het verwijderen van asbest;
n. de aanvrager beschikt over de noodzakelijke vergunningen en voldoet ook overigens aan de geldende procedurevoorschrifen voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteit en het plaatsen van zonnepanelen;
o. de aanvrager voldoet aan de meldings- en informatieverplichtingen op grond van het Asbestverwijderingsbesluit 2005;
p. de aanvrager geeft goedkeuring aan Gedeputeerde Staten tot inzage in de gegevens van het Landelijk Asbestvolgsysteem zodra deze in werking is getreden.
De subsidie bedraagt € 4,50 per m2 asbestdak dat gesaneerd wordt, tot een maximum van € 15.000.
1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde aanvraagformulier.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid, overlegt de aanvrager bij de aanvraag de volgende stukken:
i. indien sprake is van een aanvrager bedoeld in artikel 8.21.3 sub a onder 1 en onder 2 de gegevens van de meest recente landbouwtelling , bedoeld in artikel 24 van de Landbouwwet, in enig jaar na 1993,
indien sprake is van een aanvrager als bedoeld in artikel 8.21.3 sub a onder 3 de gegevens van een landbouwtelling, bedoeld in artikel 24 van de Landbouwwet , in enig jaar na 1993.
een asbestinventarisatierapportage conform certificering SC-540 uit het Asbestverwijderingsbesluit 2005;
een getekende offerte of overeenkomst terzake de verwijdering van asbest;
een getekende offerte of overeenkomst terzake de zonnepanelen;
de noodzakelijke vergunningen of verrichte meldingen.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. Subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst, met dien verstande dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de gevraagde aanvulling is ontvangen, met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.
2. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats op basis van de hoogte van het aangevraagde subsidiebedrag, waarbij een lager aangevraagd subsidiebedrag voorgaat op een hoger aangevraagd subsidiebedrag.
3. Indien toepassing van het tweede lid ertoe leidt dat subsidieaanvragen op een gelijke plaats eindigen, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen bepaald door middel van loting.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:
a. de subsidiabele activiteit is uiterlijk op 31 oktober 2015 afgerond;
b. de zonnepanelen zijn uiterlijk op 31 oktober 2015 geplaatst;
c. conform het Bouwbesluit 2012 is het bedrijf dat asbest verwijdert een ander bedrijf dan het bedrijf dat de asbestinventarisatie uitvoert.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. asbest: vezelachtige silicaten zoals actinoliet (CAS-nummer 77536-66-4), amosiet (CAS-nummer 12172-73-5), anthofylliet (CAS-nummer 77536-67-5), chrysotiel (CAS-nummer 12001-29-5), crocidoliet (CAS-nummer 12001-28-4) en tremoliet (CAS-nummer 77536-68-6);
b. asbestdak: een dak, dakgoot of gevel dat asbest bevat;
c. agrarische onderneming: privaatrechtelijke rechtspersoon, vennootschap of eenmanszaak die als economische activiteit gewassen teelt of dieren houdt met als doel deze, of de producten die daaruit voortkomen, te verkopen;
d. bedrijf: privaatrechtelijke rechtspersoon, vennootschap of eenmanszaak, met uitzondering van een agrarische onderneming;
e. bedrijfslocatie: een terrein waarop een bedrijf is gevestigd met een of meerdere gebouwen die op die locatie samen een eenheid vormen vanwege eigendom of bedrijfsvoering;
f. de-minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun;
g. gecertificeerd bedrijf: bedrijf dat beschikt over de volgende certificering ten behoeve van het inventariseren of verwijderen van asbest:
SC 530: Asbestverwijdering;
SC 540: Asbestinventarisatie.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het verwijderen en afvoeren van een asbestdak of asbestdaken.
Een aanvraag om subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een bedrijf met een bedrijfslocatie in Overijssel met op die locatie een of meerdere gebouwen die een asbestdak of asbestdaken bevatten; twee of meer aanvragers, vertegenwoordigd door één aanvrager, kunnen ook gezamenlijk een aanvraag indienen;
b. de aanvrager is eigenaar of erfpachter van de onder sub a genoemde gebouwen met een asbestdak of asbestdaken;
c. alle asbestdaken op de bedrijfslocatie worden verwijderd en afgevoerd;
d. de aanvrager heeft door een gecertificeerd bedrijf voor de bedrijfslocatie een asbestinventarisatie laten uitvoeren;
e. het asbestdak wordt verwijderd en afgevoerd door een gecertificeerd bedrijf;
f. de aanvrager beschikt over de noodzakelijke vergunningen c.q. heeft de benodigde meldingen gedaan;
g. als de subsidie een steunmaatregel is, voldoet het aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal € 3,- per m2 asbestdak dat verwijderd en afgevoerd wordt, met een maximum van € 25.000 per aanvrager.
Overeenkomstig 1.1.5 vierde lid zijn uitsluitend kosten derden subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
1. De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Verwijdering asbestdaken bedrijfslocaties Overijssel.
2. De aanvrager overlegt, in aanvulling op artikel 1.2.1, bij de aanvraag de volgende stukken:
een asbestinventarisatierapportage conform certificering SC-540 uit het Asbestverwijderingsbesluit 2005;
een getekende offerte of overeenkomst terzake de verwijdering van asbest. De offerte of overeenkomst is op het moment van de indiening van de aanvraag niet ouder dan 6 maanden;
noodzakelijke vergunningen of verrichte meldingen;
machtigingen tot vertegenwoordiging in geval de aanvraag door een aanvrager namens meerdere aanvragers wordt ingediend.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 is de subsidieontvanger verplicht de gesubsidieerde activiteit binnen 12 maanden na datum van de subsidieverlening te realiseren.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. bestaande woning: een woning van minimaal één jaar oud, die geschikt en bestemd is voor permanente bewoning;
b. EPC waarde: energieprestatiecoëfficiënt, coëfficiënt die de energieprestatie van een woning of utiliteitsgebouw aangeeft. Deze coëfficiënt wordt berekend op basis van de gebouweigenschappen, de gebouwgebonden installaties en een gestandaardiseerd bewoners of gebruikersgedrag;
c. energieneutrale woning: een bestaande woning met de volgende energiebesparing en energieopwekking:
een EPC-waarde van: 0,0 met benutting van 1.500 kWh duurzame energie die is opgewekt binnen een straal van 500 meter van het perceel.
een EPC-waarde van 0,1 - 0,29 met benutting van 2.000 kWh duurzame energie die is opgewekt binnen een straal van 500 meter van het perceel.
een EPC-waarde van 0,3 - 0, 59 met benutting van 3.000 kWh duurzame energie die is opgewekt binnen een straal van 500 meter van het perceel.
d. particuliere woningeigenaar: een meerderjarige natuurlijk persoon die volgens het kadaster de woning in eigendom heeft en die de woning op het moment van aanvraag feitelijk bewoont;
e. proeftuin: een project van onder andere de provincie Overijssel en de gemeenten Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Ommen en Zwolle die ruimte biedt om te experimenteren, innoveren, richting te geven aan transities en kennis en praktijk met elkaar te verbinden;
f. energiemaatregelen: energiebesparende maatregelen in de schil van de woning of duurzame energieopwekkende bronnen die bijdragen aan een energieneutrale woning;
g. Deelnamebewijs Proeftuin: een door de energieregisseur afgegeven bewijs van deelname aan de proeftuin, waarruit blijkt dat de subsidieaanvrager zich committeert aan de proeftuin.
Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verstrekken ten behoeve van energiemaatregelen die leiden tot een energieneutrale woning.
Een aanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een particuliere woningeigenaar;
b. de aanvraag wordt gedaan voor een bestaande woning die op het moment van de aanvraag voor subsidie een energielabel C, D, E, F of G heeft;
c. de bestaande woning staat in één van de gemeenten Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Ommen of Zwolle;
d. de aanvrager is eigenaar van de bestaande woning waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;
e. de aanvrager kan een Deelnamebewijs Proeftuin overleggen;
f. aan de proeftuin kunnen maximaal 50 deelnemers meedoen.
.
De subsidie bedraagt maximaal 20% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 8.000 per aanvrager.
In overeenstemming met artikel 1.1.5 vierde lid zijn uitsluitend de kosten derden subsidiabel.
1. Een subsidieaanvraag wordt ingediend aan de hand van het Aanvraagformulier Proeftuin Energieneutraal renoveren particuliere woningen Overijssel.
2. In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, overlegt de aanvrager bij de aanvraag voor een subsidie de volgende stukken:
een offerte waaruit de subsidiabele kosten en de projectperiode blijken;
een Deelnamebewijs Proeftuin.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.2.2 dient een aanvraag voor subsidie uiterlijk op 1 november 2014 ontvangen te zijn.
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 moet de subsidieontvanger:
a. deelnemen aan de proeftuin. Dit betekent dat de subsidieontvanger:
een plan van aanpak opstelt dat goedgekeurd wordt door de energieregisseur van de proeftuin. Wijziging van het plan van aanpak mag alleen indien goedkeuring is verkregen door de energieregisseur;
bereid is een investering in tijd en geld te doen die voortkomen uit het plan van aanpak;
bereid is om ervaringen en kennis uit te wisselen binnen de proeftuin en de evaluatie ervan;
bereid is mee te doen aan een collectieve of gelijktijdige uitvraag aan de markt. De programma's van eisen van alle deelnemers van de proeftuin worden vertaald in een collectieve of gelijktijdige uitvraag aan de markt;
zelf formeel opdrachtgever van de uit te voeren maatregelen is;
de energieverbruikgegevens beschikbaar stelt voor het monitoren of vergelijken genomen energetische maatregelen;
mee werkt aan promotionele activiteiten.
b. de subsidiabele activiteit uiterlijk 24 maanden na datum van de subsidievaststelling gerealiseerd hebben. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, maximaal 12 maanden uitstel verlenen, indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien de gemeente geen bestuurlijk commitment heeft toegezegd aan de proeftuin.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. de minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun;
b. gebied: landelijke gebieden die in de systematiek van gebied gerichtwerken zijn aangewezen, te weten Noordoost-Twente, Zuidwest-Twente, Noordoost-Overijssel, Noordwest-Overijssel, Salland en Zwolle-Kampen;
c. gebiedsprogramma: jaarlijks voortschrijdend meerjarenprogramma voor de periode 2007 tot en met 2013 tot uitvoering van het pMJP in een gebied. Het programma wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten in overleg met gemeenten en waterschappen in een gebied;
d. plattelandsontwikkelingsprogramma: programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling voor Nederland met betrekking tot de programmeringsperiode 2007-2013, zoals goedgekeurd door de Commissie krachtens artikel 18 van verordening (EG) nr. 1698/2005 of herzien krachtens artikel 19 van die verordening;
e. pMJP: het provinciale meerjarenprogramma voor het landelijk gebied zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied;
f. POP-verordening: Verordening (EG) 1698/2005 Pb L277/113 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);
g. steunmaatregel: een steunmaatregel als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van het EG-verdrag;
h. uitvoeringsverordening POP: Verordening (EG) nr. 1974/2006 Pb L368/15 van de Raad van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling;
i. vrijstellingsverordening: een door de Europese Commissie vastgestelde verordening op basis van artikel 1, lid 1 van Verordening (EG) 994/98 Pb L142 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen;
j. vrijstellingsverordening Landbouw: Verordening (EG) 1857/2006 Pb L 358/3 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001;
k. Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EG) nr. 800/2008, Pb L 214/3 van de commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening);
l. POP-maatregel: maatregel die uitvoering krijgt binnen het plattelandsontwikkelingsprogramma. De criteria voor deze maatregelen zijn opgenomen in de onderscheiden maatregelfiches (http://www.regiebureau-pop.eu/nl/info/4/65/maatregelfiches).
m. BBL: Bureau Beheer Landbouwgronden.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de uitvoering van het pMJP en die passen in een gebiedsprogramma.
1. Gedeputeerde Staten kunnen ter uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de inhoudelijke prestaties in het pMJP.
2. POP-subsidie wordt uitsluitend verstrekt onder de ter uitvoering van bijlage II, punt 5 van de Uitvoeringsverordening POP opgenomen voorwaarden in het Plattelandsontwikkelingsprogramma. De voorwaarden zijn van toepassing op de totale subsidie voor de activiteit.
3. De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:
kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd;
kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de ontvangstbevestiging van de aanvraag, tenzij het betreft kosten van voorbereiding, planvorming, onderzoek en voorlichting;
verrekenbare belastingen, heffingen of lasten; voor overheden geldt dat de BTW niet voor subsidie in aanmerking komt;
kosten van bodemsanering voor zover verhaal op de vervuiler of een beroep op fondsen mogelijk is;
kosten van rente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, boetes of sancties;
kosten van activiteiten die redelijkerwijs kunnen worden gedekt uit de inkomsten die met deze activiteiten verband houden;
kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of aan gangbare minimumkwaliteitseisen;
normale exploitatiekosten;
de aankoop van grond voor een bedrag dat hoger is dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken concrete actie. In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen kan er een hoger percentage worden vastgesteld voor concrete acties ten behoeve van milieubehoud.
4. Aan POP-subsidie zijn de volgende voorschriften verbonden:
met de uitvoering van het project mag niet worden gestart voordat de ontvangstbevestiging van de aanvraag is ontvangen, tenzij het voorbereidings-, planvormings-, onderzoeks- of voorlichtingsactiviteiten betreft;
op moment van de beschikking tot subsidieverlening voor het project dienen de uit te voeren activiteiten obstakelvrij te zijn, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;
de activiteiten starten uiterlijk binnen twee maanden na subsidieverlening, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;
de activiteiten worden afgerond binnen twee jaren na subsidieverlening, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.
Gedeputeerde Staten kunnen hiervan op basis van een gemotiveerd verzoek afwijken, indien er sprake is van niet verwijtbare en/of onvoorziene omstandigheden.
5. De subsidieontvanger is verplicht een administratie te voeren die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor een juist inzicht in de realisatie van de te subsidiëren activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking, hetgeen inhoudt dat:
alle ontvangsten en uitgaven in de administratie zijn vastgelegd met onderliggende bewijsstukken;
bewijsstukken, als onderdeel van de administratie aanwezig zijn ten name van de gesubsidieerde en dat daaruit de aard van de geleverde goederen en diensten duidelijk blijkt;
de administratie en de daartoe behorende bescheiden worden bewaard tot 31 december 2020.
6. In afwijking van artikel 1.3.3 kunnen Gedeputeerde Staten op aanvraag voorschotten verlenen tot maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag. Daarbij geldt het volgende:
de aanvraag wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten op een daartoe vastgesteld formulier, vergezeld van kopieën van alle te declareren facturen.
het voorschot wordt berekend naar rato van gemaakte en betaalde kosten, voor zover deze nog niet eerder bij een verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen;
Gedeputeerde Staten kunnen, in afwijking van het bepaalde onder b, voordat kosten zijn betaald, een voorschot verstrekken aan een natuurlijk persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon als deze naar genoegen van Gedeputeerde Staten de financieringsbehoefte heeft aangetoond.
7. Tenzij anders bepaald brengt de subsidieontvanger drie maal per jaar schriftelijk verslag uit aan Gedeputeerde Staten over de inhoudelijke en financiële voortgang van de activiteiten en legt daarbij over een overzicht van boekingsbescheiden en een overzicht van betaalde facturen van die periode.
8. Binnen drie maanden na afloop van de activiteiten dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij Gedeputeerde Staten bij de subsidieverlening een andere termijn hebben aangegeven. De aanvrager overlegt, in aanvulling op artikel 1.5.1 en artikel 1.5.2, bij de aanvraag een inhoudelijk en financieel verslag alsmede een goedkeurende controleverklaring.
9. POP-subsidie wordt gefinancierd uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en is daarmee onderhavig aan de POP-verordening en de uitvoeringsverordening POP. Bij subsidieverstrekking op basis van POP zijn de bepalingen uit de POP-verordening en de uitvoeringsverordening POP leidend ten opzichte van hoofdstuk 1 van dit Uitvoeringsbesluit.
1. POP-subsidie kan worden verleend voor de LEADER-aanpak, zoals bedoelt in As 4 van het Plattelandsontwikkelingsprogramma en uitgewerkt in de plaatselijke ontwikkelingsstrategie.
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de kosten van alle maatregelen die voldoen aan de criteria van maatregel 411, 413, 421 en 431 van bijlage 4 bij het Plattelandsontwikkelingsprogramma.
3. In afwijking van artikel 1.2.2 wordt een aanvraag met betrekking tot de LEADER-aanpak ingediend vanaf zes weken vóór 1 maart en 1 oktober.
4. Op een aanvraag wordt niet eerder beschikt dan nadat de desbetreffende door Gedeputeerde Staten ingestelde Plaatselijke Groep als adviesorgaan ter zake een advies heeft uitgebracht.
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 9.1.2 wordt een aanvraag voor subsidie op grond van dit hoofdstuk geweigerd indien sprake is van een steunmaatregel en verlening van de subsidie niet in overeenstemming is met een vrijstellingsverordening of aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
2. Het eerste lid is niet van toepassing als voor de betreffende activiteit een POP-subsidie wordt verleend als bedoeld in artikel 9.1.3.
3. Het eerste lid is bovendien niet van toepassing als de omvang van de subsidie en de voorschriften waaronder de subsidie wordt verstrekt passen binnen een op grond van artikel 87, derde lid van het EG-Verdrag door de Commissie goedgekeurde regeling.
4. Indien de aanvrager niet tevens eindbegunstigde is, wordt bij de beoordeling van de aanvraag op grond van dit artikel uitgegaan van de positie van de eindbegunstigde.
1. Indien het gebiedprogramma is bekrachtigd in een convenant geldt de ondertekening van het convenant door de gemeente en waterschap als aanvraag voor een subsidie, onverminderd het bepaalde in artikel 9.1.3.
2. De indieningstermijn uit artikel 1.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag bij convenant wordt ingediend.
3. Indien en voorzover enig subsidieplafond niet is uitgeput kunnen aanvragen ook na aanvang van het subsidietijdvak worden ingediend. Gedeputeerde Staten zullen de betrokkenen voortijdig in kennis stellen van deze mogelijkheid.
Indien op grond van artikel 9 van de Wet Inrichting Landelijk gebied de bestuursovereenkomst tussen rijk en Gedeputeerde Staten van Overijssel wordt gewijzigd kan de subsidieverlening ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht.
1. Subsidie als bedoeld in deze paragraaf kan worden verleend voor prestaties in een reeks van jaren. In het besluit tot subsidieverlening wordt het totale subsidiebedrag verdeeld in jaarschijven, rekening houdend met het jaar waarin de prestaties worden voorzien.
2. In aanvulling op artikel 1.3.3 houden Gedeputeerde Staten bij het bepalen van de hoogte van het voorschot rekening met het jaar waarin prestaties worden gerealiseerd, alsmede met het bepaalde in artikel 11 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied.
3. De subsidieontvanger dient uiterlijk op 30 april een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie voor de prestaties die in het kalenderjaar daaraan voorafgaand zijn gerealiseerd.
[ingetrokken]
[ingetrokken]
[ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. kavelaanvaardingswerken: cultuurtechnische werken die nodig zijn om de toegedeelde kavels in redelijke mate vergelijkbaar te maken met de ingebrachte kavels. Het gaat daarbij om het vergelijkbaar maken van de bewerkbaarheid van de kavels en niet om het voortbrengend vermogen.
b. projectgebied: door de aanvrager op kaart begrensd gebied waarbinnen eigenaren kunnen deelnemen aan een herverkaveling.
c. planmatige vrijwillige kavelruil: herverkaveling op basis van een ruilplan waaraan inbrengers van grond op vrijwillige basis deelnemen.
d. wettelijke herverkaveling: herverkaveling als onderdeel van een landinrichtingsplan zoals omschreven in de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG).
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. de voorbereiding van projecten voor wettelijke herverkaveling;
b. de uitvoering van projecten voor wettelijke herverkaveling;
c. de voorbereiding en uitvoering van projecten voor planmatige vrijwillige kavelruil;
d. kavelaanvaardingswerken met uitzondering van draineerwerkzaamheden of irrigatieapparatuur en irrigatiewerkzaamheden.
Dit betekent dat de activiteiten niet in aanmerking voor subsidie komen als de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd zijn begonnen voordat de aanvraag bij de provincie is ingediend en de provincie een besluit heeft genomen.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvraag voor activiteiten genoemd in artikel 9.5.2, is afkomstig van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon;
b. de activiteit draagt bij aan de verbetering van de landbouwstructuur;
c. de omvang van het projectgebied is minimaal 300 ha;
d. de subsidie zoals bedoeld onder artikel 9.5.2 sub a, b en c moet voldoen aan het bepaalde in artikel 13 van de Vrijstellingsverordening Landbouw;
e. de subsidie zoals bedoel onder artikel 9.5.2 sub d moet voldoen aan het bepaalde in artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw;
f. met de activiteit mag pas worden begonnen nadat de aanvraag is ingediend en de subsidie is verstrekt;
g. de totale investeringssteun zoals bedoeld in de Vrijstellingsverordening Landbouw waaronder de subsidie voor kavelaanvaardingswerkzaamheden bedraagt niet meer dan € 400.000 per bedrijf per drie fiscale jaren.
1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.5.2, sub a, bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
2. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.5.2, sub b, bedraagt maximaal 90% van de subsidiabele kosten.
3. de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.5.2, sub c, bedraagt maximaal 80% van de subsidiabele kosten.
4. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.5.2, sub d bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten, met een maximale subsidie van € 100.000 per bedrijf.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruikt van het aanvraagformulier Kavelruil 2013 t/m 2015.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager een projectplan dat aan de volgende eisen voldoet:
een duidelijke begrenzing van het projectgebied op kaart;
beschrijving van de doelstelling en de beoogde resultaten. Hierin is aangegeven hoe de activiteit bijdraagt aan de toename van de gemiddelde kavelgrootte;
beschrijving van de aanpak en activiteiten;
planning;
een begroting met financieringsvoorstel waarbij de subsidiabele kosten per post en per jaarschijf worden aangegeven.
1. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 9.5.3 tevens een financieel verslag, een verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten en een berekening van het aantal hectares waarvan de landbouwstructuur is verbeterd.
2. Indien sprake is van planmatige vrijwillige kavelruil is de berekening gebaseerd op:
na een herverkaveling wordt per deelnemer het aantal toebedeelde hectares vergeleken met de totale bedrijfsgrootte na toedeling;
de toedeling wordt vermenigvuldigd met 10;
wanneer het aantal toebedeelde hectares x 10 groter is dan de bedrijfsgrootte, wordt het de oppervlakte van het hele bedrijf bechouwd als landbouwgrond met verbeterde structuur;
wanneer het aantal toebedeelde hectares x 10 kleiner is dan de bedrijfsgrootte, wordt de toedeling x 10 bechouwd als landouwgrond met verbeterde structuur;
het totaal aantal hectares landbouwgrond met verbeterde structuur van alle deelnemende bedrijven is de prestatie.
[ingetrokken]
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het inkopen van kennis voor het beantwoorden van een concrete kennisvraag met betrekking op een innovatief project in de landbouw- en voedselsector (vouchers);
b. activiteiten gericht op het versterken van het innovatieve vermogen van de agrarische bedrijven en samenwerkingsverbanden van agrarische bedrijven en andere bedrijven;
c. innovatieve projecten waarin wordt samengewerkt aan de ontwikkeling van nieuwe producten, productiewijzen en/of technologieën (keteninnovatie).
Een aanvraag voor subsidie ten behoeve van stimulering van innovatie in het agrocluster moet voldoen aan de volgende criteria:
1. de aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub a, heeft betrekking op het gebruik van adviesdiensten en/of kennisinstellingen door (een) landbouwondernemer(s) voor een innovatief project en is afkomstig van een landbouwbedrijf, van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven of van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven en andere bedrijven of organisaties.
2. de aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub b, heeft betrekking op ondersteuning van de vorming en professionalisering van clusters, ketens en netwerken van bedrijven gericht op een of meer van de volgende activiteiten:
innovatie;
kennisontwikkeling;
kennisspreiding in het agrocluster en is afkomstig van een landbouwbedrijf of van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven of van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven en andere bedrijven of organisaties, waarbij minimaal 10 bedrijven deelnemen in het project of waarbij het project direct bijdraagt aan het verhogen van het innovatief vermogen van een aanzienlijk gedeelte van de landbouw- en voedselsector.
3. de aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub c, heeft betrekking op een samenwerkingsproject van landbouwbedrijven of van landbouwbedrijven met andere partners (keten en/of gebiedspartijen) en/of kennisinstellingen, gericht op product-, proces- en systeeminnovaties in de landbouw- en voedselsector.
4. de activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1 hebben een innovatieve waarde voor de sector of een deel daarvan.
5. subsidieverlening aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 4 dan wel artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
1. De steun voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub a wordt in natura in de vorm van een gesubsidieerde dienst toegekend. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub a bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten per project, met een maximum subsidiebedrag van € 6.500,-- (een voucher) en voor samenwerkingsverbanden € 13.000, -- (twee vouchers).
2. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub b, bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten, met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per driejarige periode per eindbegunstigde.
3. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub c, bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten per project met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per deelnemer en maximum subsidiebedrag van € 250.000,-- in totaal.
1. In afwijking van artikel 1.2.2. geldt voor een aanvraag op grond van artikel 9.7.1. sub c dat :
een aanvraag ingediend kan worden vanaf 1 juli van het betreffende kalenderjaar;
een aanvraag ontvangen moet zijn vóór 1 september van het betreffende kalenderjaar.
2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. Gedeputeerde Staten leggen subsidieaanvragen op grond van artikel 9.7.1, sub a en sub c, voor aan respectievelijk de adviescommissie landbouwinnovatie keteninnovatieregeling en de adviescommissie landbouwinnovatie agrokennisvouchers, die binnen 6 weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengen.
2. De adviescommissies adviseren Gedeputeerde Staten over de innovatieve waarde en de kwaliteit van het project.
Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub c, die voor 1 september zijn ingediend en die voldoen aan de in artikel 9.7.2 genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dat toestaat.
1. De vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 9.7.1, sub b en c, tot een bedrag van € 25.000,-- vindt plaats overeenkomstig artikel 1.5.2, met dien verstande dat de aanvrager tevens een financieel verslag en verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten overlegt.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 9.7.1, sub b en c tevens een financieel verslag en een verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het opstellen van een erfinrichtingsplan en het geschikt maken van de vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) voor andere economische functies dan landbouw;
b. het vergroten van landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de VAB waarin een nieuwe economische functie komt en/of het erf waarop dit plaatsvindt, mits dit gebaseerd is op een transformatieplan dat voldoet aan het bepaalde in hoofdstuk 4, paragraaf 8 (industrieel en agrarisch erfgoed).
Een aanvraag voor subsidie voor het bevorderen hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing moet voldoen aan de volgende criteria:
a. De nieuwe functie past binnen het gemeentelijk VAB-beleid.
b. Het moet gaan om een renderende investering die een substantieel (extra) inkomen oplevert.
c. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening, danwel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.
d. Geen subsidie wordt verleend voor het ombouwen of geschikt maken van de VAB voor het stallen van caravans.
e. Subsidie voor sloop wordt alleen toegekend wanneer het een cultuurhistorisch waardevol gebouw betreft met een slechte bouwkundige staat dat in de oorspronkelijke staat met gebruik van oorspronkelijke materialen wordt herbouwd.
1. De subsidie voor het opstellen van een erfinrichtingsplan en het geschikt maken van een VAB als bedoeld in artikel 9.8.1, sub a, bedraagt maximaal 25% van de werkelijke kosten met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per 3 jaar, uitgaande van de datum van beschikking.
2. Subsidie voor het geschikt maken van een VAB als bedoeld in artikel 9.8.1, sub a, in combinatie met subsidie voor het vergroten van landschappelijke en cultuurhistorische waarden als bedoeld in artikel 9.8.1, sub b, bedraagt maximaal 40% van de werkelijke kosten met een maximum subsidiebedrag van € 150.000,-- per 3 jaar, uitgaande van de datum van beschikking.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens een bedrijfsplan.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Landelijke regelgeving: de vigerende regelgeving van de Rijksoverheid ter beperking van stikstofemissies uit huisvestingssystemen van veehouderijen: de Wet ammoniak en veehouderij en het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderijen;
b. Beleidskader stikstof: Beleidskader Natura 2000 stikstof en veehouderijen (Besluit Gedeputeerde Staten van Overijssel van 27 april 2010);
c. Beleidsregel stikstof: Beleidsregel Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen (besluit Gedeputeerde staten van 13 april 2010);
d. Drempelwaarde: depositie, op de rand van een Natura 2000 gebied, van één procent van de kritische depositiewaarde van het meest kritische habitattype binnen datzelfde Natura 2000-gebied;
e. N-depositie: neerslag van stikstofverbindingen uit de atmosfeer op een habitat binnen een beschermd natuurgebied, waarbij de belasting op het meest belaste punt binnen het habitat uitgedrukt wordt in mol N/ha/jr en de belasting op het habitat als geheel in mol N/jr; De berekening vindt plaats overeenkomstig artikel 7, lid 2 van de Beleidsregel stikstof;
f. N-emissie: uitstoot van ammoniak vanuit een veehouderij. Deze wordt uitgedrukt in kilogram ammoniak per dierplaats per jaar;
g. Kritische depositiewaarde: de in Alterra-rapport 1654 per Natura 2000-gebied vastgelegde waarde die aangeeft wat de gevoeligheid van een in het betrokken gebied voorkomend habitattype is voor de invloed van stikstofdepositie;
h. Piekbelaster: N-depositie van 50% of meer van de kritische depositiewaarde van het meest kritische habitattype binnen een Natura 2000 gebied als gevolg van een individueel bedrijf op de meest belaste punten.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
1. projecten gericht op de kennisontwikkeling en de verspreiding van kennis met betrekking tot technieken en maatregelen voor de vermindering van stikstofemissie vanuit veehouderijbedrijven in Overijssel;
2. investeringen in stikstofemissiebeperkende maatregelen en technieken op landbouwbedrijven in Overijssel waarmee lagere stikstofemissies vanuit deze bedrijven gerealiseerd worden dan die op grond van de normen van de landelijke regelgeving vereist zijn.
Een aanvraag voor een activiteit genoemd in artikel 9.9.2. moet voldoen aan de volgende criteria:
1. De aanvraag voor de activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2 eerste lid moet betrekking hebben op projecten voor:
Kennisontwikkeling en kennisverspreiding door middel van praktijknetwerken.
Advisering aan landbouwers voor de opstelling en uitvoering van bedrijfsplannen voor de vermindering van de stikstofemissie.
2. Aanvragen voor activiteiten zoals bedoeld onder artikel 9.9.2 eerste lid kunnen worden ingediend door een samenwerkingsverband van landbouwbedrijven of van landbouwbedrijven met andere partners (keten en/of gebiedspartijen) en/of kennisinstellingen.
3. Aanvragen voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2 tweede lid kunnen worden ingediend door landbouwbedrijven met een minimale bedrijfsgrootte van 40 NGE.
4. Investeringen zoals bedoeld in artikel 9.9.2 tweede lid moeten gebruikt worden om lager gemiddelde stikstofemmissie per dierplaats te realiseren.
5. Subsidie als bedoeld in artikel 9.9.2 eerste lid, waarbij een landbouwbedrijf eindbegunstigde is moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie waarbij andere ondernemingen eindbegunstigde zijn moet voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
6. Subsidie als bedoeld in artikel 9.9.2, tweede lid, moet voldoen aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.
7. Op subsidies die worden verstrekt op grond van artikel 9.9.2, is artikel 9.1.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 121.
1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2, eerste lid bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten.
2. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2, tweede lid bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten, met een maximum subsidiebedrag van € 400.000,-- per bedrijf in een periode van drie fiscale jaren, uitgaande van de datum van beschikking.
3. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2, tweede lid waarbij sprake is van investeringen die leiden tot extra kosten voor de bescherming van het milieu door de sanering van piekbelastingen op Natura 2000 gebieden middels technische maatregelen en die geen uitbreiding van de productiecapaciteit tot gevolg hebben, bedraagt maximaal 60% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 400.000,-- per bedrijf in een periode van drie fiscale jaren, uitgaande van de datum van beschikking.
1. In aanvulling op artikel 1.1.5 tweede en derde lid komen voor subsidie als bedoeld in artikel 9.9.2, tweede lid de volgende kosten in aanmerking:
de bouw en de aanpassing van de inrichting van bedrijfsgebouwen;
de aanschaf van machines en apparatuur;
met de onder sub a en b genoemde investeringen samenhangende advieskosten tot een maximum van 10% van de totale investering.
2. De subsidiabele kosten zoals genoemd in het eerste lid zijn maximaal de meerkosten van investeringen om lagere stikstofemissies te realiseren dan vereist op grond van de landelijke regelgeving ten opzichte van de kosten van de investeringen die gemaakt zouden moeten worden om te voldoen aan de normen van de landelijke regelgeving. Kosten die worden gemaakt om te voldoen aan de eisen waaraan op grond van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij in 2013 voldaan moet zijn, zijn niet subsidiabel. Deze bedrijven komen wel voor subsidie in aanmerking voor kosten van maatregelen die een minstens 10% lagere emissie opleveren dan waaraan in 2013 moet worden voldaan.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid bij de aanvraag om subsidie tevens:
a. een berekening en onderbouwing van de meerkosten van de investering om stikstofemissiebeperkende maatregelen te treffen, die verder gaan dan is voorgeschreven in de landelijke regelgeving;
b. een berekening van de huidige N-emissie van het landbouwbedrijf van de aanvrager en de N-emissie van dit landbouwbedrijf na de investering;
c. een berekening van de huidige N-depositie van het landbouwbedrijf van de aanvrager en de nieuwe N-depositie na de investering van dit landbouwbedrijf op het nabij gelegen Natura 2000 gebied, indien van toepassing.
1. In afwijking van artikel 1.1.3 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan het gestelde in de artikel 9.9.2 in een prioriteitsvolgorde:
Ten eerste wordt prioriteit gegeven aan aanvragen van landbouwbedrijven met een N-depositie op een Natura 2000-gebied boven de dempelwaarde van 1% van de kritische depositiewaarde.
Ten tweede worden de aanvragen geprioriteerd op basis van de door de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd verminderde N-depositie op een nabij gelegen Natura 2000 gebied.
Ten derde worden de aanvragen geprioriteerd op basis van de door de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd vermeden N-depositie op een nabij gelegen Natura 2000 gebied.
2. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dat toelaat
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als er sprake is van vervangingsinvesteringen of investeringen op intensieve veehouderijbedrijven in extensiveringsgebieden in het Reconstructiegebied Salland-Twente.
De activiteit moet binnen 2 jaar na subsidieverlening zijn uitgevoerd.
1. In afwijking van artikel 1.2.2. wordt een subsidieaanvraag vier keer per jaar, voor 1 maart, 1 juni, 1 september en 1 november van het betreffende kalenderjaar ingediend.
2. Een onvolledige subsidieaanvraag kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling c.q. wijziging van de aanvraag betreft.
vervallen.
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
[Ingetrokken]
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die gericht zijn op beheer, inrichting, natuurgerichte recreatie, voorlichting en onderzoek van nationale parken de Sallandse Heuvelrug of De Weerribben-Wieden.
Een aanvraag voor subsidie voor versterking van een nationaal park moet voldoen aan de volgende criteria:
1. De activiteit is opgenomen in het bestedingenplan van het desbetreffende Nationale Park.
2. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
1. In afwijking van artikel 1.1.5 geldt een forfaitair vastgesteld bedrag zoals genoemd in het bestedingenplan.
2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
[Ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Uitvoeringsprogramma: het Uitvoeringsprogramma 2012-2015 van het Nationaal Landschap IJsseldelta, dat op 19 september 2012 door Provinciale Staten is vastgesteld.
b. Ontwikkelingsperspectief: het Ontwikkelingsperspectief van Nationaal Landschap IJsseldelta, dat op 15 februari 2006 door Provinciale Staten is vastgesteld.
c. Omgevingsverordening Overijssel: de op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgestelde visie en uitvoeringsprogramma voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel, inclusief de actualisatie op 3 juli 2013.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van projecten die passen in het Ontwikkelingsperspectief. Hierbij bestaat er onderscheid in:
a. geprogrammeerde projecten, waarbij de uitvoerder is aangewezen in het betreffende Uitvoeringsprogramma;
b. projecten die passen binnen een in het Uitvoeringsprogramma uitgewerkt thema;
c. niet geprogrammeerde projecten voor kleinschalige initiatieven.
Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
1. De activiteit past binnen het Uitvoeringsprogramma en draagt aantoonbaar bij aan het realiseren van de doelstellingen van het programma. Dit betekent dat de activiteit:
bijdraagt aan het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten van Nationaal Landschap IJsseldelta zoals omschreven in artikel 2.6.3. van de Omgevingsverordening Overijssel;
past binnen één of meer van de in het Uitvoeringsprogramma uitgewerkte thema's, te weten Energie en duurzaamheid, Stads- en dorpsranden, Versterken economische dragers, Natuur- en wateropgaven en Vertel het verhaal van de IJsseldelta;
een bijdrage levert aan:
de vergroting van de beleefbaarheid van het landschap voor toerist, recreant en inwoner; of;
de versterking van de sociaal-economische structuur van het gebied.
2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9.15.2 eerste lid kan alleen worden ingediend door of namens de betreffende uitvoerder.
3. In aanvulling op de leden 1 en 2 geldt voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.15.2 derde lid, dat de aanvrager geen publiekrechtelijke rechtspersoon is.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 9.15.2, eerste en tweede lid bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten.
2. De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 9.15.2 derde lid bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000. Indien het initiatief bijdraagt aan meerdere programmalijnen zoals genoemd het Ontwikkelingsperspectief dan bedraagt de subsidie maximaal 30% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 18.000.
De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap IJsseldelta.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
a. Beleidskader: het op 2 juli 2014 door Provinciale Staten geactualiseerde Beleidskader voor Groene en Blauwe diensten 2006;
b. Groene en Blauwe diensten: maatregelen en activiteiten op het gebied van landschap, natuur en water, cultuurhistorie en recreatie die de kwaliteit en toegankelijkheid van het landelijk en stedelijk gebied verhogen, uitgevoerd door een of meerdere particuliere grondgebruikers. Bij Groene diensten gaat het om beheer, aanleg, herstel en vergroten van de toegankelijkheid van landschap en natuur. Bij Blauwe diensten gaat het om waterberging, waterconservering en verbetering van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit. Groene en Blauwe diensten betreffen bovenwettelijke activiteiten. Het gaat om actief beheer en is geen schaderegeling. Indien sprake is van aanleg en herstel moet het langjarig beheer gegarandeerd zijn;
c. Catalogus Groenblauwe diensten: een door de Europese Commissie goedgekeurde Nederlandse catalogus, waarin de maximale vergoeding per Groene en Blauwe Dienst is opgenomen;
d. contract: een schriftelijke overeenkomst voor levering van Groene en Blauwe diensten, tussen een particuliere beheerder en een uitvoeringsorganisatie, waarbij de particuliere beheerder zich verbindt tot nakoming van de verplichtingen waartoe de subsidieontvanger uit hoofde van deze paragraaf, met betrekking tot de gronden binnen het betreffende projectvoorstel gehouden is, zolang de beheerder beschikt over het recht tot gebruik en beheer van die gronden. Tevens verbindt de particuliere beheerder zich, de in de vorige volzin bedoelde verplichtingen als kettingbeding op te nemen bij overdracht van het betreffende gebruiksrecht. De looptijd van de overeenkomst is 30 jaar. Indien om aantoonbare redenen een beheercontract van 30 jaar niet mogelijk is, is 20 jaar acceptabel, met een ondergrens van 10 jaar;
e. particuliere beheerder:een natuurlijk persoon of rechtspersoon, niet zijnde het Rijk, provincie, gemeente of waterschap, die beschikt over het recht tot gebruik en beheer van de gronden;
f. uitvoeringsorganisatie:de stichting die in opdracht van een of meer gemeenten projectvoorstellen uitvoert, conform taakomschrijving en uitvoeringsproces zoals omschreven in het Beleidskader.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. het opstellen van een projectvoorstel voor Groene en Blauwe diensten;
b. het uitvoeren van de contracten voor Groene en Blauwe diensten;
c. de activiteiten van een uitvoeringsorganisatie;
fondsbeheer en - werving;
gebiedsmakelaardij;
advies;
professionalisering en educatie;
communicatie;
controle en monitoring.
Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente;
b. de aanvraag past binnen de uitgangspunten en doelstellingen zoals beschreven in het Beleidskader;
c. de aanvraag is gebaseerd op een landschapsplan of vergelijkbaar gemeentelijk document;
d. de Groene en Blauwe diensten dienen te voldoen aan de eisen zoals omschreven in de Catalogus Groenblauwe diensten.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub a en c samen bedraagt 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van 15% van de subsidie als bedoeld in het tweede lid.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b bedraagt maximaal 75% van de normbedragen per Groene en Blauwe dienst zoals opgenomen in de Catalogus Groenblauwe diensten. Bij de verlening van de subsidie wordt het verwachte rendement in mindering gebracht op de contractwaarde van de naar verwachting af te sluiten beheercontracten. Het rendementspercentage wordt gebaseerd op de IRS (Interest Rate Swap) met een looptijd van 10 jaar + een opslag van 100 punten (=1%). Ter compensatie van de te verwachten gemiddelde inflatie zal 3% aan de Netto Contante Waarde van de afgesloten beheercontracten worden toegevoegd.
1. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2. sub a geldt dat:
uitsluitend de kosten derden als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid subsidiabel zijn;
in afwijking van artikel 1.1.6 sub c, de kosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel, voor zover deze gemaakt zijn na 1 juli 2014.
2. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b geldt, in afwijking van artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6, een forfaitair vastgesteld tarief per Groene en Blauwe dienst zoals opgenomen in de geldende Catalogus Groenblauwe diensten op het moment van de datum van de aanvraag.
3. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub c geldt dat uitsluitend de kosten derden, zijnde de kosten van de uitvoeringsorganisatie, als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid, subsidiabel zijn.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier Groene en Blauwe diensten 2014-2015.
2. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager voor de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b:
een projectvoorstel dat tenminste de volgende onderdelen bevat: een overzicht van de te contracteren Groene en Blauwe diensten, met vermelding van de landschapselementen, aanleg, herstel met in beide gevallen aansluitend langjarig beheer, of alleen langjarig beheer; type element; type beheer; nummer locatie aangegeven op digitale kaart waarop ook de reeds gecontracteerde landschapselementen in de gemeente zichtbaar zijn; NAW beoogde contractpartner; begroting en dekkingsplan inclusief cofinanciering;
berekening van de subsidie door gebruik te maken van Excel document Berekening subsidie Groene en Blauwe diensten;
voorzover nog niet eerder overlegd, een afschrift van de overeenkomst met een bank, die voldoet aan de voorwaarden van de wet FIDO, waarin de bank heeft aanvaard een rekening-courant voor de subsidieontvanger, te openen.
3. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager voor de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub c een offerte van de uitvoeringsorganisatie waaruit blijkt wat de subsidiabele kosten zijn.
Een aanvraag voor subsidie moet, in afwijking van artikel 1.2.2, ontvangen zijn uiterlijk op 1 juli 2015.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Gedeputeerde Staten weigeren, in aanvulling op artikel 1.1.3, de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b indien voor de activiteiten een subsidiemogelijkheid bestaat op grond van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel, de Subsidieregeling Natuur Overijssel of de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Overijssel.
De subsidieontvanger is, in aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 verplicht:
a. de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b over te maken naar een fonds waarvan het fondsbeheer wordt ondergebracht bij een bank die voldoet aan de voorwaarden van de wet FIDO;
b. de contracten als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b, te hebben afgesloten uiterlijk op 31 december 2015.
In afwijking van artikel 1.3.3 kunnen Gedeputeerde Staten de aanvrager een voorschot tot maximaal 100% van de verleende subsidie verlenen.
In aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid en artikel 1.5.3 tweede, derde en vierde lid wordt bij de aanvraag tot vaststelling, van de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b, als bijlage toegevoegd het Excel document Berekening vaststelling subsidie Groene en Blauwe diensten.
De subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b wordt vastgesteld op maximaal 75% van de normbedragen per Groene en Blauwe dienst zoals opgenomen in de Catalogus Groen Blauwe diensten. Bij de vaststelling van de subsidie wordt het verwachte rendement in mindering gebracht op de contractwaarde van de daadwerkelijk afgesloten beheercontracten. Het rendementspercentage wordt gebaseerd op de IRS (Interest Rate Swap) met een looptijd van 10 jaar + een opslag van 100 punten (=1%). Ter compensatie van de te verwachten gemiddelde inflatie zal 3% aan de Netto Contante Waarde van de afgesloten beheercontracten worden toegevoegd.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die in het kader van de pilot Boeren voor natuur Twickel worden uitgevoerd en waaraan de Europese Commissie op 27 juli 2006 respectievelijk 19 november 2007, steunnummers N476/2007 goedkeuring is verleend.
[Ingetrokken]
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die gericht zijn op behoud en verbetering van de weidevogelstand in Overijssel.
De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9.19.1 moet voldoen aan de volgende criteria:
1. De activiteit draagt direct of indirect bij aan het verbeteren van de weidevogelstand in Overijssel.
2. De activiteit is gebiedsoverstijgend of heeft een voorbeeldfunctie voor andere weidevogelgebieden.
3. De aanvraag is afkomstig van een samenwerkingsverband.
4. De financiering vindt plaats door meerdere partijen.
5. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
[Ingetrokken]
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van een faunabeheerplan.
Een aanvraag voor subsidie voor de uitvoering van een faunabeheerplan moet voldoen aan de volgende criteria:
1. de aanvraag wordt ingediend door een faunabeheereenheid, zoals vermeld in artikel 29 van de Flora- en Faunawet,
2. de aanvraag is gericht op de uitvoering van een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd faunabeheerplan op basis van artikel 30 van de Flora -en faunawet.
De subsidie als bedoeld in 9.21.1 bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
[ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Pachter: een pachter van Staatsbosbeheer of een lid van de Coöperatie Weerribben, gevestigd te Marijenkampen, Gemeente Steenwijkerland.
b. Reparatieregeling: de afspraken die gemaakt zijn tussen pachters, Staatbosbeheer en de Directie Natuur van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 4 juli 2006, zoals vastgelegd in de bijlage bij de brief van de Directeur Natuur van genoemd ministerie d.d. 11 december 2006, kenmerk DN2006/3818 en die hun doorwerking hebben gevonden in de Overeenkomst d.d. 18 december 2006 tussen het Rijk en de Provincie Overijssel inzake het Investeringsbudget Landelijk Gebied, onderdeel Nationale Parken.
c. De-minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun.
d. Beheertype: een op de kaart bij het Natuurbeheerplan Overijssel 2012 of 2013 aangegeven type natuurbeheer conform de subsidieregeling SNL.
e. Zomermaaien: het verrichten van onderhoudswerkzaamheden op de ribben ter uitvoering van de regeling "Zomermaaien op de ribben" van het nationaal park Weerribben-Wieden.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. activiteiten die bijdragen aan het door middel van rietbeheer in stand houden van natuurdoelen;
b. zomermaaien.
Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
a. de aanvraag is afkomstig van een pachter die voor dezelfde percelen deelgenomen heeft aan de regeling beheervergoeding rietimpuls 2009-2010 dan wel aan de Reparatieregeling of de subsidieregeling "Zomermaaien op de ribben" als bedoeld in artikel 9.23.1. sub f;
b. het beheer in 2012 en 2013 moet gevoerd worden overeenkomstig het op het desbetreffende perceel rustend beheertype;
c. de aanvrager werkt mee aan voortzetting van de activiteiten vanaf 2014;
d. de subsidie moet voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
1. De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 9.23.2. sub a bedraagt per jaar per aanvrager maximaal:
voor beheertype 05.01 (moeras) € 526,-- per hectare;
voor beheertype 05.02 (gemaaid rietland) € 510,-- per hectare;
voor beheertype 06.01 (veenmosrietland) € 1331,-- per hectare;
voor beheertype 06.02 (trilveen) € 1550,-- per hectare;
voor beheertype 10.01 (nat schraalland) € 1285,-- per hectare;
voor beheertype 10.02 (vochtig hooiland) € 923,-- per hectare.
2. De subsidie voor een activiteit als bedoel in artikel 9.23.2. sub b bedraagt € 636,-- per hectare.
3. Indien de aanvrager andere subsidies heeft ontvangen voor natuurbeheeractiviteiten op deze percelen, wordt de reeds ontvangen subsidie in mindering gebracht op deze subsidie.
In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.
In afwijking van artikel 1.2.2. wordt een aanvraag voor subsidie ingediend tussen 1 november en 31 december van het kalenderjaar waarin de activiteiten zijn uitgevoerd.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.1.3. wordt het beschikbare budget naar evenredigheid over de subsidieaanvragen verdeeld.
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Beheervergoeding rietimpuls 2012 of 2013.
2. De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.2.1. een de-minimisverklaring.
In afwijking van artikel 1.3.1. tweede lid wordt de subsidie niet geweigerd als minder dan € 1.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.
De vaststelling van de subsidie van € 25.000,-- of meer vindt, in afwijking van artikel 1.5.2. en artikel 1.5.3., conform artikel 1.5.1. plaats.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Bestuurlijk overleg: het overleg dat alle partijen van Samen werkt beter op bestuurlijk niveau op regelmatige basis voeren.
b. gebiedsproces: proces in een gebied met relatief complexe of grote opgaven, veelal met veel actoren en veel grotere belangenconflicten.
c. gebiedsproject: project in een gebied met relatief eenvoudige opgaven, weinig dan wel eenvoudige maatregelen, geringer oppervlak en relatief weinig actoren. In deze gebieden is een meer projectmatige aanpak toereikend, door middel van één of meer deelprojecten.
d. uitvoeringsagenda: door de partners van het bestuurlijk akkoord Samen werkt beter, opgestelde agenda, waarin als bijlage de gebiedsprocessen en -projecten zijn opgenomen en de wijze van uitvoering is vastgelegd.
e. Samen werkt beter:het op 29 mei 2013 gesloten bestuurlijk akkoord voor een economisch en ecologisch vitale toekomst.
Gedeputeerde Staten kunnen in het kader van het bestuurlijk akkoord Samen werkt beter subsidie verstrekken voor:
a. de verkenning van een gebiedsproces;
b. de verkenning van een gebiedsproject.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een partner van het bestuurlijk akkoord Samen werkt Beter, zijnde Landschap Overijssel, LTO Noord, Natuurmonumenten, Natuur en Milieu Overijssel, Natuurlijk Platteland Oost, Overijssels Particulier Grondbezit, RECRON, Staatsbosbeheer, VNG Overijssel; een Overijsselse gemeente;VNO-NCW; de Waterschappen Groot Salland, Reest & Wieden, Vechtstromen en Rijn & IJssel;
b. het Bestuurlijk overleg heeft een positief advies gegeven over de aanvraag.
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Samen werkt beter, waarbij geldt dat de aanvraagvereisten als genoemd in artikel 1.2.1 tweede en derde lid niet van toepassing zijn.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien voor de activiteit reeds subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten.
In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 moet de subsidieontvanger de subsidiabele activiteit uitvoeren conform de afspraken die vastgesteld zijn in het Bestuurlijk overleg en welke opgenomen zijn in de uitvoeringsagenda.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. arbeidsmarktpartijen: overheden, ondernemers, sociale partners en instellingen voor beroepsonderwijs;
b. RPA: Regionaal Platform Arbeidsmarkt;
c. POWI: Platform Onderwijs Werk en Inkomen;
d. RPA-regio's:: de 3 regio's in Overijssel waarbinnen samenwerking op het gebied van arbeidsmarktbeleid vorm krijgt. Het betreft het POWI-Twente ; RPA IJssel-Vecht en RPA Stedendriehoek;
e. regionale actieplannen: documenten waarin partijen die binnen het RPA of POWI samenwerken, de arbeidsmarktactiviteiten en projecten benoemen.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die:
a. bijdragen aan de oplossing van regionale arbeidsmarktknelpunten
b. de samenwerking tussen arbeidsmarktpartijen bevorderen.
c. de aansluiting tussen arbeidsmarkt en onderwijs verbeteren.
d. de transparantie van de (regionale) arbeidsmarkt bevorderen
Een aanvraag voor activiteiten bedoeld in artikel 10.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
a. Aanvragen dienen te passen in regionale actieplannen op het gebied van economie, arbeidsmarktbeleid en de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt;
b. de activiteit wordt bovengemeentelijk/regionaal in samenwerking gerealiseerd;
c. de activiteit is gericht op het bevorderen van een betere aansluiting tussen vraag en aanbod van arbeid, waarbij de vraag vanuit de markt leidend is;
d. de activiteit is gericht op het verhogen van de arbeidsparticipatie, waarbij speciale aandacht voor kwetsbare groepen op de regionale arbeidsmarkt;
e. de activiteit is voorwaardenscheppend;
f. er moet sprake zijn van cofinanciering door tenminste één andere partij dan de aanvrager;
g. aanvragen moeten schriftelijk ondersteund worden door een of meer regionale samenwerkingsverbanden arbeidsmarkt en/of economie.
De subsidie als bedoeld in artikel 10.1.2 bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.
In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
a. interne kosten;
b. verrekenbare heffingen, belastingen of lasten;
c. rente-, bank-, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;
d. afschrijvingskosten;
e. winstoplagen bij transacties binnen een groep van ondernemingen;
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.2.2 eerste lid wordt een aanvraag voor een nader door Gedeputeerde Staten te bepalen datum ingediend.
Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen die voor een bepaalde datum ex artikel 10.1.7 zijn ingediend en die voldoen aan de in artikel 10.1.3 genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat. Daarbij streven Gedeputeerde Staten naar een evenwichtige verdeling van de subsidietoekenning over de regio's IJssel-Vecht, Twente en Stedendriehoek waarbij het aandeel in de beroepsbevolking van de Provincie een belangrijk criterium is.
Een aanvraag voor subsidie wordt om advies en prioriteitsstelling voorgelegd aan de regionale samenwerkingsverbanden economie en arbeidsmarktbeleid.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. werkleerbedrijf: een organisatie met rechtspersoonlijkheid, een organisatie zonder rechtspersoonlijkheid of een (semi-)overheidsorganisatie.
b. kwetsbare jongere: een door een ITB-er geïndiceerde jongere.
c. ITB-er: Individuele Traject Begeleider die op basis van het profiel van de jongere bemiddelt naar een passend werkleertraject bij een werkleerbedrijf.
d. regionale projectcoördinator: coördinator van de ITB-ers in de regio's IJssel-Vecht, Deventer en Twente, die advies geeft over de plaatsing van een jongere bij een werkleerbedrijf.
e. individueel trajectplan: een plan waarin minimaal de volgende onderdelen voor de kwetsbare jongere zijn uitgewerkt: opleiding in combinatie met de werkleerplek, wonen, schuldsanering/financiën, gezondheidszorg, vrijetijdsbesteding.
f. werkleermeester: een deskundige werknemer die in dienst is van het werkleerbedrijf, de gelegenheid krijgt om de jongere te begeleiden gedurende minimaal 6 maanden en die in overleg met de ITB-er meewerkt aan het realiseren van het individuele trajectplan van de jongere.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van een individuele trajectplan van een kwetsbare jongere.
Een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 11.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een werkleerbedrijf;
b. het werkleertraject duurt minimaal 6 maanden en een gemiddelde werkweek bedraagt minimaal 20 uur per week;
c. de jongere wordt begeleid door een werkleermeester;
d. de werkleermeester en de ITB-er werken nauw samen aan het realiseren van het individuele trajectplan van de kwetsbare jongere;
e. het werkleertraject is vastgesteld in een stageovereenkomst, een arbeidsovereenkomst of een detacherings- of payrollovereenkomst, die in overleg met de ITB-er is opgesteld;
f. het werkleertraject resulteert in ten minste een kwalificatie gericht op een baan voor de jongere of een arbeidsovereenkomst bij het werkleerbedrijf of een andere onderneming;
g. als de subsidie een steunmaatregel is dan moet het voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
De subsidie bedraagt € 6000 per werkleertraject per kwetsbare jongere, uitgaande van een werkleertraject van 12 maanden, met een maximale subsidie van € 200.000 per werkleerbedrijf.
In afwijking van artikel 1.1.6 sub c lid zijn de activiteiten subsidiabel vanaf de ingangsdatum van de overeenkomst als bedoeld in artikel 11.1.3 onder sub e.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens:
a. [ingetrokken];
b. een ondertekend Werkgeversbijlage Plan van aanpak 1000 jongerenplan Provincie Overijssel;
c. in geval van een detacherings- of payrollconstructie; de overeenkomst tussen het detacherings- of payrollbedrijf en het leerwerkbedrijf.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.5.1 wordt de subsidie van € 25.000 of minder ambtshalve vastgesteld binnen 22 weken nadat de activiteit is afgerond.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. deelnemer: Overijssels MKB bedrijf of een kennisinstelling, beide uit de de speerpuntsectoren Hightech, Chemie, LifeSciences/HeaIth en Energie;
b. inkomende bedrijfsondersteunende missie: een activiteit waarbij voor buitenlandse bedrijven of kennisinstellingen een programma georganiseerd wordt met deelnemers uit Overijssel, met als doel de samenwerking met buitenlandse bedrijven te bevorderen;
c. internationale handelsmissies: een uitgaande bedrijfsondersteunende missie, een inkomende bedrijfsondersteunende missie of een missie PLUS;
d. kennisinstellingen: Overijsselse onderwijs en onderzoeksinstellingen;
e. matchmaking: de aanvrager organiseert individuele ontmoetingen tussen deelnemers aan de missie en potentiële handels- of samenwerkingspartners. Uitgangspunten hierbij zijn de wensen en mogelijkheden van de deelnemer van de missie;
f. missie PLUS: een combinatie van
een uitgaande bedrijfsondersteunende missie of een inkomende bedrijfsondersteunende missie; én
partijen uit de Overijsselse culturele of sport-sector die een ondersteunende bijdrage leveren aan het ondernemers- en vestigingsklimaat in Overijssel;
g. MKB-bedrijf: onderneming als bedoeld in Aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie van 6 mei 2003 (Publicatieblad Europese Gemeenschappen, L124, 20 mei 2003, p.36);
h. uitgaande bedrijfsondersteunende missie: een georganiseerde economische reis, met een participatie van minimaal 50% Overijsselse deelnemers, naar het buitenland met als doel de internationale oriëntatie van de deelnemende bedrijven of kennisinstellingen te bevorderen.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de voorbereiding in combinatie met de organisatie en uitvoering van een internationale handelsmissie.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de aanvrager is een rechtspersoon, een vennootschap, maatschap of eenmanszaak;
b. een uitgaande bedrijfsondersteunende missie vindt plaats in Brazilië, China, Duitsland, India, Rusland, Turkije, Indonesië of Zuid-Afrika;
c. het minimum aantal deelnemers aan een uitgaande bedrijfsondersteunende missie is acht;
d. matchmaking voor deelnemers maakt onderdeel uit van het programma;
e. bij een inkomende bedrijfsondersteunende missie dient matchmaking georganiseerd te worden waaraan minimaal tien Overijsselse deelnemers deelnemen;
f. de deelnemers leveren geen financiële bijdrage aan de organisatie van de internationale handelsmissies;
g. de projectperiode bedraagt maximaal 12 maanden;
h. als de subsidie een steunmaatregel is moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.
1. De subsidie voor voorbereiding van een internationale handelsmissie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 8.000,-- per aanvraag.
2. De subsidie voor de organisatie en uitvoering van een internationale handelsmissie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 17.000,-- per aanvraag.
3. Indien bij de internationale handelsmissie sprake is van een missie PLUS bedraagt de subsidie in totaal maximaal € 35.000,-- per aanvraag.
In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de reis en verblijfkosten en de loonkosten van de deelnemers niet subsidiabel.
De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie gebruik van het aanvraagformulier Internationale Handelsmissies.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid bij de aanvraag tot vaststelling tevens:
a. een inhoudelijk verslag waarin de resultaten van de matchmaking zijn verwoord;
b. een overzicht van de deelnemende personen, functies en organisaties met vestigingsplaats;
c. indien MKB-bedrijven deelnemen een MKB-verklaring per MKB bedrijf;
d. een programma van de handelsmissie, inclusief het matchmakingsprogramma;
e. een evaluatieformulier per deelnemer.
In aanvulling op artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als minder dan € 25.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Externe veiligheid: de kans om buiten een risicobron te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval bij die risicobron. Waarbij als risicobron worden beschouwd de objecten die als zodanig op basis van wet- en regelgeving moeten worden ingevoerd in het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS) en het Informatiesysteem overige ramptypen (ISOR).
b. Kwaliteitskader gemeentelijk extern veiligheidsbeleid: een richtinggevend kwaliteitskader dat aandachtspunten aanreikt voor gemeentelijk extern veiligheidsbeleid.
c. Wettelijke externe veiligheidstaken: externe veiligheidstaken die voortvloeien uit wetgeving waaronder de algemene zorgplicht voor veiligheid.
Gedeputeerde Staten kunnen aan Overijsselse gemeenten subsidie verstrekken voor het borgen van structurele kennis, capaciteit en deskundigheid in de eigen organisatie ten behoeve van de uitvoering van wettelijke externe veiligheidstaken. Het borgen kan plaatsvinden in de eigen organisatie en door het delen van capaciteit en deskundigheid op het gebied van externe veiligheid. Het borgen kan tevens plaatsvinden in samenwerkingsverbanden tussen Overijsselse overheden waaronder die zoals bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen.
Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 12.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
1. De aanvrager beschikt over een door de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders vastgesteld extern veiligheidsbeleid.
2. De aanvrager verklaart voornemens te zijn:
externe veiligheid te verankeren in tenminste de beleidsvelden ruimtelijke ordening, omgevingsvergunning, vervoer en toezicht,
bij te dragen aan het delen van kennis, capaciteit en deskundigheid tussen Overijsselse overheden,
voor 4 jaar deel te nemen.
1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 12.1.2 bestaat uit twee delen en bedraagt:
Deel 1: een bedrag dat op basis van inwoneraantallen wordt verdeeld over de Overijsselse gemeenten en verstrekt voor de gehele looptijd van de subsidieregeling 2011 tot en met 2014.
Deel 2: een bedrag dat in 2011, 2012, 2013 en 2014 op basis van een door Gedeputeerde Staten vastgestelde verdeelsleutel wordt verdeeld over de Overijsselse gemeenten die voor dat kalenderjaar een aanvraag indienen.
2. De subsidies worden verleend onder het voorbehoud van het gestand doen van financiering door het Rijk. Indien het Rijk besluit om de bijdrage aan het provinciefonds bestemd voor externe veiligheid tussentijds te verhogen, te wijzigen of in te trekken, kunnen Gedeputeerde Staten dit besluit laten doorwerken in deze subsidieregeling.
1. In afwijking van artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 sub a zijn alleen de kosten van ambtenaren aangesteld bij een Overijsselse overheid ingezet ten behoeve van de subsidiabele activiteiten subsidiabel.
2. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten gemaakt in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 subsidiabel.
1. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 12.1.4 eerste lid sub a moet voor 1 mei 2011 zijn ingediend. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om een aanvrager uitstel te verlenen.
2. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 12.1.4 eerste lid sub b moet voor 1 februari van het betreffende kalenderjaar worden ingediend; waarbij geldt dat aanvragen voor 2011 voor 1 mei 2011 moeten zijn ingediend.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 eerste lid bij de aanvraag tevens documenten:
a. waarin het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid is beschreven.
b. waaruit blijkt dat het gemeentebestuur de voortgang van het externe veiligheidsbeleid borgt.
c. waaruit blijkt dat de gemeente zich inzet voor het optimaal (ver)delen van informatie, kennis en capaciteit binnen en tussen Overijsselse overheden.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.
1. In afwijking van artikel 1.3.3 verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 12.1.4 eerste lid sub a jaarlijks een voorschot van 25% van het verleende subsidiebedrag.
2. In afwijking van artikel 1.3.3 verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 12.1.4. eerste lid sub b een voorschot van 100%.
1. De gemeente is verplicht om het door het college van burgemeester en wethouders en gemeenteraad vastgestelde externe veiligheidsbeleid in stand te houden en aan te laten sluiten bij ontwikkelingen in wet- en regelgeving.
2. De gemeente houdt rekening met het ‘Kwaliteitskader gemeentelijk externe veiligheidsbeleid'.
3. De gemeente zet zich in voor uitvoering van het ‘Meerjarenprogramma Externe veiligheid' van de provincie Overijssel.
4. De gemeente is verplicht om actief bij te dragen aan het delen van kennis, capaciteit en deskundigheid tussen Overijsselse overheden.
5. Jaarlijks wordt uiterlijk 1 februari verslag gedaan over het voorgaande jaar door het college van burgemeester en wethouders aan gedeputeerde staten. In het verslag is in ieder geval opgenomen:
De in het lopende kalenderjaar behaalde resultaten, betreffende:
Het aantal risicobronnen.
De ondernomen activiteiten om de kans op een calamiteit te reduceren.
Het aantal -kwetsbare- personen in de invloedsgebieden van risicobronnen.
De mate waarin calamiteiten bij risicobronnen beheersbaar zijn voor hulpdiensten.
De ondernomen activiteiten om de zelfredzaamheid van burgers te verhogen.
De mate waarin de gerapporteerde resultaten hebben bijgedragen aan het:
Realiseren van de ambities uit het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid
Borgen van structurele kennis, capaciteit en deskundigheid ten behoeve van de uitvoering van wettelijke externe veiligheidstaken in de eigen organisatie.
Delen van capaciteit en deskundigheid op het gebied van externe veiligheid ten behoeve van de uitvoering van wettelijke externe veiligheidstaken.
Voor de vaststelling van de subsidies van € 25.000 en hoger is artikel 1.5.4 van toepassing.
[ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. belangenorganisaties: organisaties die de belangen van verschillende doelgroepen in het maatschappelijke middenveld van de provincie Overijssel behartigen.
b.provinciale doelen: doelen als genoemd in het hoofdlijnenakkoord ‘De kracht van Overijssel' te weten Duurzame ruimtelijke ontwikkeling & waterbeheer, Milieu en energie, Inrichting landelijk gebied, Regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer, Regionale economie, Culturele infrastructuur en monumentenzorg en Kwaliteit van het openbaar bestuur.
c. sociale interventie: een ingreep in het sociale domein gericht op het versterken of versnellen of verbeteren van het resultaat van de provinciale kerntaken.
d. kwaliteit van de leefomgeving: het vergroten van de belevings- en gebruikswaarde of het verhogen van de sociale veiligheid of het versterken van identiteit en imago of het verbeteren van de beschikbaarheid van voorzieningen.
e. sociale interactie: het creëren of ondersteunen van sociale netwerken of het creëren van ontmoetingsmogelijkheden of het verbinden van diverse doelgroepen.
f. maatschappelijke participatie: het direct of indirect bevorderen van de deelname aan het economisch, sociaal en culturele leven.
g. sociaal-economische positie: het vergroten van maatschappelijke gelijkheid door het versterken van vaardigheden of capaciteiten of kennis.
h. draagvlak en betrokkenheid: het direct betrekken van belanghebbenden in verschillende fasen van beleid op een open wijze.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan een belangenorganisatie voor activiteiten die:
een bijdrage leveren aan de vergroting van de collectieve maatschappelijke acceptatie van de provinciale doelen en de bijbehorende investeringsopgave zoals omschreven in ‘De Kracht van Overijssel'; of
een bijdrage leveren aan een vermindering van de negatieve gevolgen op sociaal niveau van de provinciale doelen en de bijbehorende investeringsopgave zoals omschreven in ‘De Kracht van Overijssel'
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan een belangenorganisatie voor activiteiten die een bijdrage leveren of relevant zijn voor de transitie naar inzet van sociale kwaliteit bij provinciale projecten.
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 13.2.2 moet voldoen aan de volgende criteria:
De aanvraag wordt ingediend door een belangenorganisatie of haar rechtsopvolgers die fysiek gevestigd is in Overijssel;
De aanvraag wordt ingediend door één van de volgende belangenorganisaties: Humanitas, Katholiek Centrum Welzijnsbevordering Overijssel (KCWO), Protestants Maatschappelijk activeringswerk Overijssel (Promo), Islamitisch Maatschappelijk Activeringswerk Overijssel (IMAO), Zijactief, NbvP, Carree, Scouting Overijssel, Jeugdwerkbureau STAP, Jeugdorganisatie van de Protestantse Kerk (JOP), YMCA Noord-Oost, Plattelandsjongeren Overijssel (PJO), Zorgbelang, SENtrum, Platform Mantelzorg Overijssel (PMO), Overijssels Platform Verstandelijk Gehandicapten en Overijsselse Vereniging voor Kleine Kernen (OVKK);
2. De activiteiten als bedoeld in artikel 13.2.2 voldoen aan de volgende criteria:
De activiteit betreft een sociale interventie die het resultaat van één of meer van de provinciale doelen versterkt.
De activiteit richt zich op één van de volgende gebieden: kwaliteit van de leefomgeving, sociale interactie, maatschappelijke participatie, sociaal-economische positie, draagvlak en betrokkenheid.
De activiteiten vinden plaats in de provincie Overijssel.
3. Aanvullend op het eerste en tweede lid voldoet de activiteit als bedoeld in artikel 13.2.2 tweede lid aan de volgende criteria:
De activiteit heeft een leereffect voor de belangenorganisatie op het gebied van inzet van sociale kwaliteit naar inzet van sociale kwaliteit bij provinciale projecten.
De belangenorganisatie werkt samen met ten minste één andere belangenorganisatie als genoemd in artikel 13.2.3 eerste lid sub b.
1. De subsidie voor activiteiten als bedoel in artikel 13.2.2 eerste lid bedraagt:
voor het jaar 2013, maximaal 65% van de verstrekte subsidie in 2011;
voor het jaar 2014, maximaal 50% van de verstrekte subsidie in 2011;
voor het jaar 2015, maximaal 40% van de verstrekte subsidie in 2011.
2. De subsidie voor activiteiten als bedoeld onder 13.2.2 tweede lid bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 50.000 per aanvraag.
In afwijking van artikel 1.2.2 wordt een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 13.2.2 eerste lid voor de jaren 2013, 2014 en 2015 ingediend uiterlijk op 1 oktober in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de aanvraag voor subsidie betrekking heeft.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
[ingetrokken]
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. dodenherdenking: de herdenking in Zwolle, Enschede en Markelo van de gevallenen in de Tweede Wereldoorlog, zowel in Europa als in Zuidoost Azië.
b. bevrijdingsfestival Overijssel: de festiviteit die jaarlijks in de provinciehoofdstad Zwolle wordt georganiseerd als onderdeel van de nationale bevrijdingsfeesten.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
a. de jaarlijkse Dodenherdenking op kerstavond op de Canadese Begraafplaats in Holten;
b. de jaarlijkse herdenkingsplechtigheid in Enschede voor de gevallenen in Zuidoost Azië;
c. de jaarlijkse 4 meiherdenking in Markelo;
d. activiteiten tijdens het jaarlijkse Bevrijdingsfestival in de provinciehoofdstad Zwolle om de Overijsselse burgers vanuit het thema democratie en grondrechten bewust te maken van het feit dat vrijheid geen vanzelfsprekendheid is.
De aanvrager:
a. voor de activiteit als bedoeld in artikel 15.1.2 sub a is Stichting Welcome Again Veterans Holten;
b. voor de activiteit als bedoeld in artikel 15.1.2 sub b is Stichting Herdenking Gevallen in Zuid-Oost Azië 1941-1949;
c. voor de activiteit als bedoeld in artikel 15.1.2 sub c is Stichting Overijssels Verzetsmonument 1940-1945;
d. voor de activiteit als bedoeld in artikel 15.1.2 sub d is Stichting Bevrijdingsfestival Overijssel.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 15.1.2 sub a bedraagt € 1.000 per jaar.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 15.1.2 sub b bedraagt € 1.500 per jaar.
3. De subsidie als bedoeld in artikel 15.1.2 sub c bedraagt € 750 per jaar.
4. De subsidie als bedoeld in artikel 15.1.2 sub d bedraagt € 50.000 per jaar.
De subsidie bedraagt een forfaitair vastgesteld tarief per jaar per activiteit. Artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 zijn niet van toepassing.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Dodenherdenking en Bevrijdingsfestival.
In afwijking van artikel 1.2.1 lid 2 sub c hoeft de aanvrager voor subsidie als bedoeld in artikel 15.1.2 sub a, b en c geen projectplan, begroting en dekkingskosten van de activiteiten over te leggen.
Gedeputeerde Staten treffen de nodige voorzieningen of nemen de nodige besluiten in de gevallen waarin de verordening of dit besluit niet voorziet.
1. Subsidies die zijn aangevraagd of verstrekt vóór 1 juli 2011 worden afgehandeld overeenkomstig de bepalingen van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007.
2. Subsidies die zijn aangevraagd maar nog niet zijn verleend vóór een eventuele wijziging van het Uitvoeringsbesluit worden afgehandeld overeenkomstig de bepalingen van het Uitvoeringsbesluit die gelden op de datum van verlening van de subsidie, mits de wijziging niet ten nadele is van de aanvrager.
Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2011'.
loonkosten;
kosten voor gebruik van apparatuur, waaronder afschrijvingskosten;
kosten voor gebruik van materiaal;
kosten voor derden.
het IKT is gebruikelijk en stelselmatig in gebruik door de subsidieaanvrager. Van stelselmatigheid is sprake indien de subsidieaanvrager of -ontvanger een IKT al minimaal twee jaar toepast. Wanneer de subsidieaanvrager of -ontvanger pas 1 jaar met het IKT werkt kan stelselmatigheid worden vastgesteld indien deze kan aantonen wat de IKT's zouden zijn geweest in de voorgaande twee jaren;
het IKT is vooraf bepaald. Dat wil zeggen dat uiterlijk bij de subsidieverstrekking het tarief bepaald dient te zijn;
het IKT wordt jaarlijks voorcalculatorisch bepaald;
de werkelijke kosten dienen nacalculatorisch te worden vastgesteld;
de subsidieaanvrager of ontvanger hanteert een kostentoerekeningsmodel gebaseerd op bedrijfseconomisch en maatschappelijk aanvaardbare grondslagen;
het IKT bestaat enkel uit directe personeelskosten en algemene indirecte kosten (overhead);
het IKT bevat geen debetrente, boetes, financiële sancties en gerechtskosten;
het IKT is goedgekeurd door een accountant en gebaseerd op het voorgaande boekjaar. ]
er sprake is van inhuur voor het project (dan zijn de kosten subsidiabel conform artikel 1.1.5 vierde lid, kosten derden die rechtstreeks op het project drukken); of
er sprake is van inzet vaste formatie waarbij die vaste formatie aantoonbaar door tijdelijke inhuur of tijdelijke werktijduitbreiding gedurende de looptijd van het project wordt gerealiseerd; of
er sprake is van vast personeel dat ongedekt in de (gemeentelijke) begroting staat en zichzelf als het ware moeten terugverdienen.
[Toelichting: Niet subsdiabel is de exploitatie van een evenement of festival. Onder exploitatie valt tevens ook de programmering van artiesten, podiumkunstenaars, sporters, etc.
Voorbeelden van innovatie projecten:
innovatieve samenwerkingsverbanden met bedrijfsleven en partners;
moderne en slimme vormen van crowdmanagement & inzet van multimedia;
moderne en slimme vormen van publieksbereik en -binding en marketing. ]
Ruimtelijke kwaliteit: stimulansen voor ruimtelijke kwaliteit (cultureel erfgoed, stedenbouwkundige en architectonische ontwerpen, overgang stad en platteland en verruiming van de openbare ruimte),
Energie & duurzaamheid (energiebesparing bij de sociale sector, stimuleringsregeling particuliere sector, loket voor begeleiding particulieren, pilotprojecten),
Woningbouwprogramma (minimaal en maximaal aantal woningen, maximale bestemmingsplancapaciteit),
Binnenstedelijke vernieuwing (percentage binnenstedelijk en uitleg, herstructurering, bodem, geluid),
Wonen, zorg en welzijn (realisatie van woonservicegebieden en huisvesting bijzondere doelgroepen),
Geluid,
Bodem en
Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO).
binnenstedelijke vernieuwing,
wonen, zorg en welzijn,
geluid.
[Toelichting: Subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst. Hierbij geldt dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld als datum van ontvangst van de aanvraag geldt. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden wordt afgeweken van hetgeen wat in artikel 1.1.3 is opgenomen en wordt voor deze aanvragen de volgorde bepaald op basis van de totaalscore die de aanvraag behaalt voor de onderdelen genoemd in sub a, b, c en d.
Het aantal punten bij toepassing van sub a wordt bepaald volgens de formule: 60 * (totale financiering van de businesscase -/- aangevraagde subsidie in de vorm van een lening) / (totale financiering van de businesscase). Ofwel, hoe lager het relatieve subsidiepercentage, hoe hoger het aantal punten.
Rekenvoorbeelden: wanneer de totale benodigde financiering van de businesscase 3 miljoen euro bedraagt en waarvan 1 miljoen subsidie wordt aangevraagd, worden 60 * (3-1)/3 = 40 punten toegekend.
Wanneer de totale benodigde financiering van de businesscase 2 miljoen euro bedraagt en waarvan 1 miljoen subsidie wordt aangevraagd, worden 60 * (2-1)/2 = 30 punten toegekend.
Het aantal punten bij toepassing van sub b wordt als volgt bepaald: bijdrage is uitstekend: 15 punten, bijdrage is goed: 10 punten, bijdrage voldoende: 5 punten bijdrage onvoldoende: 0 punten.
Het aantal punten bij toepassing van sub c wordt als volgt bepaald: bijdrage is uitstekend: 15 punten, bijdrage is goed: 10 punten, bijdrage voldoende: 5 punten bijdrage onvoldoende: 0 punten.
Als de aanvrager een samenwerkingsverband is, dan worden 10 punten toegekend bovenop de punten die behaald zijn voor onderdeel onder sub a, b en c samen. Als de aanvrager geen samenwerkingsverband is, dan worden deze 10 punten niet toegekend.
De prioritering vindt plaats op basis van het hoogst aantal behaalde totale punten voor de onder sub a tot en met d genoemde onderdelen.]
[Toelichting: Dit artikel bevat de belangrijkste subsidieverplichtingen die aan de subsidieontvanger zullen worden opgelegd. Op grond van artikel 4:37 van de Awb kunnen de in dat artikel genoemde verplichtingen aan subsidieontvangers worden opgelegd zonder wettelijk voorschrift. Een aantal subsidieverplichtingen kan vanwege het bepaalde in artikel 4:38 en 4:39 van de Awb slechts worden opgelegd als dat in een wettelijke regeling, zoals deze verordening, is bepaald. Om die reden is in dit artikel een aantal subsidieverplichtingen geformuleerd.
De subsidieontvanger is verplicht tijdig (zonder nodeloos tijdsverloop) te melden als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten. Bij het niet voldoen aan deze informatieplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Terugvordering van de subsidie, inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag, kan in zo'n geval proportioneel worden geacht, omdat de ontvanger dan misbruik maakte van het gegeven vertrouwen, dat ten grondslag ligt aan de onderhavige subsidieverordening.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de informatieplicht niet geldt na vaststelling van de subsidie of voor zover er (op verzoek van de belanghebbende) door de subsidieverlener een ontheffing is verleend van de verplichting om een prestatie overeenkomstig de subsidietoekenning uit te voeren.]
maatregelen met betrekking tot het provinciaal verkeers- en vervoersbeleid die worden uitgevoerd door de provincie;
en maatregelen met betrekking tot het gemeentelijke en intergemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid die worden uitgevoerd door een gemeente of door een samenwerkingsverband. ]
Aanpak verkeers-ongevallen-concentratiepunten
Scheiding van verkeerssoorten
Herinrichting van wegvakken, kruisingen, aansluitingen en oversteekplaatsen
Verbetering van de herkenbaarheid van de wegcategorie
Aanpassing van het wegontwerp aan CROW-richtlijnen
Infrastructurele maatregelen met het oog op verkeersveiligheid
Een beschrijving van de investering gericht op energiebesparing en energieopwekking;
Een samenvatting van kosten en opbrengsten en welke partijen in welke mate bijdragen aan de financiering;
De berekening van de vermeden primaire energiegebruik uitgedrukt in Gigajoule;
Berekening van de vermeden primaire energiegebruik in GigaJoule per euro aangevraagde subsidie.
Offertes ten behoeve van de investering, waarbij ook duidelijk wordt welke kosten gemaakt worden voor installeren, engineering en voorbereiding;
een kopie van de noodzakelijke vergunningen;
indien van toepassing, een bewijsstuk waaruit de inkoop van biomassa blijkt, inclusief inkoopprijs per ton. ]
Personeel < 250 werknemers;
Omzet < 50 miljoen euro;
Balanstotaal < 43 miljoen euro. ]
Categorie M: Voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde motorvoertuigen met ten minste vier wielen.
Categorie M1: Voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde voertuigen met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend.
Categorie M2: Voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde voertuigen met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en met een maximummassa van ten hoogste 5 ton.
Categorie M3: Voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde voertuigen met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en met een maximummassa van meer dan 5 ton.
Categorie N: Voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde voertuigen met ten minste vier wielen.
Categorie N1: Voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde voertuigen met een maximummassa van ten hoogste 3,5 ton.
Categorie N2: Voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde voertuigen met een maximummassa van meer dan 3,5 ton, doch niet meer dan 12 ton.
Categorie N3: Voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde voertuigen met een maximummassa van meer dan 12 ton. ]
het maximum voor de-minimissteun aan een onderneming bedraagt € 15.000 gerekend over de twee voorafgaande belastingjaren en het lopende belastingjaar;
het maximum geldt voor alle overheidssteun die als de-minimissteun kan worden aangemerkt. Het doet echter niet af aan de mogelijkheid voor de begunstigde om andere overheidssteun te ontvangen uit hoofde van door de Europese Commissie goedgekeurde regelingen;
het maximum geldt voor alle categorieën steun, in welke vorm en met welk doel dan ook verleend.
[Toelichting: Voor het verwijderen en afvoeren van asbest gelden op grond van het Bouwbesluit 2012 en het Asbestverwijderingsbesluit 2005 diverse procedurevoorschriften waaraan de aanvrager dient te voldoen. Ook voor het plaatsen van zonnepanelen gelden procedurevoorschriften zoals een vergunning voor het plaatsen van zonnepanelen indien het gebouw een monument is.
Om aan te tonen dat de activiteit uitgevoerd gaat worden en aan de vereisten kan worden voldaan, dienen dergelijke vergunningen reeds te zijn aangevraagd en verkregen danwel meldingen te zijn gedaan voordat een aanvraag om een subsidie wordt ingediend.]
[Toelichting: Een aanvrager kan slechts een keer subsidie aanvragen in een provincie op grond van deze regeling. Wel kan een aanvrager tegelijk voor meerdere bouwlocaties of bouwblokken subsidie vragen mits hij voor iedere verwijdering van een asbestdak aan de vereisten voldoet.
de versterking van de concurrentiekracht van de land- en bosbouwsector;
het verhogen van de kwaliteit van natuur en landschap;
de verbetering van de leefbaarheid op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie.
Na een herverkaveling wordt per deelnemer het aantal toebedeelde hectares vergeleken met de totale bedrijfsgrootte na toedeling.
De toedeling wordt vermenigvuldigd met 10.
Wanneer het aantal toebedeelde hectares x 10 groter is dan de bedrijfsgrootte, wordt het de oppervlakte van het hele bedrijf bechouwd als landbouwgrond met verbeterde structuur.
Wanneer het aantal toebedeelde hectares x 10 kleiner is dan de bedrijfsgrootte, wordt de toedeling x 10 beschouwd als landouwgrond met verbeterde structuur.
Het totaal aantal hectares landbouwgrond met verbeterde structuur van alle deelnemende bedrijven is de prestatie.
Bedrijf 1: oppervlakte 40 ha, in de ruil 2 ha toebedeeld
Bedrijf 2: oppervlakte 30 ha, in de ruil 10 ha toebedeeld
Bedrijf 3: oppervlakte 20 ha, in de ruil 5 ha toebedeeld