Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Provincie Overijssel

Uitvoeringsbesluit Subsidies Overijssel 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieProvincie Overijssel
Officiële naam regelingUitvoeringsbesluit Subsidies Overijssel 2011
CiteertitelUitvoeringsbesluit Subsidies Overijssel 2011
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Gedeputeerde Staten hebben op 30 oktober 2012 besloten het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2011 te wijzigen. Er zijn onder meer twee nieuwe subsidieregelingen in opgenomen, te weten de subsidieparagraaf Beheervergoeding Rietimpuls 2012-2013 (paragraaf 9.23) en de subsidieparagraaf Ondersteuning uitvoering Wet maatschappelijke ondersteuning (paragraaf 3.2).

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-11-201201-01-2013Hoofdstukken 3, 5, 8 en 9

30-10-2012

Provinciaal Blad 2012/0255880

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 30 oktober 2012 (kenmerk 2012/0243771).
20-07-201202-11-2012Hoofdstukken 2, 4, 5, 6, 7, 8, 12 en 13

 

Provinciaal Blad 2012/0181284

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 17 juli 2012 (kenmerk 2012/0169476).
29-06-201220-07-2012Hoofdstuk 8.

 

Provinciaal Blad 2012/0157513

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 19 juni 2012 (kenmerk 2012/0152681).
02-05-201229-06-2012Hoofdstukken 1, 2, 4, 5, 8, 9, 12 en 13.

 

Provinciaal Blad 2012/0124865

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 10 april 2012 (kenmerk 2012/0089780).
01-02-201202-05-2012Hoofdstuk 8

31-01-2012

Provinciaal Blad 2012/0024987

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 31 januari 2012 (kenmerk 2012/0024991).
01-01-201201-02-2012Hoofdstukken 1, 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 13.

 

Provinciaal Blad 2011/0337901 en Provinciaal Blad 2011/0336135

Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 29 november 2011 (kenmerk 2011/0220529) en d.d. 20 december 2011 (kenmerk 2011/0320139).
17-11-201101-01-2012Hoofdstuk 9

 

Provinciaal Blad 2011/0215129

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 15 november 2011 (kenmerk 2011/0210391).
13-10-201117-11-2011Hoofdstukken 5, 6, 8 en 9

 

Provinciaal Blad 2011/0159134 en Provinciaal blad 2011/0186018

Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 23 augustus 2011 (kenmerk 2011/0152252) en 11 oktober 2011 (kenmerk 2011/0176424).
02-09-201113-10-2011Hoofdstukken 4, 5, 8 en 9

 

Provinciaal Blad 2011/0152917 en Provinciaal blad 2011/0159130

Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 23 augustus 2011, met de kenmerken 2011/0152252 en 2011/0152917
01-07-201102-09-2011nieuwe regeling

 

Provinciaal Blad 2011/0121942

Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 24 mei 2011, kenmerk 2011/0096361 en d.d. 28 juni 2011, kenmerk 2011/0117164

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1

Paragraaf 1.1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1.1. Begripsomschrijvingen
  • 1

  • Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. de verordening: de algemene subsidieverordening Overijssel 2005;

  • b. Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • c. cofinanciering: ten minste een andere partij dan de aanvrager en de provincie draagt bij in de kosten van de gesubsidieerde activiteit;

  • d. eenmalige subsidie: de subsidievorm, waarbij de subsidieontvanger ten aanzien van de te subsidiëren activiteiten óf wordt gestuurd op verrichte resultaten óf op een combinatie van resultaten, bedrijfsvoering of middelen en waartegen geen rechtstreekse baat staat voor de provincie;

  • e. subsidietijdvak: een aaneengesloten periode waarvoor een subsidieplafond of deelplafond is vastgesteld;

  • f. bovengemeentelijk: de subsidieactiviteiten vinden plaats in ten minste twee Overijsselse gemeenten;

  • g. regionaal: de subsidieactiviteiten vinden plaats in ten minste drie Overijsselse gemeenten;

  • h. provinciaal: de subsidieactiviteiten vinden plaats in ten minste zestien Overijsselse gemeenten;

  • i. jaarlijkse subsidie: subsidie die per boekjaar of voor een bepaald aantal boekjaren aan subsidieontvanger voor een periode van maximaal vier boekjaren worden verstrekt.

  • j. Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Overijssel.

Artikel 1.1.2. Toepassingsbereik

2

Dit besluit is van toepassing op alle door Gedeputeerde Staten te verstrekken subsidies met uitzondering van de subsidies voor de exploitatie van het openbaar vervoer en op grond van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer.

Artikel 1.1.3. Subsidieplafond en volgorde van behandeling

3

Indien Gedeputeerde Staten een subsidieplafond vaststellen, worden subsidieaanvragen behandeld in volgorde van ontvangst. Hierbij geldt dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.

Artikel 1.1.4. Stapeling
  • 1. Indien voor een activiteit subsidie kan worden verstrekt op grond van twee of meer hoofdstukken van dit besluit of op grond van de verordening dan kunnen Gedeputeerde Staten besluiten tot stapeling van de deelbedragen.

  • 4

  • 2. Stapeling is mogelijk tot een maximum van 80% van de subsidiabele kosten.

  • 5

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing bij cofinanciering uit de Europese structuurfondsen.

  • 6

  • 4. Voor zover de voorschriften die gelden ten aanzien van de deelbijdragen van elkaar verschillen, bepalen Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening welke voorschriften van toepassing zijn.

  • 7

Artikel 1.1.5. Subsidiabele kosten
  • 1. Subsidiabele kosten zijn de voor de activiteiten noodzakelijke kosten, die aantoonbaar rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de door de aanvrager te leveren prestatie.

  • 8

  • 2. BTW is subsidiabel als door de subsidieaanvrager kan worden aangetoond dat de BTW over de subsidiabele activiteiten niet met de fiscus of via het BTW compensatiefonds kan worden verrekend. Indien de gevraagde subsidie € 125.000 of meer bedraagt dient het aantonen te gebeuren door middel van een verklaring van de belastingdienst of door een verklaring van een accountant. Indien de gevraagde subsidie minder dan € 125.000 bedraagt, dient het aantonen te gebeuren door middel een getekende verklaring van de aanvrager. De subsidie wordt verstrekt over de subsidiabele activiteiten, inclusief niet verrekenbare BTW.

  • 3. Kosten die voortvloeien uit juridische, financiële of organisatorische verplichtingen die zijn aangegaan voordat de aanvraag is ontvangen, zijn niet subsidiabel.

  • 9

Paragraaf 1.2 De aanvraag

Artikel 1.2.1. Bij aanvraag in te dienen gegevens
  • 10

  • 1. De aanvraag voor een subsidie wordt schriftelijk bij Gedeputeerde Staten ingediend. Als daarvoor een aanvraagformulier is vastgesteld, wordt van dat formulier gebruik gemaakt. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten dat aanvragen elektronisch kunnen of moeten worden ingediend.

  • 11

  • 2. Bij een aanvraag om subsidie overlegt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens:

    12

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waar subsidie voor wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelstellingen en resultaten die daarmee worden nagestreefd en hoe de activiteiten aan het provinciale doel van beleid bijdragen;  

    • c.

      een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan.

  • 3. De aanvrager maakt op verzoek bij de aanvraag melding van subsidies of andere vormen van staatssteun die de subsidieontvanger, alsmede het eventuele moederconcern danwel dochters van de onderneming of het eventuele moederconcern hebben ontvangen in de drie jaren voorafgaand aan de aanvraag voor subsidie. Tevens wordt melding gemaakt van eventuele andere aanvragen die in behandeling zijn op het moment van de aanvraag voor subsidie op grond van dit besluit.

  • 13

Artikel 1.2.2. Indieningstermijn aanvraag
  • 14

  • 1. Tenzij in enig ander hoofdstuk van dit besluit anders bepaald, kan een aanvraag voor een subsidie het hele kalenderjaar worden ingediend.

  • 2. Een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie wordt ingediend uiterlijk op 1 oktober in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de aanvraag voor subsidie betrekking heeft.

Artikel 1.2.3. Beslistermijn
  • 15

  • 1. Gedeputeerde Staten beslissen op een aanvraag om een eenmalige subsidie binnen 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag, dan wel, 13 weken na aanvang van het subsidietijdvak.

  • 16

  • 2. De in het eerste lid bedoelde termijn van 13 weken bedraagt 22 weken indien:

    17

    • a.

      sprake is van cofinanciering van een door de Raad van de Europese Unie, het Europees parlement en de Raad gezamenlijk of de Commissie van de Europese Gemeenschappen goedgekeurd programma;

    • b.

      over de aanvraag advies wordt ingewonnen;

    • c.

      een nader onderzoek is ingesteld.

  • 3. Gedeputeerde Staten beslissen op een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie uiterlijk vóór 31 december van het jaar waarop de aanvraag is ingediend.

  • 18

Paragraaf 1.3 Verlening van de subsidie

Artikel 1.3.1. Weigeringgrond
  • 19

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten de subsidie geheel of gedeeltelijk te weigeren indien de kosten van de subsidiabele activiteit redelijkerwijs anders kunnen worden gedekt.

  • 2. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie in ieder geval als minder dan € 1.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.

Artikel 1.3.2. Verlening subsidie
  • 20

  • 1. Tenzij een subsidie door Gedeputeerde Staten direct wordt vastgesteld, wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 21

  • 2. Bij het besluit tot verlenen van subsidie geven Gedeputeerde Staten aan op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaatsvindt.

  • 22

Artikel 1.3.3. Betaling en bevoorschotting
  • 23

  • 1. Indien een beschikking tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 1.5.1 wordt gegeven, vindt de betaling van de gehele subsidie in één bedrag plaats.

  • 24

  • 2. Indien een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 1.5.2 of artikel 1.5.3 wordt gegeven, verlenen Gedeputeerde Staten aan de subsidieontvanger een voorschot van maximaal 90% van het verleende subsidiebedrag.

  • 25

  • 3. Bij jaarlijkse subsidie kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieontvanger voorschotten verlenen tot maximaal 100% van het verleende subsidiebedrag. De voorschotten worden, in termijnen, beschikbaar gesteld.

  • 26

Paragraaf 1.4 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 1.4.1. Informatieplicht
  • 1. De subsidieontvanger doet binnen twee weken melding aan Gedeputeerde Staten, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of niet geheel vóór de in de beschikking vermelde datum waarop deze uiterlijk moeten zijn verricht, zullen worden verricht of dat vóór die datum niet of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 27

  • 2. De subsidieontvanger informeert Gedeputeerde Staten binnen twee weken schriftelijk over:

    28

    • a.

      besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten van de subsidieontvanger dan wel ontbinding van de rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de rechtspersoon, wijzigingen van de bestuurder(s) en het doel van de rechtspersoon.

  • 3. Indien het verleende subsidiebedrag hoger is dan € 25.000 en de verlening betrekking heeft op activiteiten met een looptijd langer dan een jaar, kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Een dergelijke tussentijdse verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar gevraagd.

  • 29

Artikel 1.4.2. Overige verplichtingen van de subsidieontvanger
  • 30

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot de wijze waarop bij de uitvoering van gesubsidieerde activiteiten bekend wordt gemaakt dat de provincie Overijssel daarvoor subsidie heeft verstrekt.

  • 2. Voor een jaarlijkse subsidie aan een publieke instelling geldt de verplichting dat de subsidieontvanger geen loon in welke vorm dan ook verstrekt aan een persoon die voor hem werkzaam is, dat uitgaat boven 130 procent van de bezoldiging, inclusief vakantie- en eindejaarsuitkering van een minister, als bedoeld in artikel 1 en 2, eerste lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen.

Paragraaf 1.5 Vaststelling van de subsidie

Artikel 1.5.1. Subsidies tot € 25.000

31

Indien de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan €25.000 wordt de subsidie door Gedeputeerde Staten direct vastgesteld. 

Artikel 1.5.2. Subsidies vanaf € 25.000 tot € 125.000
  • 32

  • 1. Indien de subsidieverlening € 25.000 of meer bedraagt, maar minder dan € 125.000, dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, of binnen een in de regeling of verleningsbeschikking op te nemen afwijkende termijn, een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat:

    33

    • a.

      de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 3. Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 25.000, maar minder dan € 125.000, en de kosten en opbrengsten van de te verrichten activiteiten in verband met de aard van die activiteiten zodanig ongewis zijn dat een realistische begroting niet vereist kan worden, kan worden bepaald dat de subsidieontvanger op basis van een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten mag aantonen dat de activiteiten zijn verricht. De subsidieontvanger maakt hierbij gebruik van het beschikbaar gestelde format.

  • 34

Artikel 1.5.3. Subsidies vanaf € 125.000
  • 35

  • 1. Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 125.000, dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, of binnen een in de regeling of verleningsbeschikking op te nemen afwijkende termijn, een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag;

    • b.

      een kostenverantwoording, eventueel aangevuld met een accountantsverslag conform controleprotocol.

  • 3. Uit het in het tweede lid onder a genoemde inhoudelijke verslag blijkt dat:

    • a.

      de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

  • 4. UIt de kostenverantworoding als bedoeld in het tweede lid onder b, blijkt:

    • a.

      wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is;

    • b.

      wat, in voorkomend geval, de stand van de egalisatiereserve is;

    • c.

      wat het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten, inclusief bijdragen van derden is; en

    • d.

      wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is.

  • 5. Kostenverantwoording als bedoeld in het tweede lid onder b vindt plaats conform format. Gedeputeerde Staten kunnen per regeling aangeven of zij aanvullend een controleverklaring verwachten. Deze wordt dan aangeleverd conform het controleprotocol.

  • 6. Bij subsidieverlening kunnen Gedeputeerde Staten, overeenkomstig artikel 4:79 Awb, bepalen dat de aanvrager, die geen publiekrechtelijk rechtspersoon is, bij de aanvraag tevens een controleverklaring overlegt over de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 1.5.4. Verantwoordingssystematiek specifieke uitkeringen (Sisa)
  • 36

  • 1. In afwijking van de artikelen 1.5.1 tot en met 1.5.3 verantwoorden gemeenten de regelingen die worden genoemd in de 'Kruisjeslijst ontvangende medeoverheden' jaarlijks volgens het Sisa-principe.

  • 37

  • 2. De Sisa-verantwoording geldt als aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

  • 38

  • 3. In aanvulling op het tweede lid geldt voor meerjarige projecten de laatste Sisa verantwoording als de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 1.5.5. Vaststelling subsidie
  • 39

  • Gedeputeerde Staten stellen binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast.

  • 40

Paragraaf 1.6 Overige bepalingen

Artikel 1.6.1. Staatssteun

Gedeputeerde Staten wijzigen of trekken de beschikking tot subsidieverlening of subsidievaststelling in, als de subsidie is aangemerkt als ontoelaatbare staatssteun.

41

Hoofdstuk 2 Bijzondere bepalingen Familie, jeugd en gezin

Paragraaf 2.1 Jeugd - Preventief jeugdbeleid en activiteiten jeugdbeleid

42

Artikel 2.1.1. Begripsbepalingen
  • 43

  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Nieuwe bezems: Provinciaal beleidsprogramma Jeugdbeleid 2008-2011;

  • b. Uitvoeringsprogramma (hierna: UP): Het uitvoeringsprogramma Jeugdzorg, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg (hierna: WJZ);

  • c. preventief jeugdbeleid: Het geheel van samenhangende activiteiten dat wordt uitgevoerd op basis van het prestatieveld twee van de Wet Maatschappelijke Ontwikkeling (hierna: WMO);

  • d. activiteiten jeugdbeleid: Activiteiten met betrekking tot jeugdbeleid, anders dan geïndiceerde jeugdzorg;

  • e. EK-c: Een Eigen Kracht-conferentie geeft mensen de mogelijkheid om zelf, samen met familie, vrienden en andere bekenden, een plan te maken voor een oplossing of voor hulp. De kracht voor de oplossing komt vanuit de familie en alle belangrijke mensen daaromheen. Gemaakte plannen zijn leidend voor de hulpverlening;

  • f. cofinanciering: In afwijking van artikel 1.1 sub c wordt bij cofinanciering minimaal een bijdrage van de aanvrager of andere partijen in de totale kosten van het project / de activiteiten verwacht

Artikel 2.1.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verstrekken voor preventief jeugdbeleid, activiteiten jeugdbeleid en een EK-c.

Artikel 2.1.3. Criteria
  • 1. Een aanvraag voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      De aanvrager is een gemeente of organisatie, die geheel of gedeeltelijk werkzaam is in het jeugddomein;

    • b.

      het gaat om activiteiten die binnen het gevoerde beleid op het terrein van het jeugdbeleid passen, als omschreven in het vigerende UP en Nieuwe bezems;

    • c.

      er moet sprake zijn van cofinanciering;

    • d.

      de resultaten van de activiteiten slaan neer in Overijssel.

  • 2. In afwijking op het eerste lid sub c van dit artikel is cofinanciering bij projecten rond EK-c niet vereist.

Artikel 2.1.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie voor activiteiten preventief jeugdbeleid en activiteiten jeugdbeleid bedraagt maximaal 70% van de totale subsidiabele kosten van de activiteiten met een maximumbedrag van € 500.000 per aanvraag.

  • 2. Het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing op activiteiten met betrekking tot EK-c.

Artikel 2.1.5. Subsidiabele kosten

44

In afwijking van artikel 1.1.5 derde lid zijn de kosten van het deel van de jeugdzorg dat al heeft plaatsgevonden op het moment van de aanvraag voor subsidie wel subsidiabel.

Artikel 2.1.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 2.1.7. Weigeringsgrond

In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als minder dan € 5.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.

Paragraaf 2.2 Jeugdzorg

45

Artikel 2.2.1. Begripsbepalingen
  • 46

  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. WJZ: de Wet op de Jeugdzorg.

  • b. Uitvoeringsprogramma (hierna: UP): het Uitvoeringsprogramma jeugdzorg, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WJZ.

  • c. Nieuwe bezems: Provinciaal beleidsprogramma Jeugdbeleid 2008-2011.

  • d. Nieuwe bezems sturings- en subsidiekader: Uitwerking en gespecificeerde uitleg per jaar van de uitvoering van het beleidsprogramma.

  • e. Cliënt-zorgtraject: Het gehele proces van activiteiten en behandeldoelen van een unieke cliënt(systeem), vanaf het in zorg nemen tot en met het einde van de jeugdzorgindicatie van deze cliënt. Een cliënt-zorgtraject start bij ontvangst door de instelling voor jeugd- en opvoedhulp van de aanmelding van de cliënt of een besluit spoedzorg en eindigt bij het vervallen van de laatste zorgaanspraak. Het formele moment van vervallen van de laatste zorgaanspraak is het moment waarop de stichting de indicatie formeel beëindigt.

  • f. Cliënttarief/trajecttarief: het door Gedeputeerde Staten vastgestelde bedrag, bedoeld voor de bekostiging van een cliënt-zorgtraject.

  • g. Regionalisering: De provincie Overijssel is verdeeld in bepaalde regio's. De verdeling hiervan wordt jaarlijks opgenomen in het UP.

  • h. Hoofdaannemer: De hoofdaannemer is een provinciale aanbieder van Jeugd- en Opvoedhulp en is eindverantwoordelijk voor het cliënt-zorgtraject. Per regio wordt met één instelling voor jeugd- en opvoedhulp prestatieafspraken gemaakt.

  • i. Onderaannemer: Een hoofdaannemer kan andere organisaties inschakelen ten behoeve van het realiseren van de einddoelen in het indicatiebesluit. Deze organisaties opereren als onderaannemer.

  • j. Bekostigingseenheid: een eenheid van jeugdzorg waarop op grond van de WJZ aanspraak bestaat en die door Gedeputeerde Staten als eenheid voor bekostiging van jeugdzorgaanbod zijn aangewezen.

  • k. Cofinanciering: In afwijking van artikel 1.1 sub c wordt bij cofinanciering minimaal een bijdrage van de aanvrager of andere partijen in de totale kosten van het project/de activiteiten verwacht.

  • l. EK-c: Een Eigen Kracht-conferentie (EK-c) geeft mensen de mogelijkheid om zelf, samen met familie, vrienden en andere bekenden, een plan te maken voor een oplossing of voor hulp. De kracht voor de oplossing komt vanuit de familie en alle belangrijke mensen daaromheen. Gemaakte plannen zijn leidend voor de hulpverlening.

  • m. Stichting: een stichting die een Bureau Jeugdzorg in stand houdt, als bedoeld in artikel 1f WJZ.

Artikel 2.2.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen een jaarlijkse subsidie verstrekken voor:

  • a. de toeleiding naar de jeugd- en opvoedhulp;

  • b. het uitvoeren van justitiële taken in het kader van het uitvoeren van maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering;

  • c. het uitvoeren van toegangstaken en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK);

  • d. het uitvoeren van zorg voor Overijsselse cliënten.

Artikel 2.2.3. Criteria
  • 47

  • 1. Een aanvraag voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.2. moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      De aanvrager dient HKZ-gecertificeerd te zijn.

    • b.

      De administratie van de aanvrager moet op een zodanig overzichtelijke en doelmatige wijze gevoerd worden dat op ieder moment een actueel en betrouwbaar beeld bestaat over het functioneren op de volgende punten:

    • i.

      gegevens over de cliënten (inclusief indicatiebesluiten en hulpverleningsplannen);

    • ii.

      financiële gegevens.

    • c.

      [vervallen]

  • 2. Aanvullend op het eerste lid van dit artikel kan de stichting die in het UP is opgenomen voor het uitvoeren van de taken bedoeld als in artikelen 5 en 10 van de WJZ en overige taken bedoeld in artikel 10 derde lid, een aanvraag indienen voor de activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.2 sub a, b en c.

  • 3. Aanvullend op het eerste en tweede lid van dit artikel kan de stichting alleen een aanvraag indienen voor de taken of de functies die worden uitgevoerd voor cliënten die bij aanvang van de bemoeienis van de stichting duurzaam verblijven in Overijssel. Wanneer Gedeputeerde Staten dit noodzakelijk achten kunnen zij hiervan afwijken.

  • 4. Aanvullend op het eerste lid van dit artikel moet een aanvraag voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.2 sub d voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      De aanvrager dient een instelling van jeugd- en opvoedhulp te zijn waarmee Gedeputeerde Staten een subsidierelatie heeft;

    • b.

      Het moet zorg betreffen voor cliënt-zorgtrajecten waarvoor een indicatiebesluit of besluit spoedzorg is afgegeven door de stichting en voor cliënten die afkomstig zijn uit Overijssel;

    • c.

      Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van het sub b van dit artikel in verband met afspraken met andere provincies over buitenprovinciale plaatsingen;

    • d.

      Elke cliënt van Overijsselse herkomst dient door de instelling geaccepteerd te worden, conform de Wet op de Jeugdzorg.

Artikel 2.2.4. Grondslag subsidie
  • 48

  • 1. De subsidie aan de stichting wordt bepaald op basis van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven. Hiervoor geldt als basis de door het Rijk vastgestelde normprijzen voor de bekostiging van jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringstaken. De normprijs voor de overige activiteiten wordt door Gedeputeerde Staten vastgesteld. De normprijzen worden opgenomen in de beschikking.

  • 2. De subsidie aan een instelling voor jeugd- en opvoedhulp (alleen de hoofdaannemer) voor het uitvoeren van cliënt-zorgtrajecten, wordt bepaald op basis van het door Gedeputeerde Staten vastgesteld tarief per cliënt-zorgtraject. Dit tarief wordt opgenomen in het UP.

  • 3. De subsidie als bedoeld in het eerste en tweede lid bedraagt ten hoogste het bedrag dat Gedeputeerde Staten hiervoor hebben opgenomen in het UP van het jaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft. Dit bedrag kan worden aangepast op basis van de voor het jaar door de minister vastgestelde indexering.

Artikel 2.2.5. Subsidiabele kosten
  • 1. In afwijking van artikel 1.1.5. derde lid zijn de kosten van het deel van de jeugdzorg dat al heeft plaatsgevonden op het moment van de aanvraag voor subsidie wel subsidiabel.

  • 2. De voorgeschreven standaardberekeningswijze en kostenbegrippen voor bepaalde kostensoorten bedoeld in artikel 1.1.5. vierde lid zijn niet van toepassing op activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.2.

  • 49

Artikel 2.2.6. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. De stichting overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1. tweede lid bij de aanvraag voor subsidie tevens:

    • a.

      het bedrag van de aangevraagde subsidie en de opbouw daarvan op basis van de tarieven in overeenstemming met artikel 2.2.4., eerste lid, voorzien van een gedetailleerde toelichting en de onderbouwing daarvan;

    • b.

      de wettelijke taken of functies die de organisatie zal uitvoeren;

    • c.

      de geraamde aantallen cliënten voor het jaar waarop de aanvraag voor subsidie betrekking heeft per taak of functie als bedoeld in de artikelen 5 en 10, eerste lid van de WJZ;

    • d.

      het aantal cliënten per taak of functie waarvoor de betreffende taak of functie is uitgevoerd in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • e.

      de activiteiten die zullen worden uitgevoerd voor de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ.

  • 2. De instelling voor jeugd- en opvoedhulp (hoofdaannemer) overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1. tweede lid bij de aanvraag voor subsidie tevens:

    • a.

      een jaarplan, waarin onder andere aandacht is voor de samenwerking met andere instellingen (onderaannemers);

    • b.

      een raming van het aantal verwachte af te sluiten cliënt-zorgtrajecten in betreffend jaar tegen het vastgestelde tarief in haar regio.

    • c.

      [vervallen]

Artikel 2.2.7. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 2.2.8. Volgorde van behandeling

50

In afwijking van artikel 1.1.3. verdelen Gedeputeerde Staten het beschikbare bedrag naar evenredigheid over de subsidieaanvragen.

Artikel 2.2.9. Weigeringsgrond

In afwijking van artikel 1.3.1. tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als minder dan € 5.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.

Artikel 2.2.10. Voorschotverlening

Aanvullend op artikel 1.3.3. vierde lid worden de termijnen bepaald op basis van het door het Rijk gehanteerde schema van betaling van de jaarlijkse doeluitkering.

Artikel 2.2.11. Reserveringen en egalisatiereserve
  • 51

  • 1. De hoofdaannemer is vrij in de wijze waarop deze het cliënt-zorgtraject inricht en de middelen in een individueel cliënt-zorgtraject besteed. Overschotten en tekorten van de werkelijke kosten van een cliënt-zorgtraject ten opzichte van het cliënttarief komen ten goede of voor rekening van de hoofdaannemer.

  • 2. Reserveringen kunnen onderdeel zijn van de bedrijfsvoering en kunnen plaatsvinden conform goed gebruik in het economisch verkeer. Het in een jaar gerealiseerde exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de provinciale subsidie, wordt gedekt uit de egalisatiereserve. Indien deze reserve niet toereikend is dan wordt het resterende tekort in een termijn van maximaal 5 jaren ten laste van de exploitatierekening afgeschreven, deze afschrijvingen leiden niet tot extra subsidiëring.

  • 3. De egalisatiereserve die met provinciale subsidie is opgebouwd mogen alleen worden besteed aan kosten die direct verband houden met het uitvoeren van de taken/functies/cliëntt-zorgrajecten waarvoor deze zijn verkregen en voor zover deze niet bestreden kunnen worden uit de voor dat jaar verleende subsidie.

  • 4. [vervallen]

Artikel 2.2.12. Vergoedingsplicht bij vermogensvorming
  • 52

  • 1. In de gevallen bedoeld in artikel 4:41 tweede lid Awb is de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan de provincie.

  • 2. De hoogte van de vergoeding is de egalisatiereserve, zoals genoemd in artikel 2.2.11., die met provinciale subsidie is opgebouwd.

Artikel 2.2.13. Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling

In afwijking van artikel 1.5.2. eerste lid dan wel artikel 1.5.3. eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend binnen vier maanden na afloop van de activiteiten of het subsidietijdvak waarvoor subsidie is verleend.

Artikel 2.2.14. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling
  • 53

  • 1. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tevens:

    • a.

      de jaarrekening, waarin zijn opgenomen:

    • i.

      het financiële verslag van het bestuur van de ontvanger;

    • ii.

      de balans met toelichting, waaruit blijkt wat de stand van de egalisatiereserve is;

    • iii.

      de resultatenrekening met toelichting, waarin substantiële afwijkingen ten opzichte van de begroting worden verklaard;

    • iv.

      de uitkomsten van de prestatie-indicatoren zoals deze zijn opgenomen in het UP;

    • b.

      een controleverklaring en assurance-rapport van de accountant. De accountant dient haar controle uit te voeren over het subsidietijdvak met inachtneming van de landelijke "Regeling bekostiging jeugdzorg" (inclusief bijlagen). Voor deze controlewerkzaamheden is het vigerende "Controleprotocol voor de accountantscontrole bij bureau jeugdzorg en de zorgaanbieders" van toepassing.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid van dit artikel overlegt de stichting tevens bij de aanvraag:

    • a.

      het totale aantal jeugdigen dat zich in het begrotingsjaar bij haar heeft gemeld en het aantal jeugdigen waarvoor de verschillende taken en/of functies als bedoeld in de artikelen 5 en 10, eerste lid van de WJZ zijn uitgevoerd;

    • b.

      het totale aantal cliënt-zorgtrajecten waarvoor door haar in het subsidiejaar een indicatiebesluit is afgegeven en het aantal afgesloten cliënt-zorgtrajecten;

    • c.

      het aantal van de cliënt-zorgtrajecten waarvoor door haar een indicatiebesluit is vastgesteld, voor zover deze in het desbetreffende jaar zijn uitgevoerd door een instelling voor jeugd- en opvoedhulp die daarvoor niet door Gedeputeerde Staten zijn gesubsidieerd en het totale aantal cliënten waarop dit betrekking heeft.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid van dit artikel overlegt de instelling van jeugd- en opvoedhulp (de hoofdaannemer) tevens bij de aanvraag:

    • a.

      een overzicht met het aantal cliënten in zorg per begindatum van het subsidietijdvak, de ingestroomde unieke cliënten/gestarte cliënt-zorgtrajecten en het totale aantal afgesloten cliënt-zorgtrajecten dat op basis van een indicatiebesluit door de instelling is uitgevoerd;

    • b.

      [vervallen]

    • c.

      het werkelijk aantal in de regio in het betreffende jaar ingezette aantal bekostigingseenheden inclusief de werkelijk gemiddelde kostprijs per bekostigingseenheid;

    • d.

      welke aantallen cliënten per balansdatum in zorg zijn en de kosten die hiervoor al gemaakt zijn (bedrag "onderhanden werk");

    • e.

      [vervallen];

    • f.

      het aantal bekostigingseenheden dat door de instelling voor jeugd- en opvoedhulp is uitgevoerd ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan het bieden van zorg niet duurzaam verbleven in de provincie Overijssel en het totale aantal cliënten waarop deze zorgeenheden betrekking hebben;

    • g.

      het jaardocument jeugdzorg.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen over de verantwoording nadere informatie vragen.

Artikel 2.2.15. Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. De Stichting rapporteert ten minste per kwartaal per regio het aantal afgesloten cliënt-zorgtrajecten en het aan cliënt-zorgtrajecten in zorg.

  • 2. De hoofdaannemer levert beleidsinformatie aan de Stichting volgens het landelijk rapportageformat. De Stichting levert deze gegevens elk kwartaal aan de provincie aan.

  • 3. De hoofdaannemer rapporteert elk kwartaal de in- en uitstroom van het aantal cliënten aan de provincie. Hiervoor is een rapportageformat opgesteld.

  • 4. De hoofdaannemer is primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorgverlening door hoofdaannemer en onderaannemer.

  • 5. De effectiviteit van de zorg wordt gemeten aan de hand van de landelijk overeengekomen prestatie-indicatoren.

  • 6. De aanvrager zorgt ervoor dat haar accountant meewerkt aan een door of namens Gedeputeerde Staten in te stellen onderzoek naar de door haar accountant verrichte controlewerkzaamheden.

Paragraaf 2.3 Senioren

[ingetrokken]

Paragraaf 2.4 Transitie en transformatie jeugdzorg

54

Artikel 2.4.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. beleidskader: meerjarig beleidsprogramma jeugdzorg.

  • b. uitvoeringsprogramma (hierna: UP): het uitvoeringsprogramma Jeugdzorg, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg.

  • c. transitie jeugdzorg: de verschuiving van de wettelijke taken van jeugdzorg van de provincie naar gemeenten, zoals bedoeld in het regeerakkoord 2010.

  • d. transformatie jeugdzorg: de opgave van de gemeenten om het huidige stelsel te veranderen naar een nieuw jeugdstelsel.

  • e. jeugdzorg: provinciaal gefinancierde jeugdzorg conform de Wet op de jeugdzorg.

Artikel 2.4.2. Subsidiabele activiteiten

55

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen of relevant zijn voor de transitie en transformatie jeugdzorg in Overijssel.

Artikel 2.4.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente;

  • b. de activiteit past binnen het provinciaal jeugdzorgbeleid, zoals omschreven in het vigerende UP en beleidskader;

  • c. de activiteit is vernieuwend voor de aanvrager of betreft een doorontwikkeling van een vernieuwend project;

  • d. de activiteiten heeft een leereffect voor de gemeente op het gebied van toekomstige uitvoering van de jeugdzorg, eventueel in relatie met  aanpalende beleidsterreinen; 56

  • e. de aanvraag is vooraf afgestemd met de provinciaal beleidsmedewerker jeugd.

Artikel 2.4.4. Grondslag subsidie
  • 57

  • De subsidie bedraagt maximaal 70% van de  subsidiabele kosten met de volgende maximale subsidies per gemeente:

  • a. € 250.000 voor Borne, Dalfsen, Dinkelland, Haaksbergen, Losser, Oldenzaal, Olst-Wijhe, Ommen, Staphorst, Twenterand, Tubbergen, Wierden en Zwartewaterland;

  • b. € 500.000 voor Almelo, Hardenberg, Hellendoorn, Hof van Twente, Kampen, Raalte, Rijssen-Holten en Steenwijkerland;

  • c. € 800.000 voor Deventer, Enschede, Hengelo en Zwolle.

Artikel 2.4.5. Subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.1.5 zijn interne loonkosten van de aanvrager niet subsidiabel.

Artikel 2.4.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 2.4.7. Weigeringsgrond
  • In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

  • a. de te verlenen subsidie minder dan € 5.000 bedraagt;

  • b. de activiteit in strijd is met het provinciale jeugdzorgbeleid.

Artikel 2.4.8. Stukken bij de aanvraag voor subsidie
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Transitie en Transformatie jeugdzorg.

  • 2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 een projectplan waaruit blijkt:

    • a.

      wat de gemeentelijke doelen, prestaties en inzet gemeentelijke middelen zijn met betrekking tot de transitie en transformatie jeugdzorg;

    • b.

      hoe de gemeente invulling zal geven aan uitwisseling van kennis en ervaring zowel in de voorbereiding als tijdens het uitvoeren van de activiteiten; 58

    • c.

      hoe de resultaten van de activiteit geborgd worden in het gemeentelijk beleid.

Artikel 2.4.9. Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 is de aanvrager verplicht de relevante ervaringen of resultaten in de voorbereiding, tijdens de uitvoering en na afronding van de activiteit te delen met andere gemeenten.

Hoofdstuk 3 Bijzondere bepalingen Zorg en gezondheid

Paragraaf 3.1 Zorg

[ingetrokken]

Paragraaf 3.2 Ondersteuning uitvoering Wet maatschappelijke ondersteuning

De provincie heeft een wettelijke taak op het gebied van de Wmo. Gedeputeerde Staten dragen zorg voor het voeren van beleid betreffende steunfunctiewerk. Gedeputeerde Staten vullen deze taak in door het laten uitvoeren van steunfunctietaken en door het financieren van projecten van gemeenten in het kader van de Wmo. Deze subsidieregeling bevat de criteria waaraan deze projecten moeten voldoen.

Artikel 3.2.1. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning, 29 juni 2006, Stb. 2006/351.

Artikel 3.2.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die gemeenten ondersteunen bij hun taken voor de uitvoering van de Wmo.

Artikel 3.2.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:

  • 1. De aanvrager is een Overijsselse gemeente;

  • 2. De activiteit betreft de uitvoering ten minste één van de negen prestatievelden, zoals benoemd in de Wmo;

  • 59

  • 3. De activiteit is uiterlijk 31 december 2015 afgerond.

Artikel 3.2.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 3.2.5. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Ondersteuning uitvoering Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1. een projectplan waarin is uitgewerkt:

    • a.

      de aanleiding voor het project;

    • b.

      aan de uitvoering van welk prestatieveld in de Wmo dit project bijdraagt;

    • c.

      wat de beoogde concrete resultaten, doelen en effecten zijn;

    • d.

      de looptijd en fasering van het project;

    • e.

      wat de begrote kosten en inkomsten zijn;

    • f.

      welke andere gemeenten en andere participanten aantoonbaar betrokken zijn bij het project;

    • g.

      hoe de resultaten van het project beschikbaar worden gesteld aan andere gemeenten.

Artikel 3.2.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 3.2.7. Indieningstermijn aanvraag
  • 1. In afwijking van artikel 1.2.2. geldt dat  een aanvraag voor een subsidie ingediend kan worden vanaf 1 november 2012 en ontvangen moet zijn vóór 1 december 2012.

  • 2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.

Artikel 3.2.8. Volgorde van behandeling

60

1. In afwijking van artikel 1.1.3. plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.

2. Aanvullend op het eerste lid geldt voor de subsidieaanvragen dat de prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van de score scoretabel 1. Aan de hand van scoretabel 1 wordt berekend welke totale score het project behaalt voor de volgende onderdelen:

a. het aantal daadwerkelijk deelnemende gemeenten;

b. de hoogte van de investeringen van de aanvragende gemeente en andere financiers dan de provincie Overijssel in verhouding tot de bijdrage van de provincie Overijssel;

c. de mate waarin het ontwikkelde concept of de opgedane kennis aantoonbaar worden overgedragen aan andere Overijsselse gemeenten.

3. Bij een gelijke score bepaalt het aantal daadwerkelijk deelnemende gemeenten de prioriteitsvolgorde, met dien verstande dat het project waar het aantal deelnemende gemeenten het hoogst is, een hogere prioriteit krijgt.

61

Artikel 3.2.9. Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op artikel 1.4.1. en 1.4.2. dient de subsidieontvanger de opgedane kennis of het ontwikkelde concept beschikbaar te stellen aan andere Overijsselse gemeenten.

Hoofdstuk 4 Bijzondere bepalingen Cultuur, sport en vrije tijd

Paragraaf 4.1 Archeologie

Artikel 4.1.1. Begripsbepalingen

62

In deze paragraaf wordt verstaan onder vooronderzoek: bureauonderzoek, het maken van proefsleuven en het doen van grondboringen.

Artikel 4.1.2. Subsidiabele activiteiten
  • 63

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten:

  • a. archeologisch vooronderzoek op locatie op basis van een projectplan;

  • b. activiteiten ter verbetering van de zichtbaarheid en toegankelijkheid van de archeologie, inclusief aardwaarden.

Artikel 4.1.3. Criteria
  • 64

  • De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.1.2. moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. Het vooronderzoek, als bedoeld in artikel 4.1.2. sub a wordt uitgevoerd door een deskundige organisatie.

  • b. De activiteiten als bedoeld in artikel 4.1.2. sub b vinden plaats onder begeleiding van een deskundige organisatie.

Artikel 4.1.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 4.1.2. sub a, bedraagt ten hoogste 25% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,-- per projectplan.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 4.1.2. sub b, bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000,--.

Artikel 4.1.5. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 4.1.6. Adviescommissie

Een aanvraag voor subsidie kan om advies worden voorgelegd aan de provinciale Monumentencommissie.

Artikel 4.1.7. Overige verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1. en 1.4.2. starten de activiteiten binnen een jaar nadat de subsidie is verleend.

Paragraaf 4.2 Restauratieachterstanden Rijksmonumenten

65

Artikel 4.2.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. rijksregeling: Restauratieregeling monumenten 2010-2011 zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 29 juni 2010;

  • b. rijksbijdrage: een subsidie op grond van de rijksregeling;

  • c. restbudget: budget dat overblijft na behandeling van de aanvragen op basis van artikel 4.2.3. eerste lid  sub a en b.

Artikel 4.2.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de restauratiekosten van een rijksmonument.

Artikel 4.2.3. Criteria
  • 66

  • 1. Een aanvraag voor de restauratiekosten van een rijksmonument moet voldoen aan één van de volgende criteria:

    • a.

      de aanvraag is tevens ingediend voor de rijksregeling en de rijksbijdrage is schriftelijk toegezegd; of

    • b.

      de aanvraag is tevens ingediend voor de rijksregeling en voldoet aan de voorwaarden zoals genoemd in de rijksregeling, artikelen 4 lid 1 sub a en sub b, 5, 7 lid 1, 8, 10 en 11, maar heeft een schriftelijke afwijzing ontvangen vanwege het bereikte maximum aantal subsidies van vier per provincie op grond van artikel 13 van de rijksregeling.

  • 2. Een aanvraag voor de inzet van een eventueel restbudget moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de subsidiabele restauratiekosten als bedoeld in de rijksregeling artikel 8 bedragen tenminste € 1 miljoen of ten minste € 0,5 miljoen voor herbestemmingen als bedoeld in de rijksregeling artikel 4 lid 1 sub a;

    • b.

      de aanvraag voldoet aan de voorwaarden als genoemd in de rijksregeling:

    • i.

      artikel 5 aanvragers;

    • ii.

      artikel 7 lid 1 aanvang restauratie;

    • iii.

      artikel 8 subsidiabele kosten;

    • iv.

      artikel 10 in te dienen documenten;

    • v.

      artikel 11 restauratieplan.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid respectievelijk het tweede lid geldt dat de restauratie wordt uitgevoerd door, of in samenwerking met, een aantoonbaar deskundig restauratiebedrijf.

Artikel 4.2.4. Grondslag subsidie

67

Het totaal van de subsidie als bedoeld in artikel 4.2.2. en de subsidie uit de rijksregeling of een andere vorm van rijksfinanciering, bedraagt ten hoogste 85 % van de subsidiabele kosten.

Artikel 4.2.5. Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.5. eerste lid is voor de berekening van de subsidiabele kosten artikel 8 van de rijksregeling van toepassing.

Artikel 4.2.6. Indieningstermijn aanvraag
  • 1. In afwijking van artikel 1.2.2. wordt een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 4.2.3. eerste lid ingediend vóór 1 juni 2011.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.2. wordt een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 4.2.3. tweede lid ingediend vanaf 1 juli 2011 en uiterlijk vóór 1 oktober 2011.

Artikel 4.2.7. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. Bij een aanvraag op grond van artikel 4.2.3. eerste lid overlegt de aanvrager in aanvulling op artikel 1.2.1. tweede lid bij de aanvraag de schriftelijke afwijzing of toewijzing van de rijksbijdrage.

  • 2. Bij een aanvraag op grond van artikel 4.2.3. eerste lid sub b of tweede lid overlegt de aanvrager in aanvulling op artikel 1.2.1. tweede lid bij de aanvraag:

    • a.

      een restauratieplan conform artikel 11 van de rijksregeling;

    • b.

      een actueel inspectierapport;

    • c.

      een actuele begroting die gespecificeerd is in hoeveelheden, manuren, materialen, stelposten en onderaannemers;

    • d.

      voor zover sprake is van herbestemming, een bouwhistorische verkenning;

    • e.

      een lijst van bouwbedrijven die worden uitgenodigd om offerte uit te brengen voor de uitvoering van het restauratieplan.

Artikel 4.2.8. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 4.2.9. Volgorde van behandeling
  • 68

  • 1. Aanvragen worden overeenkomstig artikel 1.1.3. behandeld in volgorde van ontvangst, met dien verstande dat aanvragen op grond van artikel 4.2.3. eerste lid sub a voorrang hebben op de andere aanvragen.

  • 2. Indien na behandeling van aanvragen op grond van artikel 4.2.3. het eerste en tweede lid, het subsidieplafond niet is bereikt, dan:

    • a.

      vervalt de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4.2.11.;

    • b.

      worden aanvragen die vóór 1 juli 2011 zijn ontvangen, geacht te zijn ontvangen op 1 juli 2011.

  • 3. Aanvullend op het eerste, tweede en derde lid, geldt dat indien er sprake is van meerdere aanvragen met dezelfde ontvangstdatum, en verlening van subsidie aan deze aanvragen leidt tot overschrijding van het subsidieplafond, op deze aanvragen in volgorde van subsidiabele kosten wordt beslist, waarbij een aanvraag met hogere subsidiabele kosten voorrang heeft.

Artikel 4.2.10. Monumentencommissie

Een aanvraag voor subsidie kan om advies voorgelegd worden aan de provinciale Monumentencommissie.

Artikel 4.2.11. Weigeringsgrond

Indien reeds ten behoeve van drie beschermde monumenten in een gemeente subsidie als bedoeld in artikel 4.2.2. is verleend, worden volgende aanvragen ten behoeve van beschermde monumenten in die gemeente afgewezen.

Artikel 4.2.12. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling

In aanvulling op artikel 1.5.2. dan wel artikel 1.5.3. tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieontvanger verplichten de desbetreffende originele rekeningen en betalingsbewijzen te overleggen.

Paragraaf 4.3 Podiumplan

69

Artikel 4.3.1. Begripsbepalingen
  • 70

  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. OKTO: het Overleg Kleine Theaters Overijssel;

  • b. podiumkunsten: verzamelnaam voor kunstvormen die een tijdelijk waarneembaar product opleveren, waarvoor het podium afhankelijk is van uitvoerende kunstenaars. Het gaat hierbij om ten minste één van de volgende kunstvormen: toneel, opera, muziek, cabaret, ballet, kleinkunst;

  • c. uitkoopsom/garantie: het bedrag dat het podium betaalt aan een bespeler of kunstenaar voor het brengen van een podiumkunstproduct. Het podium betaalt de overeengekomen uitkoop(som), onafhankelijk van de hoogte van de recette.  

Artikel 4.3.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het programmeren van:

  • 1. Oost-Nederlands podiumkunstenaanbod;

  • 2. Landelijk podiumkunstenaanbod.

Artikel 4.3.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. De aanvrager is een podium;

  • b. de totale capaciteit van het podium is minimaal 50 tot maximaal 500 zitplaatsen;

  • c. het podium is actief lid van het OKTO;

  • d. het organiseren van professionele podiumkunsten in een gebouw is aantoonbaar de hoofdtaak van het podium;

  • e. de personele organisatie van het podium bestaat voor meer dan 50% uit vrijwilligers of kan een vrijwilligersbeleid overleggen, waarbij aantoonbaar is dat het podium actief vrijwilligers werft met als doelstelling om meer vrijwilligers bij de organisatie te betrekken;

  • f. Het podiumkunstenaanbod als bedoeld in artikel 4.3.2. is professioneel, financieel en artistiek kwetsbaar.

Artikel 4.3.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie op grond van artikel 4.3.2. sub a bedraagt maximaal 60% van de uitkoopsom of garantie van de productie.

  • 2. De subsidie op grond van artikel 4.3.2. sub b bedraagt maximaal 40% van de uitkoopsom of garantie met een maximum van € 10.000,-- per podium of theater per theaterseizoen.

Artikel 4.3.5. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

In aanvulling op artikel 1.2.1. tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens een financiële onderbouwing van de productie.

Artikel 4.3.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 4.3.7. Adviescommissie

Een aanvraag voor subsidie kan om advies worden voorgelegd aan het OKTO.

Artikel 4.3.8. Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1. en 1.4.2. werkt de aanvrager mee aan monitoring met betrekking tot het evalueren van de resultaten van deze regeling.

Paragraaf 4.4 Cultuurdeelname

Artikel 4.4.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. actieve cultuurdeelname: hiermee wordt bedoeld dat mensen zelf actief met kunst en cultuur aan de slag gaan. Indien het project zich beperkt tot het enkel genereren van bezoekers voor een tentoonstelling, festival of voorstelling wordt aan het criterium van actieve deelname niet voldaan.

  • b. amateurkunst: het actief beoefenen van kunst uit passie, liefhebberij of engagement, zonder daarmee primair in het levensonderhoud te willen voorzien.

  • c. volkscultuur: het geheel van cultuuruitingen die als wezenlijk worden ervaren door specifieke groepen, steeds onder verwijzing naar traditie, verleden en nationale, regionale of lokale identiteiten.

  • d. buitenschoolse cultuureducatie: de verzamelnaam voor cultuureducatieve activiteiten buiten schooltijd. Cultuureducatie is leren over, door en met cultuur. Ook het leren beoordelen en genieten van kunst en cultuur hoort daarbij.

  • e. artistiek-inhoudelijke kwaliteit: de artistiek-inhoudelijke kwaliteit van een activiteit moet blijken uit een gedegen artistieke en/of inhoudelijke invulling, een haalbaar organisatorisch plan voorzien van een begroting en een doordachte en realistische doelgroepbenadering.

Artikel 4.4.2. Subsidiabele activiteiten

71

Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verstrekken voor activiteiten op het terrein van amateurkunst, buitenschoolse cultuureducatie of volkscultuur. Het gaat hierbij om activiteiten die gericht zijn op de actieve cultuurdeelname.

Artikel 4.4.3. Criteria
  • 72

  • 1. De aanvraag voor subsidie moet voldoen aan volgende criteria:

    • a.

      de activiteit richt zich op het betrekken van meer actieve deelnemers;

    • b.

      er is sprake van voldoende artistiek-inhoudelijke kwaliteit;

    • c.

      de activiteit draagt aantoonbaar bij aan de culturele ontwikkeling van de actieve deelnemer;

    • d.

      de activiteit vindt hoofdzakelijk plaats binnen de provinciegrenzen van Overijssel;

    • e.

      er is aantoonbaar voor ten minste 25% door andere partijen dan de provincie Overijssel en aanvrager voorzien in de financiering van de totale begrote kosten;

    • f.

      de aanvrager is een rechtspersoon.

  • 2. Aanvullend op het eerste lid moet een subsidie voor een activiteit die zich afspeelt in de gemeenten Deventer, Enschede, Hengelo of Zwolle aan de volgende criteria voldoen:

    • a.

      de activiteit plaats vindt in ten minste twee andere Overijsselse gemeenten dan de gemeenten Deventer, Enschede, Hengelo of Zwolle;

    • b.

      de provinciale financiële bijdrage nooit hoger is dan de bijdrage van de gemeente Deventer, Enschede, Hengelo of Zwolle.

Artikel 4.4.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de totale kosten van de subsidiabele activiteiten met een maximum van € 50.000,--.

Artikel 4.4.5. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 4.4.6. Adviescommissie Cultuurdeelname
  • 73

  • 1. Een aanvraag voor subsidie kan om advies voorgelegd worden aan de adviescommissie Cultuurdeelname. De adviescommissie Cultuurdeelname  adviseert over de artistiek-inhoudelijke kwaliteitsaspecten en de  actieve cultuurdeelname op het terrein van amateurkunst, volkscultuur en buitenschoolse cultuureducatie van een aanvraag.

  • 2. Een aanvraag voor subsidie wordt altijd voorgelegd aan de Adviescommissie Cultuurdeelname indien de aangevraagde subsidie € 20.000,-- of meer bedraagt.

Artikel 4.4.7. Weigeringsgrond
  • 1. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie voor:

    • a.

      activiteiten met een receptieve doelstelling;

    74

    • b.

      activiteiten op het gebied van de media met een overwegend journalistieke en informatieve invulling;

    • c.

      activiteiten die primair gericht zijn op het realiseren van een beeld of geluid registratie van bijvoorbeeld concerten en voorstellingen;

    • d.

      activiteiten die primair gericht zijn op of plaatsvinden binnen het kunstvakonderwijs met inbegrip van de mbo-kunstopleidingen en de particuliere opleidingen;

    • e.

      activiteiten die gefinancierd kunnen worden uit het reguliere taakstellingbudget van aanvragers;

    • f.

      te maken kosten/gemaakte kosten voor de aanschaf en huur van uniformen en instrumenten.

  • 2. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als minder dan € 2.500,-- aan subsidie zal worden verstrekt.

Artikel 4.4.8. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2. moet een aanvraag ontvangen zijn voor 15 augustus 2012.

Artikel 4.4.9. Verplichtingen subsidieontvanger

75

In aanvulling op artikel 1.4.1. en 1.4.2. moet de subsidieontvanger de activiteiten hebben afgerond vóór 31 december 2012.

Paragraaf 4.5 Productiefonds Oost-Nederland 2010 t/m 2012

Artikel 4.5.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Oost-Nederland: de provincies Overijssel en Gelderland;

  • b. productie: het geheel van artistieke creatie, ontwikkeling en uitvoering van een nieuwe, niet eerder gepresenteerde uiting op het terrein van tenminste één van de volgende kunstdisciplines: muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media, literaire cultuur.

Artikel 4.5.2. Subsidiabele activiteiten

76

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een productie.

Artikel 4.5.3. Criteria
  • 77

  • Een aanvraag voor subsidie voor een productie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de productie staat onder leiding van personen die aantoonbaar beschikken over artistieke kwaliteiten als maker en hebben ervaring in het artistiek en productioneel leiden van projecten;

  • b. de productie heeft een hoge artistieke kwaliteit;

  • c. de productie wordt ontwikkeld in Gelderland of Overijssel;

  • d. een substantieel deel van de uitvoeringen vindt plaats in Oost-Nederland;

  • e. een substantieel deel van de bij de productie betrokken kunstenaars is gevestigd in Oost-Nederland;

  • f. de productie heeft door thematiek, locatie of door de betrokken makers en uitvoerenden een relatie met Oost-Nederland;

  • g. de productie onderscheidt zich vanwege haar toegevoegde waarde voor het kunst- en cultuuraanbod in Oost-Nederland;

  • h. de productie heeft een landelijke of internationale uitstraling;

  • i. de productie maakt geen deel uit van regulier door Rijk, provincie Overijssel of provincie Gelderland gesubsidieerde activiteiten van de instelling.

Artikel 4.5.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 65% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 125.000,--.

Artikel 4.5.5. Indieningstermijn aanvraag
  • 78

  • 1. In afwijking van artikel 1.2.2. geldt dat:

    • a.

      een aanvraag ingediend kan worden vanaf 1 februari en vanaf 15 juli van het betreffende kalenderjaar.

    • b.

      een aanvraag ontvangen moet zijn vóór 1 april en vóór 15 september van het betreffende kalenderjaar.

  • 2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft. 79

Artikel 4.5.6. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 80

  • 1. De aanvrager overlegt, in afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid, bij zijn aanvraag voor subsidie:

    • a.

      een productieplan betreffende het doel en het artistieke concept van de productie, de wijze waarop de beoogde doelen worden bereikt, de personen en instellingen uit Oost-Nederland die bij de productie betrokken zijn;

    • b.

      een gespecificeerde begroting, de geraamde kosten met dekkingsplan, geraamde opbrengsten;

    • c.

      een marketingplan betreffende de publieksgroep of publieksgroepen die aanvrager met de productie wil bereiken en de marketinginstrumenten die worden ingezet;

    • d.

      een speellijst.

  • 2. De aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier Productiefonds Oost-Nederland 2010 t/m 2012.

Artikel 4.5.7. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 4.5.8. Volgorde van behandeling

Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen, die voor een bepaalde datum ex artikel 4.5.5. zijn ingediend en die voldoen aan de in artikel 4.5.3. genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dat  toelaat.

Artikel 4.5.9. Adviescommissie
  • 81

  • 1. Een aanvraag voor subsidie kan om advies worden voorgelegd aan de adviescommissie Productiefonds Oost Nederland 2010 t/m 2012.

  • 2. De adviescommissie beoordeelt de mate waarin de aanvraag voldoet aan de criteria, als genoemd in artikel 4.5.3. en geeft de geadviseerde prioriteitsvolgorde aan.

Artikel 4.5.10. Weigeringsgrond
  • 1. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie voor festivals, boekuitgaven en tentoonstellingen.

  • 2. Gedeputeerde Staten weigeren een subsidie als minder dan € 10.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.

Paragraaf 4.6 Beeldende Kunst en Vormgeving Art (E)motion

82

Artikel 4.6.1. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Beeldende kunst en vormgeving: schilder-, teken-, media- en beeldhouwkunst, grafische kunst, fotografie en kunst in de openbare ruimte, grafische en industriële vormgeving, mode, interieurontwerp en ruimtelijke vormgeving.

Artikel 4.6.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten op het terrein van de beeldende kunst en vormgeving, waarbij het publiek actief wordt opgezocht.

Artikel 4.6.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie voor de activiteit als bedoeld in artikel 4.6.2. moet voldoen aan de volgende criteria:  

  • a. de activiteit heeft artistieke en inhoudelijke kwaliteit;

  • 83

  • b. de activiteit wordt aantoonbaar uitgevoerd of ondersteund door een rechtspersoon die aantoonbaar beschikt over ervaring in het artistiek en productioneel uitvoeren of begeleiden van projecten;

  • c. de activiteit is aantoonbaar vernieuwend voor de aanvrager;

  • 84

  • d. de activiteit is toegankelijk en niet op specifieke doelgroepen gericht; 

  • 85

  • e. de activiteit mag maximaal 50% van de looptijd van het project, zijnde de tijd dat er daadwerkelijke interactie met het publiek plaatsvindt, op één en dezelfde locatie worden getoond;

  • 86

  • f. voor activiteiten van een instelling of initiatief gevestigd in één van de steden Zwolle, Deventer of Enschede geldt dat deze voor minimaal 75% van de looptijd van het project, zijnde de tijd dat er daadwerkelijke interactie met het publiek plaatsvindt,  buiten de gemeentegrenzen van de gemeente waarin deze instelling gevestigd is, plaatsvindt;

  • 87

  • g. de activiteit start uiterlijk vóór 31 december 2012 en is afgerond vóór 31 december 2013.

Artikel 4.6.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 75.000,--.

Artikel 4.6.5. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 88

  • In aanvulling op artikel 1.2.1. tweede lid overlegt de aanvrager een communicatie- en marketingplan, waarin:

  • a. de doelstellingen van het project duidelijk zijn omschreven;

  • b. in beeld is gebracht hoe invulling zal worden gegeven aan de interactie met het publiek.

Artikel 4.6.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 4.7 Cultureel erfgoed

89

Artikel 4.7.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. cultureel erfgoed: gebouwen en bouwwerken die vanuit het verleden zijn overgebleven, die het waard zijn om behouden te blijven en die bijdragen aan de karakteristieke identiteit van het gebied;

  • 90

  • b. gebundelde aanpak: ten minste twee eigenaren  nemen deel aan het project;

  • c. herbestemmingsopgaven: cultureel erfgoed krijgt door aanpassing aan nieuwe functies en economische dragers een duurzame bestemming;

  • d. herstel- en restauratiewerkzaamheden: noodzakelijke renovatie werkzaamheden aan gevels, daken of cultuurhistorische elementen;

  • 91

  • e. transformatieplan: verkenning en beschrijving van de mogelijkheden van functie-verandering in vrijkomend of vrijgekomen cultureel erfgoed, die bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en een nieuwe toekomst en exploitatie kunnen bieden;

  • f. De-minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de Commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun.

Artikel 4.7.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten:

  • a. de uitvoering van herstel- en restauratiewerkzaamheden, inclusief voorbereidende werkzaamheden, aan cultureel erfgoed, binnen een gebundelde aanpak, waardoor er een substantiële bijdrage wordt geleverd aan behoud, herstel of ontwikkeling van de karakteristieke identiteit van het gebied;

  • b. herstel- en restauratiewerkzaamheden van cultureel erfgoed dat onderdeel is van een gebiedsontwikkeling of die plaatsvinden bij het uitvoeren van herbestemmingsopgaven waarbij de provincie Overijssel al betrokken is als partner of regisseur;

  • 92

  • c. het opstellen van een transformatieplan;

    93

  • d. het uitvoeren van een transformatieplan.

Artikel 4.7.3. Criteria
  • 1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2. sub a en b voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvraag voor subsidie wordt ingediend door een rechtspersoon;

    • b.

      de subsidie kan niet gestapeld worden met andere subsidies voor restauratie- en herstelwerkzaamheden.

  • 2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2. sub c voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de activiteit heeft betrekking op een in cultuurhistorisch opzicht waardevol gebouw of bouwwerk;

    • b.

      de activiteit vindt niet plaats in de landbouwontwikkelingsgebieden van het Reconstructieplan Salland-Twente;

    94

    • c.

      ontwerpende partijen van het transformatieplan zijn professionals met relevante expertise;

      95

    • d.

      de subsidie kan niet gestapeld worden met andere subsidies voor het opstellen van een transformatieplan of het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek ten behoeve van herbestemming.

  • 3. Een aanvraag voor subsidie als bedoelt in artikel 4.7.2. sub d moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      het project is gebaseerd op een transformatieplan als bedoeld in artikel 4.7.1. sub e;

    • b.

      de noodzakelijke vergunningen zijn verkregen;

    96

  • 4. Indien de verleende subsidie op grond van artikel 4.7.2. een steunmaatregel is, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 4.7.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2. sub a, bedraagt 20% van de subsidiabele kosten voor werkzaamheden aan woonhuizen en bedrijfsgebouwen die in het kader van de reguliere bedrijfsvoering worden gebruikt, en 50% van de subsidiabele kosten voor overige gebouwen en bouwwerken, beide met een maximum subsidie van € 200.000 per aanvraag. Hiervan wordt ten hoogste 10% besteed aan voorbereidende werkzaamheden.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2. sub b bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 200.000 per aanvraag.

  • 3. De subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2. sub c bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 20.000 per transformatieplan.

  • 4. De subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2. sub d bedraagt 40% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 100.000 per transformatieplan.

Artikel 4.7.5. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2. kan een aanvraag op grond van artikel 4.7.2. sub a en b ingediend worden vanaf 1 februari 2012.

Artikel 4.7.6. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1. tweede lid bij de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2. sub c tevens:

    • a.

      kaarten en fotomateriaal van het betreffende erfgoed en het gebied waarin het is gelegen;

    • b.

      een beknopte toelichting over de cultuurhistorische waarden;

    • c.

      documenten waaruit blijkt dat de desbetreffende gemeente instemt met het opstellen van het transformatieplan;

    • d.

      informatie over opleiding en ervaring van de deskundigen die het transformatieplan zullen opstellen en begeleiden.

  • 2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1. tweede lid bij de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.7.2. sub d tevens het opgestelde transformatieplan.

Artikel 4.7.7. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 4.7.8. Volgorde van behandeling

Aanvragen worden overeenkomstig artikel 1.1.3. behandeld in volgorde van ontvangst, met dien verstande dat, indien er sprake is van meerdere aanvragen op grond van artikel 4.7.2. sub a en b met dezelfde ontvangstdatum en verlening van subsidie leidt tot overschrijding van het subsidieplafond, op deze aanvragen in volgorde van het aantal deelnemende eigenaren wordt beslist, waarbij een aanvraag met een groter aantal deelnemende eigenaren voorrang heeft.

Artikel  4.7.9. Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. Indien subsidie is verleend op grond van artikel 4.7.2. sub a en b moet de subsidieontvanger in aanvulling op de artikelen 1.4.1. en 1.4.2. aan de volgende verplichtingen voldoen:

    • a.

      er is in voldoende mate sprake van advisering door een deskundige organisatie;

    • b.

      de werkzaamheden worden door professionals met relevante expertise uitgevoerd;

    • c.

      van de verleende subsidie mag maximaal 10% besteed worden aan voorbereidende werkzaamheden.

  • 2. Indien subsidie is verleend op grond van artikel 4.7.2. sub c moet de subsidieontvanger in aanvulling op de artikelen 1.4.1. en 1.4.2. aan de volgende verplichtingen voldoen:

    • a.

      De subsidieontvanger dient binnen drie maanden na subsidieverlening te zijn gestart met het opstellen van het transformatieplan;

    • b.

      Het transformatieplan dient binnen één jaar na de start te zijn afgerond.

  • 3. Indien subsidie is verleend op grond van artikel 4.7.2. sub d moet de subsidieontvanger in aanvulling op de artikelen 1.4.1. en 1.4.2. binnen drie maanden na subsidieverlening zijn gestart met de uitvoering van het transformatieplan.

Paragraaf 4.8 Stimulering Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel

[ingetrokken]

Paragraaf 4.9 Sportaccommodaties en jeugd

[ingetrokken]

Paragraaf 4.10 Overijssel werkt! KwaliteitsImpuls Toerisme in Overijssel

[ingetrokken]

Paragraaf 4.11 Bedrijfsnatuurplannen recreatieondernemers (pMJP 3.2.5)

97

Artikel 4.11.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. de minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun;

  • b. pMJP: het provinciale meerjarenprogramma voor het landelijk gebied zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied;

  • c. vrijstellingsverordening: een door de Europese Commissie vastgestelde verordening op basis van artikel 1, lid 1 van Verordening (EG) 994/98 Pb L142 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen.

Artikel 4.11.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen en voor het uitvoeren van bedrijfsnatuurplannen op bestaande recreatiebedrijven, die als zodanig zijn bestemd in een goedgekeurd bestemmingsplan. Voor kampeerterreinen geldt een minimum van 25 standplaatsen.

Artikel 4.11.3. Criteria
  • 98

  • Een aanvraag voor subsidie voor het opstellen en voor het uitvoeren van bedrijfsnatuurplannen op bestaande recreatiebedrijven moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvraag moet gericht zijn op het opstellen of op het uitvoeren van een Bedrijfsnatuurplan dat zich richt op de inrichting en ontsluiting van het recreatiebedrijf;

  • b. de aanvraag is gericht op een betere inpassing van het bedrijf in het landschap;

  • c. het plan leidt tot verbetering van de natuurwaarden en biodiversiteit op en rond het recreatiebedrijf.

  • d. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening dan wel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.

  • e. de aanvraag voldoet aan de bepalingen genoemd in paragraaf 9.1

Artikel 4.11.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten voor het opstellen of voor het uitvoeren van een Bedrijfsnatuurplan met een maximum van € 20.000 per recreatiebedrijf, indien het recreatiebedrijf is gelegen in reconstructiegebied.\

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten voor het opstellen of voor het uitvoeren van een Bedrijfsnatuurplan met een maximum van € 20.000 per recreatiebedrijf, indien het recreatiebedrijf is gelegen buiten reconstructiegebied.

Artikel 4.11.5. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 4.12 Routenetwerken (pMJP 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3, 3.2.4)

[ingetrokken]

Paragraaf 4.13 Vrijetijdseconomie

Artikel 4.13.1. Subsidiabele activiteiten
  • 99

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten in het kader van de toeristische infrastructuur in Overijssel:

    • a.

      activiteiten voor het beheer en onderhoud van openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur in Overijssel;

    • b.activiteiten

      die bijdragen aan de kwaliteitsverbetering van de toeristische routenetwerken fietsen, wandelen, ruiteren en varen, dan wel de recreatieve voorzieningen in Overijssel.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten in het kader van de bevordering van toerisme in Overijssel:

    • a.

      activiteiten van die organisaties die uitvoering geven aan de bevordering en vermarkting van het toerisme in de provincie Overijssel met daarin provinciebrede aandacht voor regionale toeristische merken, regio-overschrijdende thema's, ontwikkeling en innovatie van producten, onderzoek en kennisoverdracht.

    • b.

      [vervallen]

    • c.

      [vervallen]

Artikel 4.13.2. Criteria
  • 1. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 4.13.1. eerste lid sub a, moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvraag wordt gedaan door een gemeente, een samenwerkingsverband van gemeenten in Overijssel of een Regionaal Bureau voor Toerisme.

    • b.

      de exploitatie moet voor minimaal drie jaar na de realisatie zijn gewaarborgd;

    • c.

      openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur moet vóór 1 januari 1998 tot stand gebracht zijn.

  • 2. Een aanvraag voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.13.1. eerste lid sub b, en tweede lid moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de exploitatie moet voor minimaal drie jaar na de realisatie zijn gewaarborgd;

    • b.

      de activiteit is nieuw voor Overijssel;

    • c.

      de activiteit is bovengemeentelijk gericht;

    • d.

      de aanvraag voor subsidie behelst geen individuele bedrijfssteun;

  • 3. Een aanvraag voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.13.1 eerste lid sub b moet tevens voldoen aan het criterium dat het een bijdrage moet leveren aan minimaal één van de volgende doelen:

    • a.

      het verbinden van toeristische routenetwerken met belevingselementen op, langs en in de buurt van deze routenetwerken;

    • b.

      het verhogen van de thematische belevingswaarde van de routenetwerken, met inbegrip van de verbinding met het toeristische bedrijfsleven;

    • c.

      het verbinden van toeristische fiets-, wandel-, ruiter- en vaarroutenetwerken aan elkaar, inclusief de noodzakelijke verbindingen van stad naar platteland;

    • d.

      het verbinden van utilitaire fietspaden met recreatieve fietspaden;

    • e.

      het wegnemen van knelpunten in het fietsroute- en wandelroutenetwerk;

    • f.

      het bevorderen van de verkeersveiligheid ten aanzien van gebruik, ligging en dimensionering.

Artikel 4.13.3. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.13.1 lid 1 sub a bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten. 100

  • 2. De subsidie voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4.13.1 lid 1 sub b en lid 2 bedraagt ten hoogste 60% van de subsidiabele kosten. 

Artikel 4.13.4. Subsidiabele kosten
  • 101

  • 1. In aanvulling op artikel 1.1.5. derde lid zijn de volgende kosten niet subsidiabel:

    • a.

      interne kosten;

    • b.

      verrekenbare belastingen, heffingen of lasten;

    • c.

      rente, bank-, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;

    • d.

      afschrijvingskosten;

    • e.

      kosten van planschade;

    • f.

      kosten van werkzaamheden die verband houden met bodemsanering;

    • g.

      grondverwervingskosten;

    • h.

      kosten van projectvoorbereiding (opstellen projectplannen).

  • 2. De subsidiabele kosten van een recreatief fietspad bedragen ten hoogste € 120.000,-- per kilometer.

  • 3. De subsidiabele kosten van de activiteit als bedoeld in artikel 4.13.1 eerste lid sub b bedragen ten minste  € 75.000,--.

Artikel 4.13.5. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 4.13.6. Weigeringsgrond
  • Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie indien:

  • a. het project niet voldoet aan de speerpunten van het beleid, zoals opgenomen in de economische nota van de Provincie Overijssel;

  • b. de co-financiering van het project door derden niet verzekerd is;

  • c. binnen het project geen duidelijke projectverantwoordelijke is aangewezen;

Artikel 4.13.7. Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling

In afwijking van artikel 1.5.2. eerste lid dan wel artikel 1.5.3. eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend binnen 6 maanden na realisatie van de prestatie.

Artikel 4.13.8. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling

De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2. tweede lid of artikel 1.5.3. tweede lid bij de aanvraag tevens 3 foto's van het gerealiseerde project.

Artikel 4.13.9. Verbod vervreemding
  • 1. Gedurende vijf jaar na het tijdstip waarop de uit te voeren werken zijn opgeleverd, behoudt de ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 4.13.1., eerste lid sub a, en tweede lid, de onroerende zaak waarop de werken worden uitgevoerd in eigendom of erfpacht, dan wel het recht van opstal.

  • 2. Gedurende deze termijn van vijf jaar mag aan de onroerende zaken of werken geen andere bestemming worden gegeven dan die welke zij hadden ten tijde van de subsidieverlening. Door middel van een voorafgaande schriftelijke toestemming kunnen Gedeputeerde Staten hiervan afwijken.

Paragraaf 4.14 Vrijwilligers

[ingetrokken]

Paragraaf 4.15 Evenementen en festivals

102

Artikel 4.15.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. festival: een feest of openbare gebeurtenis met verschillende activiteiten of evenementen;

  • b. economische spin off: het totaal van de volgende effecten:  meer bezoekers, uitbreiding sponsoring, meer werkgelegenheid, meer publiciteitswaarde en vergroten economische betekenis;

  • c. evenement: een georganiseerde openbare gebeurtenis rond een thema, dag of week;

  • d. innovatief project: een project dat nieuw in Overijssel is rondom een evenement of een festival met als doel het vergroten van de economische spin off van het evenement of festival;

  • e. programma: een plan waarin staat hoe het bedrijfsleven en organisaties participeren in de organisatie of uitvoering van een evenement of een festival met als doel het vergroten van  de economische spin off van het evenement of festival;

  • f. toeristische A merken: merken, met inbegrip van het thema Hanzesteden als bedoeld in de nota Regionaal Economisch Beleid: ‘De kracht van Overijssel 2012-2015". 103

Artikel 4.15.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. het uitvoeren van een driejaren programma over de jaren 2013, 2014, 2015 rondom een evenement of festival in Overijssel;

  • b. een innovatief project rondom een evenement of festival in Overijssel.

    104

Artikel 4.15.3. Criteria
  • 1. Een aanvraag voor subsidie  als bedoeld in artikel 4.15.2 sub a voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is een rechtspersoon; en

    • i.

      een professionele organisatie die in Overijssel tenminste één  keer eerder een festival of evenement heeft georganiseerd met meer dan 50.000 bezoekers; óf

    • ii.

      een samenwerkingsverband van organisaties die ieder afzonderlijk in Overijssel tenminste één keer eerder een festival of evenement heeft georganiseerd en in totaal meer dan  50.000 bezoekers hebben getrokken;

    • b.

      het betreft een evenement of festival dat een landelijke publiciteit kent en ook bezoekers vanuit buiten Overijssel trekt;

    • c.

      het programma is voor de jaren 2013, 2014 en 2015; en

    • i.

      bestaat uit participatie door het bedrijfsleven in Overijssel; 105

    • ii.

      bestaat uit participatie door organisaties uit andere sectoren, waaronder kunst, cultuur, sport, zorg en landbouw;

    • iii.

      is gericht op de versterking van de regionale economie, marketing en promotie van ten minste één van de  toeristische A merken; en

    • iv.

      draag kwantitatief bij aan de economische spin off van het evenement of festival.

  • 2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.15.2 sub b voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is een rechtspersoon die een evenement of festival organiseert in Overijssel;

    • b.

      het project is innovatief, experimenteel en draagt bij aan ten minste één van de provinciale doelstellingen als bedoeld in het hoofdlijnenakkoord 2011-2015 ‘Kracht van Overijssel';

    • c.

      de activiteit is vernieuwend voor de aanvrager;

    • d.

      de activiteit dient als voorbeeld en is overdraagbaar naar andere evenementen of festivals.

Artikel 4.15.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 4.15.2 sub a bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 300.000 per aanvraag.

  • 2. De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 4.15.2. sub b bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van  €100.000 per aanvraag.

Artikel 4.15.5. Indieningstermijn aanvraag
  • 1. In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat:

    • a.

      een aanvraag voor een subsidie bedoeld in artikel 4.15.2 sub a ingediend kan worden vanaf 1 september 2012 en ontvangen moet zijn vóór  1 november 2012.

    • b.

      een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 4.15.2 onder sub b ingediend kan worden vanaf 1 november 2012  en  ontvangen moet zijn vóór 1 februari  2013.

  • 2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.

Artikel 4.15.6. Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Evenementen en Festivals.

  • 2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 4.15.2 sub a:

    • a.

      een beschrijving van de aantallen en herkomst van bezoekers aan het evenement of festival in 2012 en voor zover  beschikbaar over voorafgaande jaren;

    • b.

      het format ‘monitor Evenementen en Festivals' waarin is beschreven hoe de economische spin off van het evenement of festival jaarlijks gemeten gaat worden, inclusief een daarbij horende nul meting over 2012;

    • c.

      een marketing- en communicatieplan.

  • 3. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 4.15.2 sub b een marketing- en communicatieplan.

Artikel 4.15.7. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 4.15.8. Volgorde van behandeling
  • 1. Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen voor een subsidie als bedoeld in artikel 4.15.2. in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verlenen de subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit,  voor zover het subsidieplafond dit toelaat.

  • 2. De prioriteitsvolgorde als bedoeld in het eerste lid wordt voor subsidies op basis van artikel 4.15.2 sub a  bepaald op basis van scoretabel 1. Aan de hand van scoretabel 1 wordt berekent welke totale score het programma behaalt voor de volgende onderdelen:

    • a.

      de mate van  samenwerking met het bedrijfsleven;

    • b.

      de mate van samenwerking met andere sectoren, waaronder kunst, cultuur, sport, zorg en landbouw;

    • c.

      de mate van de landelijke uitstraling;

    • d.

      de mate van het vergroten van de economische spin off;

    • e.

      de mate van het versterken van de promotie en marketing van de toeristische  A-merken in Overijssel.

      106

  • 3. De prioriteitsvolgorde als bedoeld in het eerste lid wordt voor subsidies op basis van artikel 4.15.2 sub b  bepaald op basis van scoretabel 2. Aan de hand van scoretabel 2 wordt berekend welke totaalscore  het innovatief project behaalt voor de volgende onderdelen:

    • a.

      de mate waarin de activiteit voldoet aan het Hoofdlijnenakkoord 2012-2015 ‘Kracht van Overijssel'. Daarbij gaat het om:

    • i.

      De verbinding met de Kroonjuwelen van Overijssel zijnde natuur, rivierenlandschap, Overijssels merengebied, agrarisch buitengebied, cultuurlandschap, erfgoed, Hanzesteden, Landgoederen óf;

    • ii.

      energiebesparing, hernieuwbare energiebronnen, afvalbeperking;

    • b.

      de mate van innovativiteit;

    • c.

      in hoeverre de activiteit als voorbeeld kan dienen en overdraagbaar is.

      107

Artikel 4.15.9. Weigeringsgrond
  • In aanvulling op artikel 1.1.3 wordt de subsidie geweigerd voor zover:

  • a. de te verlenen subsidie minder dan € 25.000,--bedraagt;

  • b. de aanvraag een sponsorverzoek betreft;

  • c. de aanvraag ten behoeve van kermissen, carnavalsoptochten, braderieën, circussen, dance-events, congressen of beurzen is.

Artikel 4.15.10. Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 dient de subsidieontvanger jaarlijks binnen 13 weken nadat  de evenement of festival heeft plaatsgevonden een tussenrapportage  in. De subsidieontvanger maakt daarbij gebruik van het format ‘Monitor Evenementen en Festivals'.In het format ‘Monitor Evenementen en Festivals' is opgenomen waarover de subsidieontvanger moet rapporteren.

Hoofdstuk 5 Bijzondere bepalingen Wonen en leefomgeving

Paragraaf 5.1 Effectuering Ruimtelijk Beleid

108

Artikel 5.1.1. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder externe kosten: de kosten van uitbesteding van de ruimtelijke activiteiten van een project.

Artikel 5.1.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor onderzoek, visie- en planontwikkeling van ruimtelijke projecten die van provinciaal belang zijn op het gebied van ruimtelijke ordening en wonen.

Artikel 5.1.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:

  • 1. De aanvraag moet passen binnen de centrale beleidsambities en onderwerpen van provinciaal belang zoals vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel;

  • 2. De aanvraag is afkomstig van een Overijsselse gemeente of een rechtspersoon, die zich krachtens hun statuten inzetten voor de bevordering van de ruimtelijke ordening in Overijssel; 109

Artikel 5.1.4. Grondslag subsidie

110

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de externe kosten.

Artikel 5.1.5. Subsidiabele kosten

111

In afwijking van artikel 1.1.5 derde lid zijn kosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.

Artikel 5.1.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 5.2 Samen bouwen aan de toekomst van Overijssel

112

Subparagraaf 5.2.1 Algemeen

Artikel 5.2.1.1. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder prestatieovereenkomst: prestatieafspraken Wonen 2010-2015, waarin Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders van een gemeente in de provincie Overijssel afspraken hebben gemaakt met betrekking tot de beleidsthema's; ruimtelijke kwaliteit, energie & duurzaamheid, binnenstedelijke vernieuwing, wonen zorg en welzijn, geluid, bodem en Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO).

Artikel 5.2.1.2. Bijzondere bepalingen over aanvraag van gemeenten
  • 1. Een ondertekende prestatieovereenkomst geldt als aanvraag voor een subsidie.

  • 2. De indieningstermijn uit artikel 1.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag bij ondertekende prestatieovereenkomst wordt ingediend.

Artikel 5.2.1.3. Jaarlijkse voortgangsrapportage

De gemeente overlegt jaarlijks vóór 1 mei een schriftelijke voortgangsrapportage met betrekking tot de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten, aan de hand van de verplichte rapportage indicatoren zoals genoemd in bijlage 1 van de prestatieovereenkomst.

Ingeval van subsidieverlening ex artikel 5.2.2.3 doet de gemeente hierbij tenminste een opgave van het aantal gereed gemelde woningen bij het Centraal bureau voor de Statistiek (CBS).

Artikel 5.2.1.4. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond voor de subparagrafen vast.

Subparagraaf 5.2.2 Binnenstedelijk vernieuwing

Artikel 5.2.2.1. Begripsbepalingen
  • In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • a. feitelijk bebouwd gebied: een gebied dat per 1 januari 2010 in de provincie Overijssel geheel is omsloten door binnenstedelijke bebouwing(sranden);

  • b. transformatie: aanpassen- of vervangen van bestaande bebouwing met/door een andere functie dan een woonfunctie naar een woonfunctie;

  • c. ISV I: Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing I, periode 2000 t/m 2004;

  • d. ISV II: Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing II, periode 2005 t/m 2009;

  • e. Bouwimpuls: de subsidieregeling Bouwimpuls Overijssel vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van 1 november 2006, kenmerk RWB/2005/3061 en ingetrokken bij besluit van Gedeputeerde Staten van 15 december 2009, kenmerk 2009/0123586;

  • f. Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouw: subsidieregeling Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van 22 september 2009, kenmerk 2009/0123586;

  • g. woning: een binnen feitelijk bebouwd gebied tot bewoning bestemd gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, is bestemd voor permanente bewoning door één particulier huishouden;

  • h. Primos: Prognose-, Informatie- en Monitoringssysteem 2007, bevolkingsprognose opgesteld door ABF research in opdracht van het ministerie van VROM.

Artikel 5.2.2.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van woningen.

Artikel 5.2.2.3. Criteria
  • 113

  • Een aanvraag voor subsidie voor het realiseren van woningen voldoet aan de volgende criteria:

  • a. de woningen worden gerealiseerd binnen feitelijk bebouwd gebied;

  • b. voor de woning is geen subsidie verleend op grond van ISV I, ISV II de Bouwimpuls of Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouw.

Artikel 5.2.2.4. Grondslag subsidie

114

De subsidie bedraagt € 5.000,--  per gerealiseerde en per bij het CBS gereed gemelde woning.

Artikel 5.2.2.5. Voorschotverlening
  • 115

  • 1. In afwijking van artikel 1.3.3 derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager in het jaar 2010 een voorschot van 20% van de verleende subsidie.

  • 2. Jaarlijks ontvangt de gemeente, nadat de voortgangsrapportage als bedoeld in artikel 5.2.1.3 is ontvangen, een aanvullend voorschot. Het aanvullend voorschot is gelijk aan de gereed gemelde woningen in het jaar waarover wordt gerapporteerd, maal € 5.000,--.

  • 3. Het totaal van het eerste voorschot ex artikel 5.2.2.5 eerste lid en de aanvullende voorschotten ex artikel 5.2.2.5 tweede lid bedraagt maximaal het verleende subsidiebedrag.

  • 4. Het aanvullend voorschot wordt uitbetaald binnen dertien weken nadat de jaarlijkse voortgangsrapportage is  ontvangen.

Artikel 5.2.2.6. Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 heeft de gemeente de woningen gereed gemeld bij het CBS vóór 31 december 2014.

Subparagraaf 5.2.3 Wonen, zorg en welzijn

Artikel 5.2.3.1. Begripsbepalingen
  • In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • a. realisatiekosten: kosten die worden gemaakt voor de uitvoering van de projecten van het uitvoeringsplan;

  • b. uitvoeringsplan: een door de gemeente vastgesteld projectplan met projecten ten behoeve van de realisatie van de ambitie met betrekking tot een woonservicegebied, zoals vermeld in paragraaf  ‘wonen zorg en welzijn' van de prestatieovereenkomst;

  • c. beleidsvisie: een door de gemeente vastgesteld document waarin de gemeente een definitie formuleert van een woonservicegebied en formuleert op welke wijze de woonservicegebieden vorm zullen worden gegeven;

  • d. woonservicegebied: een door de gemeente in haar beleidsvisie over wonen en zorg vastgestelde definitie voor een gebied, waarin optimale condities worden geschapen langer zelfstandig wonen mogelijk maken.

Artikel 5.2.3.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. het opstellen van een visie, inclusief definitie woonservicegebied en een uitvoeringsplan;

  • b. de realisatiekosten van de uitvoering van de projecten van het uitvoeringsplan.

Artikel 5.2.3.3. Criteria
  • Een aanvraag voor de realisatiekosten van de uitvoering van projecten in het uitvoeringsplan moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de gemeente heeft een beleidsvisie en een uitvoeringsplan vastgesteld door Burgemeester & Wethouders;

  • b. het uitvoeringsplan bevat een planning met een opleverdatum vóór 31 december 2014.

Artikel 5.2.3.4. Grondslag subsidie

116

De subsidie bedraagt maximaal het bedrag dat genoemd is in de prestatieovereenkomst, onder paragraaf Wonen, zorg en welzijn, voor het opstellen van de visie, inclusief definitie woonservicegebied en de realisatie van de projecten uit het uitvoeringsplan tezamen.

Artikel 5.2.3.5. Voorschotverlening
  • 117

  • 1. In afwijking van artikel 1.3.3 derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager in het jaar 2010 een voorschot van 10% van de verleende subsidie.

  • 2. Jaarlijks ontvangt de gemeente, op basis van de voortgangsrapportage als bedoelt in artikel 5.2.1.3, een aanvullend voorschot te bepalen door Gedeputeerde Staten. Het totaal van het eerste voorschot en de aanvullende voorschotten bedraagt maximaal het verleende subsidiebedrag.

  • 3. Het aanvullende voorschot wordt uitbetaald binnen dertien weken nadat de jaarlijkse voortgangsrapportage is ontvangen.

Artikel 5.2.3.6. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidieverlening

118

De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 5.2.1.2  een beleidvisie en een uitvoeringsplan.

Artikel 5.2.3.7. Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 dient het uitvoeringsplan gerealiseerd te zijn vóór 31 december 2014.

Subparagraaf 5.2.4 Geluid

Artikel 5.2.4.1. Begripsbepalingen
  • In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • a. A-lijst woningen: woningen die als gevolg van het wegverkeerslawaai in 1986 een geluidsbelasting op de gevel van meer dan 65 dB(A) ondervonden, niet zijnde woningen langs spoor/rijkswegen.

  • b. uitvoeringsplan: een plan van aanpak ten behoeve van de uitvoering van de in de prestatieafspraken geformuleerde ambitie zoals vermeld in paragraaf ‘geluid' van de prestatieovereenkomst.

  • c. saneren: maatregelen die getroffen worden aan de gevel van de woning om de geluidsbelasting terug te brengen tot onder 65 dB(A).

Artikel 5.2.4.2. Subsidiabele activiteiten

119

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het saneren van A-lijst woningen.

Artikel 5.2.4.3. Criteria

Een aanvraag voor subsidie voor het saneren van A-lijst woningen moet voldoen aan het volgende criterium:

er is een uitvoeringsplan dat een omschrijving bevat van de saneringsmaatregelen voor de te saneren A-lijst woningen en een planning met een uiterste opleveringsdatum van 31 december 2014.

Artikel 5.2.4.4. Grondslag subsidie

De subsidie voor de activiteit zoals genoemd in artikel 5.2.4.2 bedraagt maximaal 100% van de kosten van de geluidssanering voor de te saneren woningen.

Artikel 5.2.4.5. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidieverlening

120

In afwijking van artikel 5.2.1.2 gelden de prestatieafspraken pas als aanvraag indien de gemeente een uitvoeringsplan en een overzicht met de te saneren A-lijst woningen overlegt.

Artikel 5.2.4.6. Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 geldt dat uitvoeringsplan wordt gerealiseerd vóór 31 december 2014.

Subparagraaf 5.2.5 Bodem

121

Artikel 5.2.5.1. Begripsbepalingen
  • In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • a. Wet: Wet bodembescherming

  • b. Nader onderzoek: onderzoek met betrekking tot de vraag of een geval van verontreiniging een geval van ernstige verontreiniging is op grond van artikel 1 van de Wet;

  • c. Saneringsplan: saneringsplan zoals bedoeld in artikel 39 van de Wet;

  • d. Saneren/sanering: het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreiniging en de directe gevolgen daarvan of van dreigende verontreiniging van de bodem op grond van artikel 1 van de Wet.

  • e. Onderzoekskosten: de werkelijk gemaakte kosten ten behoeve van het uitvoeren van Nader onderzoek of ten behoeve van het opstellen van een saneringsplan.

  • f. Subsidiabele saneringskosten: de werkelijk gemaakte kosten voor de uitvoering van de sanering, overeenkomstig het saneringsplan, die voor subsidie in aanmerking komen. Voor subsidie komen in aanmerking de in Bijlage 7, behorende bij artikel 9, eerste lid, en 10, eerste lid, van de Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005 opgesomde kosten, met uitzondering van de sloopkosten.

  • 122

  • g. Bodemfunctieklasse: bij regeling van de Minister van Infrastructuur en milieu vastgestelde indeling van bodemfuncties in de categorieën, bedoeld in artikel 55, eerste lid van het Besluit bodemkwaliteit

Artikel 5.2.5.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen voor de volgende activiteiten op stedelijke vernieuwingslocaties subsidie verstrekken:

  • a. de uitvoering van een nader onderzoek,

  • b. het opstellen van een saneringsplan en

  • c. voor de uitvoering van een sanering.

Artikel 5.2.5.3. Criteria
  • 1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.2.5.2. moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      De aanvraag is ingediend door een gemeente die zelf geen bevoegd gezag is inzake de Wet bodembescherming;

    • 123

    • b.

      De betreffende locatie moet zich bevinden binnen feitelijk bebouwd gebied per 01-01-2010;

    124

    • c.

      Er is geen sprake van een locatie die een waterbodem betreft;

    • d.

      Er is geen sprake van een aanpak van een locatie die valt onder een brancheafspraak;

    125

    • e.

      Er is geen sprake van een ingebruik zijnd en blijvend bedrijfsterrein zoals bedoeld in artikel 55a van de Wet;

    126

    • f.

      De verontreiniging moet voor 1987 ontstaan zijn;

    127

    • g.

      Er zijn aantoonbare maximale inspanningen verricht om te komen tot cofinanciering in de onderzoeks- of saneringskosten zoals bedoeld in artikel 1.1.1. sub c.

    128

  • 2. Indien subsidie wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 5.2.5.2. sub a dient in aanvulling op  het eerste lid sprake te zijn:

    • a.

      van een locatie waar stedelijke vernieuwing beoogd wordt;

    • b.

      van een redelijk vermoeden van een geval van ernstige verontreiniging.

  • 3. Indien subsidie wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 5.2.5.2. sub b of c dient in aanvulling op het eerste lid:

    • a.

      de sanering noodzakelijk te zijn om een geplande stedelijke vernieuwing mogelijk te maken;

    • b.

      sprake te zijn van een geval van ernstige verontreiniging op grond van artikel 1 van de Wet waarvan de sanering noodzakelijk is omdat de locatie niet voldoet aan de voor de stedelijke vernieuwing noodzakelijke bodemfunctieklasse Wonen;

    • c.

      geen sprake te zijn van het ontgraven van een voormalige stortplaats, tenzij aannemelijk is gemaakt dat er geen geschikte mogelijkheden zijn om de stortplaats bij het herontwikkelen van de locatie te betrekken.

    129

Artikel 5.2.5.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 5.2.5.2. sub a bedraagt ten hoogste 50% van de onderzoekskosten die zijn gebaseerd op de begrote onderzoekskosten zoals genoemd in de offerte.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 5.2.5.2. sub b en sub c bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele saneringskosten die zijn gebaseerd op de begrote saneringskosten zoals genoemd in de offerte.

Artikel 5.2.5.5. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2. moet een aanvraag voor subsidie zijn ontvangen vóór 1 mei 2012.

Artikel 5.2.5.6. Bij aanvraag in te dienen gegevens
  • 1. De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid bij de aanvraag:

    • a.

      de gekozen offerte voor de werkzaamheden waarin een planning is opgenomen betreffende de start van de werkzaamheden;

    • b.

      het dekkingsvoorstel voor de geoffreerde onderzoeks- of saneringskosten;

    • c.

      een verslag van hoe de gemeente is gekomen tot cofinanciering van de onderzoeks- of saneringskosten.

  • 2. Indien subsidie wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 5.2.5.2. sub c dient in aanvulling op het eerste lid te worden overlegd:

    • a.

      het concept-saneringsplan voor de te saneren locatie;

    • b.

      stukken waaruit voldoende aannemelijk is dat de plannen met betrekking tot stedelijke vernieuwing zullen worden gerealiseerd.

    130

Artikel 5.2.5.7. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 5.2.5.8. Wijze van behandeling van de aanvragen

Gedeputeerde Staten verdelen het beschikbare bedrag naar evenredigheid over de subsidieaanvragen.

Artikel 5.2.5.9. Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1. en 1.4.2. zijn de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend binnen een jaar na verlening van de subsidie conform de daarvoor in de Wet opgenomen voorschriften aangevangen.

Artikel 5.2.5.10. Voorschotverlening

In afwijking van artikel 1.3.3. tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieontvanger op verzoek bij eerste subsidieverlening een voorschot van 10% van het verleende subsidiebedrag verlenen. Het aanvullende voorschot van 70% wordt uitgekeerd na aanvang van gesubsidieerde werkzaamheden.

Artikel 5.2.5.11. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling

Indien subsidie is aangevraagd als bedoeld in artikel 5.2.5.2. sub c overlegt de aanvrager in aanvulling op artikel 1.5.2. tweede lid of artikel 1.5.3. tweede lid bij de aanvraag tevens een voorontwerp bestemmingsplan voor de betreffende locatie.

Artikel 5.2.5.12. Vaststelling van de subsidie
  • 1. In afwijking van artikel 1.5.1. worden subsidies tot € 25.000 ambtshalve vastgesteld.

  • 131

  • 2. Ambtshalve vaststelling vindt plaats binnen 22 weken na afloop van de activiteiten of het tijdvak.

Subparagraaf 5.2.6 Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO)

Artikel 5.2.6.1. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO): een groep particulieren, georganiseerd in een vereniging of stichting, die in eigen met beheer, met zelfgekozen partners, zonder winstoogmerk, een (woning-) bouwproject ontwikkelt en realiseert.

Artikel 5.2.6.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan:

  • a. een groep particulieren voor activiteiten ter voorbereiding van een eigen woningbouwproject.

  • b. een gemeente voor het inhuren van externe deskundigheid dat leidt tot vergroting van interne deskundigheid en/of voor het stimuleren van concrete activiteiten zoals genoemd in sub a.

Artikel 5.2.6.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.2.6.2. sub a moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. De groep particulieren is georganiseerd in een vereniging of stichting.

  • b. Het woningbouwproject van de groep particulieren bestaat uit minimaal 3 woningen.

Artikel 5.2.6.4. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 5.2.6.5. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie voor de activiteit zoals genoemd in artikel 5.2.6.2. sub a bedraagt maximaal € 2.500,-- per woning tot maximaal € 25.000,-- per project.

  • 2. De subsidie voor de activiteit zoals genoemd in artikel 5.2.6.2. sub b bedraagt maximaal 50% van de kosten tot maximaal € 10.000,--.

Artikel 5.2.6.6. Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.5. derde lid zijn de voorbereidingskosten subsidiabel indien op het moment van de aanvraag voor subsidie de feitelijke bouw van het CPO-project waarvoor subsidie wordt aangevraagd nog niet is gestart.

Artikel 5.2.6.7. Vaststelling van de subsidie

In afwijking van artikel 1.5.2. wordt een subsidie van € 25.000,-- direct vastgesteld.

Paragraaf 5.3 Ruimtelijke kwaliteit

[Ingetrokken]

Paragraaf 5.4 Ontwikkelen van woonzorgzones (pMJP 4.1.2)

132

Artikel 5.4.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. woonzorgzones: een wijk of een dorp, of een deel daarvan, waarin optimale condities zijn geschapen voor wonen met zorg en welzijn, tot en met niet-planbare 24-uurs zorg;

  • b. proceskosten: eenmalige activiteiten en kosten die gelieerd zijn aan het proces;

  • c. pMJP: het provinciale meerjarenprogramma voor het landelijk gebied zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied;

  • d. gebiedsprogramma: jaarlijks voortschrijdend meerjarenprogramma voor de periode 2007 tot en met 2013 tot uitvoering van het pMJP in een gebied. Het programma wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten in overleg met gemeenten en waterschappen in een gebied.

Artikel 5.4.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. het opstellen van een masterplan woonzorgzones waarin aangegeven is waar de zones in de gemeente worden ontwikkeld;

  • b. proceskosten in verband met het ontwikkelen van een woonzorgzone.

Artikel 5.4.3. Criteria
  • De aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente;

  • b. de aanvraag voldoet aan de bepalingen genoemd in paragraaf 9.1; 133

  • c. er is sprake van cofinanciering door andere gemeenten of participanten;

  • d. de ontwikkeling van woonzorgzones sluit aan op en wordt nader uitgevoerd in het kader van het gemeentelijk woon-/welzijnbeleid.

Artikel 5.4.4. Grondslag subsidie

134

De subsidie bedraagt maximaal € 42.667,-- per gemeente, waarvan maximaal 50% aangewend wordt voor proceskosten als bedoeld in artikel 5.4.2 sub b.

Artikel 5.4.5. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 5.5. Kulturhusen (pMJP 4.1.1)

135

Artikel 5.5.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. kulturhus: een openbaar toegankelijke voorziening, waarin diensten worden aangeboden op minimaal drie van de gebieden van welzijn, sport, cultuur, educatie, zorg, maatschappelijke dienstverlening en commerciële dienstverlening;

  • b. haalbaarheidsonderzoek: een onderzoek naar de financiële en inhoudelijke haalbaarheid van de bouw, verbouw en exploitatie van een kulturhus;

  • c. pMJP: het provinciale meerjarenprogramma voor het landelijk gebied zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied;

  • d. gebiedsprogramma: jaarlijks voortschrijdend meerjarenprogramma voor de periode 2007 tot en met 2013 tot uitvoering van het pMJP in een gebied. Het programma wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten in overleg met gemeenten en waterschappen in een gebied.

Artikel 5.5.2. Subsidiabele activiteiten
  • 136

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. een haalbaarheidsonderzoek;

  • b. de bouw of verbouw van een kulturhus;

  • c. experimenten die bijdragen aan kennis en ervaring voor het ontwikkelen van toekomstbestendige kulturhusen;

  • d. het leveren van een extra impuls aan de gezamenlijke programmering of het gezamenlijke beheer van een kulturhus.

Artikel 5.5.3. Criteria
  • 1. Een aanvraag voor een subsidie voor een haalbaarheidonderzoek als bedoeld in artikel 5.5.2 sub a voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is een Overijsselse gemeente;

    • b.

      er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering, in ieder geval door de aanvragende gemeente;

    • c.

      het haalbaarheidsonderzoek moet inzicht geven in de volgende aspecten:

    • i.

      de financiële haalbaarheid van de bouw/verbouw;

    • ii.

      de exploitatie van het kulturhus in de eerste 5 jaren na realisatie van de bouw of verbouw;

    • iii.

      mate van burgerparticipatie en draagvlak onder de lokale bevolking in de voorbereidende fase, opstartfase en exploitatiefase;

    • iv.

      afstemming tussen behoeften van de lokale bevolking op (middel)lange termijn en aanbod van het te verbouwen of op te richten kulturhus;

    • v.

      indien er sprake is van verbouwing van een bestaande voorziening wordt aangetoond dat er substantieel nieuwe activiteiten worden ontplooid of dat nieuwe doelgroepen worden bereikt of dat, zonder deze impuls, voorzieningen uit de kern dreigen te verdwijnen.

    • d.

      de aanvraag voldoet aan de bepalingen genoemd in paragraaf 9.1.

  • 2. Een aanvraag voor een subsidie voor de bouw en verbouw van een kulturhus als bedoeld in artikel 5.5.2 sub b voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvraag voldoet aan de bepalingen genoemd in paragraaf 9.1;

    • b.

      de aanvrager is een Overijsselse gemeente;

    • c.

      het kulturhus ligt in een kern, niet zijnde de stadskern van Zwolle, Deventer, Enschede, Hengelo en Almelo;

    • d.

      er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering, tenminste door de aanvragende gemeente;

    • e.

      er is een haalbaarheidsonderzoek bijgevoegd als bedoeld in artikel 5.5.2 sub a en deze is op alle genoemde punten positief;

  • 3. Een aanvraag voor experimenten als bedoeld in artikel 5.5.2 sub c voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is een rechtspersoon;

    • b.

      het project is innovatief;

    • c.

      de resultaten van het project zijn overdraagbaar aan andere kulturhusen. In het projectplan wordt aangegeven hoe de projectuitvoerder actief zal bijdragen aan deze overdracht;

    • d.

      bij experimenten met commerciële partijen dient het project aantoonbaar een bijdrage te leveren aan de duurzame exploitatie van kulturhusen.

  • 4. Een aanvraag voor gezamenlijk beheer of gezamenlijke programmering als bedoeld in artikel 5.5.2. sub d voldoet aan de volgende criteria: 137

    • a.

      de aanvrager is een rechtspersoon;

    • b.

      de activiteiten dragen aantoonbaar bij aan het ontwikkelen van gezamenlijk beheer en/of gezamenlijke programmering van het betrokken kulturhus;

    • c.

      er is in het verleden geen provinciale subsidie van 500.000 gulden ontvangen voor het betreffende kulturhus.

Artikel 5.5.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 5.5.2 sub a en d, bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met als maximum subsidiebedrag € 25.000,--.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 5.5.2. sub b, bedraagt driemaal de gemeentelijke bijdrage, tot maximaal 50% van de subsidiabel kosten met als maximale subsidie € 100.000,--.

  • 3. De subsidie als bedoeld in artikel 5.5.2. sub c, bedraagt maximaal € 40.000,--.

Artikel 5.5.5. Subsidiabele kosten
  • 1. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 5.5.2 sub a geldt in aanvulling op artikel 1.1.5 eerste lid dat:

    • a.

      Alleen de directe loonkosten inclusief sociale lasten, maar exclusief overhead, subsidiabel zijn.

    • b.

      Indien de gemeente zelf het haalbaarheidsonderzoek uitvoert, kunnen eigen uren worden opgevoerd. De gemeente toont dan expliciet aan dat deze uren specifiek gemaakt zijn ten behoeve van de pMJP-prestatie en anders niet zouden zijn gemaakt.

    • c.

      Werkzaamheden die ook het algemeen belang dienen of als regulier/gangbaar kunnen worden aangemerkt, zijn niet subsidiabel.

  • 2. Voor de subsidie als bedoel in artikel 5.5.2 sub b geldt in afwijking van artikel 1.1.5 eerste lid, dat:

    • a.

      De investeringskosten in bouw of verbouw van het kulturhus en met de bouw of verbouw samenhangende aard- en nagelvaste inventaris, en onkosten(vergoedingen) die gemaakt worden door of voor vrijwilligers subsidiabel zijn.

    • b.

      Zelfwerkzaamheid bij de (ver)bouw is niet subsidiabel.

    138

Artikel 5.5.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 5.6 Dorpsplanplus (DOP+)

Artikel 5.6.1. Begripsbepalingen

Onder een dorpsplanplus wordt verstaan een dorpsagenda met een uitvoeringsplan. In de agenda staan de wensen en behoeften voor de komende jaren. Het uitvoeringsplan is een lijst van uitvoeringsgerede projecten die voortkomen uit de agenda.

Artikel 5.6.2. Subsidiabele activiteiten

139

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het maken van een integraal dorpsplan via de DOP+-regeling, waarin samenhangende knelpunten of kansen binnen een dorpskern worden aangepakt.

Artikel 5.6.3. Criteria
  • 140

  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. Aanvrager is een Overijsselse gemeente.

  • b. Het dorpsplan heeft betrekking op een kern tussen 500 en 4.000 inwoners. 141

  • c. Met behulp van de hiertoe ontwikkelde Toolkit wordt de bevolking uitgedaagd en gestimuleerd een bijdrage te leveren aan het dorpsplan en de uitvoering. 142

  • d. Het resultaat van de DOP+ is een korte ontwikkelingsvisie met een uitvoeringsprogramma (UP). Toelichting: Het UP bestaat uit een aantal uitvoeringsgerede projecten. Dat wil zeggen dat het projectvoorstel is voorzien van een probleemeigenaar (trekker), financieringsplan, plan van aanpak en tijdpad. Tevens dienen de projecten obstakelvrij te zijn of op korte termijn te kunnen worden gemaakt.

  • e. De dop+-systematiek betreft een integrale aanpak, waarbij de sociale, economische en fysieke pijlers in kaart zijn gebracht. 143

  • f. Er wordt specifieke expertise ingezet voor het aanpakken van knelpunten en kansen uit elk van de drie pijlers. 144

  • g. Gedurende vier jaar of tot de uitvoering van het UP is afgerond wordt er een aantoonbare inspanning geleverd om het UP uit te voeren. De gemeente dient binnen een jaar na oplevering van het DOP+ een tussenrapportage in over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het DOP+. 145

Artikel 5.6.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 67% van de subsidiabel kosten tot een maximum subsidiebedrag van € 35.000,-- per integraal dorpsplan en wordt besteed aan het bij artikel 5.6.3, onder sub f en sub g, bedoelde inzet van expertise en het nazorgtraject.

Artikel 5.6.5. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 5.7 Herstructurering van bedrijventerreinen

Artikel 5.7.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Bedrijventerrein: een terrein van minimaal één hectare, dat in gebruik is door twee of meer bedrijven uit de sectoren industrie, nijverheid en/of commerciële en niet-commerciële dienstverlening. Daaronder niet begrepen een terrein dat in overwegende mate bestemd is voor kantoren, detailhandel of horeca. 146

  • b. Kwaliteitsscan: een systematische beoordeling van de aanwezige kwaliteit op een bedrijventerrein, als onderdeel van het kwaliteitsscoresysteem. 147

  • c. Herstructureringsplan: het plan bevat de visie(s) met betrekking tot de herstructurering van het betreffende bedrijventerrein. Het is de nadere uitwerking op uitvoeringsniveau, van de te nemen concrete activiteiten in de publieke ruimte en het daarbij behorende financieringsplan en de planning. 148

  • d. Publieke ruimte: de fysieke ruimte die het domein is van de overheid en door haar wordt beheerd.

  • e. Structuurvisie: een gemeentelijke structuurvisie op basis van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (nWro). De paragraaf Bedrijventerreinen bevat een samenhangende en zorgvuldige beleidsvisie voor de lange termijn voor bedrijventerreinen.

  • f. Herstructurering: alle eenmalige ingrepen op een bedrijventerrein waarvan de economische functie behouden blijft, die tot doel hebben veroudering van het terrein als geheel te bestrijden, en die niet tot het reguliere onderhoud gerekend worden.

Artikel 5.7.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de kwaliteitsverbetering van bestaande bedrijventerreinen, opgenomen in het meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015, betreffende de volgende activiteiten:

  • a. het uitvoeren van een kwaliteitsscan; 149

  • b. het opstellen van een herstructureringsplan; 150

  • c. het uitvoeren van een herstructureringsplan; 151

  • d. project- en procesmanagement. 152

Artikel 5.7.3. Criteria
  • 1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub a moet voldoen aan het criterium dat het alleen de door de provincie Overijssel gehanteerde kwaliteitsscoresystematiek betreft.

  • 2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub b moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      Het herstructureringsplan moet gebaseerd zijn op een actuele kwaliteitsscan;

    • b.

      De opstelling van de kwaliteitsscan en de opstelling, respectievelijk de uitvoering van het  herstructureringsplan lopen niet teveel in tijd uiteen;

  • 3. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub c, moeten voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      er moet een door het gemeentebestuur vastgesteld herstructureringsplan aan de uitvoering van de herstructurering van het bedrijventerrein ten grondslag liggen. Het herstructureringsplan is in overeenstemming met de provincie opgesteld;

    • b.

      de kosten voor werkzaamheden, als vermeld in het herstructureringsplan, hebben uitsluitend betrekking op werkzaamheden in de publieke ruimte;

    • c.

      de begroting van de werkzaamheden van de uitvoering van het herstructureringsplan is na de verlening van de provinciale subsidie sluitend;

    • d.

      met de uitvoeringswerkzaamheden van het herstructureringsplan moet zijn begonnen binnen 9 maanden na de vaststelling van het herstructureringsplan;

    • e.

      over de voortgang van de uitvoering van de werkzaamheden van het herstructureringsplan rapporteert het gemeentebestuur eenmaal per jaar aan Gedeputeerde Staten;

    • f.

      de uitvoering van de werkzaamheden van het herstructureringsplan zijn afgerond binnen 6 jaar na verlening van de subsidie. Na afronding moet een (monitoring)scan worden uitgevoerd. 153

  • 4. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub d is gericht op de activiteiten als bedoeld in artikel 5.7.2 eerste lid, sub b en c.

  • 5. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 sub b, c en d kan worden ingediend door gemeenten die een paragraaf Bedrijventerreinen in de gemeentelijke structuurvisie hebben opgenomen, dan wel een ander document met een gelijkwaardige status.

Artikel 5.7.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie voor het uitvoeren van een kwaliteitsscan als bedoeld in artikel 5.7.2 sub a bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 5.000,-- per kwaliteitsscan per bedrijventerrein.

  • 2. De subsidie voor het opstellen van het herstructureringsplan als bedoeld in artikel 5.7.2 sub b bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000,--.

  • 3. De subsidie voor het uitvoeren van het herstructureringsplan als bedoeld in artikel 5.7.2 sub c bedraagt € 50.000,-- per ha van het totale herstructureringsproject, als opgenomen in het herstructureringsplan. De subsidie bedraagt in totaal ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 500.000,-- per bedrijventerrein.

  • 4. De subsidie voor project- en procesmanagement als bedoeld in artikel 5.7.2 sub d bedraagt 50% van de kosten met een maximum van € 50.000,--.

Artikel 5.7.4a. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 5.7.5. Subsidiabele kosten
  • In aanvulling op artikel 1.1.5 derde lid zijn de volgende kosten niet subsidiabel:

  • a. interne kosten;

  • b. verrekenbare belastingen, BTW, heffingen of lasten, waaronder kosten van aanleg/herstel/vervanging van riolering;

  • c. rente, bank, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;

  • d. afschrijvingskosten;

  • e. kosten van planschade;

  • f. kosten van werkzaamheden die verband houden met bodemsanering;

  • g. kosten van werkzaamheden die tot het reguliere onderhoud worden gerekend;

  • h. de aanleg of verbetering van bovenwijkse infrastructuur.

Artikel 5.7.6. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag voor subsidie voor het opstellen en uitvoeren van het herstructureringsplan als bedoeld in artikel 5.7.2 sub b en sub c tevens:

  • a. de uitgevoerde kwaliteitsscan die ten grondslag ligt aan de opstelling van het herstructureringsplan, respectievelijk de uitvoering van dat plan;

  • b. de door het gemeentebestuur in de vastgestelde structuurvisie opgenomen paragraaf Bedrijventerreinen.

Artikel 5.7.7. Voorschotverlening
  • In afwijking van artikel 1.3.3 tweede lid verstrekken Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening:

  • a. voor het opstellen van het herstructureringsplan een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag;

  • b. voor het uitvoeren van het herstructureringsplan een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag, als met de uitvoeringswerkzaamheden van het herstructureringsplan is begonnen en de gemeente daarvan de provincie schriftelijk mededeling heeft gedaan;

  • c. voor project- en procesmanagement een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag, als de projectmanager met de feitelijke werkzaamheden is gestart en de gemeente daarvan de provincie schriftelijk mededeling heeft gedaan.

Artikel 5.7.8. Vergoedingsplicht bij vermogensvorming

In de gevallen bedoeld in artikel 4:41 tweede lid Awb is de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan de provincie.

Artikel 5.7.9. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling

De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag voor vaststelling voor het uitvoeren van het herstructureringsplan tevens de resultaten van de vooraf uitgevoerde kwaliteitsscan.

Paragraaf 5.8 Kwaliteit Stedelijke Leefomgeving

Artikel 5.8.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. herinrichting: werkzaamheden op zowel stedebouwkundig als op sociaal, economisch, cultureel of milieuhygiënisch terrein, gericht op behoud, herstel en verbetering, herindeling of sanering van een gebied;

  • b. gebouw: elk bouwwerk met een minimale oppervlakte van 20m2 dat een voor mensen toegankelijk overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt en bestaat uit minimaal twee muren en een overkapping met een permanent karakter, bedoeld voor verblijf, handel, verkeer of arbeid. Kassen en opslagtanks zijn hierbij niet inbegrepen;

  • c. transformatie: het proces waarbij een gebouw opnieuw wordt ingericht waarbij de bestaande functie wordt omgezet naar een andere functie;

  • d. kwaliteit van de leefomgeving: het vergroten van de belevings- en gebruikswaarde of het verhogen van de sociale veiligheid of het versterken van identiteit en imago of het verbeteren van de beschikbaarheid van voorzieningen;

  • e. stedelijke leefomgeving: feitelijk bebouwd gebied dat geheel is omsloten door binnenstedelijke bebouwing(sranden), met uitzondering van bedrijventerreinen die vallen onder het Meerjarenprogramma vitale bedrijvigheid 2009-2015; 154

  • f. ruimtelijke kwaliteit: het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.

Artikel 5.8.2. Subsidiabele activiteiten
  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die de kwaliteit van het stedelijke leefomgeving verhogen.

  • 2. De activiteit als bedoeld onder het eerste lid betreft één van de volgende activiteiten:

    • a.

      het deels of geheel verwijderen van een gebouw gevolgd door herinrichting;

    • b.

      transformatie van een gebouw.

Artikel 5.8.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente anders dan de gemeente Zwolle, Enschede, Deventer, Hengelo of Almelo;

  • b. de activiteit betreft een stedelijke leefomgeving waar ten minste één van de volgende problemen zich voordoen: een verloedering van het straatbeeld, ongewenst gebruik van de openbare ruimte, onveiligheid, vandalisme, hangproblematiek of overlast; de problemen worden aantoonbaar veroorzaakt door de aanwezigheid van een al meer dan 12 maanden leeg staand gebouw, dat zijn functie heeft verloren;

  • c. de activiteit draagt bij aan het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving.

Artikel 5.8.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 200.000 per gemeente.

Artikel 5.8.5. Subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.1.5 zijn de loonkosten van de aanvrager niet subsidiabel.

Artikel 5.8.6. Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie

De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Kwaliteit Stedelijke Leefomgeving.

Artikel 5.8.7. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 5.8.8. Weigeringsgrond
  • In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien:

  • a. de gemeente al twee keer per kalenderjaar een subsidie op basis van deze paragraaf verstrekt heeft gekregen;

  • b. de te verlenen subsidie minder dan € 25.000 bedraagt.

Artikel 5.8.9. Verplichtingen subsidieontvanger
  • In aanvulling op de artikelen 1.4.1. en 1.4.2. moet de subsidieontvanger voldoen aan de volgende verplichtingen:

  • a. de aanvrager start binnen 12 maanden na de datum van subsidieverlening met de uitvoering van de activiteit en rond deze af binnen drie jaar na de datum van subsidieverlening.

  • b. voor zoversubsidie is verstrekt op basis van artikel 5.8.2. tweede lid sub b, dient er binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening door de subsidieontvanger een herinrichtingsplan te worden vastgesteld . Het herinrichtingsplan is verankerd te worden in het bestemmingsplan of gebiedsvisie.

Hoofdstuk 6 Bijzondere bepalingen Innovatie

Paragraaf 6.1 Economische Innovatie

Artikel 6.1.1. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder samenwerkingsprojecten: projecten waarbij meerdere bedrijven, onderzoeks- of onderwijsinstellingen en/of overheden deel uitmaken van de samenwerking om een project uit te voeren en waarbij partijen een onderling overeengekomen inbreng leveren in geld en menskracht.

Artikel 6.1.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten en projecten die bijdragen aan:

  • a. de actielijnen in het Uitvoeringsprogramma Pieken in de Delta Oost-Nederland (PIDON),

  • b. de uitvoering van de Twentse Innovatieroute,

  • c. de Innovatieagenda Oost-Nederland (Kennisbeleid Oost) en Oost Nederland Maakt Het,

  • d. het Operationeel Programma Oost-Nederland (GO Gebundelde Innovatiekracht)

  • e. kennis- en innovatieprogramma Zwolle Kampen Netwerkstad/regio IJsselvecht,

  • f. het Economisch Uitvoeringsprogramma Stedendriehoek ‘Stedendriehoek Onderneemt'

  • g. het Interreg IV A-programma ‘Deutschland-Nederland' of Interreg IV B en C -programma's

  • h. de Innovatiedriehoek Twente,

  • i. het uitvoeringsprogramma Kennispark Twente en

  • j. de vastgestelde pilots voor glasvezel in Zwolle, Steenwijkerland en Twente.

Artikel 6.1.3. Criteria
  • 1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      Activiteiten zijn gericht op het stimuleren van innovatieve processen of het versterken van de regionale infrastructuur, zoals verwoord in hoofdstuk 2, Economische Innovatie van het meerjarig Economisch Uitvoeringsprogramma 2008-2011 Overijssel werkt!

    • b.

      Er dient sprake te zijn van samenwerkingsprojecten.

    • c.

      Aanvragen van individuele bedrijven voor individuele steun komen niet in aanmerking voor subsidie.

    • d.

      Activiteiten en projecten conform artikel 6.1.2 sub b, sub e en sub f dienen bij te dragen aan het stimuleren van clusters en netwerken met een economisch rendement op regionaal of provinciaal niveau.  Leidend voor het beoordelen van de aanvragen is de bijdrage van de activiteiten aan de ontwikkeling van de kennisdomeinen Voeding, Gezondheid en Technologie zoals vastgelegd in Kennisbeleid Oost.

    • e.

      Indien sprake is van medefinanciering van projecten of activiteiten in het kader van artikel 6.1.2 sub a, sub d of sub g, dan zijn de voorwaarden en voorschriften van de van toepassing zijnde regelgeving en programmadocumenten van kracht.

  • 2. Aanvullend op het eerste lid moeten projecten conform artikel 6.1.2. sub f voldoen aan ten minste één van de volgende criteria:

    • I.

      Minimaal 80% van de kosten worden gemaakt door een partij of partijen gevestigd in Deventer, of;

    • II.

      De kosten van projectpartners buiten Deventer worden voor meer dan 80% ge(co)financierd door derden, zoals provincie Gelderland, Regio Stedendriehoek, of door partijen zelf, of;

    • III.

      Projectpartner(s) buiten Deventer betreft/betreffen (een) onderwijs- of kennisinstelling(en), of;

    • IV.

      Meer dan 80% van de kosten wordt in Overijssel gemaakt en betaald, en het project levert een bijdrage aan uitvoeringsprogramma S3H Onderneemt in combinatie met een van de andere economische programma's die in artikel 6.1.2. zijn genoemd.

Artikel 6.1.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 6.1.5. Subsidiabele kosten
  • 1. In afwijking van artikel 1.1.5. derde lid mogen projecten die eerst instemming van de in artikel 6.1.7. genoemde adviesorganen nodig hebben, kosten opvoeren vanaf het moment dat de projecten zijn geagendeerd voor de eerste bestuurlijke bespreking.

  • 2. In afwijking van artikel 1.1.5. derde lid kunnen projecten, die op grond van een geheimhoudingsplicht pas na een door het samenwerkingsverband bepaald moment naar buiten mogen treden, de subsidiabele kosten met terugwerkende kracht tot een periode van maximaal 6 maanden voor indiening van de aanvraag opvoeren.

Artikel 6.1.6. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2 tweede lid wordt een aanvraag voor subsidie voor een jaarlijkse subsidie ingediend uiterlijk twee weken voor het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 6.1.7. Adviescommissie

155

Gedeputeerde Staten leggen de aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 6.1.2 sub a, b, d, e, f en i ter advisering voor aan de desbetreffende adviesorganen.

Artikel 6.1.8. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid  bij de aanvraag de gevraagde gegevens overeenkomstig het aanvraagformulier Economische Innovatie.

Artikel 6.1.9. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast. Ten aanzien van de gepubliceerde deelbudgetten voor clusters en netwerken Twente, Stedendriehoek en IJsselVecht wordt in het geval van dreigende onderuitputting op 1 september bepaald of binnen deze deelbudgetten overheveling plaats gaat vinden.

Artikel 6.1.10. Weigeringsgrond

Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als minder dan € 50.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.

Artikel 6.1.11. Vergoedingsplicht bij vermogensvorming
  • 1. In de gevallen bedoeld in artikel 4:41 tweede lid Awb is de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan de provincie.

  • 2. De hoogte van de vergoeding is maatwerk en zal per van toepassing zijnd project worden vastgesteld en in de subsidieverlening worden vastgelegd.

Artikel 6.1.12. Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 voert de subsidieontvanger een administratie die zodanig is ingericht dat daaruit ten allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle door hem gemaakte en betaalde kosten, aangegane verplichtingen en verrichte betalingen en de eventueel aan het project toe te rekenen opbrengsten kunnen worden afgelezen en gespecificeerd overeenkomstig de gehonoreerde subsidiabele kostensoorten.

Paragraaf 6.2 Operationeel Programma EFRO 2007-2013; GO-Oost Nederland

156

Artikel 6.2.1. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan projecten die passen binnen en die EFRO-cofinancieringsmiddelen ontvangen uit: het Operationeel programma EFRO 2007-2013 Regio Oost-Nederland, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie d.d. 27 juli 2007, nr. C(2007) 3724.

Artikel 6.2.2. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.2.1 moet voldoen aan de volgende criteria:

  • 1. Projecten moeten een EFRO-cofinanciering ontvangen.

  • 2. De aanvraag dient te voldoen aan de voorwaarden die gelden voor het Operationeel programma EFRO 2007-2013 Regio Oost-Nederland, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie d.d. 27 juli 2007, nr. C(2007) 3724.

Artikel 6.2.3. Subsidiabele kosten

Kosten zijn subsidiabel indien deze voldoen aan de voorwaarden die gelden voor het Operationeel programma EFRO 2007-2013 Regio Oost-Nederland, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie d.d. 27 juli 2007, nr. C(2007) 3724.

Artikel 6.2.4. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 6.3 Innovatievouchers

157

Artikel 6.3.1. begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. de-minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun;

  • b. PSP: het Polymer Science Park te Zwolle, een open innovatiecentrum waar opleidingsinstituten en onderzoekers samenwerken met bedrijven actief in kunststof en coatings. Het PSP verzorgt industrieel toegepast polymeer onderzoek: engineering plastics, rubber, harsen, coatings, composieten en biopolymeren;

  • c. Texperium: het Texperium te Haaksbergen,  een open innovatiecentrum voor hoogwaardige textielrecycling en dat   onderzoek verzorgt op het gebied van hoogwaardige recycling van textiele materialen. Via vervezeling van de materialen worden deze herwonnen vezels opnieuw ingezet in de "normale" textiel-productieketen;

  • d. OICAM: het ‘Open innovation Center Advanced Materials' te Nijverdal,  een open innovatiecentrum dat zich richt op onderzoek en ontwikkeling rondom hoogwaardige materialen en materiaaltechnologie met bijzondere eigenschappen om nieuwe product-markt-technologiecombinaties te realiseren;

  • e. TPRC: het ThermoPlastic composite Research Centre (TPRC) op het Kennispark in Enschede waarin onderzoekers, leveranciers en eindproducenten samenwerken aan onderzoek naar en de ontwikkeling van thermoplastische composieten;

  • f. MKB-onderneming: onderneming als bedoeld in Aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie van 6 mei 2003 (Publicatieblad Europese Gemeenschappen, L124, 20 mei 2003, p.36).

Artikel 6.3.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten bij:

  • a. het PSP;

  • b. het Texperium;

  • c. OICAM;

  • d. TPRC.

Artikel 6.3.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is:

    • i.

      een MKB-onderneming, met een vestiging in Overijssel of in één van de gemeenten Noordoostpolder, Dronten, Oldebroek, Hattem, Heerde of Meppel; of

    • ii.

      een MKB-onderneming, met een vestiging buiten het onder i genoemde gebied;

  • b. de aanvrager heeft een onderzoeksvraag passend bij de kennisgebieden en onderzoeksactiviteiten van het PSP, het Texperium, OICAM of TPRC;

  • c. de onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteit is nieuw en risicodragend voor de aanvrager;

  • d. de onderzoeks en ontwikkelingsactiviteit heeft verband met een proces waarbij kennis en technologie worden samengebracht voor nieuwe of betere produkten, diensten of processen ten opzichte van hetgeen al op de markt beschikbaar is;

  • e. indien de verleende subsidie een steunmaatregel is, dan moet de subside voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 6.3.4. Grondslag
  • 158

  • 1. De subsidie op basis van artikel 6.3.2 sub a of b  bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 5.000 per aanvrager.

  • 2. De subsidie op basis van artikel 6.3.2 sub c bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 7.500 per aanvrager.

  • 3. De subsidie op basis van artikel 6.3.2 sub d bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000 per aanvrager.

Artikel 6.3.5 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.5 eerste lid zijn alle bij PSP, het Texperium, OICAM of TPRC gemaakte kosten subsidiabel.

Artikel 6.3.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor een subsidieplafond vast.

Artikel 6.3.7. Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie
  • De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid bij de aanvraag:

  • a. een door de aanvrager en door PSP, Het Texperium, OICAM of TPRC getekende offerte waaruit de hoogte van de subsidiabele kosten blijken;

  • b. een ingevulde MKB-toets;

  • c. een de-minimisverklaring

Artikel 6.3.8. Weigeringsgrond

In aanvulling op artikel 1.1.3 wordt de subsidie geweigerd voor zover de  de te verlenen subsidie minder dan € 2.500 bedraagt.

Artikel 6.3.9. Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op artikel 1.4.1. en 1.4.2 moet de subsidieontvanger de activiteiten starten binnen drie maanden en afronden binnen 12 maanden na subsidieverlening.

Hoofdstuk 7 Bijzondere bepalingen Verkeer, vervoer en wegen

Paragraaf 7.1 Realisatie van verkeers- en vervoersprojecten

159

Artikel 7.1.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. BDU: Brede Doeluitkering.

  • b. Bestedingsplan BDU: een jaarlijks door Gedeputeerde Staten op te stellen plan waarin de voorgenomen uitgaven, verdeling over de beleidssectoren en reserveringen zijn opgenomen. Het bestedingsplan bevat een verdeling van de BDU-middelen over:

    • i.

      maatregelen met betrekking tot het provinciaal verkeer- en vervoerbeleid die worden uitgevoerd door de provincie;maatregelen met betrekking tot het gemeentelijk en intergemeentelijk verkeer- en vervoerbeleid die worden uitgevoerd door een gemeente of door een samenwerkingsverband.

    • ii.

      maatregelen met betrekking tot het gemeentelijk en intergemeentelijk verkeer- en vervoerbeleid die worden uitgevoerd door een gemeente of door een samenwerkingsverband.

  • c. samenwerkingsverband: een aantal gemeenten die met betrekking tot een bepaald project samenwerking gaan zoeken en daarvoor gezamenlijk een aanvraag voor subsidie indienen.

Artikel 7.1.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen een jaarlijkse subsidie verstrekken voor het realiseren van:

  • a. infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten of

  • b. gedragsbeïnvloedingsprojecten.

Artikel 7.1.3. Criteria
  • 160

  • Een aanvraag voor het realiseren van activiteiten als bedoeld in artikel 7.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een Overijsselse gemeente, een waterschap of een samenwerkingsverband in West-Overijssel

  • b. het project past in de Omgevingsvisie Overijssel;

  • c. het project past in het bestedingsplan BDU als bedoeld in artikel 6 van de Wet BDU verkeer en vervoer;

  • d. het project is uitvoeringsgereed;

  • e. ten aanzien van een aanvraag voor subsidie voor de realisatie van infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten geldt dat de subsidiabele kosten van het project ten minste € 100.000,-- bedragen;

Artikel 7.1.4. Grondslag subsidie
  • 161

  • 1. De subsidie voor infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten bedraagt:

    • a.

      maximaal 75% van de subsidiabele kosten voor openbaar vervoersprojecten en verkeersongevallen- concentratiepunten;

    • b.

      maximaal 50% van de subsidiabele kosten voor de overige infrastructuurprojecten.

  • 2. De subsidie voor gedragsbeïnvloedingsprojecten bedraagt maximaal 75% van de projectkosten. 162

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen voor specifieke projecten afwijken van de in het eerste en tweede lid genoemde maximale subsidiepercentages.

Artikel 7.1.5. Subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.1.5 derde lid  zijn de kosten voor vervanging, beheer en onderhoud parkeerinfrastructuur niet subsidiabel.

Artikel 7.1.6. Indieningstermijn aanvraag

163

Gedeputeerde Staten kunnen voor specifieke projecten afwijken van de in artikel 1.2.2 tweede lid genoemde indieningstermijn.

Artikel 7.1.7. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

164

In aanvulling op artikel 1.2.1 eerste lid hebben Gedeputeerde Staten voor zowel infrastructurele- als gedragsbeïnvloedingsprojecten een aanvraagformulier vastgesteld die bij de aanvraag dient te worden overlegd.

Artikel 7.1.8. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het Bestedingsplan BDU vast, waarmee tevens het subsidieplafond voor verkeers- en vervoersprojecten wordt vastgesteld. Voor het subsidieplafond wordt een begrotingsvoorbehoud gemaakt. Als achteraf blijkt dat de beschikbare middelen afwijken van deze begroting, dan kan besloten worden het subsidieplafond aan te passen.

Artikel 7.1.9. Volgorde van behandeling

165

In afwijking van artikel 1.1.3 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die vóór 1 oktober zijn ontvangen en die voldoen aan de in artikel 7.1.3 genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde die het best aansluit bij de bestedingsdoelen zoals genoemd in het jaarlijks vast te stellen Bestedingsplan BDU. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dat toestaat.

Artikel 7.1.10. Beslistermijn

In afwijking van artikel 1.2.3 derde lid beslissen Gedeputeerde Staten binnen dertien weken nadat het advies van het bestuurlijk vervoerberaad West-Overijssel is ontvangen. Gedeputeerde Staten

beslissen in ieder geval uiterlijk binnen 22weken nadat de indieningstermijn als bedoeld in artikel 7.1.6 is verstreken.

Artikel 7.1.11. Voorschotverlening
  • 1. In afwijking van artikel 1.3.3 derde lid wordt voor infrastructurele projecten een voorschot verleend in overeenstemming met de voortgang van het project, met een maximum van 90%.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.3 derde lid wordt voor gedragsbeïnvloedingsprojecten bij het versturen van de beschikking een voorschot van ten hoogste 50% van het verleende subsidiebedrag uitbetaald.

Artikel 7.1.12. Aanleveren beleidsinformatie

166

De aanvrager overlegt binnen twee maanden na afloop van het subsidietijdvak wat betreft gedragsbeïnvloedingsprojecten een verslag van de geleverde (deel)prestaties en de kosten daarvan.

Artikel 7.1.13. Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en artikel 1.4.2 dient de subsidieontvanger voor infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten aan de hand van primaire documenten zichtbaar toezicht te houden.

  • 2. Een infrastructureel project is pas gerealiseerd als een procesverbaal van oplevering heeft plaatsgevonden en er verificatie van oplevering ter plaatse is uitgevoerd.

Hoofdstuk 8 Bijzondere bepalingen Milieu

Paragraaf 8.1 Duurzame energieopwekking en energiebesparing

167

Artikel 8.1.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Energiebesparing: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals gedefinieerd in het protocol Monitoring energiebesparing 2010;

  • 168

  • b. Energieopwekking: duurzame energie opwekkingsvoorzieningen die het geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van energie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken, zoals gedefinieerd in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie 2010;

  • 169

  • c. Engineerings-en voorbereidingskosten: de kosten die gemaakt worden voor een detailontwerp of voor het testen;

  • d. Gebouwgebonden energiebesparing: maatregelen in of van de schil van een gebouw die leiden tot vermindering van energieverlies in dat gebouw;

  • e. Vermeden primaire energie: de theoretische energie-inhoud bepaald op basis van een referentietechnologie, als bedoeld in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie 2010;

  • 170

  • f. Investering: de aanschaf van duurzaam kapitaalgoed, zijnde een machine, installatie of een gebouw, die op de balans worden opgevoerd als vaste activa. Investeringen in gronden vallen niet onder deze definitie. Een kenmerk van een investering is dat het nut zich over meerdere jaren voor doet;

  • g. Netto-investering: de kosten van een investering minus de opbrengsten;

  • h. Opbrengsten: het vermeden primaire energiegebruik en de vergoeding voor de opgewekte energie over een periode van vijf jaar uitgedrukt in euro's. De berekening van de opbrengsten is gebaseerd op de in art. 8.1.1. sub a en b genoemde protocollen;

  • i. Particuliere woningeigenaar: een particulier die voor 100% het eigendomsrecht heeft van het vastgoed met de bestemming wonen;

  • j. EPC: Energieprestatiecoëfficiënt, coëfficiënt die de energieprestatie van een nieuwbouw woning of utiliteitsgebouw aangeeft. Deze coëfficiënt wordt berekend op basis van de gebouweigenschappen, de gebouwgebonden installaties en een gestandaardiseerd bewoners/gebruikersgedrag;

  • k. Biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval (conform Richtlijn 2001/77/EG);

  • l. De-minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun;

  • m. Windenergie: energieopwekking door middel van wind;

  • n.Zonne -energie: energieopwekking door middel van Photo-voltaïsche panelen.

Artikel 8.1.2. Subsidiabele activiteiten
  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor investeringen gericht op gebouwgebonden energiebesparing.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende investeringen:

    • a.

      energieopwekking uit hernieuwbare energiebronnen te weten bio-energie, geothermie, windenergie of  waterenergie; of

    • b.

      energiebesparing door de distributie van restwarmte naar de eindgebruiker.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor investeringen gericht op de optimalisatie van bedrijfsprocessen waarbij energiebesparing optreedt.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een investering in zonne-energie in combinatie met ten minste één  van de investeringen  genoemd onder het eerste, tweede of derde lid.

Artikel 8.1.3. Criteria
  • 1. De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      De investering dient in hoofdzaak, voor meer dan 50% van de subsidie, binnen de grenzen van de provincie Overijssel plaats te vinden.

    • b.

      De investering moet een terugverdientijd hebben van meer dan vijf jaar na subsidieverlening;

    • c.

      Als er sprake is van een investering in biomassa, dan moet de biomassa voldoen aan de duurzaamheidscriteria voor biomassa ten behoeve van energiedoeleinden, zoals bedoeld in NEN NTA 8080:2009 nl.

    • d.

      Indien de verleende subsidie een steunmaatregel is, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

  • 2. Aanvullend op het eerste lid moet de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 eerste lid voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      De energiebesparende voorzieningen in de woningbouw moeten leiden tot verbetering van meer dan 50 woningen;

    • b.

      De energiebesparende voorzieningen voor nieuwbouw van utiliteitsgebouwen en van woningen bereiken tenminste een 25% lagere EPC dan wettelijk voorgeschreven op moment van aanvraag;

    • c.

      De energiebesparende voorzieningen in nieuwbouw van kantoren, woningen of scholen bereiken ten minste 25% lagere EPC dan volgens het bouwbesluit noodzakelijk;

    • d.

      Energiebesparende voorzieningen voor bestaande gebouwen bereiken tenminste een energieprestatie van label A of label B. In geval van label B moet men minimaal voldoen aan 3 labelstappen.

  • 3. Aanvullend op het eerste lid moet de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2. tweede lid sub a, onderdeel windenergie voldoen aan het criterium dat de  investering in windenergie  een investering in stedelijke windturbines betreft, bedoeld voor kleinschalige opwekking, met een maximale hoogte van 25 meter en een maximaal vermogen van 50 kilowattpiek.

  • 4. Aanvullend op het eerste lid moet de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2.vierde lid  voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      Voor de investering in zonne-energie  is geen subsidie verstrekt door een ander bestuursorgaan.

    • b.

      Het dak waarop de Photo-voltaïsche panelen worden geplaatst bevat geen asbest.

Artikel 8.1.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 eerste lid, tweede en derde lid, bedraagt maximaal 50% van de netto-investering met een maximum van € 199.000,-- per aanvrager.

  • 2. De subsidie voor een project dat uit een combinatie van subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 8.1.2. bedraagt maximaal 50% van de netto-investering, met een maximale subsidie van   € 199.000 per aanvrager.

  • 3. In aanvulling op het eerste en tweede lid bedraagt de subsidie  voor het onderdeel zonne-energie maximaal      € 0,20 per Wattpiek geïnstalleerd vermogen en  maximaal 30% van de netto-investering met een maximale subsidie  van € 100.000,-- per aanvrager .

Artikel 8.1.5. Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.5. eerste lid is voor subsidie op grond van artikel 8.1.2 de netto-investering subsidiabel. De subsidiabele kosten van de investering zijn de kosten van de aanschaf van een duurzame kapitaalgoed als bedoeld in artikel 8.1.1. onder f, alsmede de kosten voor het installeren van het kapitaalgoed en eventuele engineerings- en voorbereidingskosten waarbij geldt dat de kosten voor het installeren, de engineerings- en voorbereidingskosten in totaal maximaal 10% van de subsidiabele kosten bedragen. Interne loonkosten van de aanvrager, leverancier of deelnemer zijn niet subsidiabel evenals kosten voor het aanvragen van vergunningen.

Artikel 8.1.6. Indieningstermijn aanvraag
  • 171

  • 1. In afwijking van artikel 1.2.2. geldt dat:

    • a.een

      aanvraag ingediend kan worden vanaf 18 juli van het betreffende kalenderjaar;

    • b.een

      aanvraag ontvangen moet zijn vóór 18 september van het betreffende kalenderjaar.

  • 2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.

Artikel 8.1.7. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

In aanvulling op artikel 1.2.1. overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens alle gegevens en stukken zoals genoemd in het Aanvraagformulier Duurzame Energieopwekking en energiebesparing. Indien de opbrengsten van de investering niet opgegeven zijn, bepalen Gedeputeerde Staten de opbrengsten door gebruik te maken van de Tabel energieprijzen.

172

Artikel 8.1.8. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 8.1.9. Volgorde van behandeling
  • 173

  • 1. In afwijking van artikel 1.1.3. plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.

  • 2. Aanvullend op het eerste lid geldt voor de subsidieaanvragen op grond van artikel 8.1.2. dat de prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van de score die de investering haalt voor de volgende onderdelen:

    • a.

      Hoeveelheid vermeden primaire energiegebruik in GigaJoule. De score wordt bepaald aan de hand van de Score tabel investeringen;

      174

    • b.

      Hoeveelheid vermeden primaire energie in GigaJoule per te subsidiëren euro. De score wordt bepaald door aan de hand van de Score tabel investeringen;

    175

    • c.

      De mate van slaagkans van het project, afhankelijk van de kwaliteit, kennis en expertise in de organisatie alsmede de technische, financiële en juridische haalbaarheid van de activiteit;

    176

    • d.

      Praktische navolging van het project, afhankelijk van de openbaarheid van de toegepaste technologie, voorbeeldwerking en herhaalpotentieel van de activiteit;

    177

    • e.

      De mate waarin een combinatie van subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 8.1.2. eerste en het tweede lid zich voordoen. De score wordt bepaald door aan de hand van de Score tabel investeringen.

    178

Artikel 8.1.10. Weigeringsgrond
  • In aanvulling op artikel 1.3.1. weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als de aanvraag de volgende energiebesparende- en energieopwekkingsvoorzieningen betreft:

  • a. wettelijk vereiste onderzoeken en maatregelen;

  • b. energiebesparende voorzieningen in huishoudens;

  • c. een puur plantaardige olie als energiebron in de sector mobiliteit en transport.

Artikel 8.1.11. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling

De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2. tweede lid of artikel 1.5.3. tweede lid bij de aanvraag tevens een ingevuld factsheet Subsidieregeling Duurzame energieopwekking en energiebesparing.

179

Artikel 8.1.12. Verplichtingen subsidieontvanger

180

De subsidieontvanger dient de investeringen uiterlijk 3 jaar na datum van subsidieverlening gerealiseerd te hebben. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, die hierom onder opgave van redenen verzoekt, uitstel van de hiervoor bedoelde termijnen verlenen van maximaal één jaar indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.

Artikel 8.1.13. Vaststelling subsidie

De vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2. derde lid met een bedrag van € 125.000 of meer vindt, in afwijking van artikel 1.5.3., plaats overeenkomstig artikel 1.5.2.

Paragraaf 8.2 Gemeentelijke voorbeeldwoningen

181

Artikel 8.2.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Energieleverende woning: een nieuwbouwwoning waarvan bij normaal gebruik de duurzame energieopwekking de energievraag op jaarbasis overtreft.

  • b. Energiebesparende woning: een bestaande woning waarin energiemaatregelen worden gerealiseerd, zodat de energieprestatie ervan overeenkomt met of lager is dan de energieprestatie van een Passiefhuis. 182

  • c. Voorbeeldwoning: een energieleverende of energiebesparende woning die opengesteld wordt voor geinteresseerden.

Artikel 8.2.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een voorbeeldwoning. 183

Artikel 8.2.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:

  • a. De aanvrager een Overijsselse gemeente.

  • b. De voorbeeldwoning moet vóór 31 december 2013 zijn opgeleverd en klaar zijn om opengesteld te worden voor geintersseerden.

Artikel 8.2.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal € 25.000 per voorbeeldwoning, met een maximale subsidie van € 50.000 per gemeente.

Artikel 8.2.5. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2. moet een subsidieaanvraag zijn ingediend voor 1 september 2012.

Artikel 8.2.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 8.2.7. Voorschotverlening

In afwijking van artikel 1.3.3 tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten een voorschot van maximaal 100% verlenen.

Artikel 8.2.8. Verplichtingen subsidieontvanger
  • In aanvulling op artikel 1.4.1 en 1.4.2 dient de subsidieontvanger te voldoen aan de volgende verplichtingen:

  • a. De  voorbeeldwoning dient gedurende twee jaar, minimaal twee keer per jaar opengesteld te worden  ten behoeve van de inwoners van de gemeente.

  • b. De subsidieontvanger dient belangstellenden voor de voorbeeldwoning te werven en deze te informeren over de voorbeeldwoning.

Paragraaf 8.3 Ruimte voor de Vecht

[ingetrokken]

Paragraaf 8.4 Klimaatbestendig bouwen

[ingetrokken]

Paragraaf 8.5 Kwantitatief en kwalitatief waterbeheer (pMJP 5.1.1 - 5.2.9)

184

Artikel 8.5.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. pMJP: het provinciale meerjarenprogramma voor het landelijk gebied zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied.

  • b. Gebiedsprogramma: jaarlijks voortschrijdend meerjarenprogramma voor de periode 2007 tot en met 2013 tot uitvoering van het pMJP in een gebied. Het programma wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten in overleg met gemeenten en waterschappen in een gebied.

  • c. de minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun;

  • d. vrijstellingsverordening Landbouw: Verordening (EG) 1857/2006 Pb L 358/3 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001.

Artikel 8.5.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor prestaties die leiden tot een duurzame inrichting van en/of een verbeterde waterkwaliteit in het watersysteem in Overijssel en die zijn opgenomen in een gebieds-programma.

Artikel 8.5.3. Criteria
  • Een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 8.5.2 moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvraag is afkomstig van een rechtspersoon;

  • b. de aanvraag voldoet aan de bepalingen genoemd in paragraaf 9.1;

  • c. subsidieverlening aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 4 dan wel artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan artikel 2 van de de-minimisverordening;

  • d. voor bepaalde prestaties kan artikel 9.1.3 van toepassing zijn. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken onder de voorwaarden als bedoeld in maatregel 216.

Artikel 8.5.4. Grondslag subsidie
  • 1. De provinciale subsidie wordt gebaseerd op een door de aanvrager te overleggen plan met een onderbouwing van de te leveren prestatie(s).

  • 2. De provinciale subsidie is een vast bedrag per prestatie. Daarbij geldt dat indien de aanvrager BTW kan compenseren, de bijdrage per prestatie met 19% wordt verminderd.

  • 3. Voor prestaties die zijn opgenomen in een vastgesteld gebiedsprogramma en niet zijn opgenomen in Bijlage A bedraagt de subsidie maximaal 50% van de projectkosten zoals opgenomen in het projectplan dit tot een maximumbedrag van € 500.000,--.

  • 4. Van hetgeen bepaald in het derde lid kan in bijzondere situaties door Gedeputeerde Staten worden afgeweken.

Artikel 8.5.5. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 8.5.6 Weigeringsgrond

De subsidie wordt geweigerd indien de prestatie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten is aan te merken als reguliere dan wel wettelijk voorgeschreven activiteit van de subsidieaanvrager.

Bijlage A: Overzicht prestatie, indicator en subsidiebedrag
realisatie waterbergingm3€ 1,60
realisatie waternoodha€ 600,--
afkoppelen verhard oppervlakha€ 25.000,--
saneren overstortenaantal€ 75.000,--
realisatie helofytenfilterha€ 17.500,--
beek- en rivierherstelkm€ 60.000,--
aankoppelen van Vecht-meandersaantal€ 375.000,--

Paragraaf 8.6 Asbestsanering bodem voor particulieren en agrariërs

[vervallen van rechtswege]

Paragraaf 8.7 Stimulering bodemonderzoek

[ingetrokken]

Paragraaf 8.8 Leren voor duurzame ontwikkeling

185

Artikel 8.8.1. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen van het Provinciaal AmbitieStatement Leren voor Duurzame ontwikkeling (PAS).

Artikel 8.8.2. Criteria
  • 186

  • Een aanvraag voor subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.8.1 moet voldoen aan de volgende criteria:

  • 1. de aanvraag is afkomstig van een gemeente, waterschap of een instelling of organisatie met rechtspersoonlijkheid die zich (mede) ten doel stelt om in Overijssel activiteiten op het gebied van het PAS.

  • 2. De activiteiten behoren niet tot het werk van de aanvrager dat op andere wijze wordt gefinancierd;

  • 3. De aanvrager heeft geen winstoogmerk met de activiteiten;

  • 4. De aanvrager toont aan dat de financiële opzet sluitend is indien de gevraagde provinciale subsidie wordt toegekend.

Artikel 8.8.3. Grondslag subsidie
  • 187

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 60% van het exploitatietekort, dat wordt vastgesteld door de baten van de activiteitenm op de kosten van de activiteiten in mindering te brengen.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen posten van de begroting voor de activiteiten buiten beschouwing laten indien zij van mening zijn dat deze niet noodzakelijk voor het realiseren van de activiteiten.

Artikel 8.8.4. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 188

  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag voor subsidie de volgende gegevens:

  • a. de doelgroep(en) waarop de activiteiten zijn gericht;

  • b. de beoogde resultaten en effecten in meetbare termen en hoe de indicatoren daarvan worden gemeten;

  • c. de leerprocessen die in de activiteit zijn opgenomen;

  • d. de wijze waarop de activiteit in samenwerking met andere organisaties, instellingen of personen wordt uitgevoerd;

  • e. de aanvang en de duur van de activiteiten, waarbij de afronding met inbegrip van de projectevaluatie voor 31 december 2011 ligt.

Artikel 8.8.5. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 8.9 Haalbaarheidsstudies nieuwe energie en energiescans

Artikel 8.9.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. energiebesparing: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals gedefinieerd in het protocol Monitoring energiebesparing;

  • b. energieopwekking: duurzame energie opwekkingsvoorzieningen die het geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van energie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken, zoals gedefinieerd in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie 2010;

  • c. energiescan: een energieonderzoek dat inzicht geeft in het energieverbruik van een onderneming;

  • 189

  • d. haalbaarheidsstudie: een studie naar de toepassing van innovatieve technieken gericht op één of meerdere energiebesparende maatregelen of duurzame energie opwekkingsvoorzieningen waarvan het onduidelijk is, of deze toepassing technisch inpasbaar of economisch rendabel is. De studie richt zich zowel op bouwkundige, technische, logistieke en organisatorische aspecten als het industriële verbruik;

  • e. De-minimisverordening: verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10b van de Commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun;

  • f. brancheorganisatie: Organisatie voor de behartiging van de collectieve-, deel- of individuele belangen van de leden.

Artikel 8.9.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de volgende activiteiten:

  • a. een haalbaarheidsstudie energieopwekking of energiebesparing;

  • b. een stimuleringsproject energiescans.

Artikel 8.9.3. Criteria
  • 1. Een aanvraag voor een haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 8.9.2. onder a voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is een rechtspersoon die fysiek gevestigd is in de provincie Overijssel;

    • b.

      een haalbaarheidsstudie heeft betrekking op één van de volgende investeringen:

    • i.

      energieopwekking uit hernieuwbare energiebronnen te weten bio-energie, geothermie, wind- of waterenergie. De windenergie betreft een stedelijke windturbine, met een maximale hoogte van 25 meter, bedoeld voor kleinschalige opwekking met een maximaal nominaal vermogen van 50 kilowattpiek.

    • ii.

      energiebesparing door de distributie van restwarmte rechtstreeks naar de eindgebruiker.

    • iii.

      energiebesparing door bouwkundige, technische, logistieke of organisatorische aspecten.

    • c.

      de haalbaarheidsstudie is ten behoeve van inwoners of rechtspersonen die gevestigd zijn in Overijssel;

    • d.

      er zijn minimaal twee deelnemende rechtspersonen aan de haalbaarheidsstudie;

    • e.

      er is ten minste 10% cofinanciering van de subsidiabele kosten door één van de deelnemende rechtspersonen;

    • f.

      minimaal één van de deelnemende rechtspersonen is een potentiële afnemer van de energiebesparende maatregelen of duurzame energie opwekkingsvoorziening die wordt onderzocht op haalbaarheid;

    • g.

      een haalbaarheidsstudie naar energiebesparende maatregelen bij bedrijven is aantoonbaar uitgebreider dan het standaard energieonderzoek van MBK Nederland.

    • h.indien

      de te verlenen subsidie een steunmaatregel is, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de De-minimisverordening. 

  • 2. Een aanvraag voor een stimuleringsproject als bedoeld in artikel 8.9.2. sub b voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      De aanvrager is een Overijsselse gemeente of een brancheorganisatie;

    • b.

      Het project is gericht op het stimuleren van MKB-ondernemingen in Overijssel om energiebesparende maatregelen te realiseren;

    • c.

      Het project is aanvullend op de faciliteiten die MKB Nederland biedt via http://www.energiescanoverijssel.nl/.

Artikel 8.9.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de totale subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000,-- per aanvrager.

Artikel 8.9.5. Aanvullende stukken bij de aanvraag
  • 1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier Haalbaarheidsstudies energie en energiescans

  • 2. In aanvulling op artikel 1.2.1. overlegt een aanvrager voor een subsidie op grond van artikel 8.9.2. sub a een beschrijving van:

    • a.

      de potentiële hoeveelheid energie die wordt opgewekt of bespaard in joules;

    • b.

      een beschrijving van de innovatie ten opzichte van de huidige stand van de techniek in Nederland op basis van vernieuwing, potentiële spin-off, potentiële media-aandacht, en potentie tot patent- en octrooiaanvragen;

    • c.

      de toepassing en navolging van de resultaten op technisch, organisatorisch, financieel en juridisch gebied.

Artikel 8.9.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 8.9.7. Weigeringsgrond
  • In aanvulling op artikel 1.3.1. wordt de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.9.2. sub a, geweigerd als het gaat om aanvragen die betreffen:

  • a. wettelijk vereiste onderzoeken en maatregelen;

  • b. een haalbaarheidsstudie die betrekking heeft op bewezen en rendabele technieken;

  • c. haalbaarheidsstudies naar energiebesparende maatregelen in de woningbouw die leiden tot verbetering van minder dan 50 woningen;

  • d. haalbaarheidsstudies die uitgaan van maatregelen voor nieuwbouw van utiliteitsgebouwen en van woningen met minder dan een 25% lagere EPC dan wettelijk voorgeschreven op moment van aanvraag;

  • e. haalbaarheidsstudies die uitgaan van maatregelen in nieuwbouw van kantoren, woningen en scholen met een energiewaarde lager dan 8 in de GPR-score;

  • f. haalbaarheidsstudies die uitgaan van maatregelen voor bestaande gebouwen die daarmee  een energieprestatie bereiken lager dan label A of label B bij minder dan 3 labelstappen;

  • g. energiebesparing of -projecten in huishoudens;

  • h. een ingenieurs- of adviesbureau als één van de deelnemende rechtspersonen;

  • i. een rechtspersoon die meer dan twee keer per jaar een subsidie voor haalbaarheidsstudies, als bedoeld in artikel 8.9.1., verleend heeft gekregen;

  • j. haalbaarheidsstudies waar reeds subsidie aan is verstrekt door een ander bestuursorgaan.

Artikel 8.9.8. Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. Een haalbaarheidsstudie is uiterlijk 1 jaar na datum van subsidieverlening afgerond. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, die hierom onder opgave van redenen verzoekt, uitstel van de hiervoor bedoelde termijn verlenen van maximaal één jaar indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.

  • 2. De subsidieontvanger stelt de resultaten van een haalbaarheidsstudie beschikbaar aan iedereen die er belangstelling voor heeft.

Paragraaf 8.10 Energiebesparende maatregelen bedrijven Overijssel

190

Artikel 8.10.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. MKB-onderneming: onderneming als bedoeld in Aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie van 6 mei 2003 (Publicatieblad Europese Gemeenschappen, L124, 20 mei 2003, p.36.

    191

  • b. MKB-NL: brancheorganisatie voor het midden- en kleinbedrijf.

  • c. Energieonderzoek: een haalbaarheidsonderzoek naar energiebesparingsmogelijkheden in gebouwen en industriele processen. Het onderzoek richt zich zowel op bouwkundige, technische en organisatorische aspecten als het industriële verbruik.

  • 192

  • d. Energiebesparende maatregelen: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals deze naar voren komen in het energieonderzoek en gedefinieerd is in  het protocol Monitoring energiebesparing.

  • e. EPA-U: een Energie Prestatie Advies voor bestaande utiliteitsgebouwen.

  • f. De-minimisverordening: verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10b van de commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun.

Artikel 8.10.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de kosten van uitgevoerde energiebesparende maatregelen die voortkomen uit de energieonderzoek die een MKB-onderneming of een non-profitorganisatie heeft laten uitvoeren.

Artikel 8.10.3. Criteria
  • Een aanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. De aanvrager is een MKB-onderneming, niet zijnde een onderwijsinstelling of een semi-publieke instelling, die fysiek gevestigd is in de provincie Overijssel;

  • b. Er is een energieonderzoek uitgevoerd die voldoet aan de eisen van MKB-NL, het Energiecentrum MKB, Agentschap NL, EPA-U, de achterliggende branchevereniging, het energieonderzoek is uitgevoerd in opdracht van of met subsidie van de provincie Overijssel of uitgevoerd in opdracht van of met subsidie van een Overijsselse gemeente. Voor melkveehouders kan de digitale scan ‘monitor energieverbruik' van de Nederlandse Zuivelorganisatie (NZO) gebruikt worden;

  • 193

  • c. Het energieonderzoek dient te zijn uitgevoerd na 1 januari 2010;

  • d. Het energieverbruik genoemd in het energieonderzoek bedraagt maximaal 200.000 kWh of maximaal 75.000 m3 aardgas;

  • e. De energiebesparende maatregelen hebben betrekking op het pand waarvoor het energieonderzoek is uitgevoerd;

  • f. Het vestigingsadres van het pand waarvoor de maatregelen worden toegepast is in Overijssel;

  • g. De energiebesparende maatregelen zijn gerealiseerd na 1 oktober 2011;

  • h. Er kan maximaal één aanvraag per vestigingsadres worden ingediend;

  • i. De minimale investering in een gerealiseerde energiebesparende maatregel is € 4.000,--.

Artikel 8.10.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 25 % van de subsidiabele kosten met een maximum van € 2.500,-- per MKB-onderneming of non-profitorganisatie.

Artikel 8.10.5. Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.5. eerste en derde lid, zijn alleen de externe kosten die zijn gemaakt voor de realisatie van de energiebesparende maatregelen subsidiabel.

Artikel 8.10.6. Aanvullende stukken bij de aanvraag
  • 1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 2. De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid bij de aanvraag de volgende stukken:

    • a.

      het energieonderzoek van de MKB-onderneming of non-profitorganisatie;

    • b.

      de betaallijsten, alle (kopie)facturen, van de gemaakte en betaalde kosten;

    • c.

      ingevulde en ondertekende MKB-toets, voorzover de aanvrager een MKB-onderneming is.

Artikel 8.10.7. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 8.10.8. Weigeringsgrond
  • In aanvulling op artikel 1.3.1. wordt de subsidie geweigerd als:

  • a. de te subsidiëren activiteiten wettelijk vereiste maatregelen betreffen.

  • b. [vervallen]

Paragraaf 8.11 Rijden op groengas en elektriciteit

194

Artikel 8.11.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Voertuig: ieder motorvoertuig met of zonder carrosserie, met minimaal 2 zitplaatsen naast elkaar gelegen, op ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 kilometer per uur, bestemd om aan het wegverkeer deel te nemen, alsmede aanhangwagens daarvan, met uitzondering van voertuigen die zich over rails voortbewegen, landbouwtrekkers en landbouwmachines.

  • b. Aardgasvoertuig: een voertuig dat geschikt is voor het rijden op (vloeibaar) aardgas en groengas.

  • c. Elektrisch voertuig: een voertuig dat uitsluitend voorzien is van een elektromotor. 195

  • d. Dual fuel voertuig: voertuig dat rijdt op een mengsel van aardgas of groengas en diesel met een systeem dat valt onder het Nederlandse RDW dual fuel test programma of een officiële typegoedkeuring dual fuel heeft .

Artikel 8.11.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de aanschaf of lease van een nieuw elektrisch voertuig, aardgasvoertuig of dual fuel voertuig.

Artikel 8.11.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. Het betreft een nieuw elektrisch voertuig, aardgasvoertuig of dual fuel voertuig. Onder nieuw wordt verstaan dat het voertuig vanuit de fabriek wordt geleverd en nieuw op kenteken wordt gezet van de eerste eigenaar;

  • b. Natuurlijke personen wonen op moment van indiening van de aanvraag minimaal een half jaar in de provincie Overijssel;

  • c. Rechtspersonen zijn op moment van indiening van de aanvraag minimaal een half jaar fysiek gevestigd in de provincie Overijssel;

  • d. Het voertuig rijdt vanuit een vaste vestiging in Overijssel of heeft de standplaats in Overijssel;

  • e. Het voertuig is voor eigen gebruik aangeschaft of geleased;

  • f. Het voertuig wordt minimaal een jaar door de aanvrager gebruikt;

  • g. Het voertuig is aangeschaft na 1 juni 2011 en geleverd na 1 oktober 2011;

  • h. De rechtspersoon is geen onderneming die actief is in het wegvervoer en die met de vervoermiddelen vrachtvervoer voor rekening van derden uitvoert;

  • i. De rechtspersoon is geen onderneming die actief is in het wegvervoer en al meer dan € 100.000 aan de-miminissteun heeft ontvangen, in de periode van het lopende belastingjaar en de twee daaraan voorafgaande belastingjaren, te rekenen vanaf de datum van de subsidieverstrekking;

  • j. De rechtspersoon is geen onderneming die meer dan € 200.000 aan de-minimissteun heeft ontvangen in de periode van het lopende belastingjaar en de twee daaraan voorafgaande belastingjaren, te rekenen vanaf de datum van de subsidieverstrekking.

Artikel 8.11.4. Grondslag subsidie
  • 196

  • 1. De subsidie bedraagt:

    • a.

      € 1.000,-- per aardgasvoertuig, voertuigcategorie M1;

    • b.

      € 3.000,-- per aardgasvoertuig, voertuigcategorie, M2, M3 en N1;

    • c.

      € 10.000,-- per aardgasvoertuig, voertuigcategorie, N2 en N3;

    • d.

      € 1.000,-- per elektrisch voertuig, voertuigcategorie M1, M2, M3, N1, N2 en N3;

    • e.

      € 5.000,-- per dual fuel voertuig, voertuigcategorie, N2 en N3.

  • 2. Als de aanvrager een natuurlijk persoon is wordt subsidie verleend voor maximaal één aan te schaffen voertuig;

  • 3. Als de aanvrager een rechtspersoon is wordt subsidie verleend voor maximaal 50 voertuigen met een maximaal subsidiebedrag van € 50.000,--;

  • 4. Als de aanvrager een gemeente of een waterschap is wordt subsidie verleend voor maximaal 10 voertuigen met een maximaal subsidiebedrag van € 10.000,--.

Artikel 8.11.5. Bij aanvraag te overleggen gegevens
  • In afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid moet bij de aanvraag de volgende gegevens overlegd worden:

  • a. Een leasecontract of aankoopbewijs van het nieuw aangeschafte elektrische voertuig, aardgasvoertuig of dual fuel voertuig;

  • b. Een kopie van het kentekenbewijs inclusief tenaamstelling;

  • c. Een bewijsstuk van de leverancier waaruit de afleverdatum van het voertuig blijkt;

  • d. Aanvullend op sub a, b en c moet een privaatrechtelijke rechtspersoon een ingevulde en ondertekende de-minimissteunverklaring overleggen.

Artikel 8.11.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 8.11.7. Weigeringsgrond

In aanvulling op artikel 1.3.1. weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als voor de aanschaf of lease van het voertuig al een andere subsidie is ontvangen.

Artikel 8.11.8. Vaststelling subsidie
  • 1. In aanvulling op artikel 1.5.1. worden subsidies van meer dan € 25.000,-- direct vastgesteld.

  • 2. Artikel 1.5.2. en 1.5.5. zijn niet van toepassing.

Paragraaf 8.12 Duurzaam Dorp Overijssel

197

Artikel 8.12.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Duurzaam Dorp: kern of entiteiten als buurt of buurtschap of een wijk in een stad die voldoet aan de criteria verkiezing Duurzaam Dorp Overijssel 2011.

  • b. Verkiezing Duurzaam Dorp Overijssel 2011: het gaat hier om de titel Duurzaam Dorp Overijssel 2011. Deze verkiezing is in november 2011 gehouden.

  • c. Investeringsprogramma: een uitwerking van het bij de Verkiezing Duurzaam Dorp  Overijssel ingediende plan. Het bestaat uit een plan van aanpak en een investeringsbegroting. Het programma streeft primair effecten na die leiden tot energiebesparing of duurzame energieopwekking. De effecten komen ten goede aan het dorp, buurt, buurtschap of wijk. De effecten komen niet onevenredige ten goede van een individu.

  • d. Kenniskring: een kring bestaande uit afgevaardigden van dorpen of wijken die deelgenomen hebben aan de verkiezing Duurzame Dorp Overijssel 2010 en 2011 die tot doel hebben kennis uit te wisselen onder elkaar.

  • e. Energiebesparing: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals gedefinieerd in het protocol Monitoring energiebesparing. Het gaat om die voorzieningen die bijdragen aan het terugdringen van het energieverlies in een gebouw.

  • f. Energieopwekking: duurzame energie opwekkingsvoorzieningen zijnde technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die het geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van energie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken, zoals gedefinieerd in het Protocol Monitoring Duurzame Energie. Het gaat om voorzieningen die het mogelijk maken hernieuwbare energie te benutten.

  • g. Voorgeselecteerd dorp: een dorp dat deelgenomen heeft aan de Verkiezing Duurzaam Dorp Overijssel 2011, dat tot de top acht behoort, maar noch de winnaar is en noch de publieksprijs heeft gewonnen.

Artikel 8.12.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het uitvoeren van het investeringsprogramma.

Artikel 8.12.3. Criteria
  • De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.12.2. moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een rechtspersoon;

  • b. de aanvrager heeft deelgenomen aan de Verkiezing Duurzaam Dorp Overijssel 2011 en heeft een prijs gewonnen;

  • c. de aanvrager neemt deel aan de kenniskring;

  • d. de aanvrager is verantwoordelijk voor het uitvoeren van het betreffende investerings-programma;

  • e. voor de activiteit is geen subsidie verleend door een ander bestuurorgaan;

  • f. de voorbereiding of de uitvoering van het investeringsprogramma draagt bij aan het verduurzamen van Overijssel, zoals geformuleerd in de criteria bij de Verkiezing Duurzaam Dorp Overijssel 2011;

  • g. het investeringsprogramma streeft primair effecten na die leiden tot energiebesparing of duurzame energieopwekking;

  • h. de effecten komen ten goede aan het duurzame dorp.

Artikel 8.12.4. Grondslag subsidie
  • De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 8.12.2. is afhankelijk van de verkiezingsuitslag en bedraagt maximaal:

  • a. € 25.000,-- indien het dorp een voorgeselecteerde dorp is;

  • b. € 50.000,-- indien het dorp de publieksprijs heeft gewonnen;

  • c. € 200.000,-- indien het dorp de winnaar is van de Verkiezing Duurzaam Dorp Overijssel 2011.

Artikel 8.12.5. Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.5. derde lid zijn de vanaf 1 september 2011 gemaakte kosten  subsidiabel.

Artikel 8.12.6. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2. wordt een subsidieaanvraag ingediend vóór 1 september 2012.

Artikel 8.12.7. Aanvullende stukken bij de aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.1. dient de aanvrager bij zijn aanvraag conform artikel 8.12.2. het investeringsprogramma in.

Artikel 8.12.8. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Paragraaf 8.13 Logistieke biomassaprojecten

Artikel 8.13.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval (conform Richtlijn 2001/77/EG).

  • b. Logistiek biomassaproject: een project voor het organiseren, plannen, besturen en uitvoeren van de goederenstroom biomassa. Onderdelen van een logistiek project zijn stappen als inzameling van biomassa, voorbewerking, tussenopslag, transport, bewerking van biomassa (transitie) en distributie van warmte, elektriciteit of biobrandstoffen naar de eindafnemer. Doel van deze projecten is om tegen optimale kosten en kapitaalgebruik de biomassawaardeketen te sluiten en nieuwe energie uit biomassa te produceren.

    198

  • c. De-minimisverordening: verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10b van de commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun.

Artikel 8.13.2. Subsidiabele activiteiten

199

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor logistieke biomassaprojecten.

Artikel 8.13.3. Criteria
  • De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.13.2 moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. De activiteit dient in hoofdzaak, meer dan 80% van de subsidie, binnen de grenzen van de provincie Overijssel plaats te vinden.

  • b. De activiteit moet een terugverdientijd hebben van meer dan vijf jaar na subsidieverlening;

  • c. De biomassa moet voldoen aan de duurzaamheidscriteria voor biomassa ten behoeve van energiedoeleinden, zoals bedoeld in NEN NTA 8080:2009 nl.

  • d. De activiteit heeft als doel om tegen optimale kosten en kapitaalgebruik de biomassawaardeketen te sluiten en hernieuwbare energie uit biomassa te produceren.

  • e. Indien de verleende subsidie een steunmaatregel is, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 8.13.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000 per aanvraag.

Artikel 8.13.5. Subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.1.5. eerste lid zijn interne loonkosten niet subsidiabel.

Artikel 8.13.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 8.13.7. Weigeringsgrond
  • Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als de aanvraag de volgende voorzieningen betreft:

  • a. wettelijk vereiste onderzoeken en maatregelen;

  • b. energiebesparende voorzieningen in huishoudens;

  • c. een puur plantaardige olie als energiebron in de sector mobiliteit en transport.

Artikel 8.13.8. Verplichtingen subsidieontvanger

De subsidieontvanger realiseert de activiteit uiterlijk drie jaar na datum van subsidieverlening. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, die hierom onder opgave van redenen verzoekt, uitstel van de hiervoor bedoelde termijn verlenen van maximaal één jaar indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.

Paragraaf 8.14 MKB energielening

200

Artikel 8.14.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. MKB-onderneming: onderneming als bedoeld in Aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie van 6 mei 2003 (Publicatieblad Europese Gemeenschappen, L124, 20 mei 2003, p.36.

    201

  • b. Energielijst: lijst met de investeringen in bedrijfsmiddelen of in onderdelen daarvan, als bedoeld in de brochure, Energie en bedrijven, energielijst 2012, van Agentschap NL.

  • 202

  • c. Energiemaatregel: een maatregel uit de categorie A, B of D van de Energielijst.

    203

  • 204

  • d. Energielening: lening van Stimuleringsfonds Volkshuisvesting (SVn) ten behoeve van een energie-investering;

Artikel 8.14.2. Subsidiabele activiteit

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken in de vorm van een rentekorting ten behoeve van energiemaatregelen.

Artikel 8.14.3. Criteria
  • Een aanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. De aanvrager is een MKB-onderneming;

  • b. De energiemaatregel dient voor een pand dat een vestigingsadres heeft in de provincie Overijssel;

  • c. Indien de energiebesparende maatregel ten behoeve van een pand is, dan is het pand ten minste één jaar of ouder;

  • 205

  • d. De energiemaatregel betreft:

    • i.

      Een technische voorziening ten behoeve van energiebesparing in of bij bedrijfsgebouwen, als bedoeld in de Energielijst onder categorie A; of

    • ii.

      Een technische voorziening ten behoeve van energiebesparing bij processen, als bedoelt in de Energielijst onder categorie B;

    • iii.

      Een technische voorziening ten behoeve van Duurzame energie opwekking in of bij bedrijfsgebouwen, als bedoeld in de Energielijst onder categorie D.

  • e. De aanvrager vraagt een energielening bij SVn aan, voor een looptijd van 5 jaar;

  • f. De aangeboden rente door SVn bedraagt minimaal 1,5%;

  • g. De hoofdsom van de energielening, bedraagt maximaal 75% van de energie-investering met een minimum van 10.000 euro en een maximum van 100.000 euro;

  • h. Indien de energiemaatregel Photo-voltaïsche panelen betreft, bevat het dak waar de Photo-voltaïsche panelen worden geplaatst geen asbest;

  • i. Indien de energiemaatregel een Windturbine betreft, is het vermogen van de windturbine maximaal 50kW en maximaal 25 meter hoog;

  • j. de onderneming staat ten minste vier jaar ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

  • 206

Artikel 8.14.4. Grondslag subsidie

De rentekorting bedraagt maximaal 3% en is gebaseerd op de geldende vijfjaars marktrente dat geldt op het moment dat de aanvraag voor de energielening is ontvangen door SVn.

Artikel 8.14.5. Subsidiabele kosten
  • 1. In afwijking van artikel 1.1.5 eerste lid komen de aanschafkosten, inclusief kosten die betaald worden aan derden om het bedrijfsmiddel bedrijfsklaar te krijgen, in aanmerking voor een energielening.

  • 2. Kosten die niet in aanmerking komen voor de energielening zijn:

    • a.

      Kosten voor bedrijfsmiddelen die eerder gebruikt zij:

    • b.

      Kosten voor grond, woningen, personenauto's en vaartuigen die niet bestemd zijn voor goederenvervoer, dieren, effecten, vorderingen, goodwill, vergunningen, ontheffingen, concessies en andere publiekrechtelijke dispensaties;

    • c.

      Onderhoudskosten.

Artikel 8.14.6. Stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. Een aanvraag wordt ingediend met het aanvraagformulier MKB energieleningen voor MKB-ondernemingen.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, overlegt de aanvrager bij de aanvraag de volgende stukken:

    • a.

      Een offerte waaruit de subsidiabele kosten van de energiemaatregel blijken;

    • b.

      MKB-toets.

Artikel 8.14.7. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 8.14.8. Weigeringsgrond
  • In afwijking van artikel 1.3.1. weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

  • a. de benodigde vergunningen voor de energiemaatregel niet zijn verkregen;

  • b. de onderneming al eerder gebruikt heeft gemaakt van deze regeling.

Artikel 8.14.9. Betaling en bevoorschotting

In afwijking van artikel 1.3.3 eerste lid, wordt de rentekorting via de lening bij SVn verrekend.

Paragraaf 8.15 Gemeentelijk energieloket 2.0

207

Artikel 8.15.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Actieve marktbenadering: een door de gemeente geregisseerde aanpak met als doel actief met samenwerkende bedrijven, particuliere woningeigenaren in een wijk te benaderen om energiebesparende maatregelen aan bestaande woningen te treffen.

  • b. Bestaande woning: een woning in de provincie Overijssel, die op het moment van de aanvraag voor subsidie al een jaar opgeleverd is en bewoond wordt en die geschikt en bestemd is voor permanente bewoning.

  • c. Externe kosten: aan derden op factuur betaalde kosten.

  • d. Gemeentelijk energieloket 2.0: een informatiepunt gericht op het informeren van particuliere woningeigenaren over energiebesparende maatregelen aan bestaande woningen en paragraaf 8.16 Duurzaamheidspremie en paragraaf 8.17 en Duurzaamheidslening.

  • e. Kennisplatform: bijeenkomst waarin kennis wordt uitgewisseld tussen gemeenten over de actieve marktbenadering, ervaringen met de gemeentelijke energieloketten of ervaringen met de provinciale subsidieregelingen paragraaf 8.16 Duurzaamheidspremie en paragraaf 8.17 Duurzaamheidslening.

  • f. Overijsselse aanpak 2.0: aanpak gericht op het energiezuiniger maken van 10.000 woningen in de provincie Overijssel en het op gang brengen van een marktransitie bij bouw- en installatiebedrijven.

  • g. Particuliere woningeigenaar: een meerderjarige natuurlijk persoon die volgens het kadaster de bestaande woning in eigendom heeft en volgens het GBA ook daadwerkelijk bewoont

  • h. Prestatieafspraken wonen 2012-2015: prestatieafspraken Wonen, waarin Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders van een gemeente in de provincie Overijssel afspraken hebben gemaakt met betrekking tot de beleidsthema's; ruimtelijke kwaliteit, energie & duurzaamheid, binnenstedelijke vernieuwing, wonen zorg en welzijn, geluid, bodem en Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO).

Artikel 8.15.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de realisatie van een gemeentelijk energieloket 2.0

Artikel 8.15.3. Criteria
  • Een aanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. De aanvrager is een Overijsselse gemeente, die door ondertekening van de prestatieafspraken wonen 2012-2015, deelneemt aan de Overijsselse aanpak 2.0. 208

  • b. Het gemeentelijke energieloket is fysiek, digitaal en telefonisch bereikbaar. 209

  • c. De gemeente heeft een actieve marktbenadering opgesteld. 210

  • d. De gemeente neemt deel aan het kennisplatform.

  • e. De gemeentelijke cofinanciering bedraagt:

    • i.

      bij een subsidieaanvraag van € 80.000,--: 60.000 euro externe kosten of een inzet eigen uren van minimaal 300 uur per jaar; of

    • ii.

      bij een subsidieaanvraag van € 60.000,--: 45.000 euro externe kosten of een inzet eigen uren van minimaal 225 uur per jaar.

    211

Artikel 8.15.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt afhankelijk van de cofinanciering als genoemd in artikel 8.15.3 onder sub e, per gemeente     € 80.000,-- of € 60.000,--

Artikel 8.15.5 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.5 eerste lid, zijn afhankelijk van de cofinanciering als genoemd in artikel 8.15.3 alleen de inzet van eigen uren of de externe kosten subsidiabel.

Artikel 8.15.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 8.15.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag

De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 eerste lid bij de aanvraag tevens een plan van aanpak waaruit de gemeentelijke cofinanciering en de inzet ten behoeve van de actieve marktbenadering blijkt.

Artikel 8.15.8 Verplichtingen subsidieontvanger
  • In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 dient de subsidieontvanger te voldoen aan de volgende verplichtingen:

  • a. De gemeente stemt de ontwikkeling van de communicatiecampagne of stijl rondom haar actieve marktbenadering af met de Provincie.

  • b. De gemeente voert haar voorgestelde aanpak voor een actieve marktbenadering uit.

  • c. Indien voor het gemeentelijke energieloket een subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten, dient de gemeente een verzoek tot vaststelling van deze subsidie indienen dienen vóór 31 december 2012.

  • d. Indien voor het verhogen van het gemeentelijke subsidiebudget een subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten, dient de gemeente:

    • i.

      een verzoek tot vaststelling van deze subsidie in te dienen vóór 31 december 2012; of

    • ii.

      uiterlijk drie maanden na ondertekening van de prestatieafspraken wonen 2012-2015 de gemeentelijke subsidieregeling in te trekken of het subsidieplafond op € 0,-- te zetten;

  • e. De gemeente start vóór 31 december 2012 met het energieloket 2.0 en houdt deze minimaal drie jaar na subsidieverlening in stand.

Paragraaf 8.16 Duurzaamheidspremie

212

Artikel 8.16.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Bestaande woning: een woning in de provincie Overijssel, die op het moment van de aanvraag voor subsidie al een jaar opgeleverd is en bewoond wordt en die geschikt en bestemd is voor permanente bewoning.

  • b. Particuliere woningeigenaar: een meerderjarig natuurlijk persoon die volgens het kadaster de bestaande woning in eigendom heeft en volgens het GBA ook daadwerkelijk bewoont.

  • c. Dakisolatie: het aanbrengen van isolatiemateriaal ter plaatse van het dak van de woning.

  • d. Gevelisolatie: het aanbrengen van isolatiemateriaal ter plaatse van de gevel van de woning.

  • e. Isolatieglas: het aanbrengen van isolatieglas met een Ugl-waarde ter plaatse van transparante delen van de woning.

  • f. Vloerisolatie: het aanbrengen van isolatiemateriaal ter plaatse van de vloer van de woning.

  • g. Gezamenlijke aanvraag: een aanvraag van de initiatiefnemende aanvrager met nog minimaal twee andere aanvragers uit hetzelfde postcodegebied of één of meer postcodegebieden die direct grenzen aan het postcodegebied van de initiatiefnemende aanvrager, postcode 5-niveau.

Artikel 8.16.2 Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen:

  • a. een duurzaamheidspremie verstrekken voor gerealiseerde isolatiemaatregelen;

  • b. een burenpremie verstrekken voor  twee gerealiseerde isolatiemaatregelen en een gezamenlijke aanvraag.

Artikel 8.16.3. Criteria
  • 1. Een aanvraag voor een duurzaamheidspremie als bedoeld onder 8.16.2. sub a moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      De aanvrager is een particuliere woningeigenaar.

    • b.

      De aanvraag wordt gedaan voor een bestaande woning, die door de aanvrager bewoond wordt.

    • c.

      De aanvrager heeft voorafgaand aan de aanvraag een premiereservering bij stichting Meer met Minder aangevraagd en heeft hiervan een bevestiging ontvangen.

    • d.

      De isolatiemaatregel betreft dak-, gevel-, vloerisolatie of isolatieglas.

    • e.

      De isolatiemaatregel voldoet aan de kwaliteits- en kwantiteitseisen genoemd in tabel 1a en 1b.

      213

    • f.

      Met de realisatie van de isolatiemaatregel is begonnen nadat de premiereservering is aangevraagd.

    • g.

      De isolatiemaatregel is gerealiseerd en de gemaakte kosten zijn betaald binnen 26 weken na aanvraag van de premiereservering.

  • 2. Aanvullend op het eerste lid moet een aanvraag voor een burenpremie als bedoeld onder 8.16.2. sub b voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      De aanvraag betreft een gezamenlijke aanvraag.

    • b.

      De initiatiefnemende aanvrager alsmede de twee andere aanvragers hebben ieder in zijn of haar woning waarvoor de premie wordt aangevraagd, minimaal twee isolatiemaatregelen gerealiseerd.

    • c.

      Binnen twee weken nadat door de initiatiefnemende aanvrager de premiereservering is aangevraagd hebben de andere twee aanvragers de premiereservering ook aangevraagd.

Artikel 8.16. 4. Grondslag subsidie
  • 1. De duurzaamheidspremie als bedoelt onder 8.16.2. sub a bedraagt per woning:

    • a.

      € 300,-- voor één gerealiseerde isolatiemaatregel;

    • b.

      € 600,-- voor twee of meer gerealiseerde isolatiemaatregelen;

  • 2. De burenpremie als bedoeld onder artikel 8.16.2. sub b bedraagt per woning € 300,--.

8.16.4a. Subsidiabele kosten

In afwijking op artikel 1.1.5. lid 3 zijn de kosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.

Artikel 8.16.5. Indieningstermijn aanvraag subsidie

In afwijking van artikel 1.2.2. wordt een aanvraag  binnen 26 weken na premiereservering ingediend en ontvangen.

Tevens geldt bij een gezamenlijke aanvraag dat binnen 2 weken na de aanvraag van de initiatiefnemende aanvrager de andere twee aanvragers de aanvraag ook ingediend moeten hebben.

Artikel 8.16.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van het daarvoor beschikbaar gestelde aanvraagformulier.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, overlegt de aanvrager bij de aanvraag:

    • a.

      een kopie van de factuur, voorzien van NAW-gegevens, handtekening en datum ondertekening door de leverancier. Uit de factuur moet blijken dat er kosten zijn gemaakt ten behoeve van de realisatie van de isolatiemaatregel waar de premie voor wordt aangevraagd en dat de kosten zijn gemaakt en betaald door de aanvrager. Voor zover sprake is van aanschaf van materiaal wordt de originele aankoopbon meegestuurd;

    • b.

      een kopie van een bankafschrift waaruit blijkt dat onder sub a bedoelde factuur is betaald.

Artikel 8.16.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 8.16.8 Weigeringsgrond
  • In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als:

  • a. De bestaande woning waar de aanvraag voor wordt gedaan gevestigd is in een Overijsselse gemeente, die niet beschikt over een gemeentelijk energieloket 2.0.

  • b. De aanvrager voor deze woning al een duurzaamheidspremie of burenpremie op basis van deze subsidieregeling heeft ontvangen.

Paragraaf 8.17  Duurzaamheidslening

214

Artikel 8.17.1 Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Bestaande woning: een woning in de provincie Overijssel, die op het moment van de aanvraag voor subsidie al een jaar opgeleverd is en bewoond wordt en die geschikt en bestemd is voor permanente bewoning.

  • b. Particuliere woningeigenaar: een meerderjarig natuurlijk persoon die volgens het kadaster de bestaande woning in eigendom heeft en volgens het GBA ook daadwerkelijk bewoont.

  • c. Duurzaamheidslening: een door Stimuleringsfonds Volkshuisvesting (SVn) verstrekte lening aan een particuliere woningeigenaar ten behoeve van energiebesparende maatregelen, waarbij een deel van de lening aangewend mag worden voor woningverbetering.

  • d. Energiemaatregel:een maatregel genoemd in de bijlage onder tabel 1 ‘Maatregelen duurzaamheidslening'.

  • e. Hoofdsom lening: het bedrag waarover rente wordt berekend.

  • f. Woningverbetering: bouwkundige aanpassingen die nodig zijn om energiemaatregelen te realiseren of andere onderhoud- of verbetermaatregelen die relatie hebben met de te realiseren energiemaatregel;

  • g. HR houtkachel: een kachel waarin, in plaats van fossiele brandstof, als brandstof hout wordt gestookt, met een rendement van verbranding van 80% of meer.

Artikel 8.17.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie in de vorm van een rentekorting op een duurzaamheidslening verstrekken.

Artikel 8.17.3. Criteria
  • Een aanvraag  moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. De aanvrager is een particuliere woningeigenaar.

  • b. De aanvraag wordt gedaan voor een bestaande woning. 215

  • c. De aan te vragen duurzaamheidslening heeft een looptijd van 10 jaar of 15 jaar, op basis van annuïteiten, zonder een aflossingvrije periode.

  • d. De hoofdsom van de duurzaamheidslening bedraagt:

    • i.

      minimaal € 7.500,-- en maximaal € 20.000,-- bij een looptijd van 15 jaren,

    • ii.

      minimaal € 2.500,-- euro en maximaal € 7.500,-- bij een looptijd van 10 jaren;

  • e. De energiemaatregelel voldoet aan de kwaliteitseis zoals genoemd in  tabel 1 ‘Maatregelen duurzaamheidslening'.

  • f. Maximaal 30% van de hoofdsom van de lening wordt besteed ten behoeve van woningverbetering. 216

Artikel 8.17. 4. Grondslag subsidie

De rentekorting bedraagt maximaal 3% en wordt in mindering gebracht op het 10- of 15 jaars rentetarief, zoals op het moment van toekennen van de Duurzaamheidslening door SVn wordt gepubliceerd, met een minimum van 0,5%.

Artikel 8.17.5 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.5 eerste lid komen voor een duurzaamheidslening de volgende kosten in aanmerking: de afsluitkosten duurzaamheidslening, de aanschaf-, installatie- of montagekosten die op basis van een factuur betaald worden aan derden.

Artikel 8.17.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • 1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik  van het daarvoor beschikbaar gestelde aanvraagformulier.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, overlegt de aanvrager bij de aanvraag  een offerte voorzien van NAW-gegevens van de aanvrager en een omschrijving van de te realiseren energiebesparende maatregel of woningverbetering. Uit de offerte moeten de kosten ten behoeve van de realisatie van de energiebesparende maatregel of woningverbetering blijken.

Artikel 8.17.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 8.17.8 Weigeringsgrond
  • In afwijking van artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als:

  • a. De bestaande woning waar de aanvraag voor wordt gedaan gevestigd is in een Overijsselse gemeente, die niet beschikt over een  gemeentelijk energieloket 2.0 .

  • b. De aanvrager een tweede duurzaamheidslening aanvraagt en de status van de eerste duurzaamheidslening staat nog niet op depot gesloten. 217

  • c. De aanvrager al twee keer een duurzaamheidlening heeft ontvangen.

Artikel 8.17.9. Verplichtingen subsidieontvanger
  • Indien de subsidieontvanger PV-panelen of zonnecollectoren gaat realiseren, moeten de:

  • a. PV-panelen geplaatst worden op het dak of het erf van de aanvrager; en

  • b. het dak waarop de PV-panelen ofzonnecollectoren geplaatst worden mag geen asbest bevatten.

    Tabel

    Tabel 1: energiemaatregelen duurzaamheidslening
    MaatregelenKwalitatieve criteria
    DakisolatieRd groter of gelijk aan 2,50 m2K/W
    GevelisolatieRd groter of gelijk aan 2,50 m2K/W
    SpouwmuurisolatieRd groter of gelijk aan 1,30 m2K/W
    VloerisolatieRdgroter of gelijk aan 2,50 m2K/W
    IsolatieglasUglas kleiner of gelijk aan 1,60 W/m2.K
    IsolatiekozijnUraam kleiner of gelijk aan 1,70 W/m2.K
    Warmtepomp bron bodemCOP(bij 7/45°C) groter of gelijk aan 4
    Warmtepomp bron luchtCOP(bij 7/45°C) groter of gelijk aan 3
    Warmtepompboiler/Combiwarmtepomp (tap)COP(bij 7/45°C) groter of gelijk aan 3
    Pelletketel/pelletkachel/HR houtkachelgeen
    Micro-WKK/Hre-ketelgeen
    WTW voor ventilatiegeen
    PV-cellen/Zonecollectorengeen
    LTV (laag temperatuur verwarming)geen
    Douchewater WTWgeen
    Vraag-/Druk-/CO2gestuurde ventilatieroostersgeen
    Groene dak/gevelsgeworteld in de constructie(gevel/dak)

Hoofdstuk 9 Bijzondere bepalingen Landbouw natuur en landschap

Paragraaf 9.1. Algemene bepalingen

Artikel 9.1.1. Definities
  • In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. de minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun;

  • b. gebied: landelijke gebieden die in de systematiek van gebied gerichtwerken zijn aangewezen, te weten Noordoost-Twente, Zuidwest-Twente, Noordoost-Overijssel, Noordwest-Overijssel, Salland en Zwolle-Kampen;

  • c. gebiedsprogramma: jaarlijks voortschrijdend meerjarenprogramma voor de periode 2007 tot en met 2013 tot uitvoering van het pMJP in een gebied. Het programma wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten in overleg met gemeenten en waterschappen in een gebied;

  • d. plattelandsontwikkelingsprogramma: programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling voor Nederland met betrekking tot de programmeringsperiode 2007-2013, zoals goedgekeurd door de Commissie krachtens artikel 18 van verordening (EG) nr. 1698/2005 of herzien krachtens artikel 19 van die verordening;

  • e. pMJP: het provinciale meerjarenprogramma voor het landelijk gebied zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied;

  • f. POP-verordening: Verordening (EG) 1698/2005 Pb L277/113 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);

  • g. steunmaatregel: een steunmaatregel als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van het EG-verdrag;

  • h. uitvoeringsverordening POP: Verordening (EG) nr. 1974/2006 Pb L368/15 van de Raad van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling;

  • i. vrijstellingsverordening: een door de Europese Commissie vastgestelde verordening op basis van artikel 1, lid 1 van Verordening (EG) 994/98 Pb L142 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen;

  • j. vrijstellingsverordening Landbouw: Verordening (EG) 1857/2006 Pb L 358/3 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001;

  • k. Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EG) nr. 800/2008, Pb L 214/3 van de commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening);

  • l. POP-maatregel: maatregel die uitvoering krijgt binnen het plattelandsontwikkelingsprogramma. De criteria voor deze maatregelen zijn opgenomen in de onderscheiden maatregelfiches (http://www.regiebureau-pop.eu/nl/info/4/65/maatregelfiches).

  • m. BBL: Bureau Beheer Landbouwgronden.

Artikel 9.1.2. Criteria

218

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de uitvoering van het pMJP en die passen in een gebiedsprogramma.

Artikel 9.1.3. POP-subsidie Algemeen
  • 219

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen ter uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de inhoudelijke prestaties in het pMJP. 220

  • 2. POP-subsidie wordt uitsluitend verstrekt onder de ter uitvoering van bijlage II, punt 5 van de Uitvoeringsverordening POP opgenomen voorwaarden in het Plattelandsontwikkelingsprogramma. De voorwaarden zijn van toepassing op de totale subsidie voor de activiteit. 221

  • 3. De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking: 222

    • a.

      kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd;

    • b.

      kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de ontvangstbevestiging van de aanvraag, tenzij het betreft kosten van voorbereiding, planvorming, onderzoek en voorlichting;

    • c.

      verrekenbare belastingen, heffingen of lasten; voor overheden geldt dat de BTW niet voor subsidie in aanmerking komt;

    • d.

      kosten van bodemsanering voor zover verhaal op de vervuiler of een beroep op fondsen mogelijk is;

    • e.

      kosten van rente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, boetes of sancties;

    • f.

      kosten van activiteiten die redelijkerwijs kunnen worden gedekt uit de inkomsten die met deze activiteiten verband houden;

    • g.

      kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of aan gangbare minimumkwaliteitseisen;

    • h.

      normale exploitatiekosten;

    • i.

      de aankoop van grond voor een bedrag dat hoger is dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken concrete actie. In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen kan er een hoger percentage worden vastgesteld voor concrete acties ten behoeve van milieubehoud.

  • 4. Aan POP-subsidie zijn de volgende voorschriften verbonden:

    • a.

      met de uitvoering van het project mag niet worden gestart voordat de ontvangstbevestiging van de aanvraag is ontvangen, tenzij het voorbereidings-, planvormings-, onderzoeks- of voorlichtingsactiviteiten betreft;

    • b.

      op moment van de beschikking tot subsidieverlening voor het project dienen de uit te voeren activiteiten obstakelvrij te zijn, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • c.

      de activiteiten starten uiterlijk binnen twee maanden na subsidieverlening, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • d.

      de activiteiten worden afgerond binnen twee jaren na subsidieverlening, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

    • e.

      Gedeputeerde Staten kunnen hiervan op basis van een gemotiveerd verzoek afwijken, indien er sprake is van niet verwijtbare en/of onvoorziene omstandigheden.

  • 5. De subsidieontvanger is verplicht een administratie te voeren die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor een juist inzicht in de realisatie van de te subsidiëren activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking, hetgeen inhoudt dat: 223

    • a.

      alle ontvangsten en uitgaven in de administratie zijn vastgelegd met onderliggende bewijsstukken;

    • b.

      bewijsstukken, als onderdeel van de administratie aanwezig zijn ten name van de gesubsidieerde en dat daaruit de aard van de geleverde goederen en diensten duidelijk blijkt;

    • c.

      de administratie en de daartoe behorende bescheiden worden bewaard tot 31 december 2020.

  • 6. In afwijking van artikel 1.3.3 kunnen Gedeputeerde Staten op aanvraag voorschotten verlenen tot maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag. Daarbij geldt het volgende:

    • a.

      de aanvraag wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten op een daartoe vastgesteld formulier, vergezeld van kopieën van alle te declareren facturen.

    • b.

      het voorschot wordt berekend naar rato van gemaakte en betaalde kosten, voor zover deze nog niet eerder bij een verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen;

    • c.

      Gedeputeerde Staten kunnen, in afwijking van het bepaalde onder b, voordat kosten zijn betaald, een voorschot verstrekken aan een natuurlijk persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon als deze naar genoegen van Gedeputeerde Staten de financieringsbehoefte heeft aangetoond.

  • 7. Tenzij anders bepaald brengt de subsidieontvanger drie maal per jaar schriftelijk verslag uit aan Gedeputeerde Staten over de inhoudelijke en financiële voortgang van de activiteiten en legt daarbij over een overzicht van boekingsbescheiden en een overzicht van betaalde facturen van die periode.

  • 8. Binnen drie maanden na afloop van de activiteiten dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij Gedeputeerde Staten bij de subsidieverlening een andere termijn hebben aangegeven. De aanvrager overlegt, in aanvulling op artikel 1.5.1 en artikel 1.5.2, bij de aanvraag een inhoudelijk en financieel verslag alsmede een goedkeurende controleverklaring.

Artikel 9.1.4. LEADER-aanpak
  • 1. POP-subsidie kan worden verleend voor de LEADER-aanpak, zoals bedoelt in As 4 van het Plattelandsontwikkelingsprogramma en uitgewerkt in de plaatselijke ontwikkelingsstrategie. 224

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de kosten van alle maatregelen die voldoen aan de criteria van maatregel 411, 413, 421 en 431 van bijlage 4 bij het Plattelandsontwikkelingsprogramma. 225

  • 3. In afwijking van artikel 1.2.2 wordt een aanvraag met betrekking tot de LEADER-aanpak ingediend vanaf zes weken vóór 1 maart en 1 oktober. 226

  • 4. Op een aanvraag wordt niet eerder beschikt dan nadat de desbetreffende door Gedeputeerde Staten ingestelde Plaatselijke Groep als adviesorgaan ter zake een advies heeft uitgebracht. 227

Artikel 9.1.5. Staatssteun
  • 228

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 9.1.2 wordt een aanvraag voor subsidie op grond van dit hoofdstuk geweigerd indien sprake is van een steunmaatregel en verlening van de subsidie niet in overeenstemming is met een vrijstellingsverordening of aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing als voor de betreffende activiteit een POP-subsidie wordt verleend als bedoeld in artikel 9.1.3.

  • 3. Het eerste lid is bovendien niet van toepassing als de omvang van de subsidie en de voorschriften waaronder de subsidie wordt verstrekt passen binnen een op grond van artikel 87, derde lid van het EG-Verdrag door de Commissie goedgekeurde regeling. 229

  • 4. Indien de aanvrager niet tevens eindbegunstigde is, wordt bij de beoordeling van de aanvraag op grond van dit artikel uitgegaan van de positie van de eindbegunstigde.

Artikel 9.1.6. Bijzondere bepaling over aanvragen van gemeenten en waterschappen
  • 230

  • 1. Indien het gebiedprogramma is bekrachtigd in een convenant geldt de ondertekening van het convenant door de gemeente en waterschap als aanvraag voor een subsidie, onverminderd het bepaalde in artikel 9.1.3.

  • 2. De indieningstermijn uit artikel 1.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag bij convenant wordt ingediend.

  • 3. Indien en voorzover enig subsidieplafond niet is uitgeput kunnen aanvragen ook na aanvang van het subsidietijdvak worden ingediend. Gedeputeerde Staten zullen de betrokkenen voortijdig in kennis stellen van deze mogelijkheid.

Artikel 9.1.7. Wijzigen van de subsidieverlening

Indien op grond van artikel 9 van de Wet Inrichting Landelijk gebied de bestuursovereenkomst tussen rijk en Gedeputeerde Staten van Overijssel wordt gewijzigd kan de subsidieverlening ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 9.1.8. Meerjarige subsidies
  • 231

  • 1. Subsidie als bedoeld in deze paragraaf kan worden verleend voor prestaties in een reeks van jaren. In het besluit tot subsidieverlening wordt het totale subsidiebedrag verdeeld in jaarschijven, rekening houdend met het jaar waarin de prestaties worden voorzien.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.3.3 houden Gedeputeerde Staten bij het bepalen van de hoogte van het voorschot rekening met het jaar waarin prestaties worden gerealiseerd, alsmede met het bepaalde in artikel 11 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied.

  • 3. De subsidieontvanger dient uiterlijk op 30 april een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie voor de prestaties die in het kalenderjaar daaraan voorafgaand zijn gerealiseerd.

Paragraaf 9.2 Verplaatsing van intensieve veehouderijen (pMJP 1.1.1)

232

Artikel 9.2.1. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het te verplaatsen van bedrijven (of delen daarvan) waarvoor een voorlopige koopovereenkomst met de provincie Overijssel is gesloten, als bedoeld in de Beleidsregel Verplaatsing Intensieve Veehouderijen Overijssel 2005.

Artikel 9.2.2. Criteria

Een aanvraag voor subsidie voor verplaatsing van intensieve veehouderijen moet voldoen aan het bepaalde in artikel 6 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.

Artikel 9.2.3. Grondslag subsidie
  • 233

  • De subsidie bedraagt:

  • a. een vergoeding voor de sloopkosten van bedrijfsgebouwen van de intensieve veehouderij op de te verlaten locatie van € 25,-- per m² daadwerkelijk aanwezige oppervlakte aan bedrijfsgebouwen;

  • b. een vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte verplaatsingskosten van maximaal € 500,-- per NGE aanwezige productiecapaciteit op het moment van aanvraag, tot een maximum van € 100.000,--. 234

  • c. een bijdrage voor kosten van de verbetering van de publieke weginfrastructuur op de vestigingslocatie. De bijdrage aan de ondernemer bedraagt maximaal 25% van de totale investering in de weginfrastructuur met een maximum van € 50.000,--.

  • d. indien de hervestiginglocatie een bestaande agrarische bedrijfslocatie is én er geen sprake is van samenvoeging: een vergoeding voor de sloopkosten van € 25,-- per m² voor de sloop van op de hervestiginglocatie niet bruikbare bedrijfsgebouwen.

Artikel 9.2.4. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 9.2.5. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling
  • 235

  • 1. De vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 9.2.3, onder b en c tot een bedrag van € 25.000,-- vindt, in afwijking van artikel 1.5.1 plaats overeenkomstig artikel 1.5.2, met dien verstande dat de aanvrager tevens een verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten overlegt.

  • 2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid een financieel verslag en een verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.

Paragraaf 9.3 Omvorming van intensieve veehouderijbedrijven (pMJP 1.1.2)

[ingetrokken]

Paragraaf 9.4 Duurzame ontwikkeling landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's - pMJP 1.1.3)

236

Artikel 9.4.1. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen in het kader van de duurzame ontwikkeling van de landbouwontwikkelings-gebieden in het Reconstructiegebied Salland-Twente subsidie verstrekken voor:

  • a. de uitwerking van een Ontwikkelingsplan voor een landbouwontwikkelingsgebied (LOG's);

  • b. publieke investeringen voor de verbetering van openbare wegen;

  • c. publieke investeringen voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;

  • d. sloop van gebouwen ten behoeve van de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijvigheid;

  • e. modernisering van landbouwbedrijven door investeringen in gemeenschappelijke voorzieningen.

Artikel 9.4.2. Criteria
  • Een aanvraag voor stimulering van duurzame ontwikkeling van landbouwontwikkelingsgebieden moet voldoen aan de volgende criteria:

  • 1. de aanvraag is afkomstig van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon.

  • 2. de aanvraag heeft betrekking op een LOG in het reconstructiegebied Salland-Twente.

  • 3. het Ontwikkelingsplan voor een LOG moet voldoen aan de volgende vereisten:

    • a.

      het plan draagt bij aan het creëren van goede ruimtelijke randvoorwaarden voor deontwikkeling van de intensieve veehouderij;

    • b.

      het plan bevat een (globale) indicatie en onderbouwing van het aantal  nieuwvestigingslocaties in het LOG;

    • c.

      het plan leidt tot een goede beeldkwaliteit in het LOG;

    • d.

      het plan voldoet aan het relevante milieu- en waterbeleid;

    • e.

      het plan bevat een uitvoeringsparagraaf.

  • 4. de verbetering, aanleg van de openbare wegen of nutsvoorzieningen is nodig in verband met de uitbreiding of vestiging van één of meerdere intensieve veehouderijen in het landbouwontwikkelingsgebied.

  • 5. de publieke investeringen in ruimtelijke kwaliteit zijn nodig voor de ontwikkeling van uitbreiding en vestiging van een of meerdere intensieve veehouderijen en zijn aanvullend op de investeringen in ruimtelijke kwaliteit die ondernemers op grond van het reconstructieplan Sallend-Twente en het Ontwikkelingsplan van het LOG geëist worden bij vestiging of uitbreiding van intensieve veehouderijen.

  • 6. de voordelen van de sloop van hinderende bebouwing dient aan minimaal 3 omliggende bedrijven ten goede te komen.

  • 7. ingeval de aanvraag private investeringen betreft, voldoet de subsidie aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.

  • 8. een gemeente kan alleen een subsidie aanvragen voor projecten en activiteiten opgenomen in een ontwikkelingsplan voor een LOG zoals bedoeld in het derde lid.

  • 9. voor projecten en activiteiten waarvoor subsidie aangevraagd wordt dient een projectplan met kostenbegroting ingediend te worden.

  • 10. de noodzaak tot verbetering van openbare wegen wordt onderbouwd met verkeersonderzoek dat aantoont dat verbetering van de wegen nodig is als gevolg van de uitbreiding of vestiging van intensieve veehouderij waarvoor een aanvraag voor een bouwvergunning bij de gemeente is ingediend.

Artikel 9.4.3. Grondslag subsidie
  • De subsidie voor:

  • a. de opstelling van ontwikkelingsplannen bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten.

  • b. publieke investeringen in een LOG bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten. Indien er bij verbetering van de openbare wegen of nutsvoorzieningen sprake is van achterstallig onderhoud, behoudt Gedeputeerde Staten zich het recht voor een lager subsidiepercentage te hanteren, afhankelijk van de mate van het achterstallige onderhoud.

  • c. private investeringen in een LOG bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten.

Artikel 9.4.4. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

Ingeval de aanvraag afkomstig is van een gemeente overlegt zij in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid  tevens het ontwikkelingsplan voor een LOG zoals bedoeld in artikel 9.4.2 derde lid.

Artikel 9.4.5. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 9.4.6. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling
  • 237

  • 1. De vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 9.4.1, sub e, tot een bedrag van € 25.000,-- vindt plaats overeenkomstig artikel 1.5.2, met dien verstande dat de aanvrager tevens een verslag en verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten overlegt.

  • 2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 9.4.1, sub e tevens een financieel verslag en verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.

Paragraaf 9.5 Kavelruil (pMJP 1.1.5 en 1.1.6)

238

Artikel 9.5.1. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. de voorbereiding van projecten voor wettelijke herverkaveling (waaronder voorlichting, verkavelingsanalyse, planvorming);

  • b. de uitvoering van projecten voor wettelijke herverkaveling (o.a. uitvoering ruilplan, ruilkosten, (lichte) kavelaanvaardingswerken); en daarmee samenhangende en voor kavelaanvaarding noodzakelijke investeringen in energievoorzienings- en waterhuishoudingsmaatregelen die de duurzaamheid van de landbouw vergroten.

  • c. de voorbereiding en uitvoering van projecten voor planmatige vrijwillige kavelruil; en daarmee samenhangende investeringen in energievoorzienings- en waterhuishoudingsmaatregelen die de duurzaamheid van de landbouw vergroten(waaronder voorlichting, verkavelingsanalyse, planvorming).

  • d. vrijwillige kavelruil zonder planmatig karakter.

Artikel 9.5.2. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie ter verbetering van de landbouwstructuur moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvraag voor activiteiten genoemd in artikel 9.5.1, sub a, b en c, is afkomstig van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon.

  • b. bij de aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 9.5.1, sub a, b en c, overlegt de aanvrager een projectplan dat aan de volgende eisen voldoet:

    • -

      een duidelijke begrenzing van het projectgebied. De omvang van het projectgebied is minimaal 300 hectare;

    • -

      het plan bevat de volgende elementen: beschrijving van de doelstelling en de beoogde resultaten, beschrijving van de aanpak en activiteiten, planning, organisatie, begroting en financieringsvoorstel.

  • c. bij de aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 9.5.1, sub b en c, overlegt de aanvrager een projectplan dat in aanvulling op de in het tweede lid genoemde gegevens voldoet aan de eis dat door de uitvoering van het projectplan de gemiddelde kavelgrootte van de gronden in het projectgebied in gebruik van de bij de herverkaveling en /of planmatige kavelruil betrokken grondgebonden landbouwbedrijven met minimaal 10% vergroot wordt

  • d. op subsidies die worden verstrekt op grond van artikel 9.5.1, sub a, b en c, is artikel 9.1.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 125.

  • e. aanvragen voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 9.5.1, sub d, voldoen aan de volgende criteria:

    • -

      minimaal 3 grondeigenaren brengen onroerende zaken in en na de ruiling krijgen minimaal 2 eigenaren weer gronden terug;

    • -

      de gronden waarvoor subsidie gevraagd worden liggen in de provincie Overijssel;

    • -

      de ruiling leidt tot een betere verkaveling in het belang van landbouw al dan niet in samenhang met natuur of landschap.

  • f. de subsidie als bedoeld in artikel 9.5.1, sub d, moet voldoen aan het bepaalde in artikel 13 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.

Artikel 9.5.3. Grondslag subsidie
  • a. De subsidie voor de voorbereiding van wettelijke herverkavelingsprojecten als bedoeld in artikel 9.5.1, sub a, bedraagt voor overheden en organisaties met een publieke activiteit maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

  • b. De subsidie voor de uitvoering van wettelijke herverkavelingsprojecten als bedoeld in artikel 9.5.1, sub b, bedraagt voor overheden en organisaties met een publieke activiteit maximaal 90%. Subsidie voor investeringen in of door ondernemingen bedraagt maximaal 40%.

  • c. de subsidie voor planmatige vrijwillige kavelruil als bedoeld in artikel 9.5.1, sub c, bedraagt voor overheden en organisaties met een publieke activiteit maximaal 90% van de subsidiabele kosten. De bijdrage van de ondernemers bedraagt minimaal 10% van de projectkosten. Subsidie voor investeringen in of door ondernemingen bedraagt maximaal 40%.

  • d. de subsidie voor vrijwillige kavelruil als bedoeld in artikel 9.5.1, sub d, bedraagt 90% van de notariële kosten die ten behoeve van de kavelruil worden gemaakt.

Artikel 9.5.4. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 9.5.5. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling
  • 239

  • 1. De vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 9.5.1 sub d tot een bedrag van € 25.000,-- vindt plaats overeenkomstig artikel 1.5.2, met dien verstande dat de aanvrager tevens een financieel verslag en  een verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten overlegt.

  • 2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 9.5.3 tevens een financieel verslag en een verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.

  • 3. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 9.5.1, sub d, tevens een afschrift van de notariële akte van de aankoop van de betrokken gronden.

Paragraaf 9.6 Verplaatsing landbouwbedrijf (pMJP 1.1.5, 2.1.1 en 2.1.5)

240

Artikel 9.6.1. Subsidiabele activiteiten
  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de verplaatsing van een landbouwbedrijf ter bevordering van de grondverwerving ten behoeve van de realisering van de provinciale doelen natuur, water, recreatie of landschap en de verbetering van de ruimtelijke structuur van de landbouw.

  • 2. Gedeputeerde Staten maken bij de in het eerste lid bedoelde subsidie onderscheid in aanvragen als gronden geheel of gedeeltelijk zijn gelegen in:

    • a.

      een kaartbijlage bij dit besluit aangewezen gebied of

    • b.

      gebieden waarvoor een realisatieplan is opgesteld of 241

    • c.

      overige gronden.

Artikel 9.6.2. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie voor verplaatsing van een bedrijf moet voldoen aan de volgende criteria:

  • 1. De aanvraag is afkomstig van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die beschikt over de eigendom of over het gebruiksrecht van de bij dit bedrijf behorende grond en die voor 5 oktober 2010 een juridische verplichting met de provincie voor grondverwerving of particuliere natuurrealisatie is aangegaan. 242

  • 2. De aanvraag heeft betrekking op gronden gelegen in Overijssel, met uitzondering van de Nadere Uitwerking Rivierengebied, waarbij:

    • a.

      alle grond die het te verplaatsen bedrijf in eigendom heeft dient, vrij van enig gebruiksrecht, aan BBL in eigendom te worden overgedragen op grond van een koopovereenkomst tussen BBL en de aanvrager, of

    • b.

      de overdracht aan BBL van alle grond die het te verplaatsen bedrijf in eigendom heeft, is geregeld in een overeenkomst tussen de aanvrager en Gedeputeerde Staten inzake inbreng en toedeling van gronden vooruitlopend op het plan van toedeling als bedoeld in artikel 51 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied, artikel 62 van de Reconstructiewet concentratiegebieden of inbreng van de bij het bedrijf behorende grond in een overeenkomst tussen de aanvrager en de landinrichtingscommissie inzake inbreng en toedeling van gronden vooruitlopend op het plan van toedeling als bedoeld in artikel 196 van de Landinrichtingswet, of

    • c.

      de eigenaar van het te verplaatsen bedrijf bij de aanvraag verklaart dat alle bedrijfsgrond of een overeenkomstige oppervlakte (als onderdeel van een inrichtingsplan) zodanig wordt ingericht, dat de provinciale doelen worden gerealiseerd.

      Bij de toepassing van sub a tot en met c geldt een minimale oppervlakte voor overdracht in eigendom van 10 ha. Wanneer een bedrijf verplaatst ten behoeve van een integraal project dat de provinciegrens overschrijdt, worden deze gronden voor de berekening van de minimale oppervlakte beschouwd alsof deze in Overijssel liggen, mits de aangrenzende provincie of andere overheden een evenredige bijdrage in de kosten leveren.

  • 3. De hervestiging van een volwaardig bedrijf op een andere plaats, dient door de aanvrager binnen vierentwintig maanden na het sluiten van de in het tweede lid bedoelde overeenkomsten daadwerkelijk plaats te vinden. Indien door aantoonbare overmacht de hervestiging van een volwaardig bedrijf op een andere plaats binnen de gestelde termijn, niet mogelijk is kan de termijn voor hervestiging verlengd worden met maximaal vierentwintig maanden. De datum voor realisatie zal na verlenging nooit later zijn dan zestien maanden na het verkrijgen van de benodigde vergunningen voor de hervestiging van het bedrijf.

    243

  • 4. Voor zover de bedrijfsgebouwen gelegen zijn binnen de Ecologische Hoofdstructuur, een landinrichtingsproject, een wettelijk herverkavelingsproject of een overeenkomstige oppervlakte grond (als onderdeel van een inrichtingsplan) zodanig wordt ingericht, dat het provinciale doel wordt gerealiseerd, dient een clausule te worden opgenomen in de in het tweede lid, bedoelde overeenkomsten c.q. verklaringen dat de bedrijfsgebouwen aan het gebruik voor de landbouw worden onttrokken.

  • 5. De hervestiging van een landbouwbedrijf vindt plaats op een locatie die als duurzaam voor landbouwdoeleinden aangemerkt kan worden.

  • 6. Geen subsidie wordt verleend als:

    • -

      de aanvrager voor dezelfde bedrijfsgebouwen gebruik heeft gemaakt van de faciliteiten van het provinciale Beleidskader Rood voor Rood;

    • -

      door of namens de aanvrager op de te verlaten locatie een of meerdere landgoederen worden gevormd, overeenkomstig het Uitvoeringskader Nieuwe Landgoederen;

    • -

      de aanvrager voor dezelfde bedrijfsgebouwen gebruik maakt van de faciliteiten van de Beleidsregel Verplaatsing intensieve veehouderijen 2005;

    • -

      aan de aanvrager voor de betreffende bedrijfsgebouwen en gronden een volledige schadeloosstelling is betaald op grond van de hoofdstukken I, IV of VI van de Onteigeningswet;

    • -

      aan de aanvrager voor de betreffende bedrijfsgebouwen en gronden een volledige schadeloosstelling op vrijwillige basis is betaald.

  • 7. In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten afwijken van:

    • -

      de in het tweede lid omschreven verplichting dat alle bij het bedrijf van aanvrager behorende grond van minimaal 10 ha, of een overeenkomstige oppervlakte, aan BBL dient te worden overgedragen, dan wel ingericht (als onderdeel van een inrichtingsplan) ten behoeve van provinciale doelen;

    • -

      het vierde lid, dat bedrijfsgebouwen aan het gebruik voor landbouwdoeleinden wordt onttrokken indien de landbouwactiviteiten ten bate van provinciale doelen worden voortgezet;

    • -

      het zesde lid, het eerste en tweede onderdeel ingeval hiermee tegelijkertijd meerdere provinciale doelen worden gerealiseerd.

  • 8. De subsidie moet voldoen aan het bepaalde in artikel 6 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.

Artikel 9.6.3. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie voor aanvragen in aangewezen gebieden en gebieden waarvoor een realisatieplan is opgesteld zoals bedoeld in artikel 9.6.1, tweede lid, bedraagt:

    • a.

      100% van de daadwerkelijke gemaakte verplaatsingskosten tot een maximum subsidiebedrag van € 100.000,--, vermeerderd met

    • b.

      maximaal 40% van het verschil tussen de investeringskosten van bedrijfsgebouwen en installaties op de hervestigingslocatie en de door DLG getaxeerde waarde van gebouwen en installaties op de te verlaten locatie tot een maximum subsidiebedrag van € 300.000,--, waarbij  € 10.000,-- per geleverde ha grond wordt toegekend;

    • c.

      als op grond van artikel 9.6.2, zevende lid, eerste onderdeel, niet alle grond die het bedrijf in eigendom heeft wordt overgedragen aan BBL, wordt de subsidie als bedoeld in het eerste lid van dit artikel naar evenredigheid van de over te dragen oppervlakte grond berekend.

  • 2. Bij aanvragen door bedrijven buiten aangewezen gebieden zoals bedoeld in artikel 9.6.1, tweede lid, wordt het criterium van geleverde ha grond in artikel 9.6.3, eerste lid sub b, gewijzigd in € 10.000,-- per geleverde ha Ecologische Hoofdstructuur en geleverde ha waarbij waterdoelen worden gerealiseerd, mits het waterschap evenredig in de kosten bijdraagt.

  • 3. In afwijking van de leden 1 en 2 is het maximum subsidiebedrag € 130.000,-- als verplaatsing plaatsheeft binnen een ruilverkavelingsgebied voor landbouwdoeleinden.

  • 4. Kosten van het saneren van de bodem en fiscale claims worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend.

  • 5. De subsidie en het aankoopbedrag van het te verplaatsen bedrijf gezamenlijk bedraagt niet meer dan de hoogte van een volledige schadeloosstelling.

Artikel 9.6.4. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidieverlening
  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag om subsidie tevens de volgende informatie:

  • a. een omschrijving van de voorgenomen activiteit;

  • b. een topografische kaart met een schaal van 1:10.000 waarop de ligging en oppervlakte van het te verplaatsen bedrijf en de bijbehorende gronden, alsmede de plaats van hervestiging, waar de subsidie betrekking op heeft, zijn aangegeven;

  • c. een investeringsbegroting van de nieuwe bedrijfslocatie opgesteld door een onafhankelijk deskundige, waaruit tevens de financiële haalbaarheid van de investering blijkt;

  • d. voor zover aan de orde, een verklaring van de eigenaar dat deze de grond in eigendom, vrij van enig gebruiksrecht, over zal dragen aan BBL, ingeval de aanvrager geen eigenaar is;

  • e. voor zover aan de orde, een verklaring van de eigenaar dat deze de grond inricht overeenkomstig het provinciale doel;

  • f. een document waarmee wordt aangetoond dat hervestiging overeenkomstig artikel 9.6.2, vijfde lid zal plaatsvinden;

  • g. voor zover aan de orde, de in artikel 9.6.2, tweede lid, sub b, bedoelde overeenkomst tussen de aanvrager en de landinrichtingscommissie inzake de inbreng en de toedeling van gronden.

Artikel 9.6.5. Voorschotverlening
  • In afwijking van artikel 1.3.3 tweede of derde lid kunnen Gedeputeerde Staten alleen een voorschot verlenen:

  • a. ten behoeve van het onderdeel verplaatsingskosten op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten of binnenkort te maken kosten;

  • b. ten behoeve van het onderdeel investeringskosten als de verplaatsing obstakelvrij is.

Artikel 9.6.6. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling

244

De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 9.6.1 tevens een financieel verslag en verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.

Paragraaf 9.7 Innovatie in het agrocluster (pMJP 1.2.1)

245

Artikel 9.7.1. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. het inkopen van kennis voor het beantwoorden van een concrete kennisvraag met betrekking op een innovatief project in de landbouw- en voedselsector (vouchers);

  • b. activiteiten gericht op het versterken van het innovatieve vermogen van de agrarische bedrijven en samenwerkingsverbanden van agrarische bedrijven en andere bedrijven;

  • c. innovatieve projecten waarin wordt samengewerkt aan de ontwikkeling van nieuwe producten, productiewijzen en/of technologieën (keteninnovatie).

Artikel 9.7.2. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie ten behoeve van stimulering van innovatie in het agrocluster moet voldoen aan de volgende criteria:

  • 1. de aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub a, heeft betrekking op het gebruik van adviesdiensten en/of kennisinstellingen door (een) landbouwondernemer(s) voor een innovatief project en is afkomstig van een landbouwbedrijf, van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven of van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven en andere bedrijven of organisaties.

  • 2. de aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub b, heeft betrekking op ondersteuning van de vorming en professionalisering van clusters, ketens en netwerken van bedrijven gericht op een of meer van de volgende activiteiten:

    • a.

      innovatie;

    • b.

      kennisontwikkeling;

    • c.

      kennisspreiding in het agrocluster en is afkomstig van een landbouwbedrijf of van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven of van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven en andere bedrijven of organisaties, waarbij minimaal 10 bedrijven deelnemen in het project of waarbij het project direct bijdraagt aan het verhogen van het innovatief vermogen van een aanzienlijk gedeelte van de landbouw- en voedselsector.

  • 3. de aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub c, heeft betrekking op een samenwerkingsproject van landbouwbedrijven of van landbouwbedrijven met andere partners (keten en/of gebiedspartijen) en/of kennisinstellingen, gericht op product-, proces- en systeeminnovaties in de landbouw- en voedselsector.

  • 4. de activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1 hebben een innovatieve waarde voor de sector of een deel daarvan.

  • 5. subsidieverlening aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 4 dan wel artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 9.7.3. Grondslag subsidie
  • 1. De steun voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub a wordt in natura in de vorm van een gesubsidieerde dienst toegekend. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub a bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten per project, met een maximum subsidiebedrag van € 6.500,-- (een voucher) en voor samenwerkingsverbanden € 13.000, -- (twee vouchers).

  • 2. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub b, bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten, met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per driejarige periode per eindbegunstigde.

  • 3. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub c, bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten per project met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per deelnemer en maximum subsidiebedrag van € 250.000,-- in totaal.

Artikel 9.7.4. Indieningstermijn aanvraag
  • 1. In afwijking van artikel 1.2.2. geldt voor een aanvraag op grond van artikel 9.7.1. sub c dat :

    • a.

      een aanvraag ingediend kan worden vanaf 1 juli van het betreffende kalenderjaar;

    • b.

      een aanvraag  ontvangen moet zijn vóór 1 september van het betreffende kalenderjaar.

  • 2. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.

Artikel 9.7.5. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 9.7.6. Adviescommissie
  • 1. Gedeputeerde Staten leggen subsidieaanvragen op grond van artikel 9.7.1, sub a en sub c, voor aan respectievelijk de adviescommissie landbouwinnovatie keteninnovatieregeling en de adviescommissie landbouwinnovatie agrokennisvouchers, die binnen 6 weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengen.

  • 2. De adviescommissies adviseren Gedeputeerde Staten over de innovatieve waarde en de kwaliteit van het project.

Artikel 9.7.7. Volgorde van behandeling

Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.7.1, sub c, die voor 1 september zijn ingediend en die voldoen aan de in artikel 9.7.2 genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dat toestaat.

Artikel 9.7.8. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling
  • 246

  • 1. De vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 9.7.1, sub b en c, tot een bedrag van € 25.000,-- vindt plaats overeenkomstig artikel 1.5.2, met dien verstande dat de aanvrager tevens een financieel verslag en verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten overlegt.

  • 2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 9.7.1, sub b en c tevens een financieel verslag en een verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.

Paragraaf 9.8 Hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing (VAB - pMJP 3.1.1)

247

Artikel 9.8.1. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. het opstellen van een erfinrichtingsplan en het geschikt maken van de vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) voor andere economische functies dan landbouw; 248

  • b. het vergroten van landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de VAB waarin een nieuwe economische functie komt en/of het erf waarop dit plaatsvindt, mits dit gebaseerd is op een transformatieplan dat voldoet aan het bepaalde in hoofdstuk 4, paragraaf 8 (industrieel en agrarisch erfgoed).

Artikel 9.8.2. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie voor het bevorderen hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. De nieuwe functie past binnen het gemeentelijk VAB-beleid.

  • b. Het moet gaan om een renderende investering die een substantieel (extra) inkomen oplevert.

  • c. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening, danwel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.

  • d. Geen subsidie wordt verleend voor het ombouwen of geschikt maken van de VAB voor het stallen van caravans.

  • e. Subsidie voor sloop wordt alleen toegekend wanneer het een cultuurhistorisch waardevol gebouw betreft met een slechte bouwkundige staat dat in de oorspronkelijke staat met gebruik van oorspronkelijke materialen wordt herbouwd.

Artikel 9.8.3. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie voor het opstellen van een erfinrichtingsplan en het geschikt maken van een VAB als bedoeld in artikel 9.8.1, sub a, bedraagt maximaal 25% van de werkelijke kosten met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per 3 jaar, uitgaande van de datum van beschikking.

  • 2. Subsidie voor het geschikt maken van een VAB als bedoeld in artikel 9.8.1, sub a, in combinatie met subsidie voor het vergroten van landschappelijke en cultuurhistorische waarden als bedoeld in artikel 9.8.1, sub b, bedraagt maximaal 40% van de werkelijke kosten met een maximum subsidiebedrag van € 150.000,-- per 3 jaar, uitgaande van de datum van beschikking.

Artikel 9.8.4. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens een bedrijfsplan.

Artikel 9.8.5. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 9.9 Toepassing stikstof emissiebeperkende maatregelen en technieken op landbouwbedrijven in het kader van Natura 2000 (pMJP 1.3.2)

249

Artikel 9.9.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Landelijke regelgeving: de vigerende regelgeving van de Rijksoverheid ter beperking van stikstofemissies uit huisvestingssystemen van veehouderijen: de Wet ammoniak en veehouderij en het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderijen;

  • b. Beleidskader stikstof: Beleidskader Natura 2000 stikstof en veehouderijen (Besluit Gedeputeerde Staten van Overijssel van 27 april 2010);

  • c. Beleidsregel stikstof: Beleidsregel Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen (besluit Gedeputeerde staten van 13 april 2010);

  • d. Drempelwaarde: depositie, op de rand van een Natura 2000 gebied, van één procent van de kritische depositiewaarde van het meest kritische habitattype binnen datzelfde Natura 2000-gebied;

  • e. N-depositie: neerslag van stikstofverbindingen uit de atmosfeer op een habitat binnen een beschermd natuurgebied, waarbij de belasting op het meest belaste punt binnen het habitat uitgedrukt wordt in mol N/ha/jr en de belasting op het habitat als geheel in mol N/jr; De berekening vindt plaats overeenkomstig artikel 7, lid 2 van de Beleidsregel stikstof;

  • f. N-emissie: uitstoot van ammoniak vanuit een veehouderij. Deze wordt uitgedrukt in kilogram ammoniak per dierplaats per jaar;

  • g. Kritische depositiewaarde: de in Alterra-rapport 1654 per Natura 2000-gebied vastgelegde waarde die aangeeft wat de gevoeligheid van een in het betrokken gebied voorkomend habitattype is voor de invloed van stikstofdepositie;

  • h. Piekbelaster: N-depositie van 50% of meer van de kritische depositiewaarde van het meest kritische habitattype binnen een Natura 2000 gebied als gevolg van een individueel bedrijf op de meest belaste punten.

Artikel 9.9.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • 1. projecten gericht op de kennisontwikkeling en de verspreiding van kennis met betrekking tot technieken en maatregelen voor de vermindering van stikstofemissie vanuit veehouderijbedrijven in Overijssel; 250

  • 2. investeringen in stikstofemissiebeperkende maatregelen en technieken op landbouwbedrijven in Overijssel waarmee lagere stikstofemissies vanuit deze bedrijven gerealiseerd worden dan die op grond van de normen van de landelijke regelgeving vereist zijn. 251

Artikel 9.9.3. Criteria
  • Een aanvraag voor een activiteit genoemd in artikel 9.9.2. moet voldoen aan de volgende criteria:

  • 1. De aanvraag voor de activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2 eerste lid moet betrekking hebben op projecten voor:

    • a.

      Kennisontwikkeling en kennisverspreiding door middel van praktijknetwerken.

    • b.

      Advisering aan landbouwers voor de opstelling en uitvoering van bedrijfsplannen voor de vermindering van de stikstofemissie.

  • 2. Aanvragen voor activiteiten zoals bedoeld onder artikel 9.9.2 eerste lid kunnen worden ingediend door een samenwerkingsverband van landbouwbedrijven of van landbouwbedrijven met andere partners (keten en/of gebiedspartijen) en/of kennisinstellingen.

  • 3. Aanvragen voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2 tweede lid kunnen worden ingediend door landbouwbedrijven met een minimale bedrijfsgrootte van 40 NGE.

  • 4. Investeringen zoals bedoeld in artikel 9.9.2 tweede lid moeten gebruikt worden om lager   gemiddelde stikstofemmissie per dierplaats te realiseren.

  • 5. Subsidie als bedoeld in artikel 9.9.2 eerste lid, waarbij een landbouwbedrijf eindbegunstigde is moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie waarbij andere ondernemingen eindbegunstigde zijn moet voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

  • 6. Subsidie als bedoeld in artikel 9.9.2, tweede lid, moet voldoen aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.

  • 7. Op subsidies die worden verstrekt op grond van artikel 9.9.2, is artikel 9.1.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 121.

Artikel 9.9.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2, eerste lid bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2, tweede lid bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten, met een maximum subsidiebedrag van € 400.000,-- per bedrijf in een periode van drie fiscale jaren, uitgaande van de datum van beschikking.

  • 3. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2, tweede lid waarbij sprake is van investeringen die leiden tot extra kosten voor de bescherming van het milieu door de sanering van piekbelastingen op Natura 2000 gebieden middels technische maatregelen en die geen uitbreiding van de productiecapaciteit tot gevolg hebben, bedraagt maximaal 60% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 400.000,-- per bedrijf in een periode van drie fiscale jaren, uitgaande van de datum van beschikking.

Artikel 9.9.5. Subsidiabele kosten
  • 1. In aanvulling op artikel 1.1.5 komen voor subsidie als bedoeld in artikel 9.9.2, tweede lid de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      de bouw en de aanpassing van de inrichting van bedrijfsgebouwen;

    • b.

      de aanschaf van machines en apparatuur;

    • c.

      met de onder sub a en b genoemde investeringen samenhangende advieskosten tot een maximum van 10% van de totale investering.

  • 2. De subsidiabele kosten zoals genoemd in het eerste lid zijn maximaal de meerkosten van investeringen om lagere stikstofemissies te realiseren dan vereist op grond van de landelijke regelgeving ten opzichte van de kosten van de investeringen die gemaakt zouden moeten worden om te voldoen aan de normen van de landelijke regelgeving. Kosten die worden gemaakt om te voldoen aan de eisen waaraan op grond van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij in 2013 voldaan moet zijn, zijn niet subsidiabel. Deze bedrijven komen wel voor subsidie in aanmerking voor kosten van maatregelen die een minstens 10% lagere emissie opleveren dan waaraan in 2013 moet worden voldaan.

Artikel 9.9.6. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid bij de aanvraag om subsidie tevens:

  • a. een berekening en onderbouwing van de meerkosten van de investering om stikstofemissiebeperkende maatregelen te treffen, die verder gaan dan is voorgeschreven in de landelijke regelgeving;

  • b. een berekening van de huidige N-emissie van het landbouwbedrijf van de aanvrager en de N-emissie van dit landbouwbedrijf na de investering;

  • c. een berekening van de huidige N-depositie van het landbouwbedrijf van de aanvrager en de nieuwe N-depositie na de investering van dit landbouwbedrijf op het nabij gelegen Natura 2000 gebied, indien van toepassing.

Artikel 9.9.7. Volgorde van behandeling
  • 1. In afwijking van artikel 1.1.3 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan het gestelde in de artikel 9.9.2 in een prioriteitsvolgorde:

    • a.

      Ten eerste wordt prioriteit gegeven aan aanvragen van landbouwbedrijven met een N-depositie op een Natura 2000-gebied boven de dempelwaarde van 1% van de kritische depositiewaarde.

    • b.

      Ten tweede worden de aanvragen geprioriteerd op basis van de door de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd verminderde N-depositie op een nabij gelegen Natura 2000 gebied.

    • c.

      Ten derde worden de aanvragen geprioriteerd op basis van de door de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd vermeden N-depositie op een nabij gelegen Natura 2000 gebied.

  • 2. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dat toelaat

Artikel 9.9.8. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 9.9.9. Weigeringsgrond

Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als er sprake is van vervangingsinvesteringen of investeringen op intensieve veehouderijbedrijven in extensiveringsgebieden in het Reconstructiegebied Salland-Twente.

Artikel 9.9.10. Verplichtingen subsidieontvanger

De activiteit moet binnen 2 jaar na subsidieverlening zijn uitgevoerd.

Artikel 9.9.11. Indieningstermijn aanvraag
  • 1. In afwijking van artikel 1.2.2. wordt een subsidieaanvraag vier keer per jaar, voor 1 maart, 1 juni, 1 september en 1 november van het betreffende kalenderjaar ingediend.

  • 2. Een onvolledige subsidieaanvraag kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling c.q. wijziging van de aanvraag betreft.

  • vervallen.

Paragraaf 9.10 Verwerven areaal nieuwe natuur voor EHS (pMJP 2.1.1 en 2.1.5)

[Ingetrokken]

Paragraaf 9.11 Inrichten areaal EHS conform natuurdoelen (pMJP 2.1.4 en 2.2.6)

[Ingetrokken]

Paragraaf 9.12 Nieuwe natuur op landgoederen (pMJP 2.1.3 en 2.1.6)

[Ingetrokken]

Paragraaf 9.13. Versterking van de twee Nationale Parken De Weerribben-Wieden en Sallandse Heuvelrug door uitvoering van de beheers- en inrichtingsplannen (pMJP 2.2.3)

252

Artikel 9.13.1. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die gericht zijn op beheer, inrichting, natuurgerichte recreatie, voorlichting en onderzoek van nationale parken de Sallandse Heuvelrug of De Weerribben-Wieden.

Artikel 9.13.2. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie voor versterking van een nationaal park moet voldoen aan de volgende criteria:

  • 1. De activiteit is opgenomen in het bestedingsplan van het desbetreffende Nationale Park.

  • 2. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 9.13.3. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 9.13.4. Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.5 derde lid zijn de kosten van dat deel van de activiteiten dat al heeft plaatsgevonden voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.

Artikel 9.13.5. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 9.14 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

253

Artikel 9.14.1. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. uitbreiding van de investering ter versterking van ruimtelijke kwaliteit die een particulier of onderneming moet leveren op basis van artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel.

  • b. Uitvoeren van een adviestraject  ten behoeve van initiatieven waarvoor de  kwaliteitsimpuls groene omgeving zoals genoemd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel van toepassing is.

  • 254

Artikel 9.14.2. Criteria
  • 1. De aanvraag voor een subsidie Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving als bedoeld in artikel 9.14.1 sub a, moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      De aanvrager van de subsidie is een gemeente in Overijssel;

    • b.

      De extra investering moet bijdragen aan een versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving door versterking van de gebiedskenmerken en moet bijdragen aan realisering van de provinciale beleidsdoelstellingen;

    255

    • c.

      De extra investering moet plaats vinden in de Groene Omgeving zoals bedoeld in de Omgevingsvisie;

    • d.

      Het mag niet gaan om kosten die de aanvrager moet maken op basis van reguliere taakuitoefening of om kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd;

    256

    • e.

      Het beheer van de investering in de ruimtelijke kwaliteit moet duurzaam geregeld zijn

    257

  • 2. De aanvraag voor een subsidie Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving als bedoeld in artikel 9.14.1 sub b moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager van de subsidie is een gemeente in Overijssel;

    • b.

      het adviestraject wordt uitgevoerd door (een) erkende deskundige(n);

    • c.

      de aanvraag is ingediend voor 15 november 2011;

    • d.

      het adviestraject resulteert in een ontwikkel- of inrichtingsplan waarin minimaal de volgende aspecten met betrekking tot het initiatief minimaal zijn verwerkt:

    • i.

      Landschapsanalyse;

    • ii.

      Locatie-analyse;

    • iii.

      Randvoorwaarden voor beeldkwaliteit (situering, vormgeving, materiaal- en kleurgebruik);

    • iv.

      Landschapsplan voor locatie en zo nodig de omgeving indien sprake is van nieuwe ontwikkelingen en grootschalige uitbreidingen zoals omschreven in het ‘werkboek kwaliteitsimpuls groene omgeving (september 2010);

    • v.

      Inzicht in de balans tussen geboden ontwikkelingsruimte enerzijds en investeringen in de ruimtelijke kwaliteit anderzijds.

    258

    • e.

      de kosten voor een adviestraject bedragen minimaal € 3.000,-- en maximaal € 10.000,-- per initiatief.

Artikel 9.14.3. Grondslag subsidie 

1. De subsidie als bedoeld in artikel 9.14.1. sub a bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van drie maal het bedrag dat de particulier moet investeren ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving, met een maximum van € 75.000,-- per aanvraag.

2. De subsidie als bedoeld in artikel 9.14.1. sub b bedraagt per gemeente maximaal € 30.000,--.

259

Artikel 9.14.4. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid bij de aanvraag tevens een plan inhoudende de extra investering ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit. In het plan is minimaal opgenomen:

  • a. Een onderbouwd kostenoverzicht van de investering die gedaan wordt door de particulier of de ondernemer;

  • b. Een onderbouwd kostenoverzicht van de kosten van de extra investering die gedaan wordt door de gemeente;

  • c. Hoe het beheer van de ruimtelijke kwaliteit in de toekomst is gewaarborgd;

  • d. Een motivatie waarom de extra investering bijdraagt aan een versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving door versterking van de gebiedskenmerken en bijdraagt aan de realisering van de provinciale beleidsdoelstellingen.

Artikel 9.14.5. Verplichtingen subsidieontvanger

De subsidieontvanger moet de prestatie in 2012 hebben gerealiseerd.

Artikel 9.14.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 9.14.7. Vaststelling subsidie
  • 1. In aanvulling op artikel 1.5.1. worden subsidies van meer dan € 25.000,-- voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.14.1. sub b direct vastgesteld.

  • 2. Artikel 1.5.2. en 1.5.5. zijn niet van toepassing op subsidies voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.14.1. sub b.

Paragraaf 9.15 Uitvoeren van uitvoeringsprogramma's Nationale Landschappen (pMJP 2.3.3)

Artikel 9.15.1. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van projecten die passen in het ontwikkelingsprogramma van een Nationaal Landschap. Hierbij bestaat er onderscheid in:

  • 1. geprogrammeerde projecten, waarbij de uitvoerder is aangewezen in het betreffende Uitvoeringsprogramma;

  • 2. projecten die passen binnen een in het uitvoeringsprogramma uitgewerkte programmalijn;

  • 3. niet geprogrammeerde projecten voor kleinschalige initiatieven.

Artikel 9.15.2. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9.15.1 moet voldoen aan de volgende criteria:

  • 1. Het project past binnen het uitvoeringsprogramma en draagt aantoonbaar bij aan het realiseren van het uitvoeringsprogramma. Dit houdt in dat het project of de activiteit bijdraagt aan:

    • a.

      de versterking van het landschap volgens kernkwaliteiten omschreven in de Omgevingsverordening Overijssel (artikel 2.6.3) en

    • b.

      de vergroting van de toegankelijkheid van het landschap voor toerist, recreant en inwoner of

    • c.

      de versterking van sociaaleconomische structuur van een voor landschapsbeheer of -ontwikkeling belangrijke onderneming of gemeenschap.

  • 2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9.15.1 eerste lid kan alleen worden ingediend door of namens de betreffende uitvoerder.

  • 3. In aanvulling op de leden 1 en 2 geldt in Nationaal Landschap IJsseldelta voor projecten als bedoeld in artikel 9.15.1 derde lid, dat de aanvraag voor subsidie afkomstig is van particulieren en rechtspersonen, niet zijnde publiekrechtelijke rechtspersonen.

  • 4. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

  • 5. Geen subsidie wordt verstrekt voor prestaties binnen Nationaal Landschap Noord Oost Twente die op grond van paragraaf 9.16 (Groene en Blauwe Diensten) voor subsidie in aanmerking kunnen komen.

Artikel 9.15.3. Grondslag subsidie
  • 1. De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 9.15.1, eerste en tweede lid is afhankelijk van het belang en de financieringsmogelijkheden van de aanvrager en bedraagt maximaal 75 % van de totale projectkosten.

  • 2. In afwijking van artikel 1.1.4, tweede lid geldt bij stapeling van deze subsidie met een subsidie uit paragraaf 9.16, 9.17 en 9.18 (Groene en Blauwe diensten) een maximum van 90% van de subsidiabele kosten.

  • 3. De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 9.15.1, derde lid bedraagt voor projecten in Nationaal Landschap IJsseldelta maximaal 75% van de totale projectkosten met een maximum van € 15.000.

Artikel 9.15.4. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 9.16 Uitvoering Groene en Blauwe diensten (pMJP 2.4.1 - 2.4.3)

260

Artikel 9.16.1. Subsidiabele activiteiten
  • 261

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de vergoeding van maatregelen en activiteiten op het gebied van landschap, natuur, water, cultuurhistorie en recreatie die de kwaliteit van het landelijk en stedelijk gebied verhogen.

  • 2. De subsidie zoals bedoeld in het eerste lid betreft de volgende activiteiten:

    • a.

      aanleg- en herstelwerkzaamheden;

    • b.

      inzet en gebruik van de grond;

    • c.

      onderhoudsactiviteiten waaronder mede begrepen het doelbewust nalaten of dulden hiervan;

    • d.

      gebruik van materialen;

    • e.

      educatie en professionalisering.

Artikel 9.16.2. Criteria
  • Een aanvraag voor uitvoering van Groene en Blauwe diensten moet voldoen aan de volgende criteria:

  • 1. Een aanvraag voor uitvoering van Groene en Blauwe diensten heeft betrekking op activiteiten die in het kader van de pilot Boeren voor Natuur Twickel worden uitgevoerd en waarvoor door de Europese Commissie op 27 juli 2006 resp. 19 november 2007, steunnummers N58/2005, resp. N476/2007 goedkeuring aan is verleend.

  • 2. Geen subsidie wordt verleend:

    • a.

      indien er op grond van enig wettelijk voorschrift de plicht bestaat tot het verrichten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      indien er voor de activiteiten een subsidiemogelijkheid bestaat op grond van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel, de Subsidieregeling Natuur Overijssel of de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Overijssel. 262

Artikel 9.16.3. Grondslag subsidie
  • 263

  • 1. De subsidie voor aanleg, beheer en herstel bedraagt maximaal 75% van de totale kosten van activiteiten: 264

    • a.

      indien:

    • -

      de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP voor 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is opgenomen voor de periode 2009-2011;

    • -

      de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2011 gerealiseerd zijn, en

    • -

      de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten.

    • b.

      of indien:

    • -

      de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP na 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is opgenomen voor de periode 2010-2012,

    • -

      de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2012 gerealiseerd zijn, en

    • -

      de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten.

  • 2. De subsidie voor aanleg, beheer en herstel bedraagt in de overige gevallen maximaal 50% van de totale kosten van activiteiten.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid betreft de subsidie voor het randenbeheer, onderdeel natte randen, maximaal 25% van de totale kosten van activiteiten in de hiertoe in het Beleidskader Groene en Blauwe diensten 2006 aangegeven gebieden met grote bestaande ecologische waarden.

  • 4. In afwijking van het tweede en derde lid, bedraagt de subsidie voor het randenbeheer, onderdeel natte randen, in de Nationale Landschappen Noordoost Twente en IJsseldelta maximaal 75% van de totale kosten van activiteiten, indien voor de periode 2009-2011, respectievelijk 2010-2012, aan de voorwaarden genoemd in het eerste lid, sub a of b is voldaan. 265

Artikel 9.16.4. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidieverlening
  • 266

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid  overlegt de aanvrager een projectvoorstel dat voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      een begrenzing van het gebied waarop het voorstel betrekking heeft;

    • b.

      een beschrijving en analyse van het landschap van het gebied waaronder opbouw en identiteit van het landschap, het in het gebied voorkomende watersysteem, de betekenis van en voor gebruiksfuncties, de cultuurhistorische, aardkundige, ecologische waarden, de belevingswaarden waaronder openheid, beslotenheid, zichtlijnen, opgaande begroeiing, recreatieve ontsluiting en de waardering van het landschap;

    • c.

      een visie op behoud en ontwikkeling van het landschap van het gebied;

    • d.

      een overzicht van meetbare doelstellingen met betrekking tot de inzet van Groene en Blauwe diensten in het gebied alsmede de wijze van monitoring en evaluatie hiervan;

    • e.

      een beschrijving van de wijze van uitvoering van Groene en Blauwe diensten in het gebied, waaronder een nauwkeurige omschrijving van te treffen maatregelen onderscheiden naar aanleg, beheer en herstel;

    • f.

      een beschrijving van de wijze van financiering en een begroting van de benodigde financiële middelen;

    • g.

      een beschrijving van de wijze van organisatie;

    • h.

      een beschrijving van de manier waarop de communicatie zal plaatsvinden;

    • i.

      de waarborgen voor een duurzaam behoud van het resultaat van de uitgevoerde Groene en Blauwe diensten in het gebied.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager tevens een afschrift van een overeenkomst met het Nationaal Groenfonds, strekkende tot de openstelling van een rekening-courant.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing ingeval de aanvrager een gemeente of waterschap is, mits de aanvraag bij het sluiten van het convenant zoals bedoeld in artikel 9.16.2 derde lid past in het gemeentelijk Landschapsontwikkelingsplan of enig vergelijkbare planvorm.

Artikel 9.16.5. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 9.16.6. Verplichtingen van de subsidieontvanger
  • 267

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht de gesubsidieerde activiteiten te laten uitvoeren door één of meerdere particuliere beheerders. Onder particuliere beheerders wordt hierbij verstaan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die krachtens zakelijk of duurzaam persoonlijk recht beschikt over het recht tot gebruik en beheer van gronden gelegen binnen het betreffende projectvoorstel. Deze verplichting geldt niet indien Gedeputeerde Staten toepassing geven aan artikel 9.16.2 vijfde lid.

  • 2. De subsidieontvanger sluit met de beheerders bedoeld in het eerste lid schriftelijke overeenkomsten waarbij de beheerder zich bij voorbaat verbindt tot nakoming van de verplichtingen waartoe de subsidieontvanger uit hoofde van deze subparagraaf met betrekking tot de gronden binnen het betreffende projectvoorstel gehouden is, zolang de beheerder beschikt over het recht tot gebruik en beheer van die gronden. Tevens verbindt de beheerder zich, bij overdracht van het desbetreffende gebruiksrecht van de verkrijger daarvan te bedingen dat deze vanaf het moment van verkrijging de in deze volzin bedoelde verplichtingen zal nakomen en zulks ook van zijn rechtsopvolger zal bedingen.

Artikel 9.16.7. Voorschotverlening

In afwijking van artikel 1.3.3. tweede of derde lid verlenen Gedeputeerde Staten op schriftelijk verzoek van de aanvrager een voorschot tot maximaal 100% van de verleende subsidie.

Artikel 9.16.8. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling
  • 1. In afwijking van de artikelen 1.5.1 en 1.5.4 (indien de gemeente de aanvrager is) vindt de vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.1 tot een bedrag van € 25.000,-- plaats overeenkomstig artikel 1.5.2, met dien verstande dat de aanvrager tevens een financieel verslag en verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten overlegt.

  • 2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid, artikel 1.5.3 tweede lid of 1.5.4 (indien de gemeente de aanvrager is) bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 9.16.1 tevens een financieel verslag en verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.

Paragraaf 9.17 Projectvoorstel Groene en Blauwe diensten (pMJP 2.4.1 - 2.4.3)

Artikel 9.17.1. Subsidiabele activiteiten
  • 268

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen van een projectvoorstel zoals bedoeld in artikel 9.16.4, eerste lid.

  • 2. De subsidie zoals bedoeld in het eerste lid betreft de volgende activiteiten:

    • a.

      advieskosten, gebaseerd op een dagdeeltarief;

    • b.

      rapportagekosten;

    • c.

      reiskosten;

    • d.

      vergaderkosten.

Artikel 9.17.2. Criteria
  • 269

  • Een aanvraag voor subsidie voor het opstellen van een projectvoorstel moet voldoen aan de volgende criteria:

  • 1. Een aanvraag is afkomstig van een rechtspersoon.

  • 2. De subsidie voldoet aan artikel 3 van de EG-Verordening 1860/2004 dan wel wanneer de subsidie niet wordt toegekend aan een onderneming in de landbouwsector als bedoeld in die verordening, aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

  • 3. Geen subsidie wordt verleend indien voor dezelfde activiteiten een financiële bijdrage door de gemeente is verstrekt die indirect van de provincie is ontvangen.

Artikel 9.17.3. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt maximaal 75% van de totale kosten van activiteiten:

    • a.

      indien:

    • -

      de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP voor 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is opgenomen voor de periode 2009-2011;

    • -

      de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2011 gerealiseerd zijn, en

    • -

      de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten.

    • b.

      of indien: 270

    • -

      de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP na 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is opgenomen voor de periode 2010-2012,

    • -

      de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2012 gerealiseerd zijn, en

    • -

      de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten.

  • 2. De subsidie bedraagt in de overige gevallen maximaal 50% van de totale kosten van activiteiten.

  • 3. Het maximale subsidiepercentage wordt naar rato verminderd voor zover het totaal van die subsidie vermeerderd met die krachtens enig ander wettelijk voorschrift verstrekte subsidie meer dan 100% van de bedoelde kosten bedraagt.

Artikel 9.17.4. Indieningstermijn aanvraag

Artikel 1.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag afkomstig is van een gemeente of een waterschap. Wanneer de aanvrager een gemeente of een waterschap is dan zijn de hiertoe strekkende bepalingen in het convenant van toepassing.

Artikel 9.17.5. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 9.18 Organisatie van uitvoering Groene en Blauwe diensten (pMJP 2.4.1 - 2.4.3)

Artikel 9.18.1. Subsidiabele activiteiten
  • 271

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verstrekken aan een rechtspersoon die uitvoering gaat geven aan één of meerdere projectvoorstellen.

  • 2. De subsidie zoals bedoeld in het eerste lid betreft de kosten van organisatie en personeel en zijn bestemd voor de volgende activiteiten:

    • a.

      oprichting;

    • b.

      bestuurs- en secretariaatskosten;

    • c.

      fondsbeheer en - werving;

    • d.

      gebiedsmakelaardij;

    • e.

      advies;

    • f.

      professionalisering en educatie;

    • g.

      communicatie;

    • h.

      controle en monitoring.

Artikel 9.18.2. Criteria
  • 272

  • De aanvraag voor subsidie voor organisatiekosten moet voldoen aan de volgende criteria:

  • 1. De aanvraag is afkomstig van:

    • a.

      een privaatrechtelijke rechtspersoon die blijkens de statuten of oprichtingsakte specifiek is opgericht voor dan wel zich onderscheidenlijk met geen andere activiteiten bezighoudt dan het verduurzamen en overdragen van onder andere uit een of meerdere subsidies verkregen middelen voor activiteiten uit het projectvoorstel zoals bedoeld in artikel 9.16.4 van dit besluit. Artikel 9.1.5, vierde lid van dit besluit is niet van toepassing.

    • b.

      Een gemeente of waterschap indien hiertoe bij een convenant tussen provincie en gemeente c.q. waterschap is besloten. De gemeente of waterschap is verplicht de subsidie te bestemmen voor privaatrechtelijke rechtspersonen zoals bedoeld in sub a.

  • 2. De kosten als bedoeld in artikel 9.18.1 bedragen maximaal 15% van de totale met de uitvoering van het projectvoorstel zoals bedoeld in artikel 9.16.4 gemoeide kosten. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere situaties een hoger percentage toestaan.

  • 3. Geen subsidie wordt verleend indien:

    • a.

      in de rechtspersoon sprake is van deelneming van een natuurlijk persoon die tevens eindbegunstigde is;

    • b.

      de rechtspersoon economische activiteiten ontplooit en als onderneming in de zin van artikel 87, eerste lid van het EG-Verdrag moet worden aangemerkt.

    • c.

      voor dezelfde activiteiten een convenant tussen provincie en gemeente c.q. waterschap is besloten.

Artikel 9.18.3. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt maximaal 75% van de totale kosten van activiteiten:

    • a.

      indien:

    • -

      de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP voor 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is opgenomen voor de periode 2009-2011;

    • -

      de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2011 gerealiseerd zijn, en

    • -

      de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten.

    • b.

      of indien: 273

    • -

      de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP na 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is opgenomen voor de periode 2010-2012,

    • -

      de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2012 gerealiseerd zijn, en

    • -

      de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten.

  • 2. De subsidie bedraagt in de overige gevallen maximaal 50% van de totale kosten van activiteiten.

Artikel 9.18.4. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 9.18.5. Voorschotverlening
  • 274

  • 1. In afwijking van artikel 1.3.3, tweede lid en derde lid wordt het voorschot in het begin van de maanden juni en december van het betrokken kalenderjaar beschikbaar gesteld.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de aanvraag afkomstig is van een gemeente of waterschap. Als dan zijn de hiertoe strekkende bepalingen in het convenant van toepassing.

Artikel 9.18.6. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling
  • 1. In afwijking van de artikelen 1.5.1 en 1.5.4 (indien de gemeente de aanvrager is) vindt de vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 9.18.1 tot een bedrag van € 25.000,-- plaats overeenkomstig artikel 1.5.2, met dien verstande dat de aanvrager tevens een financieel verslag en verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten overlegt.

  • 2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid, artikel 1.5.3 tweede lid of artikel 1.5.4 (indien de gemeente de aanvrager is) bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 9.18.1 tevens een financieel verslag en verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.

Paragraaf 9.19 Beschermen weidevogels (pMJP 2.2.2)

Artikel 9.19.1. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die gericht zijn op behoud en verbetering van de weidevogelstand in Overijssel.

Artikel 9.19.2. Criteria
  • De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9.19.1 moet voldoen aan de volgende criteria:

  • 1. De activiteit draagt direct of indirect bij aan het verbeteren van de weidevogelstand in Overijssel.

  • 2. De activiteit is gebiedsoverstijgend of heeft een voorbeeldfunctie voor andere weidevogelgebieden.

  • 3. De aanvraag is afkomstig van een samenwerkingsverband.

  • 4. De financiering vindt plaats door meerdere partijen.

Artikel 9.19.3. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 9.19.4. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 9.20 Uitvoering leefgebiedenbenadering (pMJP 2.2.1)

[Ingetrokken]

Paragraaf 9.21 Faunabeheereenheden

Artikel 9.21.1. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van een faunabeheerplan.

Artikel 9.21.2. Criteria
  • 275

  • Een aanvraag voor subsidie voor de uitvoering van een faunabeheerplan moet voldoen aan de volgende criteria:

  • 1. de aanvraag wordt ingediend door een faunabeheereenheid, zoals vermeld in artikel 29 van de Flora- en Faunawet,

  • 2. de aanvraag is gericht op de uitvoering van een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd faunabeheerplan op basis van artikel 30 van de Flora -en faunawet.

Artikel 9.21.3. Grondslag subsidie

De subsidie als bedoeld in 9.21.1 bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 9.21.4. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 9.22 Kwaliteit cultuurlandschap (pMJP 2.3.1, 2.3.2, 2.3.6)

276

Artikel 9.22.1 Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor prestaties in het buitengebied die gericht zijn op:

  • 1. het opstellen van ontwikkelingsplannen in relatie tot de landschappelijke kwaliteit;

  • 2. het uitvoeren van projecten ter versterking van de landschappelijke kwaliteit van het cultuurlandschap. Subsidie voor de uitvoering kan betrekking hebben op een van de volgende thema's:

    • a.

      uitvoering landgoedversterkingsplannen (onderdelen landschap en cultuurhistorie);

    • b.

      herstel cultuurhistorische elementen (groen of combinatie groen en rood);

    • c.

      integrale ervenprojecten (combinatie van groene én rode elementen);

    • d.

      innovatieve projecten

    • e.

      aanleg landschapselementen in wettelijke herverkavelingsprojecten;

  • 3. investeringen in de aanleg en herstel van groen in robuuste structuren aan de randen van stedelijke centra;

  • 4. investeringen in de aanleg en herstel van groene elementen ten behoeve van landschappelijke inpassing van rommelige randen van bestaande kernen.

Artikel 9.22.2. Criteria
  • Een aanvraag voor de subsidie kwaliteit cultuurlandschap moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. Het beheer van de aan te leggen of te herstellen elementen moet duurzaam geregeld zijn.

  • b. De objecten waarvoor subsidie wordt verleend zijn openbaar toegankelijk dan wel beleefbaar vanaf de openbare weg.

  • c. Geen subsidie wordt verstrekt voor prestaties die op grond van paragraaf 9.16 (Uitvoering Groene en Blauwe Diensten) voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor aanleg en herstel van groene landschapselementen in grotere landgoedprojecten.

  • d. Een project, als bedoeld in artikel 9.22.1 dient te passen binnen het gemeentelijke beleid zoals vastgelegd in een landschapsontwikkelingsplan of een daarmee vergelijkbare planvorm.

  • e. Ervenprojecten als bedoeld in artikel 9.22.1 tweede lid onder c hebben een integrale, gebundelde aanpak. Dit betekent dat meerdere particuliere eigenaren in het project deelnemen en dat behalve de groene erfinrichting ook de gebouwen/bouwwerken en cultuurhistorische elementen op het erf aandacht krijgen.

  • f. Een aanvraag voor subsidie, als bedoeld in artikel 9.22.1 tweede lid, waarvan de projectomvang minder dan € 25.000,-- bedraagt, wordt niet in behandeling genomen.

  • g. De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9.22.1 derde lid, heeft betrekking op gronden, die gelegen zijn binnen een straal van 5 km rond de bebouwde kom van grote steden en stedelijke agglomeraties met meer dan 50.000 inwoners. Een robuuste structuur heeft een minimale oppervlakte van 2 hectare.

  • h. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

  • i. Op subsidies die worden verstrekt op grond van artikel 9.22.1 tweede lid, waarvan de subsidiabele kosten meer bedragen dan € 150.000,-- is artikel 9.1.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken voor de onderdelen a tot en met d subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 323, voor het onderdeel e subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 125.

  • j. Subsidies voor het herstel van waterpartijen als onderdeel van het uitvoeren van projecten ter versterking van de landschappelijke kwaliteit van cultuurlandschap zoals bedoeld in artikel 9.22.1 tweede lid worden alleen toegekend indien er sprake is van een sterke verhoging van de belevingswaarde van een landgoed.

Artikel 9.22.3. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie voor het opstellen van ontwikkelingsplannen als bedoeld in artikel 9.22.1 eerste lid bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum subsidiebedrag van € 50.000,--. Voor het opstellen van Landgoedversterkingsplannen geldt een maximum subsidiebedrag van € 7.500,--.

  • 2. De subsidie voor het uitvoeren van projecten waarin geen productieve elementen zijn opgenomen, als bedoeld in artikel 9.22.1 tweede lid bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum subsidiebedrag van € 300.000,- per project indien artikel 9.22.2 sub h van toepassing is. Voor de overige aanvragen, als bedoeld in artikel 9.22.1 tweede lid bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

  • 3. De subsidie voor aanleg en herstel van recreatief groen en groene elementen, zoals bedoeld in artikel 9.22.1 derde en vierde lid bedraagt maximaal € 5.000,--/ha.

  • 4. Subsidie voor het herstel van waterpartijen als onderdeel van het uitvoeren van projecten ter versterking van de landschappelijke kwaliteit van cultuurlandschap zoals bedoeld in artikel 9.22.1 tweede lid bedragen maximaal € 75.000,-- per landgoed.

Artikel 9.22.4. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 9.23 Beheervergoeding Rietimpuls 2012/2013

277

Artikel 9.23.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Pachter: een pachter van Staatsbosbeheer of een lid van de Coöperatie Weerribben, gevestigd te Marijenkampen, Gemeente Steenwijkerland.

  • b. Reparatieregeling: de afspraken die gemaakt zijn tussen pachters, Staatbosbeheer en de Directie Natuur van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 4 juli 2006, zoals vastgelegd in de bijlage bij de brief van de Directeur Natuur van genoemd ministerie d.d. 11 december 2006, kenmerk DN2006/3818 en die hun doorwerking hebben gevonden in de Overeenkomst d.d. 18 december 2006 tussen het Rijk en de Provincie Overijssel inzake het Investeringsbudget Landelijk Gebied, onderdeel Nationale Parken.

  • c. De-minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun.

  • d. Beheertype: een op de kaart bij het Natuurbeheerplan Overijssel 2012 of 2013 aangegeven type natuurbeheer conform de subsidieregeling SNL.

  • e. Zomermaaien: het verrichten van onderhoudswerkzaamheden op de ribben ter uitvoering van de regeling "Zomermaaien op de ribben" van het nationaal park Weerribben-Wieden.

Artikel 9.23.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. activiteiten die bijdragen aan het door middel van rietbeheer in stand houden van natuurdoelen;

  • b. zomermaaien.

Artikel 9.23.3. Criteria
  • Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:

  • a. de aanvraag is afkomstig van een pachter die voor dezelfde percelen deelgenomen heeft aan de regeling beheervergoeding rietimpuls 2009-2010 dan wel aan de Reparatieregeling of de subsidieregeling "Zomermaaien op de ribben" als bedoeld in artikel 9.23.1. sub f;

  • b. het beheer in 2012 en 2013 moet gevoerd worden overeenkomstig het op het desbetreffende perceel rustend beheertype;

  • c. de aanvrager werkt mee aan voortzetting van de activiteiten vanaf 2014;

  • d. de subsidie moet voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 9.23.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 9.23.2. sub a bedraagt per jaar per aanvrager maximaal:

    • a.

      voor beheertype 05.01 (moeras) € 526,-- per hectare;

    • b.

      voor beheertype 05.02 (gemaaid rietland) € 510,-- per hectare;

    • c.

      voor beheertype 06.01 (veenmosrietland) € 1331,-- per hectare;

    • d.

      voor beheertype 06.02 (trilveen) € 1550,-- per hectare;

    • e.

      voor beheertype 10.01 (nat schraalland) € 1285,-- per hectare;

    • f.

      voor beheertype 10.02 (vochtig hooiland) € 923,-- per hectare.

  • 2. De subsidie voor een activiteit als bedoel in artikel 9.23.2. sub b bedraagt € 636,-- per hectare.

  • 3. Indien de aanvrager andere subsidies heeft ontvangen voor natuurbeheeractiviteiten op deze percelen, wordt de reeds ontvangen subsidie in mindering gebracht op deze subsidie.

Artikel 9.23.5. Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.5. derde lid zijn de kosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.

Artikel 9.23.6. Indieningstermijn aanvraag voor subsidie.

In afwijking van artikel 1.2.2. wordt een aanvraag voor subsidie ingediend tussen 1 november en 31 december van het kalenderjaar waarin de activiteiten zijn uitgevoerd.

Artikel 9.23.7. Subsidieplafond en wijze van behandeling

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 9.23.8. Volgorde van behandeling

In afwijking van artikel 1.1.3. wordt het beschikbare budget naar evenredigheid over de subsidieaanvragen verdeeld.

Artikel 9.23.9. Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie
  • 1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Beheervergoeding rietimpuls 2012 of 2013.

  • 2. De aanvrager overlegt in afwijking van artikel 1.2.1. een de-minimisverklaring.

Artikel 9.23.10. Weigeringsgrond

In afwijking van artikel 1.3.1. tweede lid wordt de subsidie niet geweigerd als minder dan € 1.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.

Artikel 9.23.11. Vaststelling subsidie

De vaststelling van de subsidie van € 25.000,-- of meer vindt, in afwijking van artikel 1.5.2. en artikel 1.5.3., conform artikel 1.5.1. plaats.

Hoofdstuk 10 Bijzondere bepalingen Onderwijs

Paragraaf 10.1 Onderwijs en arbeidsmarkt

Artikel 10.1.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. arbeidsmarktpartijen: overheden, ondernemers, sociale partners en instellingen voor beroepsonderwijs;

  • b. RPA: Regionaal Platform Arbeidsmarkt;

  • c. POWI: Platform Onderwijs Werk en Inkomen;

  • d. RPA-regio's:: de 3 regio's in Overijssel waarbinnen samenwerking op het gebied van arbeidsmarktbeleid vorm krijgt. Het betreft het POWI-Twente ; RPA IJssel-Vecht en RPA Stedendriehoek;

  • e. regionale actieplannen: documenten waarin partijen die binnen het RPA of POWI samenwerken, de arbeidsmarktactiviteiten en projecten benoemen.

Artikel 10.1.2. Subsidiabele activiteiten
  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die:

  • a. bijdragen aan de oplossing van regionale arbeidsmarktknelpunten

  • b. de samenwerking tussen arbeidsmarktpartijen bevorderen.

  • c. de aansluiting tussen arbeidsmarkt en onderwijs verbeteren.

  • d. de transparantie van de (regionale) arbeidsmarkt bevorderen

Artikel 10.1.3. Criteria
  • Een aanvraag voor activiteiten bedoeld in artikel 10.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. Aanvragen dienen te passen in regionale actieplannen op het gebied van economie, arbeidsmarktbeleid en de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt;

  • b. de activiteit wordt bovengemeentelijk/regionaal in samenwerking gerealiseerd;

  • c. de activiteit is gericht op het bevorderen van een betere aansluiting tussen vraag en aanbod van arbeid, waarbij de vraag vanuit de markt leidend is;

  • d. de activiteit is gericht op het verhogen van de arbeidsparticipatie, waarbij speciale aandacht voor kwetsbare groepen op de regionale arbeidsmarkt;

  • e. de activiteit is voorwaardenscheppend;

  • f. er moet sprake zijn van cofinanciering door tenminste één andere partij dan de aanvrager;

  • g. aanvragen moeten schriftelijk ondersteund worden door een of meer regionale samenwerkingsverbanden arbeidsmarkt en/of economie.

Artikel 10.1.4. Grondslag subsidie

De subsidie als bedoeld in artikel 10.1.2 bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 10.1.5. Subsidiabele kosten
  • In aanvulling op artikel 1.1.5 derde lid zijn de volgende kosten niet subsidiabel:

  • a. interne kosten;

  • b. verrekenbare heffingen, belastingen of lasten;

  • c. rente-, bank-, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;

  • d. afschrijvingskosten;

  • e. winstoplagen bij transacties binnen een groep van ondernemingen;

Artikel 10.1.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 10.1.7. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2 eerste lid wordt een aanvraag voor een nader door Gedeputeerde Staten te bepalen datum ingediend.

Artikel 10.1.8. Volgorde van behandeling

Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen die voor een bepaalde datum ex artikel 10.1.7 zijn ingediend en die voldoen aan de in artikel 10.1.3 genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat. Daarbij streven Gedeputeerde Staten naar een evenwichtige verdeling van de subsidietoekenning over de regio's IJssel-Vecht, Twente en Stedendriehoek waarbij het aandeel in de beroepsbevolking van de Provincie een belangrijk criterium is.

Artikel 10.1.9. Adviescommissie

Een aanvraag voor subsidie wordt om advies en prioriteitsstelling voorgelegd aan de regionale samenwerkingsverbanden economie en arbeidsmarktbeleid.

Hoofdstuk 11 Bijzondere bepalingen Werk en loopbaan

Paragraaf 11.1 Kwetsbare jongeren en arbeidsmarkt

Artikel 11.1.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. werkleerbedrijf: een organisatie met rechtspersoonlijkheid, een organisatie zonder rechtspersoonlijkheid of een (semi-)overheidsorganisatie. 278

  • b. kwetsbare jongere: een door een ITB-er geïndiceerde jongere. 279

  • c. ITB-er: Individuele Traject Begeleider die op basis van het profiel van de jongere bemiddelt naar een passend werkleertraject bij een werkleerbedrijf. 280

  • d. regionale projectcoördinator: coördinator van de ITB-ers in de regio's IJssel-Vecht, Stedendriehoek en Twente, die advies geeft over de plaatsing van een jongere bij een werkleerbedrijf. 281

  • e. individueel trajectplan: een plan waarin minimaal de volgende onderdelen voor de kwetsbare jongere zijn uitgewerkt: opleiding in combinatie met de werkleerplek, wonen, schuldsanering/financiën, gezondheidszorg, vrijetijdsbesteding. 282

  • f. werkleermeester: een deskundige werknemer die in dienst is van het werkleerbedrijf, de gelegenheid krijgt om de jongere te begeleiden gedurende minimaal 6 maanden en die in overleg met de ITB-er meewerkt aan het realiseren van het individuele trajectplan van de jongere.

Artikel 11.1.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van een individuele trajectplan van een kwetsbare jongere.

Artikel 11.1.3. Criteria
  • 283

  • Een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 11.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de aanvrager is een werkleerbedrijf;

  • b. het werkleertraject duurt minimaal 6 maanden en een gemiddelde werkweek bedraagt minimaal 20 uur per week;

  • c. de jongere wordt begeleid door een werkleermeester;

  • d. de werkleermeester en de ITB-er werken nauw samen aan het realiseren van het individuele trajectplan van de kwetsbare jongere;

  • e. het werkleertraject is vastgesteld in een stageovereenkomst, een arbeidsovereenkomst of een detacheringsovereenkomst, die in overleg met de ITB-er is opgesteld;

  • f. het werkleertraject resulteert in ten minste een kwalificatie gericht op een baan voor de jongere of een reguliere baan bij het werkleerbedrijf of een andere onderneming.

Artikel 11.1.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt € 10.000,-- per werkleertraject per kwetsbare jongere, uitgaande van een werkleertraject van 12 maanden, met een maximale subsidie van € 200.000,-- per werkleerbedrijf.

Artikel 11.1.5. Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.5 derde lid zijn de activiteiten subsidiabel vanaf de ingangsdatum van de overeenkomst als bedoeld in artikel 11.1.3 onder sub e.

Artikel 11.1.6. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens:

  • a. een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

  • b. een ondertekend Werkgeversbijlage Plan van aanpak 1000 jongerenplan Provincie Overijssel.

Artikel 11.1.7. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Hoofdstuk 12 Bijzondere bepalingen Veiligheid

Paragraaf 12.1 Externe veiligheid Overijssel

Artikel 12.1.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. Externe veiligheid: de kans om buiten een risicobron te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval bij die risicobron. Waarbij als risicobron worden beschouwd de objecten die als zodanig op basis van wet- en regelgeving moeten worden ingevoerd in het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS) en het Informatiesysteem overige ramptypen (ISOR).

  • b. Kwaliteitskader gemeentelijk extern veiligheidsbeleid: een richtinggevend kwaliteitskader dat aandachtspunten aanreikt voor gemeentelijk extern veiligheidsbeleid.

  • c. Wettelijke externe veiligheidstaken: externe veiligheidstaken die voortvloeien uit wetgeving waaronder de algemene zorgplicht voor veiligheid.

Artikel 12.1.2. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen aan Overijsselse gemeenten subsidie verstrekken voor het borgen van structurele kennis, capaciteit en deskundigheid in de eigen organisatie ten behoeve van de uitvoering van wettelijke externe veiligheidstaken. Het borgen kan plaatsvinden in de eigen organisatie en door het delen van capaciteit en deskundigheid op het gebied van externe veiligheid. Het borgen kan tevens plaatsvinden in samenwerkingsverbanden tussen Overijsselse overheden waaronder die zoals bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 12.1.3. Criteria
  • Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 12.1.2 moet voldoen aan de volgende criteria:

  • 1. De aanvrager beschikt over een door de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders vastgesteld extern veiligheidsbeleid.

  • 2. De aanvrager verklaart voornemens te zijn:

    • a.

      externe veiligheid te verankeren in tenminste de beleidsvelden ruimtelijke ordening, omgevingsvergunning, vervoer en toezicht,

    • b.

      bij te dragen aan het delen van kennis, capaciteit en deskundigheid tussen Overijsselse overheden,

    • c.

      voor 4 jaar deel te nemen.

Artikel 12.1.4. Grondslag subsidie
  • 1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 12.1.2 bestaat uit twee delen en bedraagt:

    • Deel 1: een bedrag dat op basis van inwoneraantallen wordt verdeeld over de Overijsselse gemeenten en verstrekt voor de gehele looptijd van de subsidieregeling 2011 tot en met 2014.

    • Deel 2: een bedrag dat in 2011, 2012, 2013 en 2014 op basis van een door Gedeputeerde Staten vastgestelde verdeelsleutel wordt verdeeld over de Overijsselse gemeenten die voor dat kalenderjaar een aanvraag indienen.

  • 2. De subsidies worden verleend onder het voorbehoud van het gestand doen van financiering door het Rijk. Indien het Rijk besluit om de bijdrage aan het provinciefonds bestemd voor externe veiligheid tussentijds te verhogen, te wijzigen of in te trekken, kunnen Gedeputeerde Staten dit besluit laten doorwerken in deze subsidieregeling.

Artikel 12.1.5. Subsidiabele kosten
  • 1. In afwijking van artikel 1.2.1 eerste lid zijn alleen de kosten van ambtenaren aangesteld bij een Overijsselse overheid ingezet ten behoeve de subsidiabele activiteiten subsidiabel.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.1 derde lid zijn de kosten gemaakt in de periode vanaf 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 subsidiabel.

Artikel 12.1.6. Indieningstermijn aanvraag
  • 1. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 12.1.4 eerste lid sub a moet voor 1 mei 2011 zijn ingediend. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om een aanvrager uitstel te verlenen.

  • 2. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 12.1.4 eerste lid sub b moet voor 1 februari van het betreffende kalenderjaar worden ingediend; waarbij geldt dat aanvragen voor 2011 voor 1 mei 2011 moeten zijn ingediend.

Artikel 12.1.7. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 eerste lid bij de aanvraag tevens documenten:

  • a. waarin het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid is beschreven.

  • b. waaruit blijkt dat het gemeentebestuur de voortgang van het externe veiligheidsbeleid borgt.

  • c. waaruit blijkt dat de gemeente zich inzet voor het optimaal (ver)delen van informatie, kennis en capaciteit binnen en tussen Overijsselse overheden.

Artikel 12.1.8. Subsidieplafond
  • Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 12.1.9. Voorschotverlening
  • 1. In afwijking van artikel 1.3.3 verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 12.1.4 eerste lid sub a jaarlijks een voorschot van 25% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.3 verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 12.1.4. eerste lid sub b een voorschot van 100%.

Artikel 12.1.10. Verplichtingen van de subsidieontvanger
  • 1. De gemeente is verplicht om het door het college van burgemeester en wethouders en gemeenteraad vastgestelde externe veiligheidsbeleid in stand te houden en aan te laten sluiten bij ontwikkelingen in wet- en regelgeving.

  • 2. De gemeente houdt rekening met het ‘Kwaliteitskader gemeentelijk externe veiligheidsbeleid'.

  • 3. De gemeente zet zich in voor uitvoering van het ‘Meerjarenprogramma Externe veiligheid' van de provincie Overijssel.

  • 4. De gemeente is verplicht om actief bij te dragen aan het delen van kennis, capaciteit en deskundigheid tussen Overijsselse overheden.

  • 5. Jaarlijks wordt uiterlijk 1 februari verslag gedaan over het voorgaande jaar door het college van burgemeester en wethouders aan gedeputeerde staten. In het verslag is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      De in het lopende kalenderjaar behaalde resultaten, betreffende:

    • -

      Het aantal risicobronnen.

    • -

      De ondernomen activiteiten om de kans op een calamiteit te reduceren.

    • -

      Het aantal -kwetsbare- personen in de invloedsgebieden van risicobronnen.

    • -

      De mate waarin calamiteiten bij risicobronnen beheersbaar zijn voor hulpdiensten.

    • -

      De ondernomen activiteiten om de zelfredzaamheid van burgers te verhogen.

    • b.

      De mate waarin de gerapporteerde resultaten hebben bijgedragen aan het:

    • -

      Realiseren van de ambities uit het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid

    • -

      Borgen van structurele kennis, capaciteit en deskundigheid ten behoeve van de uitvoering van wettelijke externe veiligheidstaken in de eigen organisatie.

    • -

      Delen van capaciteit en deskundigheid op het gebied van externe veiligheid ten behoeve van de uitvoering van wettelijke externe veiligheidstaken.

Artikel 12.1.11. Vaststelling subsidie via systematiek van Sisa

Voor de vaststelling van de subsidies van € 25.000 en hoger is artikel 1.5.4 van toepassing.

Hoofdstuk 13 Bijzondere bepalingen Steunfunctietaken

Paragraaf 13.1 Steunfunctietaken

[ingetrokken]

Paragraaf 13.2 Belangenorganisaties Sociale Kwaliteit Overijssel

284

Artikel 13.2.1. Begripsbepalingen
  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. belangenorganisaties: organisaties die de belangen van verschillende doelgroepen in het maatschappelijke middenveld van de provincie Overijssel behartigen.

  • b.provinciale doelen: doelen als genoemd in het hoofdlijnenakkoord ‘De kracht van Overijssel' te weten Duurzame ruimtelijke ontwikkeling & waterbeheer, Milieu en energie, Inrichting landelijk gebied, Regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer, Regionale economie, Culturele infrastructuur en monumentenzorg en Kwaliteit van het openbaar bestuur.

  • c. sociale interventie: een ingreep in het sociale domein gericht op het versterken of versnellen of verbeteren van het resultaat van de provinciale kerntaken.

  • d. kwaliteit van de leefomgeving: het vergroten van de belevings- en gebruikswaarde of het verhogen van de sociale veiligheid of het versterken van identiteit en imago of het verbeteren van de beschikbaarheid van voorzieningen.

  • e. sociale interactie: het creëren of ondersteunen van sociale netwerken of het creëren van ontmoetingsmogelijkheden of het verbinden van diverse doelgroepen.

  • f. maatschappelijke participatie: het direct of indirect bevorderen van de deelname aan het economisch, sociaal en culturele leven.

  • g. sociaal-economische positie: het vergroten van maatschappelijke gelijkheid door het versterken van vaardigheden of capaciteiten of kennis.

  • h. draagvlak en betrokkenheid: het direct betrekken van belanghebbenden in verschillende fasen van beleid op een open wijze.

Artikel 13.2.2. Subsidiabele activiteiten
  • 285

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan een belangenorganisatie als genoemd in art. 13.2.3 sub 1 voor activiteiten die:

  • a. een bijdrage leveren aan de vergroting van de collectieve maatschappelijke acceptatie van de provinciale doelen en de bijbehorende investeringsopgave zoals omschreven in ‘De Kracht van Overijssel'; of

  • b. een bijdrage leveren aan een vermindering van de negatieve gevolgen op sociaal niveau van de provinciale doelen en de bijbehorende investeringsopgave zoals omschreven in ‘De Kracht van Overijssel'.

Artikel 13.2.3. Criteria
  • 286

  • 1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 13.2.2 moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      De aanvraag wordt ingediend door een belangenorganisatie of haar rechtsopvolgers die fysiek gevestigd is in Overijssel;

    • b.

      De aanvraag wordt ingediend door één van de volgende belangenorganisaties: Humanitas, Katholiek Centrum Welzijnsbevordering Overijssel (KCWO), Protestants Maatschappelijk activeringswerk Overijssel (Promo), Islamitisch Maatschappelijk Activeringswerk Overijssel (IMAO), Zijactief, NbvP, Carree, Scouting Overijssel, Jeugdwerkbureau STAP, Jeugdorganisatie van de Protestantse Kerk (JOP), YMCA Noord-Oost, Plattelandsjongeren Overijssel (PJO), Zorgbelang, SENtrum, Platform Mantelzorg Overijssel (PMO), Overijssels Platform Verstandelijk Gehandicapten en Overijsselse Vereniging voor Kleine Kernen (OVKK);

  • 2. De activiteiten als bedoeld in artikel 13.2.2 voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      De activiteit betreft een sociale interventie die het resultaat van één of meer van de provinciale doelen versterkt.

    • b.

      De activiteit richt zich op één van de volgende gebieden: kwaliteit van de leefomgeving, sociale interactie, maatschappelijke participatie, sociaal-economische positie, draagvlak en betrokkenheid.

    • c.

      De activiteiten vinden plaats in de provincie Overijssel.

Artikel 13.2.4. Grondslag subsidie
  • De subsidie bedraagt:

  • a. voor het jaar 2013, maximaal 65% van de verstrekte subsidie in 2011;

  • b. voor het jaar 2014, maximaal 50% van de verstrekte subsidie in 2011;

  • c. voor het jaar 2015, maximaal 40% van de verstrekte subsidie in 2011.

Artikel 13.2.5. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2 wordt een subsidieaanvraag voor de jaren 2013, 2014 en 2015 ingediend uiterlijk op 1 oktober in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de aanvraag voor subsidie betrekking heeft.

Artikel 13.2.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Hoofdstuk 14 Bijzondere bepalingen Investeren met Gemeenten (IMG)

Artikel 14.1 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan gemeenten voor projecten die op enigerlei wijze bijdragen aan provinciale doelstellingen uit het coalitieakkoord 2007-2011, de Omgevngsvisie, Overijssel werkt of Samen&Overijssel.

Artikel 14.2 Criteria

  • 1. De projecten hebben betrekking op één of meer van de volgende thema's:

    • a.

      Ruimtelijke Ordening

    • b.

      Mobiliteit

    • c.

      Regionale economie

    • d.

      Inrichting landelijk gebied

    • e.

      Waterbeheer

    • f.

      Milieu

    • g.

      Regionale culturele infrastructuur & erfgoed

    • h.

      Wettelijke taken waaronder jeugdzorg

    • i.

      Flankerend beleid sociale infrastructuur

  • 2. De uitvoering van de projecten start uiterlijk in 2011.

Artikel 14.3 Grondslag

De provinciale bijdrage is gelijk aan de bjidrage van de gemeente aan de projecten, met als maximum het bedrag dat de gemeente heeft ontvangen in 2009 uit de verkoop van aandelen Essent.

Artikel 14.4 Afwijkingen van Ubs

Gedeputeerde Staten kunnen bij subsidies op grond van dit hoofdstuk afwijken van het bepaalde in dit uitvoeringsbesluit.

Hoofdstuk 15 Slotbepalingen

Artikel 15.1. Onvoorziene omstandigheden

Gedeputeerde Staten treffen de nodige voorzieningen of nemen de nodige besluiten in de gevallen waarin de verordening of dit besluit niet voorziet.

Artikel 15.2. Overgangsrecht

287

Subsidies die zijn aangevraagd of verstrekt vóór 1 juli 2011 worden afgehandeld overeenkomstig de bepalingen van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007.

Artikel 15.3. Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2011'.


Noot
1[Toelichting: In dit artikel wordt een aantal begrippen verduidelijkt, die in het Uitvoeringsbesluit worden gehanteerd.Subsidie: In artikel 4:21, eerste lid Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt een definitie van subsidie gegeven. Er is sprake van een subsidie als het gaat om geldverstrekkingen, die aan de volgende kenmerken voldoen:a. het betreft een aanspraak op financiële middelen;b. die door een bestuursorgaan worden verstrekt;c. met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager;d. anders dan als betaling voor het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.De provincie maakt een onderscheid tussen eenmalige en jaarlijkse subsidies.Eenmalige subsidie: Dit zijn subsidies die Gedeputeerde Staten voor een eenmalige activiteit wil verlenen.Jaarlijkse subsidie: De jaarlijkse subsidie wordt bij voorkeur voor meerdere jaren verleend en heeft veelal op voortdurende activiteiten van een instelling betrekking. Hierbij kan worden gedacht aan exploitatiesubsidies. In het Ubs is bepaald dat deze jaarlijkse subsidie voor een periode van ten hoogste vier jaren worden verstrekt. Na het verstrijken van die periode kan uiteraard opnieuw worden besloten een jaarlijkse subsidie te verstrekken. Voor de periode van 4 jaar is gekozen, omdat deze termijn én aansluit bij de zittingstermijn van Provinciale Staten (hoewel die termijnen uiteraard niet gelijk hoeven te lopen) én het een goede termijn lijkt om te bezien of eerder vastgestelde beleidsdoelen nog gelden en, zo ja, die met de verstrekte subsidies worden gediend. Als deze subsidie voor langer dan drie jaar aan een instelling wordt verstrekt voor de uitvoering van dezelfde activiteit(en), ontstaat er een subsidierelatie, zoals beschreven in artikel 4:51 van de Awb en dient bij weigering van de subsidie voor een nieuw tijdvak een redelijke termijn in acht te worden genomen. Er is bewust niet voor gekozen het regime van afdeling 4.2.8 van de Awb in zijn geheel van toepassing te verklaren op de jaarlijkse subsidie. In de subsidieverleningsbeschikking bij jaarlijkse subsidies zal expliciet worden aangegeven welke bepalingen van afdeling 4.2.8 Awb van toepassing zijn.]
Noot
2[Toelichting: Artikel 4:23, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bevat de kern van de subsidietitel in de Awb, te weten de eis dat er voor het verstrekken van subsidie een wettelijke grondslag moet bestaan. Hierbij heeft de wens van de wetgever om een weloverwogen gebruik van het subsidie-instrument te bevorderen een rol gespeeld. Omdat het vereiste van een wettelijke grondslag niet in alle gevallen kan worden gesteld, maakt het derde lid van artikel 4:23 Awb enkele belangrijke uitzonderingen; de zogenaamde buitenwettelijke subsidies. Hier wordt volstaan met het noemen van de subsidie die rechtstreeks op grond van Europese subsidieprogramma's (artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder b Awb) of de provinciale begroting worden verstrekt (artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder c Awb). Ook op buitenwettelijke subsidies zijn de bepalingen van titel 4.2 Awb over de verplichtingen van de subsidieontvanger, de betaling en terugvordering van subsidies en de subsidieverlening en -vaststelling van toepassing. Om ervoor te zorgen dat daarnaast ook de bepalingen van deze verordening gelden voor het verstrekken van deze subsidies is de reikwijdte hiervan uitdrukkelijk benoemt.De bijdragen die OV-ondernemingen ontvangen voor het verrichten van personenvervoer zijn in de Wet personenvervoer 2000 aangewezen als subsidie. Het is echter niet wenselijk dat daarop de regels uit dit uitvoeringsbesluit van toepassing zijn. De relatie tussen de provincie en de vervoersbedrijven is ‘tailor made' en wordt beheerst door het bestek waarop door de concessiehouder en diens concurrenten is ingeschreven in een openbare aanbestedingsprocedure. Daarin liggen ook de regels vast voor de hoogte van de subsidie, bevoorschotting, de vaststelling etc. In artikel 6 van de Algemene subsidieverordening zijn afwijkingsmogelijkheden van bepalingen gesteld bij of krachtens deze verordening opgenomen. Wanneer naast de provincie ook andere overheden of derden subsidiëren, kan een subsidieontvanger te maken krijgen met niet op elkaar afgestemde subsidiebepalingen. Elke subsidiënt heeft immers vaak zijn eigen specifieke bepalingen. Bij de afhandeling van Europese subsidies (EFRO (regionale ontwikkeling), ESF (sociaal fonds) en het EOGFL (landbouw)) (inclusief provinciale cofinanciering) wordt de Europese regelgeving gevolgd. De regelingen en programma's met betrekking tot bijdragen uit de Europese fondsen kennen hun eigen criteria en procedureregels. Het uitvoeringsbesluit kent eigen procedureregels. Gedeputeerde Staten kunnen door maatwerk één of meerdere bepalingen van de verordening of het uitvoeringsbesluit buiten toepassing te laten. Voor het deel provinciale cofinanciering kan maatwerk worden toegepast.Daarnaast zijn subsidiebesluiten op grond van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer uitgezonderd van de werking van het Ubs. De Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer is in interprovinciaal verband tot stand gekomen (uniformiteit in 12 provincies). De uitvoering ligt in handen van een externe uitvoeringsorganisatie (de Dienst Regelingen).  ]
Noot
3[Toelichting: Artikel 5 van de Algemene subsidieverordening bepaalt dat Gedeputeerde Staten een subsidieplafond kunnen vaststellen en dat dit kan worden onderverdeeld in deelplafonds per subsidietijdvak of per onderdeel van  provinciaal beleid. Genoemd artikel is de wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 4:25 Awb. In de meeste gevallen zullen Gedeputeerde Staten voor de in dit uitvoeringsbesluit geregelde subsidies een subsidieplafond vaststellen dat een heel kalenderjaar geldt. Omdat de artikelen over het subsidieplafond, de indieningstermijn en de wijze van behandelen van aanvragen een drie-eenheid moeten vormen, vloeit uit deze keuze automatisch voort dat (volledige) aanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst. De Awb eist dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt, vóórdat de periode waarop het betrekking heeft, ingaat. Zo kunnen potentiële aanvragers weten hoeveel geld er beschikbaar is. Als een subsidieplafond niet tijdig is gepubliceerd, kan een aanvraag niet worden afgewezen wegens  overschrijding van dat plafond.  ]
Noot
4[Toelichting: Niet zelden worden provinciale bijdragen aan activiteiten van aanvragers ‘gestapeld' met subsidies van andere overheden. Stapeling kan ook bínnen de provincie, bijvoorbeeld omdat er overlap zit tussen onderdelen van provinciaal beleid. Kulturhusen zijn daarvan een goed voorbeeld. Op grond van het beleid voor ‘vitaliteit kleine kernen' kan daarvoor subsidie worden verleend. Leefbaarheid van het platteland is echter ook één van de doelstellingen in het reconstructiebeleid en ook in dat kader kan subsidie worden verleend voor de bouw van een kulturhus. Daarnaast kan stapeling zich voordoen als een activiteit bijdraagt aan meerdere provinciale beleidsdoelstellingen bijvoorbeeld als een waterschap een werk uitvoert dat bijdraagt aan de capaciteit voor waterberging en tegelijk ‘natte natuur' realiseert.]
Noot
5[Toelichting: Uitgangspunt is dat alle mogelijke provinciale subsidies voor een activiteit nooit meer dan 80% van de subsidiabele kosten bedragen. Hiermee wordt voorkomen dat een activiteit geheel afhankelijk wordt van provinciale subsidies. Er zal altijd eigen inbreng van de aanvrager of co-financiering van anderen dan de aanvrager nodig zijn.  ]
Noot
6[Toelichting: Voor bijdragen uit de Europese structuurfondsen is een voorwaarde dat er cofinanciering komt uit de lidstaat. Het is niet gewenst dat de normale regels daarop van toepassing zijn. Met de Europese bijdrage komt het totaal dikwijls boven het maximum in een provinciale regeling uit. In sommige gevallen is in dit uitvoeringsbesluit overigens een bijzondere regeling opgenomen voor stapeling met Europees geld. Voor kulturhusen geldt bijvoorbeeld in de regel dat de provincie maximaal 50% bijdraagt maar inclusief Europese middelen bedraagt de subsidie maximaal 75%. ]
Noot
7[Toelichting: De voorschriften met betrekking tot bevoorschotting, verantwoording, enz. zijn niet bij alle subsidies hetzelfde. Om te voorkomen dat een aanvrager met verschillende regimes wordt geconfronteerd - hetgeen tot extra inspanningen en kosten zou leiden - dienen Gedeputeerde Staten in de beschikking tot subsidieverlening te vermelden welke voorschriften van toepassing zijn. Daarbij kan derhalve worden afgeweken van de regels die normaal gelden voor de verschillende deelbijdragen. Overigens speelt naast het belang van de aanvrager ook het gelijkheidsbeginsel een rol bij de toepassing van dit artikel. Als een aanvrager aanzienlijke voordelen geniet in vergelijking met een aanvrager die geen gestapelde bijdrage ontvangt, dan zal terughoudend worden omgegaan met het afwijken van de normale voorschriften. ]
Noot
8[Toelichting: Dit artikellid is de logische kapstok om in de subsidiegrondslag alleen redelijke kosten mee te nemen, die voor de activiteit noodzakelijk zijn en aantoonbaar rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de te leveren prestatie/te verrichten activiteit.  ]
Noot
9[Toelichting: Wanneer de uitvoering van een activiteit start op 1 januari en de complete aanvraag voor subsidie wordt ontvangen op 1 februari, dan zijn de kosten die gemaakt zijn van 1 januari tot 1 februari niet  subsidiabel.]
Noot
10[Toelichting: Dit artikel geeft voorschriften voor een aanvraag voor subsidie. ]
Noot
11[Toelichting: Een aanvraag voor subsidie moet schriftelijk worden gedaan. Dit kan door een schriftelijke brief. Soms is het invullen van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier vereist. Doel van een aanvraagformulier is om aan de aanvrager te verduidelijken wat voor informatie hij bij de aanvraag moet geven. Een aanvraag kan ook elektronisch worden gedaan, mits Gedeputeerde Staten deze digitale vorm open heeft gesteld. ]
Noot
12[Toelichting: Ingevolge artikel 4:29 Awb begint het subsidieproces met een aanvraag. Wat een aanvraag is en aan welke eisen deze moet voldoen staat in afdeling 4.1.1. van de Awb. In het tweede lid is bepaald welke gegevens de aanvrager dient te overleggen bij zijn aanvraag voor subsidie. De bevoegdheid van Gedeputeerde Staten ter zake nadere regels te stellen, is geregeld in lid 4. Gedeputeerde Staten kunnen zo desnoods per geval regelen welke gegevens dienen te worden verstrekt, waarbij het uitgangspunt is dat Gedeputeerde Staten dit doen om de administratieve en bestuurlijke lasten voor alle betrokkenen zo beperkt mogelijk te houden. In dit artikellid zijn de minimale vereisten van de aanvraag voor subsidie geregeld. Het kan echter ook voorkomen dat voor bepaalde subsidies ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag aanvullende documenten worden gevraagd. ]
Noot
13[Toelichting: Gelet op het maximaal te verstrekken subsidiebedrag is er de mogelijkheid gebruik te maken van een vrijstellingsverordening van de EG nr. 1998/2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 EG op de-minimissteun. Dit betekent dat de subsidieontvanger (dus per onderneming, alsmede het eventuele gehele moederconcern waartoe de onderneming behoort) niet meer dan € 200.000,-- aan subsidie over een periode van drie belastingjaren (dus inclusief eerdere ontvangen subsidies overheidsinstanties) aan steun mag ontvangen. De aanvrager moet daarom aangeven hoeveel de-minimussteun door de aanvrager in het lopende en de twee daar aan voorafgaande belastingjaren ontvangen is en verklaren dat de totale steun niet meer dan € 200.000,-- bedraagt. De vrijstelling is ook van toepassing op de afzet en verwerking van landbouwproducten en op de sector vervoer. Ten aanzien van het laatste geldt een specifieke beperking: de-minimissteun voor ondernemingen actief in de sector wegvervoer wordt beperkt tot € 100.000,--. Aankoop van vervoermiddelen voor vrachtvervoer over de weg (vrachtwagens) blijft uitgesloten. De de-minimisegel is onder andere niet van toepassing op de primaire productie van landbouwproducten en de visserijsector (voor deze twee sectoren gelden eigen de-minimisdrempels, zie hieronder), exportsteun en steun waardoor binnenlandse producten ten opzichte van ingevoerde producten worden bevoordeeld.Voor landbouwbedrijven (een primaire producent van landbouwproducten in de zin van Bijlage I EG-Verdrag) bedraagt de maximale steun € 7.500,--. Een vissersbedrijf kan tot € 30.000,-- steun binnen een periode van drie belastingjaren ontvangen, zonder dat de overheid dat vooraf aan de Europese Commissie moet melden. ]
Noot
14[Toelichting: Dit artikel dient in samenhang met artikel 1.1.5 en artikel 1.2.3 te worden gelezen. Na ontvangst van de aanvraag hebben Gedeputeerde Staten op basis van artikel 1.2.3 13 weken de tijd om te beslissen over de aanvraag voor subsidie.Het tweede lid geeft de aanvraagtermijn voor de jaarlijkse subsidie: op uiterlijk 1 oktober vóór het jaar of de jaren waarop de subsidie betrekking heeft. Deze termijn maakt een tijdige beslissing mogelijk. Als het project start op 1 januari 2011, dan wordt geadviseerd om de aanvraag voor 1 oktober 2010 in te dienen. Stel dat de aanvraag voor dit project wordt ingediend op 1 december 2010, dan beslissen Gedeputeerde Staten voor 1 maart 2011. Als het project reeds is begonnen op 1 januari 2011 en de aanvraag wordt afgewezen door Gedeputeerde Staten, dan loopt de subsidieontvanger een financieel risico. Dit risico is voor eigen rekening van de aanvrager. Stel dat de aanvraag voor dit project wordt ingediend na 1 januari 2011, dan zijn de kosten die reeds gemaakt zijn niet subsidiabel, op basis van artikel 1.1.5. lid 3.  ]
Noot
15[Toelichting: De in dit artikellid genoemde termijnen zijn maximum termijnen. Indien mogelijk zullen Gedeputeerde Staten eerder beslissen. In dit artikel zijn geen weigeringsgronden opgenomen. Artikel 4:35 Awb bevat een aantal niet-limitatieve algemeen geldende gronden om subsidieverlening te weigeren. Deze kunnen in de hoofdstukken 2 t/m 12 worden aangevuld met specifieke op de betreffende subsidie betrekking hebbende weigeringsgronden. Artikel 4:36 Awb maakt het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst (eerste lid) of afdwingovereenkomst (tweede lid) mogelijk. De afdwingovereenkomst verschaft Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om in rechte nakoming te vorderen van het verrichten van de gesubsidieerde activiteit c.q. prestatie. Het geeft zekerheid over het daadwerkelijk verrichten van de activiteit/prestatie door de subsidieontvanger. Op grond van artikel 4:33, aanhef en onder a Awb, mag in de beschikking tot subsidieverlening als voorwaarde worden opgenomen dat de subsidieontvanger verplicht is mee te werken aan het sluiten van een uitvoerings- of afdwingovereenkomst. ]
Noot
16[Toelichting: Als uitgangspunt geldt een beslistermijn van maximaal dertien weken, die begint op het moment van ontvangst van een aanvraag. Voor een niet-volledige aanvraag geldt artikel 4:5 Awb. Op grond van dat artikel kunnen Gedeputeerde Staten de aanvrager een termijn geven waarbinnen hij zijn aanvraag alsnog kan aanvullen. Doet hij dat niet, dan kan de aanvraag na die termijn buiten behandeling worden gelaten. Worden de ontbrekende gegevens wel tijdig ingezonden, dan volgt behandeling van de aanvraag volgens de normale procedure. Gedurende de termijn dat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen, wordt de beslistermijn opgeschort (artikel 4:15 Awb). ]
Noot
17[Toelichting: In geval van EU-cofinanciering, inschakeling van een commissie en nadere controle hebben Gedeputeerde Staten meer tijd nodig om een verleningsbeschikking af te kunnen geven en kan de termijn van maximaal 22 weken worden toegepast. ]
Noot
18[Toelichting: Op een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie moet uiterlijk zijn beslist op 31 december voor het jaar of de jaren waarop de subsidie betrekking heeft.  ]
Noot
19[Toelichting: In artikel 4:35 Awb zijn een aantal weigeringsgronden opgenomen. Zo kan een subsidie bijvoorbeeld geweigerd worden als er duidelijke aanwijzingen zijn dat het gesubsidieerde project niet wordt uitgevoerd of als de aanvrager failliet is verklaard. Met artikel 1.3.1 worden die gronden aangevuld. In lid 1 blijkt uit het gebruik van het woord "kan" dat het een facultatieve weigeringsgrond is. Gedeputeerde Staten zullen hierbij een belangenafweging maken en kunnen de subsidie weigeren als de activiteiten ook zonder de subsidie gerealiseerd kunnen worden. Met lid 2 wordt een minimumbedrag gegeven voor subsidie: subsidie beneden de € 1.000,-- wordt niet verstrekt. ]
Noot
20[Toelichting: Ingevolge het eerste lid geven Gedeputeerde Staten al in het besluit tot verlening van de subsidie aan op welke wijze de verantwoording van de ontvangen subsidies dient plaats te vinden. Hiermee wordt bereikt dat degene, aan wie de subsidie is toegekend, van meet af aan duidelijk is aan welke voorwaarden en administratieve eisen hij dient te voldoen. In het tweede lid is geregeld dat Gedeputeerde Staten de ontvanger verplichtingen kan opleggen. ]
Noot
21[Toelichting: Uit artikel 4:29 Awb volgt dat tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, kan voorafgaande een beschikking tot subsidievaststelling een beschikking omtrent subsidieverlening worden gegeven. Gedeputeerde Staten hebben besloten dat voor te verstrekken subsidie tot € 25.000,- de subsidie direct na de aanvraag wordt vastgesteld. Er volgt dus geen voorafgaande beschikking tot subsidieverlening. In alle andere gevallen zal de subsidievaststelling worden voorafgegaan door een beschikking tot subsidieverlening.In een beschikking tot subsidieverlening zal de datum worden vermeld waarop de gesubsidieerde activiteit(en) uiterlijk moet(en) zijn verricht. ]
Noot
22[Toelichting: Het subsidiesysteem gaat uit van drietal arrangementen: - kleine subsidies tot € 25.000,- middelgrote subsidies van € 25.000 tot € 125.000, en - grote subsidies vanaf € 125.000. Bij deze arrangementen hangt de zwaarte van de verantwoordingseisen voornamelijk af van het subsidiebedrag.Gedeputeerde Staten moeten bij het besluit tot subsidieverlening bepalen hoe de verantwoording plaatsvindt. Uitgangspunt is het subsidiebedrag. Hogere regelgeving kan een zwaardere verantwoording eisen. Dit komt bijvoorbeeld voor op het beleidsveld inrichting landelijk gebied waar Europees recht soms tot zwaardere verantwoording verplicht. Doordat bij de verlening wordt aangegeven welke verantwoordingsregime van toepassing is, weet de subsidieontvanger tijdig wat van hem wordt verwacht. ]
Noot
23[Toelichting: De betaling van het subsidiebedrag en de verleende voorschotten en de terugvordering daarvan zijn geregeld in afdeling 4.2.7 Awb. De bevoegdheid tot voorschotverlening, waarmee vooruit wordt gelopen op de betaling van het subsidiebedrag zelf, moet een wettelijke grondslag hebben. Hiertoe strekt artikel 1.3.3. De bevoorschottingsbeschikking wordt ambtshalve gegeven op het moment van de verleningsbeschikking. De subsidieaanvrager hoeft geen aanvra(a)g(en) voor bevoorschotting in te dienen of tussentijdse overzichten van prestaties of uitgaven te overleggen.  Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten) uitgekeerd aan de subsidieontvanger.De wijze van betaling en bevoorschotting verschilt per arrangement. ]
Noot
24[Toelichting: Als subsidie wordt verstrekt die valt in arrangement 1, dan vindt na vaststelling van de subsidie betaling van de subsidie in één bedrag plaats. Hierdoor is bevoorschotting niet aan de orde. ]
Noot
25[Toelichting: Als subsidie wordt verstrekt die in arrangement 2 of 3 valt, dan verlenen Gedeputeerde Staten aan de subsidieontvanger een voorschot van maximaal 90 %. Dat kan in één of meerdere termijnen zijn. Dit zal vaak afhangen van de looptijd van de activiteiten. ]
Noot
26[Toelichting: Bij jaarlijkse subsidie zal in de verleningsbeschikking het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten worden vermeld. ]
Noot
27[Toelichting: De informatieplicht is bedoeld als tegenhanger van het geven van meer vertrouwen in de vorm van onder andere: het niet standaard verantwoording afleggen bij subsidies tot € 25.000, het vragen van minder tussenrapportages en automatische bevoorschotting. De subsidieontvanger is verplicht tijdig (zonder nodeloos tijdsverloop) te melden als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten. Bij het niet voldoen aan deze informatieplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Terugvordering van de subsidie, inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag, kan in zo'n geval proportioneel worden geacht, omdat de ontvanger dan misbruik maakte van het gegeven vertrouwen, dat ten grondslag ligt aan de onderhavige subsidieverordening.Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de informatieplicht niet geldt na vaststelling van de subsidie of voor zover er (op verzoek van de belanghebbende) door de subsidieverlener een ontheffing is verleend van de verplichting om een prestatie overeenkomstig de subsidietoekenning uit te voeren.]
Noot
28[Toelichting: Hierin zijn een aantal belangrijke wijzigingen opgenomen waarover de ontvanger de provincie verplicht moet informeren. ]
Noot
29[Toelichting: In het kader van het terugdringen van de administratieve lasten is ervoor gekozen aan meerjarig verstrekte subsidies hoger dan € 25.000 slechts een keer per jaar tussentijdse verantwoording te vragen. Op basis van deze gegevens kan de provincie zich verantwoorden over de realisatie van beleid naar PS en derden. ]
Noot
30[Toelichting: In afdeling 4.2.4 Awb staan bepalingen over verplichtingen van de subsidieontvanger. De categorieën van verplichtingen genoemd in artikel 4:37, eerste lid Awb, kunnen Gedeputeerde Staten in ieder geval verbinden aan de subsidieverlening. Deze standaardverplichtingen behoeven in verband met het voorkomen van herhaalde normstelling geen herhaling in dit uitvoeringsbesluit. Daarnaast kunnen ook andere verplichtingen aan subsidieontvangers worden opgelegd. Het betreft andere doelgebonden verplichtingen (artikel 4:38 Awb) en oneigenlijke verplichtingen (artikel 4:39 Awb). Voor beide geldt dat als de subsidie berust op een wettelijke grondslag die verplichtingen ook op een wettelijke grondslag moeten berusten. De in artikel 1.2.2 opgenomen verplichting is aan te merken als een oneigenlijke verplichting. Vanuit Europese regelgeving geldt voor subsidieontvangers eveneens de soortgelijke verplichting om bij projecten die met subsidie vanuit Europa mogelijk worden gemaakt hiervan ter plaatse van het project melding te maken.]
Noot
31[Toelichting: De omvang van de verantwoordingsverplichting is gekoppeld aan de hoogte van het subsidiebedrag.Gedeputeerde Staten hebben ervoor gekozen om te verstrekken subsidies tot aan een bedrag tot € 25.000 direct vast te stellen. Dit betekent dat de subsidie niet eerst wordt verleend (meer voorlopige toekenning) maar dat deze meteen wordt vastgesteld (waarbij de definitieve hoogte wordt bepaald en betaling volgt). Bevoorschotting is niet van toepassing zie artikel 1.3.3. Kenmerkend voor subsidies van minder dan € 25.000 is, dat een vast bedrag (lump sum) wordt verstrekt en dat de subsidieontvanger achteraf niet standaard verantwoording hoeft af te leggen aan de subsidieverstrekker. De subsidieontvanger hoeft geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard. Als de subsidie direct wordt vastgesteld blijft de subsidieontvanger verplicht tijdig (zonder nodeloos tijdsverloop) te melden als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. ]
Noot
32[Toelichting: In dit artikel is aangegeven dat en wanneer de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling moet indienen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze de subsidieontvanger de aan hem verleende subsidie dient te verantwoorden. Ingevolge artikel 1.3.2 lid 2 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de ontvanger bekend gemaakt.]
Noot
33[Toelichting: Het tweede lid bepaalt, dat de subsidieontvanger moet aantonen dat de activiteiten (vb concert of minimaal aantal bezoekers), waarvoor de subsidie is verleend, zijn uitgevoerd. Dit gebeurt met een inhoudelijk verslag. ]
Noot
34[Toelichting: Soms blijkt het niet mogelijk om vooraf de kosten en opbrengsten van de prestatie realistisch te begroten. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij innovatieve activiteiten, als er nog geen standaard voor de daarmee samenhangende kosten en opbrengsten voorhanden is. In dergelijke gevallen is het mogelijk om af te rekenen op basis van een opgave van de totale werkelijke kosten en opbrengsten. De afrekening vindt plaats op basis van een verklaring van de subsidieontvanger over de totaal gerealiseerde kosten en opbrengsten. Bij toepassing van deze variant komt een afzonderlijke prestatieverantwoording te vervallen; een verklaring zoals omschreven in het tweede lid van artikel 1.5.2, volstaat. De opgave van de gerealiseerde kosten en opbrengsten vormt de grondslag voor de berekening van het subsidiebedrag. Hierdoor worden detaildiscussies over onderliggende financiële posten voorkomen. Indien de subsidiabele kosten, na aftrek van de gerealiseerde opbrengsten (inclusief gerealiseerde bijdragen van derden) en de gerealiseerde eigen bijdrage, lager zijn dan begroot wordt de subsidie lager vastgesteld, tenzij rekening dient te worden gehouden met een in de van toepassing zijnde regelgeving geboden mogelijkheid tot het vormen van een egalisatiereserve. Indien de subsidiabele kosten hoger uitvallen dan begroot, wordt ten hoogste het verleende subsidiebedrag uitgekeerd. Steekproefsgewijs kan de subsidieverstrekker de opgegeven totalen controleren. In de verklaring geef de subsidieontvanger niet meer aan dan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht, voorzien van een korte toelichting, dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan, wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is, wat in voorkomend geval de stand van de egalisatiereserve is, wat het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten, inclusief bijdragen van derden is, en wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is. ]
Noot
35[Toelichting: In dit artikel is aangegeven dat en wanneer de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling moet indienen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze de subsidieontvanger de aan hem verleende subsidie dient te verantwoorden. Ingevolge artikel 1.3.2 lid 2 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de ontvanger bekend gemaakt.Voor verleende subsidies van meer dan € 125.000,- geldt een verantwoording over prestaties en kosten. Het tweede lid bepaalt, dat de subsidieontvanger moet aantonen dat de activiteiten (vb concert of minimaal aantal bezoekers), waarvoor de subsidie is verleend, zijn uitgevoerd. Dit gebeurt met een inhoudelijk verslag (zie toelichting bij artikel 1.5.2). Daarnaast wordt over de kosten verantwoord, de wijze waarop dit plaatsvindt wordt per regeling bepaald. Er zijn standaard formats beschikbaar voor verantwoording over de kosten en verantwoording middels een controleverklaring.]
Noot
36[Toelichting: Single information, Single audit betekent eenmalige informatieverstrekking, eenmalige accountantscontrole. SiSa is de manier waarop medeoverheden (provincies, gemeenten en gemeenschappelijke regelingen) aan het Rijk of Provincies ieder jaar verantwoorden of en hoe ze specifieke uitkeringen hebben besteed. De indicatoren worden landelijk vastgesteld. Uitgangspunt is om per specifieke uitkering zo weinig mogelijk verantwoordingsinformatie en controle te vragen. Er wordt aangesloten bij het reguliere jaarrekeningproces van de gemeenten. Dit houdt in dat: de provincie Overijssel gebruik maakt van de reguliere jaarstukken van de gemeente: het jaarverslag, de jaarrekening, inclusief SISA-bijlage en het verslag van bevindingen van de accountant waarin de accountant specifiek rapporteert over haar controle op de specifieke uitkeringen. Voor de specifieke uitkering worden geen bijzondere controleverklaringen meer gevraagd. In plaats daarvan wordt de noodzakelijke met name financiële beleidsinformatie per specifieke uitkering opgenomen in een bijlage bij de (reguliere) jaarrekening en tijdens de jaarrekening controle door de accountant gecontroleerd. Met uitzondering van de eerder genoemde financiële verantwoordingsplicht blijven de voorwaarden die in de beschikking of overeenkomst hebben gestaan van kracht. Wat betreft het verantwoordingsmoment wordt aangesloten bij de procedure die voor de reguliere jaarstukken geldt: uiterlijk 15 juli van het jaar volgend op het jaar of tijdvak waar over verantwoording moet worden afgelegd aan de provincie worden de stukken via het CBS bij de provincie aangeleverd. Na ontvangst van de verantwoordingsinformatie kan de provincie Overijssel de regeling financieel vaststellen. Hierbij kan worden vertrouwd op de van de gemeente ontvangen gecertificeerde jaarstukken, welke zijn getoetst aan de afgesproken controles. Daarbij wordt ook het rapport van de bevindingen van de accountant en in het bijzonder de hierin opgenomen tabel met fouten en onzekerheden bij de vaststelling van de specifieke uitkering betrokken. Op basis van de verkregen verantwoordingsinformatie vindt vervolgens de inhoudelijke toets bij de provincie plaats. Dit kan leiden tot nadere vragen of maatregelen vanuit de provincie. Zie hiervoor ook de nota procedure aanlevering verantwoordingsinformatie die jaarlijks op de website van de Rijksoverheid wordt gepubliceerd. ]
Noot
37[Toelichting: De Sisa-circulaire met daarin o.a. de ‘kruisjeslijst ontvangende medeoverheden' (kruisjeslijst sisa) en de SISA bijlage worden jaarlijks aangepast en gepubliceerd op de website van de Rijksoverheid. De Sisa systematiek wordt voor de regelingen uit de kruisjeslijst op alle openstaande beschikkingen en/of tweezijdige rechtshandelingen toegepast waaruit informatieverplichtingen voortvloeien. In uitzondering hierop wordt deze systematiek voor de regeling bodemsanering alleen toegepast voor alle na 1 januari 2008 aangegane overeenkomsten. ]
Noot
38[Toelichting: In de Invulwijzer sisa medeoverheden Overijssel is per regeling aangegeven hoe het verzoek tot vaststelling dient te worden gedaan.]
Noot
39[Toelichting: In dit artikel is geregeld binnen welke termijn Gedeputeerde Staten besluiten ter zake van de vaststelling van de subsidie. De in dit artikel genoemde termijn is een maximum termijn. Indien mogelijk zullen Gedeputeerde Staten eerder beslissen.]
Noot
40[Toelichting: Als uitgangspunt geldt een beslistermijn van maximaal 22 weken, die begint op het moment van ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling. ]
Noot
41[Toelichting: Als een subsidie is aan te merken als ontoelaatbare staatssteun, moeten Gedeputeerde Staten het subsidiebesluit wijzigen of intrekken.]
Noot
42[Toelichting: Het Meerjarenprogramma Jeugdbeleid van de provincie Overijssel ‘Nieuwe Bezems' is door Provinciale Staten vastgesteld op 24 oktober 2007. ‘Nieuwe Bezems' staat in de eerste plaats voor de vernieuwingen in het provinciale Jeugdbeleid. Provinciale Staten wil dat er in de jeugdzorg en het preventieve Jeugdbeleid sneller en meer resultaten worden geboekt. Daarvoor zijn nieuwe werkwijzen nodig, nieuwe instrumenten, nieuwe attitudes en nieuwe verhoudingen. Jaarlijks worden de beleidsvoornemens door Gedeputeerde Staten geconcretiseerd in een Uitvoeringsprogramma Jeugdzorg. Gedeputeerde Staten willen er voor zorgen dat de familiekring/het netwerk van een cliënt en de cliënt zelf verantwoordelijkheid nemen voor de situatie. Het is van belang dat de families zelf de leiding hebben in het proces om tot een eigen plan te komen en te borgen. Hiervoor is een Eigen Kracht-conferentie (EK-c) een geëigend middel. Een EK-c geeft mensen de mogelijkheid om zelf, samen met familie, vrienden en andere bekenden, een plan te maken voor een oplossing of voor hulp. Gemaakte plannen zijn leidend voor de hulpverlening. ]
Noot
43[Toelichting: Per aanvraag wordt beoordeeld of een aanvrager zelf ook een financiële bijdrage of een bijdrage in natura levert. In sommige gevallen is het ook mogelijk dat een derde partij, naast de aanvrager en provincie, een bijdrage leveren. Bij aanvragen omtrent EK-c is het mogelijk dat de provincie de volledige kosten van het project subsidieert. Aangezien de provincie projecten omtrent EK-c's wil stimuleren, zal in veel van deze gevallen de volledige kosten gesubsidieerd worden.]
Noot
44[Toelichting: Afwijking van artikel 1.1.5 derde lid is wenselijk omdat in de praktijk blijkt dat kinderen in noodsituaties direct zorg krijgen terwijl er nog geen formele aanvraag voor subsidie is ingediend. In het belang van het kind, wordt in overleg met de provincie of de stichting afgesproken dat het kind alvast in zorg wordt genomen, in afwachting van de aanvraag. De zorg is dan al begonnen.]
Noot
45[Toelichting: Ter uitvoering van de Wet op de Jeugdzorg stelt Provinciale Staten eenmaal per 4 jaar een Beleidskader jeugdzorg vast. Het vigerende kader betreft de periode 2009-2012 en is gebaseerd op de in 2007 door Provinciale Staten vastgestelde nota "Nieuwe Bezems". Jaarlijks worden de beleidsvoornemens door Gedeputeerde Staten geconcretiseerd in een Uitvoeringsprogramma (UP) Jeugdzorg en in het ‘Nieuwe bezems sturings- en subsidiekader'. De in het kader van de uitvoering van de Wet op de Jeugdzorg door Gedeputeerde Staten te subsidiëren instellingen zijn in dit UP opgenomen. De subsidiabele activiteiten betreffen het aanbod van jeugd- en opvoedhulp, inclusief de toeleiding daartoe, en het aanbod aan jeugdbescherming (JB) en jeugdreclassering (JR). Voor de bekostiging van JB en JR stelt het Rijk normprijzen vast. Voor de bekostiging van de overige activiteiten stelt Gedeputeerde Staten een normprijs in de beschikking vast.De provincie ontvangt van het Rijk een doeluitkering jeugdzorg. De hoogte van deze uitkering wordt geacht voldoende te zijn om de wettelijke taken van de stichting en de instellingen voor jeugd- en opvoedhulp naar behoren uit te kunnen voeren. Met de subsidieontvangers worden prestatieafspraken gemaakt waarbij de hiervoor beschikbaar gestelde subsidie per te leveren prestatie is genormeerd. Binnen de doeluitkering wordt de provincie geacht voldoende zorgaanbod ‘in te kopen' bij instellingen voor jeugd- en opvoedhulp om de aanspraken op zorg van cliënten te kunnen waarborgen. Vanaf 1 januari 2011 wordt de subsidie verstrekt op basis van een vooraf geraamd aantal af te sluiten cliënt-zorgtrajecten en afgerekend op basis van het werkelijke aantal geleverde cliënt-zorgtrajecten. Binnen een cliënt-zorgtraject levert de instelling voor jeugd- en opvoedhulp alle provinciale jeugdzorg die nodig is om de doelen van de zorg te behalen. Uitgangspunt daarbij is dat de provincie over adequate informatie beschikt over de omvang van de vraag en de ontwikkeling hiervan. De daarvoor door de provincie aangewezen organisatie levert hiervoor een raming voor het komende jaar aan. De provincie Overijssel is verdeeld in bepaalde regio's. De verdeling hiervan wordt jaarlijks opgenomen in het UP. Per regio wordt met één instelling voor jeugd- en opvoedhulp (zgn. hoofdaannemer) prestatieafspraken gemaakt en een subsidierelatie aangegaan. Dit wordt jaarlijks vermeld in het UP. Het staat deze instelling vrij om de zorg door een andere instelling voor jeugd- en opvoedhulp (onderaannemer) te laten uitvoeren onder door Gedeputeerde Staten te stellen condities. Elk jaar wordt per cliënt-zorgtraject een tarief vastgesteld door Gedeputeerde Staten en vermeld in het UP. Dit is het tarief dat een instelling voor jeugd- en opvoedhulp (hoofdaannemer) bij inkoop/afrekening ontvangt voor een succesvol afgesloten cliënt-zorgtraject. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om gedurende een door haar te bepalen periode hiervan af te wijken in verband met een overgangsregeling van het oude systeem van subsidiëren naar dit nieuwe systeem. In de beschikking tot subsidieverlening geeft de provincie aan hoeveel cliënt-zorgtrajecten worden gesubsidieerd.Gedeputeerde Staten willen er voor zorgen dat de familiekring/het netwerk van een cliënt en de cliënt zelf verantwoordelijkheid nemen voor de situatie. Het is van belang dat de families zelf de leiding hebben in het proces om tot een eigen plan te komen en te borgen. Hiervoor is een Eigen Kracht-conferentie (EK-c) een geëigend middel. Een EK-c geeft mensen de mogelijkheid om zelf, samen met familie, vrienden en andere bekenden, een plan te maken voor een oplossing of voor hulp. Gemaakte plannen zijn leidend voor de hulpverlening.Bij het vaststellen van de subsidie gaat de provincie uit van het werkelijke aantal afgesloten cliënt-zorgtrajecten tegen het vastgestelde cliënttarief. Wanneer het werkelijke aantal lager is, wordt een lagere subsidie vastgesteld. Gedurende het jaar kan Gedeputeerde Staten besluiten meer afgesloten trajecten te subsidiëren dan vooraf was geraamd wanneer er naar de opvatting van Gedeputeerde Staten meer zorg nodig is vanwege een aantoonbare significante stijging van de vraag naar jeugdzorg in de regio.Verschillen tussen verleende en vastgestelde subsidies worden in principe in een keer verrekend/nabetaald, tenzij naar de mening van Gedeputeerde Staten aspecten van redelijkheid en billijkheid een andere betaaltermijn rechtvaardigen. Met deze systematiek wordt maximale flexibiliteit voor de instelling voor jeugd- en opvoedhulp gerealiseerd om bij de inzet van zorg optimaal aan te sluiten bij de vraag van de cliënt. Een hoofdaannemer is vrij in de besteding van het totaal van de middelen van de cliënt-zorgtrajecten die de provincie bij haar inkoopt. Cliënt-zorgtrajecten komen alleen voor subsidie in aanmerking indien hieraan een geldige indicatie van de stichting aan ten grondslag ligt en die zijn uitgevoerd ten behoeve van een cliënt uit de provincie Overijssel. Gedeputeerde Staten kunnen hier, in het kader van afspraken met andere provincies over buitenprovinciale plaatsingen, van afwijken. ]
Noot
46[Toelichting: Dit artikel bevat de begripsbepalingen. De begrippen zoals opgenomen in de Wet op de Jeugdzorg zijn hier niet herhaald.]
Noot
47[Toelichting: Voor subsidiëring van de stichting komen in aanmerking de taken zoals genoemd in de artikelen 5 en 10 van de WJZ. De subsidiëring van de overige uit de WJZ voortvloeiende taken maakt onderdeel uit van de tarieven voor de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ. Hierin wordt bepaald dat in principe alleen subsidie wordt verstrekt voor zover de uitvoering van taken betrekking heeft op cliënten afkomstig uit Overijssel. Het derde lid van dit artikel maakt hierop een uitzondering mogelijk. Deze is gedurende een overgangsfase noodzakelijk in verband met de landelijke afspraken over het kader voor de decentralisatie van de voorheen landelijk werkende instellingen die taken van een stichting uitvoeren. Over de inrichting van deze overgangsfase voor de afzonderlijke instellingen worden nadere afspraken gemaakt tussen de desbetreffende instellingen en provincies.Voor subsidiëring van het zorgaanbod komen in aanmerking de cliënt-zorgtrajecten die worden uitgevoerd ten behoeve van kinderen uit Overijssel en op basis van een daartoe strekkende indicatiebesluit van de stichting. De instelling voor jeugd- en opvoedhulp, die hoofdaannemer is van een regio, wordt gesubsidieerd op basis van aantallen afgesloten cliënt-zorgtrajecten maal het cliënttarief.Op grond van de WJZ heeft de acceptatieplicht van de instelling alleen betrekking op cliënten uit de provincie Overijssel waarvoor Gedeputeerde Staten de betreffende instelling voor jeugd- en opvoedhulp ook een subsidie hebben verstrekt (zie lid 3b). Omdat de provincie Overijssel bij het inkopen van jeugdzorg niet gehouden is deze in te kopen bij instellingen voor jeugd- en opvoedhulp uit de eigen provincie, kan een instelling ook zorg verlenen aan cliënten uit een andere provincie dan de provincie van vestiging van de instelling, mits Gedeputeerde Staten ook bij deze instelling zorg heeft ingekocht. Als dit niet het geval is dan kan deze instelling voor jeugd- en opvoedhulp geen zorg voor dergelijke cliënten uitvoeren. De betreffende cliënt zal zijn aanspraak op zorg daarom slechts tot gelding kunnen brengen bij een instelling, die hiervoor wordt gesubsidieerd door de provincie waarin hij of zij voorafgaand aan het tot stand komen van de aanspraak duurzaam verbleef. Daarnaast kan Gedeputeerde Staten afspraken maken met andere provincies over buitenprovinciale plaatsingen. In de subsidiebeschikking en/of in het Nieuwe bezems sturings- en subsidiekader worden de hieruit voortvloeiende aanvullende subsidievoorwaarden vastgesteldEen cliënt heeft de vrijheid om te kiezen bij welke instelling voor jeugd- en opvoedhulp hij/zij zijn/haar indicatie wil verzilveren. Dit kan dus ook een instelling zijn die in een andere regio gevestigd is dan dat de cliënt woonachtig is. Een instelling aan wie subsidie wordt verstrekt is verplicht om cliënten uit Overijssel die zich bij hen aanmelden te accepteren. Zie ook de algemene toelichting van deze paragraaf.]
Noot
48[Toelichting: Zie de algemene toelichting van deze paragraaf.]
Noot
49[Toelichting: Afwijking van artikel 1.1.5. derde lid is wenselijk, omdat in de praktijk blijkt dat kinderen in noodsituaties direct zorg krijgen terwijl er nog geen formele aanvraag voor subsidie is ingediend. In het belang van het kind, wordt in overleg met de provincie of de stichting afgesproken dat het kind alvast in zorg wordt genomen, in afwachting van de aanvraag. De zorg is dan al begonnen.]
Noot
50[Toelichting: In het UP staan de bedragen en instellingen en stichting vermeld. Gaande het jaar worden eventuele budgetten op basis van de vraag naar jeugdzorg verdeeld.]
Noot
51[Toelichting: In dit artikel zijn bepalingen over het toestaan van reserveringen en het vormen van vermogen opgenomen.]
Noot
52[Toelichting: Wanneer de gesubsidieerde activiteiten worden beëindigd is de ontvanger verplicht het met provinciale subsidie opgebouwde vermogen op eerste verzoek aan Gedeputeerde Staten te betalen.]
Noot
53[Toelichting: Dit artikel regelt de voorwaarden waaraan de financiële verantwoording minimaal dient te voldoen en uit welke onderdelen deze bestaat. Ook wordt bepaald dat de verantwoording moet worden voorzien van een controleverklaring die wordt ingericht volgens het model uit de landelijke Regeling Bekostiging Jeugdzorg. Getracht is de verantwoording zo minimaal mogelijk te laten zijn. ]
Noot
54[Toelichting: Gedeputeerde Staten zijn op basis van de Wet op de Jeugdzorg verantwoordelijk voor de zorg voor jeugdigen en hun opvoeders bij ernstige opvoed- en opgroeiproblemen.In het regeerakkoord 2010 is een ingrijpende wijziging van het jeugdstelsel afgesproken. De provinciale taak jeugdzorg wordt naar verwachting vanaf 1 januari 2015 gedecentraliseerd naar de afzonderlijke gemeenten.Met de verschuiving van de jeugdzorg naar de gemeenten wil de regering ervoor zorgen dat hulp voor cliënten sneller beschikbaar is, beter aansluit bij de eigen kracht en de sociale netwerken van hun ouders of verzorgers en meer samenhang heeft met andere vormen van zorg bij het gezin. Ook verwacht de regering een eenvoudiger stelsel, met meer effectiviteit en efficiency en minder bureaucratieGedeputeerde Staten hechten aan het belang van continuïteit en kwaliteit van de provinciale jeugdzorg  en het verminderen van wachtlijsten tot het moment van decentralisatie. Gedeputeerde Staten zien het, in het verlengde van haar huidige provinciale jeugdzorgtaak, als haar verantwoordelijkheid bij te dragen aan een goede overdracht van de provinciale jeugdzorg en wil de gemeenten ondersteunen in hun verantwoordelijkheid zich voor te bereiden op het moment van overheveling van de provinciale jeugdzorg. Met deze regeling willen Gedeputeerde Staten bijdragen bij activiteiten die de gemeenten voorbereiden op het moment van overheveling.]
Noot
55[Toelichting: Gezamenlijke activiteiten van gemeenten zijn mogelijk, maar de gemeenten moeten ieder een afzonderlijke aanvraag indien. De individuele aanvraag kan hiervoor deels overeenkomen met de aanvraag van de gemeenten waarmee samengewerkt wordt. ]
Noot
56[Toelichting: De vernieuwing kan betrekking hebben op diverse aspecten bv. op de lokale situatie, voor de jeugdzorg algemeen, een cultuuromslag, integraliteit, intersectorale samenwerking,  ontbureaucratisering/ontkokering of op de samenwerking met andere gemeenten. Informatie en ervaringen die er al zijn (bij andere gemeenten binnen of buiten Overijssel) dienen meegenomen te worden bij het ontwikkelen van de activiteiten.]
Noot
57[Toelichting: De maximale subsidiebedrag per gemeente is gebaseerd op het inwonersaantal van de gemeente per 1 januari 2011. Een gemeente mag meerder aanvragen indienen, gezamenlijk mogen deze niet meer bedragen dan het maximumbedrag. ]
Noot
58[Toelichting: Gedeputeerde Staten willen sturen op spreiding van onderwerpen in de projecten over de provincie.]
Noot
59[Toelichting: Prestatievelden Wmo zijn: 1. het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten;2. op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden;3. het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning;4. het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers;5. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;6. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer;7. het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang;8. het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen;9. het bevorderen van verslavingsbeleid.]
Noot
60[Toelichting: De regeling is gebaseerd op een ‘tendersysteem'. Dat houdt in dat alle aanvragen vóór een bepaald tijdstip moeten worden ingediend en gelijktijdig worden beoordeeld in welke mate ze voldoen aan de criteria van de regeling. De hoogst gerangschikte aanvragen worden vervolgens toegewezen voor zover het subsidieplafond dat toelaat. ]
Noot
61[Toelichting: Scoretabel 1Onderdeel; Cijfer; Weging; Score; 1. het aantal daadwerkelijk deelnemende gemeenten; matig (1), goed (3), uitstekend (4); 50%; Cijfer x 0,5 = score 1; 2. de hoogte van de investeringen van de aanvragende gemeente en andere financiers dan de provincie Overijssel in verhouding tot de bijdrage van de provincie Overijssel; matig (1), goed (3), uitstekend (4); 30%; Cijfer x 0,3 = score 2; 3. de mate waarin het ontwikkelde concept of de opgedane kennis aantoonbaar worden overgedragen aan andere Overijsselse gemeenten.; matig (1), goed (3), uitstekend (4); 20%; Cijfer x 0,2 = score 3; ; ; ; Totale score = score 1 + score 2 + score 3];
Noot
62[Toelichting: Artikel 4.1.2 bepaalt dat Gedeputeerde Staten subsidie kunnen verstrekken voor het doen van een archeologisch vooronderzoek op locatie. Dit vooronderzoek kan bestaan uit een bureauonderzoek, het maken van proefsleuven en het doen van grondboringen. Andere vormen van vooronderzoek worden niet door Gedeputeerde Staten gesubsidieerd.]
Noot
63[Toelichting: Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de activiteiten genoemd in dit artikel. De provincie wil in het kader van het Maltaverdrag het belang van de archeologie meer uitdragen en steunt daartoe projecten en activiteiten die tot doel hebben de bevolking te betrekken dan wel kennis te laten nemen van de vondsten. Het betreft hier de artefacten, maar ook historische gevormde landschappelijke overblijfselen. Bij de aanvraag worden de gegevens verstrekt zoals gevraagd in artikel 1.2.1.]
Noot
64[Toelichting: Sub a: Subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 4.1.2. sub b lid moeten voldoen aan het criterium dat een deskundige organisatie voldoende betrokken is bij het project.]
Noot
65[Toelichting: Met de regeling Restauratieachterstanden Rijksmonumenten zetten Gedeputeerde Staten in 2011 het beleid op het gebied van het wegwerken van restauratieachterstanden in de provincie voort. In 2009 hebben Gedeputeerde Staten in het kader van het Overijssels actieplan economische recessie fors ingezet op het wegwerken van restauratieachterstanden aan rijksmonumenten en tevens op het creëren van een flinke impuls voor de economie. Het rijk heeft met de Restauratieregeling monumenten 2010 en 2011 een laatste incidentele impuls voor rijksmonumenten aangekondigd: vanaf 2012 wordt de meer programmatische aanpak, zoals aangekondigd in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg, ingevoerd. Dan behoren de grootschalige incidentele subsidieregelingen voor rijksmonumenten tot het verleden. Gedeputeerde Staten zetten daarom in op het wegwerken van de laatste grote restauratieachterstanden in de provincie. De provinciale regeling Restauratieachterstanden Rijksmonumenten zet ook in op restauraties ten behoeve van beschermde monumenten die een nieuwe bestemming krijgen, of na leegstand weer in gebruik worden genomen. Herbestemming is een belangrijk onderdeel van het provinciale erfgoedbeleid en wordt ook op rijksniveau als een centraal element van het toekomstige erfgoedbeleid gezien. ]
Noot
66[Toelichting: Voor deze subsidieregeling komen drie groepen aanvragers in aanmerking:Ten eerste kunnen aanvragers die een aanvraag voor subsidie voor de rijksregeling hebben ingediend en deze toegewezen hebben gekregen een cofinanciering van de provincie Overijssel aanvragen.Ten tweede kunnen aanvragers die een aanvraag voor subsidie voor de rijksregeling hebben ingediend en een afwijzing hebben gekregen op grond van het bereikte maximum aantal subsidies per provincie hun aanvraag voor subsidie indienen bij de provincie Overijssel. De provincie zal deze aanvragen beoordelen en kunnen deze voor advies voorleggen aan de provinciale Monumentencommissie. Ten derde kunnen, wanneer er na de behandeling van bovengenoemde aanvragen nog budget beschikbaar is, ook aanvragen worden ingediend voor restauraties van rijksmonumenten waarvan de restauratiekosten meer dan € 1 miljoen bedragen. Deze aanvragers konden niet indienen bij het rijk, omdat de minimale restauratiekosten voor de rijksregeling op € 2 miljoen zijn vastgesteld. ]
Noot
67[Toelichting: De totale subsidie van rijk en provincie is maximaal 85% van de subsidiabele restauratiekosten. Voor beschermde monumenten die een rijkssubsidie hebben ontvangen van 70% van de subsidiabele restauratiekosten betekent dit dat de provinciale regeling een aanvulling van maximaal 15% van de subsidiabele restauratiekosten mogelijk maakt. De totale subsidie van rijk en provincie bedraagt ten hoogste 85% van de subsidiabele restauratiekosten, ook wanneer er sprake is van een andere vorm van rijksfinanciering dan voornoemde rijksregeling.]
Noot
68[Toelichting: Gedeputeerde Staten zetten in op het wegwerken van zoveel mogelijk grote restauratieachterstanden in de provincie. Om de daadwerkelijke inzet van de aan Overijsselse projecten toegezegde rijkssubsidiebedragen te garanderen en zorg te dragen voor het tot uitvoering komen van de restauratieprojecten geven Gedeputeerde Staten prioriteit aan het cofinancieren van de projecten die een subsidie hebben ontvangen uit de rijksregeling. Met cofinanciering van de provincie kunnen deze projecten hun begroting sluitend maken zodat de uitvoering van start kan gaan. Omdat de rijksregeling een maximum heeft gehanteerd van vier subsidies per provincie heeft een aantal aanvragers een afwijzing van het rijk ontvangen op basis van dit bereikte maximum. Gelet op de criteria van de rijksregeling en de provinciale doelstellingen op het gebied van erfgoedbeleid bevinden zich in deze groep kansrijke projecten voor provinciale subsidie. Aansluiten bij de doelgroep van de rijksregeling heeft bovendien als voordeel dat het de administratieve lasten voor de aanvragers beperkt, omdat dezelfde aanvraag al eerder is ingevuld voor de rijksregeling.Wanneer er na behandeling van deze aanvragen nog budget resteert kunnen Gedeputeerde Staten vanaf 1 juli 2011 aanvragen op basis van artikel 4.2.3. lid 2 in behandeling nemen. Dit betekent dat vanaf dit moment rijksmonumenten waarvan de restauratiekosten hoger zijn dan € 1 miljoen een aanvraag in kunnen dienen. Op deze manier willen Gedeputeerde Staten er zorg voor dragen dat wanneer er geld over blijft na behandeling van de aanvragen in de tranche die loopt vanaf de ingangsdatum van de regeling tot uiterlijk 31 mei 2011, dit niet onbenut blijft. Op deze manier worden zoveel mogelijk restauratieachterstanden in de provincie weggewerkt. Om een goede spreiding van de projecten over de provincie te garanderen hebben Gedeputeerde Staten een maximum van 3 subsidies per gemeente vastgesteld. Wanneer er echter budget resteert na behandeling van de aanvragen op basis van artikel 4.2.3. lid 1 en 2 kunnen Gedeputeerde Staten dit maximum per gemeente laten vervallen. De aanvragen worden behandeld op volgorde van ontvangst. Wanneer er meerdere aanvragen met dezelfde ontvangstdatum zijn en toekennen van deze aanvragen zou leiden tot het overschrijden van het beschikbare budget wordt gekeken naar de subsidiabele kosten. Hierbij hebben projecten met hogere subsidiabele kosten voorrang, dit omdat Gedeputeerde Staten in willen zetten op het wegwerken van de grootste restauratieachterstanden in de provincie. ]
Noot
69[Toelichting: Ten aanzien van het podiumkunstenaanbod dragen gemeenten zorg voor accommodaties en de basisprogrammering. Het Rijk zorgt voor een divers aanbod. De provincies zorgen voor distributie, afstemming, kwaliteitsbevordering en voldoende spreiding van aanbod. De provincie Overijssel zet in op het versterken van de samenwerking tussen Oost-Nederlandse producerende instellingen en de kleinschalige theaters. Gedeputeerde Staten willen ervoor zorgen dat het Oost-Nederlandse gesubsidieerde kwalitatief hoogwaardige aanbod van podiumkunsten meer publiek bereikt. Daarom heeft ze in de Podiumplanregeling opgenomen dat maximaal 60% van de uitkoopsom/garantie van een Oost-Nederlandse producerende instelling kan worden gesubsidieerd. Dit moet leiden tot een toename van ongeveer 35% van het Oost-Nederlandse aanbod op de Overijsselse podia in 2012. Het landelijk kwalitatief hoogwaardig podiumkunstenaanbod komt daarbij eveneens in aanmerking voor subsidiering, voor maximaal 40% met een totale maximum aanvraag per podium van € 10.000,-- per jaar, omdat dit samen met programmering van het Oost-Nederlandse aanbod leidt tot een evenwichtige programmering van de kleine podia. ]
Noot
70[Toelichting: De regeling is beperkt tot de kleinere podia, omdat die qua structuur en organisatie de financiële ondersteuning verreweg het hardste nodig hebben. Van de deelnemers wordt een actieve rol binnen het OKTO gevraagd om te waarborgen dat het theater betrokken acteert in de onderlinge samenwerking en afstemming en organisaties elkaar kunnen ondersteunen en van elkaar kunnen leren op dit gebied.]
Noot
71[Toelichting: Gedeputeerde Staten willen ervoor zorgen dat actieve cultuurdeelname deel uit maakt van de vrijetijdsbesteding van alle Overijsselaars en hebben daartoe deze regeling opgesteld. Dit moet leiden tot een toename van het aantal actieve deelnemers op het gebied van volkscultuur en amateurkunst met 6% en een toename van het aantal leerlingen bij muziekscholen en centra voor de kunsten met 6% aan het einde van de looptijd van de regeling (2012).]
Noot
72[Toelichting: De activiteit vindt hoofdzakelijk plaats binnen de provinciegrenzen van Overijssel. Gedeputeerde Staten willen echter provincieoverschrijdende activiteiten niet uitsluiten. Activiteiten waarbij sprake is van kruisbestuivingen tussen Overijssel, Gelderland, Drenthe of Duitsland willen Gedeputeerde Staten juist aanmoedigen. Over de artistiek-inhoudelijke kwaliteit van een aanvraag voor subsidie vanaf € 5.000,-- tot € 20.000,--  kunnen Gedeputeerde Staten een advies vragen aan de adviescommissie cultuurdeelname. Over de artistiek-inhoudelijke kwaliteit van een aanvraag voor subsidie vanaf €  20.000,-- wordt altijd een advies gevraagd aan de adviescommissie cultuurdeelname. Als de activiteit plaatsvindt in de gemeenten Enschede, Hengelo, Deventer of Zwolle, dan gelden er aanvullende criteria. De activiteit moet in dat geval ook plaatsvinden in ten minste twee andere gemeenten binnen de provincie Overijssel, anders dan de gemeenten Enschede, Hengelo, Deventer of Zwolle.  Eveneens moet aantoonbaar worden voorzien in cofinanciering door bijvoorbeeld een begrotingsdocument, schriftelijke toezegging door een bestuursorgaan. De provinciale subsidie is nooit hoger dan de bijdrage van de gemeenten Zwolle, Deventer, Enschede of Hengelo.]
Noot
73[Toelichting: De vergadering van de Adviescommissie Cultuurdeelname is niet openbaar. De Adviescommissie Cultuurdeelname kan, via het commissiesecretariaat, een aanvrager uitnodigen om voorafgaande aan de vergadering een mondelinge toelichting op de aanvraag te geven.]
Noot
74[Toelichting: Onder 'activiteiten met een receptieve doelstelling' wordt verstaan een activiteit die niet gericht is op actieve deelname van de bezoekers.]
Noot
75[Toelichting: Voorbeeld: een project loopt tot na 31 december 2012. De voorbereiding vindt plaats in 2012. In de voorbereiding zitten Cultuurdeelname elementen. Daar kan, mits de activiteiten die tijdens de voorbereiding plaatsvinden aan de criteria voldoen, subsidie voor worden verleend. Voor de uitvoering die vervolgens in 2013 plaatsvindt wordt dan geen subsidie verleend. ]
Noot
76[Toelichting: Op basis van deze regeling kan subsidie aangevraagd worden voor de kosten van professionele producties in alle kunstdisciplines. Het gaat om producties waarvan een hoge artistieke kwaliteit verwacht kan worden. Rechtpersonen zoals culturele instellingen kunnen een aanvraag indienen, maar ook natuurlijke personen zoals individuele kunstenaars (beeldend kunstenaars, componisten, auteurs) kunnen een aanvraag indienen. De subsidiabele kosten zijn alle voor de productie noodzakelijke kosten die aantoonbaar rechtstreeks toe te rekenen zijn aan de productie. Dit betekent dat de kosten die gemaakt worden voor het voorbereiden, ontwikkelen en uitvoeren van de productie subsidiabel zijn. Aanvragen voor festivals, boekuitgaven, tentoonstellingen en aanvragen ter aanvullende bekostiging van de reguliere activiteiten van door de provincies Overijssel en Gelderland gesubsidieerde instellingen komen niet in aanmerking. ]
Noot
77[Toelichting: De subsidieaanvragen worden beoordeeld door een op voordracht van beide provincies Gelderland en Overijssel ingestelde commissie van onafhankelijke deskundigen beoordeeld op te verwachten artistieke kwaliteit (te weten vakmanschap, zeggingskracht en oorspronkelijkheid), te verwachten onderscheidende kwaliteit en toegevoegde waarde voor het bestaande kunst- en cultuuraanbod in Oost-Nederland, op te verwachten (inter)nationale uitstraling, op kwaliteit van de organisatie, op de mate waarin de producties in Oost-Nederland worden ontwikkeld en uitgevoerd en op de mate waarin sprake is van betrokkenheid van Oost-Nederlandse kunstenaars. De aanvraag wordt ingediend bij de provincie Overijssel.]
Noot
78[Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem vloeit derhalve voort dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overgelegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie die neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag. ]
Noot
79[Toelichting: Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager.]
Noot
80[Toelichting: De aanvraag voor subsidie bestaat uit een productieplan, een marketingplan, een begroting met dekkingsplan en een voorlopige speellijst of expositieplan waarin de volgende onderwerpen zijn uitgewerkt: het doel en het artistieke concept van de productie; de wijze waarop de beoogde doelen worden bereikt, de publieksgroep of publieksgroepen die aanvrager met de productie wil bereiken, de marketinginstrumenten die worden ingezet, de personen en instellingen uit Oost Nederland die bij de productie betrokken zijn, de geraamde kosten en opbrengsten van de productie. De subsidieaanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Productiefonds Oost Nederland. Deze is te downloaden via www.overijssel.nl/subsidie.]
Noot
81[Toelichting: De ingediende subsidieaanvragen voor producties kunnen ter advisering worden voorgelegd aan een door Gedeputeerde Staten ingesteld commissie Productiefonds Oost Nederland, bestaande uit deskundigen op de terreinen muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media, literaire cultuur.]
Noot
82[Toelichting: Gedeputeerde Staten stimuleren bijzondere projecten op het terrein van de beeldende kunst en vormgeving, waarbij het publiek actief wordt opgezocht, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van vernieuwende, mobiele presentatievoorzieningen voor beeldende kunst en vormgeving. De activiteit vindt in principe plaats binnen de provinciegrenzen van Overijssel. Gedeputeerde Staten willen echter (provincie-)grensoverschrijdende activiteiten niet uitsluiten. Activiteiten waarbij sprake is van kruisbestuivingen tussen bijvoorbeeld Overijssel, Gelderland, Drenthe of Duitsland willen Gedeputeerde Staten juist aanmoedigen.]
Noot
83[Toelichting: Indien de activiteit aantoonbaar wordt uitgevoerd of ondersteund door een rechtspersoon (sub b) die ervaring heeft in het artistiek en productioneel begeleiden van projecten, kan geconcludeerd worden dat de activiteit voldoende artistieke en inhoudelijke kwaliteit heeft.]
Noot
84[Toelichting: Een project of initiatief moet aantoonbaar vernieuwend zijn voor de aanvrager, dit kan bijvoorbeeld door het toepassen van een voor de aanvrager nieuwe werkwijze.]
Noot
85[Toelichting: Activiteiten die worden uitgevoerd door of met specifieke doelgroepen (bijv. jeugd) komen in aanmerking voor een bijdrage mits de uitvoering van deze activiteiten ook andere  doelgroepen (leeftijd, opleiding, bevolkingsgroep) aanspreken. ]
Noot
86[Toelichting: Een project mag maximaal 50% van de tijd op één en dezelfde locatie worden getoond. Activiteiten en projecten van een instelling of initiatief gevestigd in één van de steden Zwolle, Deventer of Enschede vinden voor minmaal 75% van de looptijd van het project buiten de gemeentegrenzen van de gemeente waarin deze instelling gevestigd is, plaats. Onder looptijd van een project wordt verstaan de tijd dat er daadwerkelijke interactie met het publiek plaatsvindt.]
Noot
87[Toelichting: Een project mag maximaal 50% van de tijd op één en dezelfde locatie worden getoond. Activiteiten en projecten van een instelling of initiatief gevestigd in één van de steden Zwolle, Deventer of Enschede vinden voor minmaal 75% van de looptijd van het project buiten de gemeentegrenzen van de gemeente waarin deze instelling gevestigd is, plaats. Onder looptijd van een project wordt verstaan de tijd dat er daadwerkelijke interactie met het publiek plaatsvindt. ]
Noot
88[Toelichting: In de aanvraag moet de aanvrager duidelijk maken wat de doelstelling van het project is en in beeld brengen hoe de aanvrager denkt de interactie met het publiek in te vullen. Bij de aanvraag overhandigt de aanvrager daarom een communicatie- en marketingplan.]
Noot
89[Toelichting: Het programma Cultureel Erfgoed richt zich op verschillende typen projecten in het stedelijk en landelijk gebied, zoals:
  • herstel en restauratiewerkzaamheden binnen een gebundelde aanpak;

  • herstel en restauratiewerkzaamheden binnen gebiedsontwikkelingen en bij herbestemmingsopgaven;

  • het opstellen en uitvoeren van een transformatieplan met als doel duurzaam behoud van erfgoed. ]

Noot
90[Toelichting: Te denken valt aan: industrieel erfgoed (fabrieken of fabriekscomplexen bestaande uit gebouwen, installaties en infrastructuur die van cultuurhistorische en architectonische waarde zijn), agrarisch erfgoed (boerenerven, bestaande uit gebouwen en beplanting, die van cultuurhistorische en landschappelijke waarde zijn, het gaat om vrijgekomen of vrijkomende agrarische bebouwing), religieus erfgoed, militair erfgoed etc. ]
Noot
91[Toelichting: Voorbeeld van herstel- en restauratiewerkzaamheden zijn: herstel voegwerk (knipvoeg, snijvoeg, platvol), inboetwerk (vervangend metselwerk invoegen in bestaand), herstel oorspronkelijke kozijnindeling, herstel/vervanging houten gevelbeschieting, herstel/vervanging dakkapel, herstel/vervanging goot/gootomtimmering/windveren, herstel cultuurhistorische elementen op een erf of landgoed, zoals stookhok/bakhuis/hooiberg en tuinornamenten. ]
Noot
92[Toelichting: Voorbeelden van dit soort gebiedsontwikkelingen zijn de programma's voor de Nationale Landschappen en stationsomgevingen. ]
Noot
93[Toelichting: Het transformatieplan bestaat uit een viertal onderdelen:
  • inzicht in de bestaande situatie en de cultuurhistorische waarde vormt de basis;

  • het onderdeel ‘architectuurverkenning en verkenning van de mogelijkheden van functieverandering' is het creatieve deel van het transformatieplan. Het kan zijn dat er nog geen duidelijk beeld bestaat over de toekomstige functie. Het ligt dan voor de hand diverse alternatieve functies te bestuderen. Is de toekomstige functie van de gebouwen wel bekend dan beperkt de opgave zich tot de vraag of de beoogde functie op een zodanige wijze kan worden gerealiseerd, dat er sprake zal zijn van cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteit;

  • een goede inrichting van de omgeving van het erfgoed draagt ook bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Een terreinontwerp is daarom een wezenlijk onderdeel van het transformatieplan;

  • tenslotte gaat het transformatieplan ook in op belangrijke uitvoeringsaspecten, bijvoorbeeld op planologisch en financieel gebied. De mate van detaillering van deze ontwerpopgaven uit het transformatieplan kan worden omschreven als schetsplan of schetsontwerp.

Ook is een checklist opgenomen; via de provinciale website www.overijssel.nl/erfgoed kunt u kennisnemen van de checklist met daarin de inhoudelijke onderdelen van transformatieplannen voor cultureel erfgoed. Tevens is een overzicht opgenomen van de processtappen die bij de opstelling van een transformatieplan moeten worden gezet. Voor het opstellen van een transformatieplan kan de aanvrager een professionele procesbegeleider die aantoonbare ervaring heeft op dit gebied, inschakelen.]
Noot
94[Toelichting: In het Reconstructieplan Salland-Twente zijn landbouwontwikkelingsgebieden aangewezen die bedoeld zijn voor de ontwikkeling van de intensieve veehouderij. Om die reden is het ongewenst om in deze gebieden de transformatie van agrarische bedrijven gericht op niet agrarische functies te ondersteunen. De ligging van deze landbouwontwikkelingsgebieden vindt u via de website van de provincie op de kaart van de Omgevingsvisie. ]
Noot
95[Toelichting: Het transformatieplan dient te worden uitgevoerd door een ontwerper/architect en landschapsarchitect die beschikt over een gedegen ontwerpkwaliteit. Voor diverse onderdelen van het transformatieplan kan hij/zij de hulp inroepen van andere deskundigen, bijvoorbeeld een cultuurhistoricus, een financieel deskundige, een constructeur of een stedenbouwkundige.Het proces transformatieplan staat op de website www.overijssel.nl/erfgoed. Voor het opstellen van een transformatieplan kan de aanvrager een professionele procesbegeleider die aantoonbare ervaring heeft op dit gebied, inschakelen.]
Noot
96[Toelichting: Voordat een aanvraag voor subsidie voor een project ter uitvoering van het transformatieplan wordt aangevraagd, dient uit vooroverleg met de desbetreffende gemeente te blijken dat er naar verwachting geen planologische bezwaren tegen het project zullen zijn. Eventuele subsidie wordt daarom verleend onder voorwaarde dat de bouwvergunning wordt verleend. ]
Noot
97[Toelichting: Recreatiebedrijven liggen verspreid door de provincie en dus in verschillende landschapstypes. De inpassing van de bestaande recreatiebedrijven in haar omgeving laat in veel gevallen te wensen over en is voor verbetering vatbaar. In het merendelel van de gevallen betekent meer aandacht voor een landschappelijke inpassing en de natur op en rond het terrein een aanmerkelijke verbetering voor zowel het landschap, de natuurwaarden en de beeldkwaliteit. Deze verbetering kan worden gerealiseerd door het uitvoeren van Bedrijfsnatuurplannen (BNP's). Door de provincie is voor de beoordeling van aanvragen voor bedrijfsnatuurplannen een aantal criteria opgesteld. In de aanvragen voor het opstellen,dan wel voor het uitvoeren van bedrijfsnatuurplannen op bestaande recreatiebedrijven (die als zodanig zijn opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan) dienen de criteria zoals genoemd in artikel 4.11.2 verwerkt dan wel beschreven te worden. ]
Noot
98[Toelichting: Een aanvraag voor subsidie wordt op de volgende aspecten beoordeeld:a. beschrijving van de omgeving van het recreatieterrein (landschapskenmerken en natuurdoelen)b. beschrijving van het recreatieterrein, waarbij in ieder geval aan de orde komen om welk soort recreatieterrein het gaat (bv. bungalowpark of camping), aantal en soort gebouwen, grootte, met of zonder privé-eigendommen, aanwezigheid water, aanwezige vegetatie/beplanting , enz.)c. confrontatie met de landschapskenmerken en de natuurdoelen;d. voorstellen tot verbetereing/aanpassing en de mate waarin de aanpassingen leiden tot herstel of toename van de biodiversiteit op het recreatieterrein en het herstel/de toename van de soorten rijkdoem door de maatregelen; e. inhoud van het beheer en onderhoudsplan;f. eventuele samenwerking met andere (aangrenzende) terreinen;g. beschrijving van de begroting en kostenraming in een financiële paragraaf;h. beschrijving wie het plan gaat uitvoeren, het initiatief neemt en wat de planning is;i. beschrijving van de kwaliteitswinst;j. beschrijving van de monitoring door de eigenaar van het bedrijf zelf;k. beschrijving van de toekomstplannen van de eigenaar van het recreatiebedrijf. ]
Noot
99[Toelichting: Het onderhoud van de fiets-, wandel-, vaar- en ruiterroutes, inclusief de onderhoudskosten van LAW's en LF's, heeft betrekking op de werkgebieden van;- de Regio IJssel-Vecht;- de Regio Twente;- de Recreatiegemeenschap Salland;- het Waterschap Reest en Wieden. Het onderhoud heeft ook betrekking op  dagrecreatieparken:- Het Hulsbeek, - Het Rutbeek;- het Arboretum Poort-Bulten; - het Lageveld;- de Wythmenerplas;- de passantenhaven Wijhe. ]
Noot
100[Toelichting: Bij subsidies voor het beheer en het onderhoud van de openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur geldt momenteel nog het principe van gedeelde verantwoordelijkheid. Dit betekent ten hoogste 50% provinciale bijdrage  Een en ander op basis van de in het verleden gemaakte afspraken tussen de provincie en projectpartners.   De andere subsidies zijn gebaseerd op het principe van ten hoogste 60% provinciale bijdrage in het niet door derden gedekte deel van de subsidiabele kosten. Van de subsidieaanvrager wordt verlangd dat een maximale inspanning wordt verricht om subsidie van derden (bijvoorbeeld Rijk of EU) te verkrijgen.]
Noot
101[Toelichting: De kosten van ‘Onvoorzien' boven het maximum van 5% van de totale subsidiabel gestelde kosten worden als niet-subsidiabel aangemerkt. Hierbij is tevens een absoluut maximum van € 10.000,-- van toepassing. Deze aanvulling is niet van toepassing op het beheer en het onderhoud van de openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur.]
Noot
102[Toelichting: Evenementen en festivals leveren een belangrijke bijdrage  aan het versterken van de regionale economie. Door het zoeken van de verbinding met het lokale/regionale bedrijfsleven en door dwarsverbanden te leggen met kunst, cultuur, sport, zorg, natuur en nevenactiviteiten van de landbouwontstaan nieuwe arrangementen . Deze  interesseren gasten voor een langer bezoek aan of een verblijf in Overijssel. Daarnaast leveren  evenementen en festivals ook een bijdrage aan de verscherping van het profiel van de toeristische A-merken in Overijssel. Doelstelling van deze subsidieregeling is de economische spin off van festivals en evenementen te vergroten. De aanvragen  worden voorgelegd aan de Regionale Bureau's voor Toerisme (RBT's) die  advies uitbrengen en de aanvragen in een prioriteitsvolgorde plaatsen.]
Noot
103[Toelichting: De toeristische A-merken zijn: IJsseldelta, Salland, WaterReijk, Twente en Vechtdal aangevuld met de Hanzesteden.]
Noot
104
  • [Toelichting: Voorbeelden van innovatie projecten:

  • innovatieve samenwerkingsverbanden met bedrijfsleven en partners;

  • moderne en slimme vormen van crowdmanagement & inzet van multimedia;

  • moderne en slimme vormen van publieksbereik en -binding en marketing. ]

Noot
105[Toelichting: Met participatie door het bedrijfsleven wordt bedoeld het ontwikkelen van arrangementen waardoor bezoekers langer kunnen verblijven. Ook is te denken aan samenwerking met toeleveranciers.]
Noot
106[Toelichting: De prioriteitsvolgorde wordt bepaald aan de hand van de totale score die  het programma behaalt.  Hierover adviseren de RBT's. Voor het bereken van de score wordt Scoretabel 1 gebruikt.Scoretabel 1: ProgrammaOnderdeel; Cijfer ; Weging ; Score ; De mate van samenwerking met het bedrijfsleven.; matig (1), goed (3), uitstekend (4); 20%; (Cijfer) x 0,2 = score1 ; De mate van samenwerking met andere sectoren, waaronder kunst, cultuur, sport, zorg en landbouw.; matig (1), goed (3), uitstekend (4); 20%; (Cijfer) x 0,2 = score2; De mate van het vergroten van de economische spin-off van het evenement of festival.; matig (1), goed (3), uitstekend (4); 40%; (Cijfer) x 0,4 = score3; De mate van versterking van de promotie en marketing van de toeristische A-merken in Overijssel.; matig (1), goed (3), uitstekend (4); 20%; (Cijfer) x 0,2 = score4; ; ; ; Totale score = score1+score2+score3+score4; Bij gelijke score bepaalt het % bijdragen van bedrijven en sponsoren op de begroting de rangorde.]
Noot
107[Toelichting: De prioriteitsvolgorde van de innovatieve projecten  wordt bepaald aan de hand van de totale score die het project  behaalt. Hierover adviseren de RBT's.  Voor het bereken van de score wordt Scoretabel 2 gebruikt.Scoretabel 2: Innovatieve projectenOnderdeel; Cijfer; Weging; Score; De mate van innovativiteit.; matig (1), goed (3), uitstekend (4); 30%; (Cijfer) x 0,3 = score1; In hoeverre de activiteit als voorbeeld kan dienen en overdraagbaar is.; matig (1), goed (3), uitstekend (4); 30%; (Cijfer) x 0,3 = score2; De mate waarin het bijdraagt aan het Hoofdlijnenakkoord 2012-2015 'Kracht van Overijssel', als bedoelt onder 4.15.8. derde lid, onder sub a.; matig (1), goed (3), uitstekend (4); 40%; (Cijfer) x 0,4 = score3; ; ; ; Totale score = score1+score2+score3; Bij gelijke score bepaalt het % bijdragen van bedrijven en sponsoren op de begroting de rangorde.]
Noot
108[Toelichting: De provincie Overijssel kent een subsidiemogelijkheid voor projecten die bijdragen aan de hoofdpunten van het provinciaal ruimtelijk beleid zoals dit is vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel. Het provinciaal belang bij het project is maatgevend voor het al dan niet verstrekken van een subsidie. Subsidie kan worden verleend in de kosten van uitbesteding van voorbereidend onderzoek, visievorming en/of planontwikkeling met betrekking tot  concrete ruimtelijke projecten of ruimtelijke voorzieningen. Uitvoeringskosten zoals bouw- en sloopkosten, evenals investeringen, exploitatiekosten en overhead zijn uitdrukkelijk uitgesloten van subsidie. ]
Noot
109[Toelichting: De doelstelling van deze regeling laat geen ruimte voor particuliere initiatieven, omdat alleen projecten met een algemeen en publiek belang kunnen worden nagestreefd.]
Noot
110[Toelichting: In de kostenverdeling komt de verhouding van de belangen, evenals het draagvlak, van partijen tot uitdrukking. Het is dan ook niet logisch om als provincie méér dan de helft van de kosten van een project van derden voor haar rekening te nemen. Daarom is daar een maximum aan gesteld van 50%. Dit maximum wordt uitsluitend verleend in gevallen dat de aanvrager niet op een andere wijze in (een deel van) de kosten kan voorzien (geen medefinancier(s) voor het project heeft). Is er wél sprake van medefinancier(s), dan kunnen de kosten dus over meer partijen worden verdeeld. Dit moet tot uitdrukking komen in de begroting van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. Zo'n begroting is uitgangspunt voor de bepaling van de hoogte van de subsidie. ]
Noot
111[Toelichting: Het gaat bij deze subsidieparagraaf in de regel om zeer complexe projecten. De aanvraag voor subsidie kan dan ook bij de aanvrager in de routing achterlopen op de start van het project. Dat die momenten niet altijd samenvallen of in de goede volgorde plaatsvinden, doet niet af aan het belang van het project als geheel. Daarom wordt een project, en de daarbij behorende kosten, als één geheel gezien, en in totaliteit beoordeeld en gefaciliteerd. ]
Noot
112[Toelichting: Ter uitwerking van de Provinciale Omgevingsvisie 2010-2019 hebben Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders van de Overijsselse gemeenten prestatieafspraken gemaakt over een breed pakket van onderwerpen op het gebied van bouwen en wonen. De prestatieafspraken zijn in samenwerking met gemeenten opgesteld en zijn in de eerste helft van 2010 ondertekend. Gedeputeerde Staten en de Burgemeester en Wethouders hebben afspraken gemaakt over de volgende beleidsthema's:
  • Ruimtelijke kwaliteit: stimulansen voor ruimtelijke kwaliteit (cultureel erfgoed, stedenbouwkundige en architectonische ontwerpen, overgang stad en platteland en verruiming van de openbare ruimte),

  • Energie & duurzaamheid (energiebesparing bij de sociale sector, stimuleringsregeling particuliere sector, loket voor begeleiding particulieren, pilotprojecten),

  • Woningbouwprogramma (minimaal en maximaal aantal woningen, maximale bestemmingsplancapaciteit),

  • Binnenstedelijke vernieuwing (percentage binnenstedelijk en uitleg, herstructurering, bodem, geluid),

  • Wonen, zorg en welzijn (realisatie van woonservicegebieden en huisvesting bijzondere doelgroepen),

  • Geluid,

  • Bodem en

  • Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO).

Met deze subsidieregeling wordt uitvoering gegeven aan de afspraken die gemaakt zijn op het gebied van:
  • binnenstedelijke vernieuwing,

  • wonen, zorg en welzijn,

  • geluid.

Voor de prestatieafspraken onderdeel Energie & duurzaamheid is paragraaf 8.2 Energiebesparingsfonds woningen Overijssel, van toepassing.]
Noot
113[Toelichting: De gemeente kan subsidie ontvangen voor de realisatie van binnenstedelijke nieuwbouwwoningen. Binnenstedelijk betekent dat de woningen worden gerealiseerd op locaties binnen de contouren van feitelijk bebouwd gebied per 1 januari 2010. Locaties aan de rand van de kern, Vinex-locaties en uitleggebieden vallen hier niet onder. Vinex locaties zijn locaties die zijn aangewezen om op korte termijn een groot aantal woningen te realiseren (Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra). Deze locaties bevinden zich buiten de bestaande bebouwde omgeving. Uitleggebieden zijn gebieden waar de functie verandert in een woon- en/of werkfunctie en daarmee een nieuw stuk stad of dorp wordt ontwikkeld buiten diens bestaande bebouwingscontouren. Meestal heeft het gebied vóór de ontwikkeling een agrarische- of een natuur bestemming. Niet subsidiabel zijn woningen die gerealiseerd worden als onderdeel van een project waarvoor Gedeputeerde Staten een subsidie hebben verstrekt in het kader van ISV I of II, de Bouwimpuls en/of de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouw.]
Noot
114[Toelichting: Gedeputeerde Staten verstrekken een subsidie van maximaal € 5.000,--  per gerealiseerde en gereed gemelde woning. De gemeente moet de woningen gereed moet melden vóór 31 december 2014.De subsidie voor de activiteit zoals genoemd in artikel 5.2.2.2 bedraagt maximaal € 5.000,--  per bij het CBS gereed gemelde woning.]
Noot
115[Toelichting: Voorschot bij verlening bedraagt 20% van de verleende subsidie. Dit wordt als volgt berekend: In de prestatieafspraken staat vermeld wat het aantal binnenstedelijk te realiseren woningen zijn. Stel dat dit 200 woningen zijn, dan bedraagt de subsidie 200 x €5.000,-- = € 1000.000,--. Het eerste voorschot is dan 20% van € 1.000.000,-- is  € 200.000,--. Jaarlijks dient de gemeente voor 31 december een voortgangsrapportage in, waarin de gemeente onder andere rapporteert over het aantal gereed gemelde woningen bij het CBS. Naar aanleiding van deze opgave kunnen Gedeputeerde Staten een aanvullend voorschot verstrekken. Stel dat uit de voortgangsrapportage over 2010 blijkt dat de gemeente 20 woningen heeft gereed gemeld in 2010, dan bedraagt het tweede voorschot 20 x  5.000,-- is € 100.000,--.]
Noot
116[Toelichting: De subsidie voor de activiteit zoals genoemd in artikel 5.2.3.2 is bepaald aan de hand van de verdeelsleutel op basis van het percentage 65 plussers binnen de gemeente op 1 januari 2015 conform PRIMOS 2007. ]
Noot
117[Toelichting: Voorschot bij verlening bedraagt 10% van de verleende subsidie. Dit wordt als volgt berekend: In de prestatieafspraken staat vermeld wat het maximale subsidie voor het onderdeel ‘Wonen, zorg en welzijn bedraagt. Stel dat dit € 100.000,-- is, dan bedraagt het eerste voorschot bij subsidieverlening € 10.000,--, te gebruiken voor het opstellen van het uitvoeringsplan. Het aanvullende voorschot wordt bepaald aan de behaalde resultaten blijkend uit de jaarlijkse voortgangsrapportage. Gedeputeerde Staten bepalen zelf wat het aanvullende voorschot zal zijn.]
Noot
118[Toelichting: De gemeente moet de prestatieafspraken aanvullen met een beleidvisie en uitvoeringsplan ten aanzien van realisatie van woonservicegebieden. Naar aanleiding van dit uitvoeringsplan kunnen Gedeputeerde Staten een subsidie verstrekken aan realisatiekosten van het uitvoeringsplan, die het langer zelfstandig wonen mogelijk maken in enigerlei vorm van een woonservicegebied. Een woonservicegebied biedt allerlei voorzieningen en of aanpasbare woningen die geschikt zijn voor zorgbehoevenden bijvoorbeeld: levensloopbestendige of 0-trede woningen. Het budget mag voor maximaal 10% worden ingezet voor het opstellen van de visie en het uitvoeringsplan. Van de overige 90 % mag de subsidie voor maximaal 25% worden ingezet voor het nemen van sociale maatregelen. Het resterende budget dient te worden ingezet voor fysieke maatregelen. Gedeputeerde Staten hebben een format opgesteld dat per project ingevuld dient te worden en als bijlage met het uitvoeringsplan wonen en zorg meegestuurd dient te worden. Dit kan gedownload worden van de website van de provincie Overijssel: www.overijssel.nl/subsidie. ]
Noot
119[Toelichting: Sanering betekent het verminderen van geluidhinder door gevelisolatie of andere maatregelen die het geluidsniveau op de gevel naar beneden brengen. Bij A-lijst woningen gaat het om woningen die niet zijn gelegen aan spoorwegen en/of Rijkswegen. ]
Noot
120[Toelichting: De gemeente dient voor de aanvraag voor subsidie de prestatieafspraken aan te vullen met een uitvoeringsplan geluidsanering. Het gaat hierbij om geluidssanering van A-lijst woningen. ]
Noot
121[Toelichting: Het doel van de subsidie is een financiële oplossing te bieden als bodemverontreiniging een knelpunt vormt bij stedelijke ontwikkeling. ]
Noot
122[Toelichting: Sloopkosten zijn niet subsidiabel. De reden hiervoor is dat slopen hoe dan ook noodzakelijk is om de stedelijke vernieuwing te realiseren. ]
Noot
123[Toelichting: In Overijssel zijn de gemeenten Almelo, Deventer, Enschede, Hengelo en Zwolle zelf bevoegd gezag voor de Wet bodembescherming. ]
Noot
124[Toelichting: Een gebied gelegen in de provincie Overijssel dat per 1 januari 2010 geheel is omsloten door binnenstedelijke bebouwing(sranden). ]
Noot
125[Toelichting: Voor bepaalde categorieën van verontreinigde locaties zijn landelijk brancheafspraken gemaakt, zoals voor Gasfabrieksterreinen, VINEX-locaties en in gebruik zijnde en blijvende bedrijfsterreinen. Onderzoek en sanering op deze locaties wordt niet met onderhavige middelen gesubsidieerd. ]
Noot
126[Toelichting: Onder in gebruik zijnd- en blijvend bedrijfsterrein wordt verstaan een terrein dat meer dan 5 jaar na de verleningsbeschikking in gebruik blijft als bedrijfsterrein. ]
Noot
127[Toelichting: Ontstaan voor 1987: In het Uitvoerings- en toetsingskader bodem is toegelicht wanneer sprake is van een historische verontreiniging (voor 1987) en wanneer sprake is van een nieuwe verontreiniging. Voor een nader onderzoek geldt dat het vermoeden moet bestaan dat de verontreiniging voor 1987 is ontstaan. ]
Noot
128[Toelichting: Onder cofinanciering wordt verstaan dat andere partijen dan de aanvrager bijdragen in de kosten van de gesubsidieerde activiteit. Het is de bedoeling dat zoveel mogelijk geld uit de markt wordt gehaald: Er dient inzicht te worden gegeven in wat de gemeente, de projectontwikkelaar en de aansprakelijke partij(en) aan de onderzoeks- of saneringskosten bijdragen en welke inspanningen de gemeente heeft gepleegd om tot deze bijdrage te komen. ]
Noot
129[Toelichting: Een voormalige stortplaats is een stortplaats die voor 1996 is gesloten. Het bodemsaneringsbudget is in principe niet bedoeld om stortplaatsen te ontgraven en dan weer elders te storten. Alleen indien een stortplaats de gewenste ontwikkeling blokkeert en er geen alternatief is om de locatie te herontwikkelen met instandhouding van de stortplaats kan worden overwogen toch subsidie te verstrekken. Wel willen wij bijvoorbeeld stimuleren dat een voormalige stortplaats als onderdeel van een ontwikkeling verantwoord wordt afgedekt of dat in het kader van de nazorg na herinrichting peilbuizen worden geplaatst ter monitoring van het grondwater. ]
Noot
130[Toelichting: Deze stukken zijn noodzakelijk voor de beoordeling van het criterium genoemd in artikel 5.2.5.3 lid 3 sub a. Een dergelijk stuk is bijvoorbeeld het Raadsbesluit over de plannen op die locatie. Tijdens vooroverleg met de provincie kan de locatie getoetst worden aan de criteria van deze subsidieverordening. Met de uitkomst van dit vooroverleg kan het Raadsbesluit onderbouwd worden. ]
Noot
131[Toelichting: Uitgangspunt is dat subsidies tot € 25.000 direct worden vastgesteld. Hiervan wordt in dit artikel afgeweken. In dit geval verlenen Gedeputeerde Staten wel eerst subsidie en wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld (zonder aanvraag van de subsidieontvanger). Een verleningsbesluit is nodig om verplichtingen op te leggen die de subsidieontvanger bij de uitvoering van de activiteit moet naleven. ]
Noot
132[Toelichting: De gemeenten worden, via subsidie voor de ontwikkeling van woonzorgzones, ondersteund in het proces bij het opstellen van integrale woonplannen, waarin naast het wonen ook de terreinen zorg en welzijn dienen te worden meegenomen. ]
Noot
133[Toelichting: In paragraaf 9.1 ligt de basis voor de beoordeling van subsidieaanvragen in het kader van het pMJP en het gebiedsprogramma.]
Noot
134[Toelichting: Het moet gaan om proceskosten en dus niet om fysieke kosten. Zo zijn bijvoorbeeld kosten van bouwmateriaal voor woonzorgcomplexen uitgesloten. ]
Noot
135[Toelichting: De kern van deze regeling is het geven van een impuls aan de vitaliteit en leefbaarheid in (kleine) kernen door het investeren in basisvoorzieningen. We spreken van een impuls indien door de investering nieuwe activiteiten of voorzieningen kunnen worden toegevoegd en/of nieuwe doelgroepen gebruik kunnen maken van de voorzieningen.Deze subsidieregeling is vraaggericht opgesteld en geeft geen voorwaarden aan ten aanzien van de spreiding van voorzieningen over de gemeenten of provincie. Dit houdt in, dat in één gemeente meerdere kulturhusen gesubsidieerd kunnen worden.]
Noot
136[Toelichting: Een Kulturhus hoeft niet perse te bestaan uit één gebouw, maar kan ook bestaan uit meerdere gebouwen, een openluchtlokatie of een combinatie daarvan. Het concept kulturhus dient dan tot uitdrukking te komen door de gezamenlijke programmering en gezamenlijk beheer, waarbij onverminderd de criteria uit artikel 5.5.3 van kracht blijft. Sectorale basisvoorzieningen, zoals bijvoorbeeld de renovatie of aanpassing van peuterspeelzalen of een verenigingsgebouw van een tennisvereniging komen op basis van deze definitie niet voor subsidiëring in aanmerking. Reguliere onderhouds- en exploitatiekosten, waaronder (aanvullende) maatregelen die op basis van wettelijke bepalingen moeten worden genomen, komen nadrukkelijk niet voor subsidie in aanmerking. Kulturhusen waarin in het verleden reeds een bijdrage is verstrekt door de provincie Overijssel ten behoeve van de bouw of verbouw, komen niet nogmaals in aanmerking voor een subsidie.]
Noot
137[Toelichting: Het ontwikkelen van gezamenlijk beheer of gezamenlijke programmering kan bijvoorbeeld worden aangetoond door het oprichten van een Stichtingsbestuur met statuten, het vrijmaken van medewerkers voor het opzetten en ontwikkelen van een gezamenlijk beheer of gezamenlijke programmering, een gezamenlijke (meerjarige) begroting, enz. Het indienen van een gezamenlijk activiteitenplan alleen is niet voldoende. Wij adviseren tijdens het haalbaarheidsonderzoek specifiek aandacht te besteden aan de mogelijkheden voor het ontwikkelen van een gezamenlijk beheer en/of gezamenlijke programmering.]
Noot
138[Toelichting: De zelfwerkzaamheid kan niet opgevoerd worden binnen de financiële dekking van de aanvraag. Zelfwerkzaamheid kan weliswaar inzichtelijk gemaakt worden door de bespaarde kosten af te trekken binnen het lastenoverzicht. ]
Noot
139[Toelichting: Daar waar de gemeente verantwoordelijk is voor het lokale beleid ten aanzien van welzijn en leefbaarheid, kan de provincie meerwaarde leveren door de verknoping van het lokale met het regionale/provinciale beleid en de bevordering van een integrale aanpak van maatschappelijke knelpunten. Hiertoe is in samenwerking met de provinciale steuninstellingen de DOP+-regeling ontwikkeld om op basis van burgerparticipatie knelpunten en kansen aan te pakken. ]
Noot
140[Toelichting: Conform de bestuurlijke afspraken is het provinciebeleid complementair aan het gemeentelijke beleid. Dit impliceert dat de provincie slechts dan financiert wanneer de gemeente achter het DOP+ staat. Gezien de verantwoordelijkheid en taken van de gemeente heeft een DOP+ ook alleen zin wanneer de gemeente bereid is een bijdrage te leveren. ]
Noot
141[Toelichting: De integrale dorpsplannen hebben het doel om de lokale dynamiek te behouden en te versterken. Daarbij is het van belang dat gekeken wordt naar de haalbaarheid van de te ontwikkelen visie en uitvoeringsprogramma. Om te voorkomen dat het proces te complex wordt en het schaalniveau zich niet leent voor toepassing van de dop+ systematiek, wordt vooralsnog vastgehouden aan de norm van min. 500 en max. 4.000 inwoners.]
Noot
142[Toelichting: De Toolkit is een verzameling van beproefde methodieken, die door de Overijsselse steuninstellingen is ontwikkeld en waarmee een grote mate van burgerparticipatie wordt gewaarborgd. Indien geen gebruik gemaakt wordt van één van deze methoden dient aannemelijk gemaakt te worden dat eenzelfde mate van burgerparticipatie met de wel gebruikte methode is bereikt.]
Noot
143[Toelichting: De provinciale meerwaarde vertaalt zich in het integraal benaderen van de meervoudige problematiek. Dit betekent dat de aanpak zich richt op knelpunten en kansen op zowel fysiek, economisch, sociaal als cultureel vlak.]
Noot
144[Toelichting: Bewoners bepalen in onderling overleg welke knelpunten er binnen hun dorpsgemeenschap liggen. Tevens geven zij aan in welke richting zij naar oplossingen willen zoeken. Ingehuurde expertise vanuit diverse disciplines levert de bouwstenen en mogelijkheden om hen hierbij in staat te stellen daadwerkelijk keuzes te kunnen maken. Als de gemeente eigen uren opvoert, zal expliciet moeten worden aangetoond dat deze uren specifiek zijn gemaakt tbv de pMJP-prestatie (en anders niet zouden zijn gemaakt). Werkzaamheden die ook het algemeen belang dienen of als regulier/gangbaar kunnen worden aangemerkt, zijn niet subsidiabel. Alleen de directe kosten (loon/salaris incl. sociale lasten, maar excl. overhead) kunnen als subsidiabele kosten worden aangemerkt. Wij merken voor de volledigheid op dat gemeenten, indien zij zelf het dop+ traject uitvoeren, onverminderd moeten voldoen aan artikel 8.116 lid 3.]
Noot
145[Toelichting: De DOP+-visie behelst het uitgangspunt dat de provincie middelen beschikbaar stelt (maximaal 2/3 tot een maximum van € 35.000,--. De subsidie is bedoeld voor planvorming, voor aanjagen van de uitvoering (bij voorkeur door een externe projectleider.. Vaak blijven plannen liggen omdat er niet direct een probleemeigenaar voorhanden is. De projectleider spreekt partijen aan om er voor te zorgen dat projecten doorgang (blijven) vinden.]
Noot
146[Toelichting: Het moet gaan over een terrein ouder dan tien jaar gerekend vanaf het moment van eerste bedrijfsvestiging. Het betreffende bedrijventerreinen moet voorts opgenomen zijn in het Meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015.]
Noot
147[Toelichting: Een kwaliteitsscan vindt plaats door middel van een systematische beoordeling van de aanwezige kwaliteit op een bedrijventerrein. De scan is een onderdeel van het kwaliteitsscoresysteem. Dit systeem wordt door Gedeputeerde Staten als een gekwalificeerd systeem beschouwd. Deze moet zijn geborgd in een onafhankelijke stichting. De scan vindt plaats in opdracht van het gemeentebestuur. Door middel van objectieve en toetsbare criteria volgen vanuit de toepassing van dit systeem, de scores met betrekking tot de kwaliteit op de diverse relevante aspecten. Dit leidt tot het geven van één of meer sterren, naar analogie van het hotel-classificatiesysteem. Vervolgens worden door middel van een kansenkaart aanbevelingen gedaan en de concrete activiteiten benoemd, die moeten worden getroffen om een hogere en duurzamere kwaliteit van het bedrijventerrein te bereiken. Dit instrument scherpt de discussies aan tussen de gemeente en de ondernemers over het te bereiken kwaliteitsniveau van een bedrijventerrein. Voorafgaand aan de opstelling van een herstructureringsplan, vindt de scan plaats als nul-meting. Na uitvoering van het herstructureringsproject wordt de kwaliteit als gevolg van de genomen maatregelen, opnieuw met een scan bepaald. Hiermee vindt monitoring van de kwaliteit plaats.]
Noot
148[Toelichting: Een herstructureringsplan komt tot stand in overleg tussen het gemeentebestuur en de ondernemers of de ondernemersvereniging. Het plan wordt door het gemeentebestuur vastgesteld. Het plan is (mede) gebaseerd op de daaraan voorafgaande kwaliteitsscan. Het plan bevat de visie(s) met betrekking tot de herstructurering van het betreffende bedrijventerrein. Het aspect duurzaamheid, waaronder ruimtewinst, maar ook het aspect ruimtelijke kwaliteit, wordt in het plan zichtbaar gemaakt. Het herstructureringsplan is de nadere uitwerking op uitvoeringsniveau, van de te nemen concrete activiteiten en het daarbij behorende financieringsplan (inclusief kosten, c.q. exploitatiebegroting). Als het herstructureringsplan zowel werkzaamheden in de publieke ruimte als in de private sector omvat, dan worden deze in samenhang in het plan beschreven en in samenhang uitgevoerd. Het plan bevat voorts een overzicht van subsidieabel geachte kosten, waarover - via vooroverleg tussen gemeente en provincie - overeenstemming bestaat. Dit overzicht dient ter bepaling van de prestaties in de beschikking tot subsidieverlening. Het overzicht is tevens basis voor de beoordeling van geleverde prestaties ten behoeve van de vaststelling van de subsidie. Uit het plan blijkt dat alle bij het herstructureringsproject betrokken partijen de uitvoering ervan onderschrijven. Het herstructureringsplan bevat voorts een plan van aanpak om het met de herstructurering bereikte kwaliteitsniveau te borgen. Dat kan zijn door middel van afspraken tussen gemeente en bedrijven over beheer en onderhoud, het structureel beheer. Ook kan dat plaatsvinden door middel van parkmanagement. Als het herstructureringsplan ook werkzaamheden bevat in de private sector, dan worden de werkzaamheden in de publieke ruimte en die in de private sector in samenhang in het herstructureringsplan beschreven en in samenhang uitgevoerd. Voor zover (de) initiatiefnemer(s) bij het project een betrokkenheid wensen van de HMO, bevat het herstructureringsplan de gemotiveerde reden(en) hiertoe.]
Noot
149[Toelichting: De uitvoering van de kwaliteitsscan komt voor subsidiëring in aanmerking als deze op grond van de regeling vereist is. Vereist in die zin dat deze vooraf moet gaan aan een herstructureringsplan waarvoor subsidie wordt gevraagd. De scan wordt uitgevoerd conform de systematiek van het kwaliteitsscoresysteem. Het gaat hier om de eerste nul-meting, ter voorbereiding van de opstelling van het herstructureringsplan. Voor die scan kan subsidie worden aangevraagd. Ook moet er een (monitoring)scan worden uitgevoerd, nadat het herstructureringsproject is afgerond. Voor deze scan geldt ook dat deze volgens de door de provincie Overijssel gehanteerde kwaliteitsscoresystematiek wordt uitgevoerd. De monitoringsscan is gekoppeld aan de aanvraag voor vaststelling van de subsidie voor het uitvoeren van het herstructureringsplan. Voor deze scan vervalt de subsidiemogelijkheid, omdat de kosten ervan geheel voor rekening van de provincie komen.]
Noot
150[Toelichting: Het herstructureringsplan is (mede) gebaseerd op de kwaliteitscan. In de toelichting op het begrip herstructureringsplan wordt op de bedoeling en inhoud van het plan ingegaan.]
Noot
151[Toelichting: Een herstructureringsproject mag geen eindeloos aantal jaren doorlooptijd hebben. De termijnen vereisen van initiatiefnemers een voortdurende actieve opstelling met betrekking tot de doorlooptijd van het proces. Om die reden is ook subsidie voor procesmanagement mogelijk gemaakt. De maximale termijn voor de uitvoering van een herstructureringsproject is vastgesteld op 6 jaar.]
Noot
152[Toelichting: Het onderdeel project- en procesmanagement vormt in de praktijk nogal eens een zwakke schakel. Hierdoor komen herstructureringsprojecten niet van de grond, of hebben een erg lange doorlooptijd. Om ook hierin verbetering te brengen bieden Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om hiervoor een subsidie te verkrijgen.]
Noot
153[Toelichting: Onder "met de uitvoeringswerkzaamheden moet zijn begonnen", wordt het volgende verstaan. De werkzaamheden moeten niet alleen zijn aanbesteed en gegund, maar ook daadwerkelijk zijn gestart. Die start mag geen pro forma karakter hebben, maar moet werkzaamheden betreffen, die een fysieke betekenis hebben en een continu karakter. Bodemonderzoek valt daar bij voorbeeld niet onder.]
Noot
154[Toelichting: Het Meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015 is op 1 juli 2009 vastgesteld. Onderdelen van het Meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015 zijn de provinciale Herstructureringsmaatschappij bedrijventerreinen Overijssel en een subsidieregeling Herstructurering bedrijventerreinen, paragraaf 5.7 van dit Uitvoeringsbesluit.Het Meerjarenprogramma kent een limitatieve lijst met herstructureringsprojecten. De daarin opgenomen bedrijventerreinen zijn op grond van deze subsidieregeling uitgesloten.]
Noot
155[Toelichting: Voor de betreffende projecten gelden de volgende adviesorganen:Sub a: projecten in het kader van het Uitvoeringsprogramma Pieken in de Delta worden in behandeling genomen door Agentschap Nl te Den Haag. Hierdoor vallen deze projecten onder de rankingsregeling van het ministerie van EL&I.Sub b: projecten in het kader van de Twentse Innovatieroute dienen instemming te hebben van het Innovatieplatform Twente en de Regio Twente.Sub d: projecten in het kader van GO Gebundelde Innovatiekracht dienen van een positief advies te zijn voorzien door de Stuurgroep prioriteit 1. Sub e: projecten in het kader van Zwolle Kampen Netwerkstad en regio IJsselvecht dienen instemming te hebben van de programmaraad Kennispoort Zwolle.Sub f: projecten in het kader van Stedendriehoek onderneemt dienen instemming te hebben van Bestuurlijk Economisch Platform Stedendriehoek. Sub i: projecten in het kader van Kennispark Twente dienen instemming te hebben van de Stuurgroep Kennispark Twente.]
Noot
156[Toelichting: Het GO programma is een Europees subsidieprogramma dat wordt uitgevoerd door de managementautoriteit Oost-Nederland. De managementautoriteit wordt gevormd door de leden van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, gezamenlijk.Voor nadere voorwaarden en het indienen van een  aanvraag voor subsidie kunt u terecht bij: Managementautoriteit Oost-Nederland, Postbus 9090, 6800 GX Arnhem; www.go-oostnederland.eu.]
Noot
157[Toelichting: Het doel van deze subsidieregeling is MKB-ondernemingen te stimuleren om versneld innovatie, onderzoek en testen te laten plaatsvinden binnen een van de kennisgebieden van de genoemde innovatiecentra in Overijssel en het versterken van de Overijsselse open innovatiecentra. De aanvrager kan voor een offerte contact opnemen met één van de in de regeling onder 6.3.2 genoemde innovatiecentra. ]
Noot
158[Toelichting: Per open innovatiecentrum worden verschillende maximale subsidies gehanteerd, omdat de aard en omvang van de onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten ook verschillend zijn. ]
Noot
159[Toelichting: Op grond van de Wet brede doeluitkering verkeer en vervoer (Wet BDU) ontvangt de provincie van het Rijk financiële middelen voor de uitvoering van het verkeers- en vervoersbeleid op regionaal niveau. Daardoor wordt het mogelijk op het decentrale en regionale schaalniveau een integrale afweging te kunnen maken tussen verkeers- en vervoersprojecten, maatregelen te treffen en de daarvoor bestemde middelen in te zetten. Deze financiële middelen mogen op het gehele terrein van het verkeer en vervoer worden ingezet. Het betreft onder meer de verdeling over openbaar vervoer, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. De provincie dient op grond van de Wet BDU jaarlijks een bestedingsplan op te stellen. Bij de voorbereiding daarvan worden de gemeenten betrokken. In het bestedingsplan worden de voorgenomen uitgaven, verdeling over de beleidssectoren en reserveringen met betrekking tot de BDU-middelen opgenomen. Het bestedingsplan bevat eveneens een verdeling van de BDU-middelen over:
  • maatregelen met betrekking tot het provinciaal verkeers- en vervoersbeleid die worden uitgevoerd door de provincie;

  • en maatregelen met betrekking tot het gemeentelijke en intergemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid die worden uitgevoerd door een gemeente of door een samenwerkingsverband. ]

Noot
160[Toelichting: De projecten moeten passen binnen de doelstellingen uit de Omgevingsvisie Overijssel en de in het jaarlijkse bestedingsplan opgenomen accenten voor de verdeling van bijdragen aan gemeenten of samenwerkingsverbanden. Vooralsnog gaat het om de volgende accenten:
  • Aanpak verkeers-ongevallen-concentratiepunten

  • Scheiding van verkeerssoorten

  • Herinrichting van wegvakken, kruisingen, aansluitingen en oversteekplaatsen

  • Verbetering van de herkenbaarheid van de wegcategorie

  • Aanpassing van het wegontwerp aan CROW-richtlijnen

  • Infrastructurele maatregelen met het oog op verkeersveiligheid

Het accent ligt niet bij infrastructurele maatregelen in verblijfsgebieden, zoals projecten snelheidsbegrenzing en attentieverhoging 30 km/h-wegen en 30 km/h-zones. Verder wordt er geen subsidie verstrekt voor kosten van onderhoud aan wegen of kunstwerken en parkeerinfrastructuur.]
Noot
161[Toelichting: Aangegeven wordt voor welke kosten wel en niet subsidie kan worden verkregen en tot welke hoogte. Het betreft hier maximale subsidiepercentages. De hoogte van de te verstrekken subsidie is mede afhankelijk van de totale omvang van het project en het probleemoplossend vermogen van te leveren prestatie in relatie tot de beperkt beschikbare middelen. Planvorming, onderzoek/analyses alsmede kosten eigen dienst komen in principe niet voor subsidie in aanmerking.De verkeersongevallenconcentraties, die voor een subsidie van ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten in aanmerking komen, betreffen de ongevallenconcentraties die voorkomen op de laatst uitgegeven VOC-lijst Overijssel. Deze lijst is een gezamenlijke uitgave van de provincie Overijssel en de Regio Twente.]
Noot
162[Toelichting: Projectkosten als bedoeld in het tweede lid van artikel 7.1.4 zijn kosten die worden gemaakt voor projecten zoals vermeld in het ‘aanvraagformulier subsidie gedragsbeïnvloeding' (educatielijst).]
Noot
163[Toelichting: Ten behoeve van een goede beoordeling van de aanvraag hebben Gedeputeerde Staten een aanvraagformulier vastgesteld dat bij de aanvraag dient te worden overlegd. Dit aanvraagformulier is op te vragen bij het team RWB Mobiliteit van de provincie.Voorafgaand aan het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft wordt een subsidieplafond vastgesteld. Er is een samenhang met het vaststellen van een subsidieplafond (artikel 7.1.8) en de volgorde van behandeling (zie artikel 7.1.9). Indiening voor een bepaalde datum hangt logisch samen met de wens van het bestuursorgaan om een onderlinge afweging te maken (prioriteitsvolgorde, loting, verdeling naar evenredigheid). Indiening het hele jaar door hangt logisch samen met een behandeling in volgorde van ontvangst.]
Noot
164[Toelichting: De aanvraagformulieren zijn op te vragen op www.overijssel.nl/subsidie. ]
Noot
165[Toelichting: De in artikel 7.1.3 genoemde criteria zijn hiervoor richtinggevend. In het jaarlijks op te stellen bestedingsplan zullen voor de subsidieverlening de accenten worden aangegeven c.q. nader worden uitgewerkt. Onder meer zal in dat verband aan het bestedingsplan een opsomming van duurzaam veilig projecten worden toegevoegd ten behoeve van de subsidieverlening voor gedragsbeïnvloedingsprojecten. ]
Noot
166[Toelichting: Voor de verslaglegging c.a. van de gedragsbeïnvloedingsprojecten dient gebruik te worden gemaakt van het verantwoordingsformulier. Dit formulier is op te vragen op www.overijssel.nl/subsidie. ]
Noot
167[Toelichting: De ambitie van het programma Nieuwe Energie Overijssel is het aandeel nieuwe energie te vergroten naar 20% in 2020. ]
Noot
168[Toelichting: Het protocol Monitoring energiebesparing 2010 is de vinden op de website http://www.ecn.nl/. ]
Noot
169[Toelichting: Het protocol monitoring Hernieuwbare Energie 2010 is te vinden op de website http://www.agentschapnl.nl/. ]
Noot
170[Toelichting: De hoeveelheid vermeden primaire energie is de theoretische energie-inhoud van de conventionele energiedrager die men nu niet heeft hoeven gebruiken. De theoretische energie-inhoud wordt bepaald op basis van een referentietechnologie. De referentietechnologie is de conventionele methode waarmee dat energieproduct anders zou zijn opgewekt. Voor iedere referentietechnologie is het rendement bekend waarmee de primaire energiedrager wordt omgezet in een secondaire energiedrager, oftewel de energieproducten elektriciteit, warmte en (verschillende soorten) brandstof. De referentietechnologieën en rendementen staan beschreven in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie 2010. ]
Noot
171[Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem vloeit derhalve voort dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie dat neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag. Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager.]
Noot
172[Toelichting: Tabel energieprijzen Energieprijzen ; Bedrag ; Aardgas m3 (incl. 19% BTW); € 0,60; Elektriciteit kWh (incl. 19% BTW); € 0,23; Houtchips €/ton; € 40,00; Biomassa gedroogd €/ton; € 80,00; Groen gas m3 (geen SDE+); € 0,30; Groen gas m3 (SDE+); € 0,62; Bij de aanvraag moeten de gegevens en stukken zoals genoemd in het Aanvraagformulier Duurzame energieopwekking en energiebesparing ingediend worden. Het betreft in ieder geval een projectplan met daarin opgenomen:
  • Een beschrijving van de investering gericht op energiebesparing en energieopwekking;

  • Een samenvatting van kosten en opbrengsten en welke partijen in welke mate bijdragen aan de financiering;

  • De berekening van de vermeden primaire energiegebruik uitgedrukt in Gigajoule;

  • Berekening van de vermeden primaire energiegebruik in GigaJoule per euro aangevraagde subsidie;

  • Een onderbouwing van de EPC, indien de aanvraag een gebouwgebonden investering betreft;

  • Een onderbouwing van het huidige en nieuwe energielabel, indien de aanvraag een gebouwgebonden investering betreft;

  • Onderbouwing van de 25% lagere EPC dan volgens het bouwbesluit noodzakelijk, indien de aanvraag een gebouwgebonden investering betreft.

Ook moeten o.a. de volgende bijlagen meegestuurd worden:
  • Offertes ten behoeve van de investering;

  • Kopie van de noodzakelijke vergunningen;

  • Indien van toepassing, bewijsstuk waaruit de inkoop van biomassa blijkt;

  • Een ingevulde de-minimisverklaring, indien de aanvrager een onderneming is. ]

Noot
173[Toelichting: De regeling is gebaseerd op een ‘tendersysteem'. Dat houdt in dat alle aanvragen vóór een bepaald tijdstip moeten worden ingediend en gelijktijdig worden beoordeeld in welke mate ze voldoen aan de criteria van de regeling. De hoogst gerangschikte aanvragen worden vervolgens toegewezen voor zover het subsidieplafond dat toelaat. Gedeputeerde Staten zullen bij de beoordeling onder meer gebruik maken van externe advisering. De subsidieaanvragen worden gerangschikt onder meer op basis van de verwachte hoeveelheid vermeden primaire energie in Gigajoule per te subsidiëren euro.De bijdrage aan de doelen wordt beoordeeld op de bijdrage aan de vermindering van GJ fossiele brandstoffen ten opzichte van een opgave over de in het voorgaande jaar opgewekte en/of verbruikte energie op basis van fossiele brandstoffen, herhaalpotentieel voor het project en de kans dat dit wordt benut. Bij economisch risico kan worden gedacht aan de robuustheid van het perspectief van een technologie ten opzichte van de te verwachten kostprijsontwikkeling; de mate waarin het project leidt tot kostenbesparing ten opzichte van referentie technologie en de mate waarin marktverwachtingen realistisch zijn.]
Noot
174[Toelichting: Scoretabel investeringen Vermeden primaire energie; GJ; GJ; Rapportcijfer ; van; tot; 10; 250.000; >400.000; 8; 100.000; 250.000; 6; 50.000; 100.000; 4; 10.000; 50.000; 2; 1.000; 10.000; 0; 0; 1.000; Kosteneffectiviteit; GJ/€; GJ/€; Rapportcijfer; van ; tot; 10; 2,00; >4,00; 8; 1,00; 2,00; 6; 0,5; 1,00; 4; 0,1; 0,5; 2; 0,01; 0,1; 0; 0; 0,01; Combinatie subsidiabele activiteiten; ; ; Rapportcijfer; van; tot; 10; 4; ; 8; 3; 4; 6; 2; 3; 4; 1; 2; 0; 0; 1; Bij de berekening van de hoeveelheid vermeden primaire energie wordt uitgegaan van een technische levensduur van 15 jaar.Formule investeringen= toegekende rapportcijfer vermeden primaire energie*5 (25%) + toegekende rapportcijfer kosteneffectiviteit*5 (25%) + toegekende rapportcijfer de mate van slaagkans*4 (20%) + toegekende rapportcijfer praktische navolging *4 (20%) + toegekende cijfer de mate van combinatie subsidiabele activiteiten*2 (10%). De totale som wordt gedeeld door 20, zodat een cijfer tussen de 0 en 10 wordt verkregen.]
Noot
175[Toelichting: Hier geldt ook de toelichting die bij sub a staat. ]
Noot
176[Toelichting: Bij slaagkans valt te denken aan de helderheid van de doelstellingen en de gekozen aanpak van het projectvoorstel, aan de kwaliteit van de aanvrager(s) en aan de kwaliteit van de organisatie, die zich uit in beschikbare kennis, middelen en expertise. ]
Noot
177[Toelichting: Bij praktische navolging gaat het om het inzicht in de ontwikkeling van de technologie nadat het project is afgerond waarbij ook niet-technologische aspecten een belangrijke rol spelen. ]
Noot
178[Toelichting: Hier geldt ook de toelichting die bij sub a staat. ]
Noot
179[Toelichting: Het factsheet is te vinden op www.overijssel.nl/subsidie. ]
Noot
180[Toelichting: De doorlooptijd van de projecten is gesteld op maximaal 3 jaar. Een verzoek tot uitstel zal worden beoordeeld waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met voorzienbaarheid, en of de vertraging aan de aanvrager redelijkerwijs te verwijten is, dan wel voor zijn rekening dient te komen. ]
Noot
181[Toelichting: Deze regeling is de basis voor de uitwerking van de afspraken die tussen gemeente en provincie zijn gemaakt in het kader van de Prestatieafspraken Wonen 2010-2015.]
Noot
182[Toelichting: Een passiefhuis is een zo energiezuinig mogelijke woning. Dit wordt bereikt door het verminderen van het warmteverlies en het maximaliseren van de warmtewinst.]
Noot
183[Toelichting: De subsidie is zowel bedoeld voor de bouwkosten, als voor voorlichtingsactiviteiten in de 2 jaren na de bouw van de woning. Energieleverend/energie-besparend kan gerealiseerd worden met innovatieve maatregelen maar ook met bestaande, bewezen maatregelen en technieken.]
Noot
184[Toelichting: De subsidiebedragen voor de waterprestaties staan in de tabel. Voor prestaties die zijn opgenomen in een vastgesteld gebiedsprogramma en niet zijn opgenomen in de tabel bedraagt de subsidie maximaal 50% van de projectkosten tot een maximum van € 500.000,--, zoals opgenomen in het projectplan. Artikel 1.1.5 is hierbij onverlet van toepassing. ]
Noot
185[Toelichting: Rijk en decentrale overheden zijn in het landelijke programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling overeengekomen, dat zij gezamenlijk uitvoering aan dit programma zullen gaan geven. De provincie Overijssel heeft het beleid vastgelegd in het Provinciaal Ambitiestatement Leren voor Duurzame Ontwikkeling 2008-2011 (PAS). In dit kader kunnen Gedeputeerde Staten subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen. Het provinciebestuur is voor het ontvangen van de rijksbijdrage gebonden aan de voorwaarden van het landelijke uitvoeringskader. ]
Noot
186[Toelichting: Het PAS geeft dwingend recht aan de besteding van de subsidie. De provincie Overijssel geeft daarmee uitvoering aan het landelijke programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling 2008-2011, zoals dat is overeengekomen tussen de Ministeries van LNV, VROM, BuZa/OS, OCW, het IPO en de UvW. In het eerste lid van artikel 8.8.2 geven wij aan, wie een aanvraag kan indienen: gemeente- of waterschapsbesturen - meestal Burgemeester en Wethouders of het dagelijks bestuur van het waterschap - of het bestuur van een organisatie of instelling met rechtspersoonlijkheid (vereniging of stichting) die activiteiten uitvoert in Overijssel. Dit betekent dat ook rechtspersonen van buiten bij de provincie een ontvankelijke aanvraag kunnen indienen. Soms zal met de provincies Drenthe en Gelderland afstemming nodig zijn voor aanvragen van de waterschapsbesturen. Afhankelijk van de beoogde doelgroep en het betrokken deel van het waterschapsgebied zullen aanvragen bij beide betrokken provincies en in goede afstemming tussen de betrokken colleges van Gedeputeerde Staten worden behandeld. In het tweede lid van artikel 8.8.2 is de eis opgenomen van ‘additionaliteit'. Dat wil zeggen dat wij de verwachting hebben dat men ten behoeve van Leren voor duurzame ontwikkeling een extra inspanning levert. ]
Noot
187[Toelichting: De aanvrager dient te zorgen voor een sluitende begroting waarbij men zelf een belangrijk deel van de kosten draagt. Deze eigen bijdrage kan ook uit sponsoring of andere wervingsacties worden verkregen. In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten het provinciale subsidiepercentage verhogen. Dit geldt voor projecten die van bijzonder belang zijn voor het realiseren van het PAS en die zonder een hogere bijdrage niet zouden kunnen worden uitgevoerd. ]
Noot
188[Toelichting: In artikel 8.8.4 staan de eisen vermeld waaraan een aanvraag moet voldoen. Een projectaanvraag is ‘SMART'  geformuleerd: met specifieke doelen (beoogde resultaten), die meetbaar zijn gemaakt, op een acceptabele en geloofwaardige manier te bereiken, relevant voor de doelstellingen uit het PAS en tijdgebonden. De projectaanvrager moet in beginsel met andere partijen samenwerken. De voorkeur wordt gegeven aan projecten waarbij een consortium van ten minste drie partijen is gevormd, waarbij een van de partijen als formele aanvrager (penvoerder) optreedt. De overdraagbaarheid van het project (aanpak en resultaten) vraagt bewust de aandacht van de uitvoerders; zij moeten daarvoor middelen in de projectbegroting opnemen.]
Noot
189[Toelichting: Informatie over de energiescan is te vinden op http://www.energiescanoverijssel.nl/. ]
Noot
190[Toelichting: Het programma Energiepact is gericht op duurzame energie en energiebesparing met als doel de uitstoot van CO2 te verminderen.  Met deze subsidieregeling wordt uitvoering gegeven aan het deelprogramma ‘Energiebesparing bij bedrijven en -terreinen'. MKB ondernemingen die een energieonderzoek hebben laten uitvoeren, kunnen een subsidieaanvraag indienen voor het uitvoeren van de maatregelen die voorgesteld worden in het energieonderzoek. ]
Noot
191[Toelichting: Een MKB-onderneming is een onderneming met onder andere de volgende kenmerken (niet uitputtend):
  • Personeel < 250 werknemers;

  • Omzet < 50 miljoen euro;

  • Balanstotaal < 43 miljoen euro. ]

Noot
192[Toelichting: Informatie over de energiescan is te vinden op http://www.energiescanoverijssel.nl/. ]
Noot
193[Toelichting: Informatie over de energiescan is te vinden op http://www.energiescanoverijssel.nl/. ]
Noot
194[Toelichting: Deze subsidieregeling is gericht op het stimuleren van het gebruik van de hernieuwbare energiebronnen groengas en groene stroom als brandstof voor het verkeer. Verkeer zorgt naast klimaatverandering (uitstoot CO2) ook voor luchtvervuiling. Rijden op groengas en elektriciteit hebben de laagste milieubelasting. ]
Noot
195[Toelichting: Dit betekent dat voertuigen waarvan de elektromotor gevoed kan worden door een motor/generator combinatie op fossiele brandstoffen en voertuigen voorzien van een elektromotor in combinatie met een verbrandingsmotor niet in aanmerking komen voor subsidie.]
Noot
196[Toelichting: De hoogte van de subsidie is met uitzondering van het elektrisch voertuig afhankelijk van de voertuigcategorie. De voertuigcategorie is te vinden op het kentekenbewijs:
  • Categorie M: Voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde motorvoertuigen met ten minste vier wielen.

  • Categorie M1: Voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde voertuigen met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend.

  • Categorie M2: Voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde voertuigen met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en met een maximummassa van ten hoogste 5 ton.

  • Categorie M3: Voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde voertuigen met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en met een maximummassa van meer dan 5 ton.

  • Categorie N: Voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde voertuigen met ten minste vier wielen.

  • Categorie N1: Voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde voertuigen met een maximummassa van ten hoogste 3,5 ton.

  • Categorie N2: Voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde voertuigen met een maximummassa van meer dan 3,5 ton, doch niet meer dan 12 ton.

  • Categorie N3: Voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde voertuigen met een maximummassa van meer dan 12 ton. ]

Noot
197[Toelichting: In juni 2010 is de eerste verkiezing Duurzaam Dorp Overijssel gehouden. In juni 2011 tot en met november 2011 is de tweede lichting van de verkiezing van Duurzaam Dorp Overijssel gehouden. Met deze subsidieregeling bieden het College van Gedeputeerde Staten de duurzame dorpen van 2011 de mogelijkheid een subsidieaanvraag voor hun investeringsplan of -programma in te dienen. Waarmee hun plannen (deels) uitgevoerd kunnen worden.In totaal hebben 17 dorpen deelgenomen aan de Verkiezing Duurzaam Dorp Overijssel 2011.  Omdat er sprake is van een groot aantal dorpen is er op 1 juli 2011 een voorselectie gemaakt van de acht beste dorpen. De winnaar van de verkiezing kan een subsidie van maximaal € 200.000,-- aanvragen. De winnaar van de publieksprijs maximaal € 50.000,--. De overige voorgeselecteerde dorpen kunnen een subsidie van maximaal € 25.000,-- aanvragen voor hun Investeringsprogramma.]
Noot
198[Toelichting: Van oudsher zijn er twee omvangrijke afzetmarkten voor biomassa: de voedselmarkt en de bestaande markt voor onder meer hout, olie, vezels, veevoer en compost. Hier komt een groeiende waardeketen bij, namelijk voor het gebruik van biomassa als groene materialen, als groene grondstof voor specifieke toepassingen in de chemie, als transportbrandstof en voor opwekking van duurzame energie. Biomassa inzetten voor duurzame energie is economisch gezien de meest laagwaardige toepassing, maar vanuit het oogpunt van benutting van de energie-inhoud is energieopwekking thans de meest toegepaste verwerking van biomassa. Voor energieopwekking zijn de meeste productiehoeveelheden biomassa beschikbaar. De biomassaketen is een productketen en bestaat uit een aantal schakels die optimaal op elkaar afgestemd moeten worden. Biomassa kan tot waarde worden gebracht door het opzetten van een biomassaketen. Daarom spreek je ook van een biomassawaardeketen. De economische waarde binnen de keten neemt met elke schakel toe. Bijvoorbeeld gestapelde en gedroogde biomassa, en op maat verkleinde biomassa, heeft toenemend meer waarde voor de handel of de verwerker, dan verspreid liggende biomassa die nog ingezameld en voorbewerkt moet worden. Projecten worden opgezet met het doel om samenwerking in de biomassaketen te bevorderen. Er is nu nog weinig of geen samenwerking is in de waardeketen en biomassa daarom niet geoogst, verhandeld en ingezet wordt. Er is dringend behoefte aan het verbindingen maken tussen de schakels van de biomassaketen, opdat er een volwaardige markt voor biomassa tot stand komt. Het sluiten van ketens vergt een nauwe samenwerking tussen partijen, een sterke logistieke organisatie, en een rendabele manier van (her)gebruik van reststromen.]
Noot
199[Toelichting: Deze regeling is bedoeld om ketenprocessen bij biomassaprojecten  te optimaliseren. Onderdelen van een biomassaproject zijn stappen als inzameling, voorbewerking, tussenopslag, transport en bewerking van biomassa (transitie) en distributie van warmte, elektriciteit of brandstoffen naar een eindafnemer. Daar hoort ook bij het oogsten, eventueel voorbewerken (om kwaliteit te leveren) en tussenopslag (massa, continuïteit). ]
Noot
200[Toelichting: Op grond van deze regeling kan een MKB onderneming een MKB energielening aanvragen. ]
Noot
201
  • [Toelichting: Een MKB onderneming voldoet aan de definitie van middelgrote, kleine- en micro ondernemingen, als bedoeld in Aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie van 6 mei 2003 (Publicatieblad Europese Gemeenschappen, L124, 20 mei 2003, p.36.)

    Gelet op deze Aanbeveling gelden o.a. de volgende normen voor een MKB-onderneming:

    - Een onderneming die minder dan 250 werknemers in dienst heeft, berekend naar

    voltijdsfuncties,

    - De omzet bedraagt minder dan 50 miljoen euro of de jaarbalans bedraagt minder dan 43

    miljoen euro.

    - Zij een zelfstandige onderneming is. Een zelfstandige onderneming is elke onderneming die niet als partneronderneming in de zin van artikel 3 lid 2 (Aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie) of als verbonden onderneming in de zin van artikel 3 lid 3 (aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie) wordt aangemerkt.

  • Bij de toepassing van de bovenstaande normen wordt rekening gehouden met eventuele partner- en verbonden ondernemingen van het betrokken bedrijf. Hierdoor kan het zijn dat de gegevens van bedrijven opgeteld moeten worden met als mogelijk gevolg dat de onderneming van deze definitie wordt uitgesloten.]

Noot
202[Toelichting: De energielijst 2012 is een brochure van Agentschap NL: Energie en bedrijven, energielijst 2012. Het overzicht van de energie-investeringen is opgedeeld in 5 categorieën. Deze regeling richt zich op categorie A bedrijfsgebouwen en B processen. Dit betekent dat een MKB onderneming een energielening kan aanvragen bij SVn voor investeringen die genoemd worden onder categorie A en B van de energielijst.]
Noot
203[Toelichting: Er volgt een overzicht van investeringen die onder categorie A en B vallen. Omschrijving van de investering is te vinden in de energielijst 2012 van Agentschap NL. Voor de bepaling van generieke voorzieningen wordt dezelfde berekeningswijze toegepast als door AgentschapNL. A. BedrijfsgebouwenGeneriek; nummer; Technische voorzieningen voor energiebsparing in of nabij bestaande bedrijfsgebouwen; ; Technische voorzieningen voor energiebsparing in of bij nieuwe bedrijfsgebouwen; ;  • Energielabel verbeteren; ; Energieprestatieverbetering van bestaande bedrijfsgebouwen        ; 210000; • Verwarmen; ; HR- luchtverwarmer; 210102; Steunventilator; 210103; Direct gasgestookt stralingspaneel; 210106; Direct gasgestookte condenserende boiler; 210107; Warmtepompboiler; 211102; Warmtepomp             ; 211103; Warmtepomp (luchtgerelateerd) ; 211104; • Koelen/vriezen; ; Warmtewisselaar voor vrije koeling; 210206; Adiabatische indirect werkende dauwpuntsluchtkoeler; 210207; • Ventileren; ; Debietregeling ventilator             ; 210301; Luchtdicht luchtverdeelsysteem; 210302; Ethyleenmeter           ; 210303; Koude- of warmteterugwinningssysteem uit ventilatielucht             ; 210801; Systeem bij radiatoren voor koude- of warmteterugwinning uit ventilatielucht; 210802; • Isoleren/afschermen; ; HR-glas     ; 210401; Isolatie voor bestaande constructies; 210403; Isolatie van koel- of vriesruimten                ; 210404; Faseovergangsmateriaal.            ; 210405; • Verlichten; ; Energie-efficiënt verlichtingssysteem; 210501; Daglichtsysteem met spiegel- of prismastuurelementen of spiegelende kokers; 210505; LED-verlichtingssysteem; 210506; Vluchtwegsignalering; 210507; LED-belichtingssysteem; 210508; • Aandrijven; ; HR-elektromotor        ; 210601; Energieprestatieverbetering van bestaande liften; 210602; • Drogen/bevochtiger; ; Absorptiedroging; 210704; Luchtontvochtiger met tussengeschakelde warmtewisselaar           ; 210705; Bevochtigingsrotor; 210706; • Energiehergebruik; ; Systeem voor benutting van afvalwarmte; 210803; Afvalwaterwarmtewisselaar; 210804; •  Beheer/regelen; ; Besparingssysteem voor verlichting of klimaat; 210502; Energiezuinig afzuigsysteem; 210905; •  Utilities; ; Warmtekrachtinstallatie met behulp van een zuigermotor; 231001; Warmtekrachtinstallatie anders dan met behulp van een zuigermotor; 231002; •  Conversie-; ; Brandstofcelsysteem; 231101; •  Energiebesparing in de keten; ; Systeem voor benutting van afvalwarmte; 210803; •  Overig; ; HR-pomp; 211001; B. processen Generiek; nummer;  •  Technische voorzieningen voor energiebesparing bij bestaande processen;  320000;  •  Technische voorzieningen voor energiebesparing bij nieuwe processen;  420000; Specifieke bedrijfsmiddelen ; ;  •  Verwarmen; ;  Gasgestookt HR-frituurtoestel; 220101;  Gasgestookte (stoom)convectieoven; 220102; Laaghangend verwarmingssysteem voor bestaande pluimveestallen.; 220103; Lage temperatuur luchtverwarmer in tuinbouwkassen; 220105; Warmtewisselaar met helixwerking of schotten van strekmetaal; 220109; Gasgestookt heetwatertoestel voor (vaat)spoelmachines of (vaat)wasmachines; 220112; Pulserend brandersysteem voor keramiekovens; 220113; Direct gasgestookte condenserende boiler; 220114; Warmtepomp; 221103;  •  Koelen/vriezen; ;  Permanente dagafdekking voor koelmeubel; 220208;  Energiezuinige koel- en/of vriesinstallatie     ; 220212; Heetgasontdooisysteem              ; 220213; Ontdooikap; 220214; Energiezuinige professionele koel- of vrieskast; 220215; Melkvoorkoeler          ; 220216; Anticondensfolie of anticondensglas voor vrieskast        ; 220217; Hogedrukverneveling in tuinbouwkassen; 220218;  Energiezuinige koeling van bestaande datacenters en bestaande serverruimten               ; 220219;  •  Ventileren; ;  Debietregeling ventilator in tuinbouwkassen; 220301;  Injectiebeluchting voor tuinbouwkassen; 220304;  Luchtcirculatiesysteem in tuinbouwkassen; 220305;  Luchtionisatie-apparaat in rijpings- of bewerkingsruimte voor kaas; 220306; Gelijkstroomventilator; 220604;  •  Isoleren/afschermen; ;  Cellensluis of pendelsluis; 220401;  Kasdek of kasgevel; 220402;  Horizontale energieschermen; 220403; Gevelschermen          ; 220404;  Buitenschermen; 220405;  Mangelkappen voor bestaande mangels; 220406;  Isolatie van gevels van bestaande tuinbouwkassen; 220407;  •  Belichten; ;  LED-belichtingssysteem voor tuinbouwgewassen; 220503;  •  Aandrijven; ;  HR-elektromotor; 220602;  •  Drogen/bevochtigen; ;  Gasverwarmde wasdroger; 220701;  Gasgestookte infraroodpanelen voor droging van oppervlakken; 220703;  Lakdroger met UV-A lichtarmaturen; 220704;  Absorptiedroging; 220705;  Gasgestookte droogtunnel voor zeefdruk; 220712;  Stoomdroger; 220713;  Hogedrukontwateringspers voor natwasserijen; 220714; Luchtontvochtiger met tussengeschakelde warmtewisselaar; 220715; Mangel met directe gasverwarming van de rol.; 220716;  •  Energiehergebruik; ;  Systeem voor verwarming van (semi-)gesloten tuinbouwkassen; 220801;  Condenserende warmtewisselaar voor stoomketels of productie- of droogprocessen; 220802;  Grondstoffenvoorverwarmingsinstallatie; 220806;  Dampstoomsysteem voor natwasserijen; 220807;  Warmteterugwinning bij (vaat)spoel- of (vaat)wasmachines of wasdrogers; 220809; Afvalwaterwarmtewisselaar; 220810;  Warmteterugwinningssysteem op koel- of persluchtinstallaties; 220813;  Systeem voor benutting van afvalwarmte     ; 220814;  Organic Rankine Cycle of Kalinacyclus         ; 221102;  Teruglevervoorziening remenergie bij productie-installaties; 220603;  •  Beheer/regelen; ;  Uitschakelapparaat; 220902; Verbeterde branderregeling bij asfaltproductie              ; 220907;  Energiezuinige klimaatregeling in tuinbouwkassen; 220909;  Inblaasvochtregeling t.b.v. teeltcel voor paddenstoelen ; 220910;  Condensatoren; 220911; Energiezuinige UPS; 220912; •  Utilities; ;  Warmtekrachtinstallatie anders dan met behulp van een zuigermotor; 231002;  Systeem voor hergebruik van perslucht; 220815;  •  Conversie; ;  Gasexpansie- installatie; 221101; Afvalgestookte installatie; 221104; Brandstofcelsysteem; 231101;  •  Energiebesparing in de keten; ; Systeem voor benutting van afvalwarmte; 220814;  Transportleiding voor levering van gasvormig CO2 aan glastuinbouwbedrijven; 221005;  Afvalgestookte installatie; 221104;  Transportpannen voor vervoer van vloeibaar aluminium; 221218;  •  Overig; ;  Zelfreinigende warmtewisselaar; 221206;  Rookgasreiniging voor CO2-bemesting         ; 221213;  Gasgestookte hogedrukreiniger; 221215;  Lijmopbrengsysteem bij golfkartonfabricage; 221216;  Schuimbitumeninstallatie; 221217; Dynamisch vulsysteem voor spuitgietmatrijzen; 221219];
Noot
204[Toelichting: D. Duurzame energie ; Nummer ; Zonnecollectorsysteem; 250101; Aardwarmtewinningssysteem; 250102; Ketel gestookt met biomassa; 251105; Aerobe biomassa-reactor; 251111; Warmte- of koudeopslag in de bodem (aquifer); 251201;  Grondwarmtewisselaar; 251202; Fotovoltaïsch zonne-energiesysteem; 251102; Windturbine; 251103; Waterkrachtinstallatie; 251108; Zoet-zoutwater centrale; 251109; Organic Rankine Cycle of Kalinacyclus; 251110; Warmtekrachtinstallatie met behulp van een zuigermotor, gestookt met biomassa; 251106; Warmtekrachtinstallatie anders dan met behulp van een zuigermotor, gestookt met biomassa; 251107; Vergistingsinstallatie voor droge biomassa; 251112; Biogasopwaardeerinstallatie ; 251203; Biobrandstof productieinstallatie; 251205; Netwerk voor groen gas; ; Biogasopwaardeerinstallatie; 251203];
Noot
205[Toelichting: Nieuwe gebouwen dienen te voldoen aan de eisen vanuit het bouwbesluit. Om te voorkomen dat de energielening wordt gebruikt voor deze verplichte maatregelen is de leeftijdsgrens ingesteld. ]
Noot
206[Toelichting: Voor de kredietbeoordeling van SVn dienen de laatste 3 jaarverslagen te worden overlegd. ]
Noot
207[Toelichting: Overijsselse gemeenten hebben in het kader van de Prestatieafspraken Wonen 2010-2015 en paragraaf 8.2 van dit uitvoeringsbesluit subsidie ontvangen voor het opzetten van een gemeentelijk energieloket. Deze subsidieregeling is een vervolg op paragraaf 8.2 binnen de Overijsselse aanpak 2.0. ]
Noot
208[Toelichting: Om gebruik te kunnen maken van deze subsidieregeling moet de gemeente deelnemen aan de Overijsselse aanpak 2.0. De gemeente moet de prestatieafspraken Wonen 2012-2015 getekend hebben.]
Noot
209[Toelichting: Fysiek betekent dat er een loket aanwezig is, met mensen die in staat zijn informatie te verstrekken over energiebesparende maatregelen. Digitaal betekent dat er een internetpagina en een e-mail adres is waar woningeigenaren informatie kunnen opvragen over energiebesparende maatregelen aan particuliere woningen. Telefonisch betekent dat de gemeente een telefoonnummer heeft waar particuliere woningeigenaren naar toe kunnen bellen met vragen over energiebesparende maatregelen aan particuliere woningen.]
Noot
210[Toelichting: Voorbeelden van actieve marktbenaderingen zijn Duurzaam (t)huis Dalfsen en de blok voor blok aanpakken in Hardenberg en Deventer.]
Noot
211[Toelichting: De provincie heeft voor iedere gemeente, ongeacht omvang en karakter, € 80.000,-- subsidie beschikbaar. In dat geval moet de gemeenten minimaal € 60.000,-- cofinancieren. De cofinanciering mag ook bestaan uit minimaal 300 uur inzet van eigen uren per jaar. De gemeente kan ook kiezen voor een subsidie van  € 60.000,-- of inzet van minimaal 225 eigen uren per jaar. Een aanvraag van een ander bedrag aan subsidie of een andere cofinanciering wordt afgewezen. ]
Noot
212[Toelichting: Een particuliere woningeigenaar met een woning die gevestigd is in Overijssel kan een duurzaamheidspremie aanvragen. Een duurzaamheidspremie kan aangevraagd worden voor de volgende isolatiemaatregelen aan een bestaande woning: dak-, gevel-, vloerisolatie of isolatieglas. De isolatiemaatregelen moeten aan een aantal kwaliteit-en kwantiteitseisen voldoen. Welke eisen dit zijn, is weergegeven in bijlage 1 onder tabel 1a en 1b.Een particuliere woningeigenaar kan maar één keer een duurzaamheidspremie ontvangen. De aanvrager moet daarom vooraf goed nagaan voor welke duurzaamheidspremie een aanvraag wordt gedaan. Stel dat de aanvrager eerst voor één isolatiemaatregel een duurzaamheidspremie ontvangt van € 300,-- en na enige tijd besluit een tweede isoaltiemaatregel te realiseren, dan wordt de tweede aanvraag voor een duurzaamheidspremie afgewezen.Een particuliere woningeigenaar moet eerst via stichting Meer met Minder een premiereservering aanvragen. Na aanvraag van de premiereservering kan de particuliere woningeigenaar aan de slag met het realiseren van de isolatiemaatregel. De uitvoering van de maatregelen mag niet gestart zijn voordat de premiereservering is aangevraagd. De isolatiemaatregelen moeten zijn gerealiseerd en de kosten moeten zijn gemaakt en betaald binnen 26 weken na datum van de premiereservering. Dan kan pas de aanvraag voor de duurzaamheidspremie ingediend worden bij stichting Meer Met Minder. De aanvraag voor de duurzaamheidspremie wordt ingediend met het daarvoor bestemde aanvraagformulier. De aanvrager moet bij zijn aanvraag een factuur meesturen. Uit de factuur moet blijken dat de aanvrager de kosten voor de realisatie van de isolatiemaatregel(en) gemaakt heeft. Daarnaast moet de aanvrager een bankafschrift meesturen waaruit blijkt dat de factuur is betaald.Als de aanvrager gebruik wil maken van de burenpremie van € 300,-- dan moet er een gezamenlijke aanvraag ingediend worden. De initiatiefnemende aanvrager vermeldt in het aanvraagformulier dat hij/zij een gezamenlijke aanvraag doet en vermeldt tevens de naam en adresgegevens van de andere twee aanvragers. De andere twee aanvragers moeten uit hetzelfde postcodegebied of één of meer postcodegebieden die direct grenzen aan het postcodegebied van de initiatiefnemende aanvrager, postcode 5-niveau, komen. Aan de hand van de postcodes wordt bepaald of de aanvragers in aanmerking komen voor de burenpremie. Binnen 14 dagen nadat de initiatiefnemende aanvrager de premiereservering heeft gedaan moeten de andere twee aanvragers de premiereservering ook aangevraagd hebben, anders vervalt de premiereservering voor de burenpremie. Informatie over deze regeling wordt gegeven door het gemeentelijk energieloket of stichting Meer Met Minder.]
Noot
213[Toelichting: TabellenTabel 1a: Kwaliteitseisen isolatiemaatregelenType isolatie ; Kwaliteitseis ; Dakisolatie; Rd groter of gelijk aan 2,50 m2K/W; Gevelisolatie; Rd groter of gelijk aan 1,30 m2K/W, voor spouwmuurisolatie Rd-waarde groter of gelijk aan 1,30 m2K/W; Vloerisolatie; Rd groter of gelijk aan 2,50 m2K/W; Isolatieglas; Uglas kleiner of gelijk aan 1,60 W/m2.K(6); Toelichting op de begrippen:Rd-waarde: de warmteweerstand van een materiaal (aanduiding voor isolatiemateriaal)U-waarde: de warmtetransmissiecoëfficiënt van een materiaal oftewel het warmteverlies door een constructiedeel (aanduiding voor transparante materialen, voor glas is Ugl gebruikelijk)Tabel 1b: Kwantiteitseisen isolatiewoningen per type woning ; Vrijstaand ; Twee onder één kap ; Rijwoning-hoek; Rijwoning-tussen  ; Appartement ;  Dakisolatie; opp. groter of gelijk aan 35 m2; opp. groter of gelijk aan 30 m2; opp. groter of gelijk aan 30 m2; opp. groter of gelijk aan 25 m2; opp. groter of gelijk aan 25 m2;  Gevelisolatie; opp. groter of gelijk aan 60 m2; opp. groter of gelijk aan 50 m2; opp. groter of gelijk aan 30 m2; opp. groter of gelijk aan 15 m2; opp. groter of gelijk aan 15 m2;  Vloerisolatie; opp. groter of gelijk aan 35 m2; opp. groter of gelijk aan 28 m2; opp. groter of gelijk aan 25 m2; opp. groter of gelijk aan 25 m2; opp.groter of gelijk aan 25 m2; Isolatieglas ; opp. groter of gelijk aan 12 m2; opp. groter of gelijk aan 12 m2; opp. groter of gelijk aan 10 m2; opp. groter of gelijk aan 8 m2; opp. groter of gelijk aan 8 m2];
Noot
214[Toelichting: Particuliere woningeigenaren kunnen een duurzaamheidslening met rentekorting van het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting (SVn) ontvangen. Deze regeling richt zich uitsluitend op het verstrekken van de rentekorting. Een aanvraag voor een duurzaamheidslening met rentekorting wordt aangevraagd bij Stichting Meer Met Minder. De duurzaamheidslening wordt verstrekt door SVn.Eerst wordt bepaald of  de energiemaatregel(en) waarvoor de duurzaamheidslening aangevraagd wordt in aanmerking komt voor de rentekorting van maximaal 3%. Als dat zo is dan ontvangt de aanvrager een beschikking van Meer Met Minder, waarin staat dat de subsidie in de vorm van een rentekorting wordt verstrekt. De rentekorting wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde, dat de  aanvrager een SVn duurzaamheidslening verkrijgt. De aanvrager ontvangt met de verleningsbeschikking tevens het aanvraagformulier om de duurzaamheidlening bij SVn aan te kunnen vragen. SVn ontvang een kopie van de verleningsbeschikking en zorgt voor de verder afwikkeling van de duurzaamheidslening en de betaling.Een overzicht van de energiemaatregelen die in aanmerking komen zijn weegegeven in tabel 1 energiemaatregelen duurzaamheidslening.]
Noot
215[Toelichting: Een aanvraag kan gedaan worden door een particuliere woningeigenaar met een woning die gevestigd is in Overijssel. Ook een VvE die namens particuliere woningeigenar(en) gemachtigd is kan de aanvraag doen. De VvE wordt daarmee niet de aanvrager of de ontvanger van de duurzaamheidlening met rentekorting. Voorbeeld: Een VvE die gemachtigd is door 20 particuliere woningeigenaren een duurzaamheidslening met rentekorting aan te vragen, kan namens deze particuliere woningeigenaren maximaal € 400.000,-- (looptijd lening 15 jaren) aanvragen. Uit de aanvraag van een VvE moet daarom blijken dat er 20 particuliere woningeigenaar (aanvragers) afzonderlijk de duurzaamheidlening met rentekorting aanvragen.]
Noot
216[Toelichting: Onder woningverbetering wordt verstaan maatregelen die leiden tot verbetering van de woning en die een relatie hebben met de energiemaatregeleen. Te denken valt aan de volgende bouwtechnische aanpassing: aanpassingen van kozijnen, dakconstructies. Maar ook schilderwerkzaamheden of onderhoud als gevolg van het treffen van de energiemaatregel vallen hieronder.]
Noot
217[Toelichting: Een particuliere woningeigenaar kan maximaal twee keer een duurzaamheidslening aanvragen. Voorbeeldaanvraag voor een duurzaamheidlening met een looptijd van 15 jaren: Eerste aanvraag: een particuliere woningeigenaar ontvangt een duurzaamheidlening van € 10.000,--. Tweede aanvraag: particuliere woningeigenaar ontvangt een aanvullende duurzaamheidslening van € 8.000,--. Derde aanvraag: wordt afgewezen, ondanks dat er nog leenruimte is van € 2.000,--. De tweede aanvraag duurzaamheidsleningis alleen mogelijk nadat de depot van de eerste duurzaamheidlening is gesloten.]
Noot
218[Toelichting: Dit artikel bevat heel eenvoudig de basis voor de beoordeling van alle subsidieaanvragen, namelijk het pMJP en het gebiedsprogramma. Dat een bepaalde activiteit niet is opgenomen in een gebiedsprogramma betekent niet dat deze niet voor subsidie in aanmerking komt. Alleen als sprake is van strijdigheid met het gebieds-programma of verdringing van prioriteiten levert het gebiedsprogramma een weigeringsgrond op. ]
Noot
219[Toelichting: Het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 (afgekort POP2) is een Europees subsidieprogramma dat gericht is op:
  • de versterking van de concurrentiekracht van de land- en bosbouwsector;

  • het verhogen van de kwaliteit van natuur en landschap;

  • de verbetering van de leefbaarheid op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie.

Het gaat hierbij om middelen uit het bij Verordening (EG) nr. 1290/2005 opgerichte Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), de opvolger van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor Landbouw (EOGFL). Het doel dat Nederland met het POP-2 wil bereiken, is: een goed evenwicht tussen de kwaliteit van natuur en landschap en het gebruik daarvan voor wonen, recreatie, gezondheid en persoonlijk welbevinden. Ook wordt geld ingezet voor de versterking van de concurrentiekracht van de land- en bosbouwsector. De Europese Commissie heeft het programmadocument POP 2007-2013 op 20 juni 2007 officieel goedgekeurd. Gedeputeerde Staten zijn aangewezen als beheersautoriteit voor de POP subsidies in Overijssel. Betaalautoriteit zijn Dienst Landelijk Gebied en Dienst Regelingen. Het POP2-programma is het vervolg op het POP 2000 t/m 2006. POP2 is opgebouwd uit vier assen. Deze assen vormen samen de doelstellingen van het programma. Onder de assen zijn verschillende maatregelen mogelijk. De POP-maatregelen worden ingezet om de doestellingen van het provinciaal Meerjarenprogramma voor het platteland (pMJP) te realiseren. Vanuit dat programma wordt ook de nationale financiering geregeld die nodig is om aanspraak op POP-subsidie te kunnen maken. Een aanvraag moet dus ook inhoudelijk en financieel binnen het pMJP passen. As 1: versterking van het concurrentievermogen van de land- en bosbouwsector. De maatregelen onder deze as zijn bijna allemaal gericht op het ondersteunen van agrarisch ondernemers bij het aanpassen en innoveren van hun bedrijf. Het gaat dan om de kwaliteit van grond en kavelstructuur, gebouwen en machines, maar ook om nieuwe productiemethoden en het kunnen inspelen op ontwikkelingen vanuit de markt. As 2: verbetering van het milieu en het platteland. Het doel van de maatregelen onder as 2 is het verhogen van duurzaam gebruik van landbouwgrond. Agrarische ondernemers kunnen bijvoorbeeld gesubsidieerd worden als zij investeren in maatregelen tegen verdroging van hun grond. As 3: verbetering van de leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie. Het doel van de maatregelen onder as 3 is het bevorderen van een toegankelijk, vitaal en dynamisch platteland waar de landbouw niet meer de enige economische drager is. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden met investeringen in kleinschalige ondernemingen die zich richten op toerisme en recreatie, in leefbaarheids-voorzieningen, in dorpsvernieuwing en in het landelijk erfgoed. As 4: uitvoering van de LEADER-aanpak. De aanpak van huidige LEADER+-programma vindt een vervolg in POP2. De LEADER-aanpak werkt met zogenaamde plaatselijke groepen (PG's). Deze PG's zijn gerelateerd aan het Bestuurlijk Gebiedsoverleg (BGO): afstemming vindt plaats in taken en verantwoordelijkheden en een aantal personen is in beide gremia vertegenwoordigd. De PG richt zich met name op de verbetering van de sociale en economische vitaliteit van het platteland. De PG's hebben plaatselijke ontwikkelingsstrategieën gemaakt voor hun gebied. Hierin geven ze voor de komende programmaperiode aan: doelen, strategie, inzet van de beschikbare middelen en de wijze van uitvoering. Samenwerking en innovatie staan daarbij centraal. Het gaat dan om samenwerking binnen het LEADER-gebied, tussen de leden van de Plaatselijke Groep en projectuitvoerders, maar ook om samenwerking tussen LEADER-gebieden in binnen- en buitenland. LEADER biedt kansen voor innovatieve vormen van beleidsvorming en -uitvoering: een aanpak ‘van onderop', met een belangrijke rol voor de plaatselijke groep. In Overijssel zijn zes LEADER-gebieden aangewezen, te weten Noordwest-Overijssel, Noordoost-Overijssel, Salland, Noordoost-Twente, West-Twente en Zuid-Twente Doelstellingen onder as 1 t/m 3 kunnen binnen LEADER uitgevoerd worden.| In hoofdstuk 8 en 9 zijn de volgende POP-maatregelen gekoppeld aan pMJP-prestaties:Overzicht koppeling POP-maatregelen uit Hoofdstuk 8 en 9 Ubs aan pMJP-prestaties De nummering betreft de maatregelen zoals opgenomen in de bijlage van het programmadocument POP 2007-2013*;  pMJP-prestatie ; De correlerende artikelen uit dit hoofdstuk ; Maatregelen as 1; ; ; 121: Modernisering landbouwbedrijven; 1.3.2; Artikel 9.9.3 lid 8; 125: Infrastructuur voor de ontwikkeling/aanpassing van land- en bosbouw; 1.1.5; Artikel 9.5.2 onder d; Maatregelen as 2; ; ; 216: Niet productieve investeringen; 5.1.1-5.2.9; Artikel 8.5.2 onder d; Maatregelen as 3; ; ; 311: Diversificatie naar niet-agrarische activiteiten; 1.2.2; Ingetrokken; 311b: Diversificatie naar niet productieve investeringen- Hernieuwbare energie; 1.2.1; Artikel 9.7.2 lid 6; 321b: Basisvoorzieningen voor de economie en plattelandsbevolking- Hernieuwbare energie; 3.1.2; Artikel 9.1.4a lid 2; 323: Instandhouding en opwaardering van het landelijk erfgoed; 2.3.1, 2.3.2, 2.3.6; Artikel 9.22.2 onder i; Maatregelen as 4; ; ; 411: Verbetering van het concurrentievermogen in de land- en bosbouwsector; 1.2.1; Artikel 9.1.4a, lid 2; 413: De leefbaarheid op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie; 3.1.2, 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3, 3.2.4, 3.2.6, 4.1.1, 4.1.2, 4.3.2 ; Artikel 9.1.4a, lid 2; 421: Uitvoering van samenwerkingsprojecten; ; Artikel 9.1.4a, lid 2; 431: Beheer van de Plaatselijke Groep; ; Artikel 9.1.4a, lid 2];
Noot
220[Toelichting: Lid 1 koppelt de POP-bijdrage aan de inhoudelijke prestaties in het pMJP. Per prestatie wordt aangegeven wanneer artikel 9.1.3 van toepassing is. Daarbij is ook aangegeven welke maatregel van toepassing is zodat duidelijk is welke voorschriften uit het Plattelandsontwikkelingsprogramma gelden.]
Noot
221[Toelichting: Lid 2 is een precisering van artikel 6, lid 1 van de Algemene Subsidieverordening Overijssel (ASV). Daarin is bepaald dat Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van de ASV en het uitvoeringsbesluit als er sprake is van medesubsidiënten. Bij samenloop met middelen uit het ELFPO zal het POP-regime van toepassing zijn voor de totale subsidie, dus ook voor de provinciale cofinanciering voor die activiteit. Dit geldt ook onverkort voor zogenaamde top-ups. Dit zijn nationale middelen (Rijk/provincie) die niet gekoppeld zijn aan een EU bijdrage, maar wel onder POP-regime vallen.]
Noot
222[Toelichting: Lid 3 regelt welke algemene kosten niet subsidiabel zijn. In een projectbegroting mogen deze kosten niet als subsidiabele kosten worden opgevoerd.]
Noot
223[Toelichting: Lid 5 regelt de uitvoeringstermijn van projecten. Op het moment van de subsidieverlening dient het project obstakelvrij te zijn. Obstakelvrij betekent dat er geen belemmeringen meer zijn om het project uit te voeren; de benodigde toestemmingen zijn verleend en eventuele planwijzigingen zijn voltooid. Er kunnen zich situaties voordoen waarbij hiervan afgeweken moet worden. Dit wordt dan geregeld in de beschikking tot subsidieverlening.]
Noot
224[Toelichting: Lid 1 geeft de wettelijke basis voor subsidieverlening voor de zogenaamde LEADER-aanpak. Naast het feit dat de LEADER-aanpak gekoppeld wordt aan de inhoudelijke prestaties van het pMJP moeten projecten ook inhoudelijk passen binnen de plaatselijke ontwikkelingsstrategie en de betreffende maatregelen uit het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013.]
Noot
225[Toelichting: Lid 2 regelt de koppeling van de Leader maatregelen. Er kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten gericht op de verbetering van het concurrentievermogen in de land- en bosbouwsector en activiteiten gericht op de leefbaarheid op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie. Tevens kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten gericht op de uitvoering van samenwerkingsprojecten. Tot slot kan subsidie worden verstrekt activiteiten gericht op het beheer van de Plaatselijke Groepen.]
Noot
226[Toelichting: Lid 3 regelt de termijnen voor indiening van de aanvragen in het kader van de LEADER-aanpak.]
Noot
227[Toelichting: Lid 4 geeft de rol van de Plaatselijke Groepen aan in het besluitvormingsproces.]
Noot
228[Toelichting: Op grond van artikel 107 VWEU is het in beginsel verboden subsidie te verstrekken aan ondernemingen als daardoor de concurrentieverhoudingen op een internationale markt worden verstoord. Lid 1 bevat het verbod op staatssteun: "Behoudens afwijkingen waarin dit Verdrag voorziet, zijn steunmaatregelen van de Staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt." Het begrip onderneming wordt door het Europese Hof van Justitie ruim uitgelegd: "elke eenheid die een economische activiteit uitoefent ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd". Dit betekent dat ook stichtingen en verenigingen als onderneming kunnen worden gezien als hun activiteiten ook op een markt (kunnen) worden aangeboden. Bij subsidies op grond van het onderhavige hoofdstuk is dikwijls sprake van staatssteun. Dit wil nog niet zeggen dat geen subsidie kan worden verleend. Als de aanvraag past binnen één van de zogenaamde vrijstellingsverordeningen van Europese Commissie kunnen Gedeputeerde Staten positief beschikken op een aanvraag. Er gelden dan wel aanvullende criteria, beperkingen ten aanzien van de hoogte van de subsidie en aanvullende voorschriften. In de zogenaamde factsheets in de bijlagen wordt steeds verwezen naar de voor dat onderdeel relevante regelingen en bepalingen. Het voert te ver om op deze plaats alle verordeningen uitvoerig te belichten. Voor de precieze inhoud wordt u verwezen naar de website van Europa Decentraal: www.europadecentraal.nl. Hier kunt u onder andere de brochure ‘Europese regelgeving over staatssteun' downloaden.]
Noot
229[Toelichting: Naast de vrijstellingsverordeningen kan de Europese Commissie goedkeuring verlenen voor steunmaatregelen die ‘verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt' (artikel 97, lid 3, EG-verdrag). Door de provincies is samen met LNV gezamenlijk goedkeuring gevraagd voor subsidiemogelijkheden in een zogeheten Catalogus Groene Diensten. Eenmaal goedgekeurd heeft die catalogus dezelfde werking als een vrijstellingsverordening: de steun is toelaatbaar mits de aanvullende criteria en voorschriften in acht worden genomen. Mogelijk worden in de toekomst nog andere steunmodules gezamenlijk ontwikkeld.]
Noot
230[Toelichting: Om de administratieve lasten voor gemeenten en waterschappen te beperken hoeft naast de ondertekening van het convenant niet nog eens een aparte aanvraag te worden ingediend. Voorwaarde is wel dat het gebiedsprogramma + het convenant voldoen aan de normale eisen die gelden voor een aanvraag voor subsidie. Dat betekent in ieder geval dat de aanvraag wordt ondertekend door het dagelijks bestuur van de gemeente of het waterschap namens de publiekrechtelijke rechtspersoon. Ondertekening door de portefeuillehouder of de burgemeester alleen is onvoldoende (tenzij een ondertekeningsmandaat is verleend). Voor het overige gelden de eisen uit het Awb (artikelen 4.61-4.65) en eventueel aanvullende eisen op grond van artikel 9.1.3 voor de onderdelen waarvoor ook Europese middelen worden verstrekt.]
Noot
231[Toelichting: De inzet van de provincie is dat met de partners in de gebieden in één keer voor de hele periode afspraken worden gemaakt over de te leveren prestatie en de provinciale subsidie die daar tegenover staat. In jaar 1 wordt op basis van die afspraak in één keer subsidie verleend voor alle prestaties. Het is dan in beginsel aan de subsidieontvanger om te bepalen in welk jaar de prestatie wordt gerealiseerd. Wel wordt daarvan vooraf een inschatting gevraagd. Daarmee wordt het subsidiebedrag bij verlening verdeeld in jaarschijven. Op basis van de indeling in jaarschijven én de feitelijke voortgang worden voorschotten verleend op het subsidiebedrag. Ieder jaar wordt er een verantwoording verwacht over de prestaties die in dat jaar zijn gerealiseerd, mede in verband met de verantwoordingsplicht van de provincie naar het Rijk. Deze informatie kan aanleiding zijn om de subsidieverlening te wijzigen.]
Noot
232[Toelichting: De Beleidsregel Verplaatsing Intensieve Veehouderijen Overijssel geeft het kader op basis waarvan Gedeputeerde Staten kunnen besluiten het Bureau Beheer Landbouwgronden een koopovereenkomst met een ondernemer, die zijn intensieve veehouderij wil verplaatsen vanuit een extensiveringsgebied naar een duurzame locatie, te laten sluiten. Met de koop van de bedrijfsgebouwen en de ondergrond worden niet alle met de verplaatsing gepaard gaande kosten gedekt. Om de verplaatsingen daadwerkelijk gerealiseerd te krijgen achten Gedeputeerde Staten het wenselijk ook een bijdrage in de verplaatsingskosten en de sloop van de bedrijfsgebouwen op de oude locatie en onder voorwaarden ook op de hervestigingslocatie te kunnen leveren. Hiervoor zijn in deze paragraaf subsidiebepalingen opgenomen met betrekking tot de verplaatsingskosten van intensieve veehouderijen. ]
Noot
233[Toelichting: Om de eenvoud van de uitvoering en transparantie is voor de sloopkostenvergoeding, onder sub a en sub d, gekozen voor normbedragen. De hoogte van de bedragen is ontleend aan de uitvoeringspraktijk, met name de onteigeningspraktijk. ]
Noot
234[Toelichting: Als verplaatsingskosten worden aangemerkt de kosten van advies, ontwerp en onderzoek ten behoeve van de hervestiging, met uitzondering van leges, en de kosten van het verhuizen van bedrijfsmiddelen en dieren naar de hervestigingslocatie.]
Noot
235[Toelichting: Op deze subsidieverlening is de vrijstellingsverordening Landbouw van toepassing. Subsidieverstrekking moet daarom voldoen aan de bepalingen van deze verordening. Voor de vaststelling van de subsidie betekent dit dat deze moet plaatsvinden op basis van werkelijk gemaakte kosten. Voor de subsidie-onderdelen die niet gebaseerd zijn op normbedragen, betekent dit dat de subsidie op basis van werkelijk gemaakte kosten moet worden vastgesteld. Het betreft de subsidieonderdelen verplaatsingskosten (sub b) en verbetering publieke weginfrastructuur (sub c), Bij de aanvraag tot subsidievaststelling dient daarom voor die onderdelen een verantwoording van de gemaakte kosten te worden ingediend. De inhoudelijke beoordeling gebeurt op basis van een verklaring van Dienst Landelijk gebied dat de verplaatsing conform de Beleidsregel Verplaatsing Intensieve Veehouderijen Overijssel en deze subsidieregeling is afgerond. ]
Noot
236[Toelichting: In het Reconstructieplan Salland-Twente is vastgelegd dat in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's) ruimte wordt geboden voor de ontwikkeling van een toekomstgerichte intensieve veehouderij. Hiervoor kan het onder meer nodig zijn: 1. de inrichting van LOG's te verbeteren; 2. de randvoorwaarden voor de duurzame ontwikkeling van de intensieve veehouderij en het LOG in brede zin te verbeteren. Het voortouw voor de ontwikkeling van de LOG's ligt bij gemeenten en bedrijfsleven. De provincie stimuleert de duurzame ontwikkeling van LOG's door de subsidiemogelijkheden voor: 1. het opstellen en uitvoeren van LOG-ontwikkelingsplannen; 2. modernisering van landbouwbedrijven door investeringen in gemeenschappelijke voorzieningen (mestverwerking, afvalverwerking, enz.) Het uiteindelijke ontwikkelingsplan moet voldoen aan een aantal eisen, zoals opgenomen in artikel 9.4.2, derde lid. Op de subsidiëring van uitvoeringsactiviteiten, zoals bedoeld in artikel 9.4.1, sub e (modernisering van landbouwbedrijven door investeringen in gemeenschappelijke voorzieningen), is de zogenaamde vrijstellingsverordening Landbouw van toepassing. Voor de beschrijving van de consequenties hiervan voor de aanvraag voor subsidie en -verlening, wordt verwezen naar uitvoerige toelichting hierop, die is opgenomen bij paragraaf 9.3 Omvorming van intensieve veehouderijbedrijven (pMJP 1.1.2).]
Noot
237[Toelichting: Op de verlening van subsidie voor modernisering van landbouwbedrijven door investeringen in gemeenschappelijke voorzieningen (artikel 9.4.1, sub e) is de vrijstellingsverordening Landbouw van toepassing. Subsidieverstrekking moet daarom voldoen aan de bepalingen van deze verordening. Voor de vaststelling van de subsidie betekent dit dat deze moet plaatsvinden op basis van werkelijk gemaakte kosten, Bij de aanvraag tot subsidievaststelling dient daarom voor een verslag en verantwoording van de gemaakte kosten te worden ingediend. ]
Noot
238[Toelichting: Voor de grondgebonden landbouw is een goede ruimtelijke structuur van de landbouwbedrijven een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van een duurzame en concurrerende landbouw. In dit kader richt het provinciaal beleid zich op de verbetering van de verkaveling (de omvang, ligging en de vorm van de kavels. In kader van dit doel worden de volgende twee instrumenten ingezet: 1. wettelijke herverkaveling; 2. vrijwillige kavelruil (twee vormen: ‘losse' ruil en planmatige ruil). Voor het opstellen en uitvoeren van deze herverkavelingsprojecten kan subsidie worden verleend. Op deze maatregel vindt cofinanciering vanuit POP 2, op basis van Verordening (EG) 1698/2005 Pb L 277 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, maatregel 125 (http://www.overijssel.nl/thema's/economie/europaloket/pop-2007-2013/) plaats. Op de subsidieverlening zijn de voorwaarden van de genoemde POP-verordening van toepassing. Op de subsidieverlening voor ‘losse' kavelruilprojecten is geen cofinanciering vanuit POP 2. De bovengenoemde EG-verordening is hierop niet van toepassing. In artikel 9.5.3 staan de maximale subsidiepercentages vermeld voor de onderscheidende instrumenten en voor de onderscheidende aanvragers c.q. eindbegunstigden. Voor niet-overheden kan ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten worden vergoed omdat deze kosten voor de Vrijstellingsverordening landbouw als investeringsmaatregelen moeten worden aangemerkt. Overigens mogen deze kosten wel volledig worden meegenomen ter bepaling van de omvang van de investeringskosten. De redelijkheid van de door de aanvrager opgevoerde uitvoeringskosten van activiteiten zal worden beoordeeld aan de hand van de notitie ‘Normkosten landbouw, Analyse van de kosten van herverkaveling voor de verbetering van de landbouwstructuur, IPO/LNV, mei 2006'. Vrijwillige kavelruil zonder planmatig karakter is geregeld in de artikelen 85 tot en met 88 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG). Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben hiervoor in artikel 9.5.1, onder c een subsidiemogelijkheid gecreëerd. Deze subsidiemogelijkheid heeft tot doel op een snelle en goedkope wijze via een eenvoudige procedure op basis van vrijwilligheid tot een betere verkaveling te komen. Het gaat daarbij om kleinere projecten van administratieve aard. Een betere verkaveling moet in het belang zijn van landbouw al dan niet in samenhang met natuur of landschap. Om voor deze subsidie in aanmerking te komen, moet een kavelruil minimaal voldoen aan enkele criteria. Deze zijn ontleend aan de artikelen 85 tot en met 88 van de WILG en artikel 9.5.2 sub e. Deze criteria zijn:
  • ten minste drie partijen dienen onroerende zaken in te brengen;

  • ten minste twee partijen daarvan onroerende zaken krijgen toebedeeld; eventueel kan de derde partij volstaan met het bedingen van slechts een geldsom;

  • er moet in elke kavelruil ruiling van grond plaatsvinden;

  • de gronden waarvoor subsidie wordt gevraagd, liggen in de provincie Overijssel;

  • de ruil moet leiden tot verbetering van de verkaveling van landbouwbedrijven (bijvoorbeeld afstandsverkorting, perceelsvergroting of perceelsvorm).

Conform artikel 85 van de WILG zijn koop-/verkooptransacties tussen eigenaren binnen een kavelruil mogelijk. De strekking van de wet is evenwel niet om bij koop-/verkooptransacties de notariskosten zonder meer te subsidiëren. Bij een kavelruilovereenkomst, waarin koop- en verkooptransacties zijn opgenomen die los staan van het ruilproces en die evengoed plaats kunnen vinden buiten kavelruil, zullen deze transacties niet gesubsidieerd worden. Van (grond)ruil is sprake wanneer een partij grond afstoot én terug krijgt. Alleen de kosten van de in de overeenkomst opgenomen ruilingen en transacties komen in aanmerking voor subsidiëring. Het is gewenst bij kavelruil aanwezige natuurwaarden alsmede landschappelijke en cultuurhistorische waarden te behouden. Daartoe moet bij het ruilen zoveel mogelijk rekening gehouden worden met bestaande topografische grenzen, zoals bijvoorbeeld sloten, structuurlijnen, kavelgrensbeplantingen en verschillen tussen hoog en laag. Het initiatief voor kavelruilen moet door de betrokken partijen zelf worden genomen. De partijen stellen zelf een conceptovereenkomst op. In de overeenkomst zijn in ieder geval opgenomen een overzicht per deelnemer van inbreng en toedeling alsmede een kaart van de bestaande situatie (situatiekaart) en een kaart van de toekomstige situatie (kavelkaart). De conceptovereenkomst wordt toegezonden aan de door partijen aangewezen notaris, die deze beoordeelt en vóór de ondertekening kadastraal en hypothecair rechercheert en een titelonderzoek instelt. Na de ondertekening draagt de notaris zorg voor het inschrijven van de overeenkomst in de openbare registers. Door de inschrijving van de overeenkomst wordt de overeenkomst mede verbindend voor degenen die na de inschrijving onder bijzondere titel in de rechten van de eigenaren opvolgen (artikel 86 van de WILG). Een kavelruil moet in beginsel uitsluitend bestaan uit gronden die geheel van eigenaar veranderen. Indien in een kavelruilovereenkomst gedeeltelijke percelen worden ingebracht (en toegedeeld) dan geldt de volgende procedure, zodat er uiteindelijk gehele percelen worden overgedragen. Deze betreffende perceelsgedeelten worden op kaart aangegeven. In voorkomende gevallen draagt de notaris zorg voor de aanvraag van perceelssplitsing bij het kadaster (meting en kadastrale toepassing van de door partijen overeengekomen nieuwe grenzen). Hierdoor worden in de akte uitsluitend gehele percelen ingebracht en toegedeeld en kan, indien van toepassing, de over- en ondermaat van de in de overeenkomst ingebrachte perceelsgedeelten worden bepaald en zo nodig verrekend. Indien de kavelruil gelegen is in een landinrichtingsproject respectievelijk een gebied waar planmatige vrijwillige kavelruil plaatsvindt moeten partijen in een vroegtijdig stadium overleg plegen met de desbetreffende commissie (landinrichtings-, voorbereidings- of uitvoeringscommissie), respectievelijk de verantwoordelijke voor de planmatige vrijwillige kavelruil om instemming van deze commissie te verkrijgen. De overeenkomst moet aan de eisen voldoen uit de AMvB ex artikel 88 van de WILG. De bij de ruilovereenkomst betrokken partijen kunnen (gezamenlijk) een aanvraag voor subsidie indienen bij de Dienst Landelijk gebied. Deze betrokkenen kunnen eventueel de betreffende notaris machtigen om een aanvraag voor subsidie in te dienen. De volgende notariële kosten worden vergoed: a. het verstrekken van kadastrale en hypothecaire informatie door het kadaster aan de notaris ten behoeve van kavelruilovereenkomst en -akte; b. het opstellen van de kavelruilovereenkomst en -akte en het inschrijven ervan in de openbare registers; c. (eventuele) perceelssplitsingen die in de overeenkomst zijn opgenomen en voor zover door de notaris aangevraagd.]
Noot
239[Toelichting: Op deze subsidieverlening is de vrijstellingsverordening Landbouw resp. de  POP-verordening van toepassing. Subsidieverstrekking moet daarom voldoen aan de bepalingen van deze verordeningen. Voor de vaststelling van de subsidie betekent dit dat deze moet plaatsvinden op basis van werkelijk gemaakte kosten, Bij de aanvraag tot subsidievaststelling dient daarom voor een verslag en verantwoording van de gemaakte kosten te worden ingediend. ]
Noot
240[Toelichting: Deze subsidieparagraaf biedt een basis voor de subsidieverlening voor de verplaatsing van bedrijven. Verplaatsing van landbouwbedrijven worden gestimuleerd ten behoeve van de realisatie van provinciale doelen natuur, recreatie, water of landschap en de verbetering van de ruimtelijke structuur van de landbouw. De provincie verwerft gronden voor de inrichting en het beheer van het landelijk gebied. Daarbij streeft de provincie ernaar om in zoveel mogelijk situaties op vrijwillige basis gronden te verwerven op een zodanige wijze dat daarvan geen marktverstorende werking uitgaat. Op grond van deze subsidiebepalingen kan een extra stimulans gegeven worden aan vrijwillige verplaatsing van bedrijven ten behoeve van de grondverwerving voor de realisatie van bovengenoemde provinciale doelen, zodat inzet van het onteigeningsinstrumentarium zo min mogelijk nodig is. Subsidie is mogelijk in heel Overijssel, met uitzondering van het zogenaamde NURG-gebied (Nadere Uitwerking Rivierengebied). De grondverwerving in het NURG-gebied is een verantwoordelijkheid van het Rijk (artikel 9.6.2, lid 2). Subsidie kan worden verleend: a. bij aankoop in een bij het besluit gevoegd aangewezen gebied of gebied waarvoor een realisatieplan is opgesteld  b. bij levering van EHS-grond wanneer de gronden zijn gelegen buiten de aangewezen gebieden. Een belangrijke voorwaarde voor subsidie voor verplaatsing van een landbouwbedrijf is dat:
  • alle bij het bedrijf behorende grond, die in eigendom is, aan BBL wordt overgedragen of

  • in geval van hervestiging in herverkavelingsprojecten de grond, die in eigendom is, wordt ingebracht in een overeenkomst:

o tussen de aanvrager en de landinrichtingscommissie (op grond van de Landinrichtingswet) of o tussen de aanvrager en Gedeputeerde Staten (Reconstructiewet of vanaf 1 januari 2007 Wet Inrichting Landelijk Gebied) inzake inbreng en toedeling van gronden vooruitlopend op het plan van toedeling, of
  • de eigenaar van het te verplaatsen bedrijf verklaart bij de aanvraag, dat de bijbehorende grond of een overeenkomstige oppervlakte (als onderdeel van een inrichtingsplan voor het gebied of ten behoeve van de EHS) zodanig wordt ingericht, dat de provinciale doelen worden gerealiseerd. Deze bepaling is met name bedoeld voor pachtsituaties (duurzaam gebruiksrecht), waarbij de pachter verplaatst naar een andere locatie en de eigenaar/verpachter de grond onttrekt aan landbouwkundig gebruik en zal gaan inrichten overeenkomstig het beoogde provinciaal doel, bijvoorbeeld als natuurgebied. Hiervoor moet de eigenaar een verklaring bij de aanvraag voor subsidie overleggen, waarbij de eigenaar zich verplicht de vrijkomende landbouwgrond in te richten ten behoeve van de realisatie van het beoogde provinciale doel op gebied van natuur, recreatie, water, landschap en of de verbetering van de ruimtelijke structuur.

Het toepassen van een ondergrens van 10 ha te leveren bedrijfsgrond, of buiten de aangewezen gebieden te leveren EHS-grond, is bepaald zodat de bijdrage aan de provinciale doelen in enige verhouding staat met de geleverde grond. Op grond van artikel 9.6.2, lid 7, kunnen Gedeputeerde Staten hier in bijzondere gevallen van afwijken. Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen indien een klein bedrijf een schakelfunctie vervult tussen natuurgebieden. Subsidie voor verplaatsing heeft alleen betrekking op hele landbouwbedrijven, en is niet bedoeld voor gedeelten, aangezien dat splitsing van bedrijven tot gevolg zou hebben. Op grond van artikel 9.6.2, lid 7, kunnen Gedeputeerde Staten ook hier in bijzondere gevallen van afwijken doordat een bedrijf verplaatst naar een veldkavel van dat bedrijf, waarbij er geen belang is om dat veldkavel door BBL te laten verwerven. Voorop staat hierbij dat de grond, die in die laatstgenoemde situatie geen deel van de koopovereenkomst zal gaan uitmaken, niet van belang is voor de realisatie van het provinciaal doel waarvoor subsidie wordt verleend. Indien dit aan de orde is, wordt de subsidie naar evenredigheid van de aan BBL over te dragen grond, als percentage van de totale grondoppervlakte van het te verplaatsen bedrijf, berekend. Een andere voorwaarde voor verplaatsing op grond van artikel 9.6.2 lid 3 is dat de hervestiging van een volwaardig bedrijf moet plaatsvinden binnen 24 maanden na de koopovereenkomst als bedoeld in het tweede lid van artikel 9.6.2; conform het vijfde lid op een voor landbouwdoeleinden aangewezen duurzame locatie. Voor de toepassing van de regeling stelt de provincie jaarlijks een subsidieplafond vast.
  • Indien eigendom gelegen is in een aangewezen gebied en er onvoldoende ruilgrond in het gebied is aangekocht of is gelegen in een gebied waarvoor een realisatieplan is opgesteld kan subsidie worden toegewezen. Ook derde partijen, zoals waterschappen en gemeenten, kunnen in een gebied middelen ter beschikking stellen ten behoeve van deze regeling. In principe worden alle kosten voor de bedrijfsverplaatsing, naar rato doorberekend aan de (semi)overheid die de grond geleverd krijgt.

  • Buiten een aangewezen gebied of een gebied waarvoor een realisatieplan is opgesteld kan subsidie worden toegekend op basis van het aantal ha gerealiseerde Ecologische Hoofdstructuur. Dit kan door verkoop of een door aanvrager(s) in te dienen ruilverkavelingsvoorstel waardoor EHS gegarandeerd kan worden gerealiseerd.

Binnen het subsidieplafond kan een ieder die daarvoor in aanmerking denkt te kunnen komen een aanvraag indienen. Afhandeling gebeurt op volgorde van binnenkomst van de volledige aanvraag. Aanvragen die in een jaar niet kunnen worden gehonoreerd, kunnen als de aanvrager dat wil meelopen in een volgend jaar en zijn dan de eerst ingediende aanvragen. Voor een volwaardig bedrijf geldt een ondergrens van 50 NGE, te bepalen aan de hand van de meitelling zoals die wordt uitgevoerd door het Landbouw-Economisch Instituut. De subsidie voor verplaatsing vormt een tegemoetkoming in de werkelijke kosten van de verplaatsing van het bedrijf. 1. De subsidie voor verplaatsing vanuit een aangewezen gebied of een gebied waarvoor een realisatieplan is opgesteld bestaat uit 2 onderdelen, namelijk: a. 100% van de daadwerkelijke gemaakte verplaatsingskosten tot een maximum van € 100.000,--; b. maximaal 40% van het verschil tussen de investeringskosten van bedrijfsgebouwen en installaties op de hervestigingslocatie en de door DLG getaxeerde waarde van gebouwen en installaties op de te verlaten locatie, waarbij € 10.000,-- per geleverde ha (ruil)grond wordt toegekend tot een maximum van € 300.000,--. In de dekking moet worden voorzien door middel van het subsidieplafond. 2. De subsidie voor aanvragen buiten een aangewezen gebied dan wel een gebied waarvoor een realisatieplan is opgesteld wordt alleen verstrekt als een bedrijf door verplaatsing meer dan 10 ha Ecologische Hoofdstructuur realiseert. Per gerealiseerde ha EHS wordt € 10.000,-- subsidie verstrekt. 3. Indien verplaatsing plaatsvindt binnen een kavelruilgebied is de maximale subsidie conform de leden a en b € 130.000,--. Als verplaatsingskosten (onder a) worden aangemerkt:
  • de advieskosten in verband met verplaatsing (zoals bijvoorbeeld kosten van makelaar en accountant);

  • feitelijke verplaatsingskosten (zoals kosten van verhuizen van bedrijfsmiddelen en dieren naar de hervestigingslocatie);

  • notaris- en kadasterkosten;

  • overdrachtsbelasting die in verband met hervestiging is verschuldigd;

  • algemene (advies)kosten, zoals kosten voor architecten, ingenieurs en adviseurs, haalbaarheidsstudies; die verband houden met de hervestiging op de nieuwe locatie. De kosten voor leges (van vergunningen, wijziging bestemmingsplan, artikel 19-procedure, schone grondverklaringen e.d.) vallen hier niet onder.

Investeringskosten op de hervestigingslocatie (onder b), buiten het huidige landinrichtings-, herverkavelings- of natuurontwikkelingsgebied, betreffen:
  • investeringskosten van bedrijfsgebouwen en installaties op de hervestigingslocatie;

  • sloopkosten van niet bruikbare bedrijfsgebouwen op de hervestigingslocatie.

Er wordt geen subsidie verleend op grond van deze subsidiebepalingen indien de aanvrager gebruik heeft gemaakt van het provinciale Beleidskader Rood voor Rood, indien aanvrager voor hetzelfde onderdeel daaruit financiële middelen verkrijgt. Ook wordt geen subsidie verleend op grond van deze subsidiebepalingen indien de aanvrager gebruik maakt van het uitvoeringskader Nieuwe Landgoederen of de Beleidsregel Intensieve Veehouderijen Overijssel 2005 of indien de aanvrager een volledige wettelijke of vrijwillige schadeloosstelling heeft ontvangen voor de betreffende bedrijfsgebouwen en bijbehorende gronden. De subsidie (inclusief die op grond van andere regelingen zijn of worden verleend) en het aankoopbedrag gezamenlijk mogen op grond van het vijfde lid van artikel 9.6.3 niet meer bedragen dan de hoogte van een volledige schadeloosstelling. Dit bedrag kan door taxatie door een onafhankelijk beëdigd taxateur worden vastgesteld. Op deze manier wordt voorkomen dat een aanvrager meer subsidie of vergoedingen kan krijgen dan de werkelijke kosten die hij maakt voor de hervestiging van het bedrijf. De subsidie voor hervestiging op grond van deze regeling betreft immers, zoals hiervoor aangegeven, een tegemoetkoming in de werkelijke kosten van de hervestiging van het bedrijf. Deze subsidiemogelijkheid is bij de Europese Commissie gemeld onder artikel 6 van de zogenaamde (Vrijstellings)verordening Landbouw.]
Noot
241[Toelichting: Een realisatieplan is een plan dat aangeeft hoe een realisatie van nieuwe natuur in een bepaald gebied zal plaatsvinden.]
Noot
242[Toelichting: Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben op 5 oktober 2010, in verband met het nieuwe regeerakkoord, besloten met onmiddelijke ingang alle grondaankopen voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en alle aanvragen tot functiewijzigingen door particulieren in het kader van de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap Overijssel (SKNL) tot nader order op te schorten. Reeds aangegane juridische verplichtingen die dateren van voor 5 oktober 2010 (datum GS-besluit opschorting EHS) worden gerespecteerd en nagekomen. Gedeputeerde Staten hebben in dat kader bij besluit van 27 oktober 2010 respectievelijk 14 december 2010 deze juridische verplichtingen bepaald.]
Noot
243
  • [Toelichting: Onder overmacht moeten in ieder geval de volgende situaties worden verstaan:

  • meerdere serieuze onderhandelingen over een hervestigingslocatie zijn niet succesvol geweest en voor de hervestigingslocatie moet een vergunningtraject doorlopen worden;

  • het traject voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen neemt door onvoorziene en niet verwijtbare omstandigheden langere tijd in beslag dan voorzien bij het afsluiten van de overeenkomst. ]

Noot
244[Toelichting: Op de verlening van subsidie voor verplaatsing van een landbouwbedrijf (artikel 9.6.1) is de vrijstellingsverordening Landbouw van toepassing. Subsidieverstrekking moet daarom voldoen aan de bepalingen van deze verordening. Voor de vaststelling van de subsidie betekent dit dat deze moet plaatsvinden op basis van werkelijk gemaakte kosten, Bij de aanvraag tot subsidievaststelling dient daarom een financieel verslag en verantwoording van de gemaakte kosten te worden ingediend. ]
Noot
245[Toelichting: De Overijsselse landbouw kan zijn internationale concurrentiepositie in West-Europa en mondiaal alleen behouden en versterken door continu te innoveren op het gebied van producten, productiewijzen en productiemiddelen om zo betere producten te maken en/of de productiekosten te verlagen. Innovaties kunnen ook gericht zijn op het verlagen van de milieudruk van de landbouw en/of het inspelen op maatschappelijke wensen en eisen ten aanzien van landbouwproducten en productiewijzen. Veel innovaties zullen waarschijnlijk een combinatie van zowel concurrentieversterking als verduurzaming in zich hebben. Voor het oppakken van deze innovatieopgaven is samenwerking tussen de betrokken partijen in ketens en gebieden en kennisinstellingen belangrijk. In de praktijk blijkt het dat samenwerking tussen keten- en gebiedspartijen en kennisinstellingen en de andere genoemde partijen, zeker als het om nieuwe ontwikkelingen gaat, niet altijd gemakkelijk van de grond komt. In ons beleid geven wij speciale aandacht aan het versterken van deze samenwerking. In dit kader streven wij ernaar om in samenwerking met het landbouwbedrijfsleven, ketenpartijen en kennisinstellingen een innovatieagenda met bijbehorend uitvoeringsprogramma voor het agrocluster opstellen. In de uitvoering richten wij ons vooral op de volgende punten: 1. de vorming en professionalisering van clusters, ketens en netwerken van bedrijven gericht op innovatie, kennisontwikkeling en kennisspreiding in het agrocluster; 2. gebruik van adviesdiensten en/of kennisinstellingen door (een) landbouwondernemer(s) voor een op innovatie gericht project; 3. het stimuleren van samenwerkingsproject van landbouwondernemers of van (een) landbouwondernemer(s) met andere partners (keten- en/of gebiedspartijen) en/of kennisinstellingen, gericht op product-, proces- en systeeminnovaties in de landbouw en het agrocluster. Subsidiemogelijkheden zijn er voor: 1. activiteiten gericht op het versterken van het innovatieve vermogen van de agrarische bedrijven en samenwerkingsverbanden van agrarische bedrijven en andere bedrijven; 2. samenwerkingsprojecten voor de ontwikkeling van nieuwe producten, productiewijzen en/of technologieën. Subsidie in het kader van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 is mogelijk voor diversificatie naar hernieuwbare energie voor - activiteiten gericht op het versterken van het innovatieve vermogen van de agrarische bedrijven en samenwerkingsverbanden van agrarische bedrijven en andere bedrijven; -  samenwerkingsprojecten voor de ontwikkeling van nieuwe producten, productiewijzen en/of technologieën (keteninnovatie) gericht op hernieuwbare energie De projectaanvragen moeten voldoen aan maatregel 311b. De POP voorwaarden zijn van toepassing op de totale subsidie voor de activiteit. http://www.overijssel.nl/thema's/economie/europaloket/pop-2007-2013 Op de subsidieverlening is de zogenaamde (vrijstellings)verordening Landbouw van toepassing. Met betrekking tot subsidieonderdeel 2 is artikel 4 van de genoemde vrijstellingsverordening van toepassing. Voor de beschrijving van de consequenties hiervan voor de aanvraag voor subsidie en -verlening, wordt verwezen naar uitvoerige toelichting hierop, die is opgenomen bij onderdeel ‘Omvorming van intensieve veehouderijbedrijven (pMJP 1.1.2)'. De subsidieaanvragen zullen worden voorgelegd aan een externe adviescommissie. De adviescommissie adviseert Gedeputeerde Staten over de slagingskans en het vernieuwende karakter van de aanvragen. De adviescommissie beoordeelt voucher aanvragen op papier. Keteninnovatieprojecten worden door de adviescommissie besproken met de aanvragers van de projecten zelf.]
Noot
246[Toelichting: Op de verlening van subsidie voor stimulering innovatie in het agrocluster (artikel 9.7.1) is de vrijstellingsverordening Landbouw van toepassing. Subsidieverstrekking moet daarom voldoen aan de bepalingen van deze verordening. Voor de vaststelling van de subsidie betekent dit dat deze moet plaatsvinden op basis van werkelijk gemaakte kosten, Bij de aanvraag tot subsidievaststelling dient daarom voor een verslag en verantwoording van de gemaakte kosten te worden ingediend. ]
Noot
247[Toelichting: Begin 2006 hebben Gedeputeerde Staten een beleidsregel Uitvoeringskader hergebruik Vrijkomende Agrarische Bebouwing vastgesteld. Het hoofddoel van het VAB-beleid is sociaaleconomisch: het draagt bij aan het realiseren van Nieuwe Economische Dragers voor het landelijk gebied ofwel het benutten van de resterende economische waarde van VAB voor andere functies dan landbouw. Hergebruik in plaats van kapitaalsvernietiging. Startende bedrijven worden gestimuleerd. Het buitengebied als streekgebonden werkgebied in plaats van woongebied voor niet streekgebonden forensen. De terugloop in de landbouw maakt het voor de leefbaarheid en de economische vitaliteit van het landelijk gebied wenselijk dat er zich in VAB andere functies kunnen vestigen. Een bijkomende doelstelling is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Immers een blijvende landelijke uitstraling van de gebouwen en omgeving is gewenst. In het Uitvoeringskader wordt met name het planologische spoor gefaciliteerd. Met deze subsidiepalingen willen we nog een extra impuls geven aan het hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing. In artikel 9.8.2 zijn criteria opgenomen, waaraan moet zijn voldaan om voor subsidie in aanmerking te komen. Dat de aanvraag moet passen binnen het gemeentelijke VAB-beleid betekent onder andere dat het (opnieuw) houden van intensieve veehouderij planologisch en als gebruiksmogelijkheid onmogelijk moet worden gemaakt. Maar ook dat bij eventuele situering in een landbouwontwikkelingsgebied (LOG) er uitsluitend subsidie verstrekt kan worden als er door gemeenten en provincie positief advies uitgebracht is, waaruit in elk geval blijkt dat de landbouw/intensieve veehouderij geen hinder ondervindt van de beoogde nieuwe functie in de VAB. Als echter uit de vastgestelde LOG-visie van de gemeente blijkt dat realisatie van een VAB op betreffende locatie mogelijk is, dan kan voor dit advies worden volstaan met een verwijzing naar de LOG-visie van de betreffende gemeente. Bij de aanvraag hoort een bedrijfsplan waaruit onder andere moet blijken hoe de subsidie bijdraagt aan het verkrijgen van substantieel (extra) inkomen. Voor subsidieaanvragen VAB die bijdragen aan het algemene voorzieningenniveau (zonder winstoogmerk), is een sluitende exploitatie voldoende. Ook moet er een bankverklaring bij gevoegd worden en een overzicht van de complete financiering. Voorts kan uitsluitend voor investeringen in de bestaande bebouwing subsidie toegekend worden en dus niet voor nieuwbouw van gebouwen in samenhang met en na sloop van bestaande VAB. De betreffende gebouwen moeten voor een agrarische functie zijn opgericht, agrarisch in gebruik zijn (geweest) en op het moment van de aanvraag een agrarische bestemming hebben. Ook moet er sprake zijn van een voldoende investeringsniveau door de ondernemer om de maatschappelijke bijdrage te kunnen verantwoorden: om deze reden wordt met artikel 9.8.2 sub d een subsidie voor het ombouwen of geschikt maken van de VAB voor het stallen van caravans uitgesloten. De aanvrager moet rechthebbende van het bedrijf zijn (eigenaar) of overeenstemming met verpachter (landgoedeigenaar, etc.) kunnen aantonen. De kosten voor leges (van vergunningen, wijziging bestemmingsplan, artikel 19-procedure, schone grondverklaringen e.d.) zijn niet subsidiabel, maar de kosten voor adviezen (bedrijfsadviseurs, accountants, adviesbureaus, architectenbureau) zijn wel subsidiabel met een maximum van 12% van de totale investeringskosten. De kosten van eigen arbeid zijn ook subsidiabel. Er mag € 25,-- per uur mag worden berekend. Het aantal uren moet redelijk zijn en controleerbaar. Tevens kan subsidie worden aangevraagd voor het vergroten van landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de VAB waarin of het erf waarop een nieuwe economische functie komt. Hierbij is vereist dat de prestatie moet zijn gebaseerd op een transformatieplan. Voor het opstellen van zo'n plan is subsidie mogelijk (hoofdstuk 4, paragraaf 8, industrieel en agrarisch erfgoed). De subsidie voor het geschikt maken van de VAB is overeenkomstig artikel 9.8.3, lid 1, maximaal 25% met een maximum van € 100.000,--. Voor ondernemingen wordt bij de beoordeling van subsidieaanvragen met name ook rekening gehouden met de (Europese) ‘de minimis'-regeling. Subsidie kan dus slechts worden verleend ten behoeve van een onderneming of binnen de groep waartoe de onderneming behoort waarvoor op grond van andere niet door de Europese Commissie goedgekeurde steunmaatregelen in de voorafgaande drie jaar tot minder dan € 200.000,-- aan geldelijke bijdragen is verleend of zal worden verleend. Voor zover door verlening van de gevraagde subsidie het bedrag van € 200.000,-- zou worden overschreden, wordt het maximale subsidiebedrag dienovereenkomstig lager vastgesteld. Met toepassing van lid 2 kan het bovengenoemde maximum van € 100.000,-- worden verhoogd tot € 150.000,--, indien er tevens sprake is van het vergroten van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. In artikel 9.8.3 lid 1 is stapeling boven het genoemde maximum van € 100.000,-- uitgesloten.]
Noot
248[Toelichting: Ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij een goede erfinrichting. De kosten voor het opstellen van een erfinrichtingsplan door een adviseur (bijvoorbeeld een landschapsarchitect) vallen daarom onder de subsidiabele kosten van de VAB regeling. De kosten voor de erfinrichting zelf zijn niet subsidiabel.]
Noot
249[Toelichting: Om de doelstellingen van het natuurbeleid voor de Natura2000 gebieden te realiseren, dient de stikstofdepositie op deze gebieden verminderd te worden. Een belangrijk deel van de stikstofdepositie is afkomstig van veehouderijbedrijven.. Door het toepassen van emissiebeperkende technieken en maatregelen op veehouderijen kan de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden in belangrijke mate teruggebracht worden. In het provinciaal beleidskader stikstof en Natura2000 voor veehouderijen is het provinciale beleid voor de vermindering van de stikstofdepositie vanuit veehouderijbedrijven beschreven. Een van de maatregelen hiervoor is het bevorderen van de toepassing van emissiebeperkende maatregelen en technieken waarmee veehouderijbedrijven lagere emissies per dierplaats realiseren dan de emissies die op grond van de normen van de landelijke regelgeving vereist zijn. Hiertoe zet de provincie stimuleringsbeleid in op grond waarvan ondernemers een bijdrage voor hun ivesteringen in emissiearme technieken en maatregelen kunnen aanvragen. Met betrekking tot de toepassing van emissiearme technieken en maatregelen doen zich de volgende knelpunten voor:1. Ondernemers hebben onvoldoende kennis van en ervaring met de mogelijkhedenm om met aanpassingen in de bedrijfsvoering en andere management maatregelen de emissiereductie te realiseren;2. onvoldoende beschikbaarheid van praktijkgerede technieken. In sommige sectoren en met name in de rund- en melkveehouderij zijn er nog relatief weinig goede, gecertificeerde emissiebeperkende technieken- stalaanpassingen, vloersystemen, etc.- beschikbaar.Om deze twee redenen is het stimuleringsbeleid ook gericht op bevorderen van kennisontwikkeling, innovatie en kennisspreiding met betrekking toty emissiebeperkende technieken en maatregelen.]
Noot
250[Toelichting: Het gaat hierbij om (samenwerkings-)projecten van landbouworganisatie(s), ondernemers en kennisinstellingen gericht op de ontwikkeling en verspreiding van kennis over aanpassingen in de bedrijfsvoering en nieuwe technieken op te nemen. Hierbij zal onder meer aandacht besteed worden aan (i) de opstelling van bedrijfsplannen "stikstofemissiereductie"(ii) het in de praktijk testen en monitoren van kansrijke maatregelen/maatregelpakketten op "voorloperbedrijven" en(iii) de begeleiding van "studieclubs" voor de uitwisseling van de op de voorloperbedrijven en andere bedrijven opgedane kennis en ervaringen.Deelname aan de onderdelen bedrijfsadvisering (i) en praktijknetwerken (iii) is openbaar toegankelijk. De test- en toetsresultaten uit het onderdeel (ii) worden via "studieclubs" uitgewisseld tussen landbouwondernemers. De genoemde activiteiten zijn derhalve voor alle landbouwondernemers beschikbaar.]
Noot
251[Toelichting: De investeringen voor stikstofemissiebeperkende maatregelen zullen in de intensieve veehouderij hoofdzakelijk betrekking hebben op luchtwassers. In de melkveehouderij zal het met name gaan om het aanbrengen van emissiearme vloeren.]
Noot
252[Toelichting: Nationale parken zijn aaneengesloten gebieden van tenminste duizend hectare, bestaande uit natuurterreinen, wateren en/of bossen, met een bijzondere landschappelijke gesteldheid en planten- en dierenleven. Er zijn goede mogelijkheden aanwezig voor recreatief medegebruik. In de nationale parken worden natuurbeheer en natuurontwikkeling geïntensiveerd, natuur- en milieueducatie sterk gestimuleerd en vormen van natuurgerichte recreatie, alsook onderzoek bevorderd. De nationale parken behoren tot de kerngebieden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), het stelsel van natuur- en bosgebieden met hun rand- en verbindingszones, de groene ruggengraat van de Nederlandse natuur. In Overijssel zijn er 2 nationale parken, namelijk De Weerribben-Wieden en De Sallandse Heuvelrug. De eigenaren/beheerders en de betrokken instanties (provincies en gemeenten) zijn vertegenwoordigd in een overlegorgaan. De minister van LNV installeert zo'n overlegorgaan bij de instelling van een nationaal park. De eigenaren/beheerders, instanties en organisaties die hierin zijn vertegenwoordigd, binden zich aan de uitgangspunten die de minister van LNV heeft opgesteld. De eerste taak van het overlegorgaan is het opstellen van een gemeenschappelijk Beheers- en Inrichtingsplan voor het parkgebied in zijn totaliteit. Als de minister zijn goedkeuring voor dit plan heeft gegeven, is het overlegorgaan verantwoordelijk voor de uitvoering. In het overlegorgaan zetten partijen zich in voor: 1. versterken samenwerking tussen eigenaren, beheerder en overheden ten behoeve van integraal beheer; 2. stimuleren educatieve functie van de parken; 3. stimuleren van passende op natuurbeleving gerichte recreatievormen.  Voor de uitvoering stelt het overlegorgaan jaarlijks een bestedingenplan op. De realisatie van de geprogrammeerde activiteiten hierin vinden deels plaats via subsidieverlening. De subsidieregels hiervoor staan in deze paragraaf. Het betreft activiteiten op het gebied van beheer, inrichting, voorlichting en onderzoek. De regeling staat open voor aanvragen voor iedereen. In de praktijk zullen vooral ondernemingen of overheden eindbegunstigden zijn. Natuur- en terreinbeherende organisaties vallen ook onder het overheidsbegrip. Voor ondernemingen wordt bij de beoordeling van subsidieaanvragen met name ook rekening gehouden met de de minimis regeling. Subsidies die op dit besluit zijn gebaseerd voldoen daarmee aan de Europese regels betreffende staatssteun.]
Noot
253[Toelichting: Het basisprincipe voor de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is opgenomen in artikel 2.6.1. lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel. Deze stelt: "bestemmingsplannen voor de groene omgeving kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomisch en/of maatschappelijke redenen voor zijn en is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving". Hieruit zijn de volgende vertrekpunten te destilleren:1. er is ruimte voor sociaaleconomische ontwikkeling als deze vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is, past in het ontwikkelingsperspectief en volgens de Catalogus Gebiedskenmerken wordt uitgevoerd;2. een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling is altijd een basisvoorwaarde (basisinspanning);3. bij nieuwvestiging en bij grootschalige uitbreiding van bestaande functies wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit;4. de balans tussen geboden ontwikkelingsruimte en investering in ruimtelijke kwaliteit moet blijken uit de ruimtelijke onderbouwing van een ruimtelijk plan.]
Noot
254[Toelichting: In de praktijk blijkt het voor gemeenten nog lastig om een goede balans te vinden tussen geboden ontwikkelingsruimte enerzijds en (extra) investeringen in de ruimtelijke kwaliteit anderzijds. Door het inhuren van specifieke deskundigheid (b.v. landschapsarchitect, architect, planeconoom, jurist) kan ervaring worden opgedaan met deze nieuwe wijze van planbeoordeling. ]
Noot
255[Toelichting: Het provinciaal belang en daaraan gekoppeld de hoogte van de aanvullende investering wordt grotendeels bepaald door de mate van bijdrage aan versterking van de gebiedskenmerken en de mate van ondersteuning dan wel realisering van de provinciale beleidsdoelstellingen.In grote lijnen zijn de doelen:- versterking landschap en ruimtelijke kwaliteit in Nationale Landschappen IJsseldelta en Noordoost Twente en Nationale Parken- buffering en versterking EHS;- versterken landschap en ruimtelijke kwaliteit in mixgebieden en/of lokaal landschappelijk geprioriteerde gebieden;- versterking groen/blauwe netwerken;- versterking cultuurhistorische waarden;- verbeteren toegankelijkheid t.b.v. recreatief medegebruik Groene Omgeving.]
Noot
256[Toelichting: Extra investeringen waarvoor reeds realisatiekosten in de gemeentelijke begrotingen zijn opgenomen of koste die als regulier en gangbaar kunnen worden aangemerkt, komen nadrukkelijk niet voor subsidie in aanmerking. Eveneens niet subsidiabel zijn kosten van werkzaamheden die tot het regulier beheer en onderhoud kunnen worden gerekend of investeringen die reeds via een ander spoor zijn gesubsidieerd. ]
Noot
257[Toelichting: Duurzaam beheer van de (extra) investering/kwaliteitsprestatie is een belangrijke voorwaarde voor subsidietoekenning. Er is sprake van duurzaam beheer als de na te streven kwaliteit en/of functie blijvend kan worden gegarandeerd. In geval van een duurzaam beheerd object is nooit sprake van achterstallig onderhoud. ]
Noot
258[Toelichting: De Omgevingsverordening geeft aan dat bij gewenste nieuwvestiging en grootschalige ontwikkelingen het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate moet worden gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. In het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (september 2010) is omschreven wat onder een grootschalige ontwikkeling wordt verstaan. ]
Noot
259[Toelichting: Gemeenten kunnen eenmalig een subsidie aanvragen voor de kosten van adviestrajecten in het kader de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving tot een maximale subsidiering van€ 30.000,-- per gemeente. Met een dergelijk maximum kan een gemeente tussen de 3 en 10 adviezen realiseren.]
Noot
260[Toelichting: De kwaliteit van het Overijsselse landschap is een belangrijke factor die bijdraagt aan een goed woon-, werk- en leefklimaat van Overijssel. Gezondheid, rust en ruimte maar ook ecologische en natuurwaarden (en ook: de intrinsieke waarde) zijn gediend met een duurzaam beheerd en ontsloten landelijk gebied. En niet in de laatste plaats is een duurzaam beheerd en ontsloten landelijk gebied belangrijk voor de regionale economie en de streekeigen identiteit van Overijssel. De provincie is samen met het Rijk en gemeenten verantwoordelijk voor een duurzaam beheerd en toegankelijk landelijk gebied. Het beheer staat onder druk. De toegankelijkheid wordt als onvoldoende ervaren. De vermeende tegenstelling tussen economische ontwikkeling en behoud van natuur en landschap en waterbeheer kan meer worden omgezet in een win-winsituatie. In de Nota Ruimte en de Agenda Vitaal Platteland geeft het Rijk aan dat zij de ambities voor natuur en landschap beperkt tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de Nationale Landschappen. Het kabinet wil buiten deze gebieden geen middelen meer beschikbaar stellen voor het beheer van natuur en landschap. De verantwoordelijkheid voor behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit buiten de EHS en de Nationale Landschappen wordt neergelegd bij provincies en gemeenten. In het Beleidskader Groene en Blauwe diensten 2006 (hierna het beleidskader), heeft de provincie haar positie en prioriteiten bepaald die zij voor de realisatie van Groene en Blauwe diensten ambieert. Paragraaf 9.17 geeft de wettelijke basis voor de financiële ondersteuning van dit beleidskader. Catalogus Groen-Blauwe diensten Voor het bepalen van maatregelpakketen en de maximale vergoeding van Groene en Blauwe diensten is de zogenaamde Catalogus Groen-Blauwe diensten (hierna de catalogus) opgesteld. De catalogus is een gereedschapskoffer waarmee overheden een regeling met maatregelen/pakketten kunnen ontwikkelen op het gebied van aanleg en beheer van natuur, landschap, water, recreatie en cultuurhistorie. Indien de overheden conform de catalogus het beheer vormgeven mag er van uit gegaan worden dat het beheer voldoet aan de voorwaarden op het gebied van staatssteun van de Europese Commissie. Het stelt overheden (de toekomstige regelingseigenaar) in staat om gebiedsspecifiek duidelijkheid te geven welke maatregelen en welke maximale vergoedingen zijn toegestaan binnen de communautaire richtsnoeren voor staatssteun. De catalogus is in 2007 goedgekeurd. Aanpassing van de Catalogus kunnen landelijk één keer per jaar worden ingediend bij de Europese Commissie.]
Noot
261[Toelichting: Dit artikel geeft de titel voor de subsidieverlening voor Groene en Blauwe diensten. Voor de definitie van Groene en Blauwe diensten is aangesloten bij die van de Raad voor het Landelijk Gebied. Kern van deze definitie is dat Groene en Blauwe diensten worden verleend door particulieren zoals landbouwers, landgoederen en recreatiebedrijven. Hierbij gaat het om bovenwettelijke activiteiten, dus meer dan Goede Landbouwpraktijk. Het betreft een actief beheer zodat het zich onderscheid van een schaderegeling. De dienstverlening is niet verplicht en kan zowel betaald als onbetaald zijn. Als dienst spelen zij in op de publieke, collectieve vraag naar landschap, natuur en water waarvoor de overheden - Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen - een verantwoordelijkheid dragen. De provincie wil een duurzame financiering van het beheer stimuleren en waarborgen. Zij draagt hiertoe bij in fondsen die geldstromen bundelen om Groene en Blauwe diensten duurzaam te financieren. Op grond van dit besluit kan alleen aan rechtspersonen subsidie worden verleend. Voor Groene en Blauwe diensten is steeds een heldere en doorzichtige organisatiestructuur nodig omdat op dit (organisatie)niveau de geldstromen worden gebundeld en het fondsbeheer gestalte krijgt. In dit verband is het niet wenselijk dat ook informele verenigingen of organisatievormen anderszins die niet over een duidelijke bevoegdheidsverdeling e.d. beschikken, op grond van dit besluit worden gesubsidieerd. Op deze wijze is gewaarborgd dat er (democratisch gelegitimeerde) controle en verantwoording over de besteding van de in het fonds opgenomen overheidsmiddelen kan plaatsvinden en dat het fonds in haar rechtspersoonlijkheid kan worden aangesproken op haar verrichtingen. Aan rechtspersonen in oprichting kan geen subsidie worden verleend. De te subsidiëren rechtspersoon moet eerst, eventueel in overleg met Gedeputeerde Staten, daadwerkelijk worden opgericht. Voor wat betreft het financiële beheer is als eis gesteld dat een bancaire instelling de middelen beheert. Zij voert het financieel beheer uit overeenkomstig de eisen die het fondsbestuur, de subsidieontvanger, stelt. Rendement en kosteneffectiviteit zijn zwaarwegende redenen voor deze eis. De provincie stelt als voorwaarde aan haar subsidie dat het Nationaal Groenfonds het financieel beheer van het fonds voert. De keuze voor het Groenfonds is gebaseerd op het feit dat deze instelling (stichting zonder winstoogmerk) is opgericht ten behoeve van de groene financiering met overheidsgelden en daarin veel expertise heeft opgebouwd. Zij zijn bekend met de financiële eisen die vanuit wet- en regelgeving aan overheden gelden. Privaat en publiek geld blijven gescheiden in verband met de staatssteuneisen. Daarnaast beheert het Groenfonds de rijksgelden (POP/LNV) binnen het zgn. geïntegreerd middelenbeheer van de Rijkscomptabiliteitswet. De ILG-gelden lopen via het Groenfonds. De bundeling van overheidsgelden levert een hoger rendement op dan wanneer alle budgetten afzonderlijk worden beheerd. Ten slotte heeft het Groenfonds een goede toegang tot de ‘groene' kapitaalmarkt. Uitgesloten van deze subsidie zijn activiteiten waarvoor andere (subsidie)mogelijkheden bestaan, i.c. de Subsidieregeling Natuur en landschapsbeheer Overijssel. Voor aanleg en beheer van landschapselementen kan een beroep worden gedaan op het Subsidiestelsel voor Natuur en Landschapsbeheer (SNL). Het SNL vervangt het zogenaamde Programma Beheer. Beheerders van agrarische gronden kunnen subsidie ontvangen voor natuur-  en landschapsbeheer als het perceel binnen de begrenzing van het natuurbeheerplan ligt. De provincie stelt het natuurbeheerplan vast. Jaarlijks wordt deze voor subsidie opengesteld.Zoals in het beleidskader aangegeven zijn groene en blauwe diensten complementair aan deze subsidiemogelijkheden. De subsidieverlening voor weidevogels wordt uitgevoerd via het eerdergenoemde SNL.Staatsbosbeheer, de Stichting Landschap Overijssel, de Vereniging Natuurmonumenten en de waterschappen zijn uitgesloten van een subsidiemogelijkheid voor beheer in het kader van deze Groen Blauwe Diensten-regeling. Het beleidskader richt zich op particulier beheer. Particulieren houden het landschap veelal in stand zonder dat daar een beloning tegenoverstaat. De genoemde organisaties worden op andere wijze gefinancierd voor de uitvoering of begeleiding van hun eigen terreinen. Ook het met dit beleid belonen van beheer door waterschappen die landschapselementen in bezit hebben, vindt de provincie te zeer afwijken van het doel van het beleidskader. Deze organisatie vervullen overigens wel een rol in de uitvoering van het beleid. De provincie wil de provinciale sturing op individuele projectvoorstellen gefaseerd loslaten en overlaten aan gemeenten. Hiervoor wil de provincie over de uitvoering van Groene en Blauwe Diensten de komende jaren samen met gemeenten en waterschappen overkoepelende afspraken maken op basis van gemeentelijke landschapsontwikkelingsplannen (of vergelijkbare plannen) en deze vast te leggen in de bestuursconvenanten. Bij de financiering voor het beheer wordt uitgegaan van een subsidierelatie tussen de provincie en een gemeente of een uitvoeringsorganisatie, in de vorm van een prestatiesubsidie. De gemeente organiseert in samenwerking met de uitvoeringsorganisatie de gebiedsfinanciering. Tussen de uitvoeringsorganisatie en de aanbieder van diensten is er sprake van een contractrelatie.  In dit plan is de landschapsvisie beschreven op basis waarvan de keuzes welke diensten - bij voorrang - gecontracteerd worden. In een landschapsontwikkelingsplan of hiermee vergelijkbare planvorm geeft de aanvrager voor haar hele grondgebied in ieder geval aan welke prestaties, waar en wanneer worden via Groene en Blauwe Diensten worden gerealiseerd. Voor de beoordeling van de kwaliteit van het landschapsplan (bijvoorbeeld een Landschapsontwikkelingsplan, LOP) hanteert de provincie de handreiking voor het LOP als referentie (http://www2.minlnv.nl/thema/groen/ruimte/ols/gemeente/lop/werkproces_lop.pdf). Het gevraagde bedrag zal in relatie moeten worden gebracht met de te leveren prestaties . Prestatie-prijsverhouding zal worden beoordeeld op grond van de Catalogus Groen-Blauwe Diensten en het in het pMJP gehanteerde prijs-prestatiebedrag.]
Noot
262[Toelichting: Landschapsbeheer krijgt (ook) uitvoering via het Subsidiestelsel Natuur en Landschapsbeheer (SNL). Hieronder vallen de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Overijssel en de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap Overijssel. Het SNL vervangt het zogenoemde Programma Beheer (de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel en de Subsidieregeling natuurbeheer Overijssel). Cumulatie van deze regelingen met GBD, althans voor dezelfde activiteiten/maatregelen, is niet mogelijk en via dit artikelonderdeel uitgesloten. Het betreft een financiële anticumulatie: waar het Programmabeheer of het SNL geen financiële mogelijkheden biedt, kan GBD wel toepassing krijgen, mits aan de overige bepalingen is voldaan.]
Noot
263[Toelichting: Groene en Blauwe diensten creëren waarde voor ondernemers, huiseigenaren en gemeenten door een aantrekkelijk(er) vestigings- en woonklimaat. Mede om deze reden is de grondslag voor subsidie gebaseerd op het principe van medefinanciering. Voor het beheer zal publieke financiering vaak het meest voor de hand (blijven) liggen. Steeds zal echter in het totaal de particuliere bereidheid tot medefinanciering van Groene en Blauwe diensten moeten worden benut. Uitgangspunt daarbij moet zijn dat degene die profijt heeft, ook een bijdrage levert aan het behoud en ontwikkeling van de gewenste kwaliteit. De provinciale bijdrage voor landschapsbeheer en toegankelijkheid is maximaal 75% van de totale kosten. Omdat het beleidskader vooral inzet op beheer is erfbeplanting uitgesloten van een bijdrage. Onder erfbeplanting wordt verstaan beplanting op het bouwblok. Nadrukkelijk gaat de grondslag niet over de maatregelen en de hoogte van vergoeding van deze maatregelen. Dit wordt in het projectvoorstel bepaald. De ondernemers die Groene diensten gaan leveren zijn grondgebruikers waaronder landbouwers, landgoederen, recreatiebedrijven en (andere) particulieren. Een individuele agrariër zal de prijs voor Groene diensten baseren op gemiste agrarische productie. Een andere aanbieder zal een andere afweging maken. Van belang is dat de voorwaarden zodanig zijn dat potentiële aanbieders bereid zijn en blijven om de maatschappelijke dienst te leveren. Het resultaat volgt uit het bijeenbrengen van vraag en aanbod in het projectvoorstel. Gedeputeerde Staten zullen bij hun beoordeling wel normkosten als referentie hanteren, waarin gederfde inkomsten, de extra kosten die met de dienstverlening zijn gemoeid alsook de transactiekosten zijn verdisconteerd. Belangrijke voorwaarde voor het verstrekken van subsidie is dat de maatregel zgn. ‘Brussel-proof' is. Dat wil zeggen dat de subsidieverlening geen steun is die onverenigbaar is met de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Om niet voor elke bijzondere maatregel de gang naar Brussel te hoeven maken, is een catalogus Groen-Blauwe diensten ontwikkeld. Deze catalogus is een totaallijst van in Brussel goedgekeurde maatregelen met maximale prijsstellingen gebaseerd op geaccepteerde normbedragen. Afgesproken is dat de catalogus eenmaal per jaar wordt geactualiseerd. ]
Noot
264[Toelichting: Een hogere provinciale bijdrage is gericht op versnelling van de uitvoering van groene en blauwe diensten en wordt gekoppeld aan prestaties zoals opgenomen in de convenanten met gemeenten en waterschappen die betrekking hebben op de periode 2009-2011. Daarbij geldt de voorwaarde dat de aanleg- en herstelwerkzaamheden uiterlijk 2011 zijn uitgevoerd en de contracten voor duurzaam beheer van landschapselementen in 2011 zijn afgesloten. Tevens moeten gemeenten en waterschappen voor de gehele pMJP-periode (2007-2013) in de convenanten minimaal een bijdrage van € 100.000,-- voor groene en blauwe diensten hebben opgenomen en dienen ze minimaal de reeds afgesproken eigen bijdrage voor groene en/of blauwe diensten voor groene en/of blauwe diensten in te blijven zetten. De extra bijdrage is niet bedoeld om de reeds vastgelegde eigen bijdragen van gemeenten of waterschappen te kunnen verminderen. De kosten voor de uitvoering van groene en/of blauwe diensten zijn hoger dan de normkosten waar rekening mee is gehouden. De extra bijdrage is bedoeld om deze hogere kosten te kunnen opvangen en om extra prestaties te leveren. Voor prestaties die met gemeenten zijn afgesproken ná 1 januari 2010 gelden dezelfde voorwaarden met het verschil dat deze uiterlijk in 2012 moeten zijn gerealiseerd.]
Noot
265[Toelichting: In het beleidskader is de inhoudelijke opgave nader uitgewerkt. Daarbij is aangegeven dat voor landschapselementen waar het waterschap ook een verantwoordelijkheid draagt (de zogenaamde natte randen) de provincie maximaal 25% van de kosten vergoedt. In Nationaal Landschap IJsseldelta heeft de provincie de ambitie om sloten duurzaam te beheren. Gezien het bijzondere karakter van het Nationaal Landschap IJsseldelta is voor het beheer van natte randen in Nationale Landschappen een provinciale bijdrage van maximaal 75% mogelijk.]
Noot
266[Toelichting: Om een aanvraag voor subsidie voor Groene en Blauwe diensten te kunnen beoordelen, is een aantal stukken nodig:
  • de oprichtingsakte of de statuten voor zover deze niet al eerder zijn overlegd, tenzij de aanvrager een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon is;

  • voor overige initiatiefnemers: het projectvoorstel. Groene en Blauwe dienstverlening begint met het inventariseren en concretiseren van vraag en aanbod. Het resultaat hiervan is opgenomen in het projectvoorstel. In dit voorstel gaat het om een heldere visie op behoud, ontwikkeling en recreatief medegebruik van het landschap. Om keuzes te maken welke diensten - bij voorrang - gecontracteerd moeten worden, is een landschapsplan of -visie nodig. Deze visie kan in een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) zijn vastgelegd. Vergelijkbare, bestaande planvormen zijn ook mogelijk. Voor de beoordeling van de kwaliteit hanteert de provincie de handreiking voor het LOP als referentie. In het projectvoorstel zijn ook de prestaties en de bijbehorende begroting opgenomen op basis waarvan subsidie wordt aangevraagd. Ingeval in het projectvoorstel activiteiten gericht op aanleg en herstel zijn opgenomen, moet nadrukkelijk zijn aangegeven hoe in deze gevallen het beheer is gegarandeerd. Met deze eis wordt toekomstig herstel vermeden;

  • een afschrift van de overeenkomst met het Nationaal Groenfonds waarin deze heeft aanvaard een rekening-courant te openen voor de rechtspersoon die subsidie aanvraagt. Het Nationaal Groenfonds zal als financieel beheerder gaan opereren. ]

Noot
267[Toelichting: Het verstrekken van een subsidie is, in samenhang met het criterium dat deze gebaseerd is op een projectvoorstel of de afspraken in het bestuursconvenant, direct gerelateerd aan het afsluiten van een contract voor levering van Groene en Blauwe diensten. De looptijd van een contract is langjarig. Een bedrijf dat kiest voor Groene dienstverlening kan (vergaande) veranderingen in de bedrijfsvoering moeten doorvoeren. Dergelijke veranderingen kunnen en zullen dan ook niet voor een korte periode worden doorgevoerd. Om deze reden wordt subsidie verstrekt in de vorm van een meerjarige subsidie. In het beleidskader is een streefperiode van 30 jaar opgenomen. De minimum contractduur is 10 jaar. Het beleidskader richt zich op particulier beheer. Particulieren houden het landschap veelal in stand zonder dat daar een beloning tegenover staat. Tussen de rechtspersoon (uitvoeringsorganisatie) en de particulier beheerder is sprake van een contractrelatie. Het is deze particuliere beheerder die de dienst levert. Uiteraard is het aan deze particulier of hij de uitvoering zelf doet of dit uitbesteed. In die gevallen waar sprake is van vervreemding, is de bepaling opgenomen dat er een soort kettingbeding in het contract is opgenomen waarmee de (nieuwe) verkrijger de verplichtingen overneemt. Met deze vorm is er de garantie op een duurzame financiering van langjarige beheer. ]
Noot
268[Toelichting: Aan de aanvraag voor subsidie om contracten voor Groene en Blauwe diensten te kunnen financieren, ligt een projectvoorstel ten grondslag (zie artikel 9.16.4). De provincie wil lokale partijen die zich voor beheer inzetten (zoals agrarische natuurverenigingen) ondersteunen bij het inventariseren en concretiseren van vraag en aanbod door middel van een dergelijk voorstel. Dit artikel bepaalt dat voor het opstellen van het projectvoorstel subsidie kan worden verleend. ]
Noot
269[Toelichting: De subsidiemogelijkheid is beperkt tot die activiteiten die als de-minimissteun uitvoering krijgen en daarmee vrijgesteld zijn van melding bij de Europese Commissie in verband met staatssteun. Het betreft hier kosten voor het opstellen van het projectvoorstel dat nodig is om de subsidie onder paragraaf 9.17 van dit besluit te kunnen aanvragen. De activiteiten hebben met toepassing van de minimissteun te voldoen aan de in de leden 2 tot en met 5 van de Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006, wil subsidie kunnen worden verleend. Of indien het een landbouwbedrijf betreft aan de vereisten van EG-Verordening 1860/2004. ]
Noot
270[Toelichting: Een hogere provinciale bijdrage is gericht op versnelling van de uitvoering van groene en blauwe diensten en wordt gekoppeld aan prestaties zoals opgenomen in de convenanten met gemeenten en waterschappen die betrekking hebben op de periode 2009-2011. Daarbij geldt de voorwaarde dat de aanleg- en herstelwerkzaamheden uiterlijk 2011 zijn uitgevoerd en de contracten voor duurzaam beheer van landschapselementen in 2011 zijn afgesloten. Tevens moeten gemeenten en waterschappen voor de gehele pMJP-periode (2007-2013) in de convenanten minimaal een bijdrage van € 100.000,-- voor groene en blauwe diensten hebben opgenomen en dienen ze minimaal de reeds afgesproken eigen bijdrage voor groene en/of blauwe diensten voor groene en/of blauwe diensten in te blijven zetten. De extra bijdrage is niet bedoeld om de reeds vastgelegde eigen bijdragen van gemeenten of waterschappen te kunnen verminderen. De kosten voor de uitvoering van groene en/of blauwe diensten zijn hoger dan de normkosten waar rekening mee is gehouden. De extra bijdrage is bedoeld om deze hogere kosten te kunnen opvangen en om extra prestaties te leveren. Voor prestaties die met gemeenten zijn afgesproken ná 1 januari 2010 gelden dezelfde voorwaarden met het verschil dat deze uiterlijk in 2012 moeten zijn gerealiseerd.]
Noot
271[Toelichting: Op grond van de regeling kan ook subsidie worden verleend als een bijdrage in de kosten voor de organisatie- en uitvoeringsstructuur. Met het toepassen van per boekjaar verstrekte prestatiesubsidies zijn de artikelen 4:60 t/m 4:80 Awb van toepassing op deze vorm van prestatiesubsidies. Deze artikelen zijn een uitwerking van en een aanvulling op de andere bepalingen van de wettelijke subsidietitel. Steeds zijn naast afdeling 4.2.8 Awb ook die andere bepalingen van toepassing. Het gros van de bepalingen van afdeling 4.2.8 Awb geeft Gedeputeerde Staten rechtstreeks bepaalde bevoegdheden en legt subsidieontvangers rechtstreeks bepaalde verplichtingen op. Uitgesloten is de vorming van een egalisatiereserve. ]
Noot
272[Toelichting: Als bepalend criterium voor de subsidie is de eis gesteld dat de betrokken rechtspersoon uitvoering gaat geven aan een projectvoorstel. Dit moet blijken uit de doelstelling zoals opgenomen in de oprichtingsakte of de statuten van de betrokken rechtspersoon. Dit is nodig omdat uit de voorwaarden van artikel 107, lid 1, VWEU volgt dat de eindbegunstigde een onderneming moet zijn. Bij deze organisaties GBD gaat het om zgn. uitvoeringsorganisaties GBD (of ook wel intermediaire fondsen) die in beginsel specifiek zijn opgericht voor het overgeven en verduurzamen (het genereren van rendement) van de financiële middelen waarvoor op basis van het projectvoorstel zoals bedoeld in artikel 9.16.4 subsidie is verleend op grond van paragraaf 9.17 van dit besluit. Of het zijn bestaande organisaties die dan wel voldoende aantoonbare organisatorische maatregelen hebben getroffen om te waarborgen dat de betrokken geldstromen zich voldoende onderscheiden van hun andere activiteiten. Zij regelen de transfer van de door financiers beschikbaar gestelde gelden (publiek en privaat) aan de aanbieders van diensten en‘verduurzamen' deze in een fonds. Op deze wijze wordt rendement gegenereerd zonder dat er overigens sprake is van risicokapitaal. Het gaat er hierbij om dat er naar de aard geen sprake is van een onafhankelijke onderneming. De subsidie is enkel bedoeld voor de compensatie van een deel van deze (extra) kosten. Er wordt geen economisch voordeel met de maatregel verschaft. In deze hoedanigheid is er noch sprake van een onderneming , noch van een markt. Voor zover toch van ondernemingsactiviteiten sprake is, is hiervoor een expliciete weigeringsgrond opgenomen. De subsidie voor dit onderdeel is bestemd voor kosten voor personeel en organisatie. In het beleidskader is aangegeven dat de totale kosten voor uitvoering maximaal 15% van één of meerdere projectvoorstellen mogen betreffen, wil de provincie uit deze regeling bijdragen. De subsidie kent een maximum van 50% van de betreffende kosten. Geen subsidie wordt verstrekt aan overheidsorganen of aan zelfstandige bestuursorganen met eigen rechtspersoonlijkheid.]
Noot
273[Toelichting: Een hogere provinciale bijdrage is gericht op versnelling van de uitvoering van groene en blauwe diensten en wordt gekoppeld aan prestaties zoals opgenomen in de convenanten met gemeenten en waterschappen die betrekking hebben op de periode 2009-2011. Daarbij geldt de voorwaarde dat de aanleg- en herstelwerkzaamheden uiterlijk 2011 zijn uitgevoerd en de contracten voor duurzaam beheer van landschapselementen in 2011 zijn afgesloten. Tevens moeten gemeenten en waterschappen voor de gehele pMJP-periode (2007-2013) in de convenanten minimaal een bijdrage van € 100.000,-- voor groene en blauwe diensten hebben opgenomen en dienen ze minimaal de reeds afgesproken eigen bijdrage voor groene en/of blauwe diensten voor groene en/of blauwe diensten in te blijven zetten. De extra bijdrage is niet bedoeld om de reeds vastgelegde eigen bijdragen van gemeenten of waterschappen te kunnen verminderen. De kosten voor de uitvoering van groene en/of blauwe diensten zijn hoger dan de normkosten waar rekening mee is gehouden. De extra bijdrage is bedoeld om deze hogere kosten te kunnen opvangen en om extra prestaties te leveren. Voor prestaties die met gemeenten zijn afgesproken ná 1 januari 2010 gelden dezelfde voorwaarden met het verschil dat deze uiterlijk in 2012 moeten zijn gerealiseerd.]
Noot
274[Toelichting: Met dit artikel wordt afgeweken van de algemene handelswijze bij deze vorm van subsidieverlening om het voorschot in het midden van elke maand beschikbaar te stellen. Uit efficiencyoverwegingen is gekozen voor een periodieke betaling van twee keer in het jaar, in het begin van de maanden juni en december. Hoofdregel dat 100% voorschot wordt verleend, blijft bestaan. ]
Noot
275[Toelichting: De uitvoering van de faunabeheerplannen is in handen van de Stichting Fauna Beheer Eenheid Overijssel (FBE) te Deventer. ]
Noot
276[Toelichting: In het landschap vinden vele en veelsoortige ontwikkelingen plaats. Zo stelt bijvoorbeeld de moderne landbouw andere eisen aan het landschap en krijgen nieuwe functies als wonen, niet-agrarische bedrijvigheid en recreatie een steeds belangrijker plek in het landelijk gebied. Dit heeft invloed op de verschijningsvorm en de belevingswaarde van het landschap. Met andere woorden de landschappelijke kwaliteit is in het geding. De prestatie Kwaliteit Cultuurlandschap stimuleert projecten die gericht zijn op vormgeving en herstel/realisering van landschappelijke kwaliteit en Groen om de grote steden en kernen. Daarbij onderscheiden we vier categorieën: 1. Prestaties gericht op planvorming t.b.v. ontwikkelings- en inrichtingsvraagstukken in relatie tot de landschappelijke kwaliteit. Voorbeelden hiervoor zijn Landschapsontwikkelingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en Landgoedversterkingsplannen (voor landgoederen ouder dan 50 jaar en groter dan 25 ha). Voorwaarde is dat er een stevige relatie wordt gelegd met de uitvoering, bijvoorbeeld via een concreet uitvoeringsprogramma. 2. Prestaties gericht op concrete uitvoering (fysieke maatregelen) ter versterking van de landschappelijke kwaliteit van het cultuurlandschap. Het gaat hierbij alleen om niet productieve elementen d.w.z. elementen die niet direct bijdragen aan economische activiteiten. Om voor deze subsidie in aanmerking te komen moet een project passen binnen de volgende thema's:
  • uitvoering landgoedversterkingsplannen: voor deze prestatie komen alleen de onderdelen uit het landgoedversterkingsplan in aanmerking die dienen ter versterking van de landschappelijke- en cultuurhistorische waarden. Daarbij moet het zwaartepunt liggen bij groene elementen. Kleinere bouwwerken zoals bv bruggetjes en tuinmuren kunnen voor subsidie in aanmerking komen voor zover zij onderdeel uitmaken van de groene ambiance. Restauratie van gebouwen en herbestratingen vallen niet onder deze prestatie;

  • herstel cultuurhistorische elementen; hierbij gaat het om groene elementen of kleine bouwwerken die onderdeel uitmaken van een groen ensemble. De HET projecten zoals we die kennen van Landschap Overijssel kunnen onder deze prestatie worden ondergebracht;

  • integrale ervenprojecten: bij ervenprojecten gaat het om een aanpak waarbij integraal naar de ruimtelijke kwaliteit van de erven wordt gekeken, dwz zowel de inrichting, de gebouwen, de historische elementen en de erfbeplanting. De projecten Streekeigen Huis en Erf dienen hierbij als referentie;

  • innovatieve projecten (bv Knooperven); voor dit onderdeel komen initiatieven in aanmerking die op een vernieuwende manier bijdragen aan de verbetering van de landschappelijke kwaliteit;

  • aanleg landschapselementen in wettelijke herverkavelingsprojecten op grond van de wet inrichting landelijk gebied (voorheen waren dit de Landinrichtingsprojecten); Dit onderdeel is bedoeld om de realisatie van nieuwe landschapelementen in inrichtingsprojecten mogelijk te maken.

3. Prestaties gericht op investeringen in aanleg en herstel van recreatief groen (onder andere voor recreatie medegebruik) in robuuste structuren (>2 ha) in een gebied tot 5 km buiten de bebouwde kom van grote steden en stedelijke agglomeraties > 50.000 inwoners (Deventer, Almelo/Hengelo/Enschede/Borne/Oldenzaal). 4. Prestaties gericht op investeringen in aanleg en herstel van groene elementen ten behoeve van b.v. landschappelijke inpassing van rommelige randen van kernen. Dit groen is bedoeld om bijv. verrommelde randen door bedrijfsterreinen te maskeren. Voor nieuw te realiseren uitbreidingen dient het landschappelijk groen integraal onderdeel van de planvorming en exploitatie uit te maken. Hiervoor is deze subsidie niet bedoeld. Op subsidie categorie 2 kan cofinanciering vanuit POP 2 plaats vinden, bij subsidieaanvragen waarvan de subsidiabele kosten meer bedragen dan € 150.000,--. Dit op basis van Verordening (EG) 1698/2005 PbL 277 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, maatregel 323 en 125 voor onderdeel e. (http://provincie.overijssel.nl/beleid/economie/europaloket/pop_2007-2013) plaats. Op de subsidieverlening zijn de voorwaarden van de genoemde POP-verordening van toepassing. Dit betekent dat een aanvraag voor subsidie volgens de POP-procedure moet worden aangevraagd. In de subsidie categorie 2 zijn kosten van grondverwerving - overeenkomstig maatregel 323 - beperkt subsidiabel. Deze kosten mogen niet meer dan 10% van de subsidiabele kosten bedragen. Voor de overige subsidiecategorieën komen kosten voor grondverwerving niet in aanmerking voor subsidie. Indien de prestatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd voldoet aan de subsidiecriteria uit paragraaf 9.15 Uitvoering groene en blauwe diensten, dan wordt de aanvraag voor subsidie in dat kader behandeld.  Op grond van deze prestatie is subsidie in die gevallen uitgesloten (artikel 9.22.2, sub c). Voor de omrekening van lijnelementen naar ha's kan onderstaande tabel worden gehanteerd. Tabel voor het omrekenen van lijnelementen naar hectares omrekening lijnelementen naar hectare;  ; hotwal - singel; lengte * 3,5 m breed; haag; lengte * 1,5 m breed; laan - bomenrij; lengte * 5 m breed];
Noot
277[Toelichting: De rietimpuls voor het gebied Weerribben - Wieden (GS 2009/0090567) dient de provinciale kerndoelen Inrichting landelijk gebied (natuur en landschap), Economie (vrijetijdseconomie, regionale economische structuurversterking en energie), Ruimtelijke kwaliteit, Gezond en veilig leefmilieu. De maatregelen om deze doelen te realiseren hangen in dit gebied nauw met elkaar samen en beïnvloeden elkaar onderling. Het beheer van de natuur (EHS) is een provinciale verantwoordelijkheid. Dat geldt met ingang van 2014 ook voor de terreinen van Staatsbosbeheer (Onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur). Daarbij geldt, dat het beheer sober en efficiënt wordt uitgevoerd. Het vraagt de inzet van alle betrokken partijen (ook de terreinbeheerders en de rietsector) om daaraan een bijdrage te leveren. Specifiek voor de rietsnijders die pachter zijn van Staatsbosbeheer is een overbruggingsregeling nodig voor de jaren 2012 en 2013. In overleg met de betrokken partijen (gemeente Steenwijkerland, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, de drie rietverenigingen in Noordwest Overijssel) is deze regeling opgesteld. De regeling is een bundeling van de beheervergoeding uit de Rietimpuls, de Reparatieregeling Programma Beheer (die de provincie uitvoerde in het kader van het ILG) en de regeling van het nationaal park Weerribben - Wieden voor het jaarlijks onderhoud van de ribben.]
Noot
278[Toelichting: Het werkleerbedrijf is al dan niet een rechtspersoon of een (semi)overheidsorganisatie die een werkleertraject voor een kwetsbare jongere biedt. Het werkleerbedrijf stelt een deskundige werkleermeester beschikbaar die tijd en ruimte krijgt om de jongere praktijkbegeleiding te bieden en de gemaakte afspraken met de ITB-er te realiseren. Dit betekent dat alle ondernemingen met rechtspersoonlijkheid en zonder rechtspersoonlijkheid een aanvraag kunnen indienen. De belangrijkste voorbeelden van ondernemingen met rechtspersoonlijkheid zijn de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (BV) of de naamloze vennootschap (NV). Voorbeelden van ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid zijn de eenmanszaak, de maatschap, de vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap. Onder overheidsorganisatie vallen alle soorten organisaties die overheidstaken uitvoeren. Dit zijn overheidsinstanties die door de overheid zijn ingesteld, zoals ministeries, provincies, gemeenten, waterschappen en uitvoerende organisaties en diensten zoals inspecties, agentschappen, politiediensten en rechterlijke macht.]
Noot
279[Toelichting: Het gaat hierbij om jongeren tussen de 16 en 27 jaar die ingeschreven is als werkzoekende bij het UWV-jongerenloket en die door opleidingstekorten geen kwalificatie gericht op een baan heeft kunnen behalen. De jongere woont in een van de regio's IJssel-Vecht, Stedendriehoek of Twente of heeft geïndiceerde jeugdzorg bij een Overijsselse jeugdzorgaanbieder.De jongere is arbeidgeschikt en kan moeilijk aan een baan komen en behouden omdat de jongere naast een niet afgeronde opleiding te maken heeft met minstens één van de volgende problemen: psychosociale problemen, schulden, verslaving, justitieverleden, problematische woonsituatie of maatschappelijk isolement.]
Noot
280[Toelichting: De ITB-er stelt in overleg met de jongere en het werkleerbedrijf een individueel ontwikkelingsplan op. De ITB-er werkt onder begeleiding van de regionale projectcoördinator. De ITB-er is bevoegd om te beoordelen of sprake is van een kwetsbare jongere op grond van deze subsidieregeling.]
Noot
281[Toelichting: De regionale projectcoördinator is de coördinator van de ITB-ers en geeft advies ten aanzien van de plaatsing van de jongere.]
Noot
282[Toelichting: De kwetsbare jongere wordt door een ITB-er begeleid naar een werkleerbedrijf waar deze jongeren een werkleertraject aangeboden krijgt voor minimaal 12 maanden. De taken van de ITB-er zijn onder andere: De ITB-er indiceert of een jongere aangemerkt kan worden als een kwetsbare jongere op grond van deze subsidieregeling.De ITB-er stelt het contract tussen werkleerbedrijf en jongere op, waarin onder andere werkzaamheden, voorwaarden, traject naar regulier werk, scholingsafspraken, regeling vergoeding/ uitkering (in samenwerking met bedrijf, gemeente en/of UWV) en organisatie scholingstraject geregeld zijn. De ITB-er stelt een individueel plan van aanpak voor de jongere op waarin gemaakte afspraken met het werkleerbedrijf worden vastgelegd.De ITB-er begeleidt de jongeren in de realisatie van het individuele plan van aanpak en communiceert met de werkleermeesters in het werkleerbedrijf. De ITB-er en de werkleermeester werken nauw samen. Gedurende het werkleertraject kent de jongere twee begeleiders. Vanuit het werkleerbedrijf heeft de jongere te maken met een werkleermeester die praktijkbegeleiding biedt ten aanzien van alle aspecten van de baan/werkplek. Daarnaast is de ITB-er die op alle andere gebieden de begeleiding verzorgt en die ook contactpersoon is naar gemeente, UWV, school, woningcorporaties, enz.]
Noot
283[Toelichting: Het werkleertraject duurt minimaal 6 maanden. De gemiddelde werkweek bedraagt minimaal 20 uur per week. Er zijn verschillende vormen van een overeenkomst tussen een werkleerbedrijf en de jongere mogelijk: - een stageovereenkomst, waarbij de jongere een inkomensondersteuning krijgt; - een (tijdelijke) arbeidsovereenkomst, waarin het bedrijf vanaf de start optreedt als formele werkgever. In dit geval wordt het bedrijf door de ITB-er ondersteund bij het aanvragen van loonkostensubsidie en afdrachtskorting;- een detacheringsovereenkomst waarbij een deelnemer formeel in dienst is van een detacheringsbedrijf, dat juridisch aansprakelijk is (inclusief loonbetaling). Het werkleerbedrijf:- stelt een ervaren werknemer beschikbaar die voldoende tijd en ruimte krijgt om de jongere te begeleiden;- biedt perspectief op een reguliere baan; - biedt de mogelijkheid om de werkplek te koppelen aan een opleiding. Na afronding van het werkleertraject heeft de kwetsbare jongere ten minste een kwalificatie gericht op een baan of blijft in dienst van het werkleerbedrijf.]
Noot
284[Toelichting: Met deze regeling wordt aan de Overijsselse belangenorganisaties de mogelijkheid geboden om voor 2013, 2014 en 2015 aanvragen in te dienen voor activiteiten die bijdragen aan één of meer van de provinciale doelen. Met deze regeling wordt de transitie naar de provinciale kerntaken gerealiseerd voor wat betreft de inzet van sociale kwaliteit. ]
Noot
285[Toelichting: De bestaande belangenorganisaties als genoemd artikel 13.2.3 sub 1 kunnen per 1 januari 2013 subsidie krijgen voor onderstaande activiteiten. De genoemde activiteiten staan in het teken van het vergroten van de sociale kwaliteit in Overijssel gericht op inzet bij de provinciale doelen zoals genoemd in ‘De Kracht van Overijssel'. Deze activiteiten zien toe enerzijds op de vergroting van de collectieve maatschappelijke acceptatie van de provinciale doelen of anderzijds op een vermindering van de negatieve gevolgen op sociaal niveau. ]
Noot
286[Toelichting: In dit artikel staat een limitatieve opsomming van de criteria. Aan elk criterium moet zijn voldaan om voor een subsidie op grond van deze regeling in aanmerking te komen. Van belang is dat alleen die belangenorganisaties als genoemd in het tweede lid binnen de reikwijdte van deze regeling vallen. Andere aanbieders kunnen op grond van deze regeling geen subsidie ontvangen. ]
Noot
287[Toelichting: Onmiddellijke of exclusieve werking is de hoofdregel van overgangsrecht. Dit betekent dat een nieuwe regeling niet alleen van toepassing is op wat na haar inwerkingtreding voorvalt, maar ook op bestaande rechtsposities en verhoudingen. Onder omstandigheden kunnen bezwaren kleven aan onmiddellijke werking. In dat geval kan gekozen worden voor een vorm van terugwerkende kracht of van eerbiedigende of uitgestelde werking. Volgens de aanwijzingen voor de decentrale regelgeving moeten afwijkingen van de hoofdregel van onmiddellijke werking in de regeling zelf worden neergelegd. Dit artikel geeft hier uitvoering aan. In verband met het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel is voor de specifieke situatie dat de subsidie vóór het moment van inwerkingtreding van dit besluit op grond van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007 is verleend, maar nog niet is vastgesteld, gekozen voor uitgestelde werking van dit besluit. Dit betekent dat in de genoemde situatie de subsidievaststelling plaatsvindt op grond van de regels zoals die golden ten tijde van de subsidieverlening.]