Organisatie | Rozendaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bouwverordening gemeente Rozendaal |
Citeertitel | Bouwverordening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
09-06-2012 | 01-04-2012 | wijziging | 15-05-2012 Gemeentelijk Informatieblad "In de Roos" 8-6-2012 | Onbekend |
Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst
BOUWVERORDENING GEMEENTE ROZENDAAL
HOOFDSTUK 1INLEIDENDE BEPALINGEN
1 In deze verordening wordt verstaan onder:
kinderopvang : het in georganiseerd verband tegen vergoeding bieden van verzorging en opvoeding of onderdak en begeleiding aan kinderen van nul jaar tot en met einde basisschoolleeftijd door anderen dan de eigen ouders, pleeg- of stiefouders op uren dat ouders/verzorgers hiervoor niet beschikbaar zijn;
2 In deze verordening wordt mede verstaan onder:
bouwwerk - een gedeelte van een bouwwerk;
gebouw - een gedeelte van een gebouw.
Procedure voor het verlenen van vrijstelling
Alvorens een vrijstelling te verlenen op grond van de artikelen 2.5.2A, 2.5.14 sub d, 2.5.14 sub h, 2.5.22 lid 2, 2.5.28 en 2.5.29 stellen burgemeester en wethouders belang-hebbenden in de gelegenheid hun bezwaren naar voren te brengen. Zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag om bouwvergunning besluiten burgemeester en wethouders of zij voornemens zijn vrijstelling te verlenen. Indien zij voornemens zijn vrijstelling te verlenen, wordt daartoe vooraf op de in de gemeente gebruikelijke wijze, in de daarvoor in aanmerking komende nieuws- en advertentiebladen, of, indien daartoe aanleiding bestaat, door middel van rechtstreekse benadering van de belanghebbenden, bekendheid gegeven. Gedurende een termijn van veertien dagen kunnen tegen dit voornemen tot het verlenen van vrijstelling schriftelijk bezwaren bij burgemeester en wethouders worden ingediend.
HOOFDSTUK 2 DE AANVRAAG OMGEVINGSVERGUNNING VOOR HET BOUWEN
Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden
In de aanvraag op te nemen gegevens
Bij de aanvraag in te dienen bescheiden
Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen
1Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8 vierde lid van de Woningwet bestaat uit:
a de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1;
c indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of -stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2003.
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.
Het bevoegd gezag staat geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht bij een aan- of uitbouw van het hoofdgebouw met een maximaal oppervalk van 50 m² toe, indien uit een historische check, uitgevoerd door de afdeling Bouwen en Milieu, is gebleken dat de locatie onverdacht is wat betreft potentiële bodembedriegende activiteiten.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5 onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009, niet rechtvaardigen.
Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning
Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en standplaatsen
Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning
Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening
In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening
In behandeling nemen en bodemonderzoek
Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning
Paragraaf 4Het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond
Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
a waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;
b voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en
2 waarvan het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.
Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten danwel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Verbod tot bouwen van gebouwen in meer dan drie bouwlagen
Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer.
Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
Ligging van de voorgevelrooilijn
a langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
b langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
a onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
b andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:
1 ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;
2stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen, mits zij de grens van de weg met niet meer dan 0,3 meter overschrijden.
Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn
1 In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
a ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;
b bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, die naar hun aard en bestemming op een voor de voorgevelrooilijn gelegen erf toelaatbaar zijn;
c laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de weg overschrijden;
d erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons en galerijen, die de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1,50 meter overschrijden;
e trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, alsmede andere luifels, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, reclametoestellen en draagconstructies voor reclames dan bedoeld zijn in artikel 2.5.7;
f overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee bouwwerken;
g bouwwerken aan of bij een monument -als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke Monumentenverordening- voor zover zulks niet bezwaarlijk is met het oog op de in historisch-estethisch opzicht gewenste aansluiting bij het karakter van de bestaande omgeving.
2 Voor het bouwen boven een weg kan alleen afwijking worden toegestaan, indien niet lager gebouwd wordt dan:
en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.
In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
a gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub a van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
b bouwwerken geen gebouw zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub b, c en d, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
c vrijstaande winkel- of reclamevitrines;
d reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
e andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die naar hun aard en bestemming op de weg toelaatbaar zijn.
Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn.
1 Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de voorgevelrooilijn zijn geplaatst.
2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in:
a de gevallen genoemd in artikel 2.5.7 en in die waarin de afwijking genoemd in de artikelen 2.5.8 en 2.5.9 is verleend;
b in de gevallen genoemd in artikel 2.5.13 en in die waarin de afwijking genoemd in artikel 2.5.14 is verleend, voor zover het bouwwerk geheel achter de achtergevelrooilijn is geplaatst;
c in de gevallen, bedoeld in het derde lid.
3 Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen die zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken -over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil- worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m² behoeft te zijn.
4 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid voor:
a gebouwen behorende tot een complex van gebouwen;
b gebouwen op handels- en industrieterreinen;
c vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;
d bijgebouwen, anders dan de in artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht bedoelde gebouwen;
e gebouwen ten dienste van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, en de daarbijbehorende woningen;
f gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;
g gevallen, waarin de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat.
Ligging van de achtergevelrooilijn
1 De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
a in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 13 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
b in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zichzelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 13 meter;
c in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 13 meter;
d in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 13 meter;
e in alle niet onder a tot en met d genoemde gevallen op een afstand die wordt bepaald met inachtneming van de beginselen, welke zijn neergelegd in a tot en met d van dit lid, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 13 meter.
2 Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing -in het belang van de toetreding van daglicht- over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, voor zover de aard, de indeling en het gebruik van de gebouwen in de hoekbebouwing dit toelaten.
Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
a aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en andere bouwwerken behorend bij het achtererf van gebouwen met een totale oppervlakte van ten hoogste 1/3 deel van dat achtererf, doch niet meer dan 40 m² en met inachtneming van de volgende bepalingen:
1 de goothoogte van de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 3 meter bedragen;
2 de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2,5 meter bedragen;
b onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
c onderdelen van bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, als bedoeld in artikel 2 onder a van het Besluit bouwwerken;
d onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
e andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevings-vergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:
1 ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;
2 terrassen, bordessen en bordestreden;
f antennes, anders dan bedoeld in artikel artikel 2, onderdeel 15 en 17 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn
1 In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
a vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;
b gebouwen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen en welk terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd;
c gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de bereikbaarheid, als bedoeld in de artikelen 2.5.3 en 2.5.4, is verzekerd;
d bijgebouwen behorend bij het achtererf van gebouwen, met uitzondering van tot bewoning bestemde gebouwen, geen eengezinswoning zijnde, en anders dan de in artikel 4 lid 2 en artikel 5 lid 2 van het Besluit bouwwerken bedoelde gebouwen en anders dan in artikel 2.5.13, sub a, genoemde bouwwerken;
e gebouwen in een bouwstrook of bouwblok, geheel of overwegend handels- of industrieterrein omvattend;
f bijgebouwen, die niet vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;
g ondergrondse bouwwerken, zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger is gelegen dan de hoogte van het terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw;
h bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor het bouwen waarvan een omgevings-vergunning is vereist;
i trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, balkons en veranda’s, alsmede andere luifels, afdaken, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, terrassen en bordessen dan bedoeld zijn in artikel 2.5.13;
j erkers en overige uitbouwen anders dan de uitbouwen die vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
2 Burgemeester en wethouders gaan niet over tot het verlenen van de ontheffingen genoemd onder d en h dan nadat uitvoering is gegeven aan het bepaalde in artikel 1.3.
Erf bij woningen en woongebouwen
1 Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die:
a over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel en
b voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het verlengde van de zijgevels, een diepte heeft van ten minste 8 meter.
2 De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op de achtergevel-rooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13, en de balkons en veranda’s buiten beschouwing blijven.
3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:
a het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erf betreft, indien de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd is;
b het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1 een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig;
2 het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
3 bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor te bouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordt de bestaande toestand verbeterd.
1 Achtergebouwen, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid:
a indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen;
b indien, voor zover nodig, afwijking is toegestaan van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn.
1 De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
a vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;
Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
1 Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 12 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zijn niet toegelaten.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid in het belang van het af te scheiden erf of terrein.
Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen
1 Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.
2 Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een ondergrondse hoofdtransport-leiding mogen geen bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, worden gebouwd.
3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:
a het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien de elektrische spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert;
b het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien daartegen met het oog op de veilige en ongestoorde ligging van de leiding geen bezwaar bestaat.
Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, in het vlak door de voorgevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met éénmaal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg.
2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 13 meter.
3 De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de desbetreffende voorgevelrooilijn in het midden van de breedte van het bouwwerk of de projectie daarvan op de voorgevelrooilijn.
4 Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtstbijgelegen tegenoverliggende rooilijn.
Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, in het vlak door de achtergevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met éénmaal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.
2 De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk.
Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen.
Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
3 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de maximale hoogte van een bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan de maximale hoogte in de aangrenzende 5 meter van een aanliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.
4 Indien het terrein achter de achtergevelrooilijn lager dan straatpeil ligt, moet de in het eerste lid bedoelde hoogte worden verminderd met een maat, gelijk aan het verschil tussen het straatpeil en het peil van het onderhavige terrein ter plaatse van de achtertoegang bij voltooiing van de bouw.
Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
1 Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt -onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24- de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, mits de zijgevel niet hoger is dan de voorgevel.
3 Burgemeester en wethouders gaan niet over tot het verlenen van voornoemde vrijstelling dan nadat uitvoering is gegeven aan het bepaalde in artikel 1.3.
Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de -krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21- maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van 45 graden.
2 Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de -krachtens artikel 2.5.22- maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken
1 De hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, mag niet meer bedragen dan 15 meter.
2 Indien het bouwwerk aan meer dan een weg grenst en deze wegen op verschillende hoogten liggen, geldt de hoogte ten opzichte van de laagstgelegen weg.
Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
1 De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat -uitgaande van een goothoogte van genoemde maat- daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien de aard en de ligging van de omringende bebouwing hiervoor geen beletsel vormen.
Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
1 De hoogte van een bouwwerk of van een gevel of van een ander buitenvlak van een bouwwerk moet worden gemeten ten opzichte van straatpeil.
2 De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten -voor zover zij de maximale hoogte overschrijden- buiten beschouwing worden gelaten.
Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
a onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
b het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van bouwwerken, anders dan het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
c topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevel-rooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
d plaatselijke verhogingen met geen grotere breedte dan 0,60 meter.
Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte
1 In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
a gebouwen voor openbaar nut, scholen, kerken, schouwburgen en andere gebouwen bestemd voor het houden van bijeenkomsten en vergaderingen;
b gebouwen bestemd voor woon-, kantoor- of winkeldoeleinden, indien de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;
c gebouwen bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf op een handels- en industrieterrein;
d agrarische bedrijfsgebouwen;
e het geheel of gedeeltelijk veranderen of vergroten van een bouwwerken, anders dan bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, en indien:
1 de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;
2 bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogte-afmetingen andere hoogte-afmetingen kleiner worden dan de bestaande;
f bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienst van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
g topgevels, breder dan 6 meter en gevelverhogingen van soortgelijke aard;
h plaatselijke verhogingen met een grotere breedte dan 0,60 meter;
i dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
j draagconstructies voor een reclame;
l bouwwerken op een monument -als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke Monumentenverordening- voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.
2 Burgemeester en wethouders gaan niet over tot het verlenen van voornoemde vrijstellingen dat nadat uitvoering is gegeven aan het bepaalde in artikel 1.3.
Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen' en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheid bij of in gebouwen
Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s, vrachtauto’s en fietsen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of bewoning van het gebouw.
Voor nieuwe functies en voor uitbreidingen van bestaande functies worden in een bijlage bij deze verordening bruikbaarheidsvereisten en normen gegeven waarbij voor het parkeren of stallen van auto’s rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van uitwisseling van parkeerplaatsen, de bereikbaarheid per openbaar vervoer en het beschikken over een vervoerplan.
4 Indien ten behoeve van het stallen of parkeren van auto’s, in, op of onder een gebouw ruimte wordt aangebracht, zoals bedoeld in het eerste lid, moet worden voldaan aan het gestelde in de NEN 2443, uitgave april 2000.
5Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en derde lid:
a indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
b voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Bereikbaarheid van gebouwen voor de brandweer
Gebouwen met een centrale toegang moeten zijn voorzien van een brandweerbuis.
Paragraaf 6Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtroute-aanduidingen
Beginsel inzake brandmeldinstallaties
Aanwezigheid van brandmeldinstallaties
Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties
Kwaliteit van brandmeldinstallaties
Beginsel inzake ontruimingsinstallaties
Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties
Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties
Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen
Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen
Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen
Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten
Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen
Eis tot aansluiting op de waterleiding
Eis tot aansluiting op het elektriciteitsnet
Eis tot aansluiting op het aardgasnet
Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
HOOFDSTUK 4 PLICHTEN TIJDENS EN BIJ VOLTOOIING VAN DE BOUW EN BIJ INGEBRUIKNEMING VAN EEN BOUWWERK
Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden
Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden
Wijzigingen in gegevens bouwregistratie
Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden
Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen
Afscheiding van het bouwterrein
Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder
Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden
Melden van werken bij lage temperaturen
HOOFDSTUK 5STAAT VAN OPEN ERVEN EN TERREINEN, AANSLUITING OP DE NUTSVOORZIENINGEN EN HET WEREN VAN SCHADELIJK EN HINDERLIJK GEDIERTE
Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen
Staat van onderhoud van open erven en terreinen
Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer.
Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidsinstallaties en vluchtroute-aanduidingen
Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in gebouwen niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen
Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in woongebouwen van bijzonder aard
Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in logiesverblijven en logiesgebouwen
Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in kantoorgebouwen
Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen
Eis tot aansluiting op de waterleiding
Eis tot aansluiting op het elektriciteitsnet
Eis tot aansluiting op het aardgasnet
Eis tot aansluiting op de openbare riolering
Aansluiting anders dan op de openbare riolering
Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid
HOOFDSTUK 6 BRANDVEILIG GEBRUIK
Brandveilig gebruik bij nachtverblijf van meer dan 4 personen
In aanvulling op artikel 2.1 eerste lid onder d Wabo en artikel 2.2 lid 1 sub a van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk waarin bedrijfsmatig, als ware het bedrijfsmatig, dan wel in het kader van verzorging aan meer dan vier personen nachtverblijf zal worden verschaft.
HOOFDSTUK 7 OVERIGE GEBRUIKSBEPALINGEN
Paragraaf 2 Staken van het gebruik
Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid
Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne
Staken van het gebruik van een woonwagen
Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen
Niet van toepassing (zie artikel 352 van de bouwverordening van 22 december 1987).
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid
Gebruiksgereed houden van installaties
Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen
Omgevingsvergunning voor het slopen
Samenloop van slopen en bouwen
Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen
Intrekkenomgevingsvergunning voor het slopen
Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen
Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen
Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen
Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden
Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen
Plichten van degene die sloopt
Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest
Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen
De advisering door de Welstandscommissie
De advisering over redelijke eisen van welstand is opgedragen aan de vereniging ‘Het Gelders Genootschap tot bevordering en instandhouding van de schoonheid van stad en land’ (die uit haar midden personen aandraagt als lid van de Welstands-commissie), aangevuld met leden van de Monumentencommissie (die uit haar midden personen aandraagt als lid van de Welstandscommissie) en burgerleden, hierna gezamenlijk te noemen: de Welstandscommissie.
Samenstelling van de Welstandscommissie
De Welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
De Welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijke ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.
Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de Welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de Welstandscommissie is openbaar. De agenda voor de vergadering van de Welstands-commissie wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders -al dan niet op verzoek van de aanvrager- een verzoek doen tot niet-openbare behandeling dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.
De Welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van artikel 9.2, onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de Welstands-commissie als bekend mag worden verondersteld.
Vorm waarin het advies wordt uitgebracht
1De Welstandscommissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.
2 Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en wethouders gevoegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken
HOOFDSTUK 10 OVERIGE ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN
De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen
Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen
Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Het bevoegd gezag is zijn bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening -of in de bij deze verordening behorende bijlagen- wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Overtreding van het verbod tot ingebruikneming
HOOFDSTUK 12 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Overgangsbepaling bodemonderzoek
Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen
Overgangsbepaling sloopvergunning
1 Deze verordening treedt op 1 september 1993 in werking.
2 Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervallen:
a de bouwverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 22 december 1987 en alle daarin aangebrachte wijzigingen, met uitzondering van artikel 352;
b de brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 30 oktober 1973 en alle daarin aangebrachte wijzigingen, voor zover deze brandbeveiligingsverordening eisen aan het brandveilig gebruik van bouwwerken stelt;
c de verordening op de recreatiewoonverblijven, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 12 november 1968 en alle daarin aangebrachte wijzigingen;
d de bouwverordening logiesgebouwen, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 30 mei 1978 en alle daarin aangebrachte wijzigingen.
3Deze verordening kan worden aangehaald als ‘bouwverordening’.
Vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 31 maart 1993, nr. 10.
1e wijziging vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 28 juni 1994, nr. 4.
2e wijziging vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 21 februari 1995, nr. 13.
3e wijziging vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 28 november 1995, nr. 9.
4e wijziging vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 31 maart 1998, nr. 12.
5e wijziging vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 29 september 1998, nr. 6.
6e wijziging vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 19 december 2000, nr. 11.
7ewijziging vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 17 december 2002, nr. 8.
8e wijziging vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 24 juni 2003, nr. 7.
9e wijziging vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 27 januari 2004, nr. 11; aanvulling op de 9e wijziging vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 25 mei 2004, nr. 13.
10e wijziging vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 1 november 2005, nr. 11.
11e wijziging vastgesteld bij raadsbesluit d.d.12 september 2006, nr. 12.
12e wijziging vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 24 november 2009, nr. 10.
13ewijziging vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 28 september 2010, nr. 9.
14ewijziging vastgesteld bij raadsbesluit d.d.27 maart 2012, nr. 4.
Bouwverordening d.d. 22 december 1987
Verbod tot het gebruiken van bouwwerken, open erven en terreinen in afwijking van de bestemming
Zolang bij een bestemmingsplan, tot stand gekomen als uitbreidingsplan of als voorschriften ex artikel 43 van de Woningwet 1901, hetzij vóór, hetzij na inwerking-treding van de Wet op de Ruimtelijke Ordening geen voorschriften zijn gegeven omtrent het gebruik van de in die plannen of voorschriften begrepen bouwwerken, open erven of terreinen en geen aanpassing aan de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft plaats-gevonden, is het verboden die bouwwerken, open erven of terreinen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit dat plan of die voorschriften voortvloeiende bestemming, nadat de bij het bestem-mingsplan aangegeven bestemming is verwezenlijkt.
Bijlage als bedoeld in de artikelen 2.1.1 en 3.1
Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning
De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.3 van de bouwverordening
De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.6 van de bouwverordening
Constructieve en aanverwante gegevens
Eisen ten aanzien van tekeningen
Eisen ten aanzien van berekeningen
Bijlage behorende bij artikel 6.1.2
Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning
Bijlage behorende bij artikel 6.2.1, eerste lid
Vrijhouden van terreingedeelten
Elektrische installatie en toestellen
Installaties voor verwarming en kookdoeleinden
Voorzieningen voor de afvoer van rookgassen
Verbod voor roken en open vuur
Blusleidingen en de bijbehorende pompinstallaties
Automatische brandblusinstallatie
Brandslanghaspels en de bijbehorende pompinstallatie
Deuren van overdruktrappehuizen
Kwaliteit van vluchtrouteaanduiding
Werkzaamheden, niet behorend tot de normale bedrijfsuitoefening
Opslag van goederen in rookvrije vluchtroutes
Bluswaterwinplaats op eigen terrein
Bijlage behorende bij artikel 6.2.1, tweede lid
Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappe-lijke ruimten in woonfuncties
Bekleding, stoffering en versiering
Toepassen van vuurwerk binnen een gebouw
Periodieke controle van draagbare blustoestellen
Bijlage behorende bij artikel 6.2.2
Toegestane hoeveelheid brandgevaarlijke stoffen
Bijlage behorende bij artikel 6.2.3
Opslag brandgevaarlijke stoffen
Paragraaf 1 Opslag van vloeistoffen met een vlampunt (bij een druk van 100 kpa) hoger dan 55° C in ondergrondse tanks
Paragraaf 2 Opslag van vloeistoffen met een vlampunt (bij een druk van 100 kPa) hoger dan 55° C in bovengrondse tanks
Paragraaf 3 Richtlijnen betreffende het opslaan -voor huishoudelijk gebruik- van brandbare vloeistoffen. (Voor een belangrijk deel ontleend aan de bijlage bij de circulaire d.d. 1 december 1958 van de Minister van Binnenlandse Zaken, directie OOV, Afdeling brandweer, nr. 11092, met verwerking van de sedertdien op een aantal punten gewijzigde inzichten.)
Maximum toelaatbare hoeveelheid brandbare vloeistof per woning met aanhorigheden
Opslag van brandbare vloeistoffen waarvan het ontvlammingspunt lager dan 21° C is
Paragraaf 4Aan opslag van stoffen te stellen eisen
Bijlage als bedoeld in artikel 2.7.6
Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen
Bijlage als bedoeld in artikel 8.1.2
Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest
Asbestcementproducten en overige producten waarin asbest in hechtgebonden vorm voorkomt
(NB De aanduiding ‘hechtgebonden’ geldt voor het nieuwe product. Door slijtage kan de hechtgebondenheid van deze producten in de loop der tijd afnemen.)
___________________________________________________________________________
Product Mogelijk toegepast in Mate waarin het Uiterlijk
___________________________________________________________________________
Asbestcement, vlakke Gevels, dakbeschot Vaak Grijze plaat van
rondom schoor- 3 tot 8 cm dik,
Asbestcement, vlakke Decoratieve buiten- Vrij algemeen Als vlakke plaat
gevelplaat met coating gevels, galerij in flats maar met aan een
Asbestcement, schoor- Bij kachel of cv- Vaak Rond of vierkant
steen of luchtkanaal installatie, venti- kanaal, verder als
Asbestcement, bloem- Zowel buiten als Vaak In diverse vormen,
bak binnen, balkons verder als vlakke
Asbestcement, golf- Daken van schuren Vaak Als golfplaat, in
plaat en garages diverse dikten
Asbestcement met Alleen geschikt Soms Geelbruine, dunne
cellulosevezels voor binnentoe- plaat, lijkt op hard-
(asbestboard) passingen, aftim-, board
___________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________
Product Mogelijk toegepast in Mate waarin het Uiterlijk
___________________________________________________________________________
Asbestcement, dak- Imitatieleien In Nederland Vlakke plaatjes, aan
leien weinig toegepast één zijde gecoat
Asbestcement, stand- Afvoer toilet Vaak Als luchtkanaal,
Asbestcement, imita- Vensterbanken en Soms Als marmer, in
tiemarmer schoorsteenmantels breuk- of zaag-
Harde asbesthoudende Toiletten, keukens Soms, meestal Harde tegel met
vinyltegels bij de bouw meestal een wit
___________________________________________________________________________
Producten waarin asbest in niet-hechtgebonden vorm voorkomt
___________________________________________________________________________
Product Mogelijk toegepast in Mate waarin het is Uiterlijk
___________________________________________________________________________
Afdichtkoord Afdichting schoor- Regelmatig Wit tot vuilgrijs
stenen, kachelruit- pluizig koord
Asbesthoudend Op (vochtige) Nauwelijks Vezelige korrel-
stucwerk muren en plafonds structuur
Brandwerend board Onder c.v.-ketels, Regelmatig, Lichtbruin tot geel,
wanden c.v.-kast, vooral in flats zachtboardachtig
Asbestkarton Bekleding Weinig Lichtgrijs, karton-
___________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________
Product Mogelijk toegepast in Mate waarin het Uiterlijk
___________________________________________________________________________
Vinylzeil met Keukens, trappen Zeer vaak Zeer divers, alleen
asbesthoudende enz., geproduceerd te herkennen door
onderlaag vóór 1983 analyse onderlaag
___________________________________________________________________________
1.1Bruikbaarheid parkeerplaats
Tot een parkeerplaats bedoeld in deze parkeernormen wordt verstaan:
Tot een parkeerplaats bij woningen, bedoeld in deze parkeernomen wordt verstaan:
Een en ander onder de volgende voorwaarden:
Indien de parkeerplaats in een garage is gesitueerd dan is omtrent de uitvoering daarvan het volgende van toepassing:
Het volgens deze normen berekende benodigde aantal parkeerplaatsen wordt altijd naar boven toe afgerond tot een hele parkeerplaats.
1.4 Aantal benodigde parkeerplaatsen
Medisch en maatschappelijke diensten (arts, groene kruis, apotheek, fysiotherapie, schoonheidssalon, tandarts etc.) | ||
0,70 per maximaal gelijktijdig aanwezig personeel (excl. kiss & ride) | ||
Verklaring van de gebruikte afkortingen:
bvo = brutovloeroppervlak, 100 m2 bvo komt overeen met 60-80m2 verkoop vloeroppervlak;
arb.pl.= arbeidsplaats: maximaal aantal gelijktijdig aanwezig werknemers;
kiss & ride = het realiseren van kiss & ride-voorzieningen is niet altijd noodzakelijk; halen en brengen wordt immers niet gerekend tot parkeren. Indien halen en brengen echter tot problemen leidt, is het mogelijk hiertoe voorzieningen aan te leggen. Het aantal kiss & ride–plaatsen dat hierbij wenselijk is, is sterk afhankelijk van de locatie. De rekenmethode zoals deze in publicatie 182 ‘parkeerkencijfers’, van het CROW staat wordt hiervoor gevolgd.
1.5 Te hanteren aanwezigheidspercentages
In een gebied waar diverse functies worden uitgeoefend en de uitwisseling van parkeer-plaatsen is verzekerd, hoeft het niet noodzakelijk te zijn om alle parkeerplaatsen conform de norm aan te leggen.
Het bevoegd gezag mogen bij de mogelijkheid van een gecombineerd gebruik rekening houden met onderstaande aanwezigheidspercentages van betrokkenen op de diverse delen van de genoemde dagen, waarbij aannemelijk moet worden gemaakt dat er geen parkeeroverlast in de omgeving zal ontstaan.
1.6 Te hanteren reductiefactor bij goede openbaar vervoer voorzieningen
Indien een bouwplan is gelegen binnen circa 350 meter, een aanvaardbare loopafstand, van een knooppunt van openbaar vervoer dan hoeft het niet noodzakelijk te zijn om alle parkeerplaatsen volgens de norm aan te leggen.
Het bevoegd gezag kan bij die vervoersmogelijkheid rekening houden met onderstaande reductiefactor op het volgens de norm benodigde aantal parkeerplaatsen, waarbij aannemelijk moet worden gemaakt dat er geen parkeeroverlast in de omgeving zal ontstaan.
Indien de aanvrager beschikt over een door burgemeester en wethouders positief beoordeeld vervoerplan voor de gebruikers van de functie dan hoeft het niet noodzakelijk te zijn om alle parkeerplaatsen volgens de norm aan te leggen.
Het bevoegd gezag kan bij die vervoersmogelijkheid rekening houden met het vervoersplan en afwijken van het volgens de norm benodigde aantal parkeerplaatsen, waarbij aannemelijk moet worden gemaakt dat er geen parkeeroverlast in de omgeving zal ontstaan.
Tot een vrachtauto bedoeld in deze parkeernormen wordt verstaan:
-voertuigen die, met inbegrip van de lading, een lengte hebben van meer dan 6,00 meter en/of hoger zijn dan 2,40 meter en die tot de inrichting behoren die is of wordt gevestigd op een industrieterrein.
2.2 Bruikbaarheid parkeerplaats
Tot een parkeerplaats bedoeld in deze parkeernormen wordt verstaan:
-een verhard vak, oprit, carport of garage van voldoende afmeting.
2.3 Aantal benodigde parkeerplaatsen
Een inrichting gevestigd op de industrieterreinen De Beemd te Velp, Haveland te Rheden en langs het Apeldoorns Kanaal te Dieren en Spankeren moet voor haar vrachtauto’s voorzien in parkeergelegenheid op eigen terrein.
3.1Bruikbaarheid parkeerplaats
De maatvoering van een fietsparkeerplaats moet voldoende zijn om een fiets te parkeren/stallen. Ook voor het plaatsen van de fiets is voldoende (manoeuvreer)ruimte nodig. Daarbij moet niet alleen gedacht worden aan ruimten bij nieuwe woningen of nieuwe halten voor openbaar vervoer maar ook bij voorzieningen.
Omtrent het parkeren en stallen van fietsen is publicatie 158 ‘leidraad fietsparkeren’, gedateerd juni 2001, van het CROW van toepassing.
De parkeervoorzieningen dienen bij voorkeur te voldoen aan het fietsparkeurmerk. Waar fietsvoorzieningen gerealiseerd worden bij bedrijven dienen deze bij voorkeur beveiligd te zijn.
De parkeerplaatsen die voor fietsen worden gerealiseerd moeten aantrekkelijk zijn gelegen. Bij bestemmingen waar men maar kort hoeft te zijn, moet de afstand tussen parkeerplaats en bestemming een beperkt aantal meters bedragen. Als de verblijftijd langer is, mag de loopafstand groter zijn, maar ook dan liefst niet te ver (enkele tientallen meters).
Het volgens deze normen berekende benodigde aantal parkeerplaatsen wordt naar boven afgerond tot een hele parkeerplaats.
3.4 Aantal benodigde parkeervoorzieningen voor fietsers bij voorzieningen, kantoren en recreatie
Daar waar bijlage 9 van deze verordening niet in voorziet, is de ASVV 2004 van het CROW van toepassing.
Reglement van orde van de Welstandscommissie
Paragraaf 1 Samenstelling, benoeming, plaatsvervanging, onafhankelijkheid van de Welstandscommissie
Samenstelling van de commissie
De Welstandscommissie bestaat uit een bestuurlijk voorzitter en zeven leden: de rayonarchitect van het Gelders Genootschap, twee externe leden, deskundig op het terrein van architectuur en stedenbouw, van buiten het bureau, twee deskundigen op het gebied van monumentenzorg alsmede twee burgerleden, welke woonachtig zijn in de gemeente Rheden. De rayonarchitect fungeert tevens als secretaris-deskundige van de commissie.
De gemeenteraad wijst, op voordracht van burgemeester en wethouders, de vereniging ‘Het Gelders Genootschap’ aan als de Welstandscommissie. Het Gelders Genootschap legt burgemeester en wethouders -indien gewenst na overleg- een lijst voor met de beoogde voorzitter, rayonarchitect en deskundige leden (op het gebied van architectuur en stedenbouw), alsmede voor ieder van hen een pool van vervangers.
Bij afwezigheid van de voorzitter of de leden van de commissie treden plaatsvervangers op in de commissievergadering. De rayonarchitect kan zich door een collega-rayonarchitect laten vervangen.
Op het moment dat een commissielid op de een of andere wijze een zakelijke binding heeft met een bepaald bouwplan laat hij/zij zich voor de betreffende commissievergadering vervangen. Bij langlopende projecten waarbij de inbreng van de commissie verwacht wordt en waarbij een commissielid een zakelijke binding heeft, treedt deze in overleg met de commissie tijdelijk terug.
Toetsing van vergunningplichtige bouwwerken. De commissie is bevoegd om burgemeester en wethouders te adviseren over de welstandsaspecten van aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in artikel 2.1 Wet administratieve bepalingen omgevingsrecht. Deze aanvragen worden binnen twee weken na behandeling van een welstandsadvies voorzien.
Jaarverslag Welstandscommissie. De Welstandscommissie legt de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden. In het verslag zet de commissie ten minste uiteen op welke wijze zij toepassing heeft gegeven aan de welstandscriteria. Ten minste eenmaal per jaar vindt, ten behoeve van het jaarverslag, een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de Welstandscommissie.
Niet wettelijk verplichte taken
De Welstandscommissie krijgt de opdracht om naast de reguliere taken de volgende (niet wettelijk verplichte) taken uit te voeren:
Taakomschrijving voorzitter en commissieleden
Tijdens de openbare vergadering treedt de voorzitter op als gastheer/-vrouw voor alle aanwezigen. Hij/zij legt in het kort de vergaderprocedure uit en informeert wie van de aanwezigen bij een bepaald plan wil inspreken. Indien een plan in vooroverleg is besproken, geeft de voorzitter (of de rayonarchitect) een korte samenvatting van hetgeen in dat stadium van het planproces besproken is.
De voorzitter leidt de discussie en biedt alle commissieleden de gelegenheid om hun mening voldoende naar voren te brengen. Hij/zij zorgt ervoor dat na een inhoudelijke discussie over een adviesaanvraag voor alle aanwezigen een korte en heldere samenvatting wordt gegeven. De voorzitter bewaakt verder de voortgang van de agenda. De voorzitter heeft geen stemrecht.
De rayonarchitect van het Gelders Genootschap is secretaris-deskundige van de commissie. Hij/zij voert als gemandateerd lid van de Welstandscommissie de eerste gesprekken -het vooroverleg- met de gemeente, planindieners en andere belang-hebbenden, verzamelt relevante informatie en bereidt de behandeling van bouwplannen in de Welstandscommissie voor. De plannen waarvoor de rayonarchitect en de subcommissie monumenten een mandaat hebben, worden door hem/haar van een advies voorzien.
De rayonarchitect stelt de agenda voor de commissievergadering op en geeft die door aan de betreffende afdeling. Tijdens de commissievergadering introduceert de rayonarchitect de bouwplannen en verstrekt gegevens over het relevante welstandsbeleid voor het betreffende plan en/of gebied. Onder de verantwoordelijkheid van de rayonarchitect wordt de beraadslaging en conclusie over een bouwplan uitgewerkt in een schriftelijk advies, dat binnen twee weken na de commissievergadering wordt verzonden.
In de commissie hebben twee burgerleden zitting. De burgerleden geven vanuit hun ervaring en beleving een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen en vertalen de kijk van de burger op de dorpen van de gemeente in de commissie. Zij moeten inwoner van de gemeente Rheden zijn.
Paragraaf 3 Ondersteuning vanuit de ambtelijke organisatie
Werkwijze ambtelijke organisatie
De behandelend ambtenaar toetst een bouwplan eerst op de vereisten in het bestemmingsplan en de bouwverordening. Ten behoeve van de welstandstoets beoordeelt de behandeld ambtenaar of het bouwplan is voorzien van de benodigde bescheiden om het te kunnen toetsen. Welke gegevens nodig zijn, is vastgesteld in de Wet administratieve bepalingen omgevingsrecht.
Paragraaf 4 Werkwijze van de Welstandscommissie
De gemeente biedt de aanvrager de mogelijkheid om een nog niet formeel aangevraagd bouwplan in een vooroverleg met de Welstandscommissie toe te lichten en te bespreken. De rayonarchitect maakt altijd een verslag van het vooroverleg. Dit verslag wordt openbaar als het bouwplan formeel aan de commissie wordt voorgelegd. Vooroverleg vindt in principe in het openbaar plaats. Hiervan kan worden afgeweken na overleg tussen de gemeente, de aanvrager en de welstandscommissie.
Hij/zij heeft een mandaat van de commissie om zelfstandig bouwplannen af te handelen. Het uitgangspunt voor de mandaat-verlening is dat de rayonarchitect alleen de plannen beoordeelt van een relatief geringe ruimtelijke betekenis, of plannen waar gelet op meerdere vergelijkbare gevallen, de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld. Bij twijfel legt de rayonarchitect het bouwplan voor aan de Welstandscommissie.
De rayonarchitect heeft het mandaat om ten aanzien van plannen van een relatief geringe ruimtelijke betekenis dan wel plannen waar, gelet op meerdere vergelijkbare gevallen, de mening van de commissie welstand als bekend mag worden verondersteld, definitief advies uit te brengen en deze plannen af te handelen.
Mandaat subcommissie Monumenten
Opdrachtgevers en ontwerpers worden in de gelegenheid gesteld om de gemandateerde behandeling van hun plan bij te wonen en toe te lichten. Indien zij bij de behandeling aanwezig willen zijn, vermelden zij dit op het daarvoor bestemde formulier of rechtstreeks bij de betreffende afdeling. De gemeente zorgt voor uitnodigingen.
Openbaarheid commissievergadering
De behandeling van bouwplannen door de Welstandscommissie is openbaar. De agenda wordt ter inzage gelegd.
Openbaarheid gemandateerde behandeling
De behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. De agenda wordt ter inzage gelegd.
De Welstandscommissie vergadert ten minste één keer per twee weken. De rayonarchitect en de subcommissie Monumenten behandelen in de tussenliggende periode, ten minste één keer per twee weken, de bouwplannen waarvoor mandaat is verleend.
De agenda voor de commissievergadering alsmede de agenda voor de behandeling van de gemandateerde bouwplannen wordt op de volgende manier gepubliceerd.
Opdrachtgevers en ontwerpers worden in de gelegenheid gesteld om de behandeling van hun plan bij te wonen en toe te lichten. Indien zij bij de behandeling aanwezig willen zijn, vermelden zij dit op het daarvoor bestemde formulier of rechtstreeks bij de betreffende afdeling. De gemeente zorgt voor de uitnodigingen.
Het advies van de Welstandscommissie
De Welstandscommissie brengt, schriftelijk en gemotiveerd, heldere en goed beargumenteerde adviezen uit aan burgemeester en wethouders over de vraag of ‘het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand’ (artikel 12 lid 1 Woningwet 2002). Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria, zoals opgenomen in de Welstandsnota. In het advies wordt de mening van de gehele commissie weergegeven. Indien binnen de commissie verschil van mening bestaat, geeft de mening van de meerderheid van de aanwezige leden, eventueel na hoofdelijke stemming, de doorslag.
Akkoord. De Welstandscommissie is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Desgewenst motiveert de commissie haar advies schriftelijk.
De commissie adviseert aan burgemeester en wethouders het plan te laten aanpassen, omdat het volgens de van toepassing zijnde criteria op een aantal punten (nog) niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Een akkoord mits wordt gegeven als de commissie van mening is dat de aanvrager kan volstaan met enkele aanpassingen en deze daarin heeft toegestemd c.q. dit redelijkerwijze is te verwachten. De gemeente controleert of de definitieve bouwtekening in overeen-stemming is met de voorwaarden van de Welstandscommissie.
De commissie brengt een negatief advies uit aan burgemeester en wethouders, omdat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Een negatief advies wordt gegeven als de commissie van mening is dat een bouwplan ingrijpend moet worden aangepast. Adviseert de commissie negatief, dan geeft ze een nauwkeurige schriftelijke motivering. Deze bevat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde welstandscriteria en een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten. De gemeente maakt een inschatting of de gevraagde aanpassingen nog binnen de vereisten van het bestemmingsplan en de resterende vergunningtermijn te realiseren zijn. Indien dat niet mogelijk is, betekent het negatief advies dat de vergunning opnieuw moet worden aangevraagd.
De Welstandscommissie kan het advies aanhouden -waarbij de betreffende afdeling aangeeft of en hoe lang dit mogelijk is binnen de resterende vergunningtermijn- wanneer meer informatie of een toelichting van de ontwerper noodzakelijk is.
De rayonarchitect brengt welstandsadviezen uit aan burgemeester en wethouders over de vraag of ‘het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand’ (artikel 12 lid 1 Woningwet 2002). Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria, zoals opgenomen in de welstandsnota.
De subcommissie Monumenten brengt heldere en goed beargumenteerde welstands-adviezen uit aan burgemeester en wethouders over de vraag of ‘het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand’ (artikel 12 lid 1 Woningwet 2002). Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria, zoals opgenomen in de Welstandsnota. Een welstandsadvies van de subcommissie Monumenten kan de volgende uitkomsten hebben:
Akkoord. De subcommissie Monumenten is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Desgewenst motiveert de commissie haar advies schriftelijk.
De subcommissie Monumenten adviseert aan burgemeester en wethouders het plan te laten aanpassen, omdat het volgens de van toepassing zijnde criteria op een aantal punten (nog) niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Een akkoord mits wordt gegeven als de commissie van mening is dat de aanvrager kan volstaan met enkele aanpassingen en deze daarin heeft toegestemd c.q. dit redelijkerwijze is te verwachten. De gemeente controleert of de definitieve bouwtekening in overeenstemming is met de voorwaarden van de subcommissie.
De subcommissie Monumenten brengt een negatief advies uit aan burgemeester en wethouders, omdat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Een negatief advies wordt gegeven als de subcommissie van mening is dat een bouwplan ingrijpend moet worden aangepast. Adviseert de subcommissie negatief, dan geeft ze een nauwkeurige schriftelijke motivering. Deze bevat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde welstandscriteria en een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten. De gemeente maakt een inschatting of de gevraagde aanpassingen nog binnen de vereisten van het bestemmingsplan en de resterende vergunningtermijn te realiseren zijn. Indien dat niet mogelijk is, betekent het negatief advies dat de vergunning opnieuw moet worden aangevraagd.
De subcommissie Monumenten kan het advies aanhouden -waarbij de betreffende afdeling aangeeft of en hoe lang dit mogelijk is binnen de resterende vergunningtermijn- wanneer meer informatie of een toelichting van de ontwerper noodzakelijk is.
Afwijken van het welstandsadvies en/of -criteria
Het bevoegd gezag hebben de wettelijke mogelijkheid om ook op andere dan welstandsgronden, af te wijken van een welstandsadvies. De redenen voor afwijking moeten bij de bekendmaking van het besluit worden vermeld.
burgemeester en wethouders kunnen, eventueel op advies van de Welstandscommissie, gemotiveerd (op welstandsgronden) afwijken van de welstandscriteria zelf. Dat kan bij plannen die niet voldoen aan de vastgelegde criteria, maar wél aan redelijke eisen van welstand. Burgemeester en wethouders verwijzen in dat geval naar de algemene criteria in de welstandsnota.
Alvorens een second opinion te vragen, bieden burgemeester en wethouders eerst de vaste Welstandscommissie de mogelijkheid tot heroverweging van het eerder uitgebrachte advies. Indien alsnog een second opinion wordt gevraagd, wordt dit gemeld aan de Welstands-commissie. Bij een second opinion wordt de bouwaanvraag voorgelegd aan een commissie buiten het Gelders Genootschap. Hierover kan de gemeente contact opnemen met de Federatie Welstand.
Jaarverslag burgemeester en wethouders
Burgemeester en wethouders leggen de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor, waarin zij uiteenzetten:
in welke categorieën van gevallen zij tot het verplichten tot het treffen van voor-zieningen op grond van artikel 13a van de Woningwet zijn overgegaan en daarbij de keuze hebben gelaten tussen ofwel het uitvoeren van het treffen van die voorzieningen, of wel het slopen van het bouwwerk of de standplaats binnen de door hen te bepalen termijn, en zij bij of na een het opleggen van de verplichting op grond van artikel 13a van de Woningwet zijn overgegaan tot toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 26 Woningwet 2002;
Jaarverslag Welstandscommissie
Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties)
Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5 (ontruimingsinstallaties)
Tabel 2.6.8 behorende bij artikel 2.6.8 (vluchtrouteaanduiding)
Tabel 6.4.1 behorende bij artikel 6.4.1 (kleine blusmiddelen)
Eisen infiltratievoorzieningen