Organisatie | Houten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Houten |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 8 lid 1, onder d, en artikel 36 Wet werk en bijstand
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-04-2012 | 01-01-2012 | 01-11-2012 | Onbekend | 27-03-2012 Houtens Nieuws | 2012-010 |
De raad van de gemeente Houten heeft het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 februari 2012 gelezen en besluit:
gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en 36 van de Wet werk en bijstand
overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van de langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen:
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening wordt verstaan onder:
Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.
HOOFDSTUK 2. RECHT OP LANGDURIGHEIDSTOESLAG
Artikel 5 hoogte van de langdurigheidstoeslag
Wanneer één van de gezinsleden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag op grond van artikel 11 of artikel 13 eerste lid van de wet, waardoor slechts één van de gezinsleden recht op langdurigheidstoeslag heeft, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Op twee onderdelen is de wetswijziging voor de verordening Langdurigheidstoeslag van belang. Allereerst de reeds eerder geconstateerde herdefiniëring van de bijstandssubjecten en de daaraan gekoppelde huishoudtoets. Daarnaast de bepaling dat de inkomensgrens die voor het recht op langdurigheidstoeslag geldt maximaal 110% van de toepasselijke bijstandsnorm kan bedragen1.
Decentralisering langdurigheidstoeslag
Op 1 januari 2009 treedt een wetsvoorstel in werking waarmee de langdurigheidstoeslag wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. De huidige langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 van de Wet werk en bijstand. Daarin is nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking komen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.
Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen, zoals gebruikt in artikel 36 lid 1 WWB.
De nieuwe langdurigheidstoeslag geeft gemeenten nadrukkelijk de mogelijkheid deze ook van toepassing te laten zijn op werkenden met een laag inkomen. De wetgever verwacht in dergelijke gevallen dat de gemeenten kiezen voor een aflopende hoogte van de langdurigheidstoeslag zodat de effecten van de armoedeval zo klein mogelijk zijn. Mensen met een zeer laag inkomen of een uitkering hebben vaak recht op subsidies en andere inkomensafhankelijke regelingen. Als zij een betaalde baan aanvaarden of meer gaan werken krijgen zij een hoger inkomen. Zij moeten dan meer belasting en premies betalen. Ook kunnen zij hun recht op inkomensafhankelijke regelingen, zoals huur- of zorgtoeslag, gedeeltelijk of helemaal verliezen. Het positieve inkomenseffect van (meer) gaan werken, valt dan grotendeels of helemaal weg. Dit wordt armoedeval genoemd.
In deze verordening is er voor gekozen om ook werkenden in aanmerking te laten komen voor een langdurigheidstoeslag. Daarnaast is in deze verordening rekening gehouden met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen. Bovendien is gekozen voor een invulling die zoveel mogelijk ongewenste armoedeval-effecten voorkomt.
Toekenning eens in de twaalf maanden
De langdurigheidstoeslag wordt voor een jaar toegekend en moet jaarlijks worden aangevraagd. De toeslag kan met terugwerkende kracht ineens voor meerdere jaren worden aangevraagd (CRvB 22 juli 2008, LJN:BD8937). In de memorie van Toelichting op het nieuwe artikel 36 WWB staat: “het kan zijn dat per 12 maanden meerdere malen langdurigheidstoeslag wordt verstrekt indien die verstrekking ziet op een recht dat in voorgaande jaren is ontstaan maar pas later is aangevraagd. Er geldt immers geen verjaringstermijn voor het aanvragen van de langdurigheidstoeslag”.
Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Voor een aantal begrippen, die niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.
Met de invulling van het begrip peildatum wordt aangesloten bij de jurisprudentie van de CRvB. Het gaat niet om de datum van aanvraag maar om de datum waarop in enig jaar recht op langdurigheidstoeslag ontstaat. Dit is de eerst mogelijke datum na afloop van de referteperiode.
Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht geeft om in de verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren.
Dit artikel bevat de leeftijdsvoorwaarde van de doelgroep zoals geregeld in artikel 36 WWB.
Een referteperiode van vijf jaar, zoals artikel 36 WWB (tekst tot 1 januari 2009) voorschreef wordt als te lang ervaren. Nadat personen drie jaar op een minimuminkomen zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden. Dit sluit ook aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn. De minimumleeftijd is namelijk door de wetgever teruggebracht van 23 jaar naar 21 jaar. Een belanghebbende heeft normaal gesproken vanaf zijn 18e een zelfstandig recht op bijstand (21 minus 18 = 3).
Het begrip ‘laag inkomen’ is ingevuld als een inkomen dat niet hoger is dan 110% van de bijstandsnorm.
Met het opnemen van de voorwaarde in art 36 lid 1 WWB dat belanghebbende geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, is vooral beoogd studenten uit te sluiten van het recht op langdurigheidstoeslag. Omdat deze volgens de wetgever beschikken over perspectief op verbetering van hun inkomen. Ook de bedragen van de WSF liggen ruimschoots boven de bijstandsnormen voor jong-meerderjarigen (18 – 21 jaar).
Als uitgangspunt voor de berekening wordt de basisnorm en toeslag genomen. De hoogte van de bijstandsnormen wordt echter enkele malen per jaar bijgesteld. Om geen verschillende langdurigheidstoeslagen te krijgen is besloten voor alle aanvragen de bijstandsnorm en toeslag van één vaste maand als uitgangspunt te nemen voor de berekening. Dit is de bijstandsnorm en toeslag van de maand juli van het voorafgaand kalenderjaar waarin de aanvraag wordt ingediend.
In het tweede lid is geregeld dat wanneer het inkomen van betrokkene hoger is dan 100% maar lager of gelijk aan 110% van de bijstandsnorm de hoogte van de langdurigheidstoeslag 19,5% van de geldende bijstandsnorm per maand is. De wetgever wil graag een aflopende hoogte van de langdurigheidstoeslag, zodat de effecten van de armoedeval zo klein mogelijk zijn.
In het derde lid is een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven. Indien sprake is van gehuwden waarvan één persoon geen recht heeft op bijstand, werd de langdurigheidstoeslag vastgesteld naar de norm voor een alleenstaande (ouder). Dit blijft zo, als er sprake is van een gezin dat slechts uit gehuwden bestaat. In onderdeel D is tot uitdrukking gebracht, dat als in de verordening voorzien is in een specifieke bepaling die dat regelt, die bepaling wordt vervangen door een bepaling die regelt dat als er tot het gezin een niet-rechthebbende behoort, dit slechts tot aanpassing van de hoogte van de langdurigheidstoeslag leidt als er slechts één rechthebbend gezinslid overblijft.
NB: Dit derde lid ziet alleen op de situatie dat er bij een gezinslid sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. Wanneer één van de gezinsleden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 van de wet of in deze verordening, heeft het gezin geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt het gezin gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allemaal, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.
Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is er voor gekozen om de hoogte eenmaal per jaar automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Hierbij is gekozen voor de bijstandsnormen van de maand juli van het voorafgaande jaar.