Organisatie | Houten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Participatieverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Houten |
Citeertitel | Participatieverordening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
artikelen 7, 8 en 10 lid 2 Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkeloze werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-04-2012 | 01-01-2012 | 20-11-2013 | Onbekend | 27-03-2012 Houtens Nieuws | 2012-010 |
De raad van de gemeente Houten;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders 7 februari 2012;
gelet op de artikelen 7 en 8 en 10 lid 2 Wet werk en bijstand (WWB), de artikelen 34, 35 en 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkeloze werknemers (IOAW) en de artikelen 34, 35 en 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ),
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkeloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.
Het college kan aan ondernemingen waarbij personen met een WWB-, IOAW-, IOAZ- of Anw- uitkering, niet-uitkeringsgerechtigden dan wel personen zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB algemeen geaccepteerde arbeid hebben aanvaard, welke geen voorziening inhoudt, gedurende maximaal 12 maanden nazorg bieden.
Artikel 12 definities inburgering
Voor de toepassing van hoofdstuk 4 van deze verordening wordt verstaan onder:
Artikel 14 aanwijzen van de doelgroepen
Het college wijst als doelgroep aan de inburgeringsplichtigen als bedoeld in artikel 19 van de wet.
Het college stemt de voorziening af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.
Artikel 18 inning van de eigen bijdrage
De eigen bijdrage wordt zo mogelijk in maximaal 18 gelijke termijnen verrekend met een door de gemeente te verstrekken uitkering op grond van de Wet werk en bijstand, Wet investeren in jongeren, Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werknemers of Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen.
Artikel 20 verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding
De bestuurlijke boetes voor overtredingen als bedoeld in artikel 18 van deze verordening worden verdubbeld indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding, maar niet hoger dan het in artikel 34 van de wet genoemde maximumbedrag.
De WWB geeft het college de opdracht te zorgen voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een Anw-uitkering. Het college bepaalt welke voorzieningen in de gemeente worden aangeboden en stelt tevens vast wie voor welke voorziening in aanmerking komt. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een
verordening op te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van
haar re-integratietaak wordt neergelegd. In de WWB is vastgelegd dat in de verordening regels moeten worden opgenomen waaruit onder andere aandacht blijkt voor de in de WWB onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen.
De gemeenteraad heeft gekozen voor een algemene verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen. Die leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 WWB bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re- integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden.
Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, IOAW, IOAZ, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.
In lid 2 onderdeel d is een definitie opgenomen van het begrip ‘langdurig werkloze’. Dit in verband met artikel 10 van deze verordening dat ziet op het verstrekken van uitstroompremies. Een dergelijke premie kan onder meer worden verstrekt aan een langdurig werkloze die duurzaam uitstroomt naar algemeen geaccepteerde arbeid (artikel 10 lid 2).
De WWB verplicht de gemeenteraad het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen.
Op grond van artikel 2 lid 1 van deze verordening moet de gemeenteraad een beleidsplan opstellen. Dat kan jaarlijks zijn, maar er kan ook voor worden gekozen naast een jaarlijks plan tevens een meerjarenbeleidsplan vast te stellen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid met deelplannen te werken.
Artikel 2 lid 2 van deze verordening legt vast welke specifieke beleidsonderwerpen in het beleidsplan in elk geval aan de orde dienen te komen. Daarmee voldoet de gemeenteraad ook aan de plicht van artikel 8 lid 2 WWB om in de verordening vast te leggen dat er een evenwichtige aanpak is voor verschillende doelgroepen en subdoelgroepen en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.
Artikel 2 lid 3 van deze verordening biedt de basis voor de verantwoording van het beleid.
Artikel 2 lid 4 van deze verordening biedt de mogelijkheid nadrukkelijk de cliëntenraad te betrekken bij de vaststelling van en de verantwoording over het beleid. Hier kan ook een relatie gelegd worden met de verordening cliëntenparticipatie, die de gemeente op grond van artikel 47 WWB verplicht is op te stellen.
Artikel 3. Algemene bepalingen over voorzieningen
De WWB schrijft niet dwingend voor welke voorzieningen het college aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door belanghebbende. Al naar gelang de afstand van belanghebbende tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld sociale activering en het voorkomen van een isolement (zoals het doen van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering), het leren van vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring (bijvoorbeeld via gesubsidieerd werk). Ook is het mogelijk dat een gemeente in individuele gevallen een persoonsgebonden re-integratiebudget ter beschikking stelt.
In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe
enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Artikel 3 lid 1 van deze verordening geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.
Artikel 3 lid 2 van deze verordening geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
Artikel 4. Werken met behoud van uitkering
Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden het werken met behoud van uitkering aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat het werken met behoud van uitkering beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Bij een beoordeling of er al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst toetst de rechter aan de drie criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst: persoonlijk verrichten van arbeid, loon en gezagsverhouding. Daarbij wordt gekeken naar een aantal aspecten zoals de bedoeling van de partijen en hetgeen al dan niet schriftelijk is overeengekomen. De rechter besteedt vooral aandacht aan de feitelijke invulling van de overeenkomst.
De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages (werken met behoud van uitkering) weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.
Artikel 4 lid 1 van deze verordening geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van her werken met behoud van uitkering. Lid 2 geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van het werken met behoud van uitkering, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat een belanghebbende claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.
Het werken met behoud van uitkering kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij een belanghebbende de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de ‘werkstage’ kan een belanghebbende wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.
Artikel 4 lid 3 van deze verordening geeft de maximale duur van het werken met behoud van uitkering aan.
In lid 4 is geregeld dat bij plaatsing geen verdringing plaats mag vinden en de concurrentieverhoudingen niet nadelig mogen worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent
In lid 5 is bepaald dat voor het werken met behoud van uitkering een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.
Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re- integratie, maar participatie voorop.
Artikel 5 lid 2 van deze verordening geeft een omschrijving van het begrip ‘sociale activering’. Lid 3 geeft het college de mogelijkheid om de duur van een dergelijke voorziening nader te bepalen. Gezien de mogelijk sterk verschillende behoeften op dit gebied, is het niet raadzaam een al te rigide termijn te stellen.
De WWB biedt de mogelijkheid personen een dienstverband aan te bieden om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In de verordening kunnen de randvoorwaarden worden vastgelegd waarbinnen de banen vormgegeven worden.
Artikel 6 lid 1 van deze verordening biedt de mogelijkheid tot het aangaan van het dienstverband. In lid 2 wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof en de inhoud van het werk.
Voor artikel 6 lid 3 van deze verordening wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages. Lid 4 geeft aan welke rechtspositie van toepassing is. Hierbij kan verwezen worden naar een bestaande rechtspositieregeling.
Lid 5 van artikel 6 geeft het college de mogelijkheid het materieel werkgeverschap te mandateren aan een uitvoeringsorganisatie of re- integratiebedrijf. Voor de uitbesteding dient een mandaatbesluit te worden genomen. Daarnaast is het zaak een uitvoeringscontract op te stellen.
Artikel 7. Loonkostensubsidies
Gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de WWB zijn geen specifieke eisen opgenomen voor gesubsidieerde arbeid. Er geldt alleen de algemene bepaling dat alle voorzieningen moeten dienen om de belanghebbende uiteindelijk aan regulier werk te helpen.
Het doel van de loonkostensubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor de belanghebbende tenminste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever de belanghebbende (nog) niet ten volle kan inzetten. Zo kan het college een loonkostensubsidie aan de werkgever verstrekken om tijdelijk het verschil in arbeidsproductiviteit te compenseren en zo de re-integratie van de bijstandsgerechtigde te bewerkstelligen (zie TK 2004-2005, 28 870, nr. 125). In artikel 7 lid 1 van deze verordening is de doelgroep opgenomen en in lid 2 de maximaal toe te kennen loonkostensubsidie opgenomen. Een nadere uitwerking van de doelgroep volgt in lid 3 en 4.
Lid 5 van artikel 7 bepaalt dat de loonkostensubsidie alleen wordt verstrekt als er geen verdringing van de arbeidsmarkt plaatsvindt. Het opvullen van een vacature met een persoon voor wie loonsubsidie wordt verstrekt is alleen toegestaan als de vacature niet is ontstaan door afvloeiing, maar door ontslag op grond van één van de volgende redenen:
Scholing kan een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen.
Onder startkwalificatie wordt verstaan een havo of VWO-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), niveau 2. Het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt registreert jongeren die voortijdig dergelijke opleidingen verlaten. Aan hen wordt geen scholing aangeboden.
Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7 lid 8 WWB). Dit volgt ook uit artikel 9 lid 1 van deze verordening.
Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken dan wel het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan bezien worden of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een belanghebbende bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar. Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot. Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Indien de gemeente concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden. Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats.
In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van een uitstroompremie te regelen. Onder langdurig werkloze wordt verstaan een belanghebbende die gedurende een aaneengesloten periode van 12 maanden of langer aangewezen is (geweest) op een uitkering (zie artikel 1 lid 2 onderdeel d). In de WWB is geregeld in dat jaarlijks een eenmalige premie kan worden verstrekt (artikel 31 lid 2 onderdeel j WWB). Indien het college een dergelijke premie wil toekennen moet dat in of bij de re- integratieverordening geregeld worden. De premie is onbelast en werkt niet door bij inkomensafhankelijke regelingen.
Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat belanghebbenden na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden na acceptatie van reguliere arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaal gesproken al onderdeel uit van het traject.
Artikel 12 definities inburgering
In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die meer dan eens in dit hoofdstuk voorkomen, en waarvan het van belang is dat er in dit hoofdstuk telkens hetzelfde onder wordt verstaan.
Artikel 13 informatievoorziening
Het eerste lid gaat over de taak van de gemeente om de inburgeringsplichtige goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. Hiervoor zijn diverse mogelijkheden. In lid twee worden enkele voorbeelden genoemd hoe de gemeente hier aan gevolg geeft. Het is geen uitputtende lijst, maar slechts een minimale uitwerking van de wettelijke informatieplicht. Het college kan ook andere communicatiemiddelen inzetten. Men kan denken aan het aansluiten bij het Wmo-beleid of persoonlijke en specifieke informatie te verstrekken bij de uitvoering van de Wwb, de bijzondere bijstand of de schuldhulpverlening. Er zal ook gebruik gemaakt worden van organisaties die betrokken zijn bij de uitvoering van het gemeentelijk inburgeringsbeleid. Het derde lid verplicht het College de raad periodiek te rapporteren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen.
Artikel 14 aanwijzen van doelgroepen
De gemeente Houten heeft de keuze gemaakt om alleen de groep inburgeringsplichtigen als bedoeld in artikel 19 van de wet een inburgeringstraject aan te bieden. De mensen met een Wwb-uitkering zullen gescreend worden op hun inburgeringsplicht. Er wordt rekening gehouden dat het inburgeringstraject aansluit op de re-integratiemogelijkheden.
Op grond van dit artikel wordt de aangeboden voorziening afgestemd op het startniveau, de
vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de
inburgeringsplichtige. Ook hiermee wordt uiting gegeven aan de maatwerkgedachte zoals geformuleerd in het eerste beslispunt in de kadernota re-integratie.
Artikel 16 persoonlijk inburgeringsbudget
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid een persoonlijk inburgeringsbudget te verstrekken. Het college stelt vervolgens beleid met betrekking tot criteria, voorwaarden en hoogte vast.
Artikel 17 inburgeringsvoorziening en examenkosten
Het rekening houden met te verrichten arbeid van de inburgeringsplichtige is niet met zoveel woorden geregeld in de WI (lid 1). De gemeente raad geeft hiermee uiting aan het gaan verrichten of continueren van arbeid boven, of liever gezegd naast activiteiten in het kader van de inburgering.
Artikel 18 inning van de eigen bijdrage
Dit artikel gaat over de eigen bijdrage die alle inburgeringsplichtigen met een inburgeringsaanbod van de gemeente conform artikel 23, tweede lid van de Wet inburgering moeten betalen. De raad kiest ervoor de eigen bijdrage pas aan het einde van het inburgeringstraject te innen. Als extra stimulans is besloten de eigen bijdrage te laten vervallen als de inburgeringsplichtige slaagt voor het inburgeringsexamen. De systematiek kan er toe leiden dat de inburgeringsplichtige aan het eind van het traject twee betalingen moet verrichten. Het betreft dan de betaling van de eigen bijdrage en de eventuele sanctie voor het niet behalen van het examen binnen de gestelde termijnen. In de praktijk zal deze situatie weinig voorkomen.
Artikel 19 hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
Bij het opleggen van een sanctie wordt rekening gehouden met artikel 38 van de Wet inburgering. Indien er geen enkele verwijtbaarheid is vast te stellen bij de betrokkene dan kan geen sanctie worden opgelegd. Elke sanctie dient verder afgestemd te zijn op de ernst van de overtreding en de mate waarop dit de overtreder kan worden verweten. Ook kan rekening gehouden worden met omstandigheden van de persoon. In de praktijk is gebleken dat deelnemers aan de Wet inburgering nieuwkomertrajecten en de oudkomerstrajecten zeer gemotiveerd waren en slechts een enkeling door buiten de persoon gelegen omstandigheden afgehaakt is. Er zijn dan bij deze trajecten ook geen sancties uitgedeeld. Mochten er sprake zijn van sanctiewaardige gedragingen in het kader van de inburgering, die ook op grond van de Wet werk en bijstand sanctiewaardig zijn (verlagen van de uitkering), dan wordt geen sanctie opgelegd in het kader van de Wet inburgering. Dit staat in artikel 37 van de Wetinburgering. Er kan namelijk niet tweemaal gesanctioneerd worden voor dezelfde gedraging. De hoogte van de sanctie in deze verordening is daarom afgeleid van de Wet Werk en Bijstand. De hoogte van de sanctie (een boete of een maatregel) is dan in grote lijnen hetzelfde voor alle inburgeraars. De Wet inburgering geeft in artikel 34 een maximum bedrag aan voor elke overtreding. De maximum bedragen worden in de meeste gevallen niet gehaald.
Artikel 20 verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding
Dit artikel regelt de verhoging van het boetetarief indien er sprake is van herhaling. De bestuurlijke boete mag op grond van artikel 34 van de wet niet hoger zijn dan:
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012. Hierbij is aansluiting gezocht met de datum van inwerkingtreding van een aantal voor de WWB van belang zijnde wetsvoorstellen, zoals het wetsvoorstel “Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden” (32 815).
Hoofdstuk 4 Inburgering van deze verordening intrekken per 1 januari 2013. Hierbij is aansluitging gezocht met de datum inwerkingtreding van een aantal voor Wet Inburgering van belang zijnde wetsvoorstellen, zoals het wetsvoorstel WI 2013.
Deze verordening vervangt de participatieverordening gemeente Houten.