Organisatie | Rijswijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag WWB 2012 |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag WWB 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Sociale Zaken |
Deze verordening vervangt de verordening Langdurigheidstoeslag 2009.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2012 | 13-10-2013 | Onbekend | 12-06-2012 Groot Rijswijk 21-06-2012 | 12-013 |
De gemeenteraad van Rijswijk, bijeen in openbare vergadering op 12 juni 2012 gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk d.d. , nr. 12.013
Gelet: - op de artikelen 8, eerste lid onderdeel d en 36 van de Wet werk en bijstand (WWB), - op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet;
Overwegende: dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen. BESLUIT: vast te stellen de
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1:1 – Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. De wet de Wet werk en bijstand
b. Referteperiode een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.
c. Peildatum de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd.
d. Inkomen het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet, voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.
Hoofdstuk 2. Recht op langdurigheidstoeslag
Artikel 2:2 – Hoogte van de langdurigheidstoeslag
Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
De in het eerste lid van dit artikel genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gezinsnorm per 1 januari van dat jaar en de gezinsnorm van het daar aan voorafgaande jaar De bedragen worden op hele euro’s naar boven afgerond.
Artikel 2:3 – Uitzicht op inkomensverbetering
Groepen waarvan gesteld kan worden dat er waarschijnlijk geen zicht is op inkomensverbetering zijn:
b. studenten die recent hun opleiding hebben beëindigd;
c. werkenden die bewust kiezen voor een deeltijdbaan maar wel potentieel hebben om hun inkomen te verbeteren;
d. belanghebbenden waarop een schuldregelingstraject (minnelijk of wettelijk) van toepassing is en daardoor maar kunnen beschikken over maximaal 100% van de bijstandsnorm
Hoofdstuk 3. Peildatum, ingangsdatum en aanvraagprocedure
Artikel 3:1 - Aanvragen vanaf 1 januari 2012
Met ingang van 1 januari 2012 is het wettelijk kader gewijzigd middels de toevoeging van lid 6 in artikel 36 WWB. Aanvragen die vanaf die datum worden ingediend moeten met toepassing van de nieuwe regeling worden afgehandeld.
Hoofdstuk 4. Bijzondere groepen
Artikel 4:1 - Personen in een inrichting
Personen die in een inrichting verblijven en daar hun woonplaats hebben, behoren ook tot de doelgroep van de langdurigheidstoeslag.
Gedetineerden kunnen niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag als zij op de peildatum gedetineerd zijn. Als de gedetineerde gehuwd is of daarmee gelijkgesteld kan aan de achterblijvende partner wel langdurigheidstoeslag worden toegekend, deze wordt dan als alleenstaande (ouder) aangemerkt.
TOELICHTING OP DE VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG
Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag.
Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag
en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig, laag inkomen, zoals die in artikel 36 lid 1 WWB worden gebruikt.
In deze verordening is gekozen voor invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen.
Artikel 1:1 – Begripsomschrijvingen
Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.
Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen.
De wetgever heeft de gemeenteraad opdracht gegeven om in de verordening regels te stellen met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’. De gemeenteraad is hierdoor bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB, doch wordt de wetstechnische imperfectie weggenomen.
De aard van het inkomen doet niet terzake, ook belanghebbenden met een laag inkomen uit arbeid kunnen voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking komen. Wel is van belang dat inkomsten pas in aanmerking genomen mogen worden als belanghebbende daarover “beschikt of redelijkerwijs kan beschikken”.
De referteperiode is gesteld op 36 maanden. Hiervoor is gekozen omdat gesteld kan worden dat een belanghebbende die 3 jaar op een minimuminkomen aangewezen is geweest over het algemeen niet veel reserveringsruimte meer over heeft.
Met betrekking tot de invulling van het begrip “laag inkomen” is de gemeenteraad gebonden aan een ondergrens en aan een bovengrens. De ondergrens van “laag” is de bijstandsnorm. De bovengrens bedraagt 110% van de toepasselijke bijstandsnorm (artikel 36 lid 6 WWB). Bij een inkomen hoger dan deze 110%, is geen sprake meer van een “laag” inkomen. In deze verordening is er voor gekozen aan te sluiten bij de ondergrens. Dit betekent dat het in aanmerking te nemen inkomen gedurende de referteperiode niet hoger mag zijn dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm. Er is voor gekozen aan te sluiten bij de ondergrens om te voorkomen dat er ongewenste armoedeval effecten optreden.
De vraag of het inkomen van een belanghebbende gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 100% van de toepasselijke bijstandsnorm, dient niet al te rigide te worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd (vergelijk CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a., LJN BE8918, en CRvB 15-02-2011, nr. 08/5141 WWB, LJN BP5532).
Bepaalde groepen zijn uitgesloten van het recht op de langdurigheidstoeslag. Het gaat hier om personen die in principe wel aan de voorwaarden zouden voldoen maar van wie gesteld kan worden dat een recht op de langdurigheidstoeslag niet overeen zou komen met de aard en doelstelling ervan.
Van studenten wordt per definitie gesteld dat zij perspectief op verbetering van hun inkomen hebben. Om te voorkomen dat degene met een baan met een minimuminkomen, die zijn positie middels avondstudie probeert te verbeteren, niet in aanmerking zou komen, is bepalend of de studerende in de referteperiode studiefinanciering heeft genoten. Studiefinanciering is immers alleen mogelijk bij een dagstudie en bij studenten beneden een bepaalde leeftijd. Als het gaat om gehuwden, of degenen die daarmee gelijk te stellen zijn, waarvan één van beide een uitkering op grond van de Wet op de Studiefinanciering heeft genoten in een periode waarin beiden niet als gehuwd zijn aan te merken, komt het recht de ander toe, voor zover aan de overige voorwaarden is voldaan.
Artikel 2:2 – Hoogte van de langdurigheidstoeslag
Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van per 1 januari van het voorafgaande jaar.
Artikel 2:3 – Uitzicht op inkomensverbetering
In de wet is gekozen voor het begrip "uitzicht op inkomensverbetering".De wetgever heeft hiermee beoogd met name studenten uit te sluiten van het recht op langdurigheidstoeslag. In de Rijswijkse verordening is expliciet opgenomen dat studenten niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag. Het feit dat het soms nog geruime tijd kan duren voordat er sprake is van een inkomensverbetering is niet van belang. Ook het gegeven dat er niet voor alle studenten inkomensverbetering zal optreden is niet van belang.
We spreken van studenten bij deelname aan onderwijs of beroepsopleiding waarbij aanspraak bestaat op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
Van een recente beëindiging van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding is sprake tot uiterlijk zes maanden na het tijdstip van beëindigen van de opleiding.
Daarnaast kan de langdurigheidstoeslag voor studenten in veel gevallen worden afgewezen omdat zij een te hoog inkomen hebben (gehad) om in aanmerking te komen voor de langdurigheidstoeslag.
Voor belanghebbenden in een schuldhulpverleningstraject geldt dat er na 3 jaar (na afloop van het traject) zicht is op inkomensverbetering.
Artikel 2:4 – De rol van de arbeidsverplichtingen
Het is mogelijk de langdurigheidstoeslag af te wijzen als er sprake is van het niet nakomen van de arbeidsverplichtingen. Het kan immers niet zo zijn dat de langdurigheidstoeslag wordt toegekend aan belanghebbenden die hun verplichtingen niet nakomen. Het uitgangspunt moet wel zijn dat de langdurigheidstoeslag alleen afgewezen kan worden als er een verband bestaat tussen het schenden van de arbeidsverplichting en daardoor een verspeeld uitzicht op inkomensverbetering.
Artikel 2:5 - Toekenning eens in de twaalf maanden
Per 12 maanden kan meerdere malen een langdurigheidstoeslag worden verstrekt indien die verstrekking betrekking heeft op een recht dat in voorgaande jaren is ontstaan maar pas later is aangevraagd (CRvB 22 juli 2008, LJN: BD8637).
Artikel 3:1 - Aanvragen vanaf 1 januari 2012
Aanvragen met een peildatum vanaf 1 januari 2012 moeten aan de nieuwe criteria worden getoetst, met een peildatum tussen 1 januari 2012 tot 1 juli 2012. Aanvragen met een peildatum voor 1 januari 2012 moeten nog aan de oude criteria worden getoetst.
De peil- en ingangsdatum zijn de data waarop exact de referteperiode is verstreken. Omstandigheden die zich na de peildatum hebben voorgedaan zijn niet van belang. Wanneer belanghebbende op het moment van de aanvraag niet aan de voorwaarden voldoet, maar daarvoor wel, dan bestaat recht op langdurigheidstoeslag. (CRvB 4 juli 2006, LJN: AY0269) De langdurigheidstoeslag wordt op aanvraag verstrekt en ambtshalve toekenning is niet toegestaan.
Artikel 3:3 - Aanvraag over voorgaande jaren
Het recht op langdurigheidstoeslag blijft bestaan als er geen aanvraag wordt gedaan, er is geen verjaringstermijn. In het bestuursrecht mag echter wel van een belanghebbende in het algemeen verwacht worden dat hij zijn aanspraken jegens de overheid uiterlijk binnen 5 jaar te gelde maakt.
Artikel 3:4 – Onvoorziene gevallen
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting
Artikel 4:1 - Personen in een inrichting
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting
Uit jurisprudentie in het verleden is gebleken dat een belanghebbende die op de peildatum niet gedetineerd is maar dat tijdens de referteperiode wel was in aanmerking kan komen voor de langdurigheidstoeslag.
Artikel 4:3 – Beide partners moeten aan de voorwaarden voldoen
Indien belanghebbende een aanvraag doet maar de leefvorm op de peildatum een andere is, bijv. gehuwd dan dient ook de partner aan de voorwaarden te voldoen. Ondanks dat beide partners aan de voorwaarden moeten voldoen, kan voor de praktische uitvoering worden volstaan met het ondertekenen van de aanvraag alleen door belanghebbende.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 5:2 – Inwerkingtreding
De beoogde ingangsdatum van de aangepaste verordening Langdurigheidstoeslag was 1 januari 2012. Vanwege de zeer korte tijd tussen de bekendmaking van de wetswijziging en de ingangsdatum van de wetswijziging was dit echter niet haalbaar. De aangepaste verordening treedt daardoor per 1 juli (gelijktijdig met het aflopen van het overgangsrecht) in werking.
Ligt de peildatum vóór 1 januari 2012, dan geldt het recht van vóór 1 januari 2012. Ligt de peildatum op of ná 1 januari 2012, dan geldt het huidige recht. Het recht zoals dat gold op de peildatum is dus altijd bepalend.