Organisatie | Papendrecht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Havenreglement Papendrecht 2011 |
Citeertitel | Havenreglement Papendrecht 2011 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | nadere regels gebruik en beheer havens |
inclusief toelichting.
Havenbeheersverordening Papendrecht 2011, artikelen 2.1, 4.6 en 5.1
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-07-2011 | 01-07-2011 | 01-01-2020 | Nieuwe regeling | 31-05-2011 PN 06-07-2011 | college |
Paragraaf 2 Veiligheid en milieu in de haven
Artikel 2.1 Tankschepen met gevaarlijke stoffen in de haven
waarvan de schipper heeft zeker gesteld dat alle (overige) ruimten binnen de ladingzone inclusief de sloptanks, leeg zijn van brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius en de atmosfeer in deze tank(s) ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevat en waarvan de tanks gesloten zijn;
Artikel 2.4 Verrichten van werkzaamheden
het schip geen ligplaats heeft op of bij een scheepswerf of herstellingsinrichting waarvoor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is verleend en per scheepsbezoek aan de haven van Papendrecht de te verrichten werkzaamheden ten hoogste drie dagen in beslag nemen en er door de werkzaamheden geen gevaar, schade of hinder kan ontstaan, en:
indien de werkzaamheden plaatsvinden op een tankschip of aan of in een brandstoftank van een schip, er voor de reparatiewerkzaamheden door een erkend gasdeskundige als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling een Veiligheids- en Gezondheidsverklaring is afgegeven voor de uit te voeren werkzaamheden;
Artikel 2.6 Ontsmetten van schepen
Het is verboden met een schip, geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm, ligplaats te nemen of zich op een ligplaats te bevinden indien de lading is behandeld met gassen of stoffen die gassen afstaan met het doel de lading te ontsmetten, tenzij voor het schip een verklaring is afgegeven door een deskundige, erkend of aangewezen bij of krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, dat het schip en de lading voldoende vrij zijn van gassen of stoffen.
Artikel 2.11 Verbod gebruik hoofdmotor ex artikel 4.6 Havenbeheersverordening
Als gebieden waar het op grond van artikel 4.6 Havenbeheersverordening verboden is op een afgemeerd schip de hoofdmotor in werking te hebben, tenzij direct voor vertrek van het schip, worden aangewezen het gebied bedoeld in artikel 2.10, eerste lid.
§ 3 Zoneringsregeling schepen met gevaarlijke stoffen in verpakking of bulk
Artikel 3.3 Melding laden gevaarlijke of schadelijke stoffen in verpakte vorm
Het voornemen tot het laden van een gevaarlijke of schadelijke stof in verpakking, als bedoeld in artikel 10.07 van het Binnenvaartpolitiereglement in samenhang met de RCLZ, aan boord van een zeeschip wordt overeenkomstig de RCLZ ten minste drie uur voorafgaande aan het laden aan de havenmeester gemeld.
§ 5 Het in ontvangst nemen van scheepsafvalstoffen
Artikel 5.1 Schoonmaakschepen en inzamelvaartuigen
Aan boord van een schoonmaakschip of een inzamelvaartuig genomen vloeibare, vaste of verpakte scheepsafvalstoffen worden vermeld op een daartoe strekkend stoffenregistratieformulier waarvan een model is opgenomen in een bijlage van de vergunning als bedoeld in artikel 10.48 van de Wet milieubeheer voor het inzamelen van scheepsafvalstoffen.
De exploitant van het schoonmaakschip of inzamelvaartuig zorgt dat de ingevulde en ondertekende formulieren, bedoeld in het zevende, uiterlijk acht dagen na afloop van de kalendermaand waarin de ontvangst of ontstaan van de afvalstoffen heeft plaatsgevonden in het bezit zijn van de havenmeester en bewaart de exploitant de afschriften van de volledig ingevulde en ondertekende formulieren ten minste zes maanden aan boord van het schoonmaakschip.
Artikel 5.4 Aanwijzing van bedrijven met ontvangstvoorzieningen
Het is verboden zonder aanwijzing van het college scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen in ontvangst te nemen die rechtstreeks afkomstig zijn van zeeschepen die het toepassingsgebied, bedoeld in artikel 1.2 van de Havenbeheersverordening, aandoen om te laden, te lossen, te bunkeren of voor reparatiedoeleinden.
Artikel 7.1 Aanwijzing havenmeester
Het hoofd van de divisie havenmeester van Havenbedrijf Rotterdam N.V. wordt aangewezen als havenmeester ex artikel 2.1 van de Havenbeheersverordening voor de wateren van het Beheersgebied in de gemeente Papendrecht, als aangegeven in de samenwerkingsregeling van de gemeente Dordrecht en het Havenbedrijf Rotterdam N.V., in casu artikel 1 van het Hoofdlijnendocument, als nader omschreven in de bijbehorende Bijlagen;
bijlage II, tekening Dordrecht, regionaal nautisch beheer no 2 (mei 2011), voor zover het gaat om die havens die in de gemeente Papendrecht liggen.
Bijlagen Havenreglement Papendrecht 2011
Bijlage II: tekening Dordrecht, regionaal nautisch beheer no 1 (oktober 2009), voor zover het gaat om die havens die in de gemeente Papendrecht liggen.
Toelichting bij het Havenreglement Papendrecht 2011
Het Havenreglement Papendrecht 2011 (verder Havenreglement) vindt zijn (wettelijke) basis in de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011. Voor een uitgebreide toelichting over de achtergronden van het Havenreglement wordt verwezen naar de toelichting bij de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011 (verder Havenbeheersverordening).
Voorts is in plaats van opname in de bijlagen, door een verwijzing in de regeling naar de internationaal gebruikte en in de scheepvaartwereld wel bekende schip-wal veiligheidscontrolestaat van OCIMF (Oil Compagnies International Marine Forum), een zeer omvangrijke bijlage buiten de regeling gebleven. Het gebruik van deze OCIMF veiligheidscontrolestaat is wel voorgeschreven. De Staatsdrukkerij voorziet in druk en distributie van deze veiligheidscontrolestaat.
Zoals aangegeven wordt de juridische basis van het Havenreglement gevormd door de artikelen 4.6 en 5.1 van de Havenbeheersverordening op grond waarvan de gemeenteraad ons college van burgemeester en wethouders van de gemeente Papendrecht (hierna: college) de bevoegdheid gedelegeerd heeft om een nadere invulling te geven van de in die artikelen bedoelde normen. De bevoegdheden die voortvloeien uit dit reglement worden vervolgens gemandateerd aan de Havenmeester van Papendrecht, die op grond van artikel 2.1 van de Havenbeheersverordening, door ons college is aangewezen.
De bepalingen in het Havenreglement zijn aanvullend ten opzichte van hogere regelgeving zoals de Havenbeheersverordening en rijksregelgeving. Wat het laatstgenoemde betreft kunnen in het bijzonder worden genoemd het Binnenvaartpolitiereglement, de Regeling communicatie en loodsaanvragen zeevaart, de Regeling vervoer van gevaarlijke stoffen door zeeschepen, de Wet voorkoming verontreiniging door schepen en de Wet milieubeheer.
Het Havenreglement is van toepassing binnen het gebied dat staat omschreven in artikel 1.2 van de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011. Dit is alleen anders indien expliciet aangegeven is dat het van toepassing is op een beperkter of ruimer gebied.
In dit deel van de toelichting wordt, voor zover noodzakelijk, per artikel een nadere toelichting gegeven.
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In dit artikel zijn de omschrijvingen neergelegd van de begrippen die in het Havenreglement worden gehanteerd. Naast deze begrippen gelden de begripsomschrijvingen van artikel 1.1 van de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011.
De meeste begripsomschrijvingen spreken voor zich, hieronder zijn enkele bijzondere toegelicht.
Ook brandstofolie van binnenvaartschepen valt onder het toepassingsbereik.
In deze definitie wordt alleen nog naar de Wet voorkoming verontreiniging door schepen verwezen. In deze wet worden alle schadelijke stoffen aangewezen. Om die reden behoeft het college – zoals voorheen het geval was – deze stoffen niet nader aan te wijzen.
Artikel 2.1 Tankschepen met gevaarlijke stoffen in de haven
Artikel 2.1 regelt onder welke voorwaarden tankschepen met gevaarlijke stoffen in de haven mogen liggen, waarbij wordt opgemerkt dat onder het in dit artikel gebruikte begrip ladingresidu mede gasvormige ladingrestanten dient te worden verstaan.
Tankschepen (zowel zeetankschepen als binnentankschepen) kunnen grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen (waaronder ook gasvormige ladingsresiduen worden verstaan) aan boord hebben en kunnen om die reden ook grote risico’s met zich meebrengen. In principe kunnen deze schepen alleen ligplaats nemen in zogenaamde petroleumhavens. Deze petroleumhavens zijn bijv. in de havens van Dordrecht en Rotterdam beschikbaar. Op dit uitgangspunt is een aantal in dit artikel opgesomde uitzonderingen mogelijk.
Het betreft in de eerste plaats een binnentankschip dat ongevaarlijke stoffen, brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, kaliumhydroxide, natriumhydroxide of fosforzuur aan boord heeft. Tevens dient de schipper zeker te hebben gesteld dat alle overige ruimten binnen de ladingzone met inbegrip van de sloptanks leeg zijn van brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius en waarvan de atmosfeer in deze ruimten ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20 % van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevatten en waarvan de ruimten gesloten zijn.
De schipper dient op grond van artikel 2.6 zich tevens gemeld te hebben aan de Havenmeester.
Voorts betreft het een zeetankschip dat geladen of leeg is van ongevaarlijke stoffen, brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, kaliumhydroxide, natriumhydroxide, fosforzuur of brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius, waarbij tevens voorwaarde is dat deze tanks ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevatten en die niet aan de scheepshuid grenzen en:
Deze laatste criteria werden voorheen in de ontheffingen opgenomen. Door deze nu in het artikel op te nemen, neemt het aantal gevraagde ontheffingen aanzienlijk af.
Voor deze schepen geldt ook de meldplicht bedoeld in artikel 2.2. Voorafgaand aan het innemen van ligplaats dient het melden te geschieden, zodat bekend is dat er zich een tankschip in de haven bevindt en onder welke omstandigheden, zodat daarop middels toezicht kan worden geanticipeerd. Indien een tankschip niet aan de criteria voldoet van dit artikel, dan is ligplaats nemen verboden tenzij op grond van het derde lid ontheffing is verkregen.
Onderdeel c stelt regels aangaande een combinatietankschip. Een
combinatietankschip is gebouwd om afwisselend vloeibare of droge lading te vervoeren, en kunnen er zich tengevolge van dit afwisselend vervoer brandbare ladingresiduen in de sloptanks bevinden. Indien het combinatietankschip geladen is of wordt met losgestorte bulklading in vaste vorm, zal het schip in de haven afmeren. Indien het combinatietankschip voldoet aan de criteria van dit artikel, kan na een melding als bedoeld in artikel 2.3 zonder meer worden afgemeerd in de haven. Indien het schip niet voldoet aan de gestelde criteria van dit artikel, is ligplaats nemen in beginsel verboden en kan het schip een ontheffing aanvragen.
In verband met internationale verplichtingen ten aanzien van de dubbelwandigheid van de scheepsromp van combinatietankschepen is nagenoeg de hele wereld-combinatietankervloot niet meer geschikt voor het vervoer van aardolie. Deze schepen worden gesloopt of vervoeren nog uitsluitend droge bulk lading. Bij werfbeurten worden meer en meer de olierestanten verwijderd en nemen de veiligheidsrisico's voor deze schepen af. De hele regeling aangaande combinatietankschepen is hierop aangepast en vereenvoudigd. Een melding als bedoeld in artikel 2.3 in samenhang met het gestelde in dit artikel en de handhaving van de regeling biedt voldoende garantie voor de havenveiligheid.
Ten slotte betreft het tankschepen voorzien van een schoonmaakcertificaat of indien kortstondig ligplaats wordt genomen op een daartoe aangewezen autoafzetplaats voor het aan of van boord zetten van de auto, te bunkeren bij een bunkerschip of indien het een ligplaats betreft die is aangeduid met een verkeersteken als ligplaats voor schepen met gevaarlijke stoffen, is het verbod tot het nemen van ligplaats in de haven niet van toepassing.
Artikel 2.2 Melding ligplaats tankschip in de haven
Dit artikel regelt de meldplicht voor een tankschip dat voornemens is om ligplaats te nemen in de haven en dat voldoet aan het gestelde in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, onder 2, en onderdeel b. Het betreft hier een elektronische melding via een Electronic Data Interchange (EDI). De meldingen worden verricht via Port Infolink.
Naast de elektronische mag een binnentankschip (welke valt onder artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, onder 2) een melding ook doorgeven per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail op telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail cmh@portofrotterdam.com .
Artikel 2.3 Melding combinatietankschip
Deze meldverplichting is een aanvulling op de melding op grond van de Regeling communicatie en loodsaanvragen zeevaart (RCLZ) voor een combinatietankschip die losgestorte bulklading in vaste vorm lost of daarmee geladen wordt.
De melding omvat de eventuele aanwezigheid van brandbare vloeistoffen of restanten daarvan van voorgaande ladingen, de stuwage en het zuurstofpercentage van de geïnertiseerde tankatmosfeer boven de brandbare ladingrestanten.
Aan de hand van deze melding kan getoetst worden of het combinatietankschip voldoet aan het gestelde in artikel 2.1, eerste lid, onder c. Voldoet het combinatietankschip hier aan, dan kan het ter ladingbehandeling in de haven afmeren.
De melding vindt plaats per fax op faxnummer 010 – 252 1600 of per e-mail op cmh@portofrotterdam.com .
Artikel 2.4 Verrichten van werkzaamheden
Artikel 2.4 geeft regels over het verrichten van werkzaamheden aan schepen. Hieronder vallen ook werkzaamheden die buitenboord of onderwater aan het schip plaatsvinden.
Grote reparaties aan schepen vinden doorgaans plaats op of aan een werf of in een dok. Kleine reparaties worden echter vaak aan boord verricht door de eigen bemanning of door buitenstaanders. Het verrichten van reparaties kan onder bepaalde omstandigheden gevaren met zich meebrengen. Het verbod richt zich niet alleen op de kapitein of de schipper, maar tevens op alle andere personen, door de toevoeging van de zinsnede “een ieder”. Zie voor een toelichting hierop tevens de toelichting op artikel 1.10 van de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011.
Teneinde te voorkomen dat een kleine scheepsreparatie buiten een werf of herstellingsinrichting tot een reparatie van grote omvang, met inherente veiligheidsrisico's en grote tijdsduur uitgroeit, is in het eerste lid onder b, opgenomen dat de reparatieduur ten hoogste drie dagen mag duren. In het eerste lid onder b, zijn tevens de beperkingen en voorschriften opgenomen uit de thans bestaande ontheffing terzake, zodat deze ontheffing (en aanvraag) kan vervallen, voor zover de drie dagen niet wordt overschreden en wordt voldaan aan de in het artikel gestelde criteria.
Het eerste lid is ook van toepassing ten aanzien van de bedrijfsgereedheid van het schip. Werkzaamheden aan bijvoorbeeld de voortstuwingsinstallatie mogen niet leiden tot het belemmeren van de bedrijfsgereedheid voor een periode van meer dan drie dagen.
Indien de werkzaamheden langer dan drie dagen in beslag nemen, kan ontheffing worden aangevraagd op grond van het tweede lid.
Artikel 2.5 Melding verrichten van werkzaamheden
Dit artikel regelt een meldplicht voor een schip dat voornemens is om scheepsreparatie-werkzaamheden uit te voeren buiten een werf of herstellingsinrichting. Reparaties aan schepen bij een werf of herstellingsinrichting vallen, met uitzondering van het ligplaats nemen, buiten de werking van het Havenreglement.
Deze meldplicht is ter vervanging van een ontheffingenstelsel, voor zover de scheepsreparatie ten hoogste drie dagen duurt. Indien uit de melding blijkt dat de reparatie meer dan drie dagen duurt, kan de Havenmeester op grond van het tweede lid van artikel 2.4 ontheffing verlenen.
De melding voor het verrichten van werkzaamheden geschiedt via een Electronic Data Interchange (EDI). Deze meldingen worden verricht via Port Infolink.
Bij het verrichten van werkzaamheden buitenboord of onder een schip kan de melding per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail geschieden via telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail cmh@portofrotterdam.com .
Artikel 2.6 Ontsmetten van schepen
Artikel 2.6 regelt het ontsmetten van schepen. Het in het eerste lid opgenomen verbod is beperkt tot het nemen van ligplaats. Tijdens het gassen van ruimten aan boord van een schip kunnen risico's ontstaan voor het havengebied. In verband met de veiligheid van deze omgeving, is het noodzakelijk dat de havenmeester instemt met het nemen van ligplaats door een schip en met het op die bepaalde plaats verrichten van ontsmettingsactiviteiten in de haven.
In het tweede lid is het begrip “zeeschip” gewijzigd in “schip”, als gevolg waarvan de bepaling tevens van toepassing is op binnenschepen. Hierdoor wordt de bepaling in overeenstemming gebracht met de bestaande praktijk. De redactie van het tweede lid houdt tevens rekening met schepen die in het buitenland zijn beladen met aldaar (in de silo) aan de wal ontsmette lading, die in de haven wordt gelost. Deze lading kan vanzelfsprekend eveneens bepaalde risico’s met zich meebrengen. Voorts is het tweede lid beperkt tot schepen, geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm. Hierdoor worden alle containerschepen van de toepassing uitgesloten. Deze schepen hebben containers als lading onder gas aan boord en zouden dus allemaal een ontheffing dienen te krijgen, hetgeen niet wenselijk is. Het onder gas staan van te vervoeren containers is in de IMDG-Code geregeld, inclusief de labeling. Het onder gas zetten van containers geschiedt binnen een inrichting en valt onder de vergunningplicht uit de Wet milieubeheer.
In het derde lid is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
Artikel 2.7 Deugdelijk afmeren
Het eerste lid van artikel 2.7 bepaalt dat het verboden is te laden of te lossen, tenzij het schip op deugdelijke wijze is afgemeerd. Door de formulering "het is een ieder verboden" richt de norm zich op een ieder. Door deze formulering kan ook degene die het schip laadt of lost vanaf de wal gehouden worden aan de verplichting om het schip eerst deugdelijk af te (laten) meren.
In de praktijk komt het regelmatig voor dat een schip slechts op een spring is afgemeerd en men vervolgens overgaat tot lossen of laden. Hierdoor bestaat het gevaar dat lading in het oppervlaktewater wordt gemorst of materiële schade aan schip of haveninfrastructuur ontstaat. Door het opnemen van de verplichting op deugdelijke wijze af te meren, kan hiertegen worden opgetreden. Het schip moet zodanig zijn afgemeerd dat het geen voor- of achterwaartse verplaatsing kan ondergaan, met dien verstande dat enige beweging als gevolg van golfslag of winddruk onvermijdelijk is en schade, anders dan door toedoen van menselijk handelen wordt voorkomen.
Tengevolge van veranderingen in de atmosfeer worden schepen, ook in de haven, vaker geconfronteerd met zware stormen en extreme weersomstandigheden. In het tweede lid, onder a, wordt voor zeeschepen met een lengte van meer dan 120 meter voorgeschreven dat een sleeptros op het voordek gebruiksklaar dient te liggen. Dit is van belang voor een losgebroken schip dat door aangesnelde sleepboten, middels de sleeptros, kan worden aangepakt en voor verder driften kan worden behoed. Teneinde het losbreken zo veel mogelijk te voorkomen, zijn onder b en c kwaliteitseisen opgenomen waaraan een afgemeerd schip dient te voldoen. Deze eisen zijn een kopie van de Guidlines on Mooring van OCIMF (Oil Compagnies International Marine Forum).
Indien een zeeschip afmeert in een boeienspan dient, voor zover de plaatselijke omstandigheden dit toelaten, het zeeschip af te meren met de boeg in de heersende windrichting en wordt ten minste één anker gepresenteerd.
Artikel 2.8 Gebruik van ankers
In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals, bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van ankers zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is uitgangspunt in de haven dat het verboden is van een anker gebruik te maken. Daarnaast is het in verband met de orde in de haven niet acceptabel dat willekeurig ten anker wordt gegaan.
Het gebruikmaken van een anker is, op grond van onderdeel a van het eerste lid, wel toegestaan indien ligplaats wordt genomen in een boeienspan of op een palenligplaats. Vanzelfsprekend mag het anker niet in de nabijheid van een boei of een paal worden neergelaten aangezien het anker de boei of paal zou kunnen beschadigen.
Tevens is het gebruik van een anker toegestaan indien dit geschiedt door een drijvende kraan en zeker is gesteld dat gebruik van een anker geen schade toebrengt aan de onderwaterbodem aangebrachte leidingen, kabels, duikers of oever- of kadeverdedigingswerken.
Indien een drijvende kraan zijn anker wil gebruiken, dient dit gemeld te worden aan de havenmeester. De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail plaatsvinden op telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail cmh@portofrotterdam.com .
Tot slot kan het college op grond van het vierde lid ontheffing of vrijstelling verlenen van het verbod om een anker te gebruiken.
Artikel 2.9 Gebruik van spudpalen
In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals, bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van spudpalen zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is uitgangspunt in de haven dat het verboden is van spudpalen gebruik te maken. Daarnaast is het in verband met de orde in de haven niet acceptabel dat willekeurig een schip zijn spudpalen gebruikt.
Het verbod geldt niet indien dit geschiedt in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 3.1 van de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011.
Tot slot kan het college op grond van het tweede lid ontheffing of vrijstelling verlenen van het verbod om spudpalen te gebruiken.
Artikel 2.10 Gebruik generatoren door binnenschepen
Het is verboden om in een door het college aan te wijzen gebied aan boord van een binnenschip een generator te gebruiken. Het college kan van dit verbod ontheffing of vrijstelling verlenen. In het kader van het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de (lokale) luchtkwaliteit worden in de haven bij de openbare ligplaatsen voor de binnenvaart aansluitingen voor de afname van elektriciteit (ten behoeve van de binnenvaart) gerealiseerd. Op het moment dat het op een ligplaats dermate druk is met binnenschepen dat geen aansluitingen meer beschikbaar zijn (bijvoorbeeld tijdens kerst of andere feestdagen), dan kunnen binnenschepen onverkort gebruik maken van hun scheepsgenerator om elektriciteit op te wekken. Dit geldt ook voor binnenschepen die voor hun elektriciteitsvoorziening meer stroom nodig hebben, dan de walstroomvoorziening kan leveren. Bij toegestaan gebruik van generatorsets is in het artikel wel een limiet verbonden aan het maximaal te produceren geluid versus aanwezige woningen en tijd.
Artikel 2.11 Verbod gebruik hoofdmotor ex artikel 4.6 Havenbeheersverordening
De basis voor dit artikel ligt in artikel 4.6 van de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011. Daarin is geregeld dat het college gebieden kan aanwijzen waar het verboden is de hoofdmotor van een afgemeerd schip in werking te hebben, tenzij direct voor vertrek van een schip. Het onnodig laten draaien van de hoofdmotor betekent een belasting van het milieu en het kan hinder voor omwonenden veroorzaken. In artikel 2.10 staan de door het college aangewezen gebieden genoemd waar een hoofdmotor niet mag worden gebruik als een schip is afgemeerd.
§ 3 Zoneringsregeling schepen met gevaarlijke stoffen in verpakking of bulk
Artikel 3.1 Verbod ligplaatsinname schip met gevaarlijke stoffen in verpakking
In de zoneringsregeling voor schepen geladen met gevaarlijke stoffen in verpakking is geregeld dat het verboden is met een schip dat geladen is met een in bijlage I genoemde gevaarlijke stof in verpakking ligplaats te nemen binnen een in bijlage I genoemde afstand van een woonconcentratie, tenzij gehandeld wordt in overeenstemming met de in Bijlage I opgenomen bepalingen. Bijlage I is een overzichtelijk schema. Uit dat overzicht blijkt duidelijk welke afstand tot een woonconcentratie bij het toekennen van een ligplaats in acht moet worden genomen indien een bepaalde hoeveelheid stoffen uit de IMDG-Code, aangegeven met unieke VN-nummers, zich in verpakte vorm aan boord van het schip bevindt. Zie verder de toelichting bij Bijlage I.
Artikel 3.2 Verbod ligplaatsinname tankschip met gevaarlijke stoffen in bulk
Toegevoegd is een artikel voor een zeetankschip, dat een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord heeft en die in de haven afmeert. Het innemen van een ligplaats door deze tankschepen kan risico inhouden voor de woonomgeving. Vandaar dat voor deze zeetankschepen een verbod is opgenomen om ligplaats te nemen binnen een afstand als aangegeven in Bijlage I, die geldt voor zone A en zone B. Er is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen voor die gevallen waarin het innemen van ligplaats verantwoord wordt geacht.
Artikel 3.3 Melding laden gevaarlijke of schadelijke stoffen in verpakte vorm
In artikel 10.07 van het Binnenvaartpolitiereglement is de verplichting opgenomen om vóór vertrek van een zeeschip dat in dat artikel genoemde schadelijke of gevaarlijke stoffen in verpakking vervoert, bepaalde gegevens te melden aan de bevoegde autoriteit van de betreffende haven. In de Regeling communicatie en loodsaanvragen zeevaart is neergelegd welke gegevens gemeld moeten worden en aan wie gemeld moet worden. In artikel 3.3 is de aanvullende verplichting opgenomen om ten minste drie uur voor aanvang ook melding te maken van het voornemen tot het laden van bovengenoemde stoffen. Met deze kennis kan rekening worden gehouden met het toewijzen van ligplaatsen in de nabijheid van het zeeschip dat geladen wordt met de genoemde stoffen in verpakte vorm. Ook is de melding van belang voor de toepassing van de zogeheten zoneringsregeling (zie ook toelichting bij artikel 3.1).
De melding vindt elektronisch plaats via een Electronic Data Interchange (EDI) en wordt verricht via Port Infolink.
§ 4 Regeling bunkercontrolelijst
Artikel 4.1 Bunkercontrolelijst
Dit artikel heeft betrekking op het bunkeren van zeeschepen en is een bepaling van beperkte omvang. De in het artikel genoemde bunkercontrolelijst is te vinden in het ISGOTT.
Artikel 4.2 Melding bunkeren of overpompen van brandstofolie
De meldverplichting aangaande het bunkeren van zeeschepen is uitgebreid met een meldplicht in verband met het terugpompen van bunkerolie van het zeeschip naar de bunkerlichter. Bunkeren of terugpompen leveren een soortgelijk risico op. Tevens is een meldverplichting opgenomen met betrekking tot het onderling overpompen van bunkerolie tussen bunkerschepen. Er bestaat ook een mogelijkheid dat de havenmeester van de verplichtingen vrijstelling verleend.
In de praktijk kan het voorkomen dat meerdere bunkerschepen tegelijkertijd een schip bevoorraden. In principe is dit niet bezwaarlijk. Echter hierdoor mag geen gevaar of hinder ontstaan voor de overige scheepvaart. Indien bijvoorbeeld twee bunkerschepen naast elkaar liggen op een plaats waar dit de scheepvaart hinder oplevert, kan de havenmeester een bunkerschip een aanwijzing op grond van artikel 6.1 Havenbeheersverordening Papendrecht 2011 geven om (tijdelijk) elders te gaan liggen om hinder te voorkomen.
De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail geschieden via telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail cmh@portofrotterdam.com .
§ 5 Het in ontvangst nemen van scheepsafvalstoffen
Op een schoonmaakschip zijn verschillende wettelijke regimes van toepassing. Het schip moet in het bezit zijn van een vergunning op grond van de Wet milieubeheer of zijn opgenomen in de vergunning van de walinrichting. Het gebruik dient te voldoen aan de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (hierna: Wvvs). Zoals eerder vermeld is het regime van het Havenreglement aanvullend van aard. De verhouding van artikel 5.1 van dit reglement ten opzichte van de genoemde wetten is als volgt.
Het begrip schadelijke en gevaarlijke stoffen in de zin van de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011 en dit reglement wijkt af van de begrippen in de Wet milieubeheer. De regels in en op grond van de Wet milieubeheer op het gebied van het schoonmaken van schepen hebben betrekking op ‘scheepsafvalstoffen’ en ‘bedrijfsafvalstoffen’. Dit reglement sluit met het begrip ‘schadelijke stoffen’ aan bij de Wvvs en met het begrip ‘gevaarlijke stoffen’ in de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011 wordt bedoeld de stoffen die staan vermeld in de IMDG-Code, de Bulk Chemical Code en het ADN. Daarnaast hanteert de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011 het begrip ‘scheepsafval’ dat een brede omschrijving kent van al het afval afkomstig van een schip (bijv. ook alle vaste materialen).
De begripsomschrijvingen van de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011 en dit reglement omvatten dan ook meer stoffen dan de stoffen genoemd in de Wet milieubeheer. De ontvangst van scheepsafvalstoffen (waaronder gevaarlijke afvalstoffen die vrijkomen bij schoonmaakwerkzaamheden) is door middel van een vergunningensysteem afdoende geregeld in het op de Wet milieubeheer gebaseerde Besluit inzamelen afvalstoffen. De voorschriften van artikel 5.1 van dit reglement zijn aanvullend van aard en hebben betrekking op de schoonmaakschepen. In dit artikel wordt het overkoepelende begrip ‘afvalstoffen’ gebruikt waarmee alle afvalstoffen aan boord van een schoon te maken schip worden bedoeld. De definitie van dit begrip is opgenomen in artikel 1.1 van dit Havenreglement.
Het eerste lid van artikel 5.1 bevat de verplichting voor schoonmaakschepen om alle afvalstoffen die ontstaan bij het schoonmaken aan boord te nemen. Voor de ontdoener geldt op grond van de Wet milieubeheer de plicht om scheepsafvalstoffen af te geven aan een instantie die daarvoor een vergunning heeft. Het is wenselijk om een verplichting voor de schoonmaker op te nemen om alle aanwezige soorten afvalstoffen mee te nemen. Op die manier kan goed toezicht gehouden worden op de afvalstromen binnen de Rotterdamse haven.
Schoonmaakschepen mogen op grond van het tweede lid uitsluitend afvalstoffen aan boord hebben. Deze verplichting is opgenomen om te voorkomen dat schoonmaakschepen naast afvalstoffen ook lading aan boord vervoeren.
De voorschriften in het derde en vierde lid hebben betrekking op water dat door het schoonmaakschip opnieuw wordt gebruikt voor het schoonmaken van ladingruimen die leeg zijn van laatstelijk vervoerde droge lading. Deze bepalingen dienen ter versterking van het regime van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Wanneer de schoonmaakschepen voorzien zijn van voorraadtanks en doelmatige filterinstallaties wordt een eventuele prikkel om dit water te lozen op het oppervlaktewater weggenomen.
Op het zogeheten S-formulier (artikel 6, tweede lid, van de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen), waarop de ontvangst van afvalstoffen wordt aangegeven, moeten ook de afvalstoffen, ontstaan uit schoonmaakwerkzaamheden, worden genoteerd. Een afschrift van het ondertekende S-formulier met daarop aangegeven de ingenomen hoeveelheden afvalstoffen moet worden afgegeven aan het schoongemaakte schip. Vervolgens moet de exploitant van het schoonmaakschip periodiek een afschrift van het zogeheten stoffenregistratieformulier (waarop een overzicht staat van de op de verschillende S-formulieren genoteerde hoeveelheden ingezamelde afvalstoffen) aan de Havenmeester doen toekomen. Op deze wijze houdt de Havenmeester een goed overzicht van alle afvalstromen binnen de haven.
Artikel 5.2 Melding schoonmaken door schoonmaakschepen
Voor aanvang van het schoonmaken dienen aan de Havenmeester via telefoon, marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, fax of e-mail de volgende gegevens te worden gemeld:
De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail geschieden via telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 en e-mail cmh@portofrotterdam.com .
Artikel 5.3 Melding van afgifte scheepsafvalstoffen
In dit artikel is een meldplicht opgenomen betreffende de afgifte van scheepsafvalstoffen. De kapitein van een zeeschip, dat een schadelijke stof aan boord heeft, zorgt er voor dat zijn voornemen tot afgifte van die stof ten minste 24 uur van tevoren aan de havenmeester wordt gemeld.
Aangezien de kapitein daarbij tevens het bedrijf moet vermelden aan wie de schadelijke stoffen worden afgegeven, zal eerst overeenstemming met dit bedrijf moeten zijn bereikt over de ontvangst van die stoffen. De termijn van 24 uur is in overeenstemming met de meldingstermijn van gevaarlijke stoffen en is ook de gebruikelijke termijn voor de melding van aankomst van het zeeschip. De termijn van 24 uur is niet verplicht voor de afgifte van niet afgiftplichtige stoffen.
De melding dient elektronisch te geschieden via een Electronic Data Interchange (EDI). De meldingen worden verricht via Port Infolink.
Artikel 5.4 Aanwijzing van bedrijven met ontvangstvoorzieningen
Nederland heeft op 2 juli 1983 het (gewijzigde) Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen geratificeerd. Dit zogenaamde Marpol-Verdrag heeft tot doel verontreiniging van de zee (en van de kusten) tengevolge van het lozen van schadelijke afvalstoffen van schepen te voorkomen.
Het betreft afvalstoffen, afkomstig uit de normale bedrijfsvoering aan boord, zoals olierestanten en oliehoudende mengsels, schadelijke vloeibare chemicaliën, gevaarlijke en voor het milieu schadelijke stoffen in verpakte vorm, sanitair afval en vuilnis. Het Marpol-Verdrag is geïmplementeerd in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs).
Op basis van het onderhavige artikel kunnen bedrijven worden aangewezen als bedrijf met ontvangstvoorzieningen, zodat kan worden voldaan aan de wettelijke verplichting, bedoeld in de Wvvs, om zorg te dragen voor voldoende voorzieningen, geschikt voor het in ontvangst nemen van restanten van schadelijke stoffen, afkomstig van zeeschepen, zonder aan deze schepen onnodig oponthoud te veroorzaken. Daarbij kunnen drie groepen van bedrijven worden onderscheiden: de overslagterminals en scheepsreparatiewerven, de bedrijven met een vaste inrichting aan de wal om de aangeboden schadelijke stoffen te ontvangen en eventueel te bewerken, te verwerken of te vernietigen en ten slotte de (transport)bedrijven die de afvalstoffen uitsluitend inzamelen met mobiele voorzieningen (lichters, voertuigen).
Een overslagterminal of scheepsreparatiewerf, die is aangewezen voor het in ontvangst nemen van afvalstoffen, mag slechts afvalstoffen accepteren die afkomstig zijn van zeeschepen, die bij het bedrijf worden geladen, gelost of gerepareerd. Ter voorkoming van een te grote belasting van de zuiveringsinstallaties van deze bedrijven mogen zij, op basis van hun lozingsvergunningen, slechts afvalstoffen, die bij het laden, lossen of repareren van zeeschepen zijn ontstaan, in ontvangst nemen. Het spreekt voor zich dat bedrijven, die het in ontvangst nemen, bewerken, verwerken en vernietigen van afvalstoffen als hoofdbedrijf uitoefenen, door de aanwijzing ook verplicht zijn om alle aangewezen schadelijke afvalstoffen te accepteren. Transportbedrijven, zonder een vaste inrichting aan de wal voor het bewaren, bewerken of verwerken van afvalstoffen komen ook voor aanwijzing in aanmerking, mits zij ingevolge de milieuwetgeving gerechtigd zijn gevaarlijke afvalstoffen in te zamelen of te bewaren. Deze bedrijven worden door de aanwijzing verplicht tot aflevering van de ingezamelde scheepsafvalstoffen aan een bedrijf dat op basis van de milieuwetgeving bevoegd is die stoffen te bewerken, verwerken of vernietigen.
Artikel 5.5 Aanvraag van een aanwijzing
Tot op heden wordt aan de aanvrager van een aanwijzing van een bedrijf met ontvangstvoorzieningen een formulier gezonden waarop is vermeld welke gegevens in ieder geval bij de aanvraag dienen te worden overgelegd. De gegevens komen overeen met de inhoud van het genoemde formulier.
Deels betreft het het overleggen van gegevens, zoals een milieuvergunning of een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel. Deels dient de aanvrager bepaalde zaken aannemelijk te maken, zoals de bestemming van de ontvangen schadelijke stoffen.
§ 6 Het vast- en losmaken van schepen
Artikel 6.1 Uitoefenen van beroep bootman
Het is verboden zonder vergunning van het college het beroep van bootman uit te oefen.
Op grond van artikel 2.1 van de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011 wijst het college van burgemeester en wethouders de havenmeester van Rotterdam aan. Op grond van dit artikel wordt het hoofd van de divisie havenmeester van Havenbedrijf Rotterdam N.V. aangewezen als havenmeester voor de wateren in de gemeente Papendrecht die in beheer zijn (ook regionaal nautisch beheer) bij het Havenbedrijf Rotterdam N.V.
Artikel 8.1 Vergunning woonschepen
Het is verboden zonder vergunning met een woonschip ligplaats te nemen in de haven.
§ 9 Overgangs- en slotbepalingen
Dit artikel regelt dat het Havenreglement in werking treedt op het moment dat de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011 in werking treedt.
Dit artikel regelt de citeertitel, te weten Havenreglement Papendrecht 2011, afgekort HrP 2011.
In deze bijlage is een schema opgenomen waaruit kan worden afgeleid welke afstand tot een woonconcentratie in acht moet worden genomen wanneer een schip met een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stoffen in verpakking aan boord ligplaats wil nemen in de haven. De gevaarlijke stoffen zijn aangeduid met de internationale codes op grond van de IMDG-Code van de IMO. Bij het toekennen van ligplaatsen door de Havenmeester wordt rekening gehouden met deze zogeheten zoneringsregeling.