Organisatie | Brummen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Subsidieverordening gemeente Brummen |
Citeertitel | Algemene Subsidieverordening gemeente Brummen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Subsidieregels Samenleving Brummen 2012
Nadere regels stimulering energiebesparende maatregelen huiseigenaren 2010-2013
Nadere regels subsidie voor monumenten 2010
Regeling Bekostiging VVE in de kinderopvang
Overgangsregeling peuterspeelgroep
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2012 | 20-12-2016 | nieuwe regeling | 24-05-2012 GemeenteThuis d.d. 15 juni 2012 | RB12.0024 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 3 Bevoegdheden van het college
Het college kan subsidies toekennen voor activiteiten welke passen in het technologiebeleid, het ruimtelijk economisch beleid, het beleid met betrekking tot het midden- en kleinbedrijf, het werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid, het arbeidsverhoudingenbeleid, het participatiebeleid, het reïntegratiebeleid, het beleid met betrekking tot gezondheidsbevordering, het Wmo-beleid, het veiligheidsbeleid, het verkeers- en vervoersbeleid, het lokaal onderwijsbeleid, het jeugdbeleid, het sport- en cultuurbeleid, het beleid ter stimulering van sociale cohesie, het emancipatiebeleid, het duurzaamheidsbeleid, het natuur- en landschapsbeleid, het beleid met betrekking tot (openlucht)recreatie en toerisme en het beleid met betrekking tot cultuurhistorie.
Tenminste eenmaal in de vijf jaren brengt het college per beleidsterrein een evaluatieverslag over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieverlening ter kennis aan de gemeenteraad.
De raad stelt het subsidieplafond per beleidsterrein jaarlijks vast bij de vaststelling van de programmabegroting, met uitzondering van de beleidsterreinen reïntegratie en duurzaamheid. Het college is bevoegd om binnen de kaders van de begroting van de gemeente een subsidieplafond voor deze beleidsterreinen vast te stellen.
In nadere regels kan het college bepalen dat subsidie verstrekt wordt aan een natuurlijke persoon, een groep van natuurlijke personen of een rechtspersoon zonder volledige rechtsbevoegdheid, indien dit uit de aard van de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd voortvloeit of deze activiteit een verstrekking van subsidie aan een natuurlijke persoon, een groep van natuurlijke personen of een rechtspersoon zonder volledige rechtsbevoegdheid bijzonder aangewezen maakt.
Hoofdstuk 2 Algemene bepalingen met betrekking tot aanvraag, subsidieverlening en –vaststelling
Artikel 8 Weigering subsidieverlening
De subsidieverlening kan naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Awb genoemde gevallen worden geweigerd indien gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat:
de doelstellingen, activiteiten, statuten of reglementen van de subsidieaanvrager danwel het beoogde gebruik van de subsidie discriminatie opleveren wegens ras, geloofsovertuiging, levensovertuiging, politieke gezindheid, geslacht, burgerlijke staat, leeftijd, seksuele geaardheid of op welke grond dan ook. Instellingen die activiteiten uitvoeren die specifiek op bepaalde door de gemeente erkende doelgroepen qua leeftijd en geslacht zijn gericht, is het wel toegestaan activiteiten te organiseren die gericht zijn op een of meer specifieke doelgroepen.
Hoofdstuk 3 Budget- en instandhoudingssubsidies
Artikel 11 Aanvraag budget- en instandhoudingssubsidie
Bij de aanvraag voor een budget- of een instandhoudingssubsidie worden door de aanvrager tenminste overgelegd:
een activiteitenplan voor het jaar c.q. de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft. Hierin zijn de aard, de omvang en intensiteit van de uit te voeren activiteiten, de doelgroepen waarop de activiteiten zijn gericht, het verwachte aantal deelnemers, de locatie(s) waar de activiteiten zullen plaatsvinden en de beoogde doelstelling(en) vermeld;
een gespecificeerde begroting van baten en lasten waarin een overzicht wordt gegeven van de voor (de) het boekja(a)r(en) geraamde inkomsten en uitgaven van de subsidieaanvrager, voor zover deze betrekking hebben op het uitvoeren van de in het activiteitenplan opgenomen activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd;
Hoofdstuk 6 Overige bepalingen, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 25 Wijzigingen in de Algemene wet bestuursrecht
Indien en voor zover er na de inwerkingtreding van deze verordening wijzigingen in de Algemene wet bestuursrecht plaatsvinden die consequenties hebben voor het bepaalde in deze verordening, gaan de gewijzigde bepalingen in de Wet voor hetgeen in de betreffende artikelen van deze verordening is bepaald.
Artikel 26 Onduidelijkheden in de verordening
Het college treft de nodige voorzieningen en/of neemt de nodige beslissingen in alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet of onduidelijk is.
Artikel 27 Overgangsbepalingen
De “Subsidieregels Samenleving Brummen 2012”, de “Nadere regels stimulering energiebesparende maatregelen huiseigenaren 2010-2013”, de “Nadere regels subsidie voor monumenten 2010”, de ”Regeling Bekostiging VVE in de kinderopvang” en de “Overgangsregeling peuterspeelgroep” berusten op artikel 2 van deze verordening.
Artikel 28 Ontheffing wegens bijzondere omstandigheden
Van de toepassing van de bepalingen in deze verordening kan door het college worden afgeweken indien strikte toepassing ervan wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zou zijn in verband met het met deze bepalingen te dienen doel.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING OP DE ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING GEMEENTE BRUMMEN
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft een wettelijk kader voor alle subsidies die het Rijk en de lagere overheden toekennen. De eis dat een subsidie in beginsel steeds een wettelijke grondslag heeft, staat hierbij centraal.
Voor de gemeente betekent dit dat toekenning van subsidies gebaseerd moet zijn op een verordening. Naast deze Algemene Subsidieverordening, verder te noemen: ASV, zal de uitwerking van het subsidiebeleid op bepaalde beleidsterreinen gestalte krijgen in nadere (subsidie)regels.
De besluiten van het college - gebaseerd op de verordening - staan open voor bezwaar en beroep, een en ander zoals is geregeld in de Awb. Een bezwaar bij c.q. beroep op de raad is derhalve niet aan de orde.
In de verordening zijn de aanbevelingen uit de evaluatie van het subsidiebeleid “naar eigen vermogen” van april 2009 meegenomen. De verordening heeft een gelaagde opbouw. Dat wil zeggen dat de algemene bepalingen die van toepassing zijn op alle subsidieaanvragen en subsidievormen, zoveel mogelijk in de eerste twee hoofdstukken staan. In de hoofdstukken die daarop volgen, worden specifieke bepalingen weergegeven die gelden voor de verschillende soorten subsidies. In de subsidieverordening wordt onderscheid gemaakt tussen 3 soorten subsidies.
Een subsidie op grond van vooraf afgesproken activiteiten en prestaties. Deze subsidie wordt toegekend aan rechtspersonen die personeel in dienst hebben dat door de gemeente wordt gesubsidieerd.
Een subsidievorm die uitsluitend is bedoeld voor rechtspersonen die naar het oordeel van het college zonder een substantieel subsidie zeer ernstig in hun voortbestaan worden bedreigd. Instandhouding van de activiteiten van deze rechtspersonen vindt de gemeente dermate belangrijk dat deze rechtspersonen bij de vaststelling van de nota ‘Naar eigen vermogen’ uitdrukkelijk als zodanig zijn aangewezen. Er moet naar het oordeel van het college sprake te zijn van een goed bestuur en beleid en een redelijke contributie/eigen bijdrage, alsmede van onvoorziene omstandigheden. Er kan door de gemeente een onafhankelijk deskundige worden ingeschakeld om de feitelijke situatie van de rechtspersoon in beeld te brengen en advies uit te brengen.
Het college kan eventueel voorwaarden stellen ten aanzien van de periode dat de subsidie wordt verstrekt en de inspanningen van de rechtspersoon om op termijn subsidie-onafhankelijk te worden.
Een subsidievorm die is ingesteld om de totstandkoming van incidentele of tijdelijke activiteiten te stimuleren.
Hoofdstuk 1 algemene bepalingen
Artikel 2 Reikwijdte verordening
De algemene subsidieverordening is in beginsel van toepassing op alle door de gemeente te verlenen subsidies voor activiteiten die door de subsidieontvangers in het belang van de gemeente worden uitgevoerd. Het college bepaalt welke subsidies daadwerkelijk worden verstrekt. Meer specifieke regels worden vastgelegd in nadere regels. Deze worden door het college vastgesteld. Het 2e lid geeft een niet uitputtende opsomming van de zaken die het college in nadere regels kan opnemen.
De uitvoering van activiteiten wordt overgelaten aan het particulier initiatief. De gemeente ontplooit slechts dan activiteiten indien het particulier initiatief naar haar oordeel niet of te weinig activiteiten ontplooit.
De algemene subsidieverordening is niet van toepassing indien hiervan bij of krachtens een bijzondere subsidieregeling wordt afgeweken. Een dergelijke bijzondere subsidieregeling zal alleen worden opgesteld indien dit gelet op de (sectorale) belangen onvermijdelijk is.
Artikel 3 Bevoegdheden van het college
Op grond van dit artikel is het college belast met de uitvoering van deze verordening. Uitvoering houdt onder meer in het verlenen en vaststellen van subsidies, het vaststellen van nadere regels en het aangaan van subsidie-overeenkomsten.
Uiteraard is het college daarbij gehouden aan de financiële grenzen (het subsidieplafond) die de raad in de gemeentebegroting heeft vastgesteld (2e lid). Het college kan daarbij, indien de raad de begroting nog niet heeft vastgesteld, ook de voorwaarde stellen dat er voldoende gelden beschikbaar worden gesteld (3e lid). Het college is tevens bevoegd aan de subsidietoekenning voorwaarden en voorschriften te verbinden en uitvoeringsovereenkomsten aan te gaan en te ontbinden (4e lid). Ten slotte is het college bevoegd om te besluiten over subsidies waarvoor een wettelijke grondslag zoals bedoeld in artikel 4:23 van de Awb ontbreekt (5e lid).
Artikel 4:24 Awb schrijft voor dat, indien een subsidie op een wettelijk voorschrift berust, tenminste eenmaal in de vijf jaar een verslag wordt gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. In de verordening wordt bij deze wettelijke termijn aangesloten.
Vorm en inhoud van het verslag zijn vrij. Mogelijkheden zijn een apart verslag, een rapportage in de begrotingstoelichting, een beleidsnota. Deze bepaling past uitstekend in het dualistische bestuursconcept.
Met het vaststellen van een subsidieplafond worden de aanspraken op subsidies beperkt tot een bepaald maximum bedrag. Hierdoor wordt een open einde regeling voorkomen. Overschrijding van het in de begroting opgenomen budget is op zichzelf geen harde weigeringsgrond. Het enkele feit dat een begrotingspost is uitgeput is een onvoldoende reden voor een bestuursorgaan om een subsidie te weigeren. Met het vaststellen van een subsidieplafond wordt dit probleem opgelost. Op basis van dit artikel stelt de gemeenteraad jaarlijks bij de vaststelling van de programmabegroting de subsidieplafonds per beleidsterrein vast.
Voor de beleidsterreinen reïntegratie en duurzaamheid wordt een uitzondering op het vaststellen van het subsidieplafond door de gemeenteraad gemaakt. Voor het duurzaamheidsbeleid is dat gebaseerd op het gegeven dat een deel van de subsidies gebaseerd is op de toegekende provinciale subsidies en dat de hoogte hiervan op een later tijdstip dan de begrotingsraad bekend is. Door de bevoegdheid bij het college neer te leggen kan sneller op gewijzigde omstandigheden worden gereageerd. Voor het participatiebeleid, waaronder onder meer het reïntegratiebeleid valt, stelt de gemeenteraad jaarlijks in de begroting een maximum bedrag vast. Omdat dit subsidieplafond voor een breder beleidsterrein geldt, kunnen aangevraagde subsidies voor reïntegratie niet op financiële argumenten worden geweigerd. Gedurende de uitvoering van het beleid wordt door het college van burgemeester en wethouders beoordeeld of en voor welke onderdelen van het reïntegratiebeleid nog subsidiegelden beschikbaar worden gesteld. Ook hierdoor kan het college sneller op gewijzigde omstandigheden reageren. Overigens heeft de bekendmaking van het subsidieplafond gedurende het subsidietijdvak (in plaats van bekendmaking vóór het subsidietijdvak), in principe geen gevolgen voor aanvragen die voor die bekendmaking al zijn ingediend.
Bij de bekendmaking van deze subsidieplafonds door het college, wordt ook bepaald hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld. Uiteraard moeten de subsidieplafonds tijdig, doch in ieder geval voor aanvang van het tijdvak waarvoor ze zijn vastgesteld, bekend worden gemaakt.
Als een vastgesteld subsidieplafond dreigt te worden overschreden, zal in eerste instantie getracht worden de aanvragen te ordenen op basis van een inhoudelijke, kwalitatieve beoordeling. Als dit niet mogelijk blijkt, dan wordt het beschikbare budget verdeeld op basis van de volgorde van de aanvragen tot het maximum van het subsidieplafond is bereikt.
Uiteraard komen subsidieontvangers slechts voor subsidie in aanmerking als zij voor het overige aan alle eisen en voorschriften voldoen. Cruciaal is dat het subsidieplafond op correcte wijze bekend wordt gemaakt evenals de wijze van verdeling.
Het 1e lid bepaalt dat een subsidie in principe alleen aan rechtspersonen wordt verleend.
In lid 2 wordt het begrip ‘Brummens belang’ (maatschappelijk belang voor de Brummense samenleving) beschreven. Dit begrip is een van de peilers van het subsidiebeleid. Er moet sprake zijn van een direct en/of aantoonbaar maatschappelijk belang voor de Brummense samenleving; daarvan is sprake wanneer:
Het 3e lid bepaalt dat het college kan afwijken van het gestelde in lid 2. Van de statutaire vestigingseis kan bijvoorbeeld worden afgeweken wanneer het gaat om (subsidiabele) activiteiten die rechtstreeks ten goede komen aan de inwoners van de gemeente Brummen en welke activiteiten niet reeds naar tevredenheid cq. in voldoende mate door een in de gemeente gevestigde rechtspersoon worden uitgevoerd.
Op grond van het 4e lid kan het college in nadere regels bepalen dat ook subsidie verstrekt wordt aan natuurlijke personen, een groep van natuurlijke personen of op rechtspersonen zonder volledige rechtsbevoegdheid.
Hoofdstuk 2 bepalingen met betrekking tot aanvraag, subsidieverlening en -vaststelling
In het 1e lid is bepaald dat een aanvraag schriftelijk moet worden ingediend. In het kader van de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer, kan het college de elektronische weg openstellen voor het indienen van een of meer categorieën van aanvragen. Verder wordt in het 1e lid van dit artikel verwezen naar artikel 4:2 van de Awb, waarin een algemene bepaling over aanvragen is opgenomen. Daarin staat bijvoorbeeld dat de aanvraag moet zijn ondertekend.
Met de in het 2e lid opgenomen mogelijkheid voor het college om via nadere regels af te wijken van het bepaalde in het 1e lid, kan zonder in strijd te komen met de ASV de elektronische weg opengesteld worden.
In het 3e lid wordt aangegeven dat een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid een aantal stukken moet overleggen bij de eerste aanvraag. Een vereniging of stichting met volledige rechtsbevoegdheid is opgericht bij notariële akte, waarin ook de statuten zijn opgenomen. Tevens is inschrijving bij de Kamer van Koophandel verplicht. Als de vereniging of stichting is opgericht bij notariële akte, dan moeten de volgende punten in de statuten worden opgenomen:
Artikel 8 Weigering subsidieverlening
Dit artikel geeft een niet-limitatieve opsomming van een aantal gronden om een subsidie-aanvraag te weigeren. Dit artikel handelt niet over weigering op beleidsmatige gronden. Dat gebeurt op basis van de nadere regels, waarin ook de inhoudelijke voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen nader worden bepaald.
De weigeringsgrond in lid 1, sub b geeft aan dat wanneer de subsidieontvanger (of aanvrager) zelf in de kosten van de activiteiten kan voorzien, geen subsidie wordt verstrekt.
Ook wordt volgens sub c geen subsidie verstrekt als de activiteit niet in overwegende mate is gericht op de behartiging van belangen van inwoners van de gemeente Brummen. Naast de belangenbehartiging voor de inwoners van Brummen zullen belangen van inwoners in een grotere regio worden behartigd. Derhalve bestaat er ook geen aanleiding in dergelijke gevallen subsidie te verlenen. Om voor subsidie in aanmerking te komen moet dus duidelijk zijn dat gericht belangen van inwoners van de gemeente worden behartigd. De activiteiten moeten een ‘Brummens belang’ hebben om voor subsidie in aanmerking.
Sub d lid ziet erop toe dat de subsidie-aanvrager aangeeft dat de activiteit zonder gemeentelijk subsidie geen doorgang kan vinden. In de nota ‘Subsidiebeleid naar eigen vermogen’, zoals die door de raad in de vergadering van 19 december 2002 is vastgesteld, is het criterium subsidie-afhankelijk ingevoerd. De toets op subsidieafhankelijkheid kan leiden tot een afwijzing van het subsidieverzoek.
Sub g zegt dat de subsidieontvanger moet voldoen aan de regels die door de verordening worden gesteld.
Sub h ziet er onder meer op toe dat subsidieontvangers niet discrimineren. Dit laat onverlet de mogelijkheid dat een subsidieontvanger zijn activiteiten richt op bepaalde doelgroepen (zoals peuters, ouderen, gehandicapten, jongeren, vrouwen). Activiteiten moeten echter altijd gelijkelijk “toegankelijk” zijn voor alle inwoners van de gemeente.
Op basis van lid 2 kan het college nadere weigeringsgronden stellen. Uit dit lid blijkt het niet-limitatieve karakter van het artikel.
Artikel 9 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Naast de wettelijke verplichtingen van de subsidieontvanger zoals benoemd in artikel 4:37 Awb, zijn in dit artikel enkele aanvullende verplichtingen opgenomen.
In lid 1 gaat het om inlichtingen-verplichtingen die betrekking hebben op het niet (langer) uitvoeren van de activiteiten.
In het 2e lid zijn de verplichtingen van ontvangers van structurele subsidies opgenomen over informatie die de subsidieontvanger of subsidieontvangende rechtspersoon betreffen. De opsomming van zaken waaromtrent informatie aan het college moet worden verstrekt is limitatief.
Lid 3 geeft aan dat het subsidieontvangers in beginsel niet is toegestaan schenkingen aan derden te doen. Subsidieverstrekking vindt plaats om door de subsidieontvanger te verrichten activiteiten
mogelijk te maken. Voor zover een subsidieontvanger ook zonder subsidie of met minder subsidie deze activiteiten zou kunnen uitvoeren zou geen noodzaak tot subsidieverlening bestaan. Het doen van schenkingen door subsidieontvangers zou ertoe kunnen leiden dat deze (op de lange of korte termijn) zijn aangewezen op een hoger subsidiebedrag. Derhalve worden schenkingen in beginsel niet toegestaan.
Lid 4 biedt het college de mogelijkheid aanvullende verplichtingen op te leggen.
Artikel 10 Indexering subsidies
Om subsidieontvangers te compenseren voor prijs- en kostenstijgingen kunnen alle budgetsubsidies en instandhoudingsubsidies jaarlijks geïndexeerd worden met het indexcijfer dat jaarlijks door de raad wordt vastgesteld bij de gemeentebegroting.
Het 2e lid van het artikel laat de mogelijkheid open dat het college in bijzondere gevallen afwijkt van deze regel en een andere indexering toepassen.
Hoofdstuk 3 Budget- en instandhoudingsubsidie
Artikel 11 Aanvraag budget- en instandhoudingssubsidie
In artikel 11 worden regels gesteld over de aanvraag voor een budget- en instandhoudingssubsidie. Zo’n aanvraag moet uiterlijk 1 juni voor de aanvang van het boekjaar worden ingediend. Bij de aanvraag om een budget- en instandhoudingssubsidie moet een groot aantal bescheiden worden overgelegd. Het gaat hierbij enerzijds om gegevens die de aanvraag met argumenten onderbouwen en anderzijds om gegevens die het college nodig heeft om zich een goed beeld van de betrokken belangen te kunnen vormen. Het college kan ingevolge dit artikel besluiten dat bepaalde gegevens niet behoeven te worden overlegd, maar kunnen ook om extra gegevens verzoeken.
In het 3e lid wordt het college de mogelijkheid gegeven om aanvullende stukken of informatie te vragen van de subsidie-aanvrager. In de AWB is geregeld binnen welke termijn deze aanvullende informatie moet worden ingezonden.
Dit artikel verschaft de subsidie-aanvrager duidelijkheid over de termijn waarbinnen het college een besluit neemt op een aanvraag voor een subsidie.
Artikel 13 Reserves en voorzieningen
Dit artikel maakt de vorming van reserves of voorzieningen door de subsidieontvanger mogelijk. Aan de vorming van reserves of voorzieningen moet in beginsel een besluit van het college ten grondslag liggen, dan wel een nadere subsidieregel. Zonder een dergelijk besluit of nadere subsidieregel is de vorming van reserves of voorzieningen niet toegestaan.
Artikel 14 Termijn van aanvraag subsidievaststelling
Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen de aanvraag tot vaststelling van de subsidie moet worden ingediend. De termijn is in lid 2 voor budget- en instandhoudingssubsidie gesteld op de datum vóór 1 juni na afloop van het jaar waarvoor de subsidie is verleend.
Artikel 15 De aanvraag tot subsidievaststelling
In artikel 15 wordt omschreven waaraan de aanvraag tot subsidievaststelling in ieder geval moet voldoen.
In de aanvraag tot subsidievaststelling geeft de subsidieontvanger aan dat de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Hij legt tevens rekening en verantwoording af over de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn. De subsidieontvanger is op grond van lid 2 van dit artikel verplicht een inhoudelijk en financieel verslag op te stellen waarin zijn beschreven de inhoud en omvang van de activiteiten en tevens een vergelijking tussen de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen. Daarbij gaat het dan niet om de doelstellingen die de subsidieontvanger zelf voor ogen staan, maar de doelstellingen die met het verstrekken van de subsidie door de gemeente zijn beoogd. Deze doelstelling zal over het algemeen duidelijk worden uit de beschikking tot
subsidieverlening en indien aanwezig de uitvoeringsovereenkomst.
De informatie die op deze wijze door de instellingen wordt verstrekt moet het college in staat stellen het verslag zoals bedoeld is in artikel 4 op te stellen.
Artikel 16 Beslistermijn subsidievaststelling
In dit artikel wordt bepaald dat het college binnen 13 weken na de indiening van de aanvraag tot vaststelling, de subsidie overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening vaststelt. Deze termijn is bindend. Er kan derhalve niet lichtzinnig van worden afgeweken. Afwijking van de termijn is slechts mogelijk indien de noodzakelijke gegevens voor de vaststelling ontbreken. In dat geval kan echter ook worden besloten tot ambtshalve vaststelling van de subsidie. Aangezien in dat geval niet aan de verplichtingen door de subsidieontvanger is voldaan, kan worden besloten de subsidie lager vast te stellen.
Artikel 17 Aanvraag voor een projectsubsidie
Aanvragen voor een projectsubsidie moeten uiterlijk 13 weken voor de aanvang van de activiteit, i.c. het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd, worden ingediend. Op grond van het 2e lid kan het college een kortere termijn dan 13 weken toestaan.
Om voor een projectsubsidie in aanmerking te komen, moet er in ieder geval sprake van zijn dat de uitvoering van de activiteit, i.c. het project gebaseerd is op de uitvoering van een andere (inter)gemeentelijke, provinciale of rijksregeling. Ook geldt de beperking dat de subsidie uitsluitend in de vorm van een co-financiering wordt toegekend.
In de “Nadere regelgeving” worden deze beperking, waar nodig, nog verder uitgewerkt.
Het college zal bij het beoordelen van de aanvraag voor een projectsubsidie toetsen, welke relatie er is tussen commerciële en niet commerciële belangen.
Dit artikel verschaft de subsidie-aanvrager duidelijkheid over de termijn waarbinnen het college een besluit neemt op een aanvraag voor een subsidie.
Op basis van lid 3 kan het college besluiten dat subsidieverlening en –vaststelling gelijktijdig plaatsvinden.
Artikel 19 Termijn van aanvraag subsidievaststelling
Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen de aanvraag tot vaststelling van de subsidie moet worden ingediend. De termijn voor project- en evenementensubsidies is gesteld op 13 weken na afloop van de activiteit of het tijdvak waarvoor de subsidie is verstrekt.
Artikel 20 De aanvraag tot subsidievaststelling
In artikel 20 wordt omschreven waaraan de aanvraag tot subsidievaststelling in ieder geval moet voldoen.
In de aanvraag tot subsidievaststelling geeft de subsidieontvanger aan dat de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Hij legt tevens rekening en verantwoording af over de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn. De subsidieontvanger is op grond van lid 3 van dit artikel verplicht een inhoudelijk en financieel verslag op te stellen waarin de inhoud en omvang van de activiteiten zijn beschreven en tevens een vergelijking tussen de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen. Daarbij gaat het dan niet om de doelstellingen die de subsidieontvanger zelf voor ogen staan, maar de doelstellingen die met het verstrekken van de subsidie door de gemeente zijn beoogd. Deze doelstelling zal over het algemeen duidelijk worden uit de beschikking tot subsidieverlening en indien aanwezig de uitvoeringsovereenkomst.
Hoofdstuk 6 Overige bepalingen, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 23 Aanmelding staatssteun
Op grond van het Europese recht kan het verlenen van een subsidie worden aangemerkt als het verlenen van steun. Het verstrekken van staatssteun is niet geoorloofd als het leidt tot een verstoring van de concurrentie die het gemeenschappelijk handelsverkeer ongunstig beïnvloedt. Steunmaatregelen die als steun kunnen worden beschouwd moeten van tevoren worden aangemeld bij de Europese Commissie. Uit artikel 87 EG-Verdrag blijkt wanneer sprake is van staatsteun.
Onder bepaalde omstandigheden mag een overheid wel steun verlenen en hoeft deze steun (bijvoorbeeld in de vorm van een subsidie) niet te worden aangemeld bij de Europese Commissie. Een van deze omstandigheden is het verlenen van steun onder de zogenaamde de-minimis verordening (Verordening EG nr. 69/2001). Om te waarborgen dat subsidieverlening door de gemeente Brummen aan de regels over de-minimis-steun voldoet, zijn in dit hoofdstuk twee artikelen met betrekking tot steun opgenomen.
Artikel 26 Onduidelijkheden in de verordening
Dit artikel geeft het college de bevoegdheid regels te treffen voor gevallen waarin de verordening niet voorziet.
Artikel 27 Overgangsbepalingen
Bij de overgang van een oud naar een nieuw systeem is het nodig een regeling te treffen voor het afwikkelen van aanvragen die onder de vorige regeling zijn ingediend. Op subsidies die vóór de inwerkingtreding van de verordening zijn verleend, zijn de bepalingen van de subsidieregeling op grond waarvan die subsidie is verleend, van toepassing. Op aanvragen die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van de verordening wordt beslist op grond van de voor dat tijdstip geldende regels.
Aanvragen die vanaf 1 juli 2012 worden ingediend worden geheel volgens deze verordening behandeld.
De “Subsidieregels Samenleving Brummen 2012”, de “Nadere regels stimulering energiebesparende maatregelen huiseigenaren 2010-2013”, de “Nadere regels subsidie voor monumenten 2010”, de ”Regeling Bekostiging VVE in de kinderopvang” en de “Overgangsregeling peuterspeelgroep” zijn onder de oude ASV vastgesteld. Door een nieuwe wettelijke grondslag voor die nadere regels in het leven te roepen, blijven deze nadere regels gelden.
Artikel 28 Ontheffing wegens bijzondere omstandigheden
Artikel 28 bevat een hardheidsclausule. Het college kan bij bijzondere omstandigheden afwijken van de bepalingen in deze verordening of de strikte toepassing hiervan.