Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Velsen

Wabo Afwijkingenbeleid Velsen 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVelsen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingWabo Afwijkingenbeleid Velsen 2012
CiteertitelWabo Afwijkingenbeleid Velsen 2012
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp
Externe bijlageBijlage 2

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Het beleid vervangt de in 2009 door het college vastgestelde notitie 'beleid toepassing artikel 3.23 van de wet ruimtelijke ordening'.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Art. 2.4 lid 1 Wabo 
  2. 4:81 Awb 

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-02-201830-07-2019wijziging paragraaf over toepassing artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wabo

23-01-2018

Elektronisch gemeenteblad/Jutter Hofgeest, 1 februari 2018

B18.0015
04-05-201230-07-2019Nieuwe regeling

24-04-2012

De Jutter / De Hofgeest, 3 mei 2012

B12.0180

Tekst van de regeling

Intitulé

Wabo Afwijkingenbeleid Velsen 2012

 

 

TOELICHTING

Leeswijzer

Het ‘Wabo afwijkingenbeleid Velsen 2012’ treedt in de plaats van het ‘beleid toepassing artikel 3.23 van de wet ruimtelijke ordening’ uit 2009. In de toelichting wordt eerst uitgelegd waarom nieuw beleid nodig is, waarna het wettelijk kader nader wordt belicht. Vervolgens is onder ‘Beleidsregels Velsen’ het nieuwe beleid opgenomen.

Het bestemmingsplan

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening is het belangrijk om duidelijke kaders te hebben waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Het bestemmingsplan is het instrument bij uitstek waarin het ruimtelijke beleid voor de gemeente vastgelegd wordt. Actuele bestemmingsplannen maken niet alleen gewenste nieuwe ontwikkelingen mogelijk, maar geven de burger ook de nodige rechtszekerheid doordat het duidelijkheid verschaft over de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van gronden. Het bestemmingsplan biedt de burger daarnaast ook bescherming tegen ongewenste ontwikkelingen in zijn of haar woon- en leefomgeving.

Op grond van de wet worden bestemmingsplannen minimaal eens in de tien jaar herzien. Daarbij wordt door middel van globaal bestemmen zoveel mogelijk flexibiliteit voor de burger geboden,

Ondanks dat bestemmingsplannen geactualiseerd worden, zullen veranderende behoeften en wensen van de burger toch regelmatig tot verzoeken om af te mogen wijken van het bestemmingsplan blijven leiden.

Flexibiliteit: de ontheffing

De wetgever erkent de behoefte aan flexibiliteit in de praktijk van de ruimtelijke ordening. Artikel 3.23 Wro voorzag hierin, door het college de bevoegdheid te geven om voor kruimelgevallen ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan. Gedoeld wordt hierbij op ‘ontwikkelingen van beperkte planologische betekenis die bouwtechnisch veelal niet ingrijpend van aard zijn’, aldus de wetgever.

Nieuwe wetgeving: van Wro naar Wabo

Met invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 is de mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan niet langer geregeld in de Wro, maar in de Wabo. De uitvoeringsregelgeving van de Wabo is geregeld in het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Regeling omgevingsrecht (Mor). Met de Wabo worden ongeveer 25 vergunningen, waaronder ook de ontheffing op grond van artikel 3.23 Wro, gecombineerd in één vergunning: de omgevingsvergunning.

Nieuw beleid: van ontheffing naar afwijking

De specifieke beleidsregels die de gemeente Velsen had vastgesteld voor de toepassing van de ontheffingsmogelijkheid bij planologische kruimelgevallen, zijn sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving niet meer te gebruiken voor de toetsing van aanvragen voor omgevingsvergunningen. De wetswijziging vormt daarmee aanleiding om het bestaande beleid te herzien. Een beleidslijn is immers van belang voor het gebruiken van de mogelijkheden die de wet biedt om van bestemmingsplannen af te wijken. Indien dergelijke beleidsregels ontbreken, moet elk bouwplan afzonderlijk aan het college ter besluitvorming worden voorgelegd. Dergelijke ad hoc beslissingen kunnen tot willekeur en rechtsonzekerheid bij de burgers leiden en komen de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente als geheel niet ten goede.

Het nieuwe beleid zal, net als voorheen, tevens worden geïmplementeerd in de nieuwe bestemmingsplannen en tot het tijdstip waarop die van kracht zijn, worden gebruikt als basis voor het verlenen van omgevingsvergunningen.

Bevoegdheid: meestal het college

De bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning berust bij het bevoegd gezag. Wanneer het gaat om het afwijken van een bestemmingsplan bij kruimelgevallen, is dat het college van burgemeester en wethouders. Voor zover het college geen bevoegd gezag is, zal zij het bevoegde gezag (bijv. de provincie) adviseren conform deze beleidsnotitie.

Deze beleidsnotitie beperkt zich tot de afwijkingsprocedure ex artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wabo. De notitie vervangt de op 17 februari 2009 door het college vastgestelde notitie ‘beleid toepassing artikel 3.23 van de wet ruimtelijke ordening’.

Wettelijk kader

Planologische afwijkingsmogelijkheden in de Wabo

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Een omgevingsvergunning wordt in beginsel dus geweigerd als de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan. Wanneer dit het geval is, moet de aanvraag echter tevens worden gezien als een verzoek om een omgevingsvergunning om af te mogen wijken van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning kan dus slechts worden geweigerd als de vergunningverlening met toepassing van de afwijkingsmogelijkheden niet mogelijk is (art. 2.10 lid 2 Wabo).

In de wet staat een opsomming van de mogelijkheden om af te mogen wijken van het bestemmingsplan. Als het gaat om een activiteit in strijd met het bestemmingsplan, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend:

  • 1.

    met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,

  • 2.

    in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. Dit betreft de ‘kruimellijst’ uit art. 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), of

  • 3.

    als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Gemeenten mogen aanvullende eisen stellen waaraan voldaan moet worden om gebruik te kunnen maken van de kruimellijst uit het Bor. In de voorliggende notitie zijn deze beleidsregels opgenomen.

Beleidsregels

Ingevolge artikel 1:3, lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder beleidsregel verstaan: ‘een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan’. Deze notitie betreft beleidsregels als bedoeld in artikel 4:81 Awb. Hierin is bepaald dat een bestuursorgaan beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid. Nadat de notitie door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld moet deze worden bekendgemaakt. Na bekendmaking kan bij de beslissing op een aanvraag voor een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan qua motivering slechts worden volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragslijn voor zover deze is neergelegd in beleidsregels (artikel 4:82 Awb). Ingevolge het bepaalde in artikel 4:84 Awb handelt het college overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Uiteraard hebben deze beleidsregels geen betrekking op de zogenaamde vergunningvrije bouwwerken, deze zijn zoals de naam al aangeeft vergunningvrij en behoeven ook niet te worden aangemeld bij de gemeente. In bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (Bor) is zowel geregeld welke activiteiten vergunningvrij zijn, als voor welke activiteiten een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Uitgangspunt Wabo: de vergunningsplicht

Ingevolge art. 2.10 lid 2 van de Wabo mag een omgevingsvergunning slechts worden geweigerd indien vergunningsverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is. Als gevolg hiervan kan het verzoek om af te wijken van het bestemmingsplan alleen worden geweigerd als vastgesteld beleid hier in voorziet. Hiermee breekt de wetgever met het verleden, tot 1 oktober 2010 was het verlenen van een ontheffing namelijk een discretionaire bevoegdheid van het college. Dit houdt in dat het college bevoegd was ontheffing te verlenen, het was geen plicht. Nu kan een aangevraagde vergunning in beginsel worden verleend. Wanneer een vergunning geweigerd wordt moet dit goed gemotiveerd worden. Deze beleidsnotitie vormt daarvoor het kader.

Reguliere voorbereidingsprocedure

De Wabo kent de reguliere en de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Voor de omgevingsvergunning ex artikel 2.1 lid 1 sub c Wabo, voor gevallen als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a onder 2°, geldt de reguliere voorbereidingsprocedure.

De reguliere voorbereidingsprocedure houdt onder andere het volgende in:

  • 1.

    Het bevoegd gezag zendt de aanvrager nadat het de aanvraag heeft ontvangen, zo snel mogelijk een bericht waarin het vermeldt dat het bevoegd is op de aanvraag te beslissen en waarin tevens wordt bericht welke procedure ter voorbereiding van de beslissing zal worden gevolgd (artikel 3.1 Wabo).

  • 2.

    Het bevoegd gezag geeft onverwijld kennis van de aanvraag om een omgevingsvergunning in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze (artikel 3.8 Wabo).

  • 3.

    Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag (artikel 3.9 Wabo).

  • 4.

    Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit doet het bevoegd gezag mededeling van die beschikking op dezelfde wijze waarop het kennis heeft gegeven van de aanvraag (artikel 3.9 Wabo).

  • 5.

    Indien het besluit niet binnen de wettelijke termijn is genomen, is het besluit van rechtswege verleend en doet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk mededeling van die beschikking op dezelfde wijze als kennis is gegeven van de aanvraag (artikel 3.9 Wabo). Bij vergunningaanvragen voor zaken die in strijd zijn met het bestemmingsplan ligt de grens voor het ontstaan van een van rechtswege verleende vergunning bij de maximale mogelijkheden die de kruimellijst biedt (artikel 4, bijlage II Bor).

In vergelijking tot de voormalige procedure voor ontheffingen ex artikel 3.23 Wro is onder de Wabo voor planologische kruimelgevallen niet meer de uniforme openbare voorbereidingsprocedure op grond van artikel 3.4 Awb van toepassing. Dit betekent dat niet meer een ontwerpbesluit ter inzage hoeft te worden gelegd, wat op grond van artikel 3.24 Wro verplicht was voor artikel 3.23 Wro besluiten.

BELEIDSREGELS VELSEN

Begrippen

Voor de betekenis van de gebruikte begrippen wordt verwezen naar het Bor. De hieronder opgenomen begrippen zijn een aanvulling op het Bor.

Bebouwde kom

Het Besluit Omgevingsrecht maakt een onderscheid voor wat betreft gebouwen binnen en buiten de bebouwde kom. Het begrip bebouwde kom is niet nader gedefinieerd. Volgens jurisprudentie is de aard van de omgeving bepalend. Het gaat om de feitelijke aard van de bebouwing. Omdat de feitelijke aard van de bebouwing ruimte laat voor discussie, is aansluiting gezocht bij de bouwverordening. De kaart zoals opgenomen in bijlage 1 bij de Bouwverordening Velsen geeft de ligging van de bebouwde kom aan.

Bed & breakfast

Een kleinschalige overnachtings- en verblijfsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt binnen bestaande gebouwen.

Erker

Een bijzondere aan- of uitbouw, geplaatst op het onbebouwbaar erf (tuin), die ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, hier een functioneel onderdeel van uitmaakt en overwegend uitgevoerd in glas.

Groendrager

Een voorziening, dienend als alternatief voor een haag, bestaande uit een transparante constructie welke alleen voorziet in het dragen van groen zodat doorzicht door beplanting kan worden ontnomen.

Mantelzorg

Langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

Portaal

Uitgebouwde afgesloten ruimte (hal) die fungeert als hoofdingang van de woning.

Voorgevelrooilijn

  • a.

    langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de

  • voorgevels

    van de bestaande bebouwing:

  • de

    evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan

  • de

    ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk

  • gelijkmatig

    beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

  • b.

    langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:

  • - bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;

  • - bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg.

  • Bij hoek- en vrijstaande situaties wordt de rooilijn van de naar het openbaar gebied gekeerde zijgevel tevens beschouwd als voorgevelrooilijn.

Beleid over toepassing artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wabo

Aan een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wabo juncto artikel 4 van bijlage II Bor, wordt door het college in ieder geval medewerking verleend, als het verzoek past in een van de onderstaande gevallen:

Artikel 1. Dakopbouwen en dakkapellen bij woningen

Voor een dakopbouw of dakkapel gericht op een vergroting van het woongenot geldt dat deze voldoet aan de loketcriteria en eventueel de aanvullende gebiedsgerichte criteria, zoals deze zijn genoemd in de Welstandnota van de gemeente Velsen.

Artikel 2. Bijbehorende bouwwerken bij woningen

Bijbehorende bouwwerken zijn te onderscheiden in verschillende categorieën:

- aan- en uitbouwen (waaronder erkers en portalen);

- bijgebouwen;

- overige bouwwerken, geen gebouw zijnde (waaronder overkappingen en carports).

Onderstaande bepalingen gelden zowel voor woningen binnen de bebouwde kom als voor woningen buiten de bebouwde kom.

  • 1.

    Het bijbehorend bouwwerk heeft tot gevolg dat de, op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komende gronden, voor maximaal voor 50% bebouwd worden, met een maximum van 70 m2.

  • Toelichting:

    in de vigerende bestemmingsplannen worden de voor bebouwing in aanmerking komende gronden veelal aangeduid als ‘te bebouwen erven’ of ‘erf’. Deze aanduidingen liggen buiten het bouwvlak.

  • 2.

    Het bijbehorend bouwwerk wordt minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn gebouwd. Toelichting: om de kenmerken van de bestaande bebouwing en het straatbeeld te beschermen (o.a. straatprofiel en voortuin) wordt geen vergunning verleend voor bouwen met overschrijding van 3 m achter de voorgevelrooilijn.

  • 3.

    Voor bijgebouwen bedraagt de maximale goothoogte 3 m en de maximale bouwhoogte 3,5 m, of zoveel meer als toegelaten door het bestemmingsplan.

  • 4.

    Aan- en uitbouwen mogen maximaal 0,3 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning of het woongebouw uitkomen en de maximale bouwhoogte is 4 m, gemeten vanaf het aansluitende terrein.

  • 5.

    Aan- en uitbouwen die zijn voorzien van een kap hebben een maximale nokhoogte van 4 m en een maximale goothoogte van 3 m, gemeten vanaf het aansluitende terrein. De vormgeving van de kap dient zoveel mogelijk aan te sluiten op die van het hoofdgebouw.

Artikel 3. Bijzondere vormen van bijbehorende bouwwerken bij woningen

Erkers, portalen en ‘scooterqubes’ (een veel voorkomende voorziening t.b.v. fysiek beperkten) zijn bijzondere vormen van bijbehorende bouwwerken, waar specifieke regels voor gelden.

  • a)

    Erkers en portalen

  • De

    erker en het (toegangs-)portaal betreffen ondergeschikte toevoegingen aan een woning.

  • Voor

    de voorgevelrooilijn is het bouwen van een erker, portaal of combinatie van beide toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

    • a. het bouwwerk mag een breedte hebben van maximaal 60% van de gevel met een maximum breedte van 4 m;

    • b. de diepte mag maximaal 1,5 m bedragen;

    • c. het bouwwerk mag maximaal 0,3 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning of het woongebouw uitkomen en de maximale bouwhoogte is 4 m, gemeten vanaf het aansluitende terrein;

    • d. het bouwwerk dient uit de hoek van de woning geplaatst te worden, zodat de hoek afleesbaar blijft;

    • e. er dient minimaal 1 m onbebouwd te blijven tot aan de erfgrens;

    • f. al bestaande erkers en portalen tellen mee bij de in sub a. aangegeven maatvoering.

  • b)

    Voorzieningen voor fysiek beperkten

Het bieden van voorzieningen (zoals een stalling t.b.v. een booster of rolstoel) ten behoeve van fysiek beperkten is van belang voor de leefbaarheid van de gemeente en is als een urgente reden aan te merken op basis waarvan het afwijken van de standaard bebouwingsregels mogelijk moet zijn. In voorkomende gevallen moet eerst getoetst worden of de voorzieningen niet gerealiseerd kunnen worden binnen de kaders van het bestemmingsplan of de mogelijkheden van vergunningvrij bouwen. Als dit niet het geval is, kan onder voorwaarden bebouwing voor de voorgevelrooilijn worden toegestaan:

  • a. het bouwwerk is een noodzakelijke voorziening voor een fysiek beperkte die woonachtig is op het adres van plaatsing;

  • b. bebouwing op het achtererf is niet mogelijk of is omwille van bereikbaarheid geen reële optie;

  • c. het bouwwerk wordt uitsluitend gebruikt voor het onder a. bedoelde doeleinde;

  • d. de bouwhoogte en oppervlakte bedragen maximaal 1,5 m respectievelijk 2,5 m2;

  • e. een zorgvuldige stedenbouwkundige inpassing dient nagestreefd te worden.

Artikel 4. Groendragers

Groenvoorzieningen die steun behoeven van een rasterwerk zijn toegestaan op de zijdelingse erfgrens en achterliggende erfgrens en uitsluitend 1 m achter de voorgevelrooilijn (doorgaans het terrein met de bestemming ‘tuin’) met een maximum hoogte van 2 m gemeten vanaf het maaiveld, mits dit rasterwerk een open structuur van minimaal 70 % heeft en natuurlijk van kleur is (bruin, groen, naturel). De ondersteuning dient wel binnen een redelijke termijn begroeid te zijn. In het rasterwerk is één toegangsdeur toegestaan van maximaal 2 m hoog en maximaal 1 m breed, mits deze natuurlijk van kleur is (bruin, groen, naturel). Een scharnierend rasterwerk telt ook als toegangsdeur.

Toelichting: het open en groene karakter van de gemeente dient zoveel mogelijk behouden te blijven. Het dichtzetten van erven met erfafscheidingen is daarom over het algemeen ongewenst. Zelfstandig staande groenvoorzieningen (coniferen/hagen/heggen) zijn geen bouwwerken en dus vergunningvrij, ongeacht de hoogte. Op grond van het besluit omgevingsrecht zijn op het voorerf erf- en perceelafscheidingen vergunningvrij toegestaan tot een hoogte van 1 m. Uit de praktijk blijkt dat bij woningen met een zijerf, welke naar de openbare weg is gekeerd de behoefte bestaat het zijerf met een erfafscheiding hoger dan 1 m af te bakenen om zo maximaal gebruik van het perceel te kunnen maken, waarbij de privacy gewaarborgd blijft. Een passende oplossing voor dit probleem is een groenvoorziening die steun behoeft. Bij voorbeeld een klimop tegen een gaaswerk. Gelet op onder meer de verkeersveiligheid is het uitsluitend toegestaan om 1 m achter de voorgevelrooilijn een groendrager te plaatsen. Dit wordt nader toegelicht in de hieronder getoonde figuren.

 

Bijlage 2

Artikel 5. Infrastructuur

Bouwwerken ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening, zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 bijlage II Bor (bijv. ten behoeve van verkeer of telecommunicatie).

Artikel 6. Evenementen

Op grond van artikel 4 lid 8 bijlage II Bor is het mogelijk vergunning te verlenen voor het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement.

OVERIGE BELEIDSNOTITIES

De gemeente heeft op verschillende specifieke onderwerpen beleid vastgesteld op grond waarvan kan worden afgeweken van het bestemmingsplan of op grond waarvan een toetsingskader voor afwijkingen van het bestemmingsplan wordt gevormd. Dit beleid is vastgelegd in aparte beleidsnotities. Hieronder wordt volstaan met een korte verwijzing naar deze beleidsnotities.

Aan huis gebonden beroepen

Een aan huis gebonden beroep betreft een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit, die in een woning door de bewoner van de woning zelf, worden uitgeoefend maar niet vallen onder de vrije beroepen. De uitoefening van een aan huis gebonden beroep is niet altijd wenselijk. Dit is namelijk afhankelijk van de ruimtelijke consequenties die dit gebruik met zich meebrengt. De uitgangspunten waarbinnen dit gebruik is toegestaan zijn vastgelegd in de beleidsnotitie ‘aan huis gebonden beroepen’.

Antenne-installaties

Bij het verlenen van een vergunning voor het plaatsen van een antennemast tot 40 m hoogte, zoals bedoeld in artikel lid 5 van artikel 4 bijlage II Bor, worden de uitgangspunten gehanteerd zoals vastgesteld in de beleidsnotitie ‘ruimtelijke richtlijnen voor het plaatsen van antenne-installaties’.

Bed & breakfast

Op grond van art. 4 lid 9 bijlage II Bor is het mogelijk om in een woning een ‘bed & breakfast’ voorziening toe te staan. De beleidsnotitie ‘bed & breakfast’ bevat de uitgangspunten die gehanteerd moeten worden bij de vergunningverlening.

Notitie Havengebied IJmuiden

De gemeente heeft beleid vastgesteld omtrent de vestiging van nieuwe bedrijven in het Havengebied.

De zonering uit de notitie ‘Havengebied IJmuiden’ zal het toetsingskader zijn voor te verlenen omgevingsvergunningen op basis van artikel art 4 bijlage II Bor.

ALGEMENE BEPALINGEN

Tegemoetkoming in de schade

Op grond van artikel 6.1 van de Wro kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid van dat artikel genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Door middel van een planschadeverhaalsovereenkomst worden de kosten verhaald op de initiatiefnemers van een project waarvoor een planologische procedure wordt gevoerd.

Indien er een omgevingsvergunning verleend wordt op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wabo, kan er dus aanleiding zijn een verhaalscontract te sluiten met de aanvrager. Op basis van artikel 6.4a van de Wro is het mogelijk een dergelijke overeenkomst af te sluiten.

Indien nader onderzoek (risicoanalyse) uitwijst dat de planologische maatregel leidt tot schade bij derden bestaat er aanleiding een verhaalsovereenkomst op te stellen. Op basis van deze risicoanalyse worden contractuele afspraken gemaakt over het verhaal (compensatie van de tegemoetkoming in de schade) van de kosten van de tegemoetkoming in de schade op de initiatiefnemers van het project waarvoor een procedure ex artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wabo wordt gevoerd.

Geen medewerking

Het college kan overwegen geen medewerking te verlenen aan een aanvraag voor een omgevingsvergunning in het kader van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wabo indien uit één van de hierna genoemde gevallen blijkt dat de vergunning leidt tot een aantasting van of inbreuk op:

  • - de verkeerskundige aspecten zoals benoemd in het LVVP;

  • - de inrichting van het buitengebied;

  • - sociale veiligheid;

  • - de inrichting en de gebruiksmogelijkheden van de openbare ruimte;

  • - de gebruiksmogelijkheden naburige erven;

  • - waterbeheer;

  • - een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  • - de waarde van monumentale panden, beschermde dorpsgezichten en hun direct omgeving;

  • - cultuurhistorische waarden (archeologie, historische- stedenbouwkunde en geografie).

Slotbepaling

Het beleid inzake de toepassing van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht betreffende de mogelijkheden tot het afwijken van het bestemmingsplan bij ‘kruimelgevallen’ treedt na publicatie op 3 mei 2012 in werking op 4 mei 2012. De notitie vervangt de op 17 februari 2009 door het college vastgestelde notitie ‘beleid toepassing artikel 3.23 van de wet ruimtelijke ordening’.

Het beleid inzake de toepassing van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht betreffende de mogelijkheden tot het afwijken van het bestemmingsplan bij ‘kruimelgevallen’ kan worden aangehaald als ‘Afwijkingenbeleid Velsen 2011’.