Organisatie | Nieuwegein |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bomenverordening Nieuwegein 2012 |
Citeertitel | Bomenverordening Nieuwegein 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2024 | artikel 1, 2, 3, 4, 5, 9 | 16-12-2021 | |||
07-06-2012 | 01-01-2024 | nieuwe regeling | 30-05-2012 De Molenkruier, 06-06-2012 | 2012-167 |
Artikel 2 Verbod voor het vellen van houtopstanden
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:
een particuliere houtopstand, voor zover het bomen betreft met een stamomtrek tot maximaal 90 cm op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld, tenzij het particuliere houtopstand betreft die als herplant is aangeplant voor verwijderde, maar voorheen houtopstand betrof met een stamomtrek van meer dan 90 cm boven het maaiveld;
Artikel 6 Vervaltermijn vergunning
De omgevingsvergunning vervalt van rechtswege indien daarvan niet binnen maximaal drie jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning gebruik is gemaakt.
Artikel 8 Herplant- en instandhoudingsplicht
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de eigenaar van de gemeentelijke houtopstand de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door haar te geven aanwijzingen binnen een door haar te stellen termijn.
Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door haar te geven aanwijzingen binnen een door haar te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
Burgemeester en wethouders beslissen op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 15.1 eerste lid aanhef en onder d en k Omgevingswet jo. artikel 4:126 eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 10 Bestrijding van boomziekten
Indien zich op een terrein een houtopstand bevindt die naar het oordeel van het hoofd Beheer gevaar oplevert voor verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van insecten, die boomziekten verspreiden of gevaarlijk is voor de volksgezondheid, is de eigenaar van de particuliere of gemeentelijke houtopstand, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:
Artikel 11 Afstand van de erfgrenslijn
De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek is vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heesters en heggen in privaat eigendom en op nihil voor bomen, heesters en heggen in eigendom van de gemeente.
Hij die handelt in strijd met artikel 2, eerste lid, dan wel een voorschrift onderscheidenlijk een verplichting als bedoeld in het eerste lid niet nakomt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie. Tevens kan een rechterlijke veroordeling op grond van dit artikel openbaar gemaakt worden. Bij de strafmaatbepaling kan rekening worden gehouden met de boomwaarde.
Degene die handelt in strijd met het voorschrift als bedoeld in artikel 10, tweede lid, of in artikel 12, eerste of tweede lid, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.
De opsporing van de in artikel 13 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast.
Artikel 15 Betreden van gebouwen en terreinen
Zo dikwijls de zorg voor de naleving van enig voorschrift van deze verordening dit vereist, wordt hierbij aan hen die met de zorg voor de naleving daarvan zijn belast of daaraan moeten meewerken, de bevoegdheid verleend gebouwen, niet zijnde woningen, en terreinen te betreden, desnoods tegen de wil van de rechthebbende.
Op een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstand die is ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening en waarop op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, is de Bomenverordening die van kracht was voorafgaande aan deze verordening van toepassing.
Toelichting behorende bij de Bomenverordening Nieuwegein 2012
Artikelgewijze toelichtingArtikel 1 Begripsomschrijvingen
a. De definitie van het begrip boom is opgenomen vanwege de discussie over wat wel en geen boom is, vooral bij meerstammigheid, zeer jonge bomen en boomachtige struiken. Gekozen is voor een definitie met eenvoudig te controleren voorwaarden, opdat zo min mogelijk twijfel kan ontstaan. Mocht deze zich toch nog voordoen, dan zou de vakliteratuur (boomflora’s en dergelijke) doorslaggevend moeten zijn. Door de meerstammigheid zullen zeer oude struiken nu juridisch ook een boom kunnen zijn. Bescherming van “boomgelijke” struiken blijkt dringend gewenst rond landgoederen en in stedelijke parken.
b. De hakhout-definitie is opgenomen, omdat, zij het sporadisch, dergelijk houthakgebruik voorkomt. Een dusdanig gebruik van bomen als deel van het (bedrijfs)huishouden betekent een verbondenheid met bomen die op zich een te beschermen waarde vormt. Boomvormers of opnieuw uitgelopen boomstronken die door hun aard of omvang evenzeer bescherming kunnen behoeven als iedere andere boom. Artikel 2 lid 5 onder b geeft de vrijsteling voor regulier hakhoutbeheer.
c. Houtopstand betreft het kernbegrip van deze verordening. Uit het begrip wordt duidelijk dat de verordening betrekking heeft op meer gewassen dan bomen alleen.
d. en e. Knotten en Kandelaberen. Deze begripsomschrijvingen zijn bedoeld ter afbakening van illegaal en ondeskundig snoeien of terugzetten van daarvoor ongeschikte bomen. Deze definities vullen nader de mogelijkheid aan om zonder kapvergunning onderhoud te kunnen plegen aan daarvoor wel geschikte bomen als bepaald in artikel 2 lid 5 sub c van deze verordening. Ook voor de vakkundige begrenzing van het “geknot” als vermeld in artikel 2, lid 4, sub a is deze definitie nuttig. Voor duidelijkheid moet opgemerkt dat de vrijheid van het vakkundig en regulier knotten en kandalaberen los staat van het omvormen van een gewone doorgaande boom tot knotboom of gekandelaberde boom. Dit (voor het eerst) omvormen van een gewone boom tot knotboom of gekandelaberde boom is wel vergunningplichtig.
f. Het vellen was tot voor kort nog niet expliciet gedefinieerd. Aangezien op grond van deze verordening bepaald wordt wanneer een vergunning voor het vellen is vereist, is het noodzakelijk dat aangegeven wordt wat onder het vellen wordt verstaan.
g. en h. Er zijn verder twee soorten “boomwaarden”: de omgevingswaarde en de financiële waarde. Deze waarden worden nader omschreven in het beleidsstuk “Boombescherming in Nieuwegein”.
De Bomenlijst is opgesteld op basis van de Omgevingswaarde, dit is de waarde van de houtopstand voor de buurt. Dat kan gebruikswaarde zijn (park of plantsoentje) of belevingswaarde (kijkgroen). Ook de verschijningsvorm van een boom (bijvoorbeeld leibomen), zeldzame soorten of hoge leeftijd spelen mee. Daarnaast zijn bijvoorbeeld cultuurhistorische en ecologische waarden van belang.
De financiële boomwaarde wordt berekend volgens de richtlijnen en rekenmethode van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen. Uitgangspunt hierbij is de berekening wat het, onder huidige gelijke omstandigheden op die bewuste plek, kost om wederom een boom te stichten (aankoop, planten, garantie, nazorg, begeleiding, onderhoud tot aan het moment van functievervulling en daarna, op basis van annuïteiten afschrijven) tot het actuele moment. Uit de zich snel ontwikkelende rechtspraak blijkt dat de rechter steeds meer de boomwaarde erkent, zowel voor gemeentelijke als voor particuliere bomen. Belangrijk blijkt in een concreet geval een goede motivering en doelstelling van de gekozen waardebepalingsmethode. In geval van grotere schadebedragen aan bomen (bij bijvoorbeeld een bedrag vanaf circa € 5000,00) lijkt dan ook de tussenkomst van een onafhankelijk, beëdigd taxateur van bomen en houtige gewassen zeer aan te bevelen.
i. In artikel 1, lid 5 van de Boswet wordt geregeld dat voor de toepassing van de Boswet de raad bij besluit de grenzen van de bebouwde kom vaststelt. Dit besluit moet worden goedgekeurd door gedeputeerde staten van de provincie Utrecht. De raad van de gemeente Nieuwegein heeft een dergelijk besluit genomen. Dit brengt mee dat binnen de grenzen van de bebouwde kom in de zin van de Boswet slechts de regels van deze verordening gelden. De Boswet is op dat gebied dus niet van toepassing. Buiten de bebouwde kom in de zin van de Boswet gelden deze verordening en de Boswet.
j. Er is een lijst met bijbehorende overzichtstekening van vergunningplichtige houtopstanden: de Bomenlijst. De Bomenlijst bevat een voor ieder goed herkenbare omschrijving van de houtopstand, de standplaats, en het adres van de gemeentelijke houtopstand. De Bomenlijst is als uitvoeringsbesluit bij de verordening gevoegd.
k. Door het opnemen van het begrip ‘houtwal’ wordt duidelijk dat deze verordening betrekking
heeft op meer dan bomen alleen.
l. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verder: Wabo) spreekt van het ‘bevoegd gezag’. Nu de aanvraag voor het vellen van houtopstanden voortaan een aanvraag tot een omgevingsvergunning betreft, wordt in deze verordening waar het de omgevingsvergunning betreft de term ‘bevoegd gezag’ in plaats van ‘burgemeester en wethouders’ gehanteerd. De Wabo schrijft voor dat de omgevingsvergunning wordt verleend door één bevoegd gezag en dat één procedure wordt doorlopen met één procedure van rechtsbescherming, mogelijkerwijs in twee instanties. Het bevoegd gezag om een omgevingsvergunningaanvraag te beoordelen is niet altijd het college van burgemeester en wethouders. Het kan voorkomen dat het College van gedeputeerde staten of de minister het bevoegd gezag is. De verantwoordelijkheid voor het besluit en de handhaving op grond van de verordening ligt bij hetzelfde bevoegde gezag. Ook wijziging of intrekking van de omgevingsvergunning ligt dan bij datzelfde bevoegde gezag.
m. Een houtopstand kan gemeentelijk of particulier eigendom zijn. Met particulier worden hier alle ‘niet gemeentelijke’ eigenaren bedoeld. Een particuliere houtopstand kan dus in eigendom zijn van een burger, een bedrijf of bijvoorbeeld Rijkswaterstaat of de provincie.
n. Gemeentelijke houtopstand betreft houtopstand waarvan enkel de gemeente rechthebbende is.
o. fruitboom: een boom waarvan de vertakking met gesteltakken begint op minimaal 160 cm
p. Opschot en zaailingen betreffen houtopstand die niet is geplant, maar die spontaan zijn
Artikel 2 Verbod voor het vellen van houtopstanden
Gebleken is dat van alle jaarlijks aangevraagde kapvergunningen het merendeel verleend wordt. De behandeling van de aanvragen voor kapvergunningen brengt naar verhouding onevenredige administratieve lasten met zich mee voor de gemeente en voor burgers en bedrijven. In het kader van verminderen van vergunningenplichten is ervoor gekozen om de vergunningplicht voor het vellen van bomen (kappen) te beperken.
Bij de particuliere bomen geldt de vergunningplicht niet voor bomen met een stamomtrek van maximaal 90 centimeter op een hoogte van 1,3 meter boven het maaiveld. In de oude Bomenverordening waren een aantal snelgroeiende boomsoorten (wilg, els, populier, conifeer en naaldboom) in particulier bezit niet vergunningsplichting. De gemeente acht deze bomen, mits deze een grotere stamomtrek hebben dan 90 centimeter op een hoogte van 1,3 meter boven het maaiveld, echter dermate waardevol, dat de bomen in deze verordening wel kapvergunningplichtig zijn gesteld.
Onder maaiveld wordt verstaan: de gemiddelde hoogte van de grondoppervlakte in de ruime omgeving gemeten over een oppervlakte van tenminste 10 vierkante meter.
In principe is alle gemeentelijke houtopstand die op de Bomenlijst is opgenomen kapvergunningplichtig. Hierop is in de verordening een uitzondering gemaakt voor een gemeentelijke houtopstand die bestaat uit opschot of zaailingen met een stamomtrek tot maximaal 90 cm op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. Zo kan het zijn dat op de Bomenlijst opgenomen opschot in het ene jaar wegens zijn omvang nog niet, maar het jaar erop door groei wel kapvergunningplichtig is.
Verder dient, om misbruik te voorkomen, houtopstand die als herplant is aangeplant ter vervanging van voorheen wel vergunningplichtige houtopstand ook als vergunningplichtig te worden beschouwd.
De Boswet beschermt bosgebieden en is daarmee bedoeld om het Nederlandse bosareaal en houtopstanden in stand te houden. De Boswet zondert bepaalde categorieën bomen uit van de gemeentelijke regelgeving en dus van een gemeentelijke vergunningplicht. Deze categorieën zijn opgenomen in artikel 2, lid 4 van de verordening. Het gaat onder andere om wilgen en populieren langs landbouwgronden en wegen, bomen van bosbouwondernemingen, fruitbomen en windschermen langs boomgaarden.
In artikel 2, lid 4, sub b van de verordening wordt in plaats van ‘vruchtbomen’ over ‘fruitbomen’ gesproken. Dit om verwarring van uitleg van het begrip te voorkomen. In artikel 1, lid 4, sub e van de Boswet wordt in plaats van het begrip ‘fruitbomen’ namelijk van ‘vruchtbomen’ gesproken en dit zorgt nogal eens voor verwarring. Bijna iedere boom is immers letterlijk een vrucht(dragende) boom. Uit jurisprudentie blijkt dat de rechter soms alle vruchtbomen vergunningvrij verklaart, terwijl specifiek alle fruitbomen wordt bedoeld. (zie ook Kb. 24.10.’86, NR. 43, m & r ‘87/8, BLZ. 297). Het begrip ‘fruitbomen’ in de verordening maakt direct inzichtelijk om wat voor soort bomen het gaat.
Het zonder kapvergunning vakkundig knotten/kandalaberen van daarvoor geschikte knotbomen is door artikel 2, lid 5, sub c van de verordening mogelijk geworden.
De vergunning voor het vellen van houtopstanden is opgenomen in artikel 2.2, lid 1, sub g Wabo. Het kan voorkomen dat naast de omgevingsvergunning van de gemeente nog een vergunning, ontheffing of vrijstelling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 of de Flora- en Faunawet van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I nodig is. Dit bijvoorbeeld in verband met de bescherming van vogels en hun nesten in de bomen of verblijfplaatsen van vleermuizen in bomen. De Natuurbeschermingswet en Flora- en Faunawet haken ter zake aan bij de Wabo. Het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning is dan het bevoegd gezag voor het geheel. Alvorens de omgevingsvergunning kan worden verleend (in veel gevallen door de gemeente), zal Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I een zogenaamde verklaring van geen bedenkingen moeten afgeven. Het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning vraagt deze verklaring aan.
De Boswet haakt niet aan bij de Wabo. Indien de Boswet van toepassing is, blijft een aparte melding of vergunning op grond van die wet vereist.
Artikel 3 Aanvraag omgevingsvergunning
Het is noodzakelijk dat een aanvraag schriftelijk of digitaal wordt ingediend. Een situatieschets, op te stellen door de aanvrager, blijkt in de praktijk nodig aangezien men anders een tweede maal de omgevingsvergunning voor een andere houtopstand zou kunnen gebruiken. Uit de motivering zou bijvoorbeeld ook kunnen blijken dat er meer activiteiten aangevraagd gaan/moeten worden. Bijvoorbeeld “omdat we een inrit willen realiseren”. Meestal is hinder de belangrijkste reden.
Als een huurder een aanvraag indient, dan moet er ook een verklaring worden overlegd dat de eigenaar van het perceel akkoord gaat.
Als de boom niet op de grond van een particulier staat, maar in de openbare ruimte, is de aanvrager niet belanghebbend.
In de Ministeriële regeling omgevingsrecht (verder: Mor) zijn indieningsvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning opgenomen. Naast een aantal algemene indieningsvereisten, zijn er in artikel 7.5 van de Mor nog enkele specifieke indieningsvereisten voor de aanvraag voor een vergunning voor het vellen van houtopstanden opgenomen. Kort gezegd houdt dit artikel in dat de aanvrager:
Het is niet noodzakelijk een artikel over de beslistermijn op de omgevingsvergunning op te nemen, nu in deze de artikelen 3.9 t/m 3.13 Wabo en artikelen 4:13 t/m 4:15 Algemene wet bestuursrecht gelden.
In de verordening is een aantal weigeringsgronden opgenomen. Bij het toetsen van deze weigeringsgronden worden per weigeringsgrond onder andere de volgende afwegingen gemaakt:
e. dendrologische en zeldzaamheidswaarden;
f. waarden van stads- en dorpsschoon;
g. waarden voor recreatie en leefbaarheid;
i. waarden voor verschijningsvorm;
j. waarden voor beplantingsvorm;
k. waarden voor beeldbepaling;
l. waarden voor toekomstverwachting;
Naast bovenstaande criteria inzake het belang van bomenbehoud, zijn er ook criteria inzake verwijderingsbelangen, die nader in het bomenbeleidsplan zullen worden uitgewerkt (m.n. mate van overlast (ernstig, matig, licht), dominantie op perceel (groot, weinig), afstand houtopstand tot overlastobject (10 of meer ,10 - 3, 3 of minder m), aard van overlastobject (woonruimte, werkruimte, tuin/overig), uren gederfde licht (6 uur, 6 tot 3, 3 uur of minder), maatschappelijk verwijderingsbelang (zwaarwegend, enigszins van belang, gering), economisch verwijderingsbelang (zwaarwegend, enigszins van belang, gering), enz.
Indien de antwoorden op één of meerdere vragen tot een weigering van de vergunning leiden, zal deze weigering gedegen worden gemotiveerd. Per individueel geval wordt een belangenafweging gemaakt tussen de bovengenoemde waarden en het belang van de aanvrager. Dit om een zorgvuldige besluitvorming te garanderen.
Bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning kan, vaak in combinatie met bovengenoemde weigeringsgronden, ook de boomwaarde als motivering gehanteerd worden. In het beleidsstuk “Boombescherming in Nieuwegein” wordt de toepassing van deze waarde omschreven. Hierbij wordt voor de eenheid en duidelijkheid in beleid verwezen naar bestemmings-, groen-, bomen-, of landschapsplan. Het beschermen van houtopstand welke deel uitmaakt van de lokale of landelijke ecologische hoofdstructuur is een voorbeeld van een consequente uitvoering van beleidsvoornemens en sluit aan bij het begrip ecologische hoofdstructuur van het Nationaal Natuurbeleidsplan.
In lid 1 van artikel 4 staat ‘onder meer’. De bovengenoemde opsomming is hiermee niet limitatief bedoeld. Er kunnen voor de gemeente dus nog meer en andere gronden zijn om een omgevingsvergunning niet of onder voorschriften te verlenen (bijvoorbeeld in lijn met de Flora en Faunawet, bescherming van dieren en planten). Verder kan één enkele weigeringsgrond voldoende zijn om geen vergunning af te geven.
De weigeringsgronden gelden ook voor particuliere houtopstanden. Alle houtopstand binnen de gemeente Nieuwegein wordt hiermee op dezelfde manier getoetst.
Vellen in uitzonderlijke situaties. Het derde artikellid maakt het mogelijk bij acute noodsituaties, veroorzaakt door een vergunningplichtige houtopstand, direct te kunnen handelen. Dit is in lijn met de zorgplicht voor de openbare ruimte welke op de gemeente rust en artikel 172 Gemeentewet. De vergunning zal zo spoedig mogelijk achteraf moeten worden aangevraagd, al is de kap van de houtopstand dan uiteraard niet meer terug te draaien. Van de bevoegdheid in dit artikel moet zeer terughoudend gebruik worden gemaakt. In het beleidsstuk “Boombescherming in Nieuwegein” wordt nader ingegaan op de gemeentelijke communicatie in dergelijke situaties.
De leden 2 en drie van artikel 6.1 Wabo zijn hier overgenomen voor de duidelijkheid naar de aanvrager.
De vergunning wordt pas van kracht wanneer de bezwaartermijn is verlopen. De kap van een boom is echter onomkeerbaar. De gemeente zal er dan ook voor zorgen dat voor gemeentelijke bomen pas van de vergunning gebruik wordt gemaakt als deze onherroepelijk is geworden (de bezwaar-/beroepsprocedure is afgerond). Voor kapvergunningen voor particuliere bomen zal dat als voorschrift worden opgenomen in de vergunning. Als een voorlopige voorziening is ingediend, wordt de vergunning pas van kracht wanneer op het verzoek tot voorlopige voorziening is beslist.
Artikel 6 Vervaltermijn vergunning
De omgevingsvergunning vervalt van rechtswege indien daarvan niet binnen maximaal drie jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning gebruik is gemaakt. Deze bepaling is opgenomen om te waarborgen dat een afgegeven vergunning op een actuele situatie is toegesneden. Zo kan bijvoorbeeld worden voorkomen dat een voor een kleine houtopstand afgegeven vergunning jaren later wordt gebruikt voor een prachtig groot gegroeide houtopstand. Als de vergunninghouder na drie jaar geen gebruik heeft gemaakt van de vergunning, zal deze een nieuwe vergunning moeten aanvragen.
Artikel 7 Bijzondere voorschriften voor de omgevingsvergunning voor het vellen
Burgemeester en wethouders kunnen in het geval van vergunningverlening een herplantplicht opleggen. Naast het stellen van een termijn kunnen zij ook aanwijzingen geven met betrekking tot de herplantplicht. Zo kan bijvoorbeeld een andere boomsoort worden voorgeschreven. Voor het eventueel vellen van een herplante houtopstand is wederom een omgevingsvergunning nodig.
De bevoegdheid tot het opleggen van een financiële herplant geldt indien ter plaatse feitelijk geen ruimte meer is. De rechtspraak ziet er strikt op toe dat deze gestorte gelden enkel en alleen voor bomenaanplant en niet voor andere (groene) activiteiten mogen worden gebruikt. Het mag geen algemene bomenbelasting worden.
Om herplantbomen te beschermen is de stamomtrek niet van belang voor de toepassing van dit artikel.
Artikel 8 Herplant-/instandhoudingsplicht
Als een houtopstand waarvoor een omgevingsvergunning is vereist zonder geldige vergunning is geveld of op andere wijze is teniet gegaan, kan het college een herplantplicht opleggen. Met ‘op andere wijze is teniet gegaan’ worden situaties bedoeld als verwaarlozing of calamiteiten als overstroming, ziekte, zware storm, et cetera.
De in het derde lid van dit artikel genoemde situatie betreft houtopstand die nog wel in leven is, maar waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze binnen afzienbare tijd teniet zal gaan. Burgemeester en wethouders zouden de betreffende houtopstand kunnen laten teniet gaan, waarna een herplantplicht kan worden opgelegd. Er kunnen echter ook goede redenen zijn om te wensen dat de betreffende houtopstand in leven blijft. Denk hierbij aan grote bomen, die niet of slechts met inzet van veel (financiële) middelen zijn te vervangen. In dergelijke gevallen kunnen burgemeester en wethouders de eigenaar van de houtopstand verplichten de (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting van de houtopstand weg te nemen.
De bevoegdheid tot het opleggen van een financiële herplant geldt indien ter plaatse feitelijk geen ruimte meer is. De rechtspraak ziet er strikt op toe dat deze gestorte gelden enkel en alleen voor bomenaanplant en niet voor andere (groene) activiteiten mogen worden gebruikt. Het mag geen algemene bomenbelasting worden.
Om herplantbomen te beschermen is de stamomtrek niet van belang voor de toepassing van dit artikel
Artikel 17 Boswet bepaalt dat, indien de gebruiker of eigenaar van een houtopstand tengevolge van een krachtens gemeentelijke verordening genomen besluit houdende een verbod tot vellen van een houtopstand of een weigering tot vergunning voor het vellen van een houtopstand, schade lijdt welke redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoort te blijven, burgemeester en wethouders hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toekennen. Met ‘naar billijkheid te bepalen’ wordt bedoeld dat het college zelf bepaalt of zij tot uitbetaling van een schadevergoeding is gehouden en hoe hoog deze zal zijn.
Artikel 10 Bestrijding van boomziekten
Dit artikel is bedoeld om besmettelijke boomziekten adequaat te kunnen bestrijden. Het is hierbij belangrijk dat verspreiding van (potentiele) boomziekten via bijvoorbeeld broedhout van bomen met iepziekte wordt voorkomen.
In lid 3 is bepaald dat indien niet aan de plichten in lid 1 en lid 2 wordt voldaan, het college de bevoegdheid heeft om bestuursdwang toe te passen. Het betreft hier een bijzondere bestuursdwangbevoegdheid in aanvulling op de algemene gemeentelijke bestuurs-dwangbevoegdheid als geregeld in artikel 125 Gemeentewet. De bepaling is opgenomen vanwege de ernst van de zaak en de noodzaak voor de afdeling Beheer om snel te kunnen handelen.
Artikel 11 Afstand tot erfgrenslijn
De leden één en twee van artikel 42 Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek geeft het bekende verwijderingrecht voor bomen binnen twee meter en heesters en hagen binnen een halve meter van de erfgrenslijn. Maar in artikel 5:42 lid 2 is in afwijking van het oude B.W. toegevoegd: "tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten". Daarom is in deze modelverordening dit artikel toegevoegd, dat de erfgrensafstand aanzienlijk verkleint. Met "nihil" voor heggen en heesters is bedoeld deze natuurlijke wijze van erfbegrenzing te beschermen en tot de normale standaard te maken. Vele bomen en heesters zullen door deze afstandverkleining beter beschermd, misschien wel gespaard worden. De juridische grondslag voor het ontstaan van burenruzies is hiermee enigszins verminderd.
In het beleidsstuk “Boombescherming in Nieuwegein” is opgenomen hoe de gemeente de boomverzorgende taak uitvoert.
De boetecategorie van de tweede categorie is gebaseerd op de bepalingen uit de Gemeentewet. Alleen in geval van recidive is een boete of hechtenis van de derde categorie mogelijk. Ten overvloede moet misschien opgemerkt worden dat bij echte opzet en bij rechtspersonen een hogere boetecategorie kan gelden. Verder blijken meerdaderschap en of medeplichtigheid regelmatig voor te komen. Toegevoegd is expliciet de mogelijkheid tot openbaarmaking als extra straf, omdat vaak niet zulke hoge boetes (kunnen) worden opgelegd, omdat de rechter de straf meestal oplegt in overeenstemming met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de dader. De boomwaarde is dan ook genoemd als één van de vele factoren die meewegen, maar wel expliciet om het financiële aspect mee te nemen.
De Wabo verbiedt in artikel 2.3 het handelen in strijd met een voorschrift uit een omgevingsvergunning. Door artikel 5.4 Invoeringswet Wabo is het handelen zonder omgevingsvergunning of het handelen in strijd met een omgevingsvergunning strafbaar gesteld in de Wet economische delicten (Wed). Om die reden zijn de strafbepalingen van artikel 13 van deze verordening niet van toepassing op dergelijk handelen.
Overtreding van artikel 2 lid 1, van deze verordening en overtreding van voorschriften op grond van artikelen 7 en 8 van deze verordening, heeft als strafmaat een hechtenis van maximaal 6 maanden, taakstraf en/of een geldboete tot maximaal €19.000 (anno 2012) op grond van artikel 6 Wed. De boomwaarde kan verhogend op de geldboete werken. Indien de boomwaarde hoger is dan een vierde gedeelte van € 19.000, kan een geldboete worden opgelegd van maximaal € 75.000 (anno 2012).
Ter loskoppeling van straf- en privaatrecht is lid 3 van dit artikel opgenomen. Met deze bepaling wordt duidelijk dat een eventuele strafrechtelijke opsporing of vervolging niet in de weg staat van een door de gemeente als schadelijdende eigenaar of beheerder ingestelde privaatrechtelijke vordering. Formeel staat immers het strafrechtelijk perspectief (laakbaarheid) los van het privaatrechtelijk perspectief van geleden schade door de eigenaar van de houtopstand. De officier van Justitie is onafhankelijk in zijn beslissing om wel of niet tot vervolging over te gaan. In de praktijk neemt hij de (eventuele) schadeclaim van de gemeente hierbij wel in overweging. Door artikel 5.4 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de Wet economische delicten van toepassing op handelen zonder of in strijd met een omgevingsvergunning.
Artikel 14 en 15 Opsporing en betreden van gebouwen en terreinen
De bepaling “hen die door burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast” maakt dat niet alleen politieambtenaren, maar ook speciaal door het college aangewezen gemeenteambtenaren deel kunnen nemen aan het toezicht op naleving van deze verordening.
Deze bepaling geldt voor de lopende aanvragen en procedures ten aanzien van vergunningen welke in de tussenliggende tijd zijn aangevraagd dan wel nog in behandeling zijn. Deze zullen conform de op het moment van de aanvraag en of procedure geldende bepalingen worden behandeld.