Organisatie | Blaricum |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening WWB 2012 |
Citeertitel | Afstemmingsverordening WWB 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Maatschappelijke zorg en welzijn |
Deze verordening vervangt de Maatregelenverordening WIJ, vastgesteld op 22 september 2009, en de Afstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ 2010, vastgesteld op 22 juni 2010. Deze verordening treedt met terugwerkende kracht per 1 januari 2012 in werking.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
27-07-2013 | 27-07-2013 | Intrekking | 25-06-2013 Hei en wei 19-7-2013 | Raadsbesluit 2013-33-II | |
19-05-2012 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 17-04-2012 Hei en wei 11-05-2012 | Raadsbesluit 2012/17 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), het Bijstandsbesluit zelfstandigen (Bbz), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet;
2. In deze verordening wordt verstaan onder:
a. het college: het college van burgemeester en wethouders van Laren.
b. de raad: de gemeenteraad van Laren.
c. de uitkering: bijstand op grond van de WWB, alsmede een uitkering op grond van het Bbz, de IOAW en de IOAZ.
e. de bijstandsnorm: de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c WWB, of, voor zover er sprake is van een IOAW of IOAZ uitkering, de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 IOAW respectievelijk artikel 5 IOAZ.
1. de bruto uitkering die teveel of ten onrechte is verstrekt als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht; en
2. de bruto uitkering waarop eerder, langer of tot een te hoog bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.
Artikel 2 Het besluit tot opleggen van een verlaging
In het besluit tot opleggen van een verlaging worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstandsnorm wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstandsnorm wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging.
Artikel 3 Afzien van het opleggen van een verlaging
Het college ziet af van het opleggen van een verlaging indien:
a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of
b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden; of
Artikel 5 Berekeningsgrondslag
In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:
a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel12 WWB;
b. de verwijtbare gedraging aan belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.
Artikel 6 Horen van de belanghebbende
Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:
a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;
b. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;
c. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7, vierde lid, van de WWB, artikel 34, derde lid, van de IOAW of artikel 34, derde lid, van de IOAZ, werkzaamheden in het kader van de WWB, IOAW of IOAZ heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de WWB, artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ;
d. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid;
e. de verlaging wordt opgelegd wegens ernstige misdragingen als bedoeld in artikel 15 van deze verordening.
Indien een belanghebbende zich, na een besluit als bedoeld in het eerste lid, wederom schuldig maakt aan een of meerdere verwijtbare gedragingen zoals genoemd in artikel 9, 11, 12, 13, 14 en 15 van deze verordening, en die plaatsvinden binnen een periode van 24 maanden na het laatste recidivebesluit, kan het college al individualiserend de hoogte en de duur van de toe te passen verlaging vaststellen.
Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de WWB, het Bbz, de IOAW of de IOAZ, genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 3, tweede lid, van deze verordening niet verantwoord is.
Indien het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, IOAW of artikel 20, tweede lid, IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.
Hoofdstuk 2 Niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 9 Indeling in categorieën
Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet worden behouden of één van de verplichtingen op grond van artikel 9 WWB, artikel 9a WWB, artikel 55 WWB respectievelijk artikel 37 IOAW, artikel 38 IOAW, artikel 37 IOAZ en artikel 38 IOAZ niet of onvoldoende worden nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;
a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;
c. het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan zoals bedoeld in artikel 44a van de WWB, indien van toepassing;
d. het uit houding in gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b WWB respectievelijk artikel 37, eerste lid, onderdeel e IOAW en artikel 37, eerste lid, onderdeel e IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder zoals bedoeld in artikel 9a, eerste lid, WWB respectievelijk 38, eerste lid, IOAW en artikel 38, eerste lid, IOAZ.
e. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b WWB en artikel 10 lid 1 WWB respectievelijk artikel 36 lid 1 IOAW en artikel 37, eerste lid, onderdeel e IOAW en artikel 36, eerste lid, IOAZ en artikel 37, eerste lid, onderdeel e IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
f. het onvoldoende nakomen van de verplichting zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, WWB of artikel 55 WWB, voor zover het gaat om een persoon jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na de melding zoals bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, WWB.
g. het niet naar vermogen trachten de mogelijkheden naar uit ’s rijks kas bekostigd onderwijs te onderzoeken gedurende de termijn, genoemd in artikel 41, vierde lid, van de wet.
a. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;
b. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden
voorziening gericht op arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid onderdeel b WWB en artikel 10, eerste lid, WWB respectievelijk artikel 36, eerste lid, IOAW en artikel 37, eerste lid, onderdeel e IOAW en artikel 36, eerste lid, IOAZ en artikel 37, eerste lid, onderdeel e IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
c. het niet of niet voldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c WWB, artikel 37, eerste lid, onderdeel f IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, IOAZ;
a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;
b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Artikel 10 De hoogte en de duur van de verlaging
De verlaging, bij gedragingen zoals bedoeld in artikel 9, wordt vastgesteld op:
a. vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;
b. tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;
c. vijftig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;
d. honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.
Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht
Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens
Indien een belanghebbende de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 WWB respectievelijk artikel 13 IOAW of artikel 13 IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, maar wel binnen de hersteltermijn zoals bedoeld in artikel 54, tweede lidWWB respectievelijk artikel 17, tweede lid IOAW en artikel 17, tweede lid IOAZ, wordt een verlaging opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.
Van het opleggen van een verlaging zoals bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Artikel 12 Verstrekken van inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB, artikel 38, tweede lid van het Bbz, artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de uitkering bedraagt de verlaging vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Van het opleggen van de verlaging bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van 24 maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Artikel 13 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB, artikel 38, tweede lid van het Bbz, artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.
De verlaging wordt op de volgende wijze vastgesteld:
a. bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand;
b. bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;
c. bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand;
d. bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging
Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
De verlaging wordt vastgesteld op:
a. tien procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag tot en met € 1000,-;
b. twintig procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 1000,- tot en met € 2000,-;
c. veertig procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 2000,- tot en met € 4000,-;
d. honderd procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag groter dan € 4000,-.
Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, personeel van het UWV werkbedrijf of door de gemeente ingehuurde derden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB, het Bbz, de uitvoering van de IOAW en de IOAZ zal een verlaging worden opgelegd van 100% procent van de bijstandsnorm.