Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Lansingerland

Besluit Maatschappelijke Ondersteuning Lansingerland 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLansingerland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit Maatschappelijke Ondersteuning Lansingerland 2012
CiteertitelBesluit Maatschappelijke Ondersteuning Lansingerland 2012
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet Maatschappelijke Ondersteuning, art. 4
  2. Wet Maatschappelijke Ondersteuning, art. 5
  3. Wet Maatschappelijke Ondersteuning, art. 6
  4. Wet Maatschappelijke Ondersteuning, art. 7
  5. Wet Maatschappelijke Ondersteuning, art. 15
  6. Wet Maatschappelijke Ondersteuning, art. 19
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-201201-01-2013Onbekend

29-05-2012

Internet/Heraut 30 mei 2012

t12.07728

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit Maatschappelijke Ondersteuning Lansingerland 2012

 

 

Hoofdstuk 0 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • b.

    Bijstandsnorm: de voor betrokkene op grond van de Wet werk en bijstand geldende bijstandsnorm;

  • c.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

  • d.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening;

  • e.

    Forfaitaire vergoeding: een vast bedrag ongeacht de werkelijke kosten;

  • f.

    Gebruikelijke zorg: de zorg die op het gebied van het voeren van een huishouden voor alle meerderjarige leden van een leefeenheid als algemeen aanvaardbaar wordt beschouwd;

  • g.

    Indicatie: een integraal advies over de noodzaak en compensatiemogelijkheid van een aangevraagde voorziening;

  • h.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • i.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in de Verordening Voorzieningen Wet Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Lansingerland en het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Lansingerland te stellen regels van toepassing zijn;

  • j.

    Verstrekking: een compenserende maatregel voor een individu, hetzij in financiële middelen, hetzij in natura;

  • k.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt.

Hoofdstuk 1 – Hulp bij het huishouden

Artikel 1.1

Met het oog op een schoon en leefbaar huis kan een individuele voorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk.

Artikel 1.2

Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

Artikel 1.3

Naast de gebruikelijke zorg worden ook andere algemeen voorliggende of algemeen gebruikelijke voorzieningen bij de beoordeling betrokken.

Artikel 1.4

De ondersteuningsbehoevende kan bij de voorziening hulp bij het huishouden in de vorm van een pgb, de zorg onder andere inkopen bij:

  • a.

    een freelancer;

  • b.

    een rechtspersoon.

Artikel 1.5

Voor een persoonsgebonden budget ten aanzien van hulp bij het huishouden wordt een

bedrag per uur beschikbaar gesteld dat gelijk is aan het gemiddelde uurtarief van de aanbieders van HH1.

Uitgangspunt is dat er kwalitatief en kwantitatief gelijkwaardige zorg kan worden ingekocht.

Artikel 1.6

Voor het bepalen van de Eigen Bijdrage wordt met ingang van 1 januari 2013 het gemiddeld uurtarief van de aanbieders van HH1 vermenigvuldigd met het aantal geïndiceerde minuten, omgerekend naar uren, doorbelast. In 2012 wordt het bedrag van € 17,-- per uur doorbelast.

Hoofdstuk 2 – Woonvoorzieningen

Artikel 2.1

Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

Artikel 2.2

Bij de beoordeling of een woning aangepast wordt, of dat het primaat verhuizen wordt toegepast, dient het begrip compenserend leidend te zijn, rekening houdend met de gestelde financiële grens voor woningaanpassing.

Artikel 2.3

Het primaat verhuizen wordt toegepast indien een woningaanpassing met toepassing van het begrip goedkoopst compenserend het bedrag van € 20.000,-- overschrijdt.

Artikel 2.4

Om tot een goed advies ten aanzien van de woningaanpassing te komen worden de volgende elementen bij de advisering betrokken:

  • ·

    Kosten

  • ·

    Aanwezigheid passende woonruimte

  • ·

    Afwegingen in het kader van de volkshuisvesting

  • ·

    De sociale omstandigheden – aanwezigheid van mantelzorg

  • ·

    De snelheid waarmee woonproblemen opgelost kunnen worden

  • ·

    De integrale afweging van verschillende Wmo-voorzieningen (wonen, vervoer, rolstoelen)

  • ·

    De werksituatie

  • ·

    Woonlastenconsequenties

Artikel 2.5

Indien wordt overgegaan tot aanpassing van de woning dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:

  • ·

    Noodzakelijkheid

  • ·

    De medewerking van de verhuurder

  • ·

    De afweging welke de goedkoopst compenserende oplossing is

  • ·

    Bewaking kwaliteit woningaanpassingen

Artikel 2.6

Een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding kan aan een betrokkene met beperkingen worden verstrekt:

  • a.

    als het technisch niet mogelijk is de huidige woonruimte voldoende aan te passen om de ergonomische belemmeringen weg te nemen;

  • b.

    de situatie waarin blijkt dat het verstrekken van een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding de meest goedkope, compenserende voorziening is.

Artikel 2.7

Het bieden van een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten kan in twee situaties aan de orde zijn:

  • ·

    In eerste instantie kan deze verstrekt worden aan een betrokkene met beperkingen, die op grond van ergonomische beperkingen naar een aangepaste of aanpasbare woonruimte verhuist (overwegingen die bij het al dan niet verstrekken van een verhuis- en inrichtingskostenkostenvergoeding een rol kunnen spelen zijn hiervoor reeds genoemd).

  • ·

    Een tweede mogelijkheid betreft het verstrekken van een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding aan niet gehandicapten die een al dan niet aangepaste woning vrij maken ten behoeve van een betrokkene met beperkingen.

Artikel 2.8

Het bedrag voor de verhuis- en inrichtingskostenvergoeding betreft een tegemoetkoming in de kosten, waarbij in het kader van de Wmo verhuizing naar een voor belanghebbende compenserende woning noodzakelijk wordt geacht. De tegemoetkoming hoeft niet volledig kostendekkend te zijn en het bedrag wordt bij toekenning al vastgesteld. Het bedrag wordt overgemaakt, nadat een bewijs van daadwerkelijke verhuizing naar een voor belanghebbende adequate woning (huurcontract, inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie) is overgelegd.

Artikel 2.9

Bij het verstrekken van een aardnagelvaste voorziening in natura wordt, indien mogelijk, gekozen voor een herplaatsbare en meermalen te gebruiken voorziening.

Artikel 2.10

Het college kan ook voor woonvoorzieningen een financiële tegemoetkoming verstrekken. Het college stelt de voorlopige financiële tegemoetkoming op de volgende wijze vast:

  • 1.

    direct na de selectie indien de kosten vooraf duidelijk zijn te bepalen;

  • 2.

    na ontvangst van twee offertes.

Artikel 2.11

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en keuring als

bedoeld in artikel 23 van de Verordening Voorzieningen Wet Maatschappelijke Ondersteuning is gelijk aan de prijs van het goedkoopst compenserende service abonnement.

Artikel 2.12

Voor het bepalen van de Eigen Bijdrage wordt het daadwerkelijk aan de gemeente in rekening gebrachte bedrag doorbelast.

Hoofdstuk 3 – Vervoersvoorzieningen

Artikel 3.1

Met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon en leefomgeving.

Artikel 3.2

Gesloten invalidenwagens kunnen voor mensen met bepaalde beperkingen een compenserende voorziening zijn indien zich de volgende situatie voordoet:

  • ·

    de vervoersbehoeften van ondersteuningsbehoevende betreffen vooral de korte en iets langere afstanden, met een gesloten buitenwagen te bereiken;

  • ·

    als gevolg van ernstige hart/longproblemen iemand niet in staat van een open buitenwagen gebruik te maken.

Artikel 3.3

Het kan gewenst zijn dat de ondersteuningbehoevende met mobiliteitsproblemen beschikt over een elektrisch voertuig voor buiten, te gebruiken op korte afstand rond de woning. Voor deze verplaatsingen is het immers over het algemeen niet logisch of zelfs onmogelijk gebruik te maken van een collectief systeem of om een taxi te laten komen. In het gemeentelijke beleid is een scootmobiel geïndiceerd indien er een substantiële vervoersbehoefte is in de directe omgeving van de woning. Dat kan wanneer de ondersteuningsbehoevende bijvoorbeeld binnen een straal van 1 tot 1,5 kilometer met een scootermobiel zelf boodschappen kan doen, familie kan bezoeken en andere vormen van vrije tijdsbesteding beschikbaar heeft.

Het verstrekken van een open elektrische buitenwagen kan in combinatie met het gebruik van een collectief vervoerssysteem en/of een individuele vervoersvergoeding plaatsvinden.

Artikel 3.4

Ook aanpassingen aan scootmobielen en rolstoelen of trainingen voor een veilig gebruik van de voorziening worden verstrekt indien ze noodzakelijk zijn om een compenserende voorziening te gebruiken.

Artikel 3.5

Indien andere verplaatsingsmiddelen nodig zijn in specifieke omstandigheden, wordt dit ook vanuit de Wmo vergoed. Hierbij kan gedacht worden aan:

  • ·

    Driewielfiets

  • ·

    Loopfiets

  • ·

    Begeleidingskosten

Artikel 3.6
  • 1.

    Het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor een autoaanpassing is alleen mogelijk indien:

    • 1.

      de ondersteuningsbehoeftige gezien de aard van de beperking geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, geen gebruik kan maken van het aanvullend collectief vraagafhankelijk vervoer en geen gebruik kan maken van een taxi en;

    • 2.

      de ondersteuningsbehoeftige wel in staat is zich met een eigen auto te verplaatsen en;

    • 3.

      bovenstaande wordt ondersteund door een indicatie.

  • 2.

    Indien de ondersteuningsbehoeftige de basisschoolleeftijd heeft en (nog) niet zelfstandig kan reizen met ander, voorliggend, vervoer kan een financiële tegemoetkoming verstrekt worden voor een autoaanpassing.

  • 3.

    Er wordt alleen een financiële tegemoetkoming voor een autoaanpassing verstrekt voor een auto indien deze niet ouder is dan 36 maanden op de datum van aanvraag voor een autoaanpassing.

  • 4.

    De financiële tegemoetkoming als bedoeld in voorgaand lid wordt slechts eenmaal per 7 jaar

verstrekt.

Artikel 3.7
  • 1.

    De vaststelling van de hoogte van de vervoerskostenvergoeding voor een eigen auto of taxikosten voor individuele gevallen waarin er geen gebruik gemaakt kan worden van een collectieve vervoersvoorziening is als volgt:

  • a.

    de vervoerskostenvergoeding wordt gemaximeerd tot 1500 km op jaarbasis en;

  • b.

    voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding wordt verwezen naar het Verstrekkingenbeleid voor voorzieningen in het kader van de Wmo.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid gelden voor kinderen tot 12 jaar de onderstaande vergoedingen:

    • §

      0 tot 5 jaar: geen vergoeding

    • §

      5 tot 12 jaar: 50% van het normbedrag

Artikel 3.8
  • 1.

    De vaststelling van de hoogte van de vervoerskostenvergoeding voor de individuele rolstoeltaxi is als volgt:

  • a.

    de vervoerskostenvergoeding wordt gemaximeerd tot 1500 km op jaarbasis en;

  • b.

    voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding wordt verwezen naar het Verstrekkingenbeleid voor voorzieningen in het kader van de Wmo

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid gelden voor kinderen tot 12 jaar de onderstaande vergoedingen:

    • §

      0 tot 5 jaar: geen vergoeding

    • §

      5 tot 12 jaar: 50% van het normbedrag

Artikel 3.9

Voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer binnen het vervoersgebied van 5 zones geldt de volgende gebruiksbeperking:

  • a.

    Gebruikers van het CVV kunnen alleen tegen het openbaar vervoertarief reizen als er een medische indicatie is afgegeven;

  • b.

    Gebruikers met een psychosociaal en/of een chronisch psychisch probleem kunnen alleen tegen het openbaar vervoertarief gebruik maken van het CVV nadat er een verklaring van een behandelend specialist is afgegeven;

  • c.

    Gebruikers met een indicatie van het CVV kunnen jaarlijks maximaal 300 openbaar vervoerzones gebruiken tegen het openbaar vervoertarief;

  • d.

    Gebruikers met een indicatie en een aantoonbare extra vervoersbehoefte hebben recht op extra zones tot een maximum van 500;

  • e.

    Gebruikers met een indicatie in het bezit van een scootmobiel hebben recht op maximaal 50% van het totaal aantal toe te kennen openbaar vervoerzones;

  • f.

    Gebruikers met een indicatie waarbij in het huishouden een auto aanwezig is, hebben recht op maximaal 50% van het totaal aantal toe te kennen openbaar vervoerzones;

  • g.

    Gebruikers met een indicatie kunnen tegen hetzelfde tarief een begeleider meenemen indien daartoe een indicatie is afgegeven;

  • h.

    Gebruikers mogen hun reiszones naar eigen inzicht besteden met uitzondering van inzet voor woon-werk verkeer;

  • i.

    Gebruikers zonder een medische indicatie of zonder een specialistenverklaring bij psychische problemen mogen gebruik maken van het CVV maar tegen het kostprijstarief.

Artikel 3.10

Bij de medische indicatie voor noodzakelijk gebruik van collectief vervoer worden de volgende criteria gehanteerd:

  • -

    een cliënt is rolstoelafhankelijk;

  • -

    niet in staat zelfstandig lopend een afstand van 800 meter af te leggen;

  • -

    wel in staat zelfstandig lopend een afstand van 800 meter af te leggen, maar niet aansluitend 10 minuten staande kunnen wachten;

  • -

    wel in staat zelfstandig lopend een afstand van 800 meter af te leggen, ook aansluitend 10 minuten staande kunnen wachten, maar niet in staat de instaphoogte van het openbaar vervoer (ca. 32 cm) te overbruggen;

  • -

    niet in staat zich in een snel wegrijdend voertuig staande te houden;

  • -

    visueel het voertuig niet kunnen onderscheiden;

  • -

    wegens gebrek aan zitplaatsen niet in staat in het spitsuur van het openbaar vervoer gebruik te maken (vervoer i.v.m. werk valt niet onder de WMO).

Artikel 3.11
  • 1.

    Het aantal zones wordt toegekend vanaf de eerste dag van de maand van aanvraag en naar rato van het jaartotaal vastgesteld.

  • 2.

    Het maximale aantal zones wordt voor de duur van een kalenderjaar aan gebruikers van het CVV toegekend.

  • 3.

    Indien er op 1 januari van een nieuw kalenderjaar nog zones over zijn van het voorafgaande jaar dan komen deze zones te vervallen, de resterende zones mogen niet worden meegenomen naar een volgend kalenderjaar.

Artikel 3.12

Bij het gebruik van vervoersvoorzieningen wordt er in beginsel vanuit gegaan dat kinderen met de middelbare schoolleeftijd zelfstandig gebruik kunnen maken van de aangeboden voorziening mits niet in strijd met geldende wet- en regelgeving.

Artikel 3.13

Voor het bepalen van de Eigen Bijdrage wordt het daadwerkelijk aan de gemeente in rekening gebrachte bedrag doorbelast.

Hoofdstuk 4 – Rolstoelvoorzieningen

Artikel 4.1

Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen bestaande uit een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.

Artikel 4.2

Indien uit de indicering blijkt dat een rolstoel de meest compenserende voorziening is om de mobiliteitsbeperking van betrokkene te verminderen, is de selectie van de rolstoel aan de orde. Het selecteren van een rolstoel is maatwerk; de gekozen rolstoel moet passen bij de gebruiker. De gebruiker moet er goed mee overweg kunnen en de rolstoel moet bruikbaar zijn in de omgeving waar de gebruiker woont en voor de activiteiten die de gebruiker wil ondernemen.

Artikel 4.3

In het programma van eisen dat wordt opgesteld om het een compenserende voorziening te laten zijn voor de aanvrager, dienen de volgende onderwerpen aan de orde te komen:

  • ·

    Het gebruik

  • ·

    Het gebruiksgebied

  • ·

    De aandrijving

  • ·

    De zithouding

  • ·

    De meeneembaarheid

  • ·

    De lichaamsmaten

Artikel 4.4

De financiële tegemoetkoming voor de aanschaf en gebruik van een sportvoorziening wordt vastgesteld voor een periode van 7 jaar. In de financiële tegemoetkoming is tevens het onderhoud begrepen.

Een sportvoorziening wordt alleen verstrekt indien sportbeoefening uitsluitend mogelijk is met een specifieke sportvoorziening. Er wordt in beginsel 1 maal per 84 maanden een sportrolstoel verstrekt.

Hoofdstuk 5 – Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 5.1

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 38 van de Verordening Voorzieningen Wet Maatschappelijke Ondersteuning aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de ondersteuningsbehoevende;

  • b.

    de beperkingen die de ondersteuningsbehoevende in zijn functioneren ondervindt ten aanzien van het participeren in de samenleving;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de ondersteuningsbehoevende;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de ondersteuningsbehoevende;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de ondersteuningsbehoevende;

  • f.

    het sociale netwerk van de ondersteuningsbehoevende;

  • g.

    de behoefte van de ondersteuningsbehoevende.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 5.2

In situaties waarin de Verordening Voorzieningen Wet Maatschappelijke Ondersteuning, het Besluit maatschappelijke ondersteuning en/of het Verstrekkingenbeleid voor voorzieningen in het kader van de Wmo niet voorzien, kan het college met in acht name van de uitgangspunten en doelstellingen van de regels een aangepaste voorziening toekennen of de vorm van voorziening nader vaststellen.

Artikel 5.3

In situaties waarin niet binnen de wettelijk gestelde termijn van 8 weken, conform artikel 4:13 Awb, een besluit kan worden genomen, is het college gerechtigd om de beslistermijn met een redelijke termijn te verlengen op grond van artikel 4:14 Awb:

  • a.

    Indien er sprake is van een aanvraag op grond van de WMO, niet zijnde een ingrijpende woningaanpassing, kan de beslistermijn verlengd worden tot maximaal 13 weken na datum van ontvangst van de aanvraag;

  • b.

    Indien er sprake is van een aanvraag voor een ingrijpende woningaanpassing op grond van de WMO kan de beslistermijn verlengd worden tot maximaal 20 weken na datum van ontvangst van de aanvraag.

Hoofdstuk 6 - Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming

Artikel I. Regels rond verstrekking

 

Artikel 6.1

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening kan in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) plaatsvinden op verzoek van de ondersteuningsbehoevende, tenzij er sprake is van gebruikelijke zorg.

Artikel 6.2

Het persoonsgebonden budget wordt verstrekt voor de noodzakelijk geïndiceerde individuele voorziening en als geen algemene of collectieve voorziening aanwezig is die toereikend wordt geacht.

Artikel 6.3

Verstrekking in de vorm van een PGB vindt plaats indien:

  • 1.

    Betrokkene niet deelneemt of zou moeten deelnemen aan een schuldhulpverleningstraject

  • 2.

    Betrokkene niet handelingsonbekwaam is verklaard of verklaard zou moeten worden

  • 3.

    Betrokkene beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats

  • 4.

    Betrokkene beschikt over een bankrekening

  • 5.

    Betrokkene niet eerder een pgb is verleend op grond van de Verordening Voorzieningen Wet Maatschappelijke Ondersteuning waarbij de betrokkene zich niet gehouden heeft aan de bij de verlening van dat eerdere pgb opgelegde verplichtingen

  • 6.

    Betrokkene niet een zodanig progressief ziektebeeld heeft dat om economische redenen een bruikleenvoorziening de voorkeur heeft

Artikel 6.4

1.Het persoonsgebonden budget voor scootmobielen en rolstoelen wordt vastgesteld overeenkomstig de prijs of bruikleenvergoeding die de gemeente aan haar leverancier verschuldigd zou zijn voor de goedkoopst compenserende voorziening inclusief standaardaanpassingen en eventueel inclusief noodzakelijke aanpassingen zoals bepaald in het programma van eisen dat door de indicatieadviseur is afgegeven. In het PGB wordt tevens de kosten voor onderhoud meegenomen.

Het PGB voor scootmobielen en rolstoelen is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een voorziening voor een periode van zeven jaar.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget voor roerende woonvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de kosten voor het aanpassen van de woning in de door het college geaccepteerde offerte.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt vastgesteld op basis van het geïndiceerde aantal minuten, gebaseerd op een uurtarief voor het PGB zijnde het gemiddelde tarief van de verstrekkers van zorg in natura voor de periode genoemd in het indicatiebesluit.

Artikel 6.5
  • 1.

    De financiële tegemoetkoming voor roerende woonvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de prijs of bruikleenvergoeding die de gemeente verschuldigd zou zijn aan de leverancier voor de goedkoopst compenserende oplossing, inclusief standaardaanpassingen en eventueel inclusief noodzakelijke aanpassingen zoals bepaald in het programma van eisen dat door de indicatieadviseur is afgegeven.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming voor woningaanpassingen wordt vastgesteld op basis van een door het college goedgekeurde offerte.

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming voor een autoaanpassing wordt vastgesteld op basis van de cataloguswaarde van de meerkosten voor de meest goedkope compenserende voorziening plus de kosten voor onderhouds-en servicepakket.

Artikel 6.6

Een PGB of financiële tegemoetkoming wordt alleen verstrekt voor het verwerven van individuele voorzieningen.

Artikel 6.7

Een PGB of financiële tegemoetkoming wordt niet verstrekt voor het verwerven van algemene voorzieningen.

Artikel 6.8

Een PGB is een geldbedrag waarmee de vrager één of meer geïndiceerde voorzieningen kan verwerven.

Artikel 6.9

Een financiële tegemoetkoming is een gemaximeerde tegemoetkoming in de kosten van een voorziening die achteraf op declaratiebasis wordt verstrekt.

Artikel 6.10

Een aanvraag voor een woningaanpassing kan worden beoordeeld als betrokkene beschikt over een getekend huurcontract of een getekend koopcontract.

Artikel II. Verantwoording en controle

 

Artikel 6.11
  • 1.

    De gemeente Lansingerland zal jaarlijks (januari/februari) vragen verantwoording af te leggen over het PGB.

  • 2.

    De verantwoording bij de verstrekking van eenmalig PGB kan geschieden door

overlegging van de aankoopnota of een aankoopbewijs.

Artikel 6.12

Voor het PGB hulp bij het huishouden dient u de volgende informatie aan te leveren ter verantwoording:

  • ·

    Het arbeidscontract met de zorgaanbieder of een arbeidscontract met de hulp in de huishouding of het arbeidscontract via de SVB

  • ·

    De door de PGB-houder en zorgverlener getekende aanwezigheidsformulieren met daarop vermeld:

    • o

      Het bedrag dat per uur is betaald

    • o

      Het aantal betaalde uren

    • o

      Naam, adres, BSN-nummer van de hulpverlener

  • ·

    Bewijsstukken van de betaling van het PGB aan de zorgaanbieder of bankafschriften waaruit blijkt hoeveel u aan de hulp heeft overgemaakt

  • ·

    Facturen van de zorginstelling waarbij zorg is ingekocht

  • ·

    Facturen van het CAK met betrekking tot de eigen bijdrage

Artikel 6.13

Het persoonsgebonden budget wordt, na overlegging van de verantwoording en de controle daarop, definitief vastgesteld. De betrokkene ontvangt hierover een besluit.

Artikel 6.14

Bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming verantwoordt de vrager, na aanschaf van de voorziening of, bij een woningaanpassing, na afronding van de werkzaamheden, door overlegging van de nota.

Indien de financiële tegemoetkoming een bijdrage betreft in de kosten voor verhuizing en inrichting, woningsanering, vervoer bij eigen auto, taxi of door derden, is steekproefsgewijs verantwoording verschuldigd.

Artikel 6.15

Na overlegging van de verantwoording van het PGB of de financiële tegemoetkoming en de controle daarvan, wordt het PGB of de financiële tegemoetkoming definitief vastgesteld. De betrokkene ontvangt hierover een besluit.

Hoofdstuk 7 – Eigen bijdragen, eigen aandeel en afschrijving

Artikel 7.1
  • 1)

    De maximale Eigen Bijdrage en het eigen aandeel in de kosten voor maatschappelijke ondersteuning, daar waar de gemeente een eigen aandeel of eigen bijdrage vraagt, bedragen niet meer dan hetgeen is opgenomen in artikel 4.1 lid 1 van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 2)

    Bij de toepassing van deze maximale Eigen Bijdrage en het eigen aandeel wordt per kalenderjaar uitgegaan van twaalf perioden van vier weken en een periode die, afhankelijk van resterende dagen, vier of vijf weken bedraagt.

  • 3)

    De persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend, is de Eigen Bijdrage of het eigen aandeel in de kosten niet verschuldigd in de periode, bedoeld in het derde lid, dat deze persoon gedurende meer dan een nacht verblijft in een maatschappelijke opvang of een vrouwenopvang.

Artikel 7.2

De Eigen Bijdrage is niet verschuldigd voor een rolstoel.

Artikel 7.3

Als een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de vrager, wordt gedurende een periode van 3 jaar een eigen bijdrage in rekening gebracht, dan wel bij de vaststelling van de hoogte van een PGB of financiële tegemoetkoming gedurende die periode een bedrag in mindering gebracht.

Artikel 7.4

Bij de vaststelling van een financiële tegemoetkoming voor woningsanering wordt rekening gehouden met de afschrijving van artikelen. Indien een artikel volledig is afgeschreven wordt geen financiële tegemoetkoming verleend.

Voor de bepaling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt verwezen naar het Verstrekkingenbeleid voor voorzieningen in het kader van de Wmo.

Artikel 7.5

Bij algemeen gebruikelijke voorzieningen die voor een ondersteuningsbehoeftige enige aanpassing behoeven wordt rekening gehouden met de meerkosten voortvloeiend uit de beperkingen van een betrokkene.

(Bij bijvoorbeeld een fietsvoorziening worden alleen de kosten van de aanpassingen vanuit de Wmo betaald maar niet de aanschaf van de fiets zelf daar dit een algemeen gebruikelijke voorziening is).

Artikel 7.6
  • 1.

    Indien een betrokkene als gevolg van een (bedrijfs) ongeval geconfronteerd wordt met blijvende beperkingen die een beroep op voorzieningen in het kader van de WMO noodzakelijk maken, kan betrokkene verzocht worden om een claim in te dienen bij een letselschadeverzekering.

  • 2.

    In afwachting van de uitkomsten van de bij de letselschadeverzekering ingediende claim draagt de gemeente zorg voor de noodzakelijke voorzieningen op tijdelijke basis (huur, korte termijn toekenningen).

  • 3.

    Indien het in artikel 7.7 lid 1 gestelde leidt tot uitkering voor zowel materiële als immateriële schade door de verzekering dan dienen de middelen voor materiële schade aangewend te worden ter compensatie van de beperkingen of voor noodzakelijke hulp.

  • 4.

    De claim bij de letselschadeverzekering wordt niet beschouwd als een voorliggende voorziening en de gemeente kan derhalve aanvragen in het kader van de WMO niet aanhouden in afwachting van de beslissing van een verzekeraar.

Hoofdstuk 8 – Indexering, citeertitel en inwerkingtreding

Artikel 8.1

Dit besluit kan worden aangehaald als Besluit maatschappelijke ondersteuning Lansingerland 2012

Artikel 8.2

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2012.

Artikel 8.3

Met de inwerkingtreding van het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning Lansingerland 2012 komt het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Lansingerland 2009 te vervallen.

Artikelsgewijze toelichting op het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning 2012

Artikelsgewijze toelichting op het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning 2012

Inleiding

In de artikelsgewijze toelichting op het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning (MO) worden de artikelen voor zover nodig verder toegelicht of wordt met rekenvoorbeelden aangegeven hoe in de praktijk gehandeld wordt. Het Besluit MO is zowel bedoeld voor de inwoners van Lansingerland om te weten hoe de ondersteuning werkt en voor de medewerkers van de gemeente Lansingerland omdat het richting geeft aan het handelen. Natuurlijk is het ook voor medewerkers van de verschillende ondersteunende instellingen (bv. MEE, Stichting Ouderenwerk Lansingerland) goed om te weten op welke wijze inwoners van Lansingerland ondersteund kunnen worden zodat het participeren in de samenleving ook bij participatieproblemen mogelijk blijft.

Hoofdstuk 1
Artikel 1.1

Spreekt voor zich.

Artikel 1.2

Voor de beoordeling van de gebruikelijke zorg wordt gebruik gemaakt van het Protocol Gebruikelijke Zorg van het CIZ.

Artikel 1.3

Zie hiervoor ook de bijlage uit het Verstrekkingenbeleid over wat als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd.

Artikel 1.4

In dit artikel wordt aangegeven dat met een pgb zowel hulp bij een organisatie kan worden ingekocht als bij een zelfstandig professional. In beide gevallen zal er wel sprake moeten zijn van een contract.

Artikel 1.5

Om het pgb te bepalen wordt een gemiddelde genomen van de tarieven die door de verschillende organisaties wordt gevraag voor HV 1.

Artikel 1.6

Om te bepalen hoeveel Eigen Bijdrage betaald moet worden, wordt niet meer een standaard bedrag doorbelast, maar wordt uitgegaan van hetzelfde bedrag als voor de vaststelling vanhet pgb.

Hoofdstuk 2
Artikel 2.1

Spreekt voor zich.

Artikel 2.2

Spreekt voor zich.

Artikel 2.3

Spreekt voor zich.

Artikel 2.4

Bij de indicatiestelling wordt een zo integraal mogelijk advies gegeven waarbij ook in de toekomst verwachte woningaanpassingen waar mogelijk worden meegenomen in de beoordeling van de aanvraag. De volgende onderdelen worden in de afweging betrokken:

Kosten

Bij aanpassing onder de gestelde financiële grens dient uitgegaan te worden van de goedkoopst compenserende oplossing. Hierbij wordt een vergelijking gemaakt tussen de aanpassingkosten van de huidige woning versus nieuwe woonruimte. De aanpassingskosten van de huidige woonruimte moeten worden afgezet tegen:

  • ·

    de verhuiskostenvergoeding voor de gehandicapte;

  • ·

    het eventueel aanpassen van de nieuwe woning;

  • ·

    het eventueel vrijmaken van de woning.

Om een totale kostenvergelijking te maken zou, als de "nieuwe" woning leeg staat, tevens rekening moeten worden gehouden met:

·Een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving.

Aanwezigheid passende woonruimte

Het kan daarbij gaan om een reeds leegstaande woning of een geschikte woning die vrijgemaakt kan worden. Om een woning vrij te maken kan aan de huidige bewoners een tegemoetkoming in de verhuiskosten verstrekt worden.

Afwegingen in het kader van volkshuisvesting

Als een aangepaste woning beschikbaar is, kan het ondoelmatig zijn om nog een woning aan te passen. Niet alle aangepaste woningen zullen even goed verhuurbaar zijn. Als een geschikte kandidaat voor die woning gevonden wordt kan verhuizen de voorkeur hebben, ook al leidt dit niet direct tot lagere kosten.

Ook afspraken die mogelijk met verhuurders zijn gemaakt over het opnieuw toewijzen van een reeds aangepaste woning aan een andere gehandicapte kunnen hierbij een rol spelen.

De sociale omstandigheden - aanwezigheid van mantelzorg

Uiteraard kan de gemeente bij het bepalen van de te verstrekken voorziening ook met de voorkeur van de ondersteuningsbehoevende rekening houden. Sociale omstandigheden kunnen een rol spelen bij de afweging wel of niet verhuizen. Hierbij kan gedacht worden aan de binding die de ondersteuningsbehoevende met de buurt heeft (de tijd dat de ondersteuningsbehoevende in die buurt woont), de aanwezigheid van familie en/of vrienden, de mantelzorg die door verhuizing wegvalt, de aanwezigheid en afstand tot verschillende voorzieningen (winkels, dienstencentrum e.d.). De nabijheid van verschillende voorzieningen kan van belang zijn aangezien de ondersteuningsbehoevende in veel gevallen minder mobiel is. Hierbij valt ook een relatie te leggen met eventueel te verstrekken vervoersvoorzieningen.

De snelheid waarmee woonproblemen opgelost kunnen worden

In een aantal gevallen kan verhuizing het woonprobleem veel sneller oplossen.

De integrale afweging van verschillende WMO voorzieningen (wonen, vervoer, rolstoelen)

De afstemming met overige WMO-voorzieningen is van belang voor het maken van een keuze. Afstemming met vervoersvoorzieningen kan een duidelijke rol spelen. Criteria die hierbij een rol spelen zijn de afstand tot openbaar vervoerhaltes, de aanwezigheid van voorzieningen als winkelcentra, bibliotheek e.d.. Als een woning dicht bij bovengenoemde voorzieningen gelegen is, kan de gemeente tot de conclusie komen dat het adequater is om de huidige woning aan te passen dan de ondersteuningsbehoevende te laten verhuizen. De bereikbaarheid van voorzieningen blijft daardoor beter en op het gebied van vervoersvoorzieningen behoeven wellicht minder aanvullende maatregelen te worden.

De werksituatie

Ook de werksituatie van de ondersteuningsbehoevende kan van invloed zijn op de beslissing om al dan niet te verhuizen. Als de ondersteuningsbehoevende door de verhuizing dichter bij zijn werk kan komen te wonen verdient verhuizing wellicht de voorkeur. Dit houdt echter niet in dat verhuizing om reden van het dichter bij de werkplek wonen op zichzelf een reden is om verhuiskosten te vergoeden.

De woonlastenconsequenties

Ook zal rekening worden gehouden met de woonlastenconsequenties van de verschillende opties. Een vergelijking kan gemaakt worden tussen de woonlasten van de huidige woonruimte versus de woonlasten als gevolg van het verhuizen naar een andere woonruimte. Uiteraard kan bij deze vergelijking rekening gehouden worden met de te ontvangen Huurtoeslag. Het verhuizen naar een woning met een lagere huur zal naar verwachting niet op problemen stuiten tenzij de woonkwaliteit (kwaliteit woonomgeving) afneemt. Anders wordt het als de huur van de nieuwe woning hoger is dan de huidige huur. De gemeente zal moeten bepalen welke woonlastenstijging zij nog redelijk vindt.

Artikel 2.5

Bij aanpassing van de woonruimte wordt rekening gehouden met:

Noodzakelijkheid

in sommige gevallen dient door de indicatiesteller in het advies te worden afgewogen hoe lang een voorziening compenserend zal zijn gezien de prognose van de aanvrager;

keukenaanpassingen: deze moeten noodzakelijk zijn voor degene die in de keuken de meeste werkzaamheden verricht. Dit sluit niet uit dat eenvoudige verrichtingen in de keuken mogelijk moeten zijn, bijvoorbeeld koffie of thee zetten, brood klaarmaken. Indien het huishouden uit meerdere personen bestaat, mag in alle redelijkheid verwacht worden dat ook andere gezinsleden dan de ondersteuningsbehoevende taken in de keuken verrichten.

De medewerking van de verhuurder

Het maken van afspraken met bijvoorbeeld de woningbouwvereniging is hierbij van groot belang.

De afweging welke de goedkoopst adequate oplossing is

Uitgangspunt hierbij is dat het woonprobleem dat de ondersteuningsbehoevende ondervindt opgelost moet worden. Bij het formuleren van een programma van eisen speelt een aantal factoren een rol. Hierbij kan gedacht worden aan onder meer de ernst en de omvang van de beperkingen, een stationair of progressief ziektebeeld, de bouwkundige situatie, de financiële situatie en de verschillende alternatieve oplossingen.

Bewaking kwaliteit woningaanpassingen

Voor het kwaliteitsniveau van de aanpassing wordt aangesloten bij de eisen zoals deze in het Bouwbesluit en in de Leidraad duurzaam bouwen zijn geformuleerd. Aan de hand van dit niveau wordt vastgesteld hoe hoog de subsidiabele kosten kunnen zijn en welk deel van de kosten de ondersteuningsbehoevende zelf moet opbrengen.

Indien voor een hoger of luxer kwaliteitsniveau gekozen wordt komen de extra kosten voor rekening van de belanghebbende, deze extra kosten zullen echter niet van invloed zijn op de draagkracht van de belanghebbende en derhalve niet van invloed op de hoogte van de door de gemeente te verstrekken financiële tegemoetkoming.

Het kan ook zijn dat de gemeente een hoger kwaliteitsniveau nastreeft, bijvoorbeeld omdat de verwachting is dat door het hogere kwaliteitsniveau of een aantal extra aanpassingen de woning zonder al te veel moeite weer aan een andere gehandicapte kan worden toegewezen. De extra kosten zullen in een dergelijk geval in de subsidie worden opgenomen.

Artikel 2.6

Spreekt voor zich.

Artikel 2.7

Spreekt voor zich.

Artikel 2.8

Spreekt voor zich.

Artikel 2.9

Vanuit oogpunt van duurzaamheid en kostenbesparing is het van belang zo veel mogelijk voorzieningen te hergebruiken.

Artikel 2.10

Voor woningaanpassingen moeten offerte aangeleverd worden om de goedkoopst compenserende te bepalen. Voor verschillende kleinere woonvoorzieningen zoals trapliften, is duidelijke van welke prijs uitgegaan kan worden en zijn offertes niet nodig.

Artikel 2.11

Spreekt voor zich.

Artikel 2.12

Spreekt voor zich.

Hoofdstuk 3
Artikel 3.1

Spreekt voor zich.

Artikel 3.2

Spreekt voor zich.

Artikel 3.3

Naast de redenen van het gebruik wordt verder gekeken naar een aantal criteria die bepalen of een scootmobiel de meest compenserende voorziening. De volgende criteria worden aangehouden:

  • 1.

    er is sprake van een zwakke hand- en armfunctie;

  • 2.

    wordt verstrekt, indien een betrokkene zich minder dan een half uur lopend of met een handbewogen rolstoel kan voortbewegen;

  • 3.

    afweging van:

  • a.

    vermogen tot lopen (te denken valt aan ca. 1,5 kilometer);

  • b.

    een daarvoor benodigde redelijke tijd (te denken aan ca. een half uur);

  • c.

    de specifieke verplaatsingsbehoefte in de nabije omgeving (zoals boodschappen doen);

  • 4.

    door redelijke handfunctie is geen elektrische rolstoel nodig;

  • 5.

    stallingruimte moet aanwezig zijn/gecreëerd kunnen worden, voorzien van 220 volt;

  • 6.

    de scootmobiel wordt standaard geleverd met een maximum snelheid van 12 kilometer per uur;

  • 7.

    indien de individuele vervoersbehoefte van een betrokkene dat vraagt kan, op indicatie, ook een scootmobiel verstrekt worden met een maximum snelheid van 15 km per uur.

Artikel 3.4

Om een scootmobiel goed te kunnen gebruiken, kan het zijn dat er accessoires of een training voor het gebruik nodig zijn. De volgende mogelijkheden worden daarbij eventueel aangeboden:

Verstrekkingen gerelateerd aan rolstoelen/scootmobielen

1.Anti-decubituskussen en zitorthesen

Als de toepassing van een vast anti-decubituskussen noodzakelijk is om de rolstoel tot een compenserende voorziening te maken dan dient deze in het kader van de WMO verstrekt te worden. Hetzelfde geldt voor zitorthesen indien deze onderdeel uitmaken van de rolstoel.

2.Rolstoel/scootmobieltraining

Voor een adequaat en zorgvuldig gebruik van de rolstoel/scootmobiel is het van belang dat de gebruiker goed met de rolstoel/scootmobiel overweg kan en zonder schade toe te brengen aan de rolstoel/scootmobiel stoepen e.d. kan nemen. Het goed overweg kunnen met de rolstoel/scootmobiel vergroot niet alleen de zelfstandigheid, veiligheid en de mogelijkheden van de gebruiker; zorgvuldig omgaan met de rolstoel/scootmobiel bevordert tevens de levensduur van de rolstoel/scootmobiel en voorkomt schade en extra onderhoud. Deze argumenten pleiten ervoor rolstoel/scootmobieltraining en de daarmee samenhangende reiskosten te vergoeden.

Indien er bij de indicatie wordt aangegeven dat een rolstoel/scootmobieltraining noodzakelijk is dan wordt deze op grond van de WMO vergoed. De training wordt in beginsel gegeven door de leverancier.

3.Rolstoel/scootmobielaccessoires

De kosten van medisch noodzakelijke accessoires worden vergoed op grond van de WMO. De indicatie is leidend. Te denken valt bijvoorbeeld aan been- en voetzakken, spaakbeschermers, een boodschappenmand en een stokhouder.

4.Verzekering, onderhoud en reparaties

Indien een rolstoel/scootmobiel in bruikleen wordt verstrekt dan is tevens door de gemeente voorzien in de kosten van verzekering, onderhoud en reparatie. Indien een pgb wordt verstrekt dan wordt in de hoogte van het te verstrekken pgb rekening gehouden met de kosten van verzekering, onderhoud en reparatie. De hoogte van het te verstrekken bedrag komt overeen met hetgeen de gemeente betaalt voor voornoemde kosten bij verstrekkingen in natura.

Artikel 3.5

Naast rolstoelen en scoortmobielen zijn in sommige gevallen ook de volgende verplaatsingsmiddelen eventueel compenserend:

a.Driewielfiets.

In het kader van het gemeentelijke beleid kan een driewielfiets worden verstrekt voor degenen die voor fietsvervoer daarop zijn aangewezen. Leeftijd hoeft daarbij niet van belang te zijn, hoewel er bij kinderen voor verstrekking wel sprake moet zijn van behoefte aan verplaatsing.

Een normale (kinder)driewieler (tot leeftijd 5 jaar) kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en komt niet voor verstrekking in aanmerking. Alle driewielfietsen voor kinderen in bijzondere uitvoering komen in principe wel voor verstrekking in aanmerking.

De volgende criteria zijn van belang:

  • 1.

    betrokkene heeft slecht evenwicht;

  • 2.

    betrokkene is niet in staat, ook na intensieve oefening, van een normale fiets gebruik te maken;

  • 3.

    stallingruimte moet aanwezig zijn of gecreëerd kunnen worden.

  • b.

    Loopfiets.

Een loopfiets stelt gehandicapten in staat zich over grotere afstanden te verplaatsen. De loopfiets kan een geschikt hulpmiddel zijn voor gehandicapten die een goed evenwicht en een goede loopmotoriek hebben maar voor het dagelijkse verplaatsen gebruik maken van krukken of een stok. Indicatie voor een loopfiets zal vooral gelegen zijn in versleten heup- en kniegewrichten. Een loopfiets kan in het kader van het gemeentelijke beleid verstrekt worden als vervoermiddel voor de kortere afstand.

c.Begeleidingskosten.

Voor een aantal gehandicapten is het noodzakelijk dat zij bij het reizen begeleid worden. Zo zullen visueel gehandicapten in vreemde situaties grote moeite kunnen hebben de vertrekplaatsen van bussen te vinden. Auditieve gehandicapten kunnen op een station de omroepberichten veelal niet verstaan, zodat zij van belangrijke informatie verstoken blijven. Voor motorisch gehandicapten is de toegankelijkheid van de openbare weg en van het openbaar vervoer vaak de oorzaak van een noodzakelijke begeleider bij het verplaatsen.

Voor het bepalen van de hoogte van het bedrag voor begeleidingskosten wordt verwezen naar bijlage 1 van het Verstrekkingenbeleid.

Het kan hierbij gaan om een verstrekking in natura of in de vorm van een financiële vergoeding.

Artikel 3.6

Autoaanpassingen zijn er op gericht om het gebruik van een eigen auto mogelijk te maken voor mensen met een beperking die voor het vervoer buitenshuis afhankelijk zijn van een auto. Er kan alleen een financiële tegemoetkoming worden verstrekt voor autoaanpassingen indien een betrokkene geen gebruik kan maken van algemene voorzieningen, collectieve voorzieningen of individueel taxivervoer. Een indicatie waaruit blijkt dat iemand voor vervoer buitenshuis afhankelijk is van een eigen auto is derhalve een voorwaarde.

Bij autoaanpassingen wordt onderscheid gemaakt tussen:

1.Autofaciliteiten

Dit zijn niet-specifiek voor gehandicapten ontwikkelde voorzieningen, welke echter wel functioneel noodzakelijk kunnen zijn.

In bijlage 1 van het Verstrekkingenbeleid wordt een opsomming gemaakt van autofaciliteiten die niet vergoed kunnen worden omdat ze beschouwd worden als algemeen gebruikelijk.

2.Autoaanpassingen:

De aanpassingen kunnen in twee groepen worden verdeeld:

A. Standaardaanpassingen

Standaardaanpassingen zijn aanpassingen die regelmatig worden verstrekt, meestal in serie worden geproduceerd en niet op maat gemaakt hoeven te worden. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen:

1.De eerste aanvraag.

Wanneer een belanghebbende een auto heeft ten tijde van de eerste aanvraag, wordt een maximale hoogte van de vergoeding voor standaardaanpassingen gebaseerd op het gemiddelde van de met deze aanpassingen aan eigen auto's gemoeide kosten. De achtergrond hiervan is het ontbreken van keuzevrijheid van het merk en type auto voor diegenen die al een auto bezitten op het moment dat zij ondersteuningsbehoevend worden.

2.De tweede en volgende aanvraag (aanschaf van andere auto).

De hoogte van de vergoeding wordt nu gebaseerd op maximaal de kosten van dezelfde aanpassingen in een bruikleenauto. Anders dan bij een eerste aanvraag heeft de belanghebbende bij het nieuw aanschaffen van een eigen auto nu wel een keuzemogelijkheid van merk en type.

B. Speciale aanpassingen

Dit zijn aanpassingen die minder vaak voorkomen, of die in een uitvoering gemaakt moeten worden die afwijkt van de gangbare. Speciale aanpassingen worden meestal individueel gefabriceerd, soms in een kleine serie. Alle aanpassingen die geen standaardaanpassingen zijn, worden beschouwd als speciale aanpassingen. Speciale aanpassingen worden volledig vergoed.

Er wordt alleen een financiële vergoeding voor een autoaanpassing verstrekt voor een auto indien deze niet ouder is dan 36 maanden op de datum van aanvraag voor een autoaanpassing.

De financiële vergoeding wordt in beginsel eenmaal per 7 jaar verstrekt.

De speciale autostoel

Het betreft hier in feite een vorm van autoaanpassing. Indien sprake is van de goedkoopste compenserende oplossing kan tot verstrekking worden overgegaan.

Daar de speciale autostoel met verwisseling van het frame gemakkelijk van de ene naar de andere auto kan worden overgezet zal op indicatie beoordeeld worden of de stoel al aan vervanging toe is bij aanschaf van een andere auto.

Artikel 3.7

Spreekt voor zich.

Artikel 3.8

Spreekt voor zich.

Artikel 3.9

Het aantal zones wordt verminderd indien ook sprake is van een auto in het huishouden, en/of indien er ook een andere vervoersvoorziening is toegekend. De reden hiervoor is dat met het toekennen van de andere voorziening of de auto in het huishouden een deel van de vervoersbehoefte langs die weg is afgedekt. Als voorbeeld kan dienen de scootmobiel. Wanneer deze is toegekend, mag er van uitgegaan worden dat voor de dagelijks boodschappen en dagelijkse contacten het gebruik van de scootmobiel toereikend is. Voor contacten iets verder kan dan gebruik worden gemaakt van het CVV. Maar dat CVV is dus niet nodig om alle vervoersbehoefte af te dekken. Met elke voorziening wordt het aantal toe te kennen zones met 50% gekort.

Indien uit de indicatie blijkt dat een begeleider nodig is om het gebruik van het CVV voor de ondersteuningsbehoevende mogelijk te maken, reist deze begeleider gratis.

Elke inwoner van Lansingerland mag gebruik maken van het CVV, maar indien er geen indicatie is afgegeven dient de reiziger het normale taxitarief aan de chauffeur te betalen.

Artikel 3.10

Spreekt voor zich.

Artikel 3.11

Wanneer op 20 mei in het jaar x een aanvraag wordt ingediend, zal het aantal toe te kennen zones worden berekend vanaf 1 mei van dat jaar. Het aantal zones is dan 4/12e deel van 300 is 100.

Artikel 3.12

Spreekt voor zich.

Artikel 3.13

Spreekt voor zich.

Hoofdstuk 4
Artikel 4.1

Spreekt voor zich.

Artikel 4.2

Spreekt voor zich.

Artikel 4.3

Voor rolstoelen wordt uitgegaan van de volgende soorten rolstoelen en het programma van eisen op basis van het onderzoek is daarbij leidend:

Handbewogen rolstoelen of duwwandelwagen

Bij het verstrekken van een dergelijke rolstoel gelden de volgende criteria:

  • 1.

    belanghebbende is niet in staat een half uur achtereen te lopen voor het winkelen, boodschappen doen, e.d. in de nabije omgeving;

  • 2.

    er is sprake van een normale hand- en armfunctie. Dit criterium geldt niet voor de duwwandelwagen;

  • 3.

    afhankelijk van de intensiteit van het gebruik moet de woning meer of minder rolstoelgeschikt zijn.

Elektrisch voortbewogen rolstoel, joystick bestuurd

Bij het verstrekken van een dergelijke rolstoel gelden de volgende criteria:

  • 1.

    belanghebbende kan zich minder dan 100 meter verplaatsen met een handrolstoel, bij voorbeeld vanwege energetische problemen (hart, longen e.d.) en beperkte arm- of handfunctie en/of zitbalans;

  • 2.

    belanghebbende is niet in staat gebruik te maken van scootmobiel/plateaurolstoel vanwege sterk beperkte arm- of handfunctie of te weinig zitbalans;

  • 3.

    stallingruimte moet aanwezig zijn of gecreëerd kunnen worden, voorzien van 220 volt;

  • 4.

    de elektrische rolstoel wordt standaard geleverd met een maximum snelheid van 12 kilometer per uur.

Er wordt een integraal advies opgevraagd waarbij ook aandacht wordt besteed aan de rolstoelgeschiktheid van de woning.

Artikel 4.4

Wanneer het gaat om sportvoorzieningen voor kinderen die nog in de groei zijn, kan de toepassing van dit artikel knellend zijn. In die gevallen wordt eventueel een kortere termijn aangehouden.

Hoofdstuk 5
Artikel 5.1

Spreekt voor zich.

Artikel 5.2

Spreekt voor zich.

Artikel 5.3

Spreekt voor zich.

Hoofdstuk 6
Artikel 6.1

Bij bespreking van de vraag naar ondersteuning moet de ondersteuningsbehoevende aangeven dat hij/zij voor de verstrekkingswijze een PGB wil.

Artikel 6.2

Spreekt voor zich.

Artikel 6.3

Er zijn bepaalde contra-indicaties waaruit blijkt dat de aanvrager eventueel niet in staat is om het budget te beheren en dan zou het niet worden ingezet voor de compensatie. Dat is niet de bedoeling van een PGB en daarom kan een PGB dan niet worden toegekend.

Artikel 6.4

In dit artikel wordt aangegeven wat de berekeningswijze van het PBG voor de verschillende voorzieningen is.

Artikel 6.5

In dit artikel wordt aangegeven wat de berekeningswijze van de financiële tegemoetkoming voor de verschillende voorzieningen is.

Artikel 6.6

Spreekt voor zich.

Artikel 6.7

Spreekt voor zich.

Artikel 6.8

Spreekt voor zich.

Artikel 6.9

Wanneer het niet mogelijk is om het gehele bedrag zelf vooraf te voldoen, kan de aanvrager ook op basis van de offerte al een tegemoetkoming krijgen. Achteraf bestaat dan de verplichting tot verantwoording.

Artikel 6.10

Een woningaanpassing kan natuurlijk alleen worden toegekend wanneer de woning is beoordeeld en er zicht is op de bouwkundige staat in relatie tot de kenmerken en de ondersteuningsvraag van de aanvrager.

Artikel II. Verantwoording en controle

 

Artikel 6.11

Spreekt voor zich.

Artikel 6.12

Spreekt voor zich.

Artikel 6.13

Met het definitief vaststellen van de beschikking, wordt de PGB-houder decharge verleend.

Artikel 6.14

Spreekt voor zich.

Artikel 6.15

Spreekt voor zich.

Hoofdstuk 7
Artikel 7.1

Spreekt voor zich.

Artikel 7.2

Spreekt voor zich.

Artikel 7.3

In het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning wordt aangegeven dat voor woningaanpassingen waarbij de voorziening in eigendom wordt verleend, de inning van de Eigen Bijdrage of financiële tegemoetkoming gemaximeerd is aan 3 jaar.

Artikel 7.4

Spreekt voor zich.

Artikel 7.5

Spreekt voor zich.

Artikel 7.6

Dit artikel is bedoeld om aan te geven dat voorliggende voorzieningen, waaronder een uitkering vanuit de letselschadeverzekering, worden meegenomen in de bepaling van de ondersteuningsbehoefte.

Hoofdstuk 8
Artikel 8.1

Spreekt voor zich.

Artikel 8.2

Spreekt voor zich.

Artikel 8.3

Spreekt voor zich.